003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Inhoudsopgave 003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal .................................................................. 2 Raadsvoorstel bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal ............................................................. 3 Intern Stuk Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en ’t Waal .............................................................. 11 Intern Stuk spuitzones fruitteelt gemeente Tholen ........................................................................... 109 Intern Stuk spuitzones fruitteelt Tull en 't Waal ................................................................................ 160
003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Raadsvoorstel bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
Raadsvoorstel RST I org.00000714 RGO RBL Nr. 2012-054 (Vierde gewijzigde versie) Bouwlocaties Tull en 't Waal
*2012-054* Houten, 16 april 2013
Onderwerp: Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
Beslispunten: 1. De zienswijzen op drie punten gegrond en op zes punten ongegrond te verklaren overeenkomstig de bijgaande Nota Zienswijzen d.d. 8 oktober 2012. 2. Het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, zoals opgenomen in: de bij dit voorstel behorende analoge versie van het bestemmingsplan ‘Bouwlocaties Tull en ’t Waal’ (bijlage 2) ; het bij dit voorstel behorende GML-bestand met de naam ‘NL.IMRO.0321.0030BPBOUWTULL-VAST’.
Samenvatting: Mei 2011 heeft u ingestemd met de verkaveling van de 2e en 3e fase van de woningbouw in Tull en ’t Waal. Fase 2 en 3 omvatten in totaal 42 woningen, waarvan 16 koopgarantwoningen voor starters. Voor de financiering van de koopgarantwoningen heeft u in januari 2012 € 160.000, = beschikbaar gesteld. De provincie heeft inmiddels ingestemd met de benodigde aanpassing van de zogenaamde Rode Contour ten behoeve van deze nieuwbouw en dit nieuwe bestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning zijn vervolgens gecoördineerd ter inzage gelegd. De fruitteler die ten westen van het plan zijn bedrijf heeft en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben zienswijzen ingediend. Deze hebben op enkele punten tot aanpassing van het plan geleid. De overige zienswijzen zijn niet overgenomen.
Inleiding: Voorontwerp Op 29 november 2011 is het voorontwerpbestemmingsplan Bouwlocaties Tull en ’t Waal vrijgegeven voor inspraak . Tevens is er destijds een verzoek aan de Provincie Utrecht gestuurd om de rode contour ten behoeve van dit plan te verruimen. Op 26 juni 2012 is het definitieve besluit hiertoe door Provinciale Staten genomen . Het plan is, mede n.a.v. de inspraak, op ee n aantal belangrijke punten aangepast: N.a.v. de reactie van het HDSR op de waterparagraaf is het plan op een aantal aspecten (verbeelding, regels en toelichting) verbeterd; Op verzoek van de naastgelegen fruitteler is nader onderbouwd (De Omgevingsjurist, d.d. 11 mei 2012) waarom in dit geval binnen de (spuit) zone van 50 meter van het naastgelegen fruitperceel kan worden gebouwd, dit heeft onder meer geleid tot aanpassing van de plangrens; Cultuurhistorie is nader onderzocht ( cultuurhistorisch onderzoek en advies ‘bestemmingsplan Kerkebogerd en W aalseweg in ‘Tull en ’t Waal’ , mei 2012) en verankerd. Dit n.a.v. de nieuwe wettelijke verplichting om dit per 1 januari 2012 in ruimtelijke plannen te doen. De ‘dijkwoning’ is op verzoek van het Waterschap (verbod op bouwen in de waterstaatzone van de Lekdijk) naar het noorden verschoven en wordt nu wat vormgeving en ontsluiting betreft deel van de overige nieuwbouw aan de Kerkebogerd. Dit laatste is een eis van de Provincie.
-2
Om trapopgangen in de woningen met dwarskap mogelijk te maken, is op 5 plaatsen de mogelijkheid ingevoegd om de goothoogte plaatselijk over een maximale lengte van 3 meter te verhogen naar 9 meter. Tev ens is, om hoogteaccenten mogelijk te maken in de rijwoningen, op 3 plaatsen de mogelijkheid ingevoegd om de goothoogte plaatselijk over een maximale lengte van 5 meter naar een hoogte van 6 meter te tillen.
Op de informatieavond van 19 december 2011 van het bestemmingsplan bleek dat de woningdifferentiatie niet geheel aansloot bij de wensen van de daar aanwezige potentiele kopers uit Tull en ’t Waal. Hierop is ingespeeld door een extra woningcategorie aan te bieden tussen de Vrije Sector Hoog en de koopgarantwoningen in. Deze aanpassing kon worden ingepast in de geldende bouwvlakken en bouwhoogten van het ontwerpbestemmingsplan . Ontwerp Op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan gereed was, is ook de aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De omgevingsvergunning betreft de aanvraag voor 40 woningen van de 42 nieuwe woningen van fase 2 en 3 van het plan. Deze stukken hebben vervolgens ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn ingediend door het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de fruitteler, waarvan de 50-meter spuitzone ten behoeve van zijn fruitperceel over een deel van het plangebied valt. Beide reclamanten hadden eerder ook gereageerd op het voorontwerp van het bestemmingsplan. Het plan moet naar aanleiding van de zienswijze n gewijzigd worden vastgesteld. In het advies van de omgevingsjurist is aangegeven dat de situatie voor de bestaande woningen aan de Waalseweg 77 tot 81 nu, ten aanzien van spuitzone, niet voldoet. Vermeld zij dat deze situatie buiten het nu voorliggende bestemm ingsplan Bouwlocaties Tull en ’t Waal valt en binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied. In het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied zijn alleen voor nieuwe situaties beperkingen vastgelegd t.a.v. frui tteelt en de wijze van spuiten. Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan in 2002 bestond de huidige situatie al. Naar aanleiding van de uitkomst van het debat in de raadvergadering van 23 september jl. heeft er op 1 oktober jl. een gesprek plaatsgevonden met de adviseur van de fruitteler en de projectontwikkelaar voor de woningbouw in Tull en ’t Waal. Het planten van een haag in of dicht langs de boomgaard is voor de fruitteler niet acceptabel. Dit geeft te veel schade aan de fruitbomen enz. Het planten van een haag dicht langs de woningen is voor de ontwikkelaar geen optie. Het vrije uitzicht op de boomgaard is een van de kwaliteiten van het plan en potentiele kopers hebben al aangegeven dat zij dat zeer waarderen. Het saneren van de boomgaard tot op 50 meter van de woningen is ook geen optie vanwege de kosten: (ca.€250.000, = tot € 300.000, = per ha). De fruitteler en de ontwikkelaar zien meer in een afspraak over driftbeperkende spuitmethoden en een financiële bijdrage van de ontwikkelaar aan de fruitteler Aanvankelijk is afgesproken om een driftreductie van 95% in het bestemmingsplan op te nemen. De betreffende fruitteler en de projectontwikkelaar konden vervolgens geen overeenstemming bereiken over een financiële bijdrage ten behoeve van het bereiken van een dergelijk driftreductiepercentage (b.v. aanschaf nieuwe spuitmachine). De ontwikkelaar heeft vervolgens de WU gevraagd aan te geven wat de exacte relatie is tussen de het driftreductiepersentage en de aan te houden breedte van de spuitzone. Uiteindelijk is daarbij teruggegrepen op een onderzoek voor de gemeente Tholen van maart 2012. Daarin is aangegeven dat bij een driftreductie van 90% een afstand tussen woonerven en de boomgaard van 25 meter voldoende is en een afstand tussen de woningen en de boomgaard van 35 meter.
