Datum van inontvangstneming
:
06/08/2012
Vertaling
C-316/12 - 1 Zaak C-316/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 29 juni 2012 Verwijzende rechter: Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 1 maart 2012 Verzoeker: J. Sebastian Guevara Kamm Verweerster: TAM Airlines S.A. / TAM Lihnas Aéreas S.A.
BESLISSING In het geding J. Sebastian Guevara Kamm, (omissis) Pohlheim, - verzoeker en appellant (omissis) tegen TAM Airlines S.A. / TAM Lihnas Aereas S.A., (omissis) Neu-Isenburg, - verweerster en geïntimeerde (omissis) heeft het Landgericht Frankfurt am Main (omissis) (omissis)
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 1. 3. 2012 – ZAAK C-316/12
op 1 maart 2012 beslist: I.
(omissis)
II.
Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267 VWEU met het oog op de uitlegging van artikel 2, sub j, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB. L 46 van 17 februari 2004, blz. 1 e.v.) de volgende vraag voorgelegd:
„Moet artikel 2, sub j, van verordening (EG) nr. 261/2004, wat de daarin bedoelde „redelijke gronden” betreft, aldus worden uitgelegd dat „redelijke gronden” alleen gronden kunnen zijn die betrekking hebben op de persoon van de passagier en de veiligheid van het luchtverkeer of van andere passagiers in gevaar brengen of andere openbare of contractuele belangen aantasten, dan wel aldus dat „redelijke gronden” ook gronden kunnen zijn die geen betrekking hebben op de persoon van de passagier, meer bepaald gevallen van overmacht?” Motivering: I. Met het onderhavige hoger beroep verzoekt appellant geïntimeerde om de betaling van compensatie ten belope van 600 EUR wegens instapweigering in de zin van de artikelen 2, sub j, 4, lid 3, en 7 van de luchtreizigersverordening [verordening (EG) nr. 261/2004]. Appellant boekte verschillende vluchten bij geïntimeerde en betaalde deze vluchten vóór zijn vertrek. Volgende vluchten werden bij geïntimeerde geboekt: de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo met vluchtnummer JJ 8071 met vertrek op 3 maart 2010 alsook een aansluitende vlucht met een ander toestel van Sao Paulo naar Santiago de Chile met vluchtnummer JJ 8214 met vertrek op 4 maart 2010. Het traject van Frankfurt am Main naar Sao Paulo bedraagt meer dan 2 500 kilometer. De vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo diende door geïntimeerde als uitvoerende luchtvaartmaatschappij te worden uitgevoerd. De aansluitende vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile met vluchtnummer JJ 8214 diende daarentegen door de luchtvaartmaatschappij LAN Airlines als uitvoerende luchtvaartmaatschappij te worden uitgevoerd. De retourvlucht was geboekt voor vertrek op 17 maart 2010 van Santiago de Chile naar Sao Paulo (vluchtnummer JJ 8213 - LAN Airlines) en van Sao Paulo naar Frankfurt am Main (vluchtnummer JJ 8070 - geïntimeerde). 2
GUEVARA KAMM
Op 27 februari 2010 werd Chili getroffen door een aardbeving met een sterkte van 8,8, waarbij ook de luchthaven van de eindbestemming in Santiago de Chile werd beschadigd. Op 3 maart 2010 kwam appellant op tijd op de luchthaven van Frankfurt am Main aan en checkte hij op basis van een bevestigde boeking in. De toegang tot de vlucht werd hem echter geweigerd, hoewel de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo als gepland vertrok. Alle andere voor de vlucht Frankfurt am Main Sao Paulo geboekte passagiers werden vervoerd. Appellant protesteerde heftig tegen de instapweigering. Niettemin weigerde geïntimeerde appellant te laten instappen hoewel voldoende plaatsen beschikbaar waren (113 zitplaatsen waren nog beschikbaar). De vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile werd geannuleerd. Aangezien appellant dringend zijn reis wilde aanvangen, verzocht hij geïntimeerde, te voorzien in een vervoeralternatief bijvoorbeeld een vertrek de volgende dag. Na enige argumenten over en weer heeft geïntimeerde de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo