Aanmelding Multicenter Monitorproject Jeugd Resultaten Scoren NAW gegevens Instelling: NISPA Naam + functie indiener: Prof. Dr. C.A.J. de Jong, wetenschappelijk directeur NISPA Adres + e-mail + telefoonnummer: Montessorilaan 10, 6500 HE Nijmegen
[email protected] ; telefoon: 024 3611150 Akkoord directie: Datum: 25 juni 2008 Onderwerp Onderwerp: Het ontwikkelen van een Multicenter Monitor voor Jeugd en Verslaving Korte schets van de huidige stand van zaken op dit onderwerp, relevantie en doelstelling Middelengebruik en -misbruik onder jongeren is wijdverbreid. Het CBS stelt dat van de 12-17 jarigen 10% als ‘zware drinker’ [minstens één keer per week 6 glazen of meer] kan worden aangemerkt [CBS, 2003]. Cannabis blijkt onder jongeren in toenemende mate de meest gebruikte illegale drug te zijn (Wittenberg, 2006). Over diagnostiek bij jongeren volgens DSM-IV is echter veel minder bekend. Volgens de NEMESIS studie komt alcoholmisbruik voor bij 5,5% van de 18-19 jarige meisjes, en bij 14% van de jongens in die leeftijdsgroep. Zeven procent van de jongens van 18-24 jaar voldoet aan de criteria voor de diagnose alcoholafhankelijkheid [Bijl et al, 1997]. Recenter onderzoek laat zien dat in de groep 16-24 jarigen bij de mannen 34% en bij de vrouwen 9% voldoet aan de criteria voor probleemdrinken [Van Dijck & Kribbe, 2005]. Cijfers over misbruik en afhankelijkheid van andere middelen zijn niet bekend op nationaal niveau [Matthys et al, 2006]. De risico’s op middelenmisbruik en –afhankelijkheid onder jongeren worden vergroot in de aanwezigheid van psychiatrische comorbiditeit en met middelengebruik samenhangende sociaal-maatschappelijke problematiek [Wilens et al, 2008]. Comorbide psychiatrische problematiek onder adolescenten met middelengebruik wordt onder andere gevormd door depressie, angst- en gedragsstoornissen en ADHD [Griswold et al, 2008], maar ook de combinatie met cognitieve stoornissen komt voor. Daarnaast zijn er ook beschermende factoren die het risico op verslaving bij jongeren verlagen. Dit zijn met name familie-omstandigheden (stabiele relatie met een ouder, ontvangen van steun), sociaal functioneren (beoefenen van fysieke activiteit en goede sociale competenties), opleidings/ werk niveau en de persoonsgebonden kenmerken (weinig stressvolle levens gebeurtenissen, positieve zelfwaardering, adequate copingvaardigheden) (Wittenberg, 2006). Het belang van het opzetten van aparte voorzieningen voor de geïntegreerde behandeling en begeleiding van jongeren met verslavingsproblematiek en comorbiditeit wordt dan ook in Nederland breed gedragen. Momenteel wordt bij elke instelling voor verslavingszorg een traject uitgezet voor de implementatie van ambulante en klinische programma’s, zoals ook bleek op een invitational conference gehouden in april 2008. De inhoud van deze programma’s staat echter nog volop ter discussie. Er is nog weinig ervaring opgedaan met programma’s specifiek gericht op jongeren en weinig interventies zijn evidence based voor deze doelgroep [Smit et al, 2008]. Van de systeeminterventies bij jongeren blijkt m.n. MDFT effectief te zijn (Austin et al, 2005). Door de kleinschaligheid van de meeste voorzieningen zal het lange tijd duren voordat er evidence gevonden kan worden voor de diverse interventies. Om deze reden is het van belang dat er uitwisseling plaatsvindt van kennis en ervaring op instellings- en hulpverlenersniveau. Een benchmark of monitor is daartoe een middel bij uitstek, zoals ook gebleken is in de ervaringen die het NISPA hiermee heeft opgedaan bij de Intramurale Motivatie Centra en Dubbele Diagnose behandelingscentra. In het vervolg van deze aanmelding wordt gesproken van monitoring. Hieronder wordt in deze aanmelding verstaan het systematisch onderzoeken van de prestaties (inclusief de maatschappelijke effecten) en de achterliggende processen en werkwijzen van één of meer toonaangevende referentieorganisaties op een bepaald gebied en het spiegelen van de eigen prestaties en werkmethoden aan deze best practice, met als doel te komen tot een plaatsbepaling en verbetering van de eigen prestaties (Camp, 1992). Monitoring is een middel om te komen tot kwaliteitsverbetering en methodiekontwikkeling