-3In de nieuwe situatie in Tull en ’t Waal zijn deze afstanden aanwezig. Driftreductie tot 90% is dus voldoende. Dit is nu opgenomen in het bestemmingsplan (toelichting 4.10, Regels 3.3.1) Voor Tull en ’t Waal is ook nog een locati- specifiek onderzoek gedaan op basis van de hoogst toegestane doseringen van bestrijdingsmiddelen. Ook in dat geval voldoet de situatie in ’t Waal maar in landelijk onderzoek en bij regelgeving is dit geen vastgesteld beleid. Dit uitgangspunt zal ook geen basis voor beleid in Houten worden. In de anterieure overeenkomst die de ontwikkelaar en de gemeente hebben gesloten, is vastgelegd dat alle planschade voor rekening van de ontwikkelaar komt. Dit is van belang in geval de ontwikkelaar en de fruitteler en onverhoopt niet uitkomen en de fruitteler voor de wijziging van de gebruiksregels in het bestemmingsplan een planschade claim zou willen indienen.
Beoogd effect: Enerzijds het vastleggen van een planologisch kader voor e en bestaande situatie ( fase 1), anderzijds het creëren van een planologisch kader voor fase 2 en 3, waarbinnen de omgevingsvergunning van de 42 woningen kan worden verleend, waaronder 17 koopgarantwoningen.
Argumenten: 1.1. In de nota zienswijze zijn alle argumenten voor elk onderdeel benoemd . In de nota zienswijzen is aangegeven waarom de zienswijzen al dan niet zijn gehonoreerd. 1.2. Het onderhoud van tertiaire watergangen is geen gemeentelijke taak. De wens van het Hoogheemraadschap om het gehele onderhoud van de sloot bij de gemeente onder te brengen is ongegrond. In het buitengebied zijn tertiaire watergangen vaak in eigendom bij en onderhoud van de eigenaren van de percelen ter weerszijde van deze watergang. Omdat bij verkoop van woningen duidelijk gemaakt wordt aan de bewoners dat ze een deel van de sloot moeten onderhouden weet een ieder waar hij aan toe is. Het onderbrengen van het eigendom en onderhoud de te graven watergang bij de gemeente legt onnodig kosten en risico bij de gemeente 1.3 Bouwen van woningen nabij een fruitteeltbedrijf is mogelijk. Doordat er nu al woningen en een watergang naast het fruitbedrijf liggen is de teler nu al verplicht spuittechnieken te gebruiken die de verspreiding (drift) van de gewasbeschermingsmiddelen buiten de boomgaard beperken. Onderzoek van de universiteit W ageningen voor de gemeente Tholen wijst uit dat onder deze omstandigheden een afstand van 25 meter tussen bouwbestemming en grens van de boomgaard voldoende is om risico’s uit te sluiten. Het planten van een afschermende haag is strik genomen niet noodzakelijk en ongewenst omdat dat de bruikbaarheid van het perceel waarop de haag geplant wordt te ve el beperkt en onderhoudskosten met zich mee brengt. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat in de bestemming “Agrarisch” met de aanduiding “Fruitteelt” er alleen bestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen gespoten mogen worden met spuitmachines met en drifreductieklasse van 90% (bijvoorbeeld een dwarsstroomspuitmachine met venturi spleetdoppen ). Zo is driftbeperking bij het spuiten niet alleen via het Lozingsbesluit maar ook via het bestemmingsplan afdwingbaar. 2.1 Gewijzigd vaststellen is nodig om de procedure te kunnen vervolgen Nadat het ontwerp van het bestemmingspla n ter inzage gelegd is moet het worden vastgesteld door de raad. Dit geldt voor zowel voor het digitale plan als het analoge plan. Het ontwerpbestemmingsplan is na de terinzagelegging en naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, op de volgende punten gewijzigd: -
De term Waterwingebied is in toelichting, regels en op de verbeelding gewijzigd in Boring vrije zone
-4-
Dubbelbestemmingen voor archeologie zijn in de regels en op de verbeelding toegevoegd. In de toelichting zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de waterparagraaf. De gebruiksrichtlijn voor de bestemming "Agrarisch" met aanduiding "Fruitteelt" is uitgebreid met de beperking t.a.v. de toe t passen spuittechniek en de beperking van de drift van te spuiten gewasbeschermingsmiddelen.