omgeboekt naar een Lufthansa-vlucht met vertrek de volgende dag. Geïntimeerde slaagde er echter niet in de aansluitende vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile te organiseren en appellant boekte deze vlucht zelf. Ook de vlucht van een medepassagier van appellant werd omgeboekt. In dit geval kon geïntimeerde de aansluitende vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile echter zonder extra kosten voor de medepassagier omboeken. Wegens de instapweigering kwam appellant 24 uur later dan gepland in Santiago de Chile aan. Er werd hem geen compensatie in de vorm van een vlucht naar een luchthaven in de nabijheid van Santiago de Chile aangeboden. (omissis) Appellant betoogt dat er op 4 maart 2010 geen sluitingen van het luchtruim of van luchthavens met gevolgen voor de luchthaven van Santiago de Chile waren. Bovendien is het niet te vatten waarom alleen appellant en niet ook andere medepassagiers met dezelfde bestemming, zoals bijvoorbeeld Heidi Pfann, de toegang tot de vlucht naar Sao Paulo werd geweigerd. Appellant heeft zich heftig verzet tegen de instapweigering en daartoe zelfs de luchthavenpolitie ingeschakeld. Deze heeft de loketbedienden erop gewezen dat appellant in geval van instapweigering recht had op compensatie. Voorts voert appellant aan geïntimeerde sinds 3 maart 2010 minstens drie maal per dag en niet zoals voorheen twee maal per dag van Sao Paulo naar Santiago de Chile is gevlogen. Ook andere luchtvaartmaatschappijen hebben meerdere vluchten op deze route uitgevoerd. Er waren dus verschillende mogelijkheden om het vervoer van Sao Paulo naar Santiago de Chile voort te zetten. Appellant zelf heeft geen toename van het aantal passagiers op de luchthaven van Sao Paulo ten gevolge van de aardbeving vastgesteld. Zelfs indien daar wachtende passagiers zouden zijn geweest, is het niet duidelijk waarom geïntimeerde zich niet aan deze veranderde 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 1. 3. 2012 – ZAAK C-316/12
omstandigheden had aangepast. Appellant had weliswaar naar Santiago de Chile willen gaan, maar had aanvankelijk uitdrukkelijk verzocht om naar Sao Paulo te worden gevlogen, zelfs indien geïntimeerde dan in Sao Paulo een verdere vlucht naar Santiago de Chile zou hebben geweigerd. Geïntimeerde heeft vervolgens zonder meer de toegang tot de vlucht geweigerd. Appellant had evenwel absoluut in Brazilië willen geraken. Hij had in samenspraak met de Duitse ambassade in Chili als arts willen helpen in het gebied van de aardbeving. Pas na meerdere telefoontjes op 4 maart 2010 heeft geïntimeerde hem dan omgeboekt naar een Lufthansa-vlucht naar Sao Paulo voor de volgende dag. Appellant voert aan dat het personeel van geïntimeerde hem had meegedeeld dat een omboeking naar een andere vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile niet mogelijk was. Hij diende zelf een dergelijke vlucht te zoeken en te boeken en de kosten zouden hem op overlegging van bewijzen worden terugbetaald. Voorts betoogt appellant dat geïntimeerde zich helemaal niet om hem heeft bekommerd. Veeleer heeft hij zelf hemel en aarde bewogen om een omboeking te verkrijgen. Geïntimeerde is zelfs enige tijd niet telefonisch bereikbaar geweest. Appellant is van mening dat in de onderhavige zaak sprake is van instapweigering in de zin van de artikelen 2, sub j, 4, lid 3, en 7 van de luchtreizigersverordening [verordening (EG) nr. 261/2004]. Er waren namelijk geen redelijke gronden in de zin van artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening om hem de toegang tot de vlucht te weigeren. Appellant heeft in eerste aanleg verzocht om: 1.
geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van 1 236,36 EUR vermeerderd met interesten op de voet van vijf procentpunten boven de basisinterestvoet van 5 april 2010;
2.
geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van 186,24 EUR voor precontentieuze kosten.
