Lijst van de punten gerelateerd aan het onderzoek van het derde en vierde rapport van België (CRC/C/OPSC/BEL/3-4). Eerste deel 1. Gelieve het Comité in te lichten of de Regering van de Duitstalige Gemeenschap over een actieplan voor kinderen beschikt, en hoe de rechten van het kind opgenomen zijn in de verschillende sectorale beleidsregels. Gelieve de maatregelen te vermelden die men heeft genomen voor de invoering van een mechanisme voor de opvolging van de toepassing van de rechten van het kind in de Duitstalige Gemeenschap. o
Regering van de Duitstalige Gemeenschap
De Duitstalige Gemeenschap heeft geen specifiek actieplan voor kinderen, maar de Regering heeft een catalogus van algemene maatregelen voor de legislatuur 2005-2009 en werkt aan een nieuw programma voor de legislatuur 2009-2014, het ‘Gewestelijk ontwikkelingsconcept van de Duitstalige Gemeenschap’. De maatregelen met betrekking tot de kinderen zijn in deze twee programma's opgenomen. Binnen het ministerie bestaat een mechanisme voor de opvolging van de uitvoering van deze twee catalogi van maatregelen. In bijlage 1 vindt u een samenvatting van de catalogus van maatregelen van 2004-2009, waarvan de volgende maatregelen rechtstreeks verband houden met de rechten van het kind: 1, 4, 5, 6, 11, 12, 16, 18, 21, 23, 27, 28, 31, 35, 60, 61, 62, 63, 70, 72, 82, 83, 84, 100, 101, 102, 110, 115, 116, 117, 118, 123, 124, 131, 132, 147. Deze catalogus kan ook online geraadpleegd worden op: http://www.dglive.be/desktopdefault.aspx/tabid-261. Het document ‘Concept de développement régional de la Communauté germanophone’ is in het Frans opgesteld en geeft veel informatie (met inbegrip van statistieken) over de Duitstalige Gemeenschap. Het is online beschikbaar op de website van de Duitstalige Gemeenschap (http://www.dglive.be) en op het adres: http://www.dglive.be/PortalData/2/Resources/downloads/divers/rek_voralberg/Rek1FAKfinal.pdf. Het document met de maatregelen voor de periode 2009-2014 zal in het najaar van 2010 gepubliceerd worden. 2. Gelieve het Comité in te lichten over de maatregelen die werden genomen om gevolg te geven aan zijn aanbeveling om het nationaal actieplan voor kinderen te voorzien van begrotingskredieten en een opvolgingsmechanisme (CRC/C/OPAC/BEL/CO/1). o
Federale regering
Op federaal niveau geeft de Federale Regering een verantwoording van haar beleid voor de rechten van het kind in haar jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in toepassing van de wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rapporten die in toepassing van de wet worden opgesteld, bevatten twee delen. Het eerste deel geeft een overzicht van de maatregelen die elk departement genomen heeft met betrekking tot de rechten van het kind. Het tweede deel is een federaal actieplan met de te bereiken doelstellingen en de uit te voeren projecten. Deze rapporten illustreren de strategische doelstellingen van de Regering voor de behandelde periode, omgezet in concrete realisaties of in te realiseren projecten en initiatieven.
1
Het Nationaal Actieplan voor Kinderen, goedgekeurd door de Ministerraad van 8 juli 2005, vermeldt de projecten en prioriteiten voor de volgende jaren met betrekking tot de rechten van het kind. Bij de indiening van het Plan werd ervan uitgegaan dat de indiening van het derde rapport aan het Verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van het kind, samen met de verschillende rapporten op intern niveau, als controlemechanisme zouden dienen. o
Vlaamse Regering
Hier kan verwezen worden naar het door België ingediende 3de periodiek rapport, nr. 13 betreffende het Nationaal Actieplan voor Kinderen, nr. 19 m.b.t. het Vlaams Actieplan Kinderrechten en nr. 21 Jaarlijkse verslaggeving. Noch het nationaal noch het Vlaams actieplan bevatten budgettaire gegevens. De Vlaamse overheid is van geen opvolging van het Nationaal Actieplan op de hoogte. De Vlaamse overheid staat zelf wel in voor de opvolging van het Vlaams Actieplan in het kader van de jaarlijkse verslaggeving. Het Jaarverslag Jeugd- en Kinderrechten 2007, zoals door de Vlaamse Regering op 18 juli 2008 goedgekeurd, geeft per doelstelling van het Vlaams Actieplan aan hoe de uitvoering is gebeurd. Meestal kon daartoe verwezen worden naar de uitvoering van het tweede Vlaams jeugdbeleidsplan. Daarnaast bevatte het jaarverslag 2007 ook een verslag van de Vlaamse deelname aan de bijeenkomst te New York in december 2007. o
Regering van de Franse Gemeenschap
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar artikel 13 van het derde periodiek rapport van België betreffende het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Het decreet van 28 januari 2004 bepaalt dat in de Franse Gemeenschap een rapport over de toepassing van de principes van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, opgemaakt dient te worden (BS, 17/02/2004). Volgens deze wetgeving stelt de Gemeenschap om de drie jaar een rapport op over het gevoerde beleid betreffende de toepassing van de principes van het Verdrag en zendt het dit rapport toe aan het Parlement. Het rapport wordt opgesteld door het Observatoire de l’Enfance, de la Jeunesse et de l’Aide à la Jeunesse, met bijdragen van de permanente opvolgingsgroep voor het IVRK (groupe permanent de suivi CIDE) en meer bepaald van de besturen van het Ministerie van de Franse Gemeenschap en van de Office de la Naissance et de l'Enfance. Het rapport bestaat uit drie delen: deel A bevat een balans van de genomen maatregelen in de drie afgelopen jaren; deel B bevat nota's over de manier waarop elke minister de principes van het Verdrag op het niveau van zijn beleidsactie zal toepassen; deel C bevat het algemene actieplan van de Regering voor de komende 3 jaren. Het eerste rapport werd in 2005 goedgekeurd en het tweede werd in 2008 door de Regering goedgekeurd. Het actieplan in dit laatste rapport moet echter nog operationeel worden gemaakt door middel van maatregelen, acties en begrotingen. Voor meer details: www.oejaj.cfwb.be/article.php?id_article=141. 3. Gelieve te vermelden hoe kinderen bijdragen tot het onderwijsbeleid van de Gemeenschappen, verwijzend naar het op 4 april 2004 door de Vlaamse overheid goedgekeurde decreet over de participatie op school. o
Vlaamse regering
Aansluitend bij nr. 180 van het 3de periodiek rapport van België. Zowel op het centrale als op het lokale vlak stimuleert de overheid de participatie van en in het onderwijsveld.
2
Centrale participatiestructuren Op het centrale vlak functioneert onder meer de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), een strategische adviesraad van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Vertegenwoordigers uit het hele onderwijslandschap overleggen in de VLOR over het onderwijs- en vormingsbeleid. Op basis daarvan geeft de VLOR adviezen aan de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming en aan het Vlaams Parlement. De Vlaamse Onderwijsraad bestaat uit een algemene raad en vier deelraden, één voor elk onderwijsniveau. De Vlaamse scholierenkoepel (VSK) neemt daarin de stem op voor kinderen en jongeren. Lokale participatiestructuren Voor het basis- en secundair niveau van zowel het Vlaamse Gemeenschapsonderwijs als van het gesubsidieerde onderwijs, wordt de participatie van alle onderwijsbetrokkenen geregeld via de schoolraad. Deze schoolraad heeft een algemeen informatierecht en een welomschreven adviesen overlegbevoegdheid. Sinds het participatiedecreet van 2 april 2004 geldt voor alle basis- en secundaire scholen dezelfde regeling voor pedagogische raden, ouderraden en leerlingenraden, en dit ongeacht het net: • Een pedagogische raad is verplicht als ten minste 10 % van de personeelsleden erom vraagt. • Een ouderraad moet opgericht worden als minstens 10 % van de ouders erom vraagt. • In het lager onderwijs moet een leerlingenraad opgericht worden als ten minste 10 % van de regelmatige leerlingen uit de leeftijdsgroep 11- tot 13-jarigen erom vraagt. In een secundaire school is een leerlingenraad in principe verplicht. Deze drie raden hebben een ruime adviesbevoegdheid en worden samengesteld via verkiezingen. Het is ook mogelijk vertegenwoordigers uit de pedagogische raad, leerlingenraad of ouderraad af te vaardigen naar de schoolraad. De verschillende actoren op school organiseren ook vaak apart informele comités. Decreten De subsidiering voor VSK is geregeld in het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studentenverenigingen en leerlingenkoepels (het is niet mogelijk een internetlink te voorzien wegens te oud)). Het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad is terug te vinden via onderstaande link: http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13504 Meer uitleg over participatie in onderwijs in http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/eDocs/pdf/121.pdf vanaf p.17 -18 Meer uitleg over participatie in onderwijs in http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/eDocs/pdf/120.pdf vanaf p.17- 18
het het
Frans: Engels:
Het participatiedecreet van 2004 werd in 2009 geëvalueerd via een onderwijskundig beleids- en praktijkgericht onderzoek (= OBPWO) en een thematische doorlichting door de inspectie, een bevraging van katholieke scholen door het Vlaams verbond van Katholiek Onderwijs en een bevraging van de Vlaamse scholierenkoepel. Op basis van de bevindingen uit onderzoek en de opgesomde evaluaties wordt voorgesteld om het participatiebeleid bij te sturen. De bijsturing moet leiden tot het zoveel mogelijk reduceren van formaliteiten. Tevens wordt geïnvesteerd in bijkomende sensibilisatie via een centrale overheidscommunicatie naar ouders, scholen en leerkrachten toe en worden de fora voor leerlingenparticipatie verder ondersteund om de implementatie van kinderrechten in de praktijk te kunnen sturen.
3
o
Regering van de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest
Kinderen nemen via verscheidene concrete wegen, binnen of buiten de schoolwereld, deel aan het opstellen van het onderwijsbeleid. Gemeentelijke kinder- en jongerenraden In 2009 bestonden op het Waalse grondgebied 113 gemeentelijke kinderraden, 29 gemeentelijke jongerenraden en 2 provinciale jongerenraden. De doelstellingen van een Kinder- of Jongerenraad zijn: • bijdragen tot de opleiding van de burgers van morgen • de kinderen en jongeren inwijden in de werking van een gemeente • de jongeren in het openbare leven integreren • de jongeren ertoe aanzetten om na te denken over de problemen van de gemeente • de jongeren de mogelijkheid geven om het woord te nemen en zich te laten horen. De Waalse Regering en de Franse Gemeenschap steunen bovendien het CRECCIDE (Carrefour Régional et Communautaire de la Citoyenneté et de la Démocratie), het organisme dat de gemeentelijke kinder- en jongerenraden van Wallonië overkoepelt. Het helpt de gemeentelijke overheden bij het opstellen, invoeren en opvolgen van de gemeentelijke kinder- en jeugdraden en bij de vorming van de leerlingen van het vijfde en zesde jaar van de lagere school die eraan willen deelnemen. Een hervormde jeugdraad We vermelden ook de rol van de nieuwe Jeugdraad van de Franse Gemeenschap, die werd ingevoerd door het decreet van 14 november 2008 tot oprichting van de Jeugdraad in de Franse Gemeenschap. De Jeugdraad van de Franse Gemeenschap is niet langer beperkt tot jeugdorganisaties, maar staat ook open voor vertegenwoordigers van jeugdcentra, studentenraden en representatieve studentenverenigingen op gemeenschapsniveau, de jeugdbijstand en jongeren die deelnemen aan collectieve en vernieuwende initiatieven. Het decreet voorziet ook de oprichting van nieuwe participatiestructuren. De agora's, forums en caucussen moeten de stem van de jongeren hoorbaar maken, zowel op schaal van de Franse Gemeenschap als op het lokale vlak, en moeten de werkzaamheden van de nieuwe Jeugdraad van de Franse Gemeenschap voeden. De wettelijke opdrachten van de jeugdraad zijn: 1° adviezen uitbrengen overeenkomstig de artikelen 4 en 5 in de aangelegenheden met betrekking tot de jeugd; 2° de leden, alsook het middenveld, de politieke, economische en sociale verantwoordelijken inlichten over en bewust maken van alle vraagstukken, analyses, studies en acties inzake jeugd; 3° de burgerdeelneming bevorderen en de jongeren mobiliseren door de instelling van forums alsook van agora's buiten de schoolperiodes; 4° de meningen en adviezen van jongeren van de Franse Gemeenschap doorgeven aan de Gemeenschappen, de Gewesten, de Federale overheid en internationale instellingen; 5° de netwerken en partnerschappen bevorderen met de operatoren ingeschreven op de culturele, sociale of pedagogische domeinen erkend door de Franse Gemeenschap. Rol van de leerlingen in de Participatieraad Het decreet van 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundaire onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren (decreet "Taken") voorziet dat in elke school die door de Franse Gemeenschap wordt ingericht of gesubsidieerd een participatieraad wordt opgericht (artikel 69). 4
De taken van de Participatieraad (artikel 69, 1 §) zijn: 1. het bespreken van het inrichtingsproject op basis van de voorstellen die door de afgevaardigden van de inrichtende macht worden voorgelegd; 2. het wijzigen en vervolledigen ervan volgens de werkwijze vastgelegd in § 11; 3. het ter goedkeuring voorleggen aan de minister of aan de inrichtende macht, overeenkomstig artikel 70; 4. zijn verwezenlijking regelmatig te controleren; 5. aanpassingen voor te stellen overeenkomstig artikel 68; 6. een advies uit te brengen over het activiteitenverslag bedoeld in artikel 72 en in dat verband voorstellen voor te leggen voor de aanpassing van het inrichtingsproject; 7. het algemeen beraad over de kosten die worden geheven tijdens het jaar, met name deze voor culturele en sportieve activiteiten die in de lijn liggen van het inrichtingsproject: 8. de studie en formulering van de invoering van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen om de in 7° bedoelde kosten te betalen. De Participatieraad omvat (artikel 69 § 2 tot 9) volwassenen (het hoofd van de inrichting, onderwijzend personeel, ouders, enz.), maar ook vertegenwoordigers van de leerlingen, behalve in het basisonderwijs. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht echter op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de Participatieraad, beslissen de Participatieraad blijvend of occasioneel uit te breiden met vertegenwoordigers van de leerlingen. De beleidsverklaring van de Gemeenschap 2009-2014 Ten slotte verduidelijkt de beleidsverklaring van de Gemeenschap 2009-2014 dat de Regering zal toezien op: • De actieve participatie van leerlingen bij het opstellen van huishoudelijke reglementen van scholen, om de instemming met de reglementen te verbeteren. • De verduidelijking van de rechten en plichten van alle betrokken, in een logica van een contract dat de leerlingen, de ouders en de school beloven te respecteren. • De organisatie in de inrichtingen van participatieve activiteiten of projecten die de leerlingen in staat stellen om het verband te leggen tussen wat zij leren en hun dagelijkse leven. De Regering is zich er immers van bewust dat de motivatie van de leerlingen ook afhangt van hun participatie in de beslissingen die hen aangaan, zowel op het individuele als op het collectieve vlak. De dialoog maakt het verschil tussen gezag en van boven af opgelegde willekeur. Men moet de leden van de onderwijsgemeenschap dus sensibiliseren voor het belang van de concrete participatie van de leerlingen in het leven van de school. Deze participatie is de beste garantie van de betrokkenheid van de leerlingen bij hun school en bij het collectieve leven op school.
