Onderwijs- en Examenregeling (OER) Masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Studiejaar 2011/2012 Vrije Universiteit Amsterdam Onderwijscentrum
Paragraaf 1 Algemene Bepalingen Artikel 1 Toepassingsgebied van de regeling Artikel 2 Begripsbepalingen Artikel 3 Doel van de opleiding Artikel 4 Vorm van de opleiding Artikel 5 Taal Paragraaf 2 Toelating tot de opleiding Artikel 6 Vooropleiding en de beheersing van de Nederlandse taal Artikel 7 Toelatingsvoorwaarden opleiding Godsdienst en Levensbeschouwing Artikel 8 Toelatingscommissie Artikel 9 Numerieke beperking bij masteropleidingen Paragraaf 3 Samenstelling van de opleiding Artikel 10 Samenstelling opleiding Artikel 11 Studielast Paragraaf 4 Tentamens en examen Artikel 12 Aantal, tijdvakken en frequentie tentamens Artikel 13 Beoordeling Artikel 14 Vorm van de tentamens Artikel 15 Mondelinge tentamens Artikel 16 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag Artikel 17 Geldigheidsduur tentamens Artikel 18 Inzagerecht Artikel 19 Nabespreking van tentamens Artikel 20 Vrijstelling Artikel 21 Examen Paragraaf 5 Studiebegeleiding Artikel 22 Studievoortgangsadministratie Artikel 23 Studiebegeleiding Artikel 24 Aanpassingen ten behoeve van een student met een functiebeperking Paragraaf 6 – Overgangs- en slotbepalingen Artikel 25 Strijdigheid met de regeling Artikel 26 Wijziging regeling Artikel 27 Overgangsregeling Artikel 28 Bekendmaking Artikel 29 Inwerkingtreding Bijlagen
I. II. III. IV.
Overgangsregeling Eindkwalificaties masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Overzicht van vakken en vakcodes bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Overzicht van de te verlenen graad bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 2 van 18
Paragraaf 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsgebied van de regeling 1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en het examen van de Masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs in de vakken Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Grieks en Latijn, Latijn en KCV, Nederlands, Frans, Duits, Engels, Geschiedenis en staatsinrichting, Algemene economie, Management en organisatie, Aardrijkskunde, Maatschappijleer en Godsdienst en Levensbeschouwing, hierna te noemen: de opleiding. 2. De opleiding wordt verzorgd door het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit. 3. Deze regeling is van toepassing op een ieder die de opleiding in dit studiejaar volgt, ongeacht het moment, waarop hij de opleiding is begonnen. Voor zover nodig zijn overgangsregelingen van kracht. Deze zijn als bijlage aan deze regeling toegevoegd. 4. Ook bij educatieve varianten van masteropleidingen waarbij de lerarenopleiding onderdeel vormt van een tweejarig mastertraject, is voor wat betreft de onderdelen van de lerarenopleiding deze regeling van toepassing, met uitzondering van Artikel 6, Artikel 7, Artikel 8, Artikel 9 en Artikel 21. Het betreft de vakken Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Aardrijkskunde en Godsdienst en levensbeschouwing.
Artikel 2 Begripsbepalingen De in deze regeling voorkomende begrippen hebben, indien die begrippen ook voorkomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de betekenis die deze wet eraan geeft. In deze regeling wordt verstaan onder: a. De wet De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, afgekort tot WHW. b. (Onderwijs)Onderdeel Een onderwijseenheid van de opleiding als bedoeld in artikel 7.3 leden 2 en 3 van de wet. c. Practicum Een praktische oefening als bedoeld in artikel 7.13 lid 2 onder d van de wet, bijvoorbeeld in een van de volgende vormen: - het maken van een scriptie; - het maken van een werkstuk of een proefontwerp; - het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht; - het verrichten van een literatuurstudie; - het doen van een stage; - het deelnemen aan veldwerk of een excursie; - het uitvoeren van proeven en experimenten; - of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. d. Studiegids De gids voor de opleiding die specifieke informatie met betrekking tot de opleiding bevat. De Studiegids kan elektronisch of op papier worden aangeboden. De digitale versie op 1 september 2011 betreft de versie waarnaar hier verwezen wordt. e. Instelling Vrije Universiteit Amsterdam f. Blackboard Elektronisch systeem dat bestemd is voor het uitwisselen van onderwijsinformatie. g. SIS Studenten Informatie Systeem h. Functiebeperking Aandoening die tijdelijk of blijvend van aard is en die de student beperkt bij het volgen van onderwijs en/of het doen van tentamens of practica. i. Semester Deel van het studiejaar, beginnend op 1 september en eindigend op 30 januari, dan wel beginnend op 31 januari en eindigend op 31 augustus. j. Periode Een semester bestaat uit drie perioden van respectievelijk 8, 8 en 4 weken. k. EC Studiepunt (European Credit) l. portfolio De verzameling onderwijsproducten (schriftelijk en/of elektronisch) met betrekking tot het leerproces en de prestaties van de student; OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 3 van 18
m. Commissie Lerarenopleiding De commissie als bedoeld in de Regeling Lerarenopleiding VU, artikel 2 (2006, vastgesteld door de faculteitsbesturen); n. Examencommissie De commissie van de lerarenopleiding als bedoeld in de Regeling Lerarenopleiding VU, artikel 5 (2006, vastgesteld door de faculteitsbesturen); o. Opleidingscommissie Opleidingscommissie voor de lerarenopleiding als bedoeld in het Reglement Onderwijscentrum VU, artikel 14 (juni 2004, vastgesteld door het College van Bestuur); p. Toelatingscommissie De commissie van de lerarenopleiding belast met de toelating tot de lerarenopleiding, conform het toelatingsreglement (augustus 2010, vastgesteld door de hoogleraar-directeur); q. Mentor Opleider van het Onderwijscentrum belast met de individuele begeleiding van een student; r. Hoogleraar-directeur Hoogleraar-directeur van het Onderwijscentrum VU.