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de vaststellingsprocedure van het plan. 2.2 Beeldkwaliteit en deregulering Met de gewijzigde regels ten aanzien van beeldkwaliteit, onder meer door het afschaffen van welstand, is rekening gehouden in het voorliggende bestemmingsplan. Gezien de locatie en omvang van het project (dat deels al gerealiseerd is) is geen separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. In het bestemmingsplan is daarentegen wel een aparte paragraaf met de voorgestane beeldkwaliteit opgenomen. Waar mogelijk zijn aspecten van de beeldkwaliteit (zoals goot –en nokhoogtes) in de regels en op de verbeelding verwerkt. Deregulering is eveneens doorgevoerd in het voorliggende bestemmingsplan. De strokenmethode is niet meer opgenomen en er wordt rekening gehouden met het verlenen van zogenaamde flitsvergunningen.
Participatie: In het planologische traject zijn er een aantal participatiemomenten geweest. Voorontwerpbestemmingsplan: Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Bouwlocaties Tull en ‘t Waal’ heeft van 15 december 2011 t/m 11 januari 20012 ter inzage gelegen. Op 19 december 2011 is er een inloopavond gehouden. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 2 inspraakreacties binnengekomen. Daarnaast is het voorontwerp in het kader van het wettelijk vooroverleg naar verschillende wettelijke overlegpartners gestuurd. Twee instanties hebben gereageerd. De reacties hebben geleid tot aanvullende en extra gesprekken tussen gemeente en agrariër en gemeente en HDSR. Uiteindelijk is ervoor gekozen een aantal wijzigingen in de inrichting door te voeren, waarbij op een aantal punten tegemoet is gekomen aan de wensen van de HDSR. Ontwerpbestemmingsplan: Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 juni 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen (analoog en digitaal). Tijdens de zes wekentermijn kon een ieder een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend.
Communicatie: Het plan is voorafgaand aan de vaststelling raadpleegbaar voor de raadsleden via een link. U wordt dan doorgestuurd naar het gemeentelijke programma voor digitale bestemmingsplannen. De directe route naar deze link is: http://0321.roview.net/?phID=53DC7969-50BF-43D6-913A-6BE4573CB4A9 De kennisgeving van het vaststellingsbesluit zal in het Houtens Nieuws, de Staatscourant en op de gemeentelijke website bekend worden gemaakt. Het plan wordt te zijner tijd digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Financiën: Het vaststellen van het ontwerpbestemmingsplan heeft geen financiële gevolgen. Met de ontwikkelaar (Dura Vermeer) is een anterieure overeenkomst gesloten waarin alle gemeentelijke kosten, inclusief planschade, gedekt zijn. Alle financiële risico’s ten aanzien van de haalbaarheid van het plan liggen bij de ontwikkelaar.
-5-
Kanttekeningen: 1.1 HDSR houdt bezwaar tegen het gekozen onderhoudsregime van de watergang. Het Hoogheemraadschap blijft van mening dat het onderhoud van de tertiaire watergang bij de gemeente moet liggen omwille van eenvoudig en efficiënt onderhoud. Deze wens van het waterschap is ongegrond. Hiermee komen ook de kosten en risico’s bij de gemeente te liggen terwijl dit geen primaire taak is van de gemeente. De kans bestaat echter dat het HDSR in beroep gaat na vaststelling . 1.2 Het is onbekend of de onderbouwing voor het bouwen binnen een spuitzone kleiner dan 50 meter door de Raad van State als voldoende wordt aangemerkt. Met de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw mogelijk gemaakt van de woningen en wordt de huidige bedrijfsvoe ring van de fruitteler veiliggesteld. Hoewel een goede onderbouwing met betrekking tot de spuitzone in het bestemmingsplan is opgenomen en zoveel mogelijk aan de wensen van de betreffende fruitteler is tegemoet gekomen bestaat nog steeds een kans dat hij bezwaar aantekent tegen het plan enkel om het feit dat de bebouwing binnen de door de Raad van State gehanteerde richtafstand van 50 meter gebouwd wordt. In dat geval zal er een bodemprocedure bij de Raad van State gevoerd moeten worden wat ca. 6 maanden vertraging zal geven. Er is echter het maximale gedaan om aan de wensen van de fruitteler tegemoet te komen (zie ook beantwoording zienswijze).
Voortgang: Door de gewijzigde vaststelling moet normaal gesproken aan het Rijk en de Provincie Utrecht de mogelijkheid worden geboden voor het geven van een aanwijzing. Dit hoeft echter niet als er geen rijks- of provinciale belangen in het geding zijn door de wijzigingen (zoals in dit geval). Na publicatie van het vaststellingsbesluit wordt het besluit ter in zage gelegd voor een duur van 6 weken. Er kan in die periode beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Het besluit van de vaststelling treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij voor deze datum, naast beroe p, tevens een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In dat geval wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
Evaluatie: Het gebruik van de coördinatieregeling zal geëvalueerd worden. De coördinatieregeling waarbij het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gelijktijdig dezelfde procedure doorlopen wordt voor het eerst toegepast in Houten. Het voordeel van het toepassen van deze rege ling is dat beide besluiten gelijktijdig worden behandeld en dat er één beroepsgang is.Daarnaast bepaalt de wet dat, indien er beroep wordt ingediend, de Raad van State binnen 6 maanden uitspraak moet doen. Er zal dus sneller een onherroepelijk besluit zij n. Het toepassen van deze procedure zal voor meer projecten overwogen worden.
Houten, 1 6 april 2012 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, de secretaris, de burgemeester,
J.W iegel
R.G. van Boekhoven
-6-
Meegezonden bijlagen bij dit voorstel: -Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen; Wageningen universiteit: rapport 441. -Concept rapport UW driftblootstelling Tull en 't Waal maart 2013 Digitale bestemmingsplan raadpleegbaar voor de raadsleden via de directe link http://0321.roview.net/?phID=53DC7969-50BF-43D6-913A-6BE4573CB4A9 Bijlagen die voor de leden van de raad ter inzage liggen op de gebruikelijke wijze: 1. Nota Zienswijzen 2. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
Verantwoordelijke wethouders
e
1 poho HGE = Wethouder Geerdes.