5
4. Gelieve het Comité in te lichten over de procedures voor de participatie van het kind in gerechtelijke en administratieve zaken, meer bepaald met betrekking tot de mogelijkheden om zijn mening te uiten en de inachtname ervan. Gelieve het Comité eveneens in te lichten over de technische middelen die de Verdragsstaat gebruikt om de participatie van een kind in een gerechtelijke procedure te verzekeren en zijn identiteit voor de andere partijen te vrijwaren. o
Federale regering
Participatie van de minderjarige in de procedure en verhoor De minderjarige kan gehoord worden volgens de voorwaarden van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit artikel bepaalt onder meer dat de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt, in elk geding dat hem betreft, op zijn verzoek of bij beslissing van de rechter, wordt gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende zijn vrijwillige tussenkomst en zijn toestemming. De partijen zijn bij dit onderhoud niet aanwezig. De daaraan verbonden kosten worden in voorkomend geval over de partijen verdeeld. De regeling is facultatief in die zin dat wanneer het horen uitgaat van een beslissing van de rechter, de minderjarige dit kan weigeren. Indien het initiatief echter uitgaat van de minderjarige, dan kan de rechter dit enkel weigeren bij een speciaal gemotiveerde beslissing, uitsluitend gegrond op het feit dat de minderjarige niet over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt. In het civiel recht zijn op het eerste zicht geen (technische) middelen bekend waarmee men een minderjarige in het geding kan betrekken zonder zijn identiteit bekend te maken aan de partijen. In artikel 931 heerst er wel een zekere vertrouwelijkheid inzake het onderhoud tussen de rechter en de minderjarige. Zo wordt er voorzien dat een proces-verbaal van het onderhoud wordt opgesteld en dat dit wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging. Er wordt van dit procesverbaal echter geen afschrift bezorgd aan de partijen. Artikel 931 bepaalt tevens dat een minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar niet onder ede mag worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden. Naast artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, is er ook een regeling terug te vinden in de artikelen 51, 52ter en 56bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. Artikel 51, 52ter en 56bis van de bovengenoemde wet bepalen dat de minderjarige te allen tijde door de jeugdrechtbank kan worden gehoord, dat de minderjarige die de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt verplicht wordt gehoord alvorens enige maatregel wordt getroffen en in elk geschil tussen personen aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd, en dat hij recht heeft op de bijstand van een advocaat. Artikel 1231-11 van het Burgerlijk Wetboek regelt de modaliteiten voor het verhoor van het kind voor de rechtbank: "Bij zijn verschijning voor de jeugdrechtbank kan het kind weigeren om gehoord te worden. Het kind wordt alleen gehoord, in de afwezigheid van eenieder, met uitzondering van de griffier en desgevallend een expert of een tolk. Zijn mening wordt in aanmerking genomen rekening houdend met zijn leeftijd en rijpheid. Zijn verhoor geeft het kind niet de hoedanigheid van partij in de procedure. Een verslag van het verhoor wordt toegevoegd aan het dossier van de procedure." De Belgische wetgeving voorziet tevens specifieke regels voor bepaalde soorten procedures. Deze worden hierna verduidelijkt: 6
In het kader van de adoptie Zowel in de Belgische gerechtelijke procedure betreffende adoptie als in de administratieve procedure voor de erkenning van een internationale adoptie is het belang van het kind een centraal begrip. De Belgische wet voorziet dat men op elk ogenblik van de procedure rekening moet houden met "het hoogste belang van het kind en de eerbiediging van de grondrechten die het internationale recht het toekent" (artikelen 344-1 en 357 van het Burgerlijk Wetboek; zie ook artikelen 353-5, 361-4, 362-2, 362-3, 363-4, 364-1, 365-2, 365-3 van het Burgerlijk Wetboek en 1231-14 en 1231-42 van het Gerechtelijk Wetboek). Wanneer het kind de volle leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft, is zijn voorafgaande toestemming voor zijn erkenning vereist (artikel 329bis van het Burgerlijk Wetboek). Het principe van de toestemming van het kind tijdens zijn adoptieprocedure wordt door verscheidene artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek verzekerd: • het kind van twaalf jaar kan een veronderstelling van vaderschap voor de rechtbank betwisten, onder de voorwaarden en met het voorbehoud van artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek. • het kind van twaalf jaar kan zijn erkenning door de moeder of de vader voor de rechtbank betwisten, onder de voorwaarden en met het voorbehoud van artikel 330 van het Burgerlijk Wetboek. • het kind van twaalf jaar kan zich onder de voorwaarden en met het voorbehoud van artikel 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek verzetten tegen een onderzoek naar het vaderschap of het moederschap. • in gedingen betreffende de afstamming wordt de niet-ontvoogde minderjarige, onverminderd artikelen 329bis en 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek als verweerder of als eiser vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger en, indien er tegenstrijdigheid van belangen is, door een voogd ad hoc die wordt aangesteld door de voorzitter van de rechtbank op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings. • artikel 348-1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt het principe van de toestemming van het kind van meer dan 12 jaar met zijn adoptie. Het artikel voorziet dat de toestemming van het kind echter niet vereist is indien het kind onbekwaam is verklaard of zich in een staat van verlengde minderjarigheid bevindt, dan wel indien de rechtbank, op grond van feiten die vastgesteld zijn in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat het kind geen onderscheidingsvermogen heeft. Dit artikel geldt ook in het kader van een internationale adoptieprocedure "ongeacht het recht dat van toepassing is op de toestemming van de geadopteerde" (artikel 358 van het Burgerlijk Wetboek). In het kader van de voogdij van kinderen • met betrekking tot de voogdij van minderjarige kinderen, wordt de minderjarige die twaalf jaar oud is door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert (artikel 394 van het Burgerlijk Wetboek). • in het geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige zich op eenvoudig verzoek tot de procureur des Konings richten, indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon, en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen (artikel 405 van het Burgerlijk Wetboek). • de minderjarige kan bij de procureur des Konings een verzoek tot ontvoogding indienen, volgens de voorwaarden van artikel 479 van het Burgerlijk Wetboek. In het kader van de voogdij van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen • Volgens Titel XIII, Hoofdstuk 6 van de programmawet van 24 december 2002, meer bepaald afdeling 5, "niet-begeleide minderjarige vreemdelingen", is de eerste opdracht van de voogd de niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen in het kader van alle bestuurlijke of 7
rechtshandelingen, en de rechtsmiddelen aan te wenden. Afdeling 5 bepaalt onder meer dat de voogd erover waakt dat de politieke, filosofische en godsdienstige overtuiging van de minderjarige in acht worden genomen. Als vertrouwenspersoon wordt de voogd geacht gehouden te zijn tot de zwijgplicht die artikel 458 van het Strafwetboek voorziet en het vertrouwelijke karakter te respecteren van de informatie die hij van de minderjarige ontvangt. Hij gaat ook vertrouwelijk om met alle informatie die hij in het kader van zijn opdracht ontvangt. In de loop van het jaar 2008 ontvingen de voogden een opleiding van 5 dagen over de benadering van de verhouding / relatie met de minderjarige. In het kader van een echtscheiding • in het kader van een echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting houdt de voorzitter van de rechtbank of de rechter die de functie van voorzitter in kortgeding waarneemt en de voorlopige maatregelen neemt, desgevallend rekening met de mening die de kinderen uiten, onder de voorwaarden van artikel 931, alinea 3 tot 7, van het Gerechtelijk Wetboek. • in het kader van een echtscheiding met onderlinge toestemming kan de rechter beslissen de kinderen tijdens de eerste of tweede verschijning van de partijen te horen (artikelen 1290 en 1293 van het Gerechtelijk Wetboek), in overeenstemming met artikel 931, alinea 3 tot 7, van het Gerechtelijk Wetboek. In het kader van een internationale ontvoering door een van de ouders • In het kader van de procedure voor de terugkeer van een ontvoerd kind, in artikel 42, 2a van de wet van 10 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van het Verdrag van 's Gravenhage en het Reglement Brussel IIbis, is de mogelijkheid voorzien dat het kind in de gerechtelijke zaken participeert. Verhoor van minderjarige slachtoffers of getuigen Na de goedkeuring van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, werd Hoofdstuk VIIbis van het Wetboek van Strafvordering, getiteld "Verhoor van minderjarigen die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven", ingrijpend gewijzigd (artikelen 91bis tot 101 van het Wetboek van Strafvordering). De goedkeuring van deze wet werd gevolgd door een ministeriële omzendbrief van 16 juli 2001 betreffende de audiovisuele opname van het verhoor van minderjarige slachtoffers of getuigen van misdrijven. Deze richtlijn past de principes van de nieuwe wet toe en maakt het gebruik van de techniek voor de audiovisuele opname van het verhoor van minderjarige getuigen of slachtoffers eenvormig. Ze geeft de magistraten en de politiediensten praktische instructies met betrekking tot de werkwijze en de voorwaarden voor dit type van verhoor. De wet van 2 augustus 2002 betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media bepaalt dat de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de audiovisuele of auditieve opname van een verhoor kan bevelen, zonder dat deze mogelijkheid wordt beperkt door de status van de persoon (bijvoorbeeld minderjarig of meerderjarig) die wordt verhoord (artikel 112 Wetboek van Strafvordering). Met betrekking tot minderjarige getuigen verwijzen we ook naar artikel 190bis van het Wetboek van Strafvordering. Zie bijlage 2 voor de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. Door een minderjarige aanhangig gemaakt rechtsgeding Minderjarigen zijn in principe rechtsbekwaam, maar handelingsonbekwaam. Dit wil zeggen dat ze voor het uitoefenen van hun rechten afhankelijk zijn van hun wettelijke vertegenwoordigers. Deze regel dat een minderjarige niet zelfstandig kan optreden, geldt enkel ingeval hij een 8
vordering indient bij een rechtscollege (burgerlijke rechter of strafrechter). Er is geen bezwaar dat een minderjarige alleen optreedt tijdens de voorbereiding van het strafproces. Zo kan een minderjarige zich laten registreren als benadeelde partij overeenkomstig artikel 5bis du titre préliminaire du Code d’instruction criminelle (ci-après, CIC) De handelingsonbekwaamheid in hoofde van minderjarigen houdt dus in dat zij niet zelf kunnen optreden in rechtshandelingen die hen aanbelangen maar dat zij moeten vertegenwoordigd worden door hun ouders of voogd. Sinds de wet van 13 februari 2003 hebben ouders geen machtiging meer nodig van de vrederechter om namens hun kind de strafvordering op gang te brengen of om zich als eiser aan te sluiten bij de strafvervolging van het openbaar ministerie, zie artikel 378, §1 B.W. Om als eisende partij op te treden is het akkoord van de beide ouders nodig als de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen (zie artikel 376 B.W.). In geval van conflict tussen de beide ouders kan de vrederechter aan één van de ouders machtiging verlenen om namens de minderjarige alleen als eiser op te treden (artikel 378, §1). Ingeval er een belangenconflict bestaat tussen ouders en het kind kan de vrederechter op verzoek van elke belanghebbende een voogd ad hoc aanstellen (artikel 378,§1 B.W.). Wanneer geen van beide ouders het initiatief neemt om als eiser op te treden, kan de minderjarige, zijn raadsman of de procureur des konings een voogd ad hoc laten aanstellen. De strafrechter kan ook ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende een voogd ad hoc aanstellen om de belangen van de minderjarige te verdedigen (artikel 378, §2 B.W.). Deze noodzaak zal zich voornamelijk stellen in gevallen waarin één van de ouders of naaste familieleden feiten gepleegd hebben op de minderjarige (bv. zedenfeiten) en er moet vermeden worden dat de zaak op burgerlijk gebied uitdooft. Als beide ouders overleden zijn of in de onmogelijkheid verkeren om het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet de voogd de belangen van de minderjarigen verdedigen. De voogd kan slechts na een machtiging van de vrederechter een klacht met burgerlijke partijstelling indienen of de verdachte rechtstreeks dagvaarden voor de strafrechter (zie artikel 401, §1, 7° B.W.). Als de strafvordering reeds ingesteld is door het openbaar ministerie, kan de voogd zonder machtiging van de vrederechter een eis tot schadevergoeding indienen (artikel 410, §1, 7°). Het is van belang op te merken dat de handelingsonbekwaamheid van de minderjarige niet van openbare orde is. Zo kan de strafrechter het gebrek aan machtiging van de vrederechter niet ambtshalve opwerpen. Als de voogd de strafvordering heeft ingesteld zonder een voorafgaande machtiging, dan mag de strafrechter de zaak niet behandelen als de beklaagde of het openbaar ministerie deze onregelmatigheid opwerpt. Het ontbreken van een machtiging is een nietigheid die in de loop van het geding kan geregulariseerd worden. Wetsontwerp voor de oprichting van familierechtbanken In het wetsontwerp betreffende de familierechtbanken, waaraan er nu wordt gewerkt, is er een apart hoofdstuk voorzien in verband met het horen van minderjarigen. Er zou een nieuwe afdeling worden ingevoegd hieromtrent in het Gerechtelijk Wetboek. De belangrijkste elementen zijn: • •
De rechtbank hoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. De minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt en die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt, wordt op eigen verzoek, op verzoek van een partij of ambtshalve door de rechter gehoord. Dit kan slechts worden geweigerd bij een speciaal gemotiveerde beslissing, gegrond op het gegeven dat de minderjarige niet over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt.
9
• •
•
o
Er zal een oproepingsbericht worden voorzien dat de minderjarige op een kindvriendelijke manier duidelijk maakt dat hij voor de rechtbank wordt opgeroepen, dat hij een jeugdadvocaat kan raadplegen, en dat hij kan weigeren te verschijnen. De minderjarige wordt gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst, op een plaats die de rechter geschikt acht. Het onderhoud vindt plaats buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier, het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de advocaat van de minderjarige uitgezonderd. Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Aan de mening van de minderjarige wordt een passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. Vlaamse Regering
Wat betreft medisch verantwoord sporten dient erop gewezen worden dat de informatie uit nr. 185 (derde periodiek rapport van België) gewijzigd is (decreet 2008, die tweede deel). Ook minderjarigen zijn onderworpen aan de dopingreglementering en moeten zich aanbieden bij de dopingcontrole wanneer ze daarvoor opgeroepen worden. De dopingcontrole bij een minderjarige verloopt op dezelfde wijze als bij een meerderjarige (zie dopingcontrole binnen wedstrijdverband of dopingcontrole buiten wedstrijdverband) met 2 belangrijke verschillen: 1. Bij een dopingcontrole mag een minderjarige zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger (ouder, voogd of meerderjarige persoon naar keuze). 2. Wanneer de controlearts of controledeskundige toezicht houdt tijdens het plassen van de minderjarige, houdt de vertegenwoordiger (ouder, voogd of meerderjarige persoon naar keuze) toezicht op de controlearts of controledeskundige zonder zelf op het plassen toe te zien. Als een minderjarige sporter een dopingpraktijk begaat (positief analyseresultaat, fraude of poging tot fraude, weigeren van de controle, ...) wordt een disciplinair dossier samengesteld. Dit wordt behandeld door de disciplinaire commissie tijdens een hoorzitting. De minderjarige mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat en/of zijn ouders of voogd(en). Daarnaast mag hij zich laten bijstaan, maar niet vertegenwoordigen, door een arts. Als de minderjarige sporter nog geen vijftien jaar is, worden enkel de ouders of voogd(en) uitgenodigd op de zitting van de disciplinaire commissie. De sporter wordt in dit geval wel in kennis gesteld van de zitting en heeft het recht gehoord te worden op eigen verzoek. Als de minderjarige sporter ouder is dan vijftien, wordt hij samen met zijn ouders of voogd(en) uitgenodigd op de zitting van de disciplinaire commissie. Als de sporter en/of zijn ouders geen Nederlands spreken of verstaan, kunnen zij zich door een tolk laten bijstaan. Indien de sporter en zijn ouders of voogd(en) onmogelijk op de zitting aanwezig kunnen zijn, kunnen zij uitstel vragen aan de voorzitter van de disciplinaire commissie. Indien de sporter en zijn ouders of voogd(en) niet opdagen zonder voorafgaande verwittiging (vragen van uitstel), kan de disciplinaire commissie het dossier bij verstek behandelen. Ten laatste 2 weken na de hoorzitting neemt de disciplinaire commissie een beslissing, die via aangetekende brief aan de sporter en zijn ouders of voogd(en) wordt bezorgd. Sancties bestaan uit een verbod om aan sportmanifestaties deel te nemen en naast de controle- en procedurekosten, een administratieve geldboete, die kan oplopen tot 25.000 euro. Sancties worden genomen in overeenstemming met de WADA 1 -code. 1
World anti-doping agency.
10
Tegen een beslissing genomen bij verstek (de sporter en zijn ouders of voogd waren niet aanwezig op de hoorzitting) kunnen de sporter en zijn ouders of voogd(en) verzet aantekenen. Wanneer verzet wordt aangetekend (bij de voorzitter van de disciplinaire commissie), zal het dossier opnieuw door de disciplinaire commissie behandeld worden. Wanneer een minderjarige sporter en zijn ouders of voogd(en) niet akkoord gaat met de beslissing van de disciplinaire commissie, kunnen zij beroep aantekenen bij de voorzitter van de disciplinaire raad. Dit orgaan bestaat, net zoals de disciplinaire commissie, uit 3 leden en een secretaris. Ook hier gelden dezelfde regels als bij de disciplinaire commissie (laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, laten bijstaan door tolk of arts, vragen van uitstel, beslissing max. 2 weken na hoorzitting, ...). Tegen de beslissingen van de disciplinaire raad kan een beroep tot nietigverklaring en een vordering tot schorsing worden ingesteld bij de Raad van State. Inzake de jeugdhulpverlening: Cf nr. 181 2 voor het decreet rechtspositie en de aangekondigde verlaging van de instemmingsleeftijd bij vrijwillige hulpverlening bijzondere jeugdbijstand, zoals vastgelegd door het nieuwe decreet van 7 maart 2008 van decreten bijzondere jeugdbijstand. In de zomer van 2009 werd het huishoudelijk reglement van de gemeenschapsinstellingen en ook het schoolreglement per campus van de gemeenschapsinstellingen bekrachtigd. Al deze documenten zijn tot stand gekomen met participatie van de jongeren. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap voorziet in haar wetgeving een algemeen hoorrecht voor personen met een handicap. Er is echter geen formele procedure voorzien voor minderjarigen. In het kader van aanvragen om materiële bijstand of zorg kan een kind gehoord worden indien het zijn wens te kennen geeft. Het recht om gehoord te worden is in uitvoering van het decreet rechtspositie ook van toepassing op de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB): indien jongeren 12 jaar of ouder zijn, en het CLB hen bekwaam vindt om zelf te beslissen, kunnen die leerlingen het aanbod van het CLB weigeren. Indien jongeren 12 jaar of ouder zijn, maar het CLB vindt hen niet bekwaam om zelf te beslissen, kunnen enkel de ouders dit weigeren. Er zijn slechts 2 situaties waarin de begeleiding door het CLB niet kan worden geweigerd: bij spijbelen en bij sommige medische onderzoeken en inentingen. o
Regering van de Franse Gemeenschap
De juridische (buitengerechtelijke) of administratieve procedures die in de Franse Gemeenschap van kracht zijn, voorzien uitdrukkelijk dat de jongere kan worden gehoord. In het onderwijs Dit is onder meer het geval in het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en het secundair onderwijs, en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. Gehoord worden in het kader van een procedure voor de definitieve uitsluiting van een leerling Voorafgaandelijk aan elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, uitgenodigd per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs door het hoofd van de inrichting die hun de feiten meedeelt en hen hoort. De oproep vermeldt duidelijk dat een procedure is gestart die tot definitieve uitsluiting kan leiden, evenals de feiten waarover het gaat. Artikel 81 stelt: "Artikel 81 § 2. Voorafgaand aan elke definitieve uitsluiting worden […] de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent […] uitgenodigd […] door het hoofd van de inrichting die hun de feiten meedeelt en ze verhoort." 2
Cf. 3de periodiek rapport van België betreffende het IVRK
11
Een dergelijke regeling bestaat nog niet voor het beroep tegen beslissingen van de klassenraad. Vormingen inzake leerlingenafvaardiging en inzake bemiddeling tussen leeftijdgenoten De participatieve structuren in een instelling zijn niet gemakkelijk te ontwikkelen. Hun toepassing vereist een responsabilisering van alle actoren en het verwerven van sociale vaardigheden. Daar waar ze wordt toegepast, verbetert de participatie de menselijke betrekkingen in het sociaal-opvoedkundige milieu echter beduidend. Daarom heeft men in het kader van het PAGAS (zie verder) een begroting van 200.000 euro (maximum 3.000 euro per school) uitgetrokken om de scholen die het wensen de mogelijkheid te geven om een beroep te doen op een van de acht externe opleiders, van wie de expertise door de Franse Gemeenschap erkend is, om de leerlingen te vormen inzake leerlingenafvaardiging of inzake bemiddeling tussen leeftijdgenoten. Deze actie loopt van maart tot november 2010. Voor meer informatie, raadpleeg de omzendbrief nr. 3038 van 24/02/2010 "appel à projets relatif aux formations d’élèves à la médiation scolaire ou à la délégation". Permanente vorming van de leerkrachten Cf tabel bijlage 3. In de bijzondere jeugdzorg Raadpleeg de artikelen in bijlage 5 voor de wetgeving. Gehoord worden in het kader van een gerechtelijke procedure Het decreet van 4 maart 1991 inzake bijzondere jeugdzorg wijdt zijn titel II aan de rechten van de jongeren. Een van deze rechten is het recht om deel te nemen aan de beslissingen die op hem van toepassing zijn. Het kind of de jongere, zonder verduidelijking van de leeftijd, moet gehoord worden door de adviseur of de directeur. Het kind of de jongere moet ook rechtstreeks betrokken worden bij de beslissingen die op hem van toepassing zijn. De jongere van 14 jaar moet bovendien zijn toestemming geven voor elke door de adviseur voor bijzondere jeugdzorg genomen hulpverlenende maatregel die op hem van toepassing is. Elke aanvaarde hulpverlenende maatregel kan op verzoek van de jongere van veertien jaar worden ingetrokken. Het kind (of de jongere), zonder verduidelijking van de leeftijd, kan bepaalde stukken van zijn dossier raadplegen. De jongere van 14 jaar die akkoord gaat met een plaatsing, kan niet zonder zijn toestemming overgeplaatst worden naar een andere instelling (art. 15). De jongere kan een beslissing van de adviseur of de directeur voor de rechtbank betwisten. Wanneer de directeur dwingende hulpverlenende maatregelen uitvoert die door de rechtbank bepaald zijn, kan hij een andere maatregel overwegen waarmee de partijen (en dus de jongere) het eens zijn (art. 38 § 4, al. 2). In het geval van een dringende gedwongen plaatsing onderzoekt de adviseur binnen een termijn van 14 dagen samen met het kind (of de jongere) en zijn gezin de uitvoering van de vrijwillige hulpmaatregelen. (art. 39, al. 3). 12
De structurele inzameling van de mening van jongeren In elk arrondissement is een arrondissementsraad voor bijzondere jeugdzorg opgericht die onder meer als taak heeft de behoeften en adviezen van de jongeren inzake acties voor algemene preventie te achterhalen. Raadpleeg artikel 21 in bijlage 5 voor de wetgeving. In dezelfde gedachtegang wil een nieuw besluit van 24 mei 2009 betreffende de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap (IPPJ), de participatie van de jongeren in de pedagogische comités van de IPPJ realistischer en dus effectiever maken. Men achterhaalt de mening van de jongeren door middel van verscheidene methoden (peiling, praatgroep, enz.) om de leden van de pedagogische comités van de IPPJ erover te informeren en zodat ze er rekening mee kunnen houden. Om te verzekeren dat er effectieve instrumenten bestaan om de opinie van de jongeren te kennen en er concreet rekening mee te houden, bepaalt het ontwerpbesluit in artikel 6: "De directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor de terbeschikkingstelling van tools om de mening van de jongeren te kennen omtrent hun plaatsing. Deze maken deel uit van het pedagogisch project en hun aanwending maakt deel uit van de in artikel 4, alinea 2 voorziene evaluatie. Ieder pedagogisch comité plaatst op zijn agenda een punt met betrekking tot de evaluatie en de follow-up van de opinie van de jongeren." 5. Gelieve te vermelden hoe artikel 12 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, die de mogelijkheid voorziet om een kind bij de uitoefening van zijn rechten te betrekken, wordt toegepast, meer bepaald in het geval van het weigeren van een verzorging of medische ingreep door het kind. o
Federale regering
In de uitoefening van zijn rol als ombudsman voor de rechten van de patiënt is de Cel Rechten van de Patiënt van de DG1 3 niet op de hoogte van bijzondere gevallen van weigering van verzorging door een kind. Volgens de wetgeving beslissen de vertegenwoordigers van het kind (ouders of voogden) in laatste instantie over de wenselijkheid om een behandeling te beginnen / een medische ingreep uit te voeren. "Het betrekken van de patiënt bij de uitoefening van zijn rechten, afhankelijk van zijn leeftijd en rijpheid", zoals verduidelijkt in artikel 12 van de wet over de rechten van de patiënt, gebeurt, veronderstel ik, door middel van een dialoog tussen de arts, het kind en de vertegenwoordigers (pedagogische uitleg voor het kind over wat wordt voorgesteld, over de voordelen van de ingreep). Merk ook op dat de wetgeving betreffende de rechten van de patiënt een multidisciplinair overleg aanmoedigt van de bij een medische beslissing betrokken arts ("art. 4: Hij (de arts) handelt in het belang van de patiënt desgevallend in multidisciplinair overleg"). Volgens de voorbereidende werkzaamheden voor de wet betreffende de rechten van de patiënt, kan de ombudsman voor de rechten van de patiënt (voorzien in artikel 11) desgevallend ingrijpen om de dialoog te bevorderen en een oplossing te zoeken in conflictsituaties tussen kinderen/ouders/artsen, met betrekking tot de betwiste verzorging. Indien de arts meent dat het kind in staat is om zijn belangen redelijk te beoordelen (in dit geval zou het verkieslijk zijn dat de arts in zijn dossier de "redenen" vermeldt waarom hij meent dat het kind zelf zijn belangen kan beoordelen), kan de arts de weigering van de verzorging door de minderjarige (adolescent) respecteren, los van de mening van de ouders/voogden (zie laatste deel
3
Directoraat-Generaal Organisatie Gezondheidszorgvoorzieningen
13
van artikel 12). Maar ook hier is de Cel Rechten van de Patiënt niet op de hoogte van bijzondere gevallen. o
Vlaamse regering
Zie vraag 4 wat betreft de CLB’s. Het CLB doet op vaste leeftijden een medisch onderzoek bij alle leerlingen die het begeleidt. De bedoeling van dit onderzoek is het tijdig opsporen van beginnende ziektes of aandoeningen bij de leerlingen. Soms krijgen kinderen en jongeren tijdens onderzoeken ook bepaalde inentingen, om ziektes te voorkomen. Dit onderzoek is verplicht. Het is belangrijk dat alle Vlaamse kinderen deze onderzoeken ondergaan, onder andere omdat tijdens de onderzoeken belangrijke inentingen (gratis) worden gegeven. Ook kan het CLB zo beginnende ziekten tijdig opsporen of voorkomen. Daarnaast wordt er belangrijke informatie verzameld over de algemene gezondheidstoestand van de jongeren in Vlaanderen. Indien kinderen/jongeren en/of hun ouders echter liever niet hebben dat een bepaalde CLB-arts dit onderzoek uitvoert, dan kan men vragen naar een andere arts binnen het CLB of binnen een ander CLB. Het onderzoek kan ook door de huisarts worden uitgevoerd, maar die moet dan wel dezelfde testen doen en de resultaten doorgeven aan het CLB. Hetzelfde geldt voor de inentingen. De eigen huisarts kan een spuitje geven in plaats van de arts van het CLB. Dan vraagt men een brief met de datum waarop de dokter het spuitje heeft gegeven en geeft dit af op het CLB. Verder kan erop gewezen worden dat het decreet rechtspositie van toepassing is op de Centra Geestelijke Gezondheidszorg. 6. Gelieve inlichtingen en gegevens te verstrekken over het probleem van pesten en geweld in de schoolomgeving, meer bepaald ten aanzien van kinderen van buitenlandse herkomst, met een handicap, of vanwege hun seksuele geaardheid. Gelieve eveneens de maatregelen te beschrijven die als doelstelling hebben dit probleem tegen te gaan en een cultuur van verdraagzaamheid op school te ontwikkelen, samen met de verkregen resultaten. o
Vlaamse regering
Vanuit onderwijs werden voor het tegengaan van geweld en allerlei vormen van anti-sociaal gedrag op school de afgelopen periode verschillende initiatieven genomen met betrekking tot onder meer sensibilisering, preventie en curatie. Naast deze beleidsmaatregelen staan er ook heel wat nuttige publicaties en websites ter beschikking van de scholen. Op het vlak van sensibilisering is er het Vlaams netwerk "Kies kleur tegen pesten". Het bestaat uit een aantal organisaties die hun krachten bundelen om pesten tegen te gaan. Het is op vrijwillige basis ontstaan en ontvangt een jaarlijkse subsidie van het departement Onderwijs & Vorming. Het netwerk staat in voor de organisatie van de week tegen pesten, die elk schooljaar in de loop van februari plaatsvindt. Tijdens die week wordt een anti-pestprijs uitgereikt aan een aantal Vlaamse scholen en andere instellingen in het Jeugdwerk of in de sector van Bijzondere Jeugdzorg (vb: Gemeenschapsinstelling De Zande). Op het vlak van preventie: • publicatie "Pesten en geweld op school: handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid" (door Gie Deboutte in het kader van het VISTA 4 -pakket ). • Het beleidsplan ter preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag op school, project 'Scholen voor Jongeren, Jongeren voor Scholen’.