Geïntimeerde heeft in eerste aanleg verzocht om: de vordering af te wijzen. Geïntimeerde voert aan dat op het tijdstip waarvoor de vlucht was geboekt, het passagiersvervoer op de route van Europa naar Santiago de Chile objectief gezien onmogelijk was. Daarom zijn op 3 maart 2010 geen passagiers met bestemming Santiago de Chile in Frankfurt am Main ingecheckt. De luchthaven van Santiago de Chile was door de aardbeving van 27 februari 2010 gedeeltelijk vernield. De luchthaven heeft het luchtverkeer tijdelijk onderbroken om zich volledig aan het herstel van de geleden schade te kunnen wijden. Pas op 2 maart 2010 is het luchtverkeer gedeeltelijk hervat. Op die dag zijn uitsluitend „national carriers” vertrokken. Pas op 3 maart 2010 heeft de luchthaven opnieuw gedeeltelijk buitenlands luchtverkeer toegelaten. Ook geïntimeerde zelf heeft verrassend op 4
GUEVARA KAMM
3 maart 2010 en niet, zoals was verwacht, pas op 5 maart 2010 twee vluchten volgens plan kunnen uitvoeren. Wegens de voorafgaande sluiting van het luchtruim hebben vele passagiers in de luchthaven van Sao Paulo op een aansluitende vlucht of op een retourvlucht gewacht, met een overvolle luchthaven tot gevolg. Alleen al ongeveer 3 000 Chilenen hebben in de luchthaven van Sao Paulo op een aansluitende vlucht naar Santiago de Chile gewacht. De hotels waren volzet. Deze toestroom heeft tot een rampzalige en moeilijke situatie op de luchthaven van Sao Paulo geleid. Daarom heeft geïntimeerde de vluchten die eerder dan verwacht waren toegelaten, benut om eerst de wachtende passagiers van de luchthaven van Sao Paulo naar Santiago de Chile te vliegen. Geïntimeerde is dan ook van mening dat deze handelwijze gerechtvaardigd was. Wegens het tijdverschil tussen de Midden-Europese tijd en de Braziliaanse tijd kon het luchthavenpersoneel in Frankfurt-am-Main op 3 maart 2010 niet van deze mogelijkheid op de hoogte zijn. Bijgevolg kon appellant niet worden omgeboekt naar een andere vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile. Voorts heeft geïntimeerde op 3 en 4 maart 2010 de voorkeur gegeven aan het vervoer van passagiers die de dagen voordien niet hadden kunnen worden vervoerd. Onder hen waren evenwel een aantal passagiers die ermee hadden ingestemd om vanaf Sao Paulo zelf voor het vervolg van hun reis te zorgen. Appellant had echter uitdrukkelijk om een aansluitende vlucht naar Santiago de Chile verzocht. Omwille van de aldaar heersende situatie heeft geïntimeerde deze aansluitende vlucht niet kunnen en ook niet willen uitvoeren. In die omstandigheden kon appellant niet in Sao Paulo „aan zijn lot worden overgelaten”. In dit opzicht heeft geïntimeerde haar plicht tot verzorging willen nakomen. Ook beschikte zij dienaangaande over een beoordelingsmarge om uit te maken of het nuttig was appellant op een deel van zijn reis, te weten naar Sao Paulo, te vervoeren. In een dergelijke situatie komt het er in hoofdzaak op aan het „stranden” van passagiers zo veel als mogelijk te vermijden. Ook zij opgemerkt dat op 3 maart 2010 geen enkele passagier die naar Santiago de Chile wilde reizen aan boord van een vlucht ging. Het luchthavenpersoneel heeft geen instructie van de luchthavenpolitie ontvangen. Medepassagier Heidi Pfann, naar wie appellant verwijst, had reeds op 27 februari 2010 voor een omboeking gekozen. Op het moment dat de boeking van appellant werd gewijzigd, was deze voor de medepassagier geboekte vlucht echter volzet. Appellant heeft dan besloten alleen de omboeking naar Sao Paulo te laten uitvoeren. Ter plaatste zou hij dan zelf voor het vervolg van de reis zorgen. Geïntimeerde heeft dit opgevat als een verzaking aan een deel van de prestatie. Voorts betoogt geïntimeerde dat geen passend vervoeralternatief voorhanden was. Zij was niet op de hoogte van de beweegredenen van appellant voor deze reis. Deze beweegredenen zijn bovendien onbegrijpelijk, aangezien de aardbeving pas na de boeking heeft plaatsgevonden. Geïntimeerde is van mening dat zij vrij van schuld is en niet verplicht is compensatie te betalen, aangezien zij appellant wegens overmacht (aardbeving) niet naar Santiago de Chile heeft kunnen vervoeren. 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 1. 3. 2012 – ZAAK C-316/12
