KWARTAALUITGAVE VAN HET NEDERLANDS PARAMEDISCH INSTITUUT
2 2010
adv
DIR ertentie BES ECT TUU EUR RDE / www z .par ie R NPi ame disc h.or g
KIJK OOK OP WWW.PARAMEDISCH.ORG
3
4
7
10
12
‘VettePret’ met bewegen in Amsterdam
Functioneringsgerichte Aanspraak Hulpmiddelen voor de perfecte match met de cliënt
Nieuw in het NPischolingsaanbod
Fysiotherapeutisch Methodisch Handelen: Kunst en Kunde
Mindfulness based stress reduction
Fysio4deel is een gratis netwerk voor ondernemende fysiotherapeuten. Het netwerk heeft op basis van schaalvoordeel interessante inkoopvoordelen kunnen afspreken voor alle aangesloten fysiotherapeuten.
Fysio4deel is gratis en zonder verplichtingen
Voordelen op het gebied van scholing, verzekeringen, kantoorartikelen, trainingsapparatuur en vele andere praktijkbenodigdheden.
• • • •
Financieel voordeel Betrouwbaarheid Exclusiviteit Gemak
Wilt u weten welke voordelen Fysio4deel u kan bieden, kijk dan op www.fysio4deel.nl
W W W. F YS I O 4 D E E L . N L
A A N G E S LOT E N L E V E R A N C I E R S :
Webdesign & Video
Sluit u nu aan bij Fysio4deel en maak direct gebruik van de vele schaalvoordelen.
op 28 mei organiseren wij een GRATIS scholing voor aangesloten praktijken
'VettePret' MET BEWEGEN IN AMSTERDAM
MARLOUS BUINING assistent-onderzoeker NPi
DORINE VAN RAVENSBERG programmaleider Kwaliteit & Doelmatigheid NPi
VettePret is een stimulerend sport-en-spelbewegingsprogramma voor kinderen met overgewicht. In dit programma wordt er naar toegewerkt dat kinderen plezier krijgen in meer bewegen en gezonder eten en drinken. Ook de moeders worden bij het programma betrokken. Zij krijgen voedingsen opvoedkundige adviezen over hun rol: 'Jij bent de baas, jij bepaalt hoeveel het kind eet, hoe lang het televisie kijkt of computerspelletjes doet, wat het drinkt, wanneer het buiten speelt'. Resultaten worden vastgelegd en besproken met ouders en kinderen. Vorig jaar voorzag het NPi de praktijken van 'VettePret' van een handreiking voor de keuze van geschikte meetinstrumenten / evaluatie-instrumenten. Eigen verantwoordelijkheid kind De therapeuten begeleiden en adviseren het kind en zijn ouders en helpen om een geschikte en leuke sport te kiezen. In het programma wordt er de nadruk op gelegd dat de ouders en vooral het kind er zelf verantwoordelijk voor zijn dat de kinderen voldoende bewegen en op een verantwoord gewicht blijven. Kinderen blijken vaak geen idee te hebben hoeveel zij eten en bewegen, en of dat genoeg, te veel of te weinig is. Therapeuten maakten al gebruik van beweegdagboekjes, maar die bleken niet te voldoen. Het NPi heeft ze veranderd, zodanig dat de kinderen het leuk gaan vinden om de dagboekjes in te vullen en ze zich tegelijkertijd meer expliciet bewust worden van hun beweeg- en eetgedrag in vergelijking met wat wenselijk is. Uitgangspunten Het ontwikkelde 'Beweegdagboek' is nadrukkelijk niet bedoeld als meetinstrument van de hoeveelheid beweging. Daar zijn meetinstrumenten voor zoals stappentellers. Het dagboekje is ontworpen als een hulpmiddel voor expliciete bewust-
'VettePret' is een multidisciplinair kinderleefstijlprogramma voor kinderen tussen 5 en 16 jaar met overgewicht. Verschillende (kinder)fysiotherapiepraktijken in Amsterdam voeren VettePret uit in nauwe samenwerking met diëtisten. De kinderen worden fysiek, mentaal en sociaal gestimuleerd om meer te bewegen en gezonder te eten. Een belangrijke voorwaarde voor het volhouden van gedragsverandering is dat de kinderen zich expliciet bewust worden van hun eigen beweeg- en eetgedrag in relatie tot de Nederlandse norm. De praktijken van 'VettePret' vroegen het NPi om een hulpmiddel. Ze wilden kinderen meer bewustmaken van hun gedrag en therapeuten handvatten geven om er met de kinderen over in gesprek te gaan. Dat hulpmiddel werd het 'Beweegdagboek', dat momenteel wordt getest. wording bij het kind van zijn beweeggedrag en als handvat voor communicatie tussen kind (en ouders) en therapeut. Kinderen vullen 'Beweegdagboek' zelf in Het Beweegdagboek begint met een korte inleiding over de bedoeling ervan en hoe je het dagboekje in moet vullen; het kind kan per dag invullen wat het heeft gedaan c.q. hoeveel het heeft bewogen en wat het heeft gegeten en gedronken. Met het invullen van een 'BeweegQuiz' ziet het kind uiteindelijk zelf of wat het die week heeft gedaan en heeft gegeten prima is of nog wel verbeterd kan worden. De intensiteit van het bewegen wordt door het kind ingevuld op grond van de inspanning die het hem kostte. De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen beveelt aan dat kinderen per dag minimaal 60 minuten matig intensief bewegen. In het dagboekje is ervoor gekozen om alleen inspanning te laten noteren die het kind ervaart als 'matig zwaar' of 'zwaar'. Aan de kinderen wordt uitgelegd welke fysieke kenmerken bij de omschrijvingen horen, zoals zweten, hijgen, en je hart hard voelen kloppen. Behalve de intensiteit te kunnen aangeven is het belangrijk dat het kind kan inschatten hoe lang het zich heeft ingespannen, was dat vijf minuten, tien minuten, een half uur, een heel uur lang? Hoe voelt dat, vijf of tien minuten bewegen, hoe lang moet je dan voor je gevoel bezig zijn? Het kind vult het dagboekje in door één poppetje in te kleuren voor elke tien minuten fysieke inspanning. Een rond poppetje staat voor 'matig intensief', een slank poppetje voor 'intensieve inspanning'. Ook vult het kind in wat en hoeveel het eet, zodat het zich bewust wordt van de samenhang tussen eten en bewegen: ‘Bij meer brandstof tanken moet je meer bewegen’. Ook geeft dat de mogelijkheid om met het kind te praten over het overslaan van bij-
voorbeeld het ontbijt, en de hoeveelheid ongezonde tussendoortjes en frisdrank. 'BeweegQuiz' essentieel onderdeel Via de 'BeweegQuiz' wordt het kind extra gestimuleerd om na te denken over zijn beweeg- en eetgedrag. De puzzels en vragen van de BeweegQuiz richten zich zowel op kennis over eten en bewegen 'volgens de norm', als op het door het kind zelf ingevulde ‘Beweegdagboek’. Zo kan het op een ongedwongen wijze zijn eigen beweeggedrag vergelijken met beweeggedrag 'volgens de Nederlandse norm'. Enthousiaste reacties Het 'Beweegdagboek' wordt momenteel getest door kinderen met overgewicht van het speciaal- en algemeen basisonderwijs die in Amsterdam het programma 'VettePret' volgen. Het dagboek is hun in kleine stapjes tegelijk uitgelegd. Aan het begin van de 'VettePret'-les kregen de kinderen de opdracht er op te letten hoe hun lichaam voelt tijdens de sportles. Ook werd een aantal keer aangegeven dat er 10 minuten gesport was. Aan het einde van de les werd het ‘Beweegdagboek’ interactief uitgelegd, zodat de kinderen goed konden meedenken en meepraten. Dat maakte hen erg enthousiast! Kinderen uit het speciaal onderwijs hadden zoals verwacht enige extra uitleg en begeleiding nodig. De kinderen hebben de opdracht om het ‘Beweegdagboek’ elke dag van de week in te vullen en het bij de volgende les mee te nemen. In de volgende Issue berichten wij over de resultaten van deze evaluatie.