4
Violence in Schools: Training and Action
14
•
•
Er wordt meer aandacht geschonken aan de problematiek van grensoverschrijdend gedrag op school. Een aantal wijzigingen zijn aangebracht in de lerarenopleidingen, die er onder andere voor zorgen dat er meer aandacht is voor en tijd om beginnende leerkrachten kennis te laten maken met de problematiek van grensoverschrijdend gedrag op school. Aandacht voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag op school in de eindtermen en ontwikkelingsdoelen en nascholing.
Op het vlak van curatie kan het volgende vermeld worden: De minister van Onderwijs gaf aan de vzw Limits het mandaat om ongewenst gedrag tussen volwassenen onderling, en tussen volwassenen en leerlingen op te vangen en te behandelen. Het niet commerciële, gratis, Steunpunt Ongewenst Gedrag op School, van de vzw limits, is het aanspreekpunt bij uitstek voor deze problematiek. Limits heeft ruime ervaring in de opvang en het begeleiden van klachten omtrent pesten en andere vormen van ongewenst gedrag op het werk. Time-out en HERGO 5 op school: time-out is bedoeld voor leerlingen die moeilijkheden veroorzaken op school en/of helemaal gedemotiveerd zijn. Het kan ook gaan om leerlingen die betrokken waren bij geweldsincidenten of pesterijen. De leerling wordt gedurende een periode uit de school gehaald en apart begeleid, met als doel hem of haar terug op de schoolbanken te krijgen. Er worden verschillende methodieken gebruikt om de relatie tussen school en leerling te herstellen. Eén van die methodieken is HERGO. Deze methodiek is aangewezen in situaties waarbij er nood is aan herstel door de ene partij naar de andere partij toe, bijvoorbeeld bij feiten van geweld. HERGO is een bemiddelingsvorm waarbij niet alleen de dader(s) en slachtoffer(s) aanwezig zijn, maar waarbij zij elk ook hun ‘achterban’ mogen meebrengen (personen uit hun sociale netwerk, die hen kunnen ondersteunen tijdens het proces). Het gehele proces wordt gestuurd door een moderator/bemiddelaar. Voor wat betreft de aanpak van fenomenen als steaming, druggebruik, drugverkoop, geweld, spijbelen,… wordt er samengewerkt met Binnenlandse zaken. Scholen kunnen ook via subsidiekanalen op lokaal niveau ondersteund worden. Sommige van de projecten waarvoor steden en gemeenten subsidies aanvragen in het kader van Lokaal Flankerend Onderwijsbeleid hebben betrekking op de problematiek van grensoverschrijdend gedrag op school. Aandachtspunten voor de toekomst Het probleemgedrag zoals geweld, ordeverstoring, drugmisbruik en pesten hangt samen met een lage mate van welbevinden. Daarom is het ook belangrijk dat er gewerkt wordt aan een globaal beleid op school dat het welbevinden van leerlingen bevordert. Dat is één van de aandachtspunten in de beleidsnota van de minister van onderwijs. Tevens kondigt de minister aan om het beleid over anti-sociaal gedrag op scholen nog te versterken. Hiervoor zal onder meer in kaart worden gebracht welke jongeren er omwille van gedragsproblemen of zware demotivatie telkens weer uit het Vlaams Onderwijs vallen om op die manier gericht initiatieven te kunnen ontplooien en bestaande initiatieven al dan niet te versterken. Informatie betreffende het leerlingenstatuut: Omdat onderwijs ondermeer tot doel heeft jonge mensen te vormen tot open en veelzijdige persoonlijkheden die verantwoordelijkheid kunnen en durven nemen is een hecht partnerschap tussen leerlingen, ouders en het schoolteam onontbeerlijk. Gedurende de afgelopen periode werd dan ook de focus vooral gelegd op het belang van sensibilisering. Het schoolreglement en het pedagogisch project van een school zijn meer dan een opsomming van rechten en plichten. In de komende periode zal vooral gestreefd worden naar een goed evenwicht tussen beiden en een duidelijke communicatie hierover. 5
Herstelgericht GroepsOverleg
15
o
Regering van de Franse Gemeenschap
De eerste- en tweedelijnsdiensten In gevallen van geweldsituaties op school kunnen verscheidene diensten ingrijpen: 1° De PMS-centra 6 die aan verscheidene scholen van alle niveaus en netten verbonden zijn, maar volledig onafhankelijk werken, zijn de eerstelijnsactoren. Met psychologen, maatschappelijk werkers en verpleegkundigen die in team werken, bieden zij de leerlingen en ouders een gratis dienstverlening aan. Ze zijn gebonden aan het beroepsgeheim. De PMS-centra kunnen alle individuele of collectieve maatregelen nemen (animaties, enz.) die zij nuttig achten, zowel preventief als ter begeleiding. Nog altijd met betrekking tot het geweld op school, wordt het inrichtingshoofd verzocht het PMS-centrum zo snel mogelijk in te lichten over de situatie van de leerling wiens gedrag tot een voorlopige of definitieve uitsluitingsmaatregel zou kunnen leiden. De PMS-centra kunnen de leerling dan ontmoeten voor de maatregelen worden genomen. Op die manier kunnen zij de leerling, zijn ouders of de persoon aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd begeleiden en alle nuttige verduidelijkingen leveren met het oog op de besluitvorming van het inrichtingshoofd. Het adviesattest van het PMS-centrum in het kader van de definitieve uitsluitingsprocedure is echter niet langer vereist. 2° De dienst voor schoolbemiddeling op het Waalse grondgebied 7 is een gratis tweedelijnsdienst die losstaat van de scholen. Hij heeft de opdracht geweld en schooluitval te voorkomen door het vertrouwensklimaat te bevorderen, in stand te houden of te herstellen in de relaties tussen de leerling, zijn ouders of de persoon aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd, als het een minderjarige betreft, en het pedagogische team. Afhankelijk van de specificiteit van het probleem kan de Waalse ombudsman een beroep doen op een gespecialiseerde partner. Hij is gehouden aan de geheimhoudingsplicht. Hij kan de volgende preventiemaatregelen nemen (onvolledige opsomming): beroep doen op contracten en charters, interventie en opvolging in de klas, animatie in burger- en participatieve praktijken, voorbereiding van de Participatieraad, bemiddeling tussen leerlingen, invoering van de Samenwerkingsraad, invoering van de tucht- of sociaal-pedagogische begeleidingsraad (in alle neutraliteit), hulp bij de stichting van een interne SAS (Service d'accrochage scolaire, een dienst die jongeren met schoolmoeheid begeleidt). 3° De dienst voor schoolbemiddeling op het Brusselse grondgebied 8 is een gratis tweedelijnsdienst binnen de scholen (de bemiddelaar is permanent op de school aanwezig). Deze dienst heeft de opdracht geweld en schooluitval te voorkomen door het vertrouwensklimaat te bevorderen, in stand te houden of te herstellen in de relatie tussen de leerling, zijn ouders of de persoon aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd, als het een minderjarige betreft, en het pedagogische team. De bemiddelaar biedt hiertoe schoolbemiddeling aan, een relationeel proces dat wordt gestart door een onafhankelijke, neutrale derde partij die aan de geheimhoudingsplicht gehouden is. Men kan in alle vrijheid een beroep doen op de dienst. Het staat iedereen altijd vrij om het 6
Psycho-medisch-sociale centra (informatie afkomstig van de website enseignement.be) Informatie afkomstig van de circulaire voor het schooljaar 2009-2010 met betrekking tot de leerplicht, de inschrijving van de leerlingen, het schoolbezoek, de tuchtmaatregelen en het kosteloze karakter van het gewone secundair onderwijs 8 Ibid. 7
16
bemiddelingsproces te aanvaarden of zich eruit terug te trekken. De bemiddeling kan individueel of collectief zijn (een volledige klas). De bemiddelaar tracht de standpunten dichter bij elkaar te brengen, helpt bij het zoeken naar alternatieve oplossingen voor moeilijke of geblokkeerde situaties, maakt een actief, gemeenschappelijk zoeken naar een nieuwe relatie mogelijk wanneer de relatie verbroken is, en biedt begeleiding aan voor obstakels die direct of indirect verband houden met schoolsituaties (onvolledige opsomming). 4° De mobiele teams 9 zijn een gratis tweedelijnsdienst die leerlingen in crisissituaties begeleidt, preventief werkt om voorspelbare spanningen te vermijden, de dialoog herstelt in een inrichting die een crisissituatie heeft gekend, en sensibiliseringsacties voor conflictbeheer aanbiedt. Hij kan preventief helpen bij het invoeren van een raad van afgevaardigden, de participatieraad, een samenwerkingsraad, een onderhandelingsraad of klassenraden. Hij kan jongeren in crisissituaties een kringgesprek aanbieden, individuele en collectieve ontmoetingen, een korte systeemtherapie, een analyse en ontwikkeling van de intrinsieke motivatie. Hij kan een regelmatige samenwerking organiseren tussen de verschillende actoren van de schoolwereld en de buitenschoolse wereld. Het Plan d’action visant à garantir les conditions d’un apprentissage serein (PAGAS, actieplan voor het waarborgen van de voorwaarden voor sereen leren). Het PAGAS werd op 26 maart 2009 goedgekeurd door de Regering. Het mikt op twee grote thema's: geweld en schooluitval. Zeven personen zijn belast met de uitvoering van de zes volgende maatregelen (voor alle onderwijsnetten), die voor het merendeel vanaf september 2010 van toepassing zullen zijn: 1° Een noodplan voor bijstandsmaatregelen in het schoolmilieu, voor gevallen van ernstig geweld of voor uitzonderlijke gebeurtenissen in een school, om op het organisatorische, psychologische en administratieve vlak ondersteuning te leveren. 2° Een gratis telefoonnummer dat men kan bellen voor gevallen van ernstig geweld of voor uitzonderlijke gebeurtenissen in een school, om de betrokkenen in te lichten over hun rechten op juridische bescherming en over de hulp die zij kunnen ontvangen (juridisch, medisch, psychologisch, sociaal, administratief). 3° Een praktische gids die het inrichtingshoofd en de opvoedkundige teams een gezamenlijke voorlichting geeft over de preventie en het beheer van schoolgeweld. 4° Opleidingen voor de leerlingen in de schoolbemiddeling of in de leerlingenafvaardiging (zie onder). 5° Een observatorium dat een regelmatige kwantitatieve en kwalitatieve balans opmaakt van de schooluitval en van het geweld in de schoolomgeving. 6° Een informaticaportaal voor de registratie van ernstige gewelddaden in alle inrichtingen van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en hun omgeving. Wanneer een volwassene van de school een gewelddaad pleegt: verplichte tuchtmaatregelen Voor wie? Uitsluitend voor het benoemde personeel van het net van de Franse Gemeenschap (= inrichtingshoofden, leerkrachten, opvoeders, administratief en technisch personeel) en de medewerkers van de PMS-centra 10 . 9
Ibid.
17
De andere netten beheren de situatie op hun eigen niveau. Voor tijdelijk personeel beheren de inrichtingshoofden de procedure. Hoe? De Direction Générale de l'Enseignement Obligatoire (algemeen directie van het verplichte onderwijs) ontvangt een klachtenbrief van een inrichtingshoofd, van ouders of van leerlingen: 1° Indien de brief niet onmiddellijk een onderzoeksmissie rechtvaardigt, verzoekt men de auteur schriftelijk om meer uitleg. Op basis van zijn antwoord beslist men een onderzoeksmissie te openen, een beroep te doen op een "super préfet " of het dossier zonder gevolg te klasseren. 2° Als de feiten voldoende duidelijk zijn, wordt een tuchtprocedure gestart. De procedure behandelt de grond van de zaak. Na een verhoor wordt besloten het dossier zonder gevolg te klasseren of een tuchtstraf voor te stellen. De tuchtstraffen kunnen variëren van een vermaning tot een disciplinaire overplaatsing of zelfs ontslag. 3° Als de feiten niet voldoende duidelijk zijn, verzoekt men de Algemene Inspectie om een onderzoeks- of informatieopdracht. Op basis van de besluiten van het rapport van de Algemene Inspectie wordt al dan niet een tuchtprocedure gestart. 4° Als de feiten te ernstig zijn, kan een hernieuwbare preventieve schorsing van drie maanden vereist zijn. Deze procedure behandelt de grond van de zaak niet, maar bepaalt of de persoon in het belang van de dienst wel of niet in de school mag blijven. In de ernstige gevallen kan de Minister een arrest tekenen om de betrokkene onmiddellijk uit de school te verwijderen. Parallel hiermee kan een tuchtprocedure worden gestart. In de ernstigste gevallen kan de Minister nog voor de hoorzitting over de preventieve schorsing een arrest tekenen om de betrokkene onmiddellijk uit de school te verwijderen. Proefproject van de algemene directie voor de gelijkheid van kansen en Onderwijs Het project wordt tot het einde van oktober 2009 gesubsidieerd met 16.820 euro, gedeeltelijk door Onderwijs en gedeeltelijk door de Direction de l’Egalité des Chances. Het proefproject is bedoeld om in een school de inplanting te testen van een model voor interventie en collectief en transversaal beheer van geweld tussen leeftijdgenoten in een secundaire school, om zo het model te evalueren en de voorwaarden die zijn inplanting bevorderen te identificeren. Concreet zijn de volgende activiteiten voorzien: • Alle onderwijsactoren gedurende een halve dag informeren (directie, leerkrachten, opvoeders en opvoedsters, PMS, schoolbemiddeling, enz.), • Het schoolcomité vormen • Het schoolcomité volgen • Zes klassen sensibiliseren door middel van animaties met zeven videofilms die leerlingen in beeld brengen (wat de identificatie van de jongeren bevordert). Verscheidene thema's worden in de videofilms geïllustreerd en openen het debat: afpersing, intimidatie, geweld in de liefdesrelaties, geroddel, pesterijen/cyberpesterijen, ruzie/conflict in de liefdesrelatie en ruzie/conflict tussen twee zussen. Opleidingen van IFC 11 in 2007, 2008 en 2009 Zie de tabel in bijlage 4 Verspreiding van een gids betreffende homohaat "Combattre l’homophobie: pour une école ouverte à la diversité" is een pedagogische gids die op het einde van 2006 werd verspreid. Het is een eerste instrument dat leerkrachten sleutels aanbiedt om homohaat op de lagere en de middelbare school te bestrijden. De gids past volledig in de 10 11
Psycho-Medisch-Sociaal Centrum Institut de la Formation en Cours de Carrière
18
filosofie van het decreet "Missions" en meer bepaald van artikelen 6, 8 en 12. Hij wil de leerkrachten helpen die geconfronteerd worden met het vraagstuk van de minoritaire seksuele geaardheden en de reacties die zij uitlokken. Veel schoolpartners geven toe dat zij moeilijkheden hebben om op deze problematiek in te werken, ermee te interageren en op te reageren. Anderzijds wil dit dossier de onderwijsverantwoordelijkheden gevarieerde mogelijkheden aanbieden om op het terrein de principes van de Belgische antidiscriminatiewetgeving en de wetten over het huwelijk en het ouderschap concreet te maken. o Regering van het Waals Gewest De Waalse regering heeft geen specifieke bevoegdheid voor de strijd tegen geweld op school. Ze bestrijdt echter de homohaat door verenigingen te steunen die jongere helpen bij hun coming-out (Tels Quels – 6 sociale diensten in het Waals Gewest). 7. Gelieve de maatregelen te vermelden die men heeft genomen om kinderen de mogelijkheid te geven om onderwijs te volgen in hun moedertaal of in een taal naar keuze, ongeacht de Gemeenschap waar zij verblijven. o
Vlaamse Regering
Een beperkt aantal scholen organiseert onderwijs in de eigen taal en cultuur (OETC) van de migranten. De bedoeling is de integratie van deze kinderen te vergemakkelijken. Dat gebeurt door elementen van hun eigen taal en hun eigen cultuur voor een beperkt aantal lestijden op te nemen in het leerplan. Afhankelijk van de keuze voor het ondersteunend of bicultureel model neemt het OETC respectievelijk tot 20% of tot 50% van de beschikbare lestijden in. Een school die OETC wil organiseren moet de ouders van elk kind uit de betrokken migrantengroep(en) hierover informeren en raadplegen. De ouders moeten schriftelijk de toestemming geven dat hun kind de lessen OETC mag volgen. Minstens twee derde van de betrokken migrantenouders moet ermee instemmen. Regelgeving hierover is op Europees niveau geregeld. o
Regering van de Franse Gemeenschap
Taalbad Wettelijke referentie: decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs. Het taalbadonderwijs is een pedagogische procedure die tot doel heeft leerlingen de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de pedagogische activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere moderne taal dan het Frans, met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal. De drie talen die in het taalbadonderwijs worden aangeboden zijn Nederlands, Duits en Engels. De leerling begint het taalbadonderwijs: • ofwel op het niveau van het 3de jaar kleuteronderwijs in een basisschool, ofwel op het niveau van het eerste jaar van het lager onderwijs in een lagere school. • ofwel op het niveau van het derde jaar van het lager onderwijs (basisschool of lagere school). Een inrichtende macht of een schooldirectie kan een nieuwe leerling dus pas in het eerste jaar van het programma (3de jaar kleuterschool of 3de lager onderwijs) inschrijven voor taalbadonderwijs. Bij wijze van overgangsmaatregel kan een inrichtende macht of een schooldirectie in het schooljaar 2009-2010: • een leerling toelaten uit een school in een gewest of een land van de taal van het taalbad; 19
•
een leerling toelaten van wie minstens een van de ouders de taal van het taalbad als moedertaal heeft; • een leerling toelaten die uit een internationale school komt waar de onderwijstaal dezelfde is als de taal van het taalbad; • een leerling toelaten uit een Europese school. De inschrijving voor het taalbadonderwijs is ook toegelaten in het eerste jaar van de lagere school, zelfs indien de leerling geen onderwijs in de taal van het taalbad heeft gevolgd. In alle gevallen verzekert de school zich ervan dat de leerling het vereiste niveau bezit om deel te nemen aan het taalbadproject, alvorens deze toegelaten wordt. Deze overgangsbepaling heeft betrekking op leerlingen die het taalbadonderwijs willen beginnen buiten de jaren waarin dat toegelaten is. Een basisschool die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende het laatste jaar van het kleuteronderwijs en de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen. Een lagere school die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen. Het taalbadonderwijs heeft de volgende doelstellingen: • Voor de cursussen en pedagogische activiteiten die in de onderdompelingstaal plaatsvinden, de beheersing van de competenties die worden bepaald in het referentiesysteem van de basisvaardigheden. • Voor de onderdompelingstaal, de beheersing van de competenties in verband met de mondelinge en schriftelijke communicatie in die taal bepaalt in het referentiesysteem van de basisvaardigheden. In 2009-2010 bieden in de Franse Gemeenschap: • 136 basisscholen taalbadonderwijs aan • 78 secundaire scholen taalbadonderwijs aan. Taal en cultuur van het land van herkomst In het kader van een samenwerking tussen de Franse Gemeenschap en zeven landen (Spanje, Griekenland, Italië, Marokko, Portugal, Roemenië en Turkije) kunnen de scholen die dat wensen cursussen aanbieden in de taal en cultuur van het land van herkomst (Lange et Culture d'Origine, LCO), aan hun leerlingen van het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Men biedt twee soorten LCO-cursussen aan • Een cursus in de herkomsttaal: deze cursus wordt alleen gegeven aan de leerlingen van wie de ouders het hebben verzocht. Hij is toegankelijk voor alle leerlingen, ongeacht hun herkomst. De cursus omvat ten minste twee perioden; ze worden toegevoegd aan het wekelijkse uurrooster. • Een cursus ‘openheid voor culturen’: deze cursus wordt gezamenlijk verzorgd door een LCO-leerkracht en de onderwijzer of leraar. De cursus heeft als doelstelling onderwijsactiviteiten in culturele diversiteit te ontwikkelen voor leerlingen van de betreffende klassen, door gebruik te maken van de getuigenis van de LCO-leerkracht over zijn cultuur van herkomst. Dit programma past in een CHARTER: • dat de conventie tussen de Franse Gemeenschap en het land van herkomst bepaalt; • dat de principes en de modaliteiten van deze activiteiten bepaalt; • dat de scholen en de gezinnen de voordelen van een georganiseerd kader biedt. 20
De partnerlanden stellen de scholen die dit programma willen volgen een of meer leerkrachten ter beschikking die deze cursussen verzorgen. De LCO-leerkrachten worden aangeworven door de partnerlanden, volgens hun eigen bepalingen. Ze moeten de nodige pedagogische bekwaamheden bezitten, samen met een voldoende kennis van de Franse taal om hun ideeën duidelijk over te brengen en een boodschap vlot te begrijpen. De Franse Gemeenschap verzorgt de begeleiding en de permanente vorming van de LCOleerkrachten, die van rechtswege toegang hebben tot het opleidingsaanbod van de Franse Gemeenschap. Wijzigingen sinds 2008: • In 2008-2009 heeft Roemenië zich aangesloten bij het LCO-programma. • Sinds dit schooljaar (2009-2010) maakt ook Spanje deel uit van het LCO-aanbod. • In het verleden kwamen alleen het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs in aanmerking voor het LCO-programma. Sinds 2009-2010 komen naast het basisonderwijs alle graden van het secundair in aanmerking voor het LCO-programma. 8. Gelieve de mechanismen te vermelden die voor kinderen beschikbaar zijn om klacht neer te leggen wegens verwaarlozing, mishandeling, misbruik of geweld, en te beschrijven hoe deze klachten worden behandeld. o
Federale regering
De bevoegde ministers hebben op 26 april een interventieprotocol ondertekend tussen de medisch-psycho-sociale sector en de gerechtelijke sector van de Franse en de Duitstalige gemeenschap. Het protocol streeft naar een interventie die optimaal afgestemd is tussen de medisch-psycho-sociale sector en de gerechtelijke sector, in het belang van het kind dat met een dergelijke situatie wordt geconfronteerd. Het bestaat uit een interventiestramien en geen volledige analyse van alle problemen die men ontmoet of zou kunnen ontmoeten en hun oplossingen. Dit protocol bevestigt nogmaals het principes van het beroepsgeheim, de rol van elke interveniënt, de manier waarop de onderlinge communicatie moet gebeuren en het onmisbare overleg binnen elke gerechtelijke entiteit. Op 30 maart 2010 zal een protocol over mishandeling ondertekend worden tussen de Minister van Justitie en de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse Gemeenschap. Het protocol zal overlegstructuren invoeren als antwoord op de structurele behoeften en problemen die kunnen optreden in het kader van de tussenkomst in mishandelingssituatie in de medisch-psycho-sociale en gerechtelijke sector. Men hecht bijvoorbeeld meer belang aan de behandeling van klachten via de bestaande structuren. Deze structuren moeten in staat zijn om te antwoorden op informatieverzoeken en om de slachtoffer of hun omgeving advies te geven en de mogelijkheden aan te wijzen volgens de weg die ze willen volgen, namelijk de gerechtelijke weg en/of de weg van de hulpverlening door de medischpsycho-sociale sector, rekening houdend met het belang en de veiligheid van het kind, dat het primordiale element blijft. Vanaf het ogenblik dat een klacht wordt ingediend op het gerechtelijk niveau, kan men twee dossiers openen. Een strafdossier tegen de pleger van de feiten en een beschermingsdossier om het kind te beschermen.