Artikel 3 Doel van de opleiding 1. Met de opleiding wordt beoogd de student de competenties (gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht) te laten verwerven op het gebied van het beroep van leraar voorbereidend hoger onderwijs in het betreffende schoolvak, zodanig dat de afgestudeerde bekwaam is tot een zelfstandige beroepsuitoefening. 2. De opleiding bevordert voorts de academische vorming van de student, in het bijzonder met betrekking tot: het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen; het wetenschappelijk communiceren; het hanteren van vakwetenschappelijke kennis in een bredere c.q. wijsgerige en maatschappelijke context, 3. De opleiding besteedt aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van de student, bevordert zijn maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef en de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van Nederlandstalige studenten. 4. De eindkwalificaties zijn verder gespecificeerd in bijlage II.
Artikel 4 Vorm van de opleiding De opleiding wordt zowel voltijds als in deeltijd verzorgd. Het onderwijs vindt in beide gevallen overdag plaats op de maandag, met uitzondering van de startweek van de opleiding, welke plaatsvindt in de week direct voorafgaand aan het semester. In deze startweek vindt het onderwijs plaats op dinsdag, donderdag en vrijdag overdag. Er geldt een aanwezigheidsplicht voor al het onderwijs.
Artikel 5 Taal 1. Het onderwijs wordt in het Nederlands gegeven en de tentamens en examens worden in het Nederlands afgenomen. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de hoogleraar-directeur in bepaalde gevallen en in overeenstemming met de Gedragscode Vreemde Taal toestemming verlenen om het onderwijs in een andere taal te geven wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een Engelstalige docent wordt gegeven.
Paragraaf 2 Toelating tot de opleiding
Artikel 6 Vooropleiding en beheersing van de Nederlandse taal 1. Toelaatbaar tot de opleiding is de bezitter van een bewijs van toelating, verstrekt door of namens de hoogleraar-directeur, omdat hij in het bezit is van een universitair masterdiploma of doctoraaldiploma, en heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van kennis, inzicht en vaardigheden op het eindniveau van een wetenschappelijke masteropleiding die direct OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 4 van 18
2.
3.
4.
5.
aansluit bij het schoolvak, waarop de desbetreffende lerarenopleiding is gericht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de landelijk overeengekomen criteria voor vakinhoudelijk masterniveau. In afwijking van lid 1 is ook de student voorwaardelijk toelaatbaar die nog maximaal 15 EC verwijderd is van de eisen en criteria zoals genoemd in lid 1. De opleiding kan niet worden afgerond, voordat de student aantoont aan alle eisen genoemd in lid 1 te hebben voldaan. Onverminderd lid 1 dient de betrokkene ten genoegen van de toelatingscommissie aan te tonen te beschikken over voldoende kennis over de competenties waarover de leraar voorbereidend hoger onderwijs in het desbetreffende schoolvak dient te beschikken. Van deze vereiste wordt door de toelatingscommissie vrijstelling verleend indien de betrokkene ten genoegen van de toelatingscommissie aantoont door de afronding van een keuzemodule ter oriëntatie op het beroep van leraar van minimaal 3 EC, door praktijkervaring dan wel door het ondergaan hebben van een assessment te beschikken over voldoende kennis als hiervoor bedoeld. Een bezitter van een buitenlands bachelor- of masterdiploma die overigens voldoet aan alle eisen genoemd in lid 1 kan worden toegelaten, nadat aan de voorwaarden die door het admission office van de VU worden gesteld, is voldaan. Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen of afgelegd hebben van van: het schoolvak Nederlands binnen het vwo-diploma het staatsexamen Nederlands Tweede Taal, examen II (NT2 II) of de Interuniversitaire Toelatingstoets Nederlands (ITN). Het bewijs van toelating heeft uitsluitend betrekking op het studiejaar dat gelegen is na het studiejaar, waarin de aanvraag voor dat bewijs is ingediend, tenzij het college van bestuur anders beslist.
Artikel 7 Toelatingsvoorwaarden opleiding Godsdienst en Levensbeschouwing Voor de opleiding tot leraar godsdienst en levenbeschouwing gelden, in aanvulling op het in artikel 6 lid 1 bepaalde, de volgende toelatingsvoorwaarden: 1. Van de vooropleiding moeten deel hebben uitgemaakt de volgende vakken met tenminste de daarbij vermelde studielast: Godsdienstpedagogiek (6 EC) Godsdienstdidactiek (6 EC) 2. Indien een student op grond van artikel 6 lid 2 voorwaardelijk wordt toegelaten tot de opleiding, is toelating tot het onderdeel vakdidactiek Godsdienst en Levensbeschouwing II pas mogelijk nadat aan de eisen in lid 1 zijn voldaan.
Artikel 8 Toelatingscommissie 1. De toelating tot de opleiding is namens de hoogleraar-directeur opgedragen aan de toelatingscommissie van de opleiding. 2. De hoogleraar-directeur stelt het toelatingsreglement vast.
Artikel 9 Numerieke beperking bij masteropleidingen 1. De hoogleraar-directeur kan uiterlijk twee maanden voor de uiterste aanmelddatum, vermeld in de Regeling Aanmelding en Inschrijving, een voorstel aan het college van bestuur doen voor het maximum aantal studenten, dat zal worden toegelaten tot de opleiding. 2. In geval van een numerieke beperking stelt de toelatingscommissie criteria vast, aan de hand waarvan een rangorde wordt opgemaakt van de ingediende verzoeken. De criteria zijn openbaar en worden ruim voor de selectiedata bekend gemaakt. 3. De toelatingscommissie willigt de verzoeken in volgens de door haar vastgestelde rangorde.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 5 van 18
Paragraaf 3 Samenstelling van de opleiding
Artikel 10 Samenstelling en inhoud van de opleiding 1.
2.
3.
4.