1
(Cotton, 2004), alsmede tot transparantie en verantwoording van het handelen. De nieuwe programma’s voor de jeugdhulpverlening in de verslavingszorg bieden een kans om van begin af aan een monitor te implementeren in de hulpverlening. Monitoring heeft opbrengsten op vier niveaus: op patiënt-, hulpverleners-, management-, en wetenschappelijk niveau en in vier sectoren: klinische resultaten, kwaliteit van leven, cliënt/patiëntwaardering en kosten. Aan de hand van deze vier sectoren worden de meetinstrumenten gekozen voor de monitoring. Bovenstaande beschrijving geeft de noodzaak aan tot uitwisseling tussen de instellingen. Kennis wordt op deze wijze gebundeld en de instellingen kunnen leren van elkaars ervaringen. De projectperiode is ervoor bestemd te komen tot een structuur waarbinnen dit doel gerealiseerd kan worden. Een voorwaarde hiervoor is, gezien de reeds genoemde diversiteit aan programma’s en methodieken, om te komen tot een gedegen en systematische beschrijving en vergelijking van de gebruikte programma’s. We realiseren ons dat het opzetten en uitvoeren van een monitor een majeure inspanning vraagt van de projectgroep en de meewerkende instellingen. De Stuurgroep Resultaten Scoren erkent dat en verwacht ons insziens van dit project dat het een eerste goed gefundeerde aanzet biedt voor monitoring. We hechten er daarom aan te benadrukken dat binnen de projectperiode de doelen zoals hierna genoemd niet allemaal gerealiseerd kunnen worden. De monitor biedt de basis en de structuur om in een later stadium te kunnen ‘oogsten’. Op grond van bovenbeschreven relevantie stellen NISPA en IVO zich als doel een multicenter monitorproject op te zetten bij de instellingen voor jeugdverslavingszorg met uiteindelijk als subdoelen: 1. Komen tot een beschrijving van de verschillende programma’s voor jeugdverslavingszorg. Hiermee wordt gedoeld op de brede jeugdketen: van preventie en assessment, tot behandeling en nazorg; 2. Komen tot gedeelde kennis over en inzicht in kenmerken van de doelgroep – en subgroepen daarbinnen – en van hun naastbetrokkenen, behoeften ten aanzien van hulpverlening, en de subjectief ervaren en objectief vastgestelde problematiek in de meest brede zin van het woord; 3. Methodiekontwikkeling ten aanzien van de hulpverlening aan jongeren. Deze methodiekontwikkeling vindt vooral plaats door de onderlinge uitwisseling tussen hulpverleners van verschillende instellingen en disciplines die tot stand komt tijdens het proces van monitoring; 4. Kwaliteitsverbetering en transparantie van de hulpverlening; 5. Uitwisseling van kennis en ervaringen van professionals met de hulpverlening aan de doelgroep; 6. Waar mogelijk evaluatie van de effectiviteit en efficiëntie van zowel de assessment als de behandelingsinterventies. Enerzijds kan middels observationele studies binnen het kader van de monitor geanalyseerd worden in welke mate de hulpverlening beantwoordt aan de hulpvraag en kunnen uitspraken worden gedaan over het succes van de interventies in termen van compliance, verbetering van kwaliteit van leven, vermindering van symptomen en andere uitkomstmaten. Anderzijds biedt de monitor een kader waarbinnen RCT’s kunnen worden opgezet en uitgevoerd. In het schema, met daarin de eindresultaten en de fasering in de tijd , zijn de concrete stappen van het project opgenomen. Doelgroep Het monitorproject richt zich op alle jongeren – en hun naastbetrokkenen - die in contact komen met een van de programma’s van de deelnemende instellingen. Gebleken is dat de omschrijving van de doelgroep bij de