Wilt u ook een product door het NPi laten ontwikkelen ter ondersteuning van uw praktijk? Vraag een innovatievoucher aan bij Senter Novem! (www.senternovem.nl). ISSUE 2 - 2010 3
Foto: © Marion Keizer
Functioneringsgerichte voor de perfecte
Technologie krijgt een steeds grotere rol in de zorg. Daaraan dragen bij de toegenomen levensduur, meer chronische aandoeningen, multipathologie, een tekort aan ‘handen aan het bed’, een meer centrale rol van de cliënt en een verandering van attitude van de burger (zelfverzekerd, onafhankelijk, gesteld op vrijheid). Een doeltreffende en doelmatige hulpmiddelenzorg (hulpmiddel in de brede zin van het woord; van bril tot aangepaste keuken en slimme robotica) is dus van grote betekenis, maar niet altijd gegarandeerd.
In 2008 ondervond 52% van de geïnterviewde mensen met myotrofische lateraal sclerose (ALS) of progressieve spinale musculaire atrofie (PSMA) problemen bij de aanvraag van hulpmiddelen en/of woningaanpassingen (Grosze Nipper, 2008). Eind 2008 werd in de Zorgkrant gemeld dat er sprake is van een omzetdaling van de hulpmiddelen verstrekt door apotheken, vanaf 1 januari 2009 wordt een sta-op-stoel niet meer vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekeraar en datzelfde dreigt voor de rollator. In het licht van de steeds grotere rol van technologie in de zorg kan er gelukkig ook worden geconstateerd dat 'hulpmiddelenzorg' in positieve zin in beweging is en dat de aandacht voor thuiszorgtechnologie, domotica, geavanceerde prothesen en slimme software groeit.
1) Ontleend aan: CG-Raad. Basisrichtlijn Hulpmiddelenzorg. Heerkens Y, Claus E, Hagedoren E, Jonker H, Muylkens J, Bougie Th, Ravensberg D van, Vreeswijk P. Utrecht: Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad; 2010
4 ISSUE 2 - 2010
"Cliënt heeft recht op de meest adequate oplossing" In april 2008 schrijft minister Klink van VWS aan de Tweede Kamer dat hij nog in de lopende ambtstermijn een hulpmiddelenaanspraak in de Zorgverzekeringswet wil realiseren gericht op ‘functiebeperking’ (liever ‘beperking’, yh). Door de aanspraken ofwel 'verzekerde prestaties' functiegericht (liever ‘functioneringsgericht’, yh) te omschrijven - zoals ook elders in de Zorgverzekeringswet gebeurt - liggen inhoud, omvang en het indicatiebeleid van de aanspraak wettelijk vast. In een functioneringsgericht systeem is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar wie de zorg verleent en waar de zorg wordt verleend. Hierdoor kan het zorgaanbod flexibeler inspelen op de specifieke wensen en eisen van verzekerden. In december 2008 stelde de minister dat "de cliënt recht heeft op de meest adequate oplossing". Om die te realiseren moet worden gezocht naar de perfecte match tussen dat wat de cliënt wil, kan en mag (in termen van beoogd functioneren) en dat wat het hulpmiddel hem / haar kan bieden. Van de huidige situatie waarin een cliënt krijgt waar hij / zij ‘recht’ op heeft (een soort ‘standaard oplossing’), wordt toegegaan naar een situatie waarbij hij / zij het meest adequate hulpmiddel krijgt, passend bij zijn / haar mogelijkheden en wensen. Problemen in functioneren cliënt vormen uitgangspunt Hulpmiddelenzorg in Nederland is een complex terrein met vele spelers en verschillende regelingen waaruit de hulpmiddelen worden betaald. De aanleiding voor het ontwikkelen van een 'Basisrichtlijn Hulpmiddelenzorg' ligt vooral bij de hulpmiddelenzorg betaald vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw); ook de andere regelingen (AWBZ, WIA en WMO) zijn in het project waar mogelijk - meegenomen. VWS streeft naar een zo volledig mogelijke functioneringsgerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg in de Zvw in 2011. Dat betekent dat bij het vaststellen van de aanspraak op hulpmiddelen de problemen in het functioneren van de cliënt het uitgangspunt worden en niet meer een aanspraak via een ‘limitatieve’ lijst. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) staat positief tegenover de overstap naar functioneringsgerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg in de Zvw. ZN verwacht dat zorgverzekeraars hierdoor de individuele zorgvraag van de verzekerde centraal stellen, meer maatwerkoplossingen contracteren voor hun verzekerden, beter
Aanspraak Hulpmiddelen match met de cliënt1
YVONNE HEERKENS Programmaleider Classificatie & Verslaglegging NPi
kunnen sturen op doelmatigheid van zorg en prikkels geven aan zorgaanbieders om te innoveren. Om de uitvoering van functioneringsgerichte aanspraak mogelijk te maken stellen zorgverzekeraars een aantal voorwaarden zoals functioneringsgerichte indicatiestelling, beschikbaarheid van protocollen en richtlijnen en het labelen van producten met de Cliq-classificatie. Project 'Basisrichtlijn Hulpmiddelenzorg' Op basis van deze ontwikkeling kwam de CG-Raad zomer 2009 met een voorstel voor de ontwikkeling van een Basisrichtlijn, de daarvoor benodigde software en vier voorbeeldrichtlijnen. VWS zegde de CG-Raad geld toe om in 2009 de Basisrichtlijn te ontwikkelen. De software en voorbeeldrichtlijnen worden ontwikkeld in 2010. Daarna kunnen dan op grotere schaal door het veld richtlijnen ontwikkeld worden voor specifieke problemen c.q. hulpmiddelen. Voor het vervolg op de Basisrichtlijn wordt nog financiering gezocht. Vijf partijen waren partners in het project: de CG-Raad (Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad) (aanvrager van het project), Vilans, NovaMundo, BRT-Advies en het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi). Daarnaast participeerde een groot aantal andere partijen en experts. Alle partijen – financiers, hulpmiddelenfabrikanten, hulpmiddelenleveranciers, verwijzers, behandelaars, cliëntenorganisaties – hebben constructief deelgenomen aan het proces. Daardoor is het resultaat – een uitgewerkte versie van de Procesbeschrijving Hulpmiddelenzorg te gebruiken bij de ontwikkeling van meer specifieke richtlijnen – in zeer korte tijd gerealiseerd. Uitgangspunten Basisrichtlijn Uitgangspunten van de Basisrichtlijn zijn de Procesbeschrijving Hulpmiddelenzorg en de terminologie van de ICF en ISO 9999 / Cliq (hulpmiddelenclassificatie). De Procesbeschrijving Hulpmiddelenzorg (Heerkens; Issue 2009;3) is een beschrijving van de stappen die doorlopen worden vanaf het moment dat een cliënt zich realiseert dat hij / zij een probleem heeft tot het moment dat er sprake is van de situatie dat mét de cliënt duidelijk is vastgesteld dat deze met het verstrekte hulpmiddel goed uit de voeten kan. Bij het benoemen en vastleggen van de gegenereerde gegevens worden waar van toepassing termen uit de ICF en ISO 9999 / Cliq gebruikt. Hoe ziet de Basisrichtlijn eruit? In de Basisrichtlijn zijn alle stappen van de Procesbeschrijving
Hulpmiddelenzorg in beeld gebracht. Dus de activiteiten van het cliëntsysteem (CL) (de cliënt zelf, of een ouder, partner, wettelijk vertegenwoordiger), de acties van de zorgdeskundige (ZD) (een zorgverlener of een leverancier van hulpmiddelen), een eventuele detaillering van de activiteiten van de ZD, de bronnen en instrumenten die daarbij worden gebruikt, de beslissingen van CL en/of ZD, de gegevens die bij de verschillende activiteiten ontstaan en die in het zorgdossier kunnen worden vastgelegd, de uitkomst voor CL en eventuele vragen, discussie en opmerkingen. Wat kun je met de Basisrichtlijn? De Basisrichtlijn is bedoeld als een soort ‘mal’ in het geval je voor een specifieke doelgroep een richtlijn wilt ontwikkelen. Je loopt de activiteiten af en vult de waarden van de gegevens in zoals die in de Basisrichtlijn staan. Daarbij kunnen sommige activiteiten overbodig blijken en die kun je dan weglaten. Voor verzekeraars is het werken volgens op die wijze ontwikkelde richtlijnen een garantie dat er inderdaad functioneringsgericht wordt gewerkt. Inbreng vanuit de paramedische wereld Vanuit het NPi waren Dorine van Ravensberg (lid projectteam) en Yvonne Heerkens (projectleider) bij het project betrokken. Namens Ergotherapie Nederland participeerde Bea van Bodegom in de adviesgroep. Vanuit Vilans namen ergotherapeuten Ellen Claus en Edith Hagedoren deel. De Basisrichtlijn heeft zo een behoorlijk paramedisch en vooral ‘ergotherapeutisch sausje’ gekregen. Logisch, want ergotherapeuten zijn zeer nauw betrokken bij het verstrekken van hulpmiddelen. Toekomst Er liggen plannen om de Basisrichtlijn te gaan gebruiken bij het opstellen van concrete richtlijnen. Wie de Basisrichtlijn wil gebruiken is vrij om dat te doen. Men kan het rapport, waarin de Basisrichtlijn is opgenomen, downloaden van de website van alle deelnemende partners, dus ook van de website van het NPi (www.paramedisch.org > Onderzoek & Innovatie > Hulpmiddelen). De enige eis bij gebruik is dat er aan de Basisrichtlijn wordt gerefereerd. Meer informatie Voor meer informatie over de Basisrichtlijn of over het proces van hulpmiddelenzorg: Yvonne Heerkens:
[email protected].