De opleiding omvat de volgende onderdelen: • Vakdidactiek I (3 EC) • Vakdidactiek II (6 EC) • Algemene Didactiek en pedagogiek I (6 EC) • Algemene Didactiek en pedagogiek II (3 EC) • Praktijk I (15 EC) • Praktijk II (15 EC) • Professionele Ontwikkeling en Onderzoek I (3 EC) • Professionele Ontwikkeling en Onderzoek II (6 EC) • Verdieping (3 EC) Een compleet overzicht van vakken en vakcodes is te vinden in bijlage III. De onderdelen Praktijk I en Praktijk II (stage of werkervaring tijdens de opleiding) omvatten elk ten minste 125 klassencontacturen, tijdens welke de student lessen observeert, lessen geeft, of deelneemt aan andere leerlinggerichte activiteiten. Binnen de in totaal 250 klassencontacturen voor Praktijk 1 en Praktijk 2 worden ten minste 120 lesuren van 50 minuten door de student zelf verzorgd, waarvan minimaal 40 lesuren in het voorbereidend hoger onderwijs (bovenbouw havo en vwo) In geval van een gedeeltelijke vrijstelling voor de praktijk op basis van een reeds eerder behaalde onderwijsbevoegdheid (zie artikel 20), dient na voltooiing van het nog te volgen gedeelte van de praktijk aantoonbaar aan de hierboven in lid 2 gestelde voorwaarden te zijn voldaan. Hierbij geldt dat per studiepunt van het nog te volgen gedeelte van de stage maximaal 8 klassencontacturen mogen worden gevraagd van de student. De opleiding is onderverdeeld in twee fasen. Om toegang te krijgen tot het onderwijs en de tentamens van de tweede fase (Vakdidactiek II, Algemene Didactiek en pedagogiek II, Praktijk II, Professionele Ontwikkeling en Onderzoek II) dient minimaal voldoende afgerond te zijn: Vakdidactiek I, Algemene Didactiek en pedagogiek I, Praktijk I en Professionele Ontwikkeling en Onderzoek I.
Artikel 11 Studielast De opleiding heeft een studielast van 60 EC, waarbij één studiepunt gelijk staat aan één EC = 28 uren studie.
Paragraaf 4 Tentamens en examen
Artikel 12 Aantal, tijdvakken en frequentie tentamens 1. Tot het afleggen van de tentamens van de opleiding wordt twee maal per jaar de gelegenheid gegeven: de eerste maal aansluitend op de onderwijsperiode waarin het vak werd aangeboden; de tweede maal in de herkansingsperiode (ca. 6 weken na de eerste gelegenheid). 2. Indien ten aanzien van een tentamen niet is aangegeven hoeveel keer per studiejaar het kan worden afgelegd, omdat het gaat om een vak dat niet door de opleiding zelf wordt verzorgd, is het daaromtrent bepaalde in de Onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende andere opleiding van toepassing. 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een vak waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet wordt gegeven, in dat jaar tenminste eenmaal de gelegenheid gegeven. 4. De examencommissie kan in bijzondere gevallen toestaan dat wordt afgeweken van het aantal malen dat tentamens kunnen worden afgelegd.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 6 van 18
Artikel 13 Beoordeling 1. Het oordeel over een tentamen is voldoende dan wel onvoldoende, in cijfers uitgedrukt: 6 of hoger, respectievelijk 5 of lager. 2. In afwijking van lid 1 worden de onderdelen Vakdidactiek I, Algemene Didactiek en pedagogiek I, Praktijk I en Professionele Ontwikkeling en Onderzoek I beoordeeld met ‘onvoldoende’, ‘voldoende’ of ‘goed’, Verdieping wordt beoordeeld met ‘voldaan’ 3. Indien een tentamen uit verschillende onderdelen bestaat, wordt geen beoordeling aan het tentamen toegekend, voordat alle onderdelen getoetst zijn. 4. Op voorstel van de praktijkbegeleider op school stelt de examinator vanuit het Onderwijscentrum de beoordeling van Praktijk I en Praktijk II vast. De onderdelen Vakdidactiek II, Algemene Didactiek en Pedagogiek II en Professionele Ontwikkeling en Onderzoek II worden beoordeeld door twee examinatoren vanuit het Onderwijscentrum. Overige onderdelen worden door één examinator vanuit het Onderwijscentrum beoordeeld.
Artikel 14 Vorm van de tentamens 1. De tentamens worden afgelegd op de wijze zoals in de studiegids van de opleiding wordt beschreven. 2. Indien ten aanzien van een tentamen niet is aangegeven op welke wijze het wordt afgenomen, omdat dat tentamen betrekking heeft op een vak dat niet door de opleiding zelf wordt verzorgd, is het daaromtrent bepaalde in de studiegids van de desbetreffende andere opleiding van toepassing. 3. De examencommissie kan van het bepaalde in lid 1 afwijken. Een verzoek om af te wijken kan door de student of door de examinator worden ingediend.
Artikel 15 Mondelinge tentamens 1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 2. Bij het afnemen van een mondeling tentamen is een tweede examinator aanwezig, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 3. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald. Een student kan tegen de openbare tentamenzitting gemotiveerd bezwaar maken bij de examencommissie. De examencommissie weegt het bezwaar van de student en het belang van de openbare zitting af. 4. De examinator vraagt voor aanvang van een mondeling tentamen de student zijn geldige bewijs van inschrijving te tonen.
Artikel 16 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag 1. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie weken na afloop van de tentamenzitting vast. De examinator verschaft de onderwijsadministratie van de opleiding de nodige gegevens. Het onderwijsbureau van de faculteit zorgt voor registratie en publicatie van de uitslag binnen vier weken na afloop van de tentamenzitting met in achtneming van de privacy van de student. 2. Indien de examinator door bijzondere omstandigheden de termijn dreigt te overschrijden, meldt hij dit met redenen omkleed aan de Examencommissie, waarna deze de studenten van de nieuwe termijn op de hoogte brengt of laat brengen. 3. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student daarvan een schriftelijke verklaring uit. 4. Ten aanzien van een af te leggen tentamen op basis van ingeleverd werk of lesobservaties stelt de examinator zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie weken na de vastgestelde uiterlijke inleverdatum of de datum van de lesobservatie de uitslag vast. De examinator verschaft de onderwijsadministratie van de opleiding de nodige gegevens. Het onderwijsbureau van de faculteit zorgt voor registratie en publicatie van de uitslag binnen vier weken na afloop van de tentamenzitting met in achtneming van de privacy van de student. OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 7 van 18
5. Bij de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht als bedoeld in artikel 18, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het College van Beroep voor de examens. 6. De examencommissie kan maatregelen nemen jegens een student, in het geval zij fraude door die student heeft vastgesteld.
Artikel 17 Geldigheidsduur tentamens 1. De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.
