Date de réception
:
31/01/2012
Vertaling
C-680/11 - 1 Zaak C-680/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 22 december 2011 Verwijzende rechter: The Upper Tribunal (Administrative Appeals Chamber) Datum van de verwijzingsbeschikking: 7 oktober 2011 Verzoekende partij: Secretary of State for Work and Pensions Verwerende partij: Anita Chieza
Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag: 1. Is de verschillende behandeling op grond van geslacht onder het stelsel van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen noodzakelijk en objectief verbonden met het verschil in pensioenleeftijd, zodat zij binnen de werkingssfeer valt van de afwijkingsmogelijkheid neergelegd in artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/9, indien een aanvrager:
NL
(a)
een vrouw is;
(b)
ziek wordt voor zij de pensioenleeftijd heeft bereikt (voor een vrouw: 60 jaar);
(c)
gedurende 28 weken en tot na het bereiken van de pensioenleeftijd wettelijk ziekengeld (hierna: „WZG”) van haar werkgever heeft ontvangen;
(d)
na het bereiken van de pensioenleeftijd arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft aangevraagd;
een
tijdelijke
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 7. 10. 2011 – ZAAK C-680/11
(e)
heeft voldaan aan de premievoorwaarden om recht te hebben op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering;
(f)
een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering is geweigerd omdat haar „periode van arbeidsongeschiktheid” volgens de wet is begonnen nadat zij de pensioenleeftijd had bereikt (omdat de wetgeving bepaalt dat een periode waarin iemand aanspraak heeft op WZG niet als periode van arbeidsongeschiktheid wordt gerekend),
terwijl een mannelijke aanvrager die kort voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar ziek wordt, gedurende 28 weken van zijn werkgever WZG ontvangt en een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, in beginsel voor een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komt aangezien zijn periode van arbeidsongeschiktheid begonnen is na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar maar voordat hij de pensioenleeftijd heeft bereikt? Overzicht van de vraagstukken in deze prejudiciële vraag 1. Deze prejudiciële vraag betreft de toepassing op het stelsel van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in Groot-Brittannië van richtlijn 79/9/EEG van de Raad betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van sociale zekerheid. De vraag betreft in het bijzonder de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub a, van de richtlijn, op grond waarvan kan worden afgeweken van het beginsel van de gelijke behandeling bij de vaststelling van de pensioenleeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen „en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties”. 2. Het wezenlijke vraagstuk dat aan deze prejudiciële vraag ten grondslag ligt is of er een objectief noodzakelijke band bestaat tussen (i) verschillende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen; en (ii) de regels inzake het verkrijgen van een recht op een inkomensvervangende uitkering, zoals de arbeidsongeschiktheidsuitkering, voor wat vrouwen betreft die er voor hebben gekozen om te werken na het bereiken van de pensioenleeftijd voor vrouwen (60 jaar), maar voor het bereiken van de pensioenleeftijd voor mannen (65 jaar). Chronologische weergave van de belangrijkste feiten van de onderhavige zaak 3. De feiten worden in wezen niet betwist. Verzoekster is geboren op 5 mei 1948 (en is dus 60 jaar geworden op 5 mei 2008). Begin 2008 werd verzoekster, die als medisch secretaresse voor de National Health Service (hierna: „NHS”) had gewerkt, ernstig ziek door meningitis veroorzaakt door pneumokokken en bloedvergiftiging. Tijdens haar ziekte bleef zij haar baan houden bij het NHS. De belangrijkste data in 2008 zijn de volgende: 2
CHIEZA
28 januari 2008:
eerste ziektedag van verzoekster
3 februari 2008:
verzoekster vraagt het wettelijke ziekengeld aan (WZG)
12 februari 2008:
verzoekster wordt in het ziekenhuis opgenomen
5 mei 2008:
60ste verjaardag van verzoekster
27 juni 2008:
verzoekster wordt uit het ziekenhuis ontslagen
18 augustus 2008:
verzoekster heeft niet langer recht op het WZG
19 augustus 2008:
verzoekster vraagt arbeidsongeschiktheidsuitkering „AOUK”)
aan
een (hierna:
4. Verzoekster is dus voor haar 60ste verjaardag ziek geworden. Haar werd het WZG (zoals gebruikelijk gedurende 28 weken) toegekend zowel voor de periode voor als na haar 60ste verjaardag. Verzoekster heeft dus een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd nadat zij 60 jaar werd. Het stelsel van de arbeidsongeschiktheidsuitkering 5. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is een uitkering voor personen die wegens ziekte of invaliditeit niet kunnen werken. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is met ingang van 13 april 1995 bij de wet van 1994 inzake sociale zekerheid (arbeidsongeschiktheid) ingevoerd (Social Security (Incapacity for Work) Act 1994), waarbij de wet van 1992 inzake sociale zekerheidsbijdragen en -prestaties is gewijzigd (Social Security Contributions and Benefits Act [SSCBA] 1992) (en die ook bij de wet van 1999 inzake hervorming van de sociale bijstand en pensioenen is gewijzigd (Welfare Reform and Pensions Act 1999)). Voor nieuwe verzoeken gebaseerd op arbeidsongeschiktheid sedert 27 oktober 2008 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij de wet van 2007 inzake de hervorming van de sociale bijstand (Welfare Reform Act 2007) vervangen door de werkloosheids- en ondersteuningsuitkering (hierna: „WOUK”). 6. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is een op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering [omissis], zodat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering afhankelijk is van een periode van nationale verzekeringsbijdragen. 7. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geregeld bij SSCBA 1992, section 30 A. Er zijn twee soorten arbeidsongeschiktheidsuitkering: de tijdelijke en de langlopende arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het recht op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering is geregeld bij section 30 A (1) en (2) [SSCBA 1992]. [De aangehaalde bepaling stelt onder meer dat het recht op de uitkering 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 7. 10. 2011 – ZAAK C-680/11
enkel ontstaat indien de betrokkene bij het begin van de periode van arbeidsongeschiktheid de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt.] [omissis] 8. De tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt voor maximaal 364 dagen toegekend [omissis]. Voor de uitkering gelden twee bedragen: een lager bedrag voor de eerste 196 dagen en naderhand een hoger bedrag voor de rest van het jaar [omissis]. De bedragen van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn hoger voor wie de pensioenleeftijd reeds heeft bereikt dan voor wie die leeftijd nog niet heeft bereikt [omissis]. De bijdragevoorwaarden voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn (grotendeels) gebaseerd op de bijdragen die in de laatste drie jaar voorafgaand aan de aanvraag werden betaald of verrekend [omissis]. 9. De langlopende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitgekeerd wanneer iemand niet langer recht heeft op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering (in feite na een jaar: [omissis]). Het basisbedrag van de langlopende arbeidsongeschiktheidsuitkering is hoger dan het gebruikelijke hogere bedrag van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering (met dien verstande dat het overeenkomt met het hogere bedrag van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor wie de pensioenleeftijd heeft bereikt). 10. Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens deze verschillende wekelijkse bedragen wordt betaald, is zij in wezen eerder een forfaitaire dan een inkomensgebonden uitkering. In bepaalde gevallen kan het wekelijkse basisbedrag worden aangevuld indien meerderjarige en/of minderjarige personen ten laste zijn [omissis] en wegens leeftijd [omissis]. Aangezien het basisbedrag kan worden verminderd wanneer de aanvrager een bedrijfspensioen of een particulier pensioen ontvangt is het gedeeltelijk een inkomensgebonden uitkering [omissis]. 11. In de praktijk hebben vele aanvragers die werknemer zijn, recht op WZG van hun werkgever [omissis]. WZG is verschuldigd tijdens de eerste 28 weken (196 dagen) ziekte [omissis]. Een periode waarin een recht bestaat op WZG is geen arbeidsongeschiktheidsperiode die vereist is om voor arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking te komen [omissis]. Bij de berekening van het aantal dagen waarvoor iemand recht heeft op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering worden ook de dagen meegeteld waarop iemand recht heeft gehad op WZG (section 30 D (3) en regulation 7 van het uitvoeringsbesluit van 1994 inzake de sociale zekerheid (arbeidsongeschiktheid) (Social Security (Incapacity for Work) Regulations 1994 Statutory Instrument 1994/2946)). Bijgevolg komen aanvragers voor WZG doorgaans niet in aanmerking voor het lagere bedrag van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. De beëindiging van het WZG (na 28 weken) betekent evenwel gewoonlijk dat zij overstappen naar het hogere bedrag van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering (en, in de veronderstelling dat zij arbeidsongeschikt blijven, na een jaar naar de langlopende arbeidsongeschiktheidsuitkering). 4
CHIEZA
12. In 2008 was de pensioenleeftijd voor mannen 65 jaar en voor vrouwen 60 jaar (tussen 2010 en 2020 wordt de pensioenleeftijd voor vrouwen verhoogd van 60 jaar naar 65 jaar: section 126 en Schedule 4 van de wet van 1995 inzake pensioenen (Pensions Act 1995)). Alhoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering voornamelijk een uitkering is voor personen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, heeft in bepaalde omstandigheden iemand die ouder is dan de pensioenleeftijd recht op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering [omissis]. Samengevat zijn die omstandigheden de volgende: –
de aanvrager „heeft de pensioenleeftijd bereikt maar sedert niet langer dan vijf jaar”;
–
„de periode van arbeidsongeschiktheid begon voor het bereiken van de pensioenleeftijd”; en
–
de aanvrager zou anders recht hebben gehad op ofwel een Categorie A ofwel een Categorie B ouderdomspensioen van de Staat.