PROCES Activiteiten CL
Activiteiten ZD
Detaillering activiteiten ZD
RESULTAAT Bronnen / instrumenten
Beslissing CL en/of ZD
Gegenereerde gegevens voor zorgdossier
Uitkomst voor CL
Vragen / discussie / opmerkingen
ISSUE 2 - 2010 5
Martin van Lijf
75 DTF-trainingen in het hele land Gaat het KNGF de verplichte na- en bijscholing afschaffen, ja of nee. Het onderwerp prijkt in ieder geval op de agenda van de algemene ledenvergadering in juni 2010. Het zou voor Martin van Lijf betekenen dat hij geen verplichte DTF-cursussen meer hoeft te geven. Er zou een eind komen aan die vruchtbare samenwerking van Martin van Lijf en het NPi inzake DTFscholing. Sinds 2004 organiseerde het NPi de DTF-scholing honderden keren, waarvan het meest frequent, namelijk 75 maal, met Martin van Lijf als trainer. Vooruitlopend op de eventuele afschaffing heeft het NPi de organisatie van de DTF-scholing opgeschort. Bij de voorlopig laatst gegeven cursus was het ook Martin van Lijf die voor de groep stond. Een korte terugblik van Martin op bijna vijf en een half jaar DTF-scholing.
Martin van Lijf is fysiotherapeut / manueeltherapeut, was jarenlang hoofd fysiotherapie / ergotherapie / logopedie in het Diakonessenhuis in Utrecht / Zeist en was bestuurslid en voorzitter van de LVFD in de periode 1985-1999. Martin heeft sinds 2002 een adviesbureau, MYOP Consultancy, van waaruit hij medische en fysiotherapeutische maatschappen begeleidt bij hun beleidsontwikkeling. Waarom wilde je gaan optreden als DTF-trainer? Tijdens mijn bestuursperiode was directe toegankelijkheid al een onderwerp dat onder de bestuursleden van KNGF, VVF en LVFD leefde, als visie op de toekomst. Toetsing bij de kaderleden leerde dat de beroepsgroep 'er niet aan toe was' en 'zich er ook niet toe in staat achtte'. Toen dat zo bleek is bestuurlijk ingezet op het kwaliteitsbeleid, zonder het doel van DTF uit het oog te verliezen. Ongeveer tien jaar later ontstond er bereidheid bij de overheid om DTF mogelijk te maken. Ik was natuurlijk erg benieuwd of de beroepsgroep er nu wel aan toe was en zichzelf in staat achtte om er invulling aan te geven en ik wilde er ook aan bijdragen dat dit met voldoende vertrouwen in eigen kunnen zou plaatsvinden. Vanuit deze betrokkenheid bij het onderwerp heb ik mij in 2004 aangemeld bij het NPi om DTF-scholing te gaan geven.
6 ISSUE 2 - 2010
Je was er dus vanaf het begin bij Vanaf het begin. In mei 2004 kregen de docenten hun train-de-trainers opleiding en in juni werden de eerste cursussen verzorgd. In die begintijd was het echt spannend, omdat nog niet met 100% zekerheid vaststond dat de directe toegankelijkheid ook daadwerkelijk ingevoerd zou worden, terwijl de scholing door het KNGF al wel verplicht gesteld was. Op zichzelf riep dat bij veel cursisten al op voorhand weerstand op. Gelukkig is de cursus qua opzet zo ingericht dat er veel actieve inbreng van de cursisten gevraagd wordt. Dat leverde veel levendige discussies op en interessante uitwisselingen van casuïstiek. Van menig cursist hoorde ik dan later terug dat de DTF-cursus de leukste was van de verplichte scholingen. Waar heb je zoal opgetreden? Ongeveer de helft van de cursussen op Papendal en de andere helft op locatie, voor het grootste deel bij intramurale instellingen. Dit betrof zowel ziekenhuizen, verpleeghuizen als ook de gehandicaptenzorg. Bij veel teams in deze instellingen leefde het gevoel dat DTF vooral van belang was voor de eerstelijns fysiotherapie. Bij doorvragen bleek mij dat in veel gevallen, juist intramuraal, fysiotherapeuten hun patiënten al zagen en beoordeelden nog voordat de arts de patiënt had gezien en een verwijzing had kunnen schrijven. Feitelijk werd in de praktijk in
vele intramurale situaties al vooruitgelopen op de wettelijk toegestane directe toegankelijkheid. Heb je bijzondere ervaringen opgedaan met de DTF-cursussen? Het was om te beginnen bijzonder leuk om de ontwikkeling in de opvattingen van collega's te zien naarmate de tijd vorderde. Aanvankelijk was er de nodige scepsis. Te beginnen was er de vraag of de directe toegankelijkheid er wel zou komen. Dan was er bij velen enige onzekerheid over het mogelijk missen van belangrijke aspecten van het ziektebeeld en tot slot natuurlijk of het risico op 'misbruik' niet te groot zou zijn, waardoor de beroepsgroep imagoschade zou oplopen. Maar toen de directe toegankelijkheid een feit was, de eerste ervaringen waren opgedaan en de eerste onderzoeksresultaten bekend werden, verdween deze scepsis bij de deelnemers. Door alle jaren heen was de opvatting bij de collega's dat het verkrijgen van de directe toegankelijkheid een erkenning zou zijn c.q. is van de professionele deskundigheid van de fysiotherapeut. Kortom, ik kijk met heel veel plezier terug op boeiende gedachtewisselingen met collega's en een openhartige inbreng van uiteenlopende casuïstiek. Het was leuk om op deze manier een bescheiden bijdrage te mogen leveren aan de invoering van deze voor de beroepsgroep belangrijke ontwikkeling.
NIEUW IN HET NPiSCHOLINGSAANBOD In de periode september 2010 t/m maart 2011 organiseert het NPi de volgende nieuwe scholingsactiviteiten:
INTRODUCTIECURSUS ‘ADEMREGULATIE IN DE PRAKTIJK’ Cursusnr. 1003851 Woensdagen 3 nov., 10 nov. en 17 nov. 2010 Doel: Na deze cursus heeft de deelnemer een conceptueel model tot zijn beschikking dat de variëteit aan mogelijkheden van adembeïnvloeding duidelijk maakt. Tevens kent de deelnemer de basisprincipes van diverse gerenommeerde ademregulatiemethoden en -technieken en heeft enkele daarvan aan den lijve ervaren.