verschillende instellingen varieert. De ene instelling hanteert een leeftijdsgrens van 12 tot 24 jaar; de andere instelling laat in de praktijk de ‘psychische leeftijd’ meewegen in de toelatingscriteria. Assessment van psychiatrische comorbiditeit of verstandelijke handicaps dient onderdeel uit te maken van de indicatiestellingsprocedure en inzicht hierover is mede opbrengst van het project. Op basis van de volledige (stepped) assessment zal worden bezien of een nadere onderverdeling op basis van kenmerken van de doelgroep – waaronder leeftijd, etniciteit, verslavings- en psychiatrische problematiek – zinvol is met het oog op de in te zetten behandeling. Methode beschrijving programma’s Voor de systematische beschrijving van de programma’s bij de verschillende instellingen worden de behandelingscoördinatoren en afdelingsmanagers van de instellingen benaderd voor een interview. Tijdens dit interview wordt gevraagd naar zowel organisatorische aspecten [verzorgingsgebied, doelgroep, omvang, samenstelling], capaciteit, inbedding in de organisatie, budget, samenstelling en competenties behandelingsteam] als programmatische aspecten [behandelingsvisie, methodieken, betrokkenheid familie (naastbetrokkenen), toepassing evidence based interventies, toepassing andere interventies, fasering
2
programma, beoogde uitkomsten]. De interviews worden afgeleid van de Integrated Dual Diagnosis Treatment methode [www.ohiosamiccoe.case.edu]. De IDDT Fidelity Scale wordt hiertoe aangepast aan de sector Jeugd verslavingshulpverlening: de Integrated Adolescents and Family Treatment Fidelity Scale [IAFT, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de relatie met jeugdzorg, jeugd GGZ, bemoeizorg en preventie. De interviews worden verwerkt in een verslag dat is geanonimiseerd voor wat betreft respondenten, maar niet wat betreft instelling. Methode monitoring Het monitorproject zal worden opgezet naar voorbeeld van de sinds jaren succesvol verlopende IMC en DD benchmark methodiek ( NISPA) en de evaluatie van de implementatie van de RIOB (NISPA/IVO). In de opvatting van NISPA en IVO gaat een monitor verder dan het meten van patiëntgegevens aan begin en einde van een behandelingstraject. Nadrukkelijk willen wij de monitor inzetten als onderdeel van het proces. Dat wil zeggen dat gegevens direct beschikbaar zijn voor het lopende behandelinsgproces. De monitor zoals we die voorstellen heeft een aantal voordelen: 1. Regelmatig uitgevoerde metingen tijdens de behandeling bieden de mogelijkheid voor hulpverleners om de resultaten hiervan te gebruiken in het contact met de patiënt en het proces van verandering te begeleiden met de resultaten hiervan. 2. De meetinstrumenten zijn een hulpmiddel bij het standaardiseren van behandelingsgesprekken met de patiënt. 3. Voortijdig afhakende patiëntpatiënten zijn over het algemeen niet geneigd bij vertrek alsnog mee te werken aan het invullen van meetinstrumenten. Door regelmatig tijdens de behandeling meetinstrumenten af te nemen is vaak ook van deze voortijdige vertrekkers informatie beschikbaar over [een deel van] het beloop tijdens de behandeling. Tenzij een patiënt heel vroeg in het behandelingsproces al vertrekt. In dat geval is ook de informatie die van ouders/verzorgers verkregen wordt van belang. Concreet betekent dit een aantal meetmomenten tijdens de behandeling. In ieder geval wordt informatie verzameld bij binnenkomst in de hulpverlening, cq bij aangaan van het contact, en bij ontslag en follow-up [drie maanden na ontslag]. Gezien de te verwachten diversiteit in de programma’s tussen de verschillende instellingen [hierbij denken we ook aan bijvoorbeeld internetbehandelingen] is het in deze fase lastig om een inschatting te maken van de meest adequate interim-periode voor procesmetingen. Bij IMC- en DD-benchmark zijn goede ervaringen opgedaan met metingen om de vier weken. In ieder geval dient