Raadsbesluit
Nr. 2012-054 (Vierde gewijzigde versie) De raad van de gemeente Houten heeft de voorstellen van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 augustus 2012 nr. BWV12.0390 en 16 april 2013 nr. BWV13.0227 gelezen en besluit: 1. De zienswijzen op drie punten gegrond en op ze s punten ongegrond te verklaren overeenkomstig de bijgaande Nota Zienswijzen d.d. 8 oktober 2012. 2. Het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, zoals opgenomen in: de bij dit voorstel behorende analoge versie van het bestemmingsplan ‘Bouwlocaties Tull en ’t Waal’ (bijlage 2) ; het bij dit voorstel behorende GML-bestand met de naam ‘NL.IMRO.0321.0030BPBOUWTULL-VAST’. Dit is besloten in de openbare vergadering van de raad op 23 mei 2013. De raad van de gemeente Houten, de griffier, de voorzitter,
J.G.S Pijnenborg
R.G. Boekhoven
003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Intern Stuk Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en ’t Waal
Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en ’t Waal Idn: IMRO.0321.0030BPBOUWTULL-VAST Status: Vastgesteld
Gemeente Houten
Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Toelichting, regels en analoge verbeelding
April 2013
Kenmerk 0321-05-T03 Projectnummer 0321-05
Toelichting
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
1
2.
Huidige situatie 2.1. Bestaande situatie 2.2. Huidige stedenbouwkundige structuur 2.3. Begrenzing plangebied
2 2 3 5
3.
Beleid 3.1. Rijksbeleid 3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 3.1.2. Visie erfgoed en ruimte 3.2. Provinciaal beleid 3.2.1. Structuurvisie Utrecht 2005 – 2015 3.2.2. Provinciale ruimtelijke verordening 3.3. Gemeentelijk beleid 3.3.1. Bestemmingsplan Buitengebied 3.3.2. Artikel 19 3.3.3. Nota Wonen 3.3.4. Gebiedsvisie woningbouw Tull en 't Waal 3.3.5. Strategische visie Houten in 2015 3.3.6. Ruimtelijk visie Houten in 2015 3.3.7. Ontwerp- Structuurvisie Eiland van Schalkwijk 3.3.8. Aanpassing rode contour 3.3.9. Prostitutie
6 6 6 7 8 8 10 11 11 11 12 12 12 12 13 13 13
4.
Onderzoek 4.1. Algemeen 4.2. Geluid 4.3. Bodem 4.4. Water 4.4.1. Waterbeleid 4.4.2. Huidige situatie 4.4.3. Waterkering 4.4.4. Wateroverlast 4.4.5. Drooglegging 4.4.6. Watergangen en bevoegd gezag 4.4.7. Waterkwaliteit en riolering 4.4.8. Beheer en onderhoud 4.5. Luchtkwaliteit 4.6. Externe veiligheid 4.7. Flora en Fauna
15 15 15 16 18 18 19 19 20 21 22 22 22 23 23 24
4.8. 4.9. 4.10. 4.11.
Archeologie Cultuurhistorie Bedrijvigheid Uitkomsten vormvrije m.e.r.-beoordeling
26 30 31 32
5.
Toekomstige situatie 5.1. Aanleiding 5.2. Stedenbouwkundig plan 5.3. Beeldkwaliteit
33 33 34 34
6.
Juridische planbeschrijving 6.1. Algemeen 6.2. Bestemmingsplan 6.3. Plansystematiek 6.4. Regels
37 37 37 37 38
7.
Handhaving 7.1. Algemeen 7.2. Jurisprudentie 7.3. Het gemeentelijk handhavingsbeleid 7.4. Handhaving bestemmingsplan woningbouwlocatie Tull en 't Waal
41 41 41 42 43
8.
Uitvoerbaarheid 8.1. Economische uitvoerbaarheid 8.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
45 45 45
1
1.
Inleiding De kern Tull en 't Waal is een van de kleine kernen binnen de gemeente Houten en ligt ten noorden van de Lek en ten oosten van de Rijksweg A27. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om op bescheiden schaal, woningbouw in de kleine kernen mogelijk te maken. Deze ambitie is verankerd in diverse gemeentelijke beleidsstukken, zoals de Strategische visie 'van groei naar bloei', de Ruimtelijke visie 2005-2015, de Nota Wonen en de Ontwerp Structuurvisie Eiland van Schalkwijk. Gedifferentieerde woningbouw zal de leefbaarheid van het buurtschap ten goede komen en zal de overlevingskansen van de basisschool in 't Waal, vergroten. Voor Tull en 't Waal is een drietal uit- en inbreidingslocaties aangewezen, waaraan een fasering is gekoppeld. Burgemeester en wethouders hebben op 25 maart 2008, op grond van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling verleend voor fase 1. Fase 1 is inmiddels gerealiseerd. De fasen 2 en 3 komen vanaf 2012 aan bod. Fase 3 zal pas na wijziging van de rode contour zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening ontwikkeld kunnen worden. Dit bestemmingsplan biedt het planologisch-juridisch kader voor de reeds gerealiseerde woningen en de nieuwbouw in het plangebied.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
2
2.
Huidige situatie
2.1.