Artikel 18 Inzagerecht 1. Gedurende tenminste vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeelde werk. Indien een student voornemens is beroep aan te tekenen tegen de wijze, waarop zijn werk is beoordeeld, wordt hem tegen kostprijs een kopie van zijn beoordeelde werk verstrekt. 2. Gedurende de termijn genoemd in lid 1 kan elke student kennisnemen van de vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen evenals van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De examencommissie kan bepalen dat de in de leden 1 en 2 bedoelde inzage of kennisneming geschiedt op een van tevoren vastgestelde plaats en op een van tevoren vastgestelde tijdstip. 4. Indien de student aantoont buiten zijn schuld verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem zo mogelijk een andere mogelijkheid geboden. 5. Plaats en tijdstippen bedoeld in de eerste volzin worden tijdig - maar tenminste een week voor bedoeld tijdstip - bekend gemaakt.
Artikel 19 Nabespreking van tentamens 1. Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de uitslag van een mondeling tentamen vindt op verzoek van de student dan wel op initiatief van de examinator een nabespreking plaats tussen de examinator en de student. Desgevraagd wordt de gegeven beoordeling gemotiveerd. 2. Gedurende een termijn van vier weken na de bekendmaking van de uitslag kan de student die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd, aan de desbetreffende examinator om een nabespreking verzoeken. De nabespreking geschiedt binnen een redelijke termijn op een door de examinator te bepalen plaats en tijdstip. 3. Indien door of vanwege de examencommissie een collectieve nabespreking wordt georganiseerd, kan de student een verzoek als bedoeld in het vorige lid pas indienen, wanneer hij buiten zijn schuld verhinderd is geweest bij de collectieve bespreking aanwezig te zijn. 4. Het bepaalde in lid 3 is van overeenkomstige toepassing, indien de examencommissie dan wel de examinator de student gelegenheid biedt om zijn uitwerkingen te vergelijken met modelantwoorden. 6. De examencommissie kan toestaan dat van het bepaalde in de leden 2 en 3 wordt afgeweken.
Artikel 20 Vrijstelling 1. Indien de student voldoet aan de hierna te noemen voorwaarden wordt door de examencommissie vrijstelling verleend van de daarbij vermelde onderdelen, mits in geval van geen aantoonbare praktijkervaring na het behalen van de betreffende bevoegdheid de bevoegdheid niet langer dan zes jaar geleden is afgegeven: a) het bezit van een tweedegraads lesbevoegdheid uitgereikt door een instelling voor hoger beroepsonderwijs in het vak waarin de opleiding wordt gevolgd: OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 8 van 18
Vakdidactiek I (volledige vrijstelling), Algemene Didactiek en pedagogiek I (volledige vrijstelling), Praktijk I (volledige vrijstelling), Praktijk II (3 EC vrijstelling) en Verdiepingsmodulen (3 EC vrijstelling); b) het bezit van een lesbevoegdheid mavo/vmbo-tl en de eerste drie leerjaren havo en vwo in het vak waarin de opleiding wordt gevolgd op grond van het succesvol afronden van een educatieve minor als onderdeel van een universitaire bacheloropleiding: Vakdidactiek I (volledige vrijstelling), Algemene Didactiek en pedagogiek I (volledige vrijstelling), Praktijk I (volledige vrijstelling); c) het bezit van een tweedegraads lesbevoegdheid uitgereikt door een instelling voor hoger beroepsonderwijs in een ander vak dan waarin de opleiding gevolgd wordt: Algemene didactiek / pedagogiek I (volledige vrijstelling); d) het bezit van een eerstegraads lesbevoegdheid uitgereikt door een instelling voor hoger beroepsonderwijs in een ander vak dan waarin de opleiding gevolgd wordt: Algemene Didactiek en pedagogiek I (volledige vrijstelling), Algemene Didactiek en pedagogiek II (volledige vrijstelling), Praktijk I (volledige vrijstelling), Praktijk II (5 studiepunten vrijstelling) en Verdieping (volledige vrijstelling); e) het bezit van een eerstegraads lesbevoegdheid uitgereikt door een instelling voor wetenschappelijk onderwijs in een ander vak dan waarin de opleiding gevolgd wordt: Algemene Didactiek en pedagogiek I (volledige vrijstelling), Algemene Didactiek en pedagogiek II (volledige vrijstelling), Praktijk I (volledige vrijstelling), Praktijk II (5 studiepunten vrijstelling), Professionele Ontwikkeling en Onderzoek I (volledige vrijstelling), Professionele Ontwikkeling en Onderzoek II (volledige vrijstelling) en Verdieping (volledige vrijstelling); f) het bezit van een doctoraal- of masterdiploma waarin tevens onderdelen zijn opgenomen van een universitaire lerarenopleiding: vrijstelling voor die onderdelen tot ten hoogste 30 studiepunten. 2. Onverminderd lid 1 kan de examencommissie op schriftelijk verzoek van de student, gehoord de desbetreffende examinator, gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van een (deel van een) onderdeel van de opleiding, indien de student aantoont op grond van een eerder gevolgde opleiding al over de vereiste competenties te beschikken die voor het onderdeel gelden. 3. Studenten kunnen onverminderd lid 1 en lid 2 voor onderdelen van de opleiding een vrijstelling krijgen op basis van erkenning van eerder verworven competenties. Hiervoor moet aan één van de volgende criteria worden voldaan: De student heeft tenminste 8 uur per week lesgegeven gedurende minimaal één schooljaar. De student heeft minimaal 3 jaar (voor het voortgezet onderwijs) relevante werkervaring. Om deel te nemen aan de procedure voor erkenning van eerder verworven competenties (de EVC-procedure), moet een portfolio samengesteld worden waarin de kandidaat aantoont al over een deel van de benodigde competenties voor het beroep van docent te beschikken (zie bijlage 2). Daarna volgt een assessment, waarna vastgesteld wordt in hoeverre de competenties erkend worden. Na inschrijving voor de opleiding resulteert dit in eventuele vrijstellingen, te verlenen door de examencommissie. Het doorlopen van de EVC-procedure neemt maximaal 10 weken in beslag. Studenten die voorafgaand aan hun inschrijving de EVC-procedure willen doorlopen kunnen hiervoor kosten in rekening gebracht worden.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 9 van 18
4. Indien een student aan de eisen van bepaalde tentamens wenst te voldoen door studie aan een andere faculteit of (Nederlandse of buitenlandse) universiteit, is vooraf goedkeuring van de examencommissie vereist.