te worden aangesloten bij de fasering van de hulpverlening en de metingen te houden aan het einde van elke fase. Dus bijvoorbeeld na afloop van de intakeperiode, bij de overgang naar een volgende fase tijdens de behandelingsperiode, na de resocialisatiefase. De optimale meetmomenten moeten in overleg met de deelnemende instellingen worden vastgesteld. Meetinstrumenten monitoring Het instrumentarium zal een mix zijn van gegevens uit het Elektronisch Patiënten Dossier [EPD], observationele, diagnostische instrumenten, en door de patiënt en diens familie (naastbetrokkenen) in te vullen vragenlijsten en zal tegemoet komen aan de eis gegegevens te genereren over de problematiek van de patiënten in ruime zin en aan de vier sectoren die betrekking hebben op de resultaten: klinische resultaten, kwaliteit van leven, cliënt/patiëntwaardering en kosten. De meetinstrumenten worden gekozen in overleg met de instellingen. Aangezien voor deze monitor specifieke kennis over jeugdzorg en – psychiatrie noodzakelijk is, is samenwerking gezocht en gevonden met onder meer Prof. Dr. R.J. van der Gaag die een vergelijkbare data set verzamelt en analyseert en Prof. Dr. J.W. Veerman die een vergelijkbare monitor procedure uitvoert in de jeugdzorg [zie verder onder ‘samenwerking’]. Het gaat steeds om gevalideerde instrumenten, die toepasbaar zijn of gemaakt worden voor de doelgroep, zoals bijvoorbeeld de jeugdversie van de EuropASI, de in ontwikkeling zijnde jeugdMATE en de Jeugdversie van de HONOS. Niet alle patiënten zullen kunnen of willen meewerken aan het totale instrumentarium dat binnen de monitor zal worden gebruikt. Sommige patiënten zijn vanwege hun toestandsbeeld niet in staat vragenlijsten in te vullen of hieraan mee te werken. Andere patiënten komen voor een kort behandelingstraject. Weer anderen vertrekken voortijdig en werken niet mee aan de exitvragenlijsten. Om deze reden onderscheiden wij een minimum en een maximum variant bij de monitor. In de
3
minimumvariant wordenalleen de baseline-, outcome en follow-up gegevens verzameld en wordt volstaan met de observationele instrumenten, zoals de HONOS. In de maximumvariant worden naast observationele instrumenten ook vragenlijsten bij patiënten afgenomen. In de intakeprocedure zal de set baseline gegevens worden opgenomen, waardoor van alle aangemelde en in de intake procedure betrokken jeugdigen gegevens bekend zijn. Procedure monitoring NISPA en IVO beschikken over een bestaande organisatie- en communicatiestructuur voor monitoring waarvan voor dit monitorproject gebruik wordt gemaakt, waarbij we verwijzen naar de IMC en DD benchmarkingprojecten en de evaluatie van de implementatie van de RIOB (waarin IVO en NISPA nauw samenwerken. Voor de gegevensverzameling wordt een internetapplicatie toegepast – BergOp 3.0 [Praktikon, 2008]. Dit is een flexibel programma waar al gebruik van wordt gemaakt voor de DD- en IMC-benchmark en dat tegemoet komt aan de gestelde eis om op patiënt-, hulpverleners-, management-, en wetenschappelijk niveau te kunnen meten en rapporteren. Met BergOP 3.0 wordt een papiermassa vermeden en kunnen de behandelaren op elk gewenst niveau tussentijds eigen rapportages maken over de vorderingen bij individuele patiënten en de totale doelgroep. In de voorbereidingsfase wordt een goede afstemming gerealiseerd met de mogelijke ontwikkelingen binnen iedere instelling op het gebied van geautomatiseerde gegevensverzameling zoals BergOp 3.0 die biedt. De aanpak met BergOp levert dus mogelijkheden voor Routine Outcome Monitoring [ROM]. ROM is een methode om de resultaten van een behandeling vast te stellen door periodiek de aard en ernst van de klachten van patiënten te meten [De Beurs & Zitman, 2007]. Binnen het monitorproject stelt heeft een procesmanager de taak de voortgang van het monitoren bij die instelling te begeleiden. Hij of zij is de lokale beheerder van