Bestaande situatie Tull en 't Waal ligt op het 'Eiland van Schalkwijk'. Dit is weliswaar geen echt eiland, maar dankt zijn naam aan het feit dat het gebied in alle windstreken wordt omzoomd door water. Het eiland vormt door zijn openheid een groot contrast met het stedelijk gebied van de Utrechtse agglomeratie. Het gebied heeft een oude landschaps- en verkavelingsstructuur. De ontginning van het gebied is nog af te lezen aan de bebouwingslinten, de parcellering en de watergangen. Het 'Eiland van Schalkwijk' is een oud landbouwgebied, gevormd door de rivier, en bestaat uit uiterwaarden, lager gelegen kommen en hoger gelegen stroomruggen en oeverwallen. De lager gelegen kommen en de uiterwaarden zijn vooral in gebruik als weidegebied (vooral melkvee), op de stroomruggen komt meer fruitteelt voor. Op die stroomruggen liggen bebouwingslinten en de kleine kernen Schalkwijk (circa 2000 inwoners) en Tull en 't Waal (circa 670 inwoners). In Tull en 't Waal, of historisch meer correct de kern 't Waal1, is een aantal dorpsvoorzieningen zoals een kerk, school en buurthuis aanwezig. Afbeelding 1: Ligging plangebied (inzet: deelgebieden fasering verkaveling).
Tussen de Waalse Wetering en de Lekdijk heeft in de loop van de 20e eeuw een verdichting plaatsgevonden. Allereerst werd de strook grond aan de oostzijde van de reeds in de 18e eeuw aanwezige Strijpweg ingevuld met woningbouw. Vervolgens werd begin jaren '80 de Kerkebogerd, passend binnen het aanwezig landschapspatroon, ontwikkeld. Gelijktijdig werd een lang-
1
De andere kern Tull is het vroegere gehucht Honswijk.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
3
zaamverkeerroute aan de voet van de Lekdijk tussen Kerkebogerd en Strijpweg vormgegeven, waardoor ook hier een verdichting van het bebouwingspatroon plaatsvond. Als laatste relatief grote ontwikkeling is de realisatie van de Weidebogerd aan te merken. De grond waar de woningen gerealiseerd kunnen worden is nu nog in particulier bezit. De ontwikkelaar die de woningen zal bouwen heeft inmiddels overeenkomsten gesloten met de grondeigenaar en de kerkvoogdij van de PKN gemeente 't Waal.
2.2.
Huidige stedenbouwkundige structuur De historische groei van 't Waal is nog duidelijk aan de ruimtelijke structuurdragers van het dorp af te lezen. Als duidelijk herkenbare ruimtelijke structuurdragers zijn de Waalseweg en -wetering en de Strijpweg te herkennen. De Kerkebogerd is minder herkenbaar als structuurdrager, maar de daar aanwezige de bomenrijen en het verkavelingspatroon dat het oorspronkelijke landschapspatroon volgt, vormen wel een stevige aanzet voor een herkenbare structuur. Tussen deze ruimtelijke hoofdstructuren heeft ondermeer de ontwikkeling van de Weidebogerd plaatsgevonden. De Waalseweg en -wetering vormen met de aangrenzende bebouwing en de daarbij behorende erfbeplanting een herkenbaar geheel. De woningen aan de Waalseweg verspringen ten opzichte van elkaar. Aan de noordzijde staan de woningen onder een kleine hoek ten opzichte van de Waalseweg. De woningen volgen daarbij het aan deze zijde aanwezige landschapspatroon. Aan de zuidzijde staan de woningen evenwijdig aan de Waalseweg. Ook hier verspringt de voorgevelrooilijn. De wetering ligt aan de zuidzijde van de Waalseweg. De erven zijn door middel van bruggetjes bereikbaar gemaakt. In tegenstelling tot de noordzijde, waar het vlakke polderland veelal tussen de woningen door zichtbaar is, zijn aan de zuidzijde de erven stevig beplant. Op het perceel Waalseweg 75, op de hoek van de Waalseweg en de Kerkebogerd, is de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf aanwezig. De bijzondere functies binnen het dorp liggen aan de Waalseweg. Aan de noordzijde staat de basisschool en aan de zuidzijde staat, verscholen tussen de bomen, een idyllisch kerkje. Het sociaal-cultureel centrum ligt verscholen achter een voormalige boerderij aan de Waalseweg. De Strijpweg vormt al sinds lange tijd (de weg komt reeds voor op kaarten uit 1850) een verbinding tussen de Lekdijk en de Waalseweg. In de loop van de tijd is langs deze weg een gedifferentieerd beeld van vrijstaande woningen ontstaan. Het karakteristieke dorpse profiel, een rijbaan met aan weerszijden een grasberm met daarin volgroeide essen, bepaalt het groene beeld. Ondersteunend daaraan is de groene inrichting van de ruime voortuinen. Strijpweg 14/16 (fase 1) Op het perceel rondom het fruitteeltbedrijf aan de Strijpweg 14/16 zijn recent 25 woningen gebouwd. Langs de Strijpweg is het karakteristieke profiel en het beeld van gedifferentieerde, vrijstaande woningen doorgezet en zijn 3 vrijstaande woningen gebouwd. Achter de Strijpweg is
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
4
sprake van een weefsel tussen de ruimtelijke hoofdstructuren. De verkavelingsstructuur is hier informeel van opzet. Open plekken (boomgaard, speelveld achterzijde woningen Kerkebogerd) zijn aanleiding geweest voor de situering van de woningen. Door middel van de informele verkavelingsopzet met een gedifferentieerd woningbouwprogramma, is een voor 't Waal passende, dorpse invulling gegeven. Een beperkte bouwhoogte (1,5 laag met kap) en groene straatprofielen dragen bij aan de dorpse setting. Afbeelding 2: Verkaveling fase 1.