Artikel 21 Examen 1. Indien de tentamens van de tot de opleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd, is het examen afgelegd. 2. In afwijking van lid 1 kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis en/of vaardigheden van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven, alvorens de uitslag van het examen vast te stellen. 3. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt door het college van bestuur de graad ‘Master of Arts’ respectievelijk ‘Master of Science’ verleend, dit afhankelijk van het schoolvak waarin de opleiding is gevolgd. Zie bijlage IV voor het complete overzicht. 4. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend. In voorkomende gevallen kan de graad in het diplomasupplement worden vermeld.
Paragraaf 5 Studiebegeleiding
Artikel 22 Studievoortgangsadministratie De hoogleraar-directeur draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten, dat een student te allen tijde via intranet een overzicht op kan vragen van de door hem behaalde resultaten in het onderwijsprogramma van de opleiding.
Artikel 23 Studiebegeleiding De hoogleraar-directeur draagt zorg voor de studiebegeleiding van de student, die voor de opleiding is ingeschreven.
Artikel 24 Aanpassingen ten behoeve van een student met een functiebeperking 1. Een student met een functiebeperking komt in aanmerking voor aanpassingen in het onderwijs, de tentamens en de practica op grond van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek aan de mentor. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op de individuele functiebeperking van de student afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van een vak of het examenprogramma niet wijzigen. De te verlenen faciliteiten kunnen bestaan uit een op de individuele situatie afgestemde vorm of duur van de tentamens en/of practica, of het ter beschikking stellen van praktische hulpmiddelen. 2. Het verzoek, genoemd in lid 1, wordt ingediend via de mentor en wordt vergezeld van een recente aanbeveling van een studentendecaan. De aanbeveling is gebaseerd op een verklaring van een arts of een psycholoog. Indien er sprake is van dyslexie, kan zonder aanbeveling van een studentendecaan worden volstaan met een verklaring van een BIG-, NIP, of NVO- geregistreerd testbureau. Zo mogelijk geeft de verklaring een schatting van de mate waarin de studievoortgang wordt belemmerd. 3. Een verklaring, bedoeld in lid 2, is maximaal één jaar geldig. Op aanbeveling van een studentendecaan kan de geldigheidsduur in geval van een chronische aandoening worden verlengd. 4. Op verzoeken over aanpassingen die de onderwijsvoorzieningen betreffen beslist de hoogleraar-directeur. Op verzoeken over aanpassingen die de examinering betreffen, beslist de examencommissie. 5. Een verzoek tot aanpassing kan worden geweigerd, als toekenning ervan een disproportioneel beroep doet op de organisatie of de middelen van de universiteit.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 10 van 18
Paragraaf 6 – Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 25 Strijdigheid met de regeling Indien een studiegids en/of overige regelingen die het studieprogramma en/of het examenprogramma raken, in strijd zijn met deze regeling gaat het bepaalde in deze regeling voor.
Artikel 26 Wijziging regeling 1. Wijziging van deze regeling geschiedt in overeenstemming met artikel 4 van de Regeling lerarenopleiding. 2. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. 3. Wijzigingen brengen geen verandering in de reeds jegens studenten genomen individuele besluiten, tenzij de wijziging ten voordele van de student strekt.
Artikel 27 Overgangsregeling 1. Indien de samenstelling van het studieprogramma inhoudelijk wijziging ondergaat, dan wel indien deze regeling wordt gewijzigd, wordt door de hoogleraar-directeur een overgangsregeling vastgesteld die wordt opgenomen in bijlage 1 van deze regeling. 2. In deze overgangsregeling worden in ieder geval opgenomen: a) een regeling omtrent vrijstellingen die verkregen kunnen worden op grond van reeds behaalde tentamens, b) de geldigheidsduur van de overgangsregeling. 3. Indien een vak uit het verplichte studieprogramma is vervallen wordt na het laatste onderwijs in dit vak nog twee maal de gelegenheid geboden het tentamen in dit vak te doen, te weten twee herkansingen in de twee studiejaren die direct volgen op het laatste studiejaar, waarin het onderwijs werd aangeboden.
Artikel 28 Bekendmaking 1. De hoogleraar-directeur draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken. 2. Elke belangstellende kan op het onderwijssecretariaat een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen. Ook zijn deze stukken voor studenten van de lerarenopleiding via Blackboard digitaal toegankelijk
Artikel 29 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2011. Advies Opleidingscommissie, d.d. 23 mei 2011 Advies Commissie lerarenopleiding, d.d. 28 juni 2011 Aldus vastgesteld door de hoogleraar-directeur op 28 juni 2011.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 11 van 18
Bijlagen
I. Overgangsregeling A. Studenten die gestart zijn vóór 1 september 2010 In afwijking van de vigerende OER blijven tot 1 september 2012 artikelen 11 t/m 14 van de OER 2009/2010 gelden voor studenten die met hun opleiding gestart zijn vóór 1 september 2010:
Artikel 11 Samenstelling van de opleiding De opleiding heeft een studielast van 60 studiepunten, een studiepunt komt overeen met een studiebelasting van 28 uur. De opleiding bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Vakdidactiek (9 studiepunten) 2. Algemene didactiek / pedagogiek (9 studiepunten) 3. Praktijk (30 studiepunten) 4. Praktijkonderzoek (8 studiepunten) 5. Verdiepingsmodulen (4 studiepunten) Een nadere beschrijving van de studieonderdelen is in de studiegids opgenomen. Artikel 12 Tijdvakken van de opleiding De opleiding is onderverdeeld in twee semesters, conform de academische kalender van de Vrije Universiteit. Om toegang te krijgen tot het onderwijs en de tentamens van het tweede semester dient minimaal voldoende afgerond te zijn: 4 studiepunten Vakdidactiek, 5 studiepunten Algemene didactiek / pedagogiek en 15 studiepunten Praktijk. Artikel 13 Praktijk(deel) 1. De praktijk (stage of werkervaring tijdens de opleiding) bedraagt ten minste 250 klassencontacturen, tijdens welke de student lessen observeert, lessen geeft, of deelneemt aan andere leerlinggerichte activiteiten. Ten minste 120 lessen worden door de student zelf verzorgd, waarvan minimaal 40 lesuren in de tweede fase havo/vwo. 2. In geval van een gedeeltelijke vrijstelling voor de praktijk op basis van een reeds eerder behaalde onderwijsbevoegdheid (zie artikel 21), dient na voltooiing van het nog te volgen gedeelte van de praktijk aantoonbaar aan de hierboven in lid 1 gestelde voorwaarden te zijn voldaan. Hierbij geldt dat per studiepunt van het nog te volgen gedeelte van de stage maximaal 8 klassencontacturen mogen worden gevraagd van de student. Artikel 14 Frequentie van de tentamens 1. Voor de onderdelen Vakdidactiek, Algemene didactiek / pedagogiek en Praktijk worden in het eerste semester voortgangstentamens afgenomen. De onderdelen Praktijkonderzoek en Verdiepingsmodulen kennen alleen een afsluitend tentamen. 