21
o
Vlaamse regering
Jongeren kunnen met hun klachten terecht bij de verschillende voorzieningen voor jeugdhulp. De 6 Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK) in Vlaanderen zijn een contactpunt voor iedereen die een vermoeden van kindermishandeling heeft of een melding wil doen van kindermishandeling. Via de website en verscheidene, op maat van jongeren ontwikkelde, informatie worden minderjarigen geïnformeerd omtrent kindermishandeling.’ Verder kunnen ze binnen de jeugdzorg terecht bij de ‘JO-lijn’ voor informatie en klachten over de hulpverlening. Verder kan verwezen worden naar de brochures ‘Jij en het Comité Bijzondere Jeugdzorg’, ‘Jij en de sociale dienst bij de jeugdrechtbank’, ‘Jij en de bemiddelingscommissie’, de ‘wegwijzer jeugdhulp’ op de website van Jongerenwelzijn,...en het uitgewerkte klachtrecht van minderjarigen in de brochure decreet rechtspositie voor minderjarigen. Deze is te downloaden van de website www.rechtspositie.be . Als kinderen en jongeren geconfronteerd wordt met grensoverschrijdend gedrag kunnen ze in onderwijs terecht bij: • de school: De interne leerlingenbegeleiding/het zorgsysteem binnen de school: Elke basis- en secundaire school beschikt tegenwoordig over een eigen zorgsysteem of een interne leerlingenbegeleiding, waar men terecht kan met allerlei vragen en problemen, Hiervoor kan ook een individuele leerkracht, de zorgcoördinator, de groene leerkracht, de leerlingenbegeleider, het secretariaat of de directie aangesproken worden en zij zullen verder helpen of verwijzen naar de juiste persoon. • Het Centrum voor leerlingenbegeleiding, dat eveneens zal doorverwijzen naar de meest geschikte instantie. Voor kinderen en jongeren die op de scholen zelf slachtoffer zijn van ongewenst gedrag waarbij schoolpersoneel betrokken is, is er het Steunpunt Ongewenst Gedrag op school van de vzw Limits. Allerhande klachten over dingen die op school fout lopen kunnen, neergelegd worden bij :de inrichtende macht van de scholen, het CLB en naargelang het thema kunnen klachten worden neergelegd bij de door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming geïnstalleerde commissies: commissie voor zorgvuldig bestuur, commissie inzake leerlingenrechten…. Tevens zijn er de informatiepunten voor ouders en leerlingen. Ten slotte kan ook verwezen worden naar Kinderrechtencommissariaat (decreet 15 juli 1997). o
de
ombudsopdracht
van
het
Regering van de Franse Gemeenschap
Op het vlak van het strafrecht Artikel 458bis van het Strafwetboek bepaalt dat eenieder die door zijn staat of beroep houder is van geheimen en die hierdoor kennis heeft van een misdrijf gepleegd tegen een minderjarige (zedenschennis, verkrachting, enz.) onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis moet brengen van de procureur des Konings, op voorwaarde dat hij het slachtoffer heeft onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene en hij deze integriteit zelf of met hulp van anderen niet kan beschermen. In de wetgeving van de Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschap definieert mishandeling in artikel 1, 4° van het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen als "elke 22
situatie van fysiek geweld, lichamelijke mishandelingen, seksueel misbruik, psychologisch geweld of ernstige verwaarlozing die de fysieke, psychologische of affectieve ontwikkeling van het kind schaadt; de houding of het gedrag van de persoon die mishandelt, kan al dan niet opzettelijk zijn." Eerder dan zich ertoe te beperken het probleem aan te geven of van zich af te schuiven, heeft iedereen afhankelijk van zijn positie een rol te spelen: solidair zijn, professionele hulp verlenen of ingrijpen als vertegenwoordiger van de wet. Een groot aantal interveniënten, op de eerste plaats zij die het gezin al kennen, kunnen voor begeleiding zorgen. Afhankelijk van de situatie zal de voorkeur uitgaan naar: • de huisarts, • een dienst voor geestelijke gezondheidszorg, • een sociale dienst, • een PMS-centrum, • een dienst voor gezondheidsbevordering op school, • een dienst voor hulpverlening in open milieu, • de ONE. Deze bepaling hangt samen met artikel 3, § 2 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen, dat bepaalt dat elke optredende persoon die wordt geconfronteerd met een geval van mishandeling of met een risicosituatie, zich kan richten tot bepaalde instanties, zoals het psycho-medisch-sociaal centrum, de dienst voor de promotie van de gezondheid op school, het team SOS Kinderen, de adviseur voor bijzondere jeugdzorg of elke andere gespecialiseerde bevoegde persoon, om zich te laten begeleiden, oriënteren of aflossen bij de zorgverlening. Sommige situaties vereisen de tussenkomst van meer gespecialiseerde teams van de Franse Gemeenschap: de teams van SOS Enfants (SOS Kinderen). Zij beoordelen de mishandeling, haar oorzaken en haar gevolgen. Zij zien erop toe dat er een einde aan komt. Zij begeleiden het kind en zijn omgeving om de situatie op te lossen en een veilig levens- en relationeel kader te herstellen dat de ontwikkeling van het kind bevordert. Indien de ouders de door het team van SOS Enfants aangeboden hulp niet aanvaarden, kan het team de adviseur voor bijzondere jeugdzorg aanzoeken of, in het geval van ernstig en dringend gevaar, de procureur des Konings op de hoogte brengen. Wanneer hij op de hoogte wordt gebracht van een geval van mishandeling, kan de procureur des Konings, indien hij het voor de bescherming van het kind nodig acht, de jeugdrechter om al dan niet dringende dwingende maatregelen verzoeken. Hij doet dit pas nadat hij zich ervan verzekerd heeft dat de adviseur voor bijzondere jeugdzorg geen sociale tussenkomst heeft kunnen uitvoeren om het kind en zijn familie te helpen. Indien hij het geval aan de jeugdrechter voorlegt, kan deze laatste een hulpmaatregel opleggen, nadat hij de noodzaak van het gebruik van dwang heeft vastgesteld. Dit kan ofwel een begeleiding in het gezin zijn, ofwel een plaatsing. Deze maatregelen worden vervolgens uitgevoerd door de directeur van de bijzondere jeugdzorg, die in overleg met de begunstigden van de hulp de modaliteiten bepaalt. Twee instellingen, de Office de la Naissance et de l'Enfance (ONE) en de Aide à la jeunesse, werken regelmatig samen en hebben twee samenwerkingsprotocollen. Het eerste geldt sinds 2008 voor de teams van SOS Enfants en de adviseurs en directeurs van de ’Aide à la jeunesse’, het tweede werd op het einde van 2009 afgesloten tussen de adviseurs en directeurs van de ‘Aide à la jeunesse’ en de ONE.
23
Ten slotte heeft de samenwerking met andere instanties, zoals het Waals Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Federale Staat, voor de bijstand aan slachtoffers op 5 juni 2009 tot de ondertekening geleid van twee protocolakkoorden (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2009). Deze samenwerking uit zich onder meer in de invoering van comités per arrondissement die alle interveniënten in deze materie verzamelen. De Franse Gemeenschap werkt aan dit proces mee met haar diensten SOS Enfants en de openbare en particuliere diensten voor bijzondere jeugdzorg. Om de coördinatie te verzekeren heeft zij een contactpersoon aangesteld die de permanente dialoog en de samenwerking moet aanmoedigen met de andere instanties in het domein van de hulpverlening aan slachtoffers, zowel op het federale als op het gemeenschaps- en gewestelijke niveau. Een vertegenwoordiger van de openbare of particuliere diensten voor bijzondere jeugdzorg en van de diensten SOS Enfants zal aan de door de protocolakkoorden voorziene arrondissementsraden deelnemen. Na de bijeenkomt voor de evaluatie van het protocol heeft de Franstalige werkgroep beslist de inhoud van het protocol niet te wijzigen maar zijn verspreiding bij de verschillende interveniënten te verbeteren (op het vlak van Justitie, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en het Waals Geest). De doelstelling voor 2010 is dus de realisatie van een memento dat op 2 pagina's de belangrijkste elementen van het protocol samenvat en de terreinwerkers op een praktische manier informeert; de verspreiding van het protocol en het memento in elke sector, via de diensten en de entiteiten die toezicht houden op de door het protocol betroffen interveniënten; de ontmoeting en dialoog met de coördinatiecommissies inzake mishandeling; op verzoek kunnen de leden van de werkgroep een algemene of interne opleiding verzorgen om op de vragen van de terreinwerkers te antwoorden. Ten slotte is ook de ’Délégué général aux droits de l’enfants’ 12 (DGDE) in dit kader actief. Hij kan namelijk informatie en klachten ontvangen over kinderen die het slachtoffer van mishandeling zijn, hen naar de eerstelijnsinterveniënten verwijzen en een beroep doen op gespecialiseerde interveniënten. De Comités voor Bijzondere Jeugdzorg, de DGG 13 , de teams van SOS Enfants, de diensten van de DGDE… kunnen dus het parket interpelleren over de naleving van artikel 458bis van het Strafwetboek. 9. Vermeld de categorieën van kinderen die geen gepaste sociale en medische dekking ontvangen. o
Federale regering
Met betrekking tot de dekking van de medische kosten door de verplichte ziekteverzekering 14 , kennen wij geen bepaalde categorie van kinderen die uitgesloten zou zijn uit het systeem. Hoewel het recht van de kinderen op terugbetaling van de medische zorgen meestal afgeleid is van dat van hun ouders (inschrijving als persoon ten laste), is het ook mogelijk hen als titularis een eigen recht toe te kennen, als ze ingeschreven zijn in het Rijksregister van natuurlijke personen. Sinds de opname van de kleine risico's in de verplichte verzekering voor zelfstandigen hebben ook de kinderen van zelfstandigen deze mogelijkheid. Bovendien ontvangen kinderen met een ernstige handicap een bijzondere bescherming, dankzij de automatische toekenning van een verhoogde tussenkomst van de verzekering (terugbetaling tegen een hoger percentage). Vreemdelingen die niet gemachtigd zijn om langer dan 3 maanden in België te verblijven, zijn echter uitgesloten van de hoedanigheid van titularis op basis van de inschrijving in het 12
Franstalige tegenhanger van de Kinderrechtencommissaris Dienst voor Geestelijke Gezondheidszorg. 14 De "medische dekking" kan ook in een ander kader worden verleend (Fedasil, OCMW). 13
24
Rijksregister. Het is dus mogelijk dat kinderen zich in deze situatie zouden bevinden. Nietbegeleide minderjarigen hebben sinds 2009 in hun eigen hoedanigheid recht op medische zorgen. o
Vlaamse regering
Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) Er blijven voor deze doelgroep nog problemen bestaan op het vlak van toegankelijkheid tot de hulpverlening omdat ze omwille van onzekere verblijfsstatuten of zelfs illegaal verblijf strikt genomen buiten de wet vallen. Vanuit het Vlaamse welzijnsbeleid ligt de focus op de zeer jonge NBMV (- 14 jaar) en op de niet-asielzoekers. Zij krijgen relatief vlot toegang tot de bijzondere jeugdhulp. Momenteel wordt er overlegd om te komen tot een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen met als doel de opvang en hulpverlening aan deze bijzonder kwetsbare doelgroep beter te stroomlijnen en aan te passen aan de noden van de NBMV. Er was in 2009 tevens een uitbreiding van de residentiële/ambulante capaciteit. In Limburg werd een nieuwe leefgroep, Fonto Nova, opgericht voor de opvang van niet-begeleide buitenlandse minderjarigen. Daarnaast werd het overleg met de Federale overheid en de Franse gemeenschap over de opvang en begeleiding van minderjarige vreemdelingen in 2009 opnieuw hernomen. In uitvoering van dit overleg werd door Jongerenwelzijn een projectoproep gelanceerd in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds (EVF). Het werkveld van de bijzondere jeugdzorg werd opgeroepen projecten in te dienen in uitvoering van prioriteit 2 van het EVF “Specifieke begeleiding organiseren voor vrouwen in kwetsbare toestand en niet-begeleide of begeleide minderjarigen met integratieproblemen of specifieke problemen”. Deze prioriteit zal voor maximum 75% door het EVF worden meegefinancierd en vanuit Jongerenwelzijn werd het engagement genomen om de resterende 25% te financieren. Het Agentschap Binnenlands Bestuur (Inburgering en Integratie) neemt vanuit de Vlaamse Overheid de coördinatierol op zich betreffende de niet begeleide buitenlandse minderjarige vreemdelingen, met inbegrip van de afstemming met de andere gemeenschappen. Betaling door afdeling Jeugd van de druk en verspreiding bij federale (vb. voogdij) en Vlaamse diensten, waaronder CBJ 15 e.a. van de Zitemzo-fiches “‘tZitemzo... als je een minderjarige vreemdeling bent in België (vzw Kinderrechtswinkels) : oplage van 1 000 exemplaren. Er is een wet (Wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, B.S. 16 22, december 2006 = Gezondheidswet + K.B. 17 van 3 augustus 2007 tot wijziging van het K.B. van 3 juli 1996 = het K.B. dat de uitvoering van de ZIV 18 -wet regelt) die stelt dat buitenlandse minderjarigen voortaan ook kunnen toetreden tot de ziekteverzekering. Zij moeten daarvoor voldoen aan volgende voorwaarden: een voogd hebben en school lopen. Voor zij die geen school lopen, kan via een attest preventieve gezinsondersteuning toch toegang worden verleend tot de ziekteverzekering. Onder andere Kind en Gezin reikt deze attesten uit. Opvang van verkeersslachtoffers In de omzendbrief (26/10/2007) betreffende de opvang van verkeersslachtoffers, de opvang van minderjarige slachtoffers en de ondersteuning van de vrijwilligerswerking bij de hulpverlening aan slachtoffers wordt specifiek aandacht gevraagd voor minderjarige slachtoffers. Kinderen die
15
Comités Bijzondere Jeugdzorg Belgisch Staatsblad 17 Koninklijk Besluit 18 ziekteverzekering 16
25
het slachtoffer zijn of getuige zijn van een schokkende gebeurtenis werden tot voor kort vaak over het hoofd gezien . Kinderarmoede Op het colloquium van 19 november 2009 rond 20 jaar IVRK van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind werd gekozen voor de problematiek van de kinderarmoede voor het afsluitende ministerieel debat. De Vlaamse minister die het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleid coördineert, heeft hieraan actief deelgenomen. Verder lopen er twee onderzoeken naar kinderarmoede. Een eerste betreft een belevingsonderzoek door Kind en Samenleving over de beleving van armoede door kinderen en een tweede betreft de vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede tijdens de zomer. Kinderen met een handicap Hier valt te vermelden dat de Vlaamse Gemeenschap al verscheidene jaren, via de centrale registratie zorgvragen, een zicht houdt op het structurele tekort aan opvangplaatsen. Mede op basis hiervan heeft de Vlaamse Regering beslist om het uitbreidingsbeleid onverminderd verder te zetten. Op basis van de cijfers van een Meerjarenanalyse van maart 2009 wordt er nu een meerjaren uitbreidings- en zorgvernieuwingsbeleid voor kinderen en jongeren met een handicap voorbereid voor de periode 2011 – 2014. 10. Gelieve het beleid en de maatregelen te vermelden die men heeft genomen of van plan is te nemen om de toevlucht tot de plaatsing van kinderen in instellingen te beperken, in het bijzonder in de Franse Gemeenschap. o
Federale regering
De in 2006 hervormde wet op de jeugdbescherming reikt het parket en de jeugdrechter een reeks maatregelen aan die men moet overwegen alvorens men een minderjarige naar een instelling verwijst. Men moet trouwens eerst de voorkeur geven aan het herstelgerichte aanbod. Indien dit niet mogelijk is, moet men voorrang geven aan het project van de jongere en vervolgens aan maatregelen zoals toezicht door een bevoegde sociale dienst, prestaties van opvoedkundige aard en algemeen nut, of ambulante behandeling. Een plaatsing wordt pas overwogen wanneer de bovengenoemde maatregelen niet in aanmerking komen, en onder bepaalde voorwaarden. Het open stelsel geniet de voorkeur boven het gesloten stelsel. De wetgever wenst dus dat de plaatsing slechts als laatste redmiddel wordt overwogen. o
Vlaamse regering
Binnen de hulpverlening die door Jongerenwelzijn wordt georganiseerd, wordt steeds uitgegaan van het subsidiariteitsbeginsel: bij hetzelfde effect zal steeds voorrang gegeven worden aan de minst impacterende hulpverlening. Pas wanneer er geen andere initiatieven meer over zijn, zal overgegaan worden tot de plaatsing van kinderen. Aan alle hulpverleningsbeslissingen gaat een uitgebreid case-onderzoek vooraf die de problematische leefsituatie in al haar facetten grondig ontleed. Beslissingen worden daarbij steeds genomen na collegiale beraadslaging waarbij multidisciplinariteit voorop staat. Indien tot een plaatsing moet worden overgegaan, wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke context van het kind (school, bezoeken, broers of zussen,…) opdat de plaatsing zo weinig mogelijk negatieve effecten zou genereren. In 2009 liepen volgende onderzoeken (alternatief voor reguliere hulpverlening) naar ambulante vormen van hulpverlening (als alternatief voor residentieel): • Preventie in praktijk op een wenselijk spoor • Hoe bijzonder zijn ze? Evaluatieonderzoek naar de onthemende projecten van de Bijzondere Jeugdbijstand 26
• • • •
Herstelbemiddeling bij minderjarige delictplegers Plaatsing van kinderen en armoede Beslissingsbeleid van parketten en jeugdrechtbanken Evaluatie time-outprojecten bijzondere jeugdzorg
Voor meer informatie over inhoud van de onderzoeken : http://www.osbj.be/?action=onderdeel&onderdeel=227&titel=Lopend+Onderzoek#ijh In 2009 liep een interessant onderzoek omtrent de plaatsing van kinderen in armoede. De centrale vraag van dit onderzoek is óf en welk verband er bestaat tussen armoedesituaties en plaatsing in de bijzondere jeugdzorg (en bij uitbreiding ook andere maatregelen). De indicatoren om armoede te meten worden opgesteld in overleg met mensen uit armoedesituaties en ‘Verenigingen waar armen het woord nemen’. Het onderzoeksproject voorziet een analyse van gegevens uit verschillende nationale databanken en registratiesystemen. Het resultaat van het onderzoek zal dienen als nulmeting voor longitudinaal onderzoek naar het verband tussen armoede en plaatsing (en andere maatregelen) in de bijzondere jeugdzorg én naar de effecten ervan. Pleegzorg is een belangrijke zorgvorm in de jeugdhulp. Wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaringen wijzen op het belang en het positieve effect van een goede pleegzorg, in het bijzonder bij uithuisplaatsing van jonge kinderen. In het kader van jeugdhulp wordt pleegzorg ook als de minst ingrijpende hulpvorm gezien. Pleegzorg wordt dan ook naar voor geschoven als de eerste te onderzoeken hulpverleningsvorm voor kinderen tot zes jaar die omwille van een probleemsituatie niet in hun natuurlijk gezin kunnen (ver)blijven. Momenteel wordt er werk gemaakt van een intersectoraal decreet Pleegzorg. Voor kinderen met een handicap is het persoonlijk assistentiebudget (PAB) belangrijk voor de zelfredzaamheid van de betrokkene en kan plaatsing overbodig maken. De vorige vijf jaar heeft de Vlaamse regering, op aangeven van de minister van WVG 19 , telkens voorrang gegeven aan de kinderen en jongeren met de zwaarste ondersteuningsnood om hen bij voorrang een PAB toe te kennen. Er is tussen 2006 en 2009 ook een spoedprocedure ingesteld voor kinderen en jongeren met een snel degeneratieve aandoening. Zij kunnen, als ze beantwoorden aan de criteria, binnen de maand de beschikking krijgen over een PAB. De leeftijdsgrens (ouder dan 6 jaar) is hier wel bij ingesteld. Dit neemt niet weg dat de nieuwe Vlaamse Regering een meerjaren uitbreidings- en zorgvernieuwingsbeleid voor kinderen en jongeren met een handicap, voor de periode 2011 – 2014, voorbereidt.