de data die in BergOp worden verzameld en bewaakt dat van elke patiënt de gegevens worden ingevuld. Hij stuurt daartoe hulpverleners en therapeuten aan. Voorts zorgt hij ervoor dat de informatie vanuit de ingevulde vragenlijsten wordt opgeslagen in het EPD en zo voor alle behandelaren beschikbaar is. Verder zorgt de procesmanager ervoor dat de resultaten van de monitor worden ingebracht bij patiëntbesprekingen. Een belangrijke taak van de procesmanager ligt in het verzamelen van de exit- en follow-upgegevens bij de patiënt . Dit doet hij met behulp van moderne communicatiemiddelen: indien mogelijk persoonlijk, maar als dat niet kan: telefonisch, per sms, per e-mail of eventueel met behulp van een daartoe in te richten chatroom. De gegevens worden vanuit BergOp geanonimiseerd weggeschreven naar een centrale database, van waaruit rapportages zullen worden samengesteld door de projectleider. Dat kan per kwartaal, half jaar of per jaar. De schriftelijke rapportage komt ter beschikking van de deelnemende instellingen en de Raden van Bestuur van deze instellingen. Op basis van de schriftelijke rapportage wordt een jaarlijks congres gepland waarin wordt gediscussieerd over de uitkomsten van de monitor en de betekenis daarvan voor de hulpverlening. Daarnaast wordt veel waarde gehecht aan mondelinge rapportages van de monitorresultaten in de teams. Tijdens deze rapportages kan worden ingegaan op specifieke vragen die bij het team leven en op de betekenis van de cijfers voor dat specifieke team. Organisatiestructuur Er wordt voor dit multicenter project een forse projectstructuur vastgesteld, die bestaat uit: • Bestuurlijk verantwoordelijken: Wetenschappelijk directeur NISPA bestuur (Prof. Dr. C.A.J. de Jong) en Inhoudelijk directeur IVO (Prof. Dr. D. van de Mheen) • Projectleiding: senior onderzoeker (Dr. G.W. de Weert-van Oene die in nauwe samenwerking met een onderzoeksverpleegkundige (vacature) het project landelijk coördineren • Projectcoördinatie op instellingsniveau: lokale procesmanagers Er worden vier overlegvormen ingevoerd, waarin de projectleider de linking pin zal zijn.: 1. Een centraal monitor-overleg. Hieraan nemen deel de directeuren NISPA en IVO, een bestuurlijk verantwoordelijke van één van de NISPA instellingen, projectleider en de landelijk projectcoördinator. 2. Een kerngroep waaraan deelnemen projectleider, projectcoordinator en een aantal behandelingscoördinatoren van instellingen. In dit overleg worden de in het project uitgezette
4
beleidslijnen voorbereid en gemonitored en worden de de rapportages en het eindcongres voorbereid. 3. Een procesmanagers-overleg, waaraan deelnemen projectleider, projectcoordinator en alle procesmanagers van de instellingen. Dit overleg is vooral bedoeld voor de bespreking van praktische problemen waar men lokaal tegenaan loopt, voor de onderlinge uitwisseling van ervaringen [over de monitor, maar ook meer algemeen over het werk] en voor korte trainingen over het gebruik van meetinstrumenten. Dit overleg heeft duidelijk het karakter van ‘leren van elkaar’. 4. Een overleg van professionals: In dit overleg ontmoeten professionals elkaar en de wetenschappelijke adviseurs; dit overleg is vooral inhoudelijk georiënteerd. Het resultaat van al het overleg is dat er uiteindelijk sprake is van gezamenlijk gedragen keuzes in de zorg voor de patiënten, en tot kwaliteitsverbetering hiervan. Privacy Genoemde internetapplicatie BergOp 3.0 is afdoende beveiligd tegen inbraak.. Alle instellingen krijgen een eigen inlogcode waarmee alleen zij toegang hebben tot de eigen patiëntgegevens. Gegevens worden geanonimiseerd naar een centrale database verzonden. Alleen de wetenschappelijk medewerkers van NISPA en IVO hebben toegang tot deze data. Patiënten worden aan het begin van het behandelingstraject geïnformeerd over doel en opzet van de monitor en tekenen daartoe een informed consent.