13. Wie ouder is dan de pensioenleeftijd heeft in geen enkele omstandigheid recht op een langlopende arbeidsongeschiktheidsuitkering [omissis]. Bijgevolg komen personen die de pensioenleeftijd hebben bereikt slechts in aanmerking voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, die, zoals hierboven is opgemerkt, voor maximaal 364 dagen wordt toegekend [omissis]. Het verzoek om arbeidsongeschiktheidsuitkering 14. Verzoekster is begin 2008 ernstig ziek geworden (zie nummer 3 hierboven). Haar werkgever heeft haar vanaf 3 februari 2008 WZG betaald, toen verzoekster 59 jaar was. Haar recht op toekenning van het WZG is op 18 augustus 2008 beëindigd, toen verzoekster reeds 60 jaar was. Ze vroeg (het hogere bedrag van de tijdelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering aan met ingang van 19 augustus 2008. 15. Op 6 september 2008 heeft een bevoegde ambtenaar van het ministerie voor werk en pensioenen (Department for Work and Pensions (hierna: „DWP”)) namens de Secretary of State de aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering afgewezen. De beslissing luidde als volgt: „[De aanvraagster] heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf en met inbegrip van 19 augustus 2008 aangezien zij ouder is dan de pensioenleeftijd en de arbeidsongeschiktheidsperiode niet was begonnen voordat zij de pensioenleeftijd had bereikt.” 16. Op 24 september 2008 heeft verzoekster om herziening van de beslissing verzocht. Zij wees erop dat zij 59 jaar was toen zij ziek werd, dat zij voortdurend 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 7. 10. 2011 – ZAAK C-680/11
ziek was geweest en niet had kunnen werken, en dat zij tijdens haar volledige loopbaan bijdragen had betaald. Zij heeft daaraan toegevoegd dat „[d]e omstandigheid dat ik 60 jaar werd in mei 2008 niet relevant is aangezien ik nog steeds door het NHS wordt tewerkgesteld en hoop in staat te zijn naar mijn beroepsleven terug te keren zodra mijn artsen daarmee instemmen”. 17. Op 19 oktober 2008 heeft een bevoegde ambtenaar de eerdere beslissing heroverwogen maar met de volgende motivering bevestigd: „Alhoewel [de aanvraagster] de pensioenleeftijd nog niet had bereikt toen haar arbeidsongeschiktheid begon, ontving zij wettelijk ziekengeld tot 18 augustus 2008, op welke datum zij de pensioenleeftijd al had bereikt. De toepasselijke regeling bepaalt dat dagen waarvoor een recht op wettelijk ziekengeld bestaat niet kunnen worden beschouwd als dagen van ongeschiktheid ter bepaling van een arbeidsongeschiktheidsperiode voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De periode van arbeidsongeschiktheid voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering start bijgevolg op 19 augustus 2008 en [verzoekster] had op die datum de pensioenleeftijd reeds bereikt.” Het beroep bij de First-tier Tribunal 18. Op 17 november 2008 heeft verzoekster bij het First-tier Tribunal beroep tegen de beslissing van de Secretary of State ingesteld. De door haar aangevoerde middelen waren in wezen dezelfde als die welke zij in haar brief van 24 september 2008 had uiteengezet. 19. Op 28 mei 2009 heeft het First-tier Tribunal (hierna: „tribunal”) een terechtzitting over verzoeksters beroep gehouden. Het tribunal heeft haar beroep toegewezen en de beslissing van de Secretary of State vernietigd. In zijn motivering heeft het tribunal gesteld dat de Secretary of State zich in zijn schriftelijke opmerkingen ten onrechte had gebaseerd op regulation 7 (1) van de Social Security (Incapacity Benefit) Regulations 1994 (Statutory Instrument 1994/2946). Het tribunal heeft ook geoordeeld dat aangezien verzoekster aan de bijdragevoorwaarden voldeed, het in ieder geval „rekening houdend met de EGrichtlijnen inzake gelijkheid niet langer nodig kan zijn om de arbeidsongeschiktheidsuitkering te verbinden met de pensioenleeftijd en dat dit [verband] moet verdwijnen”. 