In totaal omvat fase 1 25 woningen. Deze zijn onderverdeeld in: 3 vrijstaande woningen, vrije sector hoog; 5 geschakelde twee-onder-een-kap; vrije sector hoog;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
5
9 rij-woningen vrije sector midden; 4 sociale huur BeBo-woningen; 4 sociale koop BeBo-woningen. Dit deelgebied wordt voor het autoverkeer ontsloten vanaf de Strijpweg. Voor langzaam verkeer is aangesloten op bestaande fiets- en voetpaden. Kerkebogerd fase 2 en 3 De huidige bebouwing aan de Kerkebogerd is begin jaren '80 van de vorige eeuw ontwikkeld. Vanaf de Waalseweg wordt de Kerkebogerd aan de noordwestzijde ingeleid met een dubbele bomenrij. Oorspronkelijk bestemd als kerkenpad / voetpad, wordt de ruimte onder de bomenrij thans in gebruik genomen voor het parkeren van auto's. Daar waar de bebouwing aan de Kerkebogerd begint, eindigt de dubbele bomenrij. Deze wordt voortgezet als enkele rij, zij het dat er hier en daar gaten in de rij zijn gevallen. Aan de zuidoostzijde van de Kerkebogerd ligt tussen het terrein rondom de kerk en de uit de jaren '80 stammende woningbouw een 'bos'-perceel, dat is omzoomd door een beukenhaag. De bebouwing aan de Kerkebogerd bestaat voornamelijk uit uniforme eengezinsrijenwoningen, waarbij de berging aan de voorzijde, danwel aan de achterzijde is gesitueerd. De goothoogte van de woningen is aan de voorzijde twee lagen, aan de achterzijde één laag. Evenals de Kerkebogerd is de Weidebogerd projectmatig ontwikkeld. Het plan wordt vanaf de Strijpweg ontsloten en is rondom een pleintje gesitueerd. Op het pleintje wordt geparkeerd en gespeeld. In het openbare gebied staan, in tegenstelling tot de Strijpweg en de Kerkebogerd, geen structurerende bomenrijen, maar individuele bomen. De doodlopende straatjes in het plan lijken te anticiperen op eventuele latere ontwikkelingen. De goothoogte van de woningen is één tot anderhalve laag. Oorspronkelijk, dat wil zeggen voordat het plan Kerkebogerd werd ontwikkeld, stond langs de Lekdijk, tussen Strijpweg en Kerkebogerd, slechts een viertal woningen. Gelijktijdig met de ontwikkeling van de woningen aan de Kerkebogerd werd de strook aan de Lekdijk verdicht. Hier ontstond uiteindelijk een architectonisch gevarieerd beeld van woningen, die vanaf de Lekdijk en/of het pad tussen Strijpweg en Kerkebogerd worden ontsloten.
2.3.
Begrenzing plangebied Het plangebied bestaat uit twee gedeelten. Het reeds gerealiseerde plandeel van fase 1 ligt aan Strijpweg en wordt omsloten door de woonbebouwing aan de Weidebogerd en de Kerkebogerd. De gebieden van fase 2 en 3 liggen aan weerszijden van de Kerkebogerd (zie inzet in afbeelding 1).
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
6
3.
Beleid
3.1.
Rijksbeleid
3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. In het verleden heeft het Rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Het plangebied ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nationale Landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. De provincie is verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de nationale landschappen. De globale begrenzing hiervan is weergegeven in een bijlage van het SVIR. De provincie neemt, op basis van deze globale begrenzing, een gedetailleerde begrenzing op in hun structuurvisies en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kwaliteiten uit. Grootschalige ontwikkelingen zijn
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
7
niet toegestaan, tenzij het het nationaal belang betreft en er compenserende maatregelen worden getroffen. Binnen de nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul). Daarnaast bieden de nationale landschappen ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Maat, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van de landschappen. Het begrip 'grootschalig' moet gerelateerd worden aan de aanwezige kernkwaliteiten en aan het reeds aanwezige verstedelijkingspatroon en het -volume. Zo kan in relatief onbebouwde landschappen een beperkte toename van de bebouwing reeds afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van dat landschap, terwijl in andere landschappen een zelfde toename van bebouwing geen gevolgen hoeft te hebben voor de aanwezige kernkwaliteiten. De Nieuwe Hollandse Waterlinie kent volgens de Nota als kernkwaliteiten: een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen; een groen en overwegend rustig karakter; openheid. De ligging aan de aanvalszijde van de Hoofdweerstandslijn van de Waterlinie (dat wil zeggen in het inundatieveld) betekent een beperking voor de stedelijke ontwikkeling. Vanuit dit perspectief zou hier niet gebouwd mogen worden. Aan de andere kant is de ligging (van 't Waal) op een stroomrug volgens de principes van het rivierengebied een logische plek voor bebouwing aansluitend op de huidige dorpskern. Bouwen op deze plek (buiten de rode contour) is met betrekking tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) ongewenst. De NHW is hier echter nauwelijks te ervaren is. Er zijn geen open zichtlijnen meer richting het inundatiegebied. Gezien de reeds aanwezige bebouwing en het nauwelijks beleefbaar zijn van de NHW op deze plek, is de uitbreiding acceptabel. Deze moet dan wel gezien worden als afronding van de kern. In de kwaliteitsgids -katern Waterlinies- is aangegeven dat lokale nieuwe wegen, die door een inundatieveld lopen, niet op de Hoofdweerstandslijn (de Lekdijk) mogen aansluiten. De ontsluiting van de woningen vanaf de Waalseweg mag niet in een doorgaande lijn naar de dijk wordt getrokken. Een fietspad moet duidelijk van een andere orde zijn en qua structuur anders vormgegeven worden dan de doorgaande weg in de uitbreiding. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van de SVIR. 3.1.2. Visie erfgoed en ruimte In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
8
het bodemarchief; het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren); het cultuurlandschap. In paragraaf 4.8 en 4.9 wordt ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.
3.2.