2. Tot het afleggen van de (voortgangs)tentamens van de in artikel 11 genoemde onderdelen wordt als regel tweemaal per jaar, aan het eind van elk semester, de gelegenheid gegeven. De examencommissie of de examinator van het betreffende tentamen kan op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de student, een student wegens bijzondere omstandigheden één of meer extra tentamengelegenheden bieden.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 12 van 18
B. Studenten die gestart zijn op of na 1 september 2010, maar vóór 1 september 2011 In afwijking van de vigerende OER blijven tot 1 september 2013 artikelen 9 t/m 10 van de OER 2010/2011 gelden voor studenten die met hun opleiding gestart zijn vóór 1 september 2010:
Artikel 9 Samenstelling en tijdvakken opleiding 1. Het curriculum bestaat uit de hierna genoemde onderwijsonderdelen: • Vakdidactiek 1 (4 EC) • Vakdidactiek 2 (5 EC) • Algemene didactiek / pedagogiek 1 (5 EC) • Algemene didactiek / pedagogiek 2 (4 EC) • Praktijk 1 (15 EC) • Praktijk 2 (15 EC) • Praktijkonderzoek (8 EC) • (keuze uit) Verdiepingsmodulen (4 EC) Een compleet overzicht van vakken en vakcodes is te vinden in bijlage III van de OER 2012/2011. 2. De opleiding is onderverdeeld in twee semesters, conform de academische kalender van de Vrije Universiteit. Om toegang te krijgen tot het onderwijs en de tentamens van het tweede semester (Vakdidactiek 2, Algemene didactiek / pedagogiek 2, Praktijk 2, uitvoering Praktijkonderzoek) dient minimaal voldoende afgerond te zijn: Vakdidactiek 1, Algemene didactiek / pedagogiek 1 en Praktijk 1.
Artikel 10 Praktijkdeel 5.
6.
De onderdelen Praktijk 1 en Praktijk 2 (stage of werkervaring tijdens de opleiding) omvatten elk ten minste 125 klassencontacturen, tijdens welke de student lessen observeert, lessen geeft, of deelneemt aan andere leerlinggerichte activiteiten. Binnen de in totaal 250 klassencontacturen voor Praktijk 1 en Praktijk 2 worden ten minste 120 lesuren van 50 minuten door de student zelf verzorgd, waarvan minimaal 40 lesuren in bovenbouw havo/vwo. In geval van een gedeeltelijke vrijstelling voor de praktijk op basis van een reeds eerder behaalde onderwijsbevoegdheid (zie artikel 20), dient na voltooiing van het nog te volgen gedeelte van de praktijk aantoonbaar aan de hierboven in lid 1 gestelde voorwaarden te zijn voldaan. Hierbij geldt dat per studiepunt van het nog te volgen gedeelte van de stage maximaal 8 klassencontacturen mogen worden gevraagd van de student.
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 13 van 18
II. Eindkwalificaties masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en vakdidactisch specialist Studenten die een ULO verlaten met een eerstegraads bevoegdheid, zijn academisch gevormd. Zij zijn vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en hebben zich daarenboven tijdens hun universitaire lerarenopleiding bekwaamd in het lesgeven in dat vak aan leerlingen in het voortgezet onderwijs. Ze hebben zich gespecialiseerd in de vakdidactiek en verder alle competenties ontwikkeld die behoren bij het beroep van leraar, op een wijze die aansluit bij hun academische vooropleiding en bekwaamheden.
Startbekwaam op de zeven competenties Studenten die een universitaire lerarenopleiding afsluiten met een eerstegraads bevoegdheid, zijn startbekwaam op microniveau1, dat wil zeggen voldoende toegerust als leraar in hun vak voor alle leerlingen in het voorgezet onderwijs, van brugklas tot en met het eindexamen vwo. Zij beschikken over voldoende vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden om recht te doen aan behoeften van leerlingen en verschillen tussen leerlingen en om zodoende een veilig leerklimaat te creëren. Ze weten hoe jongeren en adolescenten hun vak leren, kunnen de context analyseren waarbinnen dat gebeurt en beschikken over voldoende organisatorische vaardigheden om dat leerproces te doen plaatsvinden. Eerstegraads leraren kunnen op basis van een adequate theoretische kennis op het gebied van communicatie, pedagogiek en onderwijskunde met klassen en met individuele leerlingen communiceren over hun schoolvak, over het leren op school en buiten school, over hun ontwikkeling en eventuele problemen daarin en verder over alles wat de leerlingen als jonge, opgroeiende mensen bezighoudt. Naast startbekwaam op microniveau zijn studenten die universitaire lerarenopleiding afsluiten met een eerstegraads bevoegdheid, startbekwaam op twee andere terreinen. Ten eerste hebben zij zich tijdens de opleiding ontwikkeld tot teamspelers, betrokken bij en actief in de schoolorganisatie. Ze zijn zich bewust van het belang van schoolontwikkeling en kunnen daar een rol in spelen. Ze zijn in staat samen te werken met collega’s van het eigen vak (binnen en buiten school), maar ook met collega’s van andere schoolvakken. Ze leveren in de samenwerking met collega’s een professionele bijdrage aan een goed leef-, leer- en werkklimaat binnen school. Ook kennen zij hun verantwoordelijkheid tot samenwerken met de omgeving van de school en van de leerlingen en handelen zij daarnaar (competentie 5 en 6 in het schema hierna). Ten tweede hebben zij zich tijdens de opleiding ontwikkeld tot bekwame ontwerpers en onderzoekers van onderwijs. Ze reflecteren op basis van actuele kennis op hun eigen onderwijs, het vak, het beroep en de school. Ze zijn in staat om op wetenschappelijk verantwoorde wijze problemen te definiëren en te onderzoeken en om oplossingen te ontwerpen en te evalueren, met gebruikmaking van actuele wetenschappelijke inzichten én moderne media. Ze houden ontwikkelingen op hun vakgebied bij en vertalen deze naar de onderwijspraktijk. Ze nemen dus ook de verantwoordelijkheid voor hun eigen professionele ontwikkeling: zij zijn zich ervan bewust dat ‘startbekwaam’ betekent dat zij zich op alle terreinen nog verder zullen kunnen en moeten ontwikkelen (competentie 7 in het schema hierna).