20. Op 10 augustus 2009 heeft de Secretary of State het First-tier Tribunal om toestemming tot hoger beroep bij het Upper Tribunal verzocht, waarbij hij heeft erkend dat regulation 7 (1) van de Social Security (Incapacity Benefit) Regulations 1994 niet toepasselijk was, maar waarbij heeft hij betoogd dat het tribunal blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien verzoekster geen recht had op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering daar haar periode van arbeidsongeschiktheid niet was begonnen voordat zij de pensioenleeftijd had bereikt. Wettelijk gezien kan een periode waarin een recht op WZG bestaat 6
CHIEZA
immers niet als een periode van arbeidsongeschiktheid worden beschouwd [omissis]. De verwijzing naar het Upper Tribunal 21. Op 26 augustus 2009 heeft een District Tribunal Judge de beslissing van het First-tier Tribunal wegens een onjuiste rechtsopvatting vernietigd. De District Tribunal Judge heeft weliswaar geen toestemming gegeven om een hoger beroep als dusdanig in te stellen, maar heeft de zaak [omissis] ter heroverweging naar het Upper Tribunal verwezen. De motivering hiervoor was dat de vraag of het „niet langer nodig kan zijn om de arbeidsongeschiktheidsuitkering te verbinden met de pensioenleeftijd” een belangrijk punt vormde dat de aandacht van het Upper Tribunal verdiende. Het procesverloop voor het Upper Tribunal 22. Op 31 maart 2011 heb ik met betrekking tot die verwijzing een terechtzitting gehouden [omissis]. De beslissing om het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag te stellen 23. Verzoeksters raadsman was het ermee eens dat het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing zou worden verzocht. De raadsman van de Secretary of State heeft zich niet duidelijk voor of tegen een prejudiciële vraag uitgesproken. Ik heb beslist dat een prejudiciële vraag vereist is om antwoorden te krijgen op de moeilijke vragen die deze zaak opwerpt. Ik heb de partijen de mogelijkheid gegeven om mijn ontwerp van prejudiciële vraagstelling te becommentariëren. De argumenten van de partijen voor het Upper Tribunal kunnen als volgt worden samengevat (deze argumenten kunnen vanzelfsprekend in het geding voor het Europees Hof van Justitie worden aangevuld). Samenvatting van het standpunt van de Secretary of State 24. Volgens de Secretary of State is de nationale wetgeving duidelijk. Ook al werd verzoekster feitelijk voor haar 60ste verjaardag ziek, wettelijk gezien begon haar „periode van arbeidsongeschiktheid” pas nadat zij de pensioenleeftijd had bereikt. Bijgevolg voldoet zij niet aan het wettelijke vereiste om recht te hebben op de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals vereist door SSCBA 1992, section 30 A (2) (b), namelijk dat „de periode van arbeidsongeschiktheid begon voordat [zij] de pensioenleeftijd bereikte”. Alhoewel een zestigjarige man die zich in dezelfde omstandigheden bevindt als verzoekster in aanmerking komt voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, valt de verschillende behandeling op 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 7. 10. 2011 – ZAAK C-680/11
grond van geslacht binnen de werkingssfeer van de afwijkingsmogelijkheid neergelegd in artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/9. 25.
Artikel 7 van die richtlijn luidt als volgt: „1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingsfeer uit te sluiten: (a) de vaststelling van de pensioenleeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties”.