o
Regering van de Franse Gemeenschap
Voor het antwoord op deze vraag dient verwezen te worden naar het wettelijke kader over de hulpverlening aan en bescherming van de jeugd in de Franse Gemeenschap en meer bepaald naar enkele basisprincipes van het beleid voor de bijzondere jeugdzorg: 1. de voorrang aan hulpverlening in het leefmilieu; 2. het respect voor de fundamentele rechten van de jongeren en de gezinnen; 3. de afstemming van de diensten van de Franse Gemeenschap op de erkende behoeften in het domein van de jongerendelinquentie; 4. de voorrang aan preventie.
19
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
27
Zo streeft het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake bijzondere jeugdzorg op de eerste plaats naar de invoering van maatregelen voor hulpverlening aan jongeren in gevaar en met problemen die het mogelijk maken dat de jongere in zijn leefmilieu blijft, zoals in de uiteenzetting van de motieven van het decreet wordt verduidelijkt: "Zonder de noodzaak en de effectiviteit van huisvesting in bepaalde gevallen te ontkennen, menen de auteurs van het ontwerp van decreet [...] dat het behoud van de jongeren in zijn leefmilieu de regel is en dat de verwijdering uit dat milieu de uitzondering is. Dit principe moet de adviseur leiden[...]. Dit principe moet ook de jeugdrechtbank leiden [...]". De verwijdering van de jongere uit dit milieu en zijn plaatsing moeten gemotiveerd zijn en mogen slechts als laatste redmiddel worden voorgesteld, wanneer de andere vormen van gespecialiseerde hulpverlening ontoereikend zijn. De verwijdering van de jongere uit het gezinsmilieu mag ook niet tot gevolg hebben dat de banden van de jongeren met zijn milieu van herkomst worden verbroken. Het behoud van deze banden wordt gerechtvaardigd door psychologische redenen, zoals de affectieve stabiliteit en de structurering van de persoonlijkheid van de jongere, maar ook door het vergemakkelijken van zijn herintegratie wanneer de redenen voor de verwijdering niet langer bestaan. Zo stelt artikel 9 van het decreet dat de door de adviseur of de directeur van de bijzondere jeugdzorg getroffen maatregelen en beslissingen als voornaamste doel hebben de ontplooiing van de jongere in zijn familiale leefmilieu aan te moedigen. De ratio legis van deze bepaling is het vermijden van overhaaste plaatsingen. In dezelfde gedachtegang wil de wetgever met dit decreet het recht van minderjarigen en hun gezin op steun van de Franse Gemeenschap versterken en tegelijkertijd waarborgen dat zijn fundamentele rechten, in principe aan iedere persoon toegekend, worden geëerbiedigd. Deze principes komen onder meer tot uiting met betrekking tot de opsluiting: "het decreet wijdt een bijzondere aandacht aan de situatie van jongeren die het voorwerp zijn van een plaatsing en regelt in hun voordeel – ook dat van jonge delinquenten – een reeks waarborgen die des te strenger zijn wanneer hun huisvesting een gesloten karakter heeft." De uiteenzetting van de motieven van het decreet haalt ook aan dat de particuliere diensten voor jeugdbescherming bewezen hebben dat zij een positieve respons kunnen geven op de problematiek van jeugddelinquentie. Ze voegt eraan toe dat sommige jongeren echter een meer specifieke begeleiding nodig hebben, onder meer via de alternatieven voor plaatsing die worden aanbevolen in het kader van de wet van 1965 betreffende de jeugdbescherming, zoals prestaties van algemeen nut, opvoedkundige of filantropische prestaties; herstelmaatregelen enz. Ten slotte wordt duidelijk gesteld dat de toegang tot de Overheidsinstellingen voor Jeugdbescherming (GI en IPPJ) voorbehouden is voor jonge delinquenten ouder dan 12 jaar, opdat zij hun eerste opdracht zouden kunnen vervullen, namelijk de maatschappelijke re-integratie van deze jongeren en het opbouwen van een positief zelfbeeld. Ook wordt bepaald dat de Overheidsinstellingen voor Jeugdbescherming met gesloten opvoedkundig stelsel, vanwege hun bijzonder dwingende aard, geen minderjarigen jonger dan 14 jaar mogen opnemen. Buiten het wettelijke kader en de richtlijnen voor de bijzondere jeugdzorg van de Franse Gemeenschap werden in de voorbije jaren verscheidene acties ondernomen om de preventie te versterken en plaatsingen te voorkomen. De Regering heeft bijvoorbeeld een plan goedgekeurd voor de versterking van de rol van de "medisch-sociale werkers" van de ONE in de meest kwetsbare zones. Dit vanwege hun nabijheid bij de gezinnen, en de versterking van de intensieve ambulante begeleiding in de vorm van zes proefprojecten voor interventiediensten bij de gezinnen. Dit belangrijke plan voor de bestrijding van kindermishandeling werd in 2008 goedgekeurd en volgt vier krachtlijnen: • het opsporen van mishandeling. • de diagnose, door middel van de versterking van de teams van SOS Enfants. 28
• •
de vorming van teams voor intensieve tussenkomst in de gezinnen, om hen in situaties van ernstige verwaarlozing of mishandeling te begeleiden. De residentiële benadering van situaties van mishandeling, door middel van de versterking van de SASPE 20 (de vroegere "pouponnières" of instellingen voor kinderopvang).
Met dit plan geeft de Regering voorrang aan de begeleiding in het leefmilieu tegenover de plaatsing, door een gepaste opvang van de gezinnen door een "ambulante" dienst aan te bieden. In 2009 werd een systeem ingevoerd dat een tussenschakel kan vormen tussen het belangrijke werk van de medisch-sociale werkers en de plaatsing in een gespecialiseerde dienst voor de opvang van jonge kinderen (Services d'accueil spécialisé de la petite enfance) of een andere dienst voor bijzondere jeugdzorg. Men heeft teams gevormd die belast zijn met het intensief werken met het gezin. Zij werken onder mandaat van de jeugdrechter, de adviseur of de directeur van de bijzondere jeugdzorg, maar kunnen ook in geval van urgentie worden opgeroepen door een team van SOS Enfants of een centrum voor spoedeisende kindergeneeskunde bij het vertrek van een kind. De SASPE (Services d’accueil spécialisé de la petite enfance), die kinderen van 0 tot 7 jaar in een crisissituatie opvangen, gedurende een zo kort mogelijke periode, om hun re-integratie in hun leefmilieu te bevorderen, en die steeds vaker in het kader van ernstige tussenkomsten worden aangezocht, hebben een herfinanciering ontvangen (een jaarlijkse herfinanciering van meer dan 500.000 euro, om een versterking met meer dan 35 VTE 21 mogelijk te maken). Op niveau van de jeugdhulpverlening wordt sinds 2006 een plan voor bijzondere jeugdzorg uitgevoerd, met onder meer de schepping van 330 banen. De diensten voor bijzondere jeugdzorg en de diensten voor juridische bescherming zijn beduidend versterkt, om jongeren in gevaar en in moeilijkheden sneller en beter te kunnen helpen. De preventieactoren, namelijk de hulpverleningsdiensten in het open milieu of de diensten tegen schooluitval zijn eveneens versterkt: beter voorkomen dan genezen. Men heeft ook de nadruk gelegd op een zo snel mogelijke aanpak van minderjarigen in een problematische opvoedingssituatie, door de oprichting van crisisdiensten die gedurende maximum twintig werkdagen een permanente gelijktijdige begeleiding verzekeren van zes jongeren die zich in een acute crisissituatie bevinden en met wie de normaal aangezochte diensten geen succes hebben of moeilijkheden hebben, en die een onmiddellijke hulp nodig hebben in de vorm van huisvesting buiten hun familiale leefmilieu, of opvoedkundige hulp in hun familiale leefmilieu, of hulp bij zelfstandig wonen. Voor de minderjarigen die als misdrijven omschreven feiten hebben gepleegd, werden de alternatieve maatregelen voor plaatsing die door de wet van 1965 22 werden voorzien geleidelijk aan ingevoerd. De herstelgerichte bemiddeling is daar een voorbeeld van. De Regering van de Franse Gemeenschap heeft een ambitieus programma voor de huidige legislatuur met betrekking tot de problematiek van het plaatsen van kinderen en meer bepaald van kinderen die een vrijwillige of dwingende helpende of beschermende maatregel nodig hebben. 20
Service d’accueil spécialisé de la petite enfance Voltijds equivalent 22 http://www.aidealajeunesse.cfwb.be/ajss-pro/legislationnbspbrspanle-decret-du-4-mars-1991brla-loi-du-8-avril1965-span/iii-la-loi-du-8-avril-1965-relative-a-la-protection-de-la-jeunesse-suite-a-la-communautarisation/ 21
29
De Regering heeft de Minister van Bijzondere Jeugdzorg opgedragen een conferentie te organiseren die aanbevelingen zal formuleren voor de invoering van alle maatregelen die de wet van 1965 voorziet, en om de Regering in te lichten over het aantal vereiste gesloten plaatsen in de Franse Gemeenschap. 23 Deze conferentie zal haar werkzaamheden einde april/begin mei 2010 beginnen en in september 2010 haar besluiten indienen. Een ander onderzoek, dat loopt van juni 2010 tot september 2011, zal betrekking hebben op het effectieve gebruik van het aantal op 1 mei 2010 beschikbare plaatsen en op de impact van de al toegepaste en de door de conferentie aanbevolen alternatieve maatregelen. De Minister van Bijzondere Jeugdzorg zal de Minister van Justitie verzoeken om mee te werken aan dit onderzoek. In het kader van de toepassing van de in de wet van 8 april 1965 voorziene "gemeenschapsmaatregelen" heeft de Regering op dezelfde datum beslist dat men de intensieve opvoedkundige begeleiding zo snel mogelijk zal invoeren. Een nieuw samenwerkingsakkoord met de federale overheid dient eveneens tot stand gebracht worden om middelen vrij te maken voor de toepassing van de maatregelen in de Franse Gemeenschap die als doelstelling hebben een plaatsing te voorkomen. Dit samenwerkingsakkoord zou de evaluatie van de bestaande maatregelen en een cofinanciering van de nog niet toegepaste maatregelen, zoals de bovengenoemde intensieve begeleiding en individuele begeleiding, kunnen omvatten. De Minister van Bijzondere jeugdzorg wenst ook een versterking van de diensten die belast zijn met de uitvoering van de prestaties van opvoedkundige aard en van algemeen nut, de bemiddeling en het herstelgericht groepsoverleg. Dit om deze diensten de mogelijkheid te geven om jongeren meer maatregelen of herstelgerichte aanbiedingen voor te stellen. Ten slotte wil de minister de diensten voor postinstitutionele begeleiding versterken, om een vroeger vertrek mogelijk te maken van in overheidsinstellingen voor jeugdbescherming geplaatste jongeren. 11. Gelieve de problemen betreffende kinderen te vermelden die de Verdragsstaat als prioritair beschouwt en die een dringende aandacht vereisen met betrekking tot de toepassing van het Verdrag. o
Federale regering
- Op 18 november 2009 werden twee Koninklijke Besluiten en een ministerieel besluit in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd over de oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Het betreft het Koninklijk Besluit dat de datum van inwerkingtreding bepaalt van artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering, het Koninklijk Besluit tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het ministerieel besluit houdende de organisatie van het gesloten federaal centrum te Tongeren voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Ze dateren allemaal van 12 november 2009 en traden in werking op 20 november 2009. De stichting van dit centrum was noodzakelijk in het belang van een goede rechtsbedeling. Enerzijds moet men voorkomen dat minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd bij gebrek aan beschikbare opvangplaatsen niet in een gesloten instelling kunnen worden geplaatst, anderzijds moet de Belgische staat alles in het werk stellen opdat uit handen 23
Regering van 18 maart 2010
30
gegeven minderjarigen die momenteel in de gevangenis zijn opgesloten, kunnen worden opgevangen in plaatsen waar zij gescheiden zijn van de volwassene gedetineerden. Men moest daarom dringend een bijkomend centrum openen voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. - Het 5de federaal rapport, voorzien door de wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind omvat een evaluatie van de tussen 2007 en 2009 genomen maatregelen en een actieplan met de lopende en toekomstige projecten voor kinderen, en een zeer ruim geheel van problemen die zij in het dagelijkse leven kunnen ontmoeten: • • • • • • •
voorrang geven aan de kinderen en de bescherming van gezinnen door de oprichting van familierechtbanken en door een bijzondere aandacht voor kinderontvoeringen; een eind maken aan de discriminaties (tussen kinderen) die voortvloeien uit het bestaan van verschillende stelsels voor werknemers en zelfstandigen en uit de gezinssituatie van de ouders; minderjarige asielzoekers, niet-begeleide minderjarigen en mishandelde kinderen beschermen; kinderen beschermen tegen alle vormen van geweld en uitbuiting (met inbegrip van de slachtoffers van mensenhandel, zwartwerk en seksuele delinquentie); de kinderen beschermen tegen oorlog en zijn gevolgen; het onderwijs bevorderen; de gezondheid en de omgeving van kinderen beschermen.