CURSUS ‘PATROONHERKENNING: KNIE’ Cursusnr. 1003901 Maandagmiddag en -avond 18 okt. 2010 Doel: Na deze cursus is de deelnemer in staat om diverse ‘pluis’- en ‘niet pluis’-patronen (met en zonder rode vlaggen) betreffende de knie te herkennen en vast te stellen door een gericht vraaggesprek en aanvullende lichamelijke tests.
CURSUS ‘NEURODYNAMICS AND THE NEUROMATRIX’ Cursusnr. 1103911
CURSUS ‘AIRWAY CLEARANCE TECHNIEKEN BIJ MENSEN MET SPUTUMRETENTIE’ Cursusnr. 1003891 Maandag 1 nov. 2010 Doelgroep/ingangsniveau: Fysiotherapeuten die praktisch werkzaam zijn met patiënten met sputumretentie en op de hoogte zijn van de fysiologie van mucustransport. Doel: Na deze cursus is de deelnemer bekend met de diagnostiek van sputumretentie en het gebruik en beoogde effect van airway clearance technieken bij volwassenen en kinderen met respiratoire aandoeningen.
Woensdag 19 jan. en donderdag 20 jan. 2011 Doelgroep/ingangsniveau: Fysiotherapeuten en manueeltherapeuten die de (basis)cursus ‘Mobilisation of the Nervous System’ hebben gevolgd. Doel: Na deze cursus is de deelnemer bekend met het ‘neuromatrix paradigma’ en op de hoogte van de laatste inzichten op het gebied van pijnmechanismen. De deelnemer kan de neurodynamische onderzoeks- en behandeltechnieken plaatsen binnen het concept van perifere en centrale sensitisatie en integreren binnen zijn fysiotherapeutisch respectievelijk manueeltherapeutisch handelen. Tevens kan hij de principes van ‘therapeutic neuroscience education’ hanteren bij het informeren en adviseren van cliënten.
CURSUS ‘CYSTIC FIBROSIS’ Cursusnr. 1100341 Vrijdag 18 mrt. (incl. avondprogr.) en zaterdag 19 mrt. 2011
MASTERCLASS ‘WORKING WITH CHILDREN WITH LYMPHOEDEMA’ Cursusnr. 1003861
Doel: Na de cursus is de deelnemer in staat patiënten met cystic fibrosis fysiotherapeutisch te onderzoeken, de juiste airway clearance technieken toe te passen, fysieke tests uit te voeren en een trainingsprogramma op te stellen. Tevens leert de deelnemer gesprekstechnieken toe te passen teneinde de patiënt gemotiveerd te houden tijdens de behandeling.
CURSUS ’KNIEPIJNSYNDROMEN’ Cursusnr. 1103871 Vrijdagmiddag en -avond 4 feb. en zaterdag 5 feb. 2011 Doelgroep/ingangsniveau: Inschrijving voor deze cursus is alleen mogelijk indien u de basisdag ‘MDBB-model’ (nieuwe titel: cursus ‘Fysiotherapie: kunst en kunde’) recent heeft gevolgd. Indien u deze dag niet recent heeft gevolgd, dient u zich ook in te schrijven voor de cursus ‘Fysiotherapie: kunst en kunde’ van vrijdag 19 november 2010. Tevens wordt ervan uitgegaan dat men de cursus ‘Knieklachten: a state of the art’ heeft gevolgd dan wel over voldoende basiskennis van de knie beschikt. Doel: Na de cursus ‘Kniepijnsyndromen’ is de deelnemer in staat om aan de hand van casuïstiek de diverse kniepijnsyndromen te diagnosticeren en op grond van klinisch redeneren uitgangspunten te formuleren voor de begeleiding en behandeling van deze cliënten.
Zaterdag 20 nov. 2010 Doel: Na deze masterclass kent de deelnemer de verschillende vormen van lymfoedeem bij kinderen en kan een goed onderbouwd behandelbeleid opstellen en uitvoeren bij kinderen met lymfoedeem. Naast deze lymfe-masterclass wordt door prof. Neil Piller uit Australië, dé autoriteit op het gebied van lymfologie, op 4 oktober 2010 en op 5 oktober 2010 een andere masterclass verzorgd voor fysiotherapeuten en huidtherapeuten met een ruime ervaring in de lymfedrainage en oedeemtherapie.
MASTERCLASS ‘BRINGING LYMPHOLOGY INTO HOLISTIC LYMPHOEDEMA MANAGEMENT: OBJECTIVE MEASURING TO OPTIMIZE OUTCOMES FOR PATIENTS AND PRACTITIONERS’ Cursusnr. 1002921 en 1002922 Maandagmiddag en -avond 4 okt. 2010 (nr. 1002921) resp. dinsdagochtend en -middag 5 okt. 2010 (nr. 1002922) Doel: Na deze masterclass kan de deelnemer betrouwbare metingen verrichten bij cliënten met lymfoedeem, zowel in het kader van het (diagnostisch) onderzoek als ter evaluatie van de behandeling.
ISSUE 2 - 2010 7
NIEUWE CURSUS
Kinderneurorevalidatie/logopedie De NDT-cursussen hebben de laatste jaren een ontwikkeling doorgemaakt en hebben allen een andere naam en geactualiseerde inhoud gekregen. De cursus Neurorevalidatie/CVA leidt therapeuten op tot specialisten in de neurorevalidatie van CVA-patiënten en de kindercursus Kinderneurorevalidatie/CP is gericht op het onderzoeken en behandelen van kinderen met een centraal neurologische aandoening, in het bijzonder CP.
FLORENTINE SCHEPERS logopedist/docent
Ook de aanvullende NDT-prélogopedie cursus, gericht op kinderen, kon niet meer in de oude vorm blijven bestaan. Vernieuwde wetenschappelijke inzichten maakten dat ook hier een naams- en inhoudsverandering nodig was. De cursus Kinderneurorevalidatie/logopedie is grondig voorbereid door Lut van Helsen (cursusleider /docent) en Karen van Hulst (docent). Het werken als logopedist met kinderen met een Cerebrale Parese (CP) vergt specifieke vaardigheden. In de basiscursus Kinderneurorevalidatie/CP leert de logopedist vanuit de totale motoriek van het kind de oraal motorische capaciteiten van het kind te plaatsen en de adem-/stemproblemen te begrijpen. In de nieuwe cursus Kinderneurorevalida-
Cursist Lotte Hannes, logopedist Revalidatiecentrum De Trappenberg zegt hierover: “Ik heb de cursus ervaren als zeer inspirerend. Gedurende vier maanden was ik intensief bezig met het vergaren van kennis, maar vooral ook praktische vaardigheden, die ik direct kon toepassen in mijn werk met kinderen met CP.”
8 ISSUE 2 - 2010
Cursist Sandra de Groot, logopedist UMC Radboud:
revalidatie/logopedie. De cursus is met een 8,1 geëvalueerd.
“Ik merkte dat ik naast het theoretische stuk veel geleerd heb van de praktijkervaringen. Het samen kijken met de docenten en medestudenten naar een kind was erg leerzaam om gezamenlijk tot een eindconclusie te komen.”