26. In zaak C-9/91, The Queen / Secretary of State for Social Security, ex parte Equal Opportunities Commission (arrest van 7 juli 1992, Jurispr. blz. I-4297), heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 7, lid 1, sub a: „aldus moet worden uitgelegd, dat het zich niet verzet tegen de vaststelling van een naar geslacht verschillende wettelijke pensioenleeftijd voor de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen, noch tegen vormen van ongelijke behandeling als door de verwijzende rechter omschreven, die noodzakelijkerwijs met dat verschil verband houden” (punt 20, eigen cursivering). 27. In zaak C-328/91, Secretary of State for Social Security / Evelyn Thomas e.a. (arrest van 30 maart 1993, Jurispr. blz. I-1247), heeft het Hof, na te hebben herinnerd aan zijn eerdere beslissing in The Queen / Secretary of State for Social Security, ex parte Equal Opportunities Commission, geoordeeld: „11. Op grond van dezelfde overwegingen is een dergelijke band eveneens vereist ten aanzien van de discriminerende gevolgen die voor andere prestaties kunnen voortvloeien uit de vaststelling van een naar geslacht verschillende wettelijke pensioenleeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen. 12. Hieruit volgt, dat een ongelijke behandeling in regelingen betreffende andere prestaties dan de ouderdoms- en rustpensioenen slechts kan worden aangemerkt als een gevolg van de vaststelling van de naar geslacht verschillende pensioenleeftijd, indien zij objectief noodzakelijk is om te vermijden, dat het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel wordt verstoord, of om de samenhang tussen het stelsel van rustpensioenen en de andere uitkeringsregelingen te bewaren.” 28. De Secretary of State beroept zich ook op de beslissing van het Europees Hof van Justitie in zaak C-92/94, Secretary of State for Social Security en Chief Adjudication Officer / Graham (arrest van 11 augustus 1995, Jurispr. blz. I-2521). De zaak Graham betrof een invaliditeitsuitkering, die aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering voorafgaat. De vraag in de zaak Graham was of 8
CHIEZA
het wettelijk was (i) om de bedragen van de invaliditeitsuitkering te beperken tot de werkelijke bedragen van het ouderdomspensioen die anders zouden moeten worden betaald aan aanvragers die de pensioenleeftijd hebben bereikt maar gedurende niet langer dan vijf jaar; en (ii) om de invaliditeitsuitkering aan te vullen voor vrouwen tot zij 55 jaar worden maar voor mannen tot zij 60 jaar worden (waarbij in beide gevallen de aanvulling vijf jaar voor het bereiken van de pensioenleeftijd wordt stopgezet). Het Hof heeft geoordeeld dat beide regelingen verenigbaar waren met de afwijkingsmogelijkheid waarin artikel 7, lid 1, sub a, voorziet. 29. De Secretary of State betoogt dat de situatie van verzoekster, die om een loopbaangebonden uitkering na het bereiken van de pensioenleeftijd verzoekt, in wezen met die van Graham overeenstemt. Volgens de Secretary of State zorgt de uitbreiding van het recht op uitkeringen die op premie- of bijdragebetalingen berusten (andere dan het ouderdomspensioen van de Staat) tot na de pensioenleeftijd voor een verstoring van het evenwicht van het op premie- of bijdragebetalingen berustende stelsel, dat steunt op een duidelijk onderscheid tussen loopbaangebonden uitkeringen (zoals de arbeidsongeschiktheidsuitkering) en ouderdomspensioenen. De Secretary of State merkt op dat in de ongepubliceerde beslissing CJSA/3707/2007 de redenering van de zaak Graham in Groot-Brittannië in vergelijkbare omstandigheden is gevolgd door het Upper Tribunal voor wat uitkeringen voor werkzoekenden betreft. Indien de afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast zouden in de onderhavige zaak gelijksoortige anomalieën ontstaan als die welke in die beslissing werden vastgesteld. De beslissing van de Social Security Commissioner R(IB) 5/04 waarop verzoekster zich beroept, moet hiervan worden onderscheiden, aangezien in die zaak de arbeidsongeschiktheid van de aanvraagster pas ontstond nadat zij de pensioenleeftijd had bereikt en zij niet aan de bijdragevoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering had voldaan. 30. De verschillende behandeling in de onderhavige zaak valt bijgevolg onder het aspect „gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties”, van de in artikel 7, lid 1, sub a, neergelegde afwijkingsmogelijkheid, en dit als gevolg van het onderscheid in pensioenleeftijden, wat op zijn beurt objectief noodzakelijk is om een verstoring van het financiële evenwicht van het stelsel te vermijden of de samenhang tussen het ouderdomspensioen en andere uitkeringsregelingen te waarborgen. De Secretary of State erkent echter dat er geen definitief antwoord bestaat op de vraag of Graham dan wel Thomas moet worden toegepast in omstandigheden waarin vrouwen na het bereiken van de pensioenleeftijd arbeidsongeschikt worden [omissis]. Samenvatting van verzoeksters standpunt 31. Verzoeksters wezenlijk argument is dat de in artikel 7, lid 1, sub a, voorziene afwijkingsmogelijkheid de verschillende behandeling van mannen en 9