5
Plan van aanpak op hoofdlijnen De projectfase waarvoor deze aanmelding bedoeld is wordt gebruikt om de monitor, als boven beschreven, op te zetten en hiervoor draagvlak te ontwikkelen. Aan het einde van de projectfase moeten de volgende doelen bereikt zijn: Er ligt een beschrijving van de verschillende programma’s die bij de diverse instellingen worden ontwikkeld voor jongeren; 1. Er ligt een set valide meetinstrumenten waarmee gemonitord kan worden; 2. Er is overeenstemming over de wijze van monitoring en de meetmomenten; 3. Er is een pilot gehouden en de resultaten daarvan zijn bekend; 4. Er is voldoende draagvlak in het land bij de instellingen om de monitor ook daadwerkelijk uit te voeren 5. Er ligt een implementeerbaar plan waarmee de monitor ingevoerd kan worden; In grote lijnen onderscheiden wij de projectperiode in de volgende fasen: 1. Voorbereiding. Tijdens deze fase worden de volgende activiteiten uitgevoerd: Uitschrijven van het projectplan; Installatie van de projectgroep; Benaderen en werven voor deelname van instellingen; Benoemen van een procesmanager bij elke instelling; Organiseren van bijeenkomsten met de betrokkenen en experts jeugdzorg en jeugdpsychiatrie om beslissingen te nemen over meetinstrumenten en meetmomenten; Aanpassen van de IDDT methodiek voor toepassing in de jeugd-verslavingszorg en voorbereiden interviews IAFT; Voorbereiden BergOp 3.0 voor toepassing bij de instellingen; Instrueren en trainen procesmanagers en andere betrokkenen. 2. Pilotfase. In deze fase wordt met de ontwikkelde meetinstrumenten volgens het ontwikkelde protocol een pilot uitgevoerd. 3. Evaluatiefase. De pilot wordt geëvalueerd. Punten van evaluatie zijn de verkregen respons bij hulpverleners en bij patiënten, de validiteit van meetinstrumenten voor zover deze nog niet uit de literatuur beschikbaar is voor de doelgroep, de haalbaarheid van en het commitment met de monitor bij de instellingen en individuele hulpverleners. Informatie over deze laatste aspecten wordt verkregen door mondelinge interviews met betrokkenen. De resultaten van de evaluatie worden voorgelegd aan de ingestelde projectgroep. Uit de discussies met de projectgroep volgt een rapportage met aanbevelingen voor het vervolg. Zonder contra-indicaties gaat het monitoren in deze fase door. 4. Rapportagefase. In de laatste fase worden de rapportages voorbereid en aangeboden aan de opdrachtgever.
Samenwerking Met welke andere instellingen werkt u samen om tot een nog beter resultaat te komen en waar bestaat die samenwerking uit: Het project wordt uitgevoerd door NISPA en IVO. NISPA is aanvrager en hoofdaannemer. Binnen NISPA werken vier instellingen samen: Tactus, Novadic-Kentron, Iriszorg en Verslavingszorg GGZ Noord en Midden-Limburg. In NISPA zijn door deze instellingen de noodzaak en wenselijkheid van monitoren in de jeugdverslavingszorg programmas reeds eerder zowel mondeling als schriftelijk onderschreven en is er interfacultaire samenwerking met NISPA gestart binnen de Radboud Universiteit. Evenals dit bij de andere benchmarkprojecten het geval is, verwachten wij dat andere instellingen zich hierbij zullen aansluiten. Hiernaar zal ook nadrukkelijk gestreefd worden en hiertoe zal door de Stuurgroep Resultaten Scoren ook een stimulans worden gegeven Het IVO is een landelijk opererend onderzoeks- en adviesbureau. Het onderzoekswerk is onder andere gericht op [kwaliteit van] zorg voor en behandeling van groepen als [gemarginaliseerde] harddruggebruikers, dak- en thuislozen, prostituees, gedetineerden en risicojongeren. NISPA en IVO werken al samen rond de implementatie van de RIOB. Eerder is al aangegeven dat specifieke deskundigheid op het gebied van jeugdzorg en jeugdpsychiatrie er
6