Wilt u meer weten over deze nieuwe cursus voor logopedisten die werkzaam zijn met kinderen met CP of wilt u al geheel vrijblijvend aanmelden als belangstellende, kijk dan in de NPi-cursuskalender op: www.paramedisch.org. De cursus zal, bij voldoende belangstelling, in het najaar van 2011 weer gegeven worden.
tie/logopedie leren cursisten aan de hand van practical en evidence based kennis, hun handelen te onderbouwen, logopedische vaardigheden toe te passen en daadwerkelijk te oefenen bij kinderen met een Cerebrale Parese in de leeftijdsgroep van 6 maanden tot 18 jaar. Aan de hand van een geheel vernieuwd en toegespitst logopedisch onderzoek voor kinderen met CP worden de kinderen geanalyseerd. Daarnaast leert de cursist aan de hand van casuïstiek vaardig te worden in het klinisch wetenschappelijk en praktisch handelen van kinderen uit de doelgroep. In september 2009 is de cursus met een zeer goed bezochte introductiedag van start gegaan. De cursus zat vol en 18 logopedisten volgden tot en met januari 2010 de vijfdaagse cursus Kinderneuro-
Cursist Lotte Hannes, logopedist: “De combinatie tussen klassikale lessen en het werken in groepjes vond ik prettig en nuttig. Er ontstonden regelmatig interessante discussies over hetgeen we geleerd hadden en het kunnen toepassen daarvan in de verschillende werkvelden en instellingen, wat ons meer betrokken en gemotiveerd maakte. Ik heb nu, een paar maanden na de cursus, echt het gevoel meer bagage te hebben, zeker op het gebied van eet- en drinkproblemen bij kinderen met CP.”
Overeenkomst gesloten tussen het NPi en Hotel en Congrescentrum Papendal
YVONNE HEERKENS
DORINE VAN RAVENSBERG
programmaleider Classificatie & Verslaglegging NPi
programmaleider Kwaliteit & Doelmatigheid NPi
EN JAWEL, OOK WIJ VINDEN: "DE ICF MOET ERIN!"
Onlangs is een nieuwe overeenkomst gesloten tussen het Nederlands Paramedisch Instituut en Hotel en Congrescentrum Papendal. Voor de periode t/m 2013 zijn afspraken gemaakt voor het onderbrengen van een groot aantal NPi-cursussen en congressen in dit fraaie congrescentrum. Op de foto van link naar rechts: Hans Bult, cursusleider NPi en vaste contactpersoon voor Papendal Caroline Wardenier, Accountmanager Reserveringen Papendal Sjaak ten Bras, Manager Major Accounts Papendal Stella van der Sluis, directeur Papendal Harm Askes, hoofd deskundigheidsbevordering NPi
In de paramedische wereld is 'ICF' langzamerhand een bekend begrip. Iedereen weet wat daarmee wordt bedoeld, toch? Of toch niet? Als tegen ontwikkelaars van een richtlijn of als voorwaarde bij de aanvraag van en onderzoek wordt gezegd: "De ICF moet erin", blijkt dat in de praktijk te leiden tot verwarring. Want ja, wel mooi die ICF, en we hebben echt wel een idee wat dat is, maar "Wat kan je daar dan eigenlijk mee?" en "Hoe doe je dat dan?". In die situaties blijkt de kennis over de ICF vaak maar erg globaal (iets met klokken en klepels!) en ontbeert men handvatten om
advertentie
er in de praktijk mee aan de slag te gaan. Mensen gaan vaak enthousiast zelf met de ICF aan de slag, maar gebruiken de termen / begrippen toch niet altijd goed. Jammer, want de ICF is, als classificatie, nou net ontwikkeld om eenheid van taal te krijgen. En ook het schema van de ICF, waarmee duidelijk wordt hoe het staat met iemands functioneren, welke aspecten het functioneren omvat, wat de relatie is met de medische diagnose en door welke factoren iemands functioneren wordt beïnvloed, blijkt in de praktijk tot verwarring te lijden. Goede toepassing van de ICF is om te beginnen van groot belang bij het formuleren van de paramedische diagnose, dus voor de logopedische, fysiotherapeutische, diëtistische, enz. En juist daarmee - met het goed verwoorden van de paramedische diagnose - kunnen paramedici hun waarde tonen! Ook voor het gezamenlijk met de patiënt opstellen van de SMART-behandeldoelen (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) is de ICF onmisbaar. Daarom: zorg dat u niet op achterstand raakt, blijf up-to-date.
Advies nodig? Neem contact op met het NPi! Het NPi heeft de afgelopen jaren veel ervaring opgebouwd met het gebruik van ICF-terminologie bij de ontwikkeling van richtlijnen, bij onderzoek en bij de ontwikkeling van verslagleggingssystemen. Wordt u geconfronteerd met het statement "De ICF moet erin" en heeft u hulp nodig om dat handen en voeten te geven, aarzelt u dan niet om bij het NPi aan te kloppen voor advies.
[email protected] en/of
[email protected] ISSUE 2 - 2010 9
Fysiotherapeutisch Methodisch Handelen: Een kenmerkend element van professioneel handelen is dat het methodisch is. 'Methodisch handelen' is bewust handelen met een drietal elementen: doelgericht, planmatig (systematisch) en procesmatig. Doelgericht wil zeggen dat het handelen is gericht op het bereiken van een van te voren vastgesteld helder en concreet doel. Met planmatig wordt bedoeld dat het handelen gekenmerkt is door een voorbedachte, herkenbare, logische samenhang en planning. Procesmatig verwijst ernaar dat alle aspecten van het handelen met elkaar samenhangen en elkaar voortdurend wederzijds beïnvloeden. Dit laatste betekent dat er altijd sprake is van onbedoelde positieve dan wel negatieve bijeffecten en dus altijd van beargumenteerd bijsturen van het handelen. Beroepsspecifiek methodisch handelen kenmerkt zich door een set van voor die beroepsgroep geldende fundamentele uitgangspunten. Deze fundamentele uitgangspunten zijn vastgelegd in het voor die beroepsgroep geldende beroepsprofiel. Fysiotherapeutisch beroepsspecifiek methodisch handelen is dus bewust, doelgericht, planmatig en procesmatig handelen volgens de uitgangspunten vastgelegd in het ‘Beroepsprofiel van de fysiotherapeut 2005’. De kwalitatieve eisen die aan het fysiotherapeutisch beroepsspecifiek methodisch handelen worden gesteld zijn dat het handelen gewetensvol en oordeelkundig is en gebaseerd is op de beste gegevens die beschikbaar zijn uit systematisch onderzoek. Bovendien spelen de voorkeuren, wensen en verwachtingen van de cliënt een centrale rol bij de fysiotherapeutische besluitvorming. Fysiotherapeutisch klinisch redeneren Een ander kwalitatief element van het fysiotherapeutisch methodisch handelen is dat het besluitvormingsproces geëxpliciteerd kan worden, dat het door de fysiotherapeut kan worden verwoord en aan derden kan worden uitgesproken. Dit verwoorden en uitspreken van het besluitvormingsproces wordt klinisch redeneren (clinical reasoning) genoemd en kan als volgt worden omschreven: “Het bewuste denkproces waarlangs het gezondheidsprobleem van de cliënt in kaart wordt gebracht én geïnterpreteerd en dat leidt tot het bepalen van de (eventuele) behandeldoelen, behandelstrategieën en behandelaar.”