De niet-begeleide minderjarige vreemdelingen beschermen De resolutie met betrekking tot de bescherming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die op 21/01/10 door de Senaat werd goedgekeurd, vraagt de federale regering onder meer om een gecentraliseerde gegevensbank op te richten met een systematische registratie van de nietbegeleide minderjarigen, hen beter te oriënteren en professioneel te begeleiden, alle maatregelen te nemen om de kinderen met hun ouders te herenigen, de voogdijwetgeving te evalueren en de administratieve formaliteiten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning te versoepelen. Reizende kinderen beschermen Op 19 december 2008 keurde de Ministerraad de voorbereiding goed van de veralgemening van de aflevering van het elektronische identiteitsdocument voor kinderen onder de 12 jaar. Het begin van de veralgemening van de KIDs-ID voor alle gemeenten werd bepaald op 19 maart 2009. De geldigheidsduur van de kaart is maximum 3 jaar. Dit document wordt afgeleverd op verzoek van de persoon of personen die het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen. Het document kost 3 euro. De KIDs-ID is veel meer beveiligd dan het huidige papieren document, het is minder vervalsbaar en biedt dus minder mogelijkheden tot fraude. Volgende veiligheidselementen werden geïntegreerd: • de foto van het kind is gescand en maakt wezenlijk deel uit van het document en staat eveneens op de chip waarvan het document is voorzien; • een eenvormige nummering; • de aanwezigheid van motieven en opschriften in reliëf maakt het mogelijk om de kaart al tastend te controleren; • de elementen die in uv en onzichtbaar voor het oog zijn afgedrukt, die enkel reageren in de nabijheid van ultraviolet licht; • de aanwezigheid van "pseudo microletters" die afgedrukt zijn in de textuur van het document, die onmogelijk met het blote oog onderscheiden kunnen worden. 31
Er is ook beslist om het document op gecentraliseerde wijze aan te maken, hetgeen de risico's op diefstal van blanco documenten en de risico's op fraude die ze met zich meebrengen tot een minimum herleidt. o
Vlaamse regering
Als gefedereerde entiteit van België hecht de Vlaamse overheid sinds lang enorm veel belang aan een goede coördinatie wat betreft de toepassing van het IVRK in België. Daartoe is er op Vlaams niveau sinds 1997 een coördinerend minister kinderrechten die op het niveau van de administratie ondersteund wordt door een coördinator en aanspreekpunten in de verschillende departementen en agentschappen van de Vlaamse overheid. Sedert 2004 is het de minister van Jeugd die coördinerend minister is en sinds 2006 is het dezelfde administratie –afdeling Jeugd/ agentschap Sociaal-cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen- die instaat voor het jeugdbeleid naar kinderen en jongeren (0-30 jaar) en de coördinatie van het kinderrechtenbeleid. Uitdaging blijft om het gecoördineerde Vlaamse beleid af te stemmen met de andere bevoegdheidsniveaus van België, bijvoorbeeld in het kader van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind. Verder heeft het EU-voorzitterschap Jeugd, waarvan de Vlaamse Gemeenschap de trekker is, gekozen voor de afstemming van de beleidsagenda’s kinderen, jongeren en kinderrechten. Het belang hiervan is gelegen in de recente inwerkingtreding (1 december 2009) van de nieuwe bepalingen inzake de rechten van het kind in het Verdrag over de Europese Unie (artikel 3, 3., al. 2 en 5.) en de specifieke bepaling over de rechten van het kind in het Charter van de Fundamentele Rechten van de EU (art. 24). Deze verankering in de rechtsorde van de Europese Unie is belangrijk gelet op de ratificatie door alle EU-lidstaten van het IVRK. Op intern vlak heeft de Vlaamse overheid in het kader van de opmaak van het derde Vlaams jeugdbeleidsplan 8 werkterreinen afgebakend waarbij met het IVRK als referentiekader gewerkt wordt aan een breed jeugdbeleid voor iedereen vanaf 0 jaar: 1. Verenigen en engageren: divers aanbod (veranderende werkvormen), vrijwilligerswerk en nieuwe vormen van engagementen in functie van jeugdwerk in de samenleving 2. Gezondheid, identiteit, welzijn en seksualiteit: (gezondheids)preventie en sport, geweld en veiligheid (inclusief jeugdhulpverlening) en mentale gezondheid, zelfbeeld en weerbaarheid. In dit verband kan bijvoorbeeld niet voorbij gegaan worden aan de hoge zelfmoordcijfers in Vlaanderen (50 minderjarigen op jaarbasis) en het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie 3. Onderwijs en vorming: erkenning competenties, competentiebeleid levensbreed leren (informeel leren, kadervorming, opleiding jeugdwerker, vorming werkende jongeren), brede school en leerzorg 4. Werk en ondernemen vaardigheden ontwikkelen i.f.v. werk (cf. link naar onderwijs), Jongerenwerkloosheid en uitdagingen voor tewerkstelling (o.a. in sociale economie), statuut jonge werknemers, studentenarbeid 5. Cultuur, creativiteit en media: cultuureducatie en stimuleren van (niet-professionele) kunstbeoefening, mediawijsheid, nieuwe technologieën en culturele jongerenzones, jeugdcultuur, beeldvorming jongeren (=leefwereld kinderen en jongeren) 6. Fysieke ruimte en zorg voor de wereld: publieke ruimte (inclusief hangjongeren, buitenspelen, groene ruimte, speelweefsel, mobiliteit), jeugdverblijven, infrastructuur verenigingen, duurzame ontwikkeling en wonen 7. Participatie en informatie: participatie (beleidsinspraak), burgerschap in verschillende beleidsdomeinen (ook leerlingenstatuut, leerlingenparticipatie), interactief bestuur, ruimte voor betekenisgeving van kinderen en jongeren, jeugdinformatiebeleid en betere kennis van kinderen en jongeren 32
8. Diversiteit en sociale inclusie: armoede, toegankelijkheid en gelijke kansen, interculturaliteit, inburgering. In dit verband kan niet voorbij gegaan worden aan het door België geratificeerde Verdrag voor personen met een handicap, de kosten in het onderwijs (automatische toekenning studiefinanciering, verhoging schooltoelagen), de nood aan gecoördineerde aanpak voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. o
Regering van de Franse Gemeenschap
Op 12 december 2008 keurde de Regering van de Franse Gemeenschap een actieplan goed met strategische doelstellingen rond vijf prioriteiten die de Regering voor de kinderrechten heeft bepaald: 1. de uitdaging van het recht op onderwijs voor iedereen aangaan; 2. gelijkheid en niet-discriminatie bevorderen; 3. vooruitgang op het vlak van het onderwijs in de kinderrechten, participatie en emancipatie; 4. de hulpverlening aan en bescherming van jongeren bevorderen; 5. het bestuur van de rechten van het kind in de Franse Gemeenschap verbeteren. De Regering heeft in het Nationaal Plan voor Sociale Insluiting 2009-2011 een transversale doelstelling opgenomen en als prioriteit geïdentificeerd: het streven om sociale uitsluiting en armoede tegen te gaan en ermee rekening te houden in de beleidskeuzen geld voor elke prioriteit van het Actieplan. Het plan omvat algemene en operationele doelstellingen, omgezet in concrete programma's of acties die antwoorden op ernstige problemen in het domein van de rechten van het kind. Om dit plan te raadplegen: http://www.oejaj.cfwb.be/article.php?id_article=289. De prioriteiten van de Regering van de Franse Gemeenschap voor de hulpverlening aan en bescherming van de jeugd zijn meer in het bijzonder: Een preventiebeleid ontplooien: • De opdrachten en de werking van de Arrondissementsraden voor bijzondere jeugdzorg opnieuw definiëren, vooral om hun opdracht voor de coördinatie van de algemene preventieacties die de sector van de bijzondere jeugdzorg in zijn arrondissement ontwikkelt tot de essentie terug te brengen en te versterken. • In overleg met de actoren van de bijzondere jeugdzorg en van de andere zogenaamde eerstelijnssectoren (onderwijs, kinderen, jeugd, cultuur, sport, enz.) de partnersamenwerking tussen de verschillende sectoren herdefiniëren. Concreet moet dit leiden tot het opstellen van samenwerkingsprotocollen, op de eerste plaats met drie essentiële partners: de OCMW's, de ONE en de school. De jongeren en hun gezin het grondrecht op algemene en/of gespecialiseerde hulpverlening waarborgen: De activiteit van de sector zal beter worden geregistreerd dan in het verleden en men zal in de volgende jaren een nieuwe informaticatoepassing ontwikkelen. Deze informatie zal indicatoren opleveren voor de evaluatie van het in de sector gevoerde beleid, die het onder meer mogelijk zullen maken om te evalueren of het begeleidingsaanbod zowel kwantitatief als kwalitatief aangepast is aan de evolutie van de behoeften van de jongeren, zodat men het aanbod kan aanpassen aan een beter geïdentificeerde problematiek. De opvoedkundige begeleiding verzekeren van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd: 33
Van alle middelen waarover de jeugdrechter beschikt, moet de plaatsing in een gesloten instelling de uiterste maatregel zijn die slechts als laatste redmiddel wordt genomen. Men moet de jeugdmagistraten de mogelijkheid geven om de wet van 1965 betreffende de jeugdbescherming in al haar aspecten uit te voeren en niet uitsluitend in haar meest bestraffende aspecten, die niet altijd overeenkomen met de persoonlijkheid van de jongere, zijn situatie en de gepleegde daad. Hiertoe zullen verscheidene benaderingen worden gebruikt, onder meer: • De diversificatie verzekeren van de maatregelen die de hervorming van de Wet van 1965 voorziet: op de eerste plaats de invoering van een intensieve opvoedkundige begeleiding, het project van de jongere en de ontwikkeling van het gebruik van bemiddeling, herstelgericht groepsoverleg en de opvoedkundige prestatie. Al deze maatregelen zijn bedoeld als alternatieven voor een plaatsingsmaatregel. Ze willen de jongeren sensibiliseren voor de gevolgen van gepleegde daden, vooral voor de slachtoffers, en hen tegelijkertijd een positief zelfbeeld teruggeven. • Een betere samenwerking tussen particuliere diensten voor bijzondere jeugdzorg en de overheidsinstellingen voor Jeugdbescherming tot stand brengen en steunen, om het begeleidingsaanbod te verruimen en de opvolging na een plaatsing te verbeteren. • De voorwaarden voor de re-integratie van de jongeren in hun gezinsmilieu na een plaatsing verbeteren. Ten slotte had de vorige Regering besloten nieuwe plaatsen in gesloten centra te voorzien. De uitbreiding van deze capaciteit was indertijd niet geëvalueerd. Men had bijvoorbeeld de jeugdmagistraten niet geraadpleegd. Daarom zal men, zoals de beleidsverklaring van de Gemeenschap voorziet, de niet gedekte behoeften evalueren, waarbij men rekening zal houden met het bestaande aanbod na de opening van het federaal gesloten Centrum van Saint Hubert. Deze evaluatie zal niet alleen wetenschappelijk worden uitgevoerd, maar ook het voorwerp zijn van overleg met de sector van de jeugdhulpverlening en de gerechtelijke overheden. o
Regering van het Waals Gewest
De prioriteiten van de Waalse Regering hebben eveneens betrekking op de opvang van jonge kinderen. In het Marshall-plan 2 heeft de regering besloten om krachtig op te treden om "werkgelegenheid met sociaal welzijn te verzoenen". Een van de nagestreefde doelstellingen is het genereren van economische activiteiten door het versterken van de buurtdiensten, zoals de "kinderopvang". Men wil onder meer antwoorden op de opvangbehoeften in de sector van het kind. 1. De opvangcapaciteit voor kinderen van 0-3 jaar vergroten door banen te scheppen; 2. Een meer flexibele opvang buiten de kantooruren ontwikkelen; 3. Maatregelen ontwikkelen om het vinden van een opvangplaats te vergemakkelijk, onder meer via een portaal voor kinderopvang ("Accueil de l'enfance"). 4. Een beleid voor buitenschoolse opvang ontwikkelen voor kinderen van 3 tot 12 jaar dat rekening houdt met de situatie van kinderen met een handicap. 5. De behoeften aan opvangplaatsen objectiveren aan de hand van subregionale sociaalecononomische kenmerken. Gekwantificeerde doelstelling: 500 nieuwe banen in het kader van "Aide à la promotion de l'emploi" en "Programmes de transition professionnelles dans l'enseignement" Een andere doelstelling is de uitbreiding van de investeringen in opvanginfrastructuur (crèches) om de levenskwaliteit van de kinderen te verbeteren en het aanbod te diversifiëren om ondermeer crèches in de omgeving van de stations en industrieparken aan te bieden, en tijdelijke kinderopvang in de buurt van de opleidingscentra. Begroting: 56 miljoen euro. 34
Tweede deel In deze rubriek wordt de Staat die partij is uitgenodigd om de in het rapport verstrekte inlichtingen, zowel op het federale als op het communautaire en gewestelijke vlak, kort (maximum drie pagina's) bij te werken met: • Wetsontwerpen of nieuwe wetteksten; • Nieuwe instellingen en hun functies; • Recent toegepaste beleidsregels; • Recent gestarte actieplannen en programma's, samen met hun toepassingsdomein; • Nieuwe ratificeringen van instrumenten van de Rechten van de mens. o
Federale regering
Wetten: •
•
•
• •
De inwerkingtreding op 1 juli 2007 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan. Deze wet werd aangevuld door een verklarende circulaire van 7 mei 2007 (BS, 30 mei 2007). De wet van 1 juli 2006 werd aangevuld door de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie en de circulaire van 18 januari 2010 (BS, 22 januari 2010). Dit gebeurde om problemen op te lossen die na de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 waren opgetreden vanwege het ontbreken van overgangsmaatregelen voor de afschaffing van de homologatieprocedure voor de erkenning door een gehuwde man. De wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding (BS, 7 juni 2007), die op 1 september 2007 in werking is getreden. De echtscheiding is in België ingrijpend hervormd. De hervorming is bedoeld om de echtscheidingsprocedure te herzien, om de schadelijke weerslag op de partijen in de mate van het mogelijke te beperken en vooral de echtscheiding wegens schuld af te schaffen. De wet die de echtscheiding hervormt, heeft de wettelijke bepalingen met betrekking tot het ouderlijk gezag en de verblijfsregeling niet gewijzigd. De ouders blijven het ouderlijk gezag over de kinderen samen uitoefenen, tenzij de bevoegde rechter anders beslist. Indien de ouders het niet eens zijn over de verblijfsregeling, onderzoekt de rechtbank eerst de gelijke verdeling van de verblijfsregeling. Na de ontbinding van het huwelijk door de echtscheiding, wordt het gezag over het kind en het beheer van zijn goederen gezamenlijk uitgeoefend door de vader en de moeder of de persoon aan wie ze zijn toevertrouwd, ofwel door een gehomologeerde overeenkomst tussen de partijen (volgens artikel 1256 van het Burgerlijk Wetboek), ofwel bij vonnis van de voorzitter in kortgeding (volgens artikel 1280 van het Burgerlijk Wetboek), onverminderd artikel 387bis van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de Jeugdrechtbank in alle gevallen op verzoek van de vader en de moeder, een van hen of de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag kan opleggen of wijzigen. (artikel 302 van het Burgerlijk Wetboek). De wet van 9 mei 2007 tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek teneinde het bewijs van de staat van personen te vergemakkelijken bij gebreke aan een akte van de burgerlijke stand. De Wet van 5 juni 2007 tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (BS, 21 juni 2007), bevat een aantal specifieke maatregelen om jongeren te beschermen tegen oneerlijke praktijken. Zo moeten de handelspraktijken rekening houden met de beïnvloedbaarheid van de door hen geviseerde groep, namelijk de jongeren. Agressieve handelspraktijken die “kinderen er in reclame rechtstreeks toe aanzetten om geadverteerde producten te kopen of 35
•
•
•
• •
•
om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen die producten voor hen te kopen” worden uitdrukkelijk verboden door artikel 94/11, 5° van deze wet. De wet van 28 oktober 2008 tot wijziging van de artikelen 1231-31, 1231-41 en 1231-42 van het Gerechtelijk Wetboek en 24bis van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie, met het oog op het verlengen van de geldigheidsduur van geschiktheidsvonnissen en attesten inzake adoptie. De wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister (BS, 27 augustus 2009) wijzigt bepaalde artikelen van het Wetboek van Strafvordering in verband met informatie die zich in het strafregister kan bevinden. Het Centraal Strafregister registreert voor elke persoon bepaalde inlichtingen. In toepassing van de wet van 31 juli 2009 wordt "de maatregelen uitgesproken ten aanzien van minderjarigen […] die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade" toegevoegd aan de geregistreerde informatie (artikel 590 WS). De wet van 31 juli 2009 betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister (BS, 27 augustus 2009) wijzigt de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, door de onderzoeksrechter de mogelijkheid te geven de betrokken te verbieden een activiteit uit te oefenen die hem met minderjarigen in aanraking zou brengen (artikel 35). De wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (II) – artikelen 58 en volgende met betrekking tot de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren. Na het vonnis van het Grondwettelijk Hof van 13 maart 2008, keurde men de wet goed van 31 juli 2009 tot wijziging van artikel 119 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. Op grond van deze wet moet, indien een jongere na uithandengeving voor het Hof van Assisen wordt vervolgd, het hof, om rechtsgeldig samengesteld te zijn, twee magistraten tellen die de opleiding hebben genoten die vereist is voor de uitoefening van het ambt van rechter in de jeugdrechtbank. De wet van 8 maart 2009 tot wijziging van artikel 12bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (BS, 2/07/2009, erratum gepubliceerd op 13 juli 2009). Deze wijziging van artikel 12bis versoepelt het bewijs van bloed- en aanverwantschapsbanden. Indien wordt vastgesteld dat de vreemdeling de ingeroepen bloed- of aanverwantschapsbanden niet kan bewijzen door middel van officiële documenten, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie, kan de minister of zijn gemachtigde rekening houden met andere geldige bewijzen die in dit verband worden overgelegd. Indien dat niet mogelijk is, kan de minister of zijn gemachtigde overgaan of laten overgaan tot een onderhoud met de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd wordt, of tot elk onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht en in voorkomend geval voorstellen om een aanvullende analyse uit te laten voeren.
Projecten: Naast het al vermelde project voor de oprichting van een "gezinsrechtbank", onderzoekt men het vraagstuk van de levenloos geboren kinderen, en de problematiek van de aangifte van levenloos geboren kinderen en van de leefbaarheidsdrempel van het kind. Met betrekking tot de niet-begeleide minderjarigen werd na vijf jaar ervaring een voorontwerp voor de wijziging van titel XIII, Hoofdstuk 6 van de programmawet van 24 december 2002 voorgelegd aan de Minister van Justitie. De belangrijkste thema's zijn: • de vertrouwelijkheid van de personen die in het kader van hun functie informatie over nietbegeleide minderjarigen verzamelen; 36
• • •
het statuut van de voogd; de permanentie van de Voogdijdienst; de verstekelingen.