samenwerkingsverband is aangegaan met: Prof. Dr. Rutger Jan van der Gaag. Hij heeft als leeropdracht Klinische Kinder- en Jeugdpsychiatrie en is verbonden aan de Faculteit der Medische Wetenschappen en het Donders Centre for Neuroscience. Er is een dataset ontwikkeld met resultaten van alle kinderen en adolescenten die klinisch zijn onderzocht in het Stichting Kinder- & Jeugdpsychiatrie Oost-Nederland. Prof. Dr. Jan Willem Veerman. Hij heeft als leeropdracht Speciale Kinder- en Jeugdzorg en is verbonden aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen en het Behavioral Science Institute. Hij is hoofd van Praktikon, een afdeling voor onderzoek en ontwikkeling in de jeugdzorg van De Waarden te Nijmegen en gelieerd aan het Academisch Centrum Sociale Wetenschappen. Binnen Praktikon is BergOp 3.0 ontwikkeld en operationeel. Onder meer van zijn hand verscheen recent een verslag van de ontwikkeling van een monitorsysteem in de Jeugdzorg (Veerman & Ooms, 2008). Prof. Dr. Rutger Engels. Hij heeft als leeropdracht Opvoedings- en gedragsproblemen van kinderen en adolescenten en is verbonden aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen en het Behavioural Science Institute. Zijn fundamentele onderzoek draagt bij aan de ontwikkeling van effectieve preventie en interventieprogramma’s. Resultaten en evaluatie Het project levert een structuur op waarbinnen de monitoring een plaats krijgt binnen de instellingen. Aan het einde van de projectperiode ligt er een set van gevalideerde en breed gedragen meetinstrumenten, alsmede een gevalideerde procedure gereed [zie ook onder ‘plan van aanpak’ bij doelstellingen]. Belangrijk is dat in de loop van het projectjaar de instellingen zich uitspreken over de bereidheid tot continuering van de monitoring, zoals ook gesuggereerd wordt door de Stuurgroep Resultaten Scoren.. Dit kan in de vorm van een abonnementsysteem: de instelling abonneert zich op de monitor en levert daartoe een lokale projectcoördinator. Binnen de IMC en DD Benchmarking voldoet deze structuur goed. De projectperiode wordt afgesloten met een eindrapportage aan de opdrachtgever en de deelnemende instellingen en een landelijke conferentie. Naast de resultaten van de pilotperiode bevat de rapportage aanbevelingen voor verdere implementatie van de jeugd monitor. Daarnaast worden publicaties voorbereid in peer-reviewed tijdschriften. Tenminste één publicatie zal worden aangeboden aan een Nederlandstalig tijdschrift, bijvoorbeeld ‘Tijdschrift Verslaving’. De projectperiode wordt afgesloten met een evaluatie van het project mede op basis van de eerste presentatie van de data die via de monitoring zijn verworven [naast genoemde inhoudelijke rapportages]. Deze evaluatie wordt verricht door de projectleider en –coördinator. Verantwoording wordt afgelegd in deze evaluatie van de activiteiten die in het kader van het project zijn ontplooid. De exacte criteria waaraan geëvalueerd zal worden, zullen in overleg met de projectgroep worden geformuleerd. In deze evaluatie wordt ook opgenomen een mondeling of schriftelijk af te nemen interview met de deelnemende instellingen. Hierin wordt gevraagd naar hun ervaringen met deze monitor, naar sterke en zwakke punten en naar voorwaarden voor voortzetting hiervan.
7
Planning Geeft u hier een indicatie van de eindresultaten gekoppeld aan de tijd, inzet van uren en middelen en de cofinanciering vanuit de eigen instelling en samenwerkende partners:
1
Fase
Periode
Activiteiten
Voorbereiding
september 08 december 08
Literatuurstudie
september 08 december 09
Programma van eisen
januari 09 maart 09
Formuleren en toetsen van het protocol
maart 09 mei 09
Interne pilot
mei 09 augustus 09
Opstellen algemeen implementatieplan
Augustus 09
Externe pilot
september 09 november 09
Evaluatie
december 09
Implementatie en onderhoud
Na januari 2010