10 ISSUE 2 - 2010
Als blijk van dit verwoorden en uitspreken houdt de fysiotherapeut een verslag bij waarin de elementaire besluiten uit het besluitvormingsproces en de daarbij door hem gehanteerde redeneringen en argumenten zijn vastgelegd. Het fysiotherapeutisch klinisch redeneren kenmerkt zich door een biomedische procedurele redeneerlijn en een tweetal persoonlijke, narratieve redeneerlijnen. Biomedisch procedureel redeneren Het fysiotherapeutisch biomedisch procedureel redeneren is gericht op herkenning van patronen van klinische manifestaties van aandoeningen of syndromen en de daaraan gerelateerde generieke behandelvoorschriften. Vanuit de rol van expert deskundige met generieke kennis van anatomie, fysiologie en pathologie - komt de fysiotherapeut aan de hand van voorgestructureerde, objectiveerbare waarnemingen van symptomen en tekens tot conclusies. Door deze redeneerlijn kan de fysiotherapeut de vraag van de cliënt “wat
heb ik?” beantwoorden in termen van een aandoening of een syndroom, evenals de vraag “wat kan eraan gedaan worden?”. De rol die de fysiotherapeut tijdens biomedisch, procedureel redeneren inneemt wordt ook wel ‘outsiderrol’ genoemd en kenmerkt zich door een ‘subject-object’ relatie. De fysiotherapeut als subject plaatst zich buiten het onderzoek en de behandeling. Persoonlijk, narratief redeneren Persoonlijk, narratief redeneren of verhalend redeneren is gericht op het verhaal van de cliënt. Het Latijnse woord ‘narrare’ betekent ‘vertellen’ of ‘verhalen’. De mens is een talig wezen. Gedachten en gevoelens worden in woorden tot uitdrukking gebracht. Met verhalen brengen we orde aan in de veelheid van gebeurtenissen. Met verhalen proberen we onszelf en de wereld waarin we leven te begrijpen. ‘Verhalen’ betekent oorspronkelijk ‘van ver dichtbij halen’. Persoonlijke verhalen rijgen op eigen wijze eigen percepties op een eigen wijze in een eigen geschiedenis aaneen. In dialogen met onszelf - ons eigen alter ego - en met anderen kennen we waarden en betekenissen toe aan gebeurtenissen. We creëren een eigen leefwereld, een wereld waarin we zelf acteren. Wanneer ons nare of pijnlijke gebeurtenissen overkomen, ontwerpen we hier een verhaal over.
Naamswijziging Basisdag ‘MDBB-model’ in ‘Fysiotherapie: kunst en kunde’. De naam van de Basisdag ‘Meerdimensionaal belasting-belastbaarheidsmodel’ (MDBB-model) is gewijzigd in ‘Fysiotherapie: kunst en kunde’. Deze ééndaagse cursus vormt de voorwaardelijke eerste dag van een aantal cursussen binnen de NPi-leerlijnen ‘Pijn’ en ‘Orthopedie’. Na deze dag beschikt de deelnemer over een fysiotherapeutisch beroepsspecifiek klinisch redeneermodel zodat redeneerlijnen en deelconclusies kunnen worden uitgesproken en als verslag kunnen worden vastgelegd. Voor nadere informatie over en inschrijving voor de cursus ‘Fysiotherapie: kunst en kunde’ zie de Cursuskalender op www.paramedisch.org.
Kunst en Kunde Dit verhaal vormt onze leefwereld, de wereld waarin we bewegen. We brengen ons eigen verhaal ook in ons onderbewuste gedrag tot uitdrukking. Het verhaal van de cliënt zelf Eén fysiotherapeutische persoonlijke narratieve redeneerlijn is gericht op het verhaal van de cliënt zelf over zijn ervaren last, zijn ‘illness narrative’. Het ziekteverhaal van de cliënt bevat persoonlijke overtuigingen over de ervaren last. We spreken in dit verband over ‘illness beliefs’. Illness beliefs worden ingedeeld in: • Identity (overtuiging over wat ik mankeer) • Causes (overtuiging over hoe het komt wat ik mankeer) • Timeline (overtuiging over hoe lang het gaat duren voordat dat wat ik mankeer over is) • Consequences (overtuiging over de persoonlijke gevolgen van wat ik mankeer) • Curability en Controllability (overtuiging over of dat wat ik mankeer wel overgaat en over waar of bij wie de controle over het herstel ligt). De rol die de fysiotherapeut tijdens dit narratief redeneren inneemt is tweeërlei. Als medemens probeert de fysiotherapeut zich in een ‘subject-subject’ relatie voor te stellen wat de situatie waarin de cliënt zich
LEO HAGENAARS Fysiotherapeut, adviseur Onderwijs NPi
bevindt voor hemzelf zou betekenen indien hij met de persoonseigenschappen van de cliënt in dezelfde situatie zou zijn. Vanuit deze ‘insider-rol’ probeert de fysiotherapeut de cliënt te helpen bij het onder woorden brengen van zijn illness beliefs. Wanneer de illness beliefs door de cliënt zijn uitgesproken, neemt de fysiotherapeut de rol van outsider in. Vanuit de rol van expert plaatst de fysiotherapeut als terzake deskundige zijn eigen gedachten naast de uitgesproken illness beliefs van de cliënt. Verschillen in duidingen van cliënt en fysiotherapeut vormen de uitgangspunten voor het professioneel informeren en adviseren van de cliënt door de fysiotherapeut.
fysiotherapeut ook zijn persoonlijke interpretaties over de aanwezigheid van aanhoudende stress als belemmerende factor aan de cliënt voor. Dit zonder afbreuk te doen aan de authenticiteit van diens verhaal. Indien aanhoudende stress door zowel de cliënt als de fysiotherapeut is geduid, probeert de fysiotherapeut de cliënt te helpen bij het begrijpen van de negatieve effecten van aanhoudende stress in relatie tot het gezondheidsprobleem. Ook indien de stressor niet gerelateerd is aan de aandoening kan de fysiotherapeut de cliënt helpen bij het zich bewust worden van de contexten waarin deze stressor zich vooral aandient en wat de stressor(-en) is (zijn).
Herkennen van aanhoudende stress Een tweede fysiotherapeutische persoonlijke narratieve redeneerlijn is gericht op het herkennen van aanhoudende stress. Dit omdat aanhoudende stress wordt gezien als belemmerende factor voor herstel van aandoeningen en syndromen en soms zelfs als één van de oorzakelijke factoren van de lichamelijke malheur. Het eigenstandig herkennen van aanhoudende stress valt buiten de fysiotherapeutische beroepscompetenties. Duiden van aanhoudende stress heeft slechts fysiotherapeutische professionele betekenis indien deze duiding door de cliënt zelf wordt gedaan, al dan niet met hulp van de fysiotherapeut. De rol die de fysiotherapeut bij het herkennen van stress inneemt is die van de insider in een ‘subject-subject’ relatie. Hij stelt zich luisterend open voor het authentieke verhaal van de cliënt en probeert door suggesties de cliënt te helpen zijn gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. In een machtsvrije relatie legt de
Conclusies uit alle redeneerlijnen zijn de basis voor therapie In het therapieplan vormen de conclusies uit de verschillende inventariserende redeneerlijnen de basis voor de doelstelling van de therapie, voor de keuze van de fysiotherapeutische verrichtingen en de planning van het behandelprogramma in de tijd. In zowel het diagnostisch als het therapeutisch redeneren vormt informatie uit wetenschappelijk onderzoek of richtlijnen een waardevolle set van gegevens waaraan de fysiotherapeut zijn eigen redeneringen, en doen en laten kritisch toetst. Literatuur Hagenaars, L.H.A. & Bos, J.M. Over de Kunst van Hulpverlenen. Het meerdimensionale belasting-belastbaarheidsmodel: een vakfilosofisch model voor een menswaardige gezondheidszorg. volledig herziene druk. Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut; 2006 (3e druk incl. DVD) Hagenaars, L.H.A. & Bos, J.M. De halswervelkolom, nekpijnklachten en fysiotherapie. Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut; 2008 Hagenaars, L.H.A. & Bos, J.M. Pijn en lijden. Een fundamentele beschouwing voor fysiotherapeuten. Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut; 2008
ISSUE 2 - 2010 11
MINDFULNESS BASED STRESS REDUCTION
SYLVIA VAN DEN HEUVEL senior vakreferent / wetenschappelijk literatuuronderzoeker NPi
Mindfulness based stressreductie (MBSR) bestaat uit formele meditatie-oefeningen zoals bodyscan (een lichaamsgerichte aandachtsoefening), mindfulness yoga, zit- en loopmeditatie en informele aandachtsoefeningen, gericht op toepassing in het dagelijks leven. Wil de methode succes hebben dan is het noodzakelijk om thuis zes dagen per week 30-45 minuten te oefenen, met behulp van cd’s en een handboek. Het programma omvat acht wekelijkse bijeenkomsten van tweeënhalf uur; in het zesde weekend zit een oefendag van zes uur. Het Handboek Meditatief Ontspannen is de Nederlandse vertaling van het boek dat Kabat-Zinn over zijn methode schreef. MBSR wordt gegeven door daarin opgeleide therapeuten.