In een document van 16 februari 2011 heeft geïntimeerde, zonder te erkennen dat zij wettelijk gehouden was, wat de hoofdvordering van 1 236,36 EUR betreft, de vordering van 636,36 EUR erkend. In dit bedrag zijn de kosten begrepen van de door appellant betaalde vervangvlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile ten belope van 593,66 EUR alsook de kosten voor een taxi ten belope van 42,70 EUR. Daarop heeft het Amtsgericht Frankfurt am Main op 9 maart 2011 een vonnis gewezen houdende gedeeltelijke toewijzing van de vordering ten belope van het erkende bedrag van 636 EUR. Appellant heeft de rest van zijn vordering, ten belope van 600 EUR, gehandhaafd op grond van zijn recht op compensatie overeenkomstig verordening (EG) nr. 261/2004. Bij eindvonnis van 4 mei 2011 heeft het Amtsgericht Frankfurt am Main appellant interesten toegekend met betrekking tot het reeds door geïntimeerde erkende bedrag. Voorts heeft het ook de vordering betreffende precontentieuze kosten ten belope van 93,12 EUR toegewezen. Voor het overige heeft het Ambtsgericht de vordering van appellant afgewezen, daaronder begrepen de vordering met betrekking tot het aangevoerde recht op compensatie ten belope van 600 EUR. Het Amtsgericht heeft in zijn motivering verklaard dat indien ervan wordt uitgegaan dat de wegens de annulering van het tweede deel van de vlucht verrichte instapweigering voor het eerste deel van de vlucht overeenkomstig artikel 5 van verordening (EG) nr. 261/2004 moet worden beoordeeld, appellant geen recht heeft op compensatie aangezien de annulering van het tweede deel van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, met name de aardbeving in Chili en de daaruit voortvloeiende vernieling van de luchthaven van bestemming in Santiago de Chile en de gedeeltelijke en tijdelijke sluiting ervan, zodat geïntimeerde niet verplicht is compensatie te betalen overeenkomstig artikel 7 [artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004]. Dat de aardbeving in Chili een buitengewone omstandigheid in de zin van bovengenoemde bepaling is, ligt voor de hand en behoeft geen verdere uitleg. Wat de situatie op de luchthaven van Santiago de Chile en op de luchthaven van Sao Paulo betreft, heeft het Amtsgericht zonder onderzoek door geïntimeerde verrichte uiteenzetting van de feiten aangenomen. Bovendien was geïntimeerde wegens de situatie op de luchthaven van Sao Paulo ook niet verplicht om appellant slechts naar Sao Paulo te vervoeren. Voorts heeft het Amtsgericht ook geoordeeld dat er geen sprake was van instapweigering in de zin van artikel 4 van verordening (EG) nr. 261/2004. In dit verband is het Amtsgericht van oordeel dat er, alle omstandigheden in acht genomen, „redelijke gronden” voor de instapweigering waren. (omissis) [Hoger beroep van appellant] 6
GUEVARA KAMM
Appellant herhaalt zijn in eerste aanleg aangevoerde argumenten en licht deze toe. (omissis) Volgens appellant kan er slechts sprake zijn van „redelijke gronden” in de zin van artikel 2, sub j, van de verordening wanneer deze betrekking hebben op de persoon van de reiziger, wat in casu niet het geval was. Appellant verzoekt: het vonnis van het Amtsgerichts Frankfurt am Main van 4 mei 2011 te hervormen (omissis) en geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van 600,36 EUR, te vermeerderen met interesten op de voet van vijf procentpunten boven de basisinterestvoet van 5 april 2010 alsook tot betaling van een bedrag van 93,12 EUR voor precontentieuze kosten. Geïntimeerde verzoekt: het hoger beroep te verwerpen. (omissis) Geïntimeerde is met name van mening dat „redelijke gronden” in de zin van artikel 2, sub j, van de verordening niet noodzakelijkerwijs betrekking moeten hebben op de persoon van de luchtreiziger, maar dat ook andere redenen kunnen volstaan. II. (omissis) [Ontvankelijkheid van het hoger beroep] De beslissing in hoger beroep hangt af van het antwoord op de vraag of appellant jegens geïntimeerde recht heeft op betaling van compensatie in de zin van artikel 7 van de luchtreizigersverordening. Het Amtsgericht Frankfurt am Main heeft geoordeeld dat appellant geen recht op betaling van compensatie had. Dit vonnis kan slechts worden bevestigd wanneer artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening aldus moet worden uitgelegd dat „redelijke gronden” ook gronden omvatten die geen betrekking hebben op de persoon van de passagier, zoals bijvoorbeeld gevallen van overmacht. 1. De door het Amtsgericht behandelde vraag betreffende een recht op compensatie overeenkomstig artikel 5 van de luchtreizigersverordening wegens de annulering van de vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile en betreffende het bestaan van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van de luchtreizigersverordening, is volgens de verwijzende rechter niet relevant voor de beslechting van het geschil. 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 1. 3. 2012 – ZAAK C-316/12