In het kader van de samenwerking met de overheden en organismen die actief zijn in de sector, werkt de Voogdijdienst aan een project voor het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten, onder meer in het kader van de opvang en de huisvesting en meer bepaald met betrekking tot bepaalde profielen van minderjarige, zoals minderjarigen in transit die andere landen trachten te bereiken, zoals het Verenigd Koninkrijk. Er bestaat momenteel een task force "niet-begeleide minderjarigen" die aanbevelingen moet opstellen voor de sensibilisering en het in kaart brengen van de diensten en organismen die zich bezighouden met niet-begeleide minderjarigen in risicosituaties. Dit betreft onder meer de uitwisseling van informatie tussen de diensten die te maken krijgen met niet-begeleide minderjarigen die uitgebuit dreigen te worden. Op 25 september 2009 legde de Minister van Landsverdediging per brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken een ontwerp voor de wijziging van de gecoördineerde wetten van 30 april 1962 voor. Volgens dit ontwerp maken de dienstplichtigen vanaf 18 jaar deel uit van de wervingsreserve, tot het ogenblik van hun inlijving bij het leger of het uitdoven van hun militaire verplichtingen. Aangezien deze materie onder de bevoegdheid van zowel de FOD Binnenlandse Zaken als het Ministerie van Landsverdediging valt, heeft de Minister het akkoord van de Minister van Binnenlandse Zaken over het ontwerp tot wijziging gevraagd. • De nieuwe instellingen en hun functies; • De recentelijk toepaste beleidsregels; • De recentelijk gestarte actieplannen en programma's, samen met hun toepassingsdomein. Het federaal actieplan inzake kinderen, opgenomen in het vijfde jaarlijkse federale rapport over de rechten van het kind. Dit actieplan vermeldt de lopende en toekomstige projecten van de federale regering. Het is volgens thema's gestructureerd. Het Federaal Plan Armoedebestrijding, gecoördineerd door de Staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, werd op 4 juli 2008 goedgekeurd door de Ministerraad. Het Federaal Plan Armoedebestrijding bevat 59 specifieke maatregelen met betrekking tot de inkomsten, de werkgelegenheid, de gezondheid, de huisvesting, de toegang tot energie en betreffende de overheidsdiensten. Op de vooravond van het Europees jaar van de Armoedebestrijding hebben meer dan 140 deelnemers onderzocht hoe men het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting kon verbeteren als planningsinstrument in het kader van een in 2010 onder het Belgische voorzitterschap te ontwikkelen Europese strategie. Vier werkgroepen, deskundig geleid door erkende specialisten, behandelden het vraagstuk uit verschillende invalshoeken: • Huisvesting en dakloosheid: naar een fatsoenlijke, duurzame en voor elk gezin betaalbare huisvesting. • Activering en diversiteit: naar werkkansen en sociale integratie voor iedereen. • Kinderarmoede: naar een preventiebeleid dat elk kind gelijke kansen op ontplooiing geeft. • Goed bestuur: naar een Europees, federaal en gewestelijk beleid in het kader van een gemeenschappelijke, op participatie van de burgers gerichte methode. 37
Zie voor meer informatie het document 'moeilijkheden en doelstellingen voor de toekomst'. In overeenstemming met het Nationaal Actieplan 2008-2009 inzake de strijd tegen partnergeweld heeft Mevrouw de Minister van Volksgezondheid haar actie voortgezet om de zorgverstrekkers door middel van in ziekenhuizen georganiseerde opleidingsdagen te sensibiliseren voor de problematiek van kindermishandeling. • De nieuwe ratificaties van Mensenrechteninstrumenten. Op 30 maart 2007 heeft België de VN-conventie betreffende de rechten van personen met een handicap en haar Protocol ondertekend. Artikel 7 van de nieuwe Conventie vult de specifieke normen van het Verdrag betreffende de rechten van het kind aan (onder meer artikel 23), zonder hun draagwijdte en integriteit in het gedrang te brengen. De Conventie werd op 2 juli 2009 door België geratificeerd en trad op 1 augustus 2009 in werking. o
•
• •
• •
•
•
Vlaamse regering
Decreet van 30 april 2009 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 betreffende de eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het basis- en secundair onderwijs : op 1 september 2010 gaan de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs van start. Decreet van 21 november 2008 houdende wijziging van het decreet van 13 juli 2007 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening en van het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar. Decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid: verruiming van de kindeffectrapportage naar een kind- en jongereeffectrapportage en integratie in de reguleringsimpactanalyse, oprichting en subsidiëring kenniscentrum kinderrechten, oprichting en subsidiëring Vlaams informatiepunt Jeugd, decretale verankering van de subsidies kinderrechten binnen het brede kader project- en structurele subsidies participatie en informatie. Decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het gelijke kansen- en gelijkebehandelingsbeleid bevat verbod leeftijdsdiscriminatie. Oprichting expertisecentrum opvoedingsondersteuning (Expoo) door de agentschappen Jongerenwelzijn en Kind en Gezin: operationeel sinds september 2009. Vanzelfsprekend ligt de nadruk voornamelijk op opvoedingsondersteuning. Maar informatie over de rechten van het kind maken daar wezenlijk deel van uit. Uitgebreide informatie op http://www.expoo.be/expoo-een-expertisecentrum-opvoedingsondersteuning. Decreet van 7 maart 2008 bijzondere jeugdbijstand: zie eerste deel, vraag 4. Sinds 2 maart 2009 in werking getreden, samen met het nieuw uitvoeringsbesluit over de werking van de Comités, de Bemiddelingscommissie en de Sociale Dienst Jeugdrechtbank. Het nieuwe decreet bevat voor het grootste deel identieke bepalingen als de vroegere Decreten Bijzondere Jeugdbijstand. Het nieuwe decreet was nodig omwille van de organisatorische wijzigingen binnen de Vlaamse overheidsinstanties en omwille van afstemming op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Zo werd het juridisch kader voor ‘Domino’, de elektronische dossiervoering op niveau van de sociale diensten van het comité en bij de jeugdrechtbank, uitgewerkt. Er gebeurde eveneens een afstemming op de bepalingen van het Decreet Openbaarheid Bestuur, het Decreet Integrale Jeugdhulp en het Decreet Rechtspositie. Vlaams team in federaal detentiecentrum Tongeren: Op 3 november 2009 startte een 6koppig, Vlaams team in het federale detentiecentrum van Tongeren. Het team – bestaande uit een directeur begeleiding, psycholoog, maatschappelijk werker en 3 leerkrachten - zal instaan 38
•
•
voor de pedagogische en didactische begeleiding van de uithanden gegeven en veroordeelde minderjarigen die in het centrum verblijven. Besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 houdende de voorwaarden tot toekenning van de subsidies en houdende de wijze van selectie, de duur en de evaluatie van kortdurende en langdurige time-outprogramma’s: drie jaar subsidies aan kortdurende en aan langdurige time-outbegeleidingen toegekend. Iedere schoolexterne organisatie die zich bekwaam acht time-out begeleidingen aan te bieden aan alle schoolnetten in de regio, kan een aanvraag indienen bij het Departement Onderwijs en Vorming en het Agentschap Jongerenwelzijn. Ratificatie VN-conventie voor Gelijke Rechten voor Personen met een Handicap op 2 juli 2009 o
•
•
•
Regering van de Franse Gemeenschap
26/03/2009 – Decreet tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties. De jeugdorganisaties ontvangen voortaan een fortaitaire subsidie die zij autonoom kunnen beheren, met toepassing van welomschreven criteria. De jeugdorganisaties ontvangen hun subsidie op basis van een vierjarenplan dat de doelstellingen en de te nemen acties beschrijft. De tekst bepaalt dat jeugdorganisaties die specifieke acties ontwikkelen voor welomschreven doelgroepen met dat doel bijkomende middelen kunnen ontvangen. Bijvoorbeeld: acties tot bewustmaking en actieve strijd tegen de extremistische bewegingen, acties tot bewustmaking omtrent burgerparticipatie en democratie, acties inzake opvoeding van jongeren tot de media, animatieacties in medewerking met scholen. Ten slotte: dit nieuwe ontwerp van decreet gaat samen met financiële middelen, namelijk 3 miljoen euro bovenop de begroting van 2008 voor de sector, die 12,435 miljoen euro bedraagt. 14/11/2008 – Decreet tot oprichting van de Jeugdraad in de Franse Gemeenschap. Het decreet omvat onder meer de wijziging van de samenstelling van de Jeugdraad. De algemene vergadering van de Jeugdraad van de Franse Gemeenschap is niet langer beperkt tot jeugdorganisaties maar staat ook open voor vertegenwoordigers van jongerencentra, studentenraden en representatieve studentenverenigingen op gemeenschapsniveau, de jeugdbijstand en jongeren die deelnemen aan collectieve en vernieuwende initiatieven. De Jeugdraad wordt samengesteld op basis van een openbare oproep tot kandidaten die openstaat voor alle jongeren, meer eerbied voor het door het decreet voorziene pluralisme van zijn samenstelling. Het ontwerp bepaalt, naar het voorbeeld van wat in de andere Gemeenschappen gebeurt, dat de Jeugdraad de vorm heeft van een vzw, met de bedoeling de onafhankelijkheid van de Raad te waarborgen en hem in staat te stellen om rechtstreeks vertegenwoordigd te zijn in raadgevende jongereninstanties op internationaal niveau. Ten slotte voorziet het decreet de oprichting van nieuwe participatiestructuren. Deze agora's, forums en caucussen moeten de stem van de jongeren hoorbaar maken, zowel op het niveau van de Franse Gemeenschap als op het lokale vlak, en moeten de werkzaamheden van de nieuwe Jeugdraad van de Franse Gemeenschap voeden. Decreet tot wijziging van de uitvoeringsmodaliteiten van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra, van informatiecentra voor jongeren en hun federaties. Dit decreet maakt een einde aan een incoherentie die ertoe leidde dat een goedgekeurde vereniging niet noodzakelijk gesubsidieerd werd. Het begrip “reconnaissance " (erkenning) vervalt en alleen het begrip "agrément" (goedkeuring) wordt behouden. Sinds 2004 werden 13 jongerencentra erkend maar niet gesubsidieerd als gevolg van de juridische vaagheid van het aanvankelijke decreet. De structuren hadden wel wettelijke verplichtingen maar ontvingen geen financiering om hun opdrachten uit te voeren. De overheid kon zo niet verder. De goedkeuring is verplicht gekoppeld aan de uitvoering van een vierjarenplan. Het behoud van de goedkeuring wordt nu onderworpen aan de naleving van algemene en bijzondere maatregelen. De openingsuren van de jeugdhuizen worden aangepast (in overleg 39
met de sector) zodat ze beter overeen komen met de realiteit van het terrein, en de actie van de jongerenwerkers wordt verbeterd door de pedagogische doelstellingen te verduidelijken. De tekst bevat nog andere belangrijke bepalingen, zoals de verbetering van de samenwerking tussen de Informatiecentra en de Jongerencentra, de versterking van de pedagogische rol van de sector en de verbetering van de transparantie van de beslissingen tot goedkeuring, door het opstellen van pedagogische criteria. • 05/12/2008 – Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra, van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties. Het nieuwe besluit volgt op het nieuwe decreet van 6 mei 2008 en definieert de evaluatieroosters die men hanteert om te verifiëren of de goedgekeurde jongerencentra de hen door het decreet toevertrouwde opdrachten goed uitvoeren, in kwantitatieve en kwalitatieve termen (openingsuren, aantal activiteiten, enz.). Enkele markante cijfers over deze sector: 188 Jongerencentra zijn erkend en worden gesubsidieerd; er werken meer van 500 voltijds equivalenten en duizenden jongeren nemen regelmatig deel aan de door al deze jongerencentra aangeboden activiteiten. • Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot de goedkeuring van het eerste addendum bij de beheersovereenkomst van de ONE. Dit addendum maakt de uitvoering mogelijk van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van augustus 2008 om de financiële bijdrage van de ouders te beperken door middel van twee maatregelen, aangepast volgens het inkomen en berekend op basis van de barema's van ONE die de financiële bijdrage van de ouders bepalen. Enerzijds krijgen gezinnen met een netto maandinkomen van minder dan 2.200 euro elk jaar een korting die overeenkomt met een maand opvang in de crèche volgens het barema van de ONE, namelijk 45 tot 265 euro, afhankelijk van het geval. Gezinnen met een inkomen tussen 2.200 en 3.000 euro netto ontvangen een bedrag tot een plafond van 200 euro. Anderzijds krijgen alle gezinnen waarvan minstens twee kinderen (tweelingen, kinderen jonger dan drie jaar, enz.) tegelijk een opvang bezoeken, een bijkomende korting. Gezinnen met een netto inkomen van minder dan 3.000 euro krijgen het dubbele van de eerste premie, terwijl de andere gezinnen een forfaitair bedrag van 125 euro per kind ontvangen. Bijna twee derde van de gezinnen waarvan een kind is ingeschreven bij een opvang, crèche, kindertehuis of onthaalmoeder genieten deze maatregelen! De ouders van kinderen die in oktober 2008 een opvang bezoeken ontvangen deze premies al. De verschillende bedragen worden door de opvang afgetrokken van de facturen van mei 2009. Deze maatregelen kost de Franse Gemeenschap 4.808.684 euro. • Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor hulpverlening in open milieu (AMO). Het besluit herbevestigt de specificiteit van de diensten voor hulpverlening in open milieu (niet-dwingende hulpverlening op basis van de vrijwillige medewerking van jongeren en de gezinnen en met respect voor hun anonimiteit, de deontologische code en artikel 458 van het Strafwetboek). De overwegingen herinneren aan de grote krachtlijnen van het werk van de diensten voor hulpverlening in open milieu (preventieve benadering, noodzaak om de jongeren tegemoet te komen, werken aan het ontstaan van een emanciperende en burgerhouding, een dynamiek van sociale binding). Ze herbevestigen het belang, de equivalentie en de onderlinge afhankelijkheid van de twee benaderingen van deze diensten; het leggen van de basis voor een objectivering en een evaluatie van de acties die de diensten voeren, met ruimte voor een sociale diagnose voor de definitie van het pedagogische project van de dienst. Het besluit bepaalt dat de dienst de "lastgever" bij mededeling informeert wanneer het verzoek van een jongere voortkomt uit een oriëntatie van de hulpverlening. Zie bijlage 6 voor de andere wetgeving van de Franse Gemeenschap. 40
o
• •
•
Regering van de Duitstalige Gemeenschap
19 mei 2008 – Decreet betreffende de jeugdbijstand en de omzetting van maatregelen voor jeugdbijstand (Belgisch Staatsblad van 1 oktober 2008 – inwerking getreden op 1 januari 2009). 11 mei 2009 – Decreet betreffende het centrum voor onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften ter bevordering van het onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften in de gewone scholen en de scholen voor onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften evenals ter ondersteuning van de bevordering van de ontwikkeling van leerlingen met een beperking, aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone scholen en de scholen voor onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften (Belgische Staatsblad van 4 augustus 2009). 26 mei 2009 – Decreet tot instelling van het ambt van ombudsman voor de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 7 oktober 2009).
Project 'justitie op school' Vertrekkend van een initiatief van de Hoge Raad voor Justitie heeft het Ministerie van Onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap een werkgroep "Justitie op school", geleid door een professor van de autonome hogeschool van de Gemeenschap en door een advocaat, belast met de samenstelling van een leerpakket voor de lagere scholen en de eerste cyclus van het secundair onderwijs, met didactisch materiaal over het thema justitie (in de ruime betekenis). Aan de werkgroep nemen deel: advocaten van de balie van Eupen, de autonome hogeschool, het kabinet van de minister van Onderwijs, de onderwijsadministratie. Het pakket dat in mei 2009 aan de schooldirecteuren werd voorgesteld en waarvan elke secundaire school en elke entiteit van de lagere scholen een exemplaar ontvangt, bevat didactisch materiaal over de volgende thema's: de rechten van de mens, de rechten van het kind, burgerlijke moed, geweld, mobbing, echtscheiding, spijbelen, politie, diefstal, advocaat, zakgeld, burgerlijke aansprakelijkheid van ouders en leerkrachten, auteursrecht. De handleiding bij het pakket vraagt de leerkrachten uitdrukkelijk om door middel van een vragenlijst voor elk thema te reageren, om de inhoud en de methode te kunnen evalueren en het pakket aan te vullen. Vanaf september 2009 krijgen de leerkrachten informatie- en opleidingssessies aangeboden. De werkgroep zal haar werkzaamheden in het schooljaar 2009-2010 verder zetten.
41
Derde deel Statistische gegevens, indien beschikbaar 1. Gelieve voor de jaren 2007, 2008 en 2009 actuele gegevens te verstrekken over het aantal personen onder de 18 jaar die als volwassenen werden berecht. Verstrek het Comité eveneens gegevens omtrent het aantal gemelde gevallen van mishandeling of slechte behandeling van kinderen tijdens hun arrestatie en/of hun opsluiting, en over het gevolg dat eraan werd gegeven. o Federale regering (a) door de rechtbank als volwassenen veroordeelde minderjarigen: totaal waarvan politierechtbank
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
746 716
773 747
771 743
727 694
614 578
745 684
643 573
551 504
800 739
467 407
606 567
334 288
294 252
207 181
o Vlaamse regering De vorige jaren had Jongerenwelzijn gemiddeld 1 à 2 klachten van jongeren uit de gemeenschapsinstellingen bij de “JO-lijn”. Er zijn drie dingen die vanuit de gemeenschapsinstellingen hierop betrekking hebben: 1) een gemeenschappelijke visie, een gedragscode en uitgewerkte procedures in het omgaan met controles en isolatie. 2) het voornemen om, in het kader van het veiligheidsplan, personeel systematisch op te leiden in het verbaal omgaan met conflicten en agressie aan de hand van de methodiek Life Space Crisis Intervention (LSCI). 3) de uitbouw van het herstelgericht werken in de gemeenschapsinstellingen (cf. HERGO in de schoolse context). 2. Gelieve een analyse te verstrekken van de tendensen van de begrotingskredieten (in absolute cijfers en in percentage van de federale en de gewestelijke begroting) die worden aangewend voor de toepassing van het Verdrag, voor de jaren 2007, 2008 en 2009, in de domeinen van onderwijs, gezondheid, sociale diensten en jeugdbescherming. o Vlaamse regering De opgegeven kredieten staan vermeld in duizend euro. Jeugdbescherming Hier kunnen we verwijzen naar de budgetten van het agentschap Jongerenwelzijn en van de dienst Integrale Jeugdhulp Begroting Jongerenwelzijn 2007 2008 2009 312.812 340.084 361.226
Begroting integrale jeugdhulp 2007 2008 2009 1.804 679 616
De daling van het budget is het gevolg van het overhevelen van de personeelskost naar het personeelsbudget van het overkoepelende departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, ook 42
bevoegd voor de eerstelijnsvoorzieningen voor minderjaren en volwassenen die in dit budget niet zijn opgenomen. Voor details zie: ‘gegevensverzameling – hoofdstuk ‘jeugdbescherming’ – titel Budget punt a.’ Onderwijs Vlaamse begroting basis- en secundair onderwijs 2007 2008 2009 6.399.352 7.147.282 6.581.750 Voor detail zie: ‘gegevensverzameling – facultatieve vragen – budgetten - punten a en b gezondheid Binnen de Vlaamse overheid zijn de agentschappen “Kind en Gezin” en “Zorg en Gezondheid” bevoegd voor het Vlaamse gezondheidsbeleid. Begroting Zorg en Gezondheid 2007 2008 2009 625.184 662.897 701.468
Begroting Kind en Gezin 2007 2008 2009 437.295 469.963 543.645
Voor details zie: ‘gegevensverzameling – hoofdstuk ‘gezondheid’ – titel budget. o Regering van de Franse Gemeenschap Op het niveau van de begrotingskredieten hebben wij verkozen uitsluitend te verwijzen naar de effectief toegekende kredieten (niet de verordende, maar de gerealiseerde kredieten) voor het beleid voor formeel onderwijs, de hulp aan en de bescherming van de jeugd, kinderen en gezondheid. Voor het onderwijs bedragen de toegekende sommen 4.516.276.736,77 euro in 2007, 4.953.387.845,54 euro in 2008 en 4.901.516.269,77 euro in 2009, wat overeenkomt met 59%, 17%, 59%, 37% en 58,97% van de totale begroting van de Franse Gemeenschap. De studiebeurzen werden niet in deze berekening opgenomen. Voor de hulp aan en de bescherming van de jeugd bedragen de toegekende sommen in 2007 219.731.875,72 euro, in 2008 238.155.680,75 euro en in 2009, 239.187.681,86 euro, wat overeenkomt met 2,88%, 2,85% en 2,88% van de totale begroting van de Franse Gemeenschap. Voor gezondheid kunnen we het gedeelte van het beleid dat effectief op minderjarigen gericht is, niet losmaken van het geheel van beleid. We hebben daarom het totaal gemaakt van de bedragen die worden uitgetrokken voor gezondheidsmaatregelen die uitsluitend voor minderjarigen bedoeld zijn, zoals vaccinatieprogramma's of gezondheidsprogramma's voor scholen en de dotatie voor ‘Office de la naissance et de l’enfance’ (ONE). De toegekende sommen bedragen 204.789.425,36 euro in 2007, 226.114.051,83 euro in 2008 en 238.598.632,29 euro in 2009, wat overeenkomt met 2,68%, 2,71% en 2,87% van de totale begroting van de Franse Gemeenschap. Deze begroting omvat alle begrotingen voor aangelegenheden in verband met kinderen, de opvang (crèches) en de begeleiding zijn toegewezen aan een organisme van openbaar nut, Office de la naissance et de l’enfance (ONE) beschikt over een specifieke dotatie. De totale sommen van deze dotatie bedragen 178.404.300 euro in 2007, 186.458.000 euro in 2008 en , 203.641.000 euro in 2009, wat overeenkomt met 2,34%, 2,33% en 2,45% van de totale begroting van de Franse Gemeenschap.
43
o Regering van de Duitstalige Gemeenschap Begrotingskredieten (absolute cijfers) Onderwijs
gezondheid sociale zaken
jeugdbijstand
totale begroting v.d. gemeenschap
2007:
83.164.000 52,25%
865.000 0,54%
2.207.000 1,39%
2.904.000 1,82%
159.172.000 euro 100%
2008:
87.040.000 52,38%
784.000 0,47%
2.271.000 1,37%
3.159.000 1,90%
166.162.000 euro 100%
816.000 0,41%
3.384.000 1,71%
3.529.000 1,81%
198.100.000 euro 100%
2009: 100.383.000 50,67%
De infrastructuuruitgaven zijn niet inbegrepen in de begrotingen van de verschillende domeinen maar wel in de totale begroting van de Gemeenschap. De uitgaven in het domein van de personen met een handicap (met uitzondering van het onderwijs) zijn niet in deze gegevens inbegrepen, aangezien dit domein wordt beheerd door een paracommunautaire instelling en veeleer betrekking heeft op volwassen gehandicapte personen.