In deze fase wordt het projectplan uitgeschreven, doelstellingen geconcretiseerd en van criteria voorzien en worden instellingen benaderd voor deelname. Instellen stuur- en projectgroep. Aanstellen projectleider en –coördinator. Uitschrijven onderzoeksvoorstel IAFT. Invitational [working] conference voor deelnemende instellingen. Demonstratie monitoring met BergOp. Updaten literatuur naar effectiviteit van interventies in geïntegreerde hulpverlening voor jeugd met verslavings- psychiatrische en sociaal-maatschappelijke problematiek. Interviews met experts uit het veld. Regelen randvoorwaarden voor uitvoering van de monitor. Overleg stuur- en projectgroep over inhoud meetinstrumenten, en –momenten. Overleg in projectgroep over de hoofdlijnen van de monitor. Valideringsconsultatie met experts, patiënten en wetenschappelijke cie’s. Concept protocol en toetsing hiervan. Instellen leergroep met instellingsprojectleiders. Ontwikkeling van competentieprofielen en trainingsmateriaal. Trainen instellingen in monitoring. Patiëntinformatie. Patiëntversie1 concept protocol. Voorbereiden en uitvoeren interne pilot bij de vier NISPA-instellingen. Aan de hand van deze pilot worden opzet en protocol bijgesteld. Nav interne pilot bijstellen projectplan en protocol. Externe instellingen: overleg, informeren, draagvlak creeren en enthousiasmeren. Trainen in monitoring. Informeren patiënten externe instellingen. Voorbereiden en uitvoeren externe pilot bij instellingen die zich daartoe bereid hebben verklaard. Voortzetting bij NISPA instellingen. Opstellen evaluatierapport nav interne- en externe pilot aan de hand van SMART-criteria. Doelstellingen worden getoetst, samen met stuur- en projectgroep. Interviews met participanten over ervaringen. Opstellen rapportage met bevindingen in de monitor. Schrijven rapportage literatuur- en expertstudie IAFT. Landelijke slotconferentie Doorlopende monitor Jeugd en Verslaving
Wanneer hier gesproken wordt over de ‘patiënt’ wordt impliciet ook gedoeld op zijn familie en andere naastbetrokkenen.
8
Relevante literatuur Referenties Austin, A.M., Macgowan, M.J., Wagner, E.F. Effective Family-Based Interventions for Adolescents With Substance Use Problems: A Systematic Review. Research on Social Work Practice, Vol. 15 No. 2, March 2005 67-83. Beurs E de & Zitman FG: Routine Outcome Monitoring. Het meten van therapie-effect in de klinische praktijk met webbased software. MGV 62: 13-28, 2007. Bijl RV, Zessen G van, Ravelli A: psychiatric morbidity among adults in the Netherlands. The NEMESIS study. II. Prevalence of psychiatric disorders. Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 141: 2453-2460, 1997. Camp R.C., (1992) Benchmarken – Het zoeken naar de beste werkmethoden die leiden tot superieure prestaties. Uitgeverij Kluwer, Deventer Centraal Bureau voor de Statistiek: Gezondheid en Welzijn, Jeugd 2003. Cijfers en feiten. Voorburg/Heerlen, 2003. Cotton J.A., (2004) Implementing continence benchmarks in a primary care. Br. Community Nrs. 2004 Jun 9, 251-6 Van Dijck D & Knibbe RA De prevalentie van probleemdrinken in Nederland. Een algemeen bevolkingsonderzoek. Universiteit van Maastricht, februari 2005. Griswold KS, Aronoff H, Kernan JB, Kahn LS. Adolescent substance use and abuse: recognition and management. Am Fam Physician. 1;77(3):331-6. 2008. Matthys W, Vanderschuren LJMJ, Nordquist RE, Zonnevylle-Bender MJS: Factoren die bij kinderen en adolescenten een risico vormen voor gebruik, misbruik en afhankelijkheid van middelen. ZonMW, 2006. Praktikon: Internetapplicatie voor BehandelingsEvaluatie- en RegisstratieGegevensOpslag: BergOp 3.0. Nijmegen, 2008. Smit E, Verdurmen J, Monshouwer K, Bolier L: Jongeren en verslaving: de effectiviteit van behandelingsinterventies voor jongeren. Trimbos Instituut Utrecht. Publicatienummer 2008-311. Veerman JW, Ooms H. Zicht op effectiviteit: Een kijkej in de keuken van zeven instellingen voor jeugdzorg. Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht/Praktikon, Nijmegen. Wilens TE, Biederman J, Adamson JJ, Henin A, Sgambati S, Gignac M, Sawtelle R, Santry A, Monuteaux MC. Further evidence of an association between adolescent bipolar disorder with smoking and substance use disorders: A controlled study. Drug Alcohol Depend. 1;95(3):188-98, 2008. Wittenberg S. Cannabis in adolescenten en jongvolwassenen. Jellinek, Innovatie en Preventie, 2006.
9