Volgens de verwijzende rechter heeft de annulering van de vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile geen rechtsgevolgen voor de eraan voorafgaande vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo. De twee vluchten, waarnaar met verschillende vluchtnummers wordt verwezen en die ook met verschillende toestellen zouden worden uitgevoerd, vormen niet één enkele vlucht, maar zijn twee afzonderlijke vluchten. Dit blijkt in de onderhavige zaak duidelijk uit het feit dat geïntimeerde de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was voor de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo en LAN Airlines de uitvoerende luchtvaartmaatschappij voor de vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile. Bijgevolg is de annulering van de vlucht van Sao Paulo naar Santiago de Chile in de onderhavige zaak niet van belang voor de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo. De vraag betreffende het bestaan van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van de luchtreizigersverordening is bijgevolg evenmin van belang. 2. Volgens de verwijzende rechter is voor de beslechting van het onderhavige geding alleen van belang of overeenkomstig de artikelen 2, sub j, 4, lid 3, en 7 van de luchtreizigersverordening aan de voorwaarden voor een recht op compensatie wegens instapweigering is voldaan. Om te beginnen staat vast dat appellant tegen zijn wil de toegang tot de vlucht is geweigerd in de zin van artikel 4, lid 3, van de luchtreizigersverordening. Om aanspraak te maken op compensatie wegens instapweigering, moet voorts sprake zijn van instapweigering in de zin van artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening. „Instapweigering” wordt omschreven in artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening. Volgens dit artikel is „instapweigering” de weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten. Bovendien staat in de onderhavige zaak vast dat appellant zich tijdig voor instappen heeft gemeld en over een bevestigde boeking beschikte. Beslissend voor de beslechting van het geschil is het antwoord op de vraag of geïntimeerde appellant de toegang tot de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo heeft geweigerd op grond van redelijke gronden in de zin van artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening. Het antwoord op deze vraag is op zijn beurt afhankelijk van de uitlegging van het begrip „redelijke gronden” in artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening. 8
GUEVARA KAMM
In dit verband rijst de vraag of „redelijke gronden” betrekking moeten hebben op de persoon van de passagier dan wel of ook redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de passagier, als „redelijke gronden” kunnen worden aangemerkt. Volgens een opvatting in de Duitse rechtsleer kunnen „redelijke gronden” alleen gronden zijn die betrekking hebben op de persoon van de passagier en de veiligheid van het luchtverkeer of van andere passagiers in gevaar brengen of andere openbare of contractuele belangen aantasten (omissis). Ook in geval van overmacht is niet voldaan aan de voorwaarden voor instapweigering in de zin van artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening (omissis). Deze uitlegging zou steun kunnen vinden in de genoemde voorbeelden van „redelijke gronden”, die op een verband met de persoon van de passagier lijken te wijzen. Indien het rechtsbegrip „redelijke gronden” in artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening aldus dient te worden uitgelegd, dan zou appellant volgens de verwijzende rechter recht hebben op compensatie overeenkomstig de artikelen 