Cancer, een aanpassing van de MBSRmethode voor vrouwen met borstkanker, waarover Lengacher in 2009 publiceerde. Search naar beschikbaar wetenschappelijk onderzoek Een snelle search in Pubmed met “mindfulness based stress reduction” OR MBSR leverde 111 documenten op; in combinatie met de zoekfilter voor effectonderzoek (specifiek RCTs) was het resultaat 25 titels. De combinatie met de sensitieve filter voor effectonderzoek (behalve RCTs ook CCTs en CTs) gaf 59 referenties. De combinatie met de zoekfilter voor systematic reviews leverde 17 overzichtsartikelen. Een snelle search in Pubmed met “mindfulness based cognitive therapy” OR MBCT leverde 59 artikelen op, waaronder 13 RCTs met de specifieke zoekfilter; in combinatie met de sensitieve zoekfilter waren het 19 titels. Er zijn vijf overzichtsartikelen verschenen. Effecten van MBSR / MBCT zijn onder meer onderzocht bij mensen met pijn, angst, fibromyalgie, psoriasis, depressie en kanker, en bij mensen met werkgerelateerde stress.
Effecten van MBSR / MBCT De belangrijkste effecten van de training zijn: • afname van lichamelijke en psychologische klachten • een positieve verandering in de leefstijl • zich beter kunnen ontspannen • een positiever zelfbeeld en beeld van de omgeving • verbetering van kwaliteit van leven. Onderzoek MBSR BC nader beschouwd Bij vrouwen met borstkanker die na de behandeling voor de borstkanker het programma MBSR BC volgden constateerde Lengacher dat het de vrouwen onder meer hielp de vrees voor terugkeer van de kanker te verminderen (2009). Dit onderzoek is uitgevoerd in Tampa, Florida, bij 84 vrouwen na operatieve behandeling met adjuvante radiotherapie en / of chemotherapie. Na indeling in groepen naar de soort behandeling (bestraling of bestraling + chemotherapie) en het tumorstadium (0, I, II en III) zijn de vrouwen willekeurig verdeeld: 41 vrouwen namen direct deel aan het programma MBSR BC; 43 vrouwen vormden de
Foto’s: © Henriëtte Houtsma
Segal, Teasdale en Williams ontwikkelden om terugval bij depressie te voorkomen een afgeleide van de MBSR-methode, de 'Mindfulness based cognitive therapy' (MBCT) ook wel 'Aandachtgerichte cognitieve therapie' (2000). Over deze methode verscheen in het Nederlands het boek 'Aandachtgerichte cognitieve therapie bij depressie'. Ook is er de MBSR Breast
Stress hoort bij het leven en gewoonlijk kunnen we onze dagelijkse portie stress wel hanteren. Dat is niet meer het geval als er sprake is van een disbalans in de verhouding tussen de mentaal-emotionele belasting en de belastbaarheid. Dit kan een interne of een externe disbalans zijn tussen de omgeving (eisen) en de persoon (capaciteiten). Jon Kabat-Zinn van de University of Massachusetts Medical School ontwikkelde al in 1979 de methode 'mindfulness based stress reduction', waarmee hij cliënten leerde hun stress te hanteren door een beroep te doen op het innerlijk vermogen tot ontspanning, aandacht, bewustzijn en inzicht.
12 ISSUE 2 - 2010
Foto’s: © Henriëtte Houtsma
controlegroep en kwamen op een wachtlijst voor deelname aan het programma MBSR BC. De 41 vrouwen namen wekelijks twee uur in groepen van vier tot acht personen deel aan het programma, dat volgens protocol is gegeven door een daarin getrainde psycholoog. De drie behandelcomponenten van het programma zijn voorlichting(smateriaal) over ontspanning, meditatie en de relatie tussen geest en lichaam, oefenen van de meditatie in groepsbijeenkomsten en via huiswerkopdrachten, discussie van groepsleden over drempels voor oefenen en over het uitvoeren van oefeningen in de dagelijkse situatie en ook groepsondersteuning. Voor het thuis oefenen kregen de deelnemers een handleiding en vier geluidsbandjes. Geadviseerd werd om zes dagen per week 15-45 minuten per dag te oefenen. De mate van het thuis oefenen is bijgehouden in een dagboek. In het onderzoek zijn veel uitkomstmaten meegenomen: vrees voor terugkeer van de tumor (Concerns about Recurrence Scale), angst (State-Trait Anxiety Inventory), depressiesymptomen (Center for Epidemiological Studies Depression Scale, CESD), optimisme (6item Life Orientation Test, LOT), ervaren stress (Perceived Stress Scale), kwaliteit van leven (SF-36), sociale steun (Medical Outcomes Social Support Survey, MOSS) en spiritualiteit (Likertschaal). De metingen zijn uitgevoerd vóór en na de zes weken training door een onderzoeker die niet wist in welke groep de vrouwen zaten. De analyses zijn op basis van 'intention to treat' uitgevoerd. Resultaten onderzoek MBSR BC Vergeleken met de controlegroep is de MBSR-groep gemiddeld significant beter wat betreft vrees voor terugkeer van de tumor, angst en depressie. De kwaliteit van leven is verbeterd. Bij de MBSR-groep zijn na de zes weken oefenen gemiddeld 6 van de 8 subschalen van de SF36 boven de normwaarde van 50. Bij de controlegroep zijn na zes weken 3 subschalen
genormaliseerd (pijn, algemene gezondheid en emotioneel welzijn). Er is geen verschil tussen de groepen in mate van sociale ondersteuning, ervaren stress, optimisme en spiritualiteit. De therapietrouw was goed: 34 (85%) van de 40 deelnemers volgden minstens 75% van de bijeenkomsten; 39 van de 40 deelnemers hielden bij hoeveel zij thuis oefenden en van hen oefenden er 28 (70%) voldoende. MBSR heeft voor vrouwen met postoperatieve status na borstkanker een significant effect op mentale stress, vrees voor terugkeer van de tumor en kwaliteit van leven, mogelijk was het lotgenotencontact ook van invloed. Langetermijneffecten Onderzoek naar langetermijneffecten van MBSR is nog niet veel uitgevoerd en als het is uitgevoerd is dat observationeel gedaan, dus zonder controlegroep. Bij het onderzoek van Lengacher is de controlegroep na de onderzoekstermijn van zes weken ook MBSR aangeboden, waardoor langetermijneffecten niet meer gecontroleerd kunnen worden bepaald. Onderzoek zonder controlegroep (KievitStijnen, 2008) bij 47 oncologiepatiënten liet direct na de training een verbetering zien van kwaliteit van leven, levensvreugde, spanning en lichamelijke symptomen, een verbetering die na een jaar nog verder was toegenomen. Daarnaast waren er verbeteringen in de mate van depressie, angst, vitaliteit en spanning. Doordat er geen controlegroep is kan niet gezegd worden dat dit door de MBSR komt. Het kan ook het normale beloop zijn. Dit geldt ook voor het onderzoek van Carlson bij 59 oncologiepatiënten. In het langetermijn quasi experimenteel onderzoek van Grossman bij patiënten met fibromyalgie is alleen de experimentele groep na drie jaar geanalyseerd. Onderzoek naar de duur van de training Bij de training van Kabat-Zinn is de duur van de training (26 uur totaal) zodanig dat