Vanuit de hierboven beschreven academische achtergrond en startbekwaamheid zijn eerstegraads bevoegde leraren in staat om in het voortgezet onderwijs de volgende specifieke rollen te vervullen.
1 De hier genoemde competenties zijn gebaseerd op de bekwaamheidseisen voor een leraar VHO die zijn opgenomen in de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO, 2006)
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 14 van 18
Een rolmodel voor leerlingen Eerstegraads leraren inspireren leerlingen tot kennisverwerving door de manier waarop zij onderwijs geven: ze zijn een rolmodel voor leerlingen. Ze maken leerlingen nieuwsgierig naar de inhoud van het schoolvak en naar vakspecifieke probleemstellingen. Ze wekken belangstelling voor vormen van wetenschappelijk denken, al of niet via onderzoek, zoals via practica in bètavakken. Leraren tonen zich vakinhoudelijk zeer deskundig maar niet alwetend, laten twijfel toe en laten leerlingen zien dat oplossingen voor vakproblemen lang niet altijd vaste gegevens zijn, maar dat oplossingen gecreëerd worden en slechts gelden totdat er betere zijn. Eerstegraads leraren zijn vindingrijk in het kiezen en vormgeven van aantrekkelijke leerstof en het ontwerpen van krachtige leeromgevingen. Ze dagen hun leerlingen daarmee uit. Ook laten zij hun leerlingen bijdragen aan de inhoud en vormgeving van het onderwijs: eigen probleemstellingen formuleren, zelf onderzoek uitvoeren, gegevens analyseren, interpreteren en presenteren. Het gebruik van de mogelijkheden van ICT hierbij is voor leraren en leerlingen steeds vanzelfsprekender. Eerstegraads leraren laten hun onderzoekende instelling aan leerlingen zien en putten daarvoor uit de actualiteit van alledag en uit de (gepopulariseerde) wetenschap. In de bovenbouw havo-vwo krijgen leerlingen bij alle schoolvakken relatief omvangrijke, abstracte en complexe taken voorgelegd, die zij in toenemende mate zelfstandig en onderzoeksmatig leren uitvoeren. Eerstegraads leraren kunnen dergelijke taken ontwerpen, begeleiden en evalueren. Ze hebben daarbij oog voor het oproepen, begeleiden en evalueren van verschillende leerprocessen en voor transfer van het geleerde naar nieuwe situaties.
Een onderwijsontwikkelaar met collega´s Het ontwerpen en vormgeven van onderwijs zien eerstegraads leraren als een kwestie van onderzoek, als een proces van analyseren, ontwerpen, uitproberen, beschouwen, bijstellen en opnieuw beginnen. Eerstegraads leraren creëren onderwijs, zij laten het niet bij het uitvoeren van wat anderen bedachten. Zij delen met collega's op school – in de vaksectie, maar ook daarbuiten – hun ervaringen, hun bevindingen en hun expertise. Met collega's vormen deze leraren een op ontwikkeling gericht team, waarin creatief en kritisch, met distantie zowel als betrokkenheid, goed onderwijs wordt bedacht, uitgevoerd en geëvalueerd. Soms gebeurt dit systematisch, soms op goed geluk, maar steeds in overleg. Met collega's wordt zo een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het onderwijs voor het schoolvak, binnen en buiten de school, en aan de didactiekontwikkeling in het algemeen. Deze leraren dragen hun keuzes en hun onderwijs uit, ook buiten de school, en zoeken voortdurend naar ideeën, inspiratie en vernieuwing. Kortom, zij dragen actief bij aan de professie.
De brug naar hoger onderwijs Eerstegraads leraren vormen voor leerlingen – in havo en vwo direct; in (v)mbo wellicht indirect – de brug naar het hoger beroeps onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Die brug steunt op vier verschillende pijlers. ■ De eerste pijler is de vakmethodische pijler: leraren leren leerlingen vakgerichte vraagstukken onderzoeksmatig, kritisch en creatief te benaderen. Kernwoorden zijn hier: analyse, hypothese, bevinding, nuancering, synthese en toepassing. Kortom, eerstegraads leraren wijden leerlingen in in de denkwijzen en ontwikkelingen van de discipline(s) waarmee het schoolvak verwant is. ■ Een tweede pijler bestaat eruit leerlingen in te leiden in de principes van het schoolvak en hun belangstelling en enthousiasme ervoor te wekken. Eerstegraads leraren onderwijzen leerlingen in de denkkaders van het schoolvak, met het eindexamen als uiteindelijk – maar niet enige – doel. De grondslagen of basisideeën van het vak helpen ook om actuele en historische verschijnselen waar te nemen, te ordenen, aan elkaar te relateren en te interpreteren. De basisprincipes van het vak bieden leerlingen een aantal zoeklichten op de werkelijkheid. ■ De derde pijler is die van zelfstandigheid. Leraren scheppen situaties waarin leerlingen kunnen leren zelfstandig te leren, inclusief het maken van fouten en het leren vermijden daarvan. Deze zelfstandige leerhouding wordt immers van meet af aan verlangd in het HBO en in nog sterkere mate in het WO. ■ En ten vierde: leraren stellen leerlingen in staat het vak serieus te betrekken in hun school-, profiel- en studiekeuze. Sommige leerlingen zullen het betreffende schoolvak op de universiteit OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 15 van 18
willen gaan studeren. Eerstegraads leraren hebben dus weloverwogen ideeën over het belang van bepaalde vakonderdelen voor studie en beroep. Zij weten wat een vakstudie van leerlingen vraagt en kunnen leerlingen en hun ouders/verzorgers voorlichten over de beroepsmogelijkheden. Ze zullen daartoe tenminste op hoofdlijnen wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied bijhouden.