2, sub j, 4, lid 3, en 7 van de luchtreizigersverordening. De verwijzende rechter is van oordeel dat, zelfs indien wordt uitgegaan van de argumenten van geïntimeerde, er geen op de persoon van de passagier zelf betrekking hebbende redelijke gronden zijn die instapweigering rechtvaardigen. In dit verband gaf het Amtsgericht de volgende overwegingen: „Dit gerecht is van oordeel dat er – gelet op het tijdstip waarop appellant in Frankfurt am Main incheckte en op de nakende maar op dat ogenblik nog niet bekende heropening van de luchthaven in Santiago de Chile – wegens het te verwachten „kamperen” op de luchthaven van Sao Paulo redelijke gronden waren die zowel op de gezondheid als op de algemene veiligheid van de passagier betrekking hadden, om hem de toegang tot de vlucht naar Sao Paulo te weigeren. Aangezien er geen sprake is van instapweigering in de zin van artikel 4, is het aangevoerde recht op compensatie niet van toepassing.” De verwijzende rechter deelt deze opvatting niet. Indien namelijk wordt uitgegaan van gronden die betrekking hebben op de persoon van de passagier, dan moeten de gezondheids- en veiligheidsoverwegingen betreffende de passagier ook gevolgen hebben voor de betrokken vlucht. Dit is in casu echter niet het geval. Appellant had de vlucht van Frankfurt am Main naar Sao Paulo zonder enige twijfel zonder gezondheids- of veiligheidsbezwaren kunnen nemen. Van risico’s tijdens de vlucht was kennelijk geen sprake. Indien al dergelijke risico’s bestonden, zouden deze zich pas na de landing in Sao Paulo hebben voorgedaan wegens de situatie die volgens geïntimeerde op de luchthaven van Sao Paulo heerste. Bij een strikte uitlegging van het begrip „redelijke gronden” in de zin van gronden die betrekking hebben op de persoon van de passagier, volstaat dit echter 9
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 1. 3. 2012 – ZAAK C-316/12
niet. Dergelijke risico’s na de beëindiging van de vlucht houden namelijk helemaal geen verband met de regelmatige uitvoering van de vlucht. Gelet op het voorgaande is er bij een strikte uitlegging van het begrip „redelijke gronden” in de zin van gronden die betrekking hebben op de persoon van de passagier, in het onderhavige geval geen sprake van redelijke gronden. Bijgevolg heeft appellant recht op compensatie wegens instapweigering ten belope van 600 EUR. In dat geval kan de zaak definitief worden beslecht. Indien het begrip „redelijke gronden” integendeel ruim moet worden uitgelegd, met name zonder een verband met de persoon van de passagier zelf, en bijvoorbeeld ook gevallen van overmacht omvat, zullen in de onderhavige zaak de feiten nader moeten worden onderzocht. Ten slotte verzetten de bewoordingen van artikel 2, sub j, van de luchtreizigersverordening zich niet noodzakelijk tegen een ruime uitlegging. Hoewel de aangehaalde voorbeelden vooral verband houden met omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de passagier, betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat er niet ook andere „redelijke gronden” kunnen bestaan. Tevens dienen in dit verband ook de zin en het doel van de betaling van compensatie bij instapweigering in aanmerking te worden genomen. Het gaat er in hoofdzaak om, het probleem van overboekingen tegen te gaan. Het zou in dit opzicht onredelijk kunnen zijn, een luchtvaartmaatschappij niet de mogelijkheid te bieden overmacht in te roepen, wanneer die overmacht niet rechtstreeks maar slechts indirect gevolgen heeft voor de geboekte vlucht. Indien in de onderhavige zaak de uiteenzetting van geïntimeerde van de situatie op de luchthavens van Santiago de Chile en Sao Paulo ten gevolge van de aardbeving juist is, hetgeen uiteindelijk nog in het kader van een nader onderzoek dient te worden nagegaan, moet volgens de verwijzende rechter het bestaan van overmacht worden aangenomen, zodat appellant bij een ruime uitlegging van het begrip „redelijke gronden” geen recht op betaling van compensatie heeft. Vooraleer onderzoeksmaatregelen te stellen, moet evenwel eerst de rechtsvraag worden beantwoord of onderzoeksmaatregelen wel noodzakelijk zijn. In het onderhavige geval dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord, indien het begrip „redelijke gronden” strikt moet worden uitgelegd. (omissis)
10