de deelnemers genoeg vaardigheden kunnen ontwikkelen om daarna zelfstandig door te gaan. Het programma voor patiënten met borstkanker is bijvoorbeeld teruggebracht tot zes weken, Klatt deed hetzelfde in zijn onderzoek naar MBSR voor werkgerelateerde stress (2009) en Mackenzie ging terug naar vier weken in zijn onderzoek naar MBSR voor verpleegkundigen (2006). Een recent review betrof de duur van een MBSR-programma (Carmody, 2009) en het effect van het aantal contacturen op de mate van effectiviteit op mentale stress. Van de 30 geanalyseerde onderzoeken lag de hoogste frequentie bij acht sessies (24 onderzoeken), twee uur (12 onderzoeken), zonder terugkomdag (17 onderzoeken). De totale contacttijd had een range van zes tot 28 uur, met een gemiddelde van 18,8. Het onderzoek van Klatt was met zes contacturen een uitschieter (N.B. Het onderzoek van Mackenzie is in deze review niet opgenomen). Carmody vond in zijn onderzoek geen significante relatie, maar ook geen bewijslast dat kortere programma’s minder effectief zijn voor het verminderen van mentale stress. Meer onderzoek met kortere programma’s is nodig voor het kunnen doen van een definitieve uitspraak over de effecten op mentale stress, waarbij ook andere effectmaten meegenomen zouden moeten worden. Ook effectief voor zorgverleners en docenten In een overzichtsartikel concludeert Praissman (2008) dat MBSR een effectieve behandelmethode is voor het reduceren van stress en angst bij patiënten, en dat MBSR ook therapeutisch is voor zorgverleners zelf. Het vermindert stress en verbetert de interactie met patiënten. Ook voor docenten worden cursussen MBSR gegeven. Literatuurlijst Op te vragen bij Sylvia van den Heuvel:
[email protected]
ISSUE 2 - 2010 13
DE SPIN-OFF VAN DE NPi-COPD-EXPERTGROEP Sinds 2009 bestaat er een NPi-COPD-expertgroep onder leiding van prof. dr. Rik Gosselink, fysiotherapeut verbonden aan de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven. Het doel van deze expertgroep is, door middel van een landelijke ‘dekking’ van fysiotherapeuten-experts op COPD-gebied, kennis te delen en door middel van overleg en samenwerking gemeenschappelijke problemen het hoofd te kunnen bieden zonder dat ieder voor zich opnieuw het wiel hoeft uit te vinden. Inmiddels hebben ruim 30 deelnemers zich aangesloten bij de expertgroep en hebben we bijna een landelijke dekking. De functionele bekostiging, het organiseren van een netwerk en het kennisniveau op het gebied van de COPD van de fysiotherapeuten in dit netwerk zijn vraagstukken die de revue passeren. Een belangrijk statement is neergezet over de in de Richtlijn COPD opgenomen voorwaardelijke maximale inspanningstest, ook voor de COPD-patiënten in GOLDstadium 1 en 2. De NHG-richtlijn ‘COPD’ stelt dit niet voorwaardelijk, terwijl de LESA stipuleert: “Voorafgaand aan een trainingsprogramma voert de fysiotherapeut of oefentherapeut idealiter een inspanningstest uit. De resultaten van de test worden gebruikt om het trainingsprogramma op te stellen en geven daarnaast informatie over de mogelijkheden en beperkingen (cardiocirculatoire, ventilatoire of diffusiebeperkingen) van de patiënt. Aangezien fysiotherapeuten om medisch legale redenen geen maximaal onderzoek uit mogen voeren, moet een dergelijk onderzoek door een arts gebeuren.” Je moet dus aan de arts een gemotiveerde vraag stellen om dit onderzoek uit te (laten) voeren. Er bestaat een misvatting bij veel fysiotherapeuten over de motivatie voor een dergelijke test. Niet alleen voor de veiligheid van intensieve fysieke training wordt deze test gedaan. Immers, veel patiënten, ook met milde luchtwegobstructie, vertonen cardiovasculaire comorbiditeit of hebben risicofactoren voor cardiovasculaire comorbiditeit (inactiviteit, roken, overgewicht en leeftijd). Daarnaast, en minstens zo belangrijk, geeft het inspanningsonderzoek informatie over de fysieke
COLOFON
14 ISSUE 2 - 2010
fitheid en de oorzaken van inspanningsbeperking. Deze informatie is essentieel om het trainingsniveau en de trainingsmodaliteiten te bepalen en een effectief en efficiënt trainingsprogramma op te kunnen stellen. Vanuit de expertgroep wordt het standpunt ingenomen dat we dit standpunt moeten uitdragen richting de huisarts en specialist. Onderzoek Onlangs is dr. Philip van der Wees van het KNGF een implementatie-onderzoek gestart. Het doel van het onderzoek is het ontwikkelen en evalueren van de strategie om de KNGF-richtlijn COPD te implementeren. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wil het KNGF een landelijke implementatiestrategie uitzetten. Deelnemers aan dit onderzoek krijgen hiervoor een NPi-masterclass ‘Implementatie van de KNGF-richtlijn COPD’ aangeboden. Voor deze masterclass is er voor de deelnemers van de expertgroep op 4 februari jl. een ‘train-de-trainer’ avond
ISSUE is de gratis kwartaaluitgave van het Nederlands Paramedisch Instituut en verschijnt in februari, mei, augustus en november in een oplage van ruim 20.000 exemplaren. Issue is ook volledig op internet te vinden onder Issue Online op www.paramedisch.org
georganiseerd in Hotel en Congrescentrum Papendal. Op 31 maart en 14 april heeft de eerste masterclass plaatsgevonden in het MMC te Veldhoven. Deze Masterclass is bijzonder succesvol verlopen. Verder staan in het voorjaar 2010 de regio’s ZuidLimburg, Nijmegen en Utrecht en voor het najaar de regio’s Amsterdam, Groningen en Haarlem in de planning in het kader van het onderzoek. Het NPi zal tevens voor fysiotherapeuten die niet deelnemen aan het onderzoek en reeds de cursus 'COPD en astma' hebben gevolgd in de regio's Rotterdam, Breda, Assen en Zwolle deze masterclass aanbieden. Regelmatig krijgt het NPi vragen van fysiotherapeuten om deel te kunnen nemen aan de expertgroep. Gezien het aantal deelnemers en de landelijke dekking in de expertgroep die er momenteel is worden fysiotherapeuten veelal verwezen naar de leden van de expertgroep uit die regio. Vragen kunt u mailen naar
[email protected]. Deelnemers tijdens de eerste NPi-Masterclass in Veldhoven
Redactie H.E. Askes H.W.A. Wams E. Wieberdink Vormgeving Idem Dito, Kampen
Advertenties H.E. Askes E
[email protected] ISSN 1383-5947 © Nederlands Paramedisch Instituut
Contact Postbus 1161 3800 BD Amersfoort T (033) 421 61 00 F (033) 421 61 90 I www.paramedisch.org E
[email protected]
PA P E N D A L
E E N COMPLE E T GR O E N-AR R ANGE ME NT VANAF F 89,- PER PERSOON
Arnhem Groenste Stad
HOTEL EN CONGRESCENTRUM PAPENDAL
LIGT AAN DE VOET VAN HET GROENE HART
VAN NEDERLAND: ‘NATIONAAL PARK DE
Het Groen-arrangement bestaat uit:
HOGE VELUWE’. MAAR WIST U OOK DAT
• overnachting in een 2-persoons kamer
ARNHEM TOT GROENSTE STAD VAN
EUROPA IS VERKOZEN?
• uitgebreid ontbƃtbuffet • een 3-gangendiner in Restaurant 20 28 • jetsverhuur met jetsroutes rond Papendal en omgeving De prƃzen voor dit arrangement, op basis van 2 personen per kamer, zƃn: • € 99,- per persoon, per nacht voor Hotel Papendal**** (4 sterren) • € 89,- per persoon, per nacht voor Hotel Papendal*** (3 sterren)
Dit arrangement is online te reserveren via www.papendal.nl
PASSION FOR MOTION
Grote inrui inruilactie! lactie! Ontvang g tot € 500,- retour voor uw oude bank. Naast de schit schit-terende en de door de KN KNVB NVB gekozen Manumed “WK2010 Limited Limitted Edition” (zie afbeelding) is deze inruilactie inruilactie geldig op elk ander model. Geen bank ba ank om in te ruiruilen? Dan ontvangt u een iinteressante nteressante korting. Actie geldig tot en met m 31 juli 2010. Kijk op www www.enraf-nonius.nl .enraf-nonius.nl voor meer informatie.