En ook deze rollen vervullen ze op niveau. Op WO-masterniveau Eerstegraads bevoegde leraren beschikken over wetenschappelijke competenties, vakoverstijgende competenties en pedagogisch-didactische competenties. Zij zijn in staat professioneel te reflecteren op hun eigen functioneren en op hun omgeving. Zij kunnen op wetenschappelijk verantwoorde wijze problemen definiëren, analyseren en oplossen. Ze hebben een onderzoekende houding en zijn gericht op innovatie. Ze dragen actief bij aan het creëren van nieuwe kennis en aan schoolvak- en onderwijsontwikkeling. Ze nemen bovendien de verantwoordelijkheid voor hun eigen professionele ontwikkeling. Zij zijn vakinhoudelijk opgeleid op WO-masterniveau en hebben tijdens hun universitaire lerarenopleiding geleerd wat het betekent om in de uitoefening van hun beroep op dat niveau te functioneren. Ook wat dit betreft zijn zij na de opleiding startbekwaam en bereid en in staat om zich verder te blijven ontwikkelen. Dit wil zeggen dat elke instelling die verantwoordelijk is voor universitaire lerarenopleidingen er op eigen wijze en via een eigen programma voor zorgt dat afgestudeerde eerstegraads leraren2: -
aantoonbaar beschikken over vakinhoudelijke en (vak)didactische kennis, inzichten en ervaringen die het bachelorniveau overtreffen dan wel verdiepen, daar in de onderwijspraktijk kritisch gebruik van maken en dat - al of niet in onderzoeksverband - doen op een onderzoeksmatige manier zodat zij bijdragen aan het creëren van nieuwe kennis over schoolvak- en onderwijsontwikkeling.
-
aantoonbaar beschikken over een adequate theoretische kennis op het gebied van communicatie, pedagogiek en onderwijskunde om op wetenschappelijk verantwoorde wijze bij te kunnen dragen aan het definiëren, analyseren en oplossen van problemen in het voortgezet onderwijs.
-
in staat zijn kennis, inzichten en probleemoplossende vermogens ook toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden en bredere contexten, om nieuwe kennis te integreren en om met complexe materie en processen om te gaan.
-
in staat zijn om oordelen te formuleren, ook op grond van onvolledige of beperkte informatie, om op basis van die oordelen te handelen en om daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die horen bij het vak en het beroep.
-
in staat zijn om kennis, motieven, overwegingen en daarop gebaseerde conclusies duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op diverse publieken (leerlingen, collega’s, ouders/verzorgers, specialisten/leken, binnen/buiten school).
-
beschikken over vaardigheden die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
2 Gebaseerd op de omschrijving van het WO-masterniveau (‘Dublin descriptoren’) zoals opgenomen in het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs (NVAO, 2003).
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 16 van 18
III. Overzicht van vakken en vakcodes bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs studiejaar 2011/2012 Naam vak
vakcode
studielast
Vakdidactiek wiskunde I Vakdidactiek natuurkunde I Vakdidactiek scheikunde I Vakdidactiek biologie I Vakdidactiek Grieks en Latijn I Vakdidactiek klassieke talen I Vakdidactiek Nederlands I Vakdidactiek Frans I Vakdidactiek Duits I Vakdidactiek Engels I Vakdidactiek geschiedenis en staatsinrichting I Vakdidactiek algemene economie I Vakdidactiek management en organisatie I Vakdidactiek aardrijkskunde I Vakdidactiek maatschappijleer I Vakdidactiek godsdienst en levenbeschouwelijke vorming I
O_MLVDWII O_MLVDNAI O_MLVDSKI O_MLVDBII O_MLVDKTI O_MLVDLKI O_MLVDNEI O_MLVDFRI O_MLVDDUI O_MLVDENI
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
O_MLVDGSI O_MLVDAEI
3 EC 3 EC
O_MLVDMOI O_MLVDAKI O_MLVDMAI O_MLVDEPI
3 EC 3 EC 3 EC
Vakdidactiek Wiskunde II Vakdidactiek Natuurkunde II Vakdidactiek Scheikunde II Vakdidactiek Biologie II Vakdidactiek Grieks en Latijn II Vakdidactiek Latijn en KCV II Vakdidactiek Nederlands II Vakdidactiek Frans II Vakdidactiek Duits II Vakdidactiek Engels II Vakdidactiek Geschiedenis en staatsinrichting II Vakdidactiek Algemene economie II Vakdidactiek Management en organisatie II Vakdidactiek Aardrijkskunde II Vakdidactiek Maatschappijleer II Vakdidactiek Godsdienst en levenbeschouwelijke vorming II Algemene Didactiek en pedagogiek I Algemene Didactiek en pedagogiek II Praktijk I Praktijk II Professionele Ontwikkeling en Onderzoek I Professionele Ontwikkeling en Onderzoek II Verdieping
O_MLVDWIII O_MLVDNAII O_MLVDSKII O_MLVDBIII O_MLVDKTII O_MLVDLKII O_MLVDNEII O_MLVDFRII O_MLVDDUII O_MLVDENII
6 6 6 6 6 6 6 6 6 6
O_MLVDGSII O_MLVDAEII
6 EC 6 EC
O_MLVDMOII O_MLVDAKII O_MLVDMAII
6 EC 6 EC 6 EC
O_MLVDEPII O_MLADEPI O_MLADEPII O_MLPRAKI O_MLPRAKII O_MLPOOI O_MLPOOII O_MLVERD
6 EC 6 EC 3 EC 15 EC 15 EC 3 EC 6 EC 3 EC
EC EC EC EC EC EC EC EC EC EC
3 EC
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 17 van 18
EC EC EC EC EC EC EC EC EC EC
IV. Overzicht van de te verlenen graad bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs
opleiding: master master master master master master master master master master master master master master master master
Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar Leraar
te verlenen graad na examen: VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO VHO
Wiskunde Natuurkunde Scheikunde Biologie Grieks en Latijn Latijn en KCV Nederlands Frans Duits Engels Geschiedenis en staatsinrichting Algemene economie Management en organisatie Aardrijkskunde Maatschappijleer Godsdienst en Levensbeschouwing
Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master Master
of of of of of of of of of of of of of of of of
Science Science Science Science Arts Arts Arts Arts Arts Arts Arts Science Science Science Science Arts
OER lerarenopleiding 2011/2012 pag. 18 van 18