Provinciaal beleid
3.2.1. Structuurvisie Utrecht 2005 – 2015 Provinciale Staten van Utrecht hebben op 13 december 2004 het Streekplan Utrecht 2005-2015 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. In de "Beleidslijn nieuwe Wro" die is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten op 23 juni 2008 is het Streekplan Utrecht 2005-2015 met ingang van 1 juli 2008 beleidsneutraal omgezet in een provinciale Structuurvisie Utrecht 2005-2015. Totdat de provincie een structuurvisie vaststelt, hebben de bestaande streekplannen de status van structuurvisie. In de structuurvisie wordt de nadruk gelegd op zorgvuldig ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied dat wil zeggen efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte. Hieronder wordt ook dubbelgebruik en ondergronds gebruik verstaan. Het provinciale streven is er op gericht de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden en waar mogelijk een impuls te geven. Dit kan gebeuren door aandacht te schenken aan duurzaam bouwen en duurzame ruimtelijke ontwikkeling. De impuls kan tot stand komen in de combinaties van functies, de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur. In de structuurvisie wordt benadrukt dat een en ander op een zorgvuldige wijze dient plaats te vinden, waarbij het de uitdaging is om stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden en waardevol groen in stand te houden. Waar mogelijk dienen veiligheid, gezondheid, milieu en waterhuishoudkundige situaties zoveel mogelijk te worden verbeterd. In de structuurvisie zijn rode contouren aangegeven, waarbinnen alle stedelijke functies, zoals wonen, werken, voorzieningen en stedelijk groen, vallen. Hiermee wordt beoogd aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking te vermijden. Vanuit deze optiek is het gewenst nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Als de ontwikkelingen binnen de contouren en in het kwalitatieve en kwantitatieve ruimtelijk beleid passen uit de structuurvisie, dan worden ze beschouwd als passend in het proces van vernieuwing en functieaanpassing. Voor Tull en 't Waal is de bestaande bebouwing van de kern uitgangspunt geweest voor de bebouwingscontour. Verruiming van de contour is in principe niet mogelijk maar door de ruime structuur zijn binnen de contour incidenteel met maatwerk inbreidingsmogelijkheden aanwezig. Het plangebied valt ten dele binnen de vastgestelde rode contouren.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
9
Op de plankaart hebben fase 1 en 2, die binnen de rode contour liggen, de aanduiding 'Stedelijk gebied'. Voor het overige deel ligt het plangebied in "Landelijk gebied 3", waarin verweving van functies centraal staat. Landelijk gebied 3 wordt in de structuurvisie getypeerd als een: "Afwisselend en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur, recreatie en in enkele gevallen zeer extensieve woonmilieus; het kan gaan om zowel verweving op perceelsniveau als om een mozaïek van gescheiden functies." Afbeelding 3: Rode contour 't Waal.
Om de kwaliteiten van het landelijk gebied te beschermen en te ontwikkelen gaat de provincie terughoudend om met stedelijke uitbreidingen van de buiten de stadsgewesten gelegen kernen. Als verantwoorde inbreiding, herstructurering en renovatie van de bestaande voorraad onvoldoende mogelijk blijkt, kunnen deze kernen, afhankelijk van de eigen behoefte, in beperkte mate uitbreiden. De nieuwbouw voor (kleine) kernen dient tegemoet te komen aan de behoeften van die kern en beschikbaar te komen voor de eigen inwoners. Daarbij is extra aandacht nodig voor starters en senioren. De rode contour geeft de ruimtelijke begrenzing. Voorwaarde bij stedelijke uitbreiding is dat er geen onevenredige schade optreedt voor andere functies zoals natuur en landbouw, en voor de leefomgeving. Aan kleine kernen wordt in paragraaf 6.4 van de structuurvisie specifiek aandacht besteed. Het verstedelijkingsbeleid voorziet slechts in beperkte mate in uitbreiding van de overige kernen. Deze keuze is gericht op het voorkomen van verdere versnippering van het landelijk gebied en het realiseren van duurzame ecologische, agrarische, recreatieve, landschappelijke en cultuurhistorische structuren. Deze keuze hoeft niet ten koste te gaan van de leefbaarheid van de kleine kernen en het landelijk gebied. Het creatief benutten van inbreiding en herstructurering biedt voldoende mogelijkheden voor een toename van de woningvoorraad, waardoor grote problemen voor de leefbaarheid van (groepen van) de plaatselijke bevolking worden voorkomen. De provincie wijst er op, dat er mogelijkheden zijn om de druk van woningzoekenden van buiten de kern te verminderen. Vanaf juli 2004 bestaat er in het kader van de woonruimteverdeling, de
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
10
mogelijkheid voor gemeenten om voor kernen tot 2000 inwoners, voorrang te geven aan lokale woningzoekenden. In dezelfde paragraaf wordt aangegeven dat als blijkt dat er geen mogelijkheden voor verantwoorde inbreiding en herstructurering/renovatie van bestaande stedelijke gebieden (meer) aanwezig zijn, de provincie op basis van een gemeentelijke visie, bekijken of een beperkte oprekking van de rode contour mogelijk is. Hiermee wordt voorkomen dat de kleine kernen volledig op slot gaan. In de gemeentelijke visie moet de noodzaak expliciet worden aangetoond. De argumentatie moet van de gemeente komen en gekoppeld zijn aan de (leefbaarheids)problematiek in de kern. In de visie moet in ieder geval ook worden aangegeven welke mogelijkheden zijn onderzocht voor inbreiding en herstructurering en in hoeverre vestigingsbeperking volgens de Huisvestingswet soelaas heeft geboden enzovoort. Met de oprekking van de contour dient in ieder geval ook tegemoet te worden gekomen aan de behoeften van de doelgroepen van de kern zelf (met name starters en ouderen). Een dergelijke oprekking van de contour verloopt, na zorgvuldige afweging, via de procedure van de afwijkingsbevoegdheid. Op plaatsen waar de bebouwingskern grenst aan landelijk gebied met hoge bodemkundige, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van bovenlokaal belang of harde begrenzingen als waterplassen en waterbergingslocaties is oprekking van de contour in beginsel ontoelaatbaar. Oprekking van de contour is hier bij gebleken noodzaak en bij ontbreken van alternatieven slechts via een zwaardere procedure (de partiële herziening) mogelijk. 3.2.2. Provinciale ruimtelijke verordening Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) vastgesteld, die gebaseerd is op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. De basis van de verordening is de Structuurvisie 2005 – 2015. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Hierbij kan worden gedacht aan de EHS en de rode contouren. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat géén bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Op grond van de artikelen 4.1, lid 5 en 9.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft het gemeentebestuur van Houten aan Gedeputeerde Staten van Utrecht verzocht ontheffing te verlenen van om fase 3 buiten de rode contour te bouwen. Op 20 maart 2012 hebben gedeputeerde staten besloten met dit verzoek in te stemmen.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
11
3.3.