44
Bijlagen Bijlage 1 Transposition du catalogue de mesures de la déclaration gouvernementale du 13 septembre 2004. ABSCHLUSSBERICHT FÜR DIE LEGISLATURPERIODE 2004-2009 Préambule Outre les quatre défis stratégiques en matière de politique communautaire et les objectifs en matière de finances et d’infrastructures ainsi que l’organisation et le renforcement de l'autonomie, la déclaration gouvernementale du 13 septembre 2004 contient un autre point essentiel: un catalogue de mesures définissant les directives pour le travail du gouvernement durant la période de législature qui se termine. Ces 155 mesures sont réalisées à travers de nombreux (448) projets eux-mêmes subdivisés en 2290 étapes de travail. Parmi les étapes de travail susmentionnées, 91,8 pour cent (2102 étapes) ont pu être réalisées durant la période de législature 2004-2009. Les 188 étapes restantes ont dû être remises à la prochaine période de législature pour des raisons de contenu, d'organisation ou de temps. Lors de l’exécution du catalogue de mesures, le gouvernement s’est basé sur les résultats de l’atelier stratégique réalisé durant le premier semestre 2004. L’affectation des mesures aux objectifs stratégiques de cet atelier a été documentée à l’occasion de la déclaration de gouvernement concernant la situation communautaire en 2005. Lors de la réalisation du catalogue de mesures, le gouvernement s'est efforcé d’appliquer des éléments de la méthode du tableau de bord prospectif. En outre, l’accent a été particulièrement mis sur l’aspect du développement durable. Pour 39 des 155 mesures, l’importance du développement durable est traitée de manière approfondie et présentée en détail dans le rapport de 58 pages « Die DG nachhaltig gestalten » (Organiser la communauté germanophone de manière durable). Une grande partie des travaux réalisés sont des activités diverses qui peuvent désormais être poursuivies. Ceux-ci sont identifiés (*) dans la présente version du catalogue de mesures. Certains travaux identifiés comme étant déjà réalisés sont encore à l'étude et seront vraisemblablement achevés avant la fin du mois de juin de cette année. Ceci fait à chaque fois l’objet d’une annotation séparée. De nombreux projets concernent des domaines qui font partie du concept de développement régional établi sur la base de la déclaration gouvernementale « Wege in die Zukunft » (Des voies pour l’avenir) du 18 septembre 2007 et présenté le 26 mars 2009. Par cette description standardisée de son programme de législature, le gouvernement espère avoir contribué à améliorer la qualité du travail du gouvernement et à l’avoir rendu plus transparent. Le gouvernement de la Communauté germanophone Karl-Heinz Lambertz
Bernd Gentges
Ministerpräsident, Minister für lokale Behörden
Vize-Ministerpräsident, Minister für Ausbildung und Beschäftigung, Soziales und Tourismus
Oliver Paasch
Isabelle Weykmans 45
Minister für Unterricht und wissenschaftliche Forschung
Ministerin für Kultur und Medien, Denkmalschutz, Jugend und Sport
46
Tables des matières Enseignement 1. Développer la formation initiale et continue des enseignants 1.1 Amélioration de la formation initiale à l’École supérieure autonome 1.2 Éclaircie du programme de formation continue du Département Pédagogie du Ministère de la CG 1.3 Ouverture d’une offre de formation continue à l’École supérieure autonome 4. Repenser la promotion des étudiants 4.1 Inventaire et analyse des besoins 4.2 Élaboration et adoption d’un décret 5. Fusion des trois centres psycho-médico-sociaux ainsi que des deux centres de santé 5.1 Inventaire et analyse des besoins 5.2 Négociations avec les pouvoirs organisateurs 5.3 Élaboration d’un arsenal réglementaire 6. Améliorer la concertation et l’orientation professionnelles sur la base du document élaboré par l’office du travail de la CG en collaboration avec les écoles et les centres psycho-médico-sociaux 6.1 Offre d’informations relatives aux professions, formations et études 6.2 Création d’un fil rouge pour les écoles en vue de mieux préparer le choix d’un métier 11. Réorganiser l’enseignement à temps partiel 11.1 Élaboration d’un concept de réforme pour l’enseignement à temps partiel 11.2 Coopération avec les entreprises sociales 11.3 Création de nouvelles dispositions cadres légales 12. Encourager l’école des devoirs 12.1 Vérification des principes de la répartition des devoirs au sein des écoles 12.2 Examen et évaluation des modèles des écoles des devoirs actuelles 12.3 Vérification d’une éventuelle mise en œuvre des écoles des devoirs au sein de la CG en collaboration avec les responsables scolaires 16. Améliorer le passage de l’école primaire à secondaire 16.1 Campagne de sensibilisation et création d’une interface de contact entre les enseignants du primaire et ceux du premier degré secondaire 18. Introduire l’instruction civique 18.1 Introduction interdisciplinaire de l’instruction civique dans les programmes de cours 18.2 Formation initiale et continue en matière d’instruction civique 18.3 Ressources pédagogiques et didactiques 21. Favoriser et améliorer le plurilinguisme 21.1 Élaboration d’un plan cadre d’apprentissage du français comme langue 47
étrangère 21.2 Promotion de la formation initiale et continue des instituteurs maternels et primaires 21.3 Participation à des projets linguistiques 21.4 Formation supplémentaire en français à l’École supérieur autonome de la CG 21.5 Transposition du décret langue sur la base du rapport de la commission spéciale pour l’utilisation des langues dans l’enseignement 21.6 Locuteurs natifs – échange d’enseignants 21.7 Création du poste de maître spécial pour le français à l’école primaire 23. Poursuivre le développement des médiathèques 23.1 Développement des médiathèques scolaires dans le secondaire 23.2 Développement de la médiathèque de l’École supérieure autonome 23.3 Développement des offres de médias dans les écoles primaires 23.4 Création de curriculums destinés à transmettre des compétences an matière de médias dans les écoles de la CG 23.5 Formation initiale et continue des enseignants aux compétences en matière de médias: formation de médiathécaires scolaires 23.6 Création de standards et de directives pour la mise en place et l’utilisation de médiathèques scolaires 23.7 Intégration des écoles de la CG au projet EDMOND (diffusion électronique de médias éducatifs sur demande) 27. Étoffer l’offre pour les élèves en difficulté 27.1 Promotion accrue de la capacité diagnostique et des compétences lors de l’élaboration de plan de promotion dans le cadre de la formation initiale des enseignants 27.2 Création d’offres de formation continue 27.3 Adaptation des dispositions cadres matérielles 28. Reformuler le décret des écoles spéciales 28.1 Levée du gel du capital périodes 28.2 Création d’un poste d’ergothérapeute dans l’enseignement spécial 28.3 Mise en place d’une analyse précise des besoins 28.4 Adoption du décret sur les Écoles spécialisées 31. Revoir le système de bourses et d’allocations d’études 31.1 Évaluation des expériences avec la base légale valable depuis 1986 en matière d’octroi des bourses d’études 31.2 Révision de la base légale Formation professionnelle 35. Introduire en première année une formation à l’apprentissage différenciée pour les élèves 35.1 Institutionnalisation et évaluation de l’encadrement socio-pédagogique 35.2 Organisation des cours de soutien et ateliers-formation (capital périodes) 35.3 Poursuite de l’enseignement en modules Jeunesse 60. Développer un encadrement de la jeunesse ouvert 60.1 Mandats de prestation pour les communes du sud de la CG 48
60.2 Création de synergie au sein de l’encadrement de la jeunesse ouvert de la ville d’Eupen 61. Mettre en place un concept global de l’encadrement de la jeunesse 61.1 Consultations pour la préparation d’un concept de la jeunesse 61.2 Élaboration d’un concept de la jeunesse au niveau de la CG 61.3 Nouveau décret de promotion dans le domaine de la jeunesse 62. Soutenir la formation continue des animateurs 62.1 Définition de critères de qualité pour les animateurs bénévoles en vue de revaloriser le pass animateurs de la CG 62.2 Évaluation de la formation continue obligatoire des animateurs officiels subsidiés 63. Promouvoir les échanges internationaux et entre les communautés 63.1 Séminaire Benelux « Formation non formelle » 63.2 Participation active au nouveau programme Jeunesse 2007-2013 63.3 Développement et utilisation du traité (au niveau belge et international) Culture 70. Améliorer l’accès à la culture et en particulier faire participer plus activement les jeunes à l’offre culturelle 70.1 Création d’un centre de coordination culturelle et création d’un portail de la culture 70.2 Location d’œuvres d’art 70.3 Exposition permanente Médias 72. Élaborer un nouveau décret « Médias » 72.1 Mise en place d’un nouveau décret « Médias » Sport et loisirs 82. Améliorer la qualité de la formation des entraîneurs et des préparateurs physiques 82.1 Poursuite de la coordination du programme de formation par la commission des sports 82.2 Élargissement de la collaboration avec les fournisseurs de formations tant en Belgique qu’à l’étranger 83. Promouvoir le sport de masse y compris la publicité pour les sports moins connus 83.1 Mesures au niveau du Ministère de la CG 83.2 Mesures au niveau de la CG en collaboration avec les communes 83.3 Mesures au niveau local entre les communes et l’association « Sport pour tous » 83.4 Mesures au sein du sport organisé 84. Faciliter l’accès aux activités sportives des jeunes, seniors et des gens avec un handicap 49
84.1 Sensibilisation à l’ouverture des infrastructures sportives aux jeunes, seniors et personnes avec un handicap non affiliés à un club et à l’ouverture des clubs sportifs à ces groupes cibles Famille et seniors 100. Concept global visant à renforcer les familles et à retravailler les compétences éducatives 100.1 Renforcement des familles 100.2 Cours destinés aux parents « Starke Eltern – Starke Kinder »® 100.3 Dienst für Kind und Familie (DKF): point de contact pour les questions relatives à l’éducation des enfants 101. Améliorer l’accueil extrascolaire des enfants 101.1 Accueil extrascolaire dans la ville d’Eupen 101.2 Accueil extrascolaire dans la commune de Bullange 101.3 Accueil extrascolaire dans la commune de Burg–Reuland 101.4 Accueil extrascolaire dans la commune d’Amblève 101.5 Mise en place d’une commission de concertation commune au sein de la commune de Lontzen 102. Améliorer l’offre de places d’accueil pour les enfants 102.1 Augmentation de la charge de travail des accueillantes d’enfant et flexibilisation des hora ires d’accueil 102.2 Utilisation du concept visant à reconnaître et prendre en charge les accueillantes indépendantes et campagne de sensibilisation 102.3 Encourager les entreprises privées à créer des crèches d’entreprise Politique des personnes handicapées 110. Poursuivre le développement de l’offre existante en matière d’habitations en faveur des personnes avec un handicap 110.1 Habitat 2000 110.2 Exonération des familles qui prennent soin elles-mêmes de leur enfant, jeune ou adulte atteint d’un handicap 110.3 Intégration d’enfants, de jeunes et d’adultes avec un handicap dans l’offre existante de loisirs et de vacances Aide à la jeunesse 115. Harmoniser les mesures pour l’intégration des jeunes en danger 115.1 Mise en place d’un groupe de travail 115.2 Transposition des propositions d’amélioration et des conclusions du groupe de travail 116. Création des structures d’accueil des jeunes dans le sud de la CG 116.1 Création d’un groupe de travail 116.2 Transposition des propositions et des conclusions
50
117. Permettre la collaboration entre les actuelles institutions spécialisées et les psychiatres pour jeunes 117.1 Accord contractuel pour assurer une collaboration ponctuelle avec les pédopsychiatres et les psychiatres pour jeunes 117.2 Projet soutenu au niveau fédéral en vue de créer une clinique de jour pour les jeunes de 15 à 20 ans 118. Élargir les possibilités d’internement et de thérapie pour les jeunes en danger 118.1 Convention avec « Courage » 118.2 Hébergement de jeunes « difficiles » 118.3 Transposition de la nouvelle loi fédérale en matière de protection de la jeunesse 118.4 Mesures de vécu pédagogique Aide sociale 123. Développer les offres visant à intégrer les concitoyens étrangers 123.1 Intervention dans le cadre de l’attribution de mineurs étrangers non accompagnés 123.2 Bureau de demandeurs d’asile 123.3 École des devoirs 123.4 Mesures d’alphabétisation et cours de langues 124. Promouvoir la tolérance et l’aptitude à établir des contacts sociaux avec des étrangers 124.1 Publication d’un calendrier et organisation d’une exposition 124.2 Sensibilisation de la population par un travail de relations publiques durable Santé 131. Transposer le décret sur la promotion de la santé 131.1 Mise en place d’un conseil sanitaire 131.2 Adoption du concept de promotion de la santé 131.3 Définition de thèmes phares prioritaires pour le travail dans le domaine de la promotion de la santé 132. Promouvoir les initiatives visant à améliorer la prise de conscience de la santé 132.1 Campane Infarctus- AVC 132.2 Campagne Cancer de la peau 132.3 Prévention SIDA et éducation sexuelle 132.4 Détection précoce du cancer du sein 132.5 Comportements à risque chez les jeunes 132.6 Voie vers l’école sans tabac 132.7 Plan d’alimentation et de santé en concordance avec le plan national 132.8 Mois de la santé dans les communes 132.9 Prévention santé à l’école 132.10 « Fit & Gesund » en collaboration avez le centre de la radiotélévision belge 132.11 Campagne de vaccination pour les seniors (grippe et pneumocoques) 132.12 Campagne sur les antibiotiques 133. Organisation et pédagogie dans le domaine de la formation des urgentistes 133.1 Gestion d’une nouvelle décentralisation des cours pour urgentistes (EPAMU) 51
133.2 Décret sur le règlement des « transports non urgents de malades» 133.3 Définition des qualifications impératives des personnes qui accompagnent les « transports non urgents de malades» Communication et relations publiques 147. Améliorer la communication avec le citoyen de la CG 147.1 Mise à disposition de canaux appropriés pour la communication entre les institutions et le citoyen 147.2 Mise à disposition de canaux appropriés pour la communication entre les citoyens et les institutions 147.3 Développement de différents types d’informations Développement, par exemple, d’applications d’E-Government
52
Bijlage 2 CHAPITRE VIIbis. du Code d’instruction criminelle - De l'audition des mineurs victimes ou témoins de certains délits Art. 91bis. Tout mineur d'âge victime ou témoin des faits visés aux articles 347bis, 372 à 377, 379, 380, 380bis, 380ter, 383, 383bis, 385, 386, 387, 398 à 405ter, 409, 410, 422bis, 422ter, 423, 425, 426 et 428 du Code pénal a le droit de se faire accompagner par la personne majeure de son choix lors de toute audition effectuée par l'autorité judiciaire, sauf décision contraire motivée prise à l'égard de cette personne par le ministère public ou le magistrat instructeur dans l'intérêt du mineur ou de la manifestation de la vérité. Art. 92. § 1er. Le procureur du Roi ou le juge d'instruction peut ordonner l'enregistrement audiovisuel de l'audition des mineurs victimes ou témoins d'infractions visées à l'article 91bis, avec leur consentement. Si le mineur a moins de douze ans, il suffit de l'en informer. § 2. L'enregistrement audiovisuel de l'audition des mineurs victimes ou témoins d'autres infractions que celles visées au § 1er peut être ordonné en raison de circonstances graves et exceptionnelles, avec leur consentement. Si le mineur a moins de douze ans, il suffit de l'en informer. Art. 93. L'audition enregistrée du mineur est effectuée, selon le stade de la procédure, par un magistrat du ministère public, par le juge d'instruction ou par un fonctionnaire de police nominativement désigné par l'un d'eux. Art. 94. L'audition enregistrée d'un mineur a lieu dans un local spécialement adapté. Les personnes qui peuvent être autorisées à y assister sont l'interrogateur, la personne visée à l'article 91bis, un ou des membres du service technique et un expert psychiatre ou psychologue. Art. 95. L'interrogateur explique au mineur les raisons pour lesquelles il souhaite proceder à l'enregistrement audiovisuel de l'audition et l'informe qu'il pourra, à tout moment, demander d'interrompre celui-ci. Mention en est faite au procès-verbal. A tout moment au cours de l'audition enregistrée, le mineur peut demander d'interrompre l'enregistrement. Cette demande est immédiatement suivie d'effet et actée au procès-verbal. Art. 96. Un procès-verbal de l'audition enregistrée est établi dans les quarante-huit heures ou immédiatement en cas de privation de liberté de la personne suspectée. Ce procès-verbal reprend, outre les indications prévues à l'article 47bis, les principaux éléments de l'entretien et éventuellement une retranscription des passages les plus significatifs. Il est procédé à la retranscription intégrale et littérale de l'audition sur demande du juge d'instruction, du procureur du Roi ou à la demande de la personne entendue ou des parties au procès. Cette retranscription rend compte de l'attitude et des expressions du mineur. Elle est versée dans les plus brefs délais au dossier. Art. 97. L'enregistrement de l'audition est réalisé en deux exemplaires. Les deux cassettes ont le statut d'originaux et sont déposées au greffe à titre de pièces à conviction. En cas de nécessité, en vue notamment d'effectuer la retranscription ou l'expertise, une des cassettes peut être mise à la disposition du service de police ou de l'expert désigné. Aucune copie des cassettes ne peut être réalisée. Art. 98. S'il est indispensable de reprendre ou de compléter l'interrogatoire du mineur ou de procéder a une confrontation, le procureur du Roi, le juge d'instruction, la juridiction d'instruction ou la juridiction de jugement ordonne par une décision motivée qu'il soit procédé au 53
nouvel interrogatoire ou à la confrontation dans les formes et conditions prévues aux articles 91bis à 97. Art. 99. Le visionnage de la cassette est limité aux personnes qui participent professionnellement à l'information, à l'instruction ou au jugement dans le cadre du dossier judiciaire, ainsi qu'aux parties au procès. L'inculpé non détenu et la partie civile peuvent introduire une demande en ce sens auprès du juge d'instruction conformément à l'article 61ter. Toutes les parties ont le droit de visionner la cassette après que le procureur du Roi a pris des réquisitions en vue du règlement de la procédure, conformément à l'article 127. Art. 100. Les procès-verbaux d'interrogatoire et les cassettes de l'enregistrement sont produits devant la juridiction d'instruction et la juridiction de jugement en lieu et place de la comparution personnelle du mineur. Toutefois, lorsqu'elle estime la comparution du mineur nécessaire à la manifestation de la vérité, la juridiction de jugement peut l'ordonner par une décision motivée. Art. 101. Les cassettes peuvent être détruites sur décision de la juridiction de jugement. Dans les autres cas, elles sont conservées au greffe et détruites après expiration du délai de prescription de l'action publique ou de l'action civile lorsque celle-ci est postérieure, et, en cas de condamnation, après exécution totale ou prescription de la peine. » Art190 bis CIC. En ce qui concerne les témoins mineurs, le tribunal fait, le cas échéant, application des articles 92 à 101 relativement à l'audition enregistrée. Lorsqu'il estime la comparution du mineur nécessaire à la manifestation de la vérité, celleci est organisée par vidéoconférence, à moins que le mineur n'exprime la volonté de témoigner à l'audience. En cas d'audition par vidéoconférence, le mineur est entendu dans une pièce séparée, en présence, le cas échéant, de la personne visée à l'article 91bis, de son avocat, d'un ou de membres du service technique et d'un expert psychiatre ou psychologue. Si le tribunal l'estime nécessaire à la sérénité du témoignage, il peut, dans tous les cas, limiter ou exclure le contact visuel entre le mineur et le prévenu. Cet article est applicable aux mineurs dont l'audition a été enregistrée en vertu de l'article 92 et qui ont atteint l'âge de la majorité au moment de l'audience.
54
Bijlage 3: Formation continuée des enseignants de la Communauté française en matière de « participation »
55
56
Bijlage 4: Formations de l’Institut en 2007, 2008 ET 2009
57
Bijlage 5 Dans l’aide à la jeunesse « Article 6. - . Le conseiller et le directeur ne prennent, en application du présent décret, aucune mesure ou décision d'aide individuelle sans avoir préalablement convoqué et entendu les personnes intéressées … Le jeune doit être associé aux décisions, qui le concernent et à l'exécution de celles-ci sauf en cas d'impossibilité dûment établie. » « Article 7. - Aucune décision d'aide individuelle ne peut être prise par le conseiller sans l'accord écrit du jeune bénéficiaire s'il a atteint l'âge de quatorze ans » « Article 10. - § 1er, al 2. Toute mesure d'aide acceptée, peut en tout temps être rapportée ou modifiée par le conseiller, dans l'intérêt du jeune:1° soit à la demande …du jeune lui-même s'il est âgé de plus de quatorze ans; » « Article 11. al. 2. Les intéressés peuvent prendre connaissance personnellement des pièces qui les concernent, à l'exclusion des rapports médico-psychologiques et des pièces communiquées pour information au conseiller ou au directeur par les autorités judiciaires. » « Article 37. - Le tribunal de la jeunesse connaît des contestations relatives à l'octroi, au refus d'octroi ou aux modalités d'application d'une mesure d'aide individuelle portées devant lui: …2° par le jeune âgé de quatorze ans au moins; 3° dans le cas où, à propos d'un jeune âgé de moins de quatorze ans, les personnes visées au 1° s'abstiennent de saisir le tribunal: a) soit par le jeune personnellement; b) soit par un tuteur ad hoc désigné par le président du tribunal de première instance à la requête de tout intéressé et au besoin par le procureur du Roi; c) soit un tuteur ad hoc à désigner par le président du tribunal de première instance à la requête des mêmes s'il apparaît que le jeune âgé de moins de quatorze ans ne jouit pas du discernement sur la question sur laquelle porte la contestation, auquel cas, le tribunal de la Jeunesse sursoit à statuer jusqu'à ce que le tuteur ad hoc soit désigné. » Le recueil structurel de la parole des jeunes « Article 21. - Le conseil d'arrondissement: 3° s'organise, en collaboration avec les structures locales disponibles sur l'ensemble de son territoire, afin de recueillir les besoins et avis des jeunes en matière d'actions de prévention générale. Un membre du conseil d'arrondissement est désigné pour coordonner cette mission en synergie avec la section de prévention générale du service de l'aide à la jeunesse de l'arrondissement et en présenter les résultats, au moins une fois par an, dans un rapport écrit. »
58
Bijlage 6 30/04/2009 – Décret portant assentiment à l'Accord de Coopération entre la Communauté française et la Commission communautaire française en matière d'intégration scolaire pour les jeunes en situation d'handicap. • 30/04/2009 – Décret portant sur les Associations de parents d'élèves et les Organisations représentatives d'Associations de parents d'élèves en Communauté française • 26/03/2009 – Décret portant assentiment à la Convention relative aux droits des personnes handicapées et au Protocole facultatif se rapportant à la Convention relative aux droits des personnes handicapées, adoptés à New York le 13 décembre • 14/05/2009 – Arrêté du Gouvernement de la Communauté française relatif aux services d'accrochage scolaire • 23/01/2009 – Arrêté du Gouvernement de la Communauté française portant application du décret du 24 mars 2006 relatif à la mise en œuvre, la promotion et le renforcement des collaborations entre la Culture et l'Enseignement • 08/01/2009 – Arrêté du Gouvernement de la Communauté française fixant la date d'entrée en vigueur des articles 2 et 4 du décret du 25 mai 2007 modifiant le décret de la Communauté française du 8 mars 2001 relatif à la promotion de la santé • 05/12/2008 – Arrêté du Gouvernement de la Communauté française déterminant les modalités d'application du décret du 20 juillet 2000 déterminant les conditions d'agrément et de subventionnement des maisons de jeunes, centres de rencontres • 29/05/2008 – Arrêté du Gouvernement de la Communauté française portant approbation du contrat de gestion de l'Office de la Naissance et de l'Enfance 2008-2012 • Décret du 28 avril 2009 sur les centres de vacances voté au PCF 30 avril au GCF et Projet arrêté modifiant 17 mars 2004 centres vacances Æ augmentation des crédits prévus dans cg de l’ONE • Décret du 14 juillet 1997 modifié au PCF le 24 mars 2009 promulgué par le GCF 26 mars: dépistage des anomalies congénitales chez l’enfant. Ce décret en prévoit la possibilité, c’est donc une faculté dans le chef des parents et 3 centres de dépistage rattachés à une université sont à leur disposition. • Parlement du 24 mars 2009 promulgué par le GCF 26 mars 2009: Dépistage néonatal systématique de la surdité en CF et Projet d’arrêté du GCF fixant le protocole du programme de dépistage néonatal systématique de la surdité. • 8 octobre 2009: Projet arrêté subvention classes passerelles primaire et secondaire. Coût: 1 326 505 primaires et 1 728 350 secondaires. Emploi 30 ETP fondamental, 38,18 primaire Revoir décret du 14 juin 2001 insertion élèves primo-arrivants. • 10 Décembre 2009 création d’une 26 et 27ème classe passerelles dans fondamental et 29ème dans secondaire. Coût calculé par AGPE fondamental: 106 742 euros et secondaire 119 751 euros. incidence sur emploi 3,75 ETP et 4,09 ETP • Décret du 23 janvier 2009 relatif organisation de l’apprentissage par immersion en langue des signes: projet pilote Impact budgétaire 318 000 euros dont 90 688 à la DO 41 AB 4401 45 et 226 720 à la 64. • Décret du 30 avril 2009 renforcement de l’évaluation externe des acquis des élèves de l’enseignement obligatoire. Obligatoire primaire et certificatif. Secondaire expérience pilote, tess = test enseignement secondaire supérieur.
59