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 7. 10. 2011 – ZAAK C-680/11
vrouwen zoals die in onderhavige zaak aan de orde is, niet rechtvaardigt. In het bijzonder betoogt verzoekster dat de zaak Graham wegens de in beslissing R(IB) 5/04 vastgestelde redenen slechts van weinig nut is. De zaak Graham ging namelijk over een andere uitkering, en tijdens de laatste twee decennia zijn de arbeidsomstandigheden geëvolueerd. Wat het eerste punt betreft, ging Graham over een invaliditeitsuitkering en niet over een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voorziet de huidige uitkering al in beperkte mate in de betaling van een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering na het bereiken van de pensioenleeftijd. Wat het laatste punt betreft was de beslissing in Graham gebaseerd op de vooronderstelling dat mensen zouden stoppen met werken bij het bereiken van de pensioenleeftijd (Graham in punt [14]; zie R(IB) 5/04, punt 27 tot en met 30), een vooronderstelling die niet langer geldig is. 32. Bovendien was de draagwijdte van de redenering in Graham beperkt tot zaken, zoals blijkt uit de feiten in die zaak, waar de arbeidsongeschiktheid voor het bereiken van de pensioenleeftijd ontstond. Indien in de onderhavige zaak verzoeksters recht op WZG zou zijn beëindigd en haar periode van arbeidsongeschiktheid zou zijn ingegaan net voor haar 60ste verjaardag, zou zij na het bereiken van de pensioenleeftijd recht hebben gehad op de verdere uitbetaling van de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Enkel omdat verzoekster een vrouw was, had zij dat recht verloren. 33. De verzoekende partij in R(IB) 5/04 heeft uiteindelijk haar zaak verloren omdat zij niet voldoende lang bijdragen had betaald. Dit probleem is in onderhavige zaak niet aan de orde. Bovendien was het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, anders dan het recht op een ouderdomspensioen dat is gebaseerd op bijdragen gedurende iemands hele loopbaan, slechts gebaseerd op de tijdens de laatste drie jaar betaalde bijdragen. Bijgevolg diende het stelsel niet te discrimineren op basis van verschillende pensioenleeftijden. Bovendien was de redenering in R(IB) 5/04 overtuigend. In die zaak werd door de verzoekende partij aangevoerd dat indien er tussen de pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen een verschil bestaat, het niet geoorloofd was om, voor wat de andere met de pensioenleeftijd verbonden uitkeringen dan het ouderdomspensioen betreft, de verplichting tot bijdragebetaling te koppelen aan de pensioenleeftijd. [De Commissioner in beslissing R(IB) 5/04] heeft aanvaard dat die stelling „enige overtuigingskracht” bezat [omissis] en heeft een aantal wijzen geïdentificeerd waarop het bijdragenstelsel in beginsel kan worden aangepast indien de band tussen de pensioenleeftijd en het stelsel van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zou wegvallen [omissis]. Zijn voorlopige conclusie was dat „er redenen zijn om aan te nemen dat het verband tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering en pensioenleeftijd moet verdwijnen” [omissis]. 34. Verzoekster betoogde verder dat beslissing CJSA/3707/2007 van het Upper Tribunal een andere uitkering (uitkering voor werkzoekenden) betrof en/of onjuist was. Wat de arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft is het perfect haalbaar een stelsel te hebben waarin personen die zich in verzoeksters situatie bevinden en die 10
CHIEZA
de vereiste bijdragen hebben betaald, de keuze wordt gelaten tussen ofwel een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ofwel een ouderdomspensioen. Aangezien het reeds mogelijk is om na het bereiken van de pensioenleeftijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering te betalen, zijn de administratieve lasten minimaal. 35. Aangezien de verschillende behandeling niet objectief noodzakelijk is, valt zij in onderhavige zaak bijgevolg niet onder de „gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties”, als bedoeld in de in artikel 7, lid 1, sub a, neergelegde afwijkingsmogelijkheid. Aangezien de duur van de bijdragebetaling door verzoekster niet ter discussie staat, en de samenhang tussen het ouderdomspensioen en de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in gevaar werd gebracht, was een verstoring van het financiële evenwicht van het stelsel uitgesloten. Conclusie 36. Bijgevolg verzoek ik het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing over de bovenvermelde vraag. [omissis]
[omissis]
7 oktober 2011
Rechter van het Upper Tribunal
11