Gemeentelijk beleid
3.3.1. Bestemmingsplan Buitengebied Voor het plangebied vigeert het "Bestemmingsplan Buitengebied", dat op 12 maart 2002 door de gemeenteraad van Houten is vastgesteld en op 29 oktober 2002 door Gedeputeerde Staten van Utrecht gedeeltelijk is goedgekeurd. In dit bestemmingsplan heeft de kern 't Waal de bestemming "Dorpsgebied" (artikel 7) en heeft het vrijwel geheel de aanduiding 'wonen'. Door middel van cijfers is het aantal bestaande woningen aangeduid. Een uitzondering hierop vormt het perceel Waalseweg 75 dat is aangeduid als 'agrarisch bedrijf'. De uitbreidingsrichting van dit bedrijf is naar achteren geprojecteerd. Afbeelding 4: Fragment plankaart bestemmingsplan Buitengebied.
Op 19 februari 2008 heeft de gemeenteraad de "Artikel 30 herziening Bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld. Deze partiële herziening heeft geen betrekking op het onderhavige plangebied. 3.3.2. Artikel 19 Ten behoeve van de woningbouw in fase 1 hebben burgemeester en wethouders op 25 maart 2008 op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening vrijstelling verleend van het bestemmingsplan Buitengebied.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
12
3.3.3. Nota Wonen In de Nota Wonen Houten 2015, die op 29 juni 2004 door de gemeenteraad van Houten is vastgesteld is het woonbeleid voor een periode van tien jaar verwoord. In de nota wordt uitgebreid aandacht besteed aan kleine kernen. Om de sociale opbouw en de dorpse samenleving in de kleine kernen te versterken wordt een systeem nagestreefd waarin woningzoekenden (met name starter en ouderen) uit deze kernen bij de verdeling van sociale huurwoningen op de een of andere wijze voorrang krijgen. Daarnaast wordt in de nota geconstateerd dat een bescheiden toevoeging van koopwoningen ook een bijdrage aan versterking van de sociale opbouw en dat inbreidingsmogelijkheden benut dienen te worden voor nieuwbouw. 3.3.4. Gebiedsvisie woningbouw Tull en 't Waal De woningbouw in Tull en 't Waal is met de vaststelling van de Gebiedsvisie woningbouw Tull en 't Waal in 2006 van start gegaan. Deze gebiedsvisie is destijds door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Dit plan voorzag in de bouw van circa 75 woningen in drie fasen met tussenpozen van 5 jaar. De eerste fase van 25 woningen binnen de rode contour aan de Strijpweg is inmiddels gerealiseerd. De tweede fase van 22 woningen wordt grotendeels binnen de rode contour gerealiseerd en zou in 2012 gebouwd moeten worden. De derde fase van 20 woningen wordt aansluitend op de bouw van de tweede fase gerealiseerd, indien de voorgaande fase geheel verkocht is (in 2013 of daarna). 3.3.5. Strategische visie Houten in 2015 Op 27 mei 2003 heeft de gemeenteraad de Strategische visie Houten 2015 vastgesteld, met het motto van groei naar bloei. Kern van deze visie is: vasthouden aan wat Houten heeft en richten op het uitbouwen van aanwezige kwaliteiten. In deze visie wordt geconstateerd dat vanwege de huidige economische positie de voorzieningen in de kleine kernen onder druk staan. Omdat deze voorzieningen functioneren als ontmoetingsplaats voor de dorpsbewoners is het toch van belang om deze te behouden. Door middel van beperkte woningbouw in de kleine kernen wordt de leefbaarheid van deze kernen vergroot en het voortbestaan van de basisvoorzieningen bevorderd. 3.3.6. Ruimtelijk visie Houten in 2015 De gemeenteraad heeft op 26 april 2005 deRuimtelijke Visie – "Leven-de Ruimte"- Houten 2015 vastgesteld. In deze visie, die voortborduurt op de Strategische visie, is de ruimtelijke koers van Houten voor de planperiode vastgelegd. Belangrijk uitgangspunt is dat Houten en de drie kleine kernen niet aan elkaar groeien. De kernen 't Goy, Schalkwijk en Tull en 't Waal moeten -net als de buurtschappen en het buitengebied- hun eigen identiteit behouden. De woningbehoefte voor de gemeente Houten tot 2015 omvat circa 1000 woningen. Een deel van die woningen kan, vanuit het oogpunt van leefbaarheid, in de kleine kernen worden gebouwd. Hiermee kan een bevolkingsdaling worden tegengegaan. Dat is noodzakelijk omdat een
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
13
afname van het inwoneraantal in kleine kernen per definitie bedreigend is voor het voorzieningenniveau. De kleine kernen gaan derhalve niet op slot. Het bijbouwen kan ten goede komen aan eigen inwoners én mensen van buiten. 3.3.7. Ontwerp- Structuurvisie Eiland van Schalkwijk Het gemeentebestuur van Houten legt met de structuurvisie (ontwerp, augustus 2011) een toekomstbeeld neer voor het Eiland van Schalkwijk. Met deze visie geeft de gemeente planologische duidelijkheid. Met deze structuurvisie legt de gemeente de koers op hoofdlijnen vast voor ontwikkeling van het Eiland van Schalkwijk, waarbij onder meer de leefbaarheid in de kernen (vitaliteit) verder zal worden versterkt. Dat betekent bijvoorbeeld: geen woningbouw om de woningbouw, maar woningbouw (onder strakke voorwaarden) als onderdeel van een integrale benadering om het gebied te verrijken en duurzaam te maken. Grootschalige woningbouw is niet passend in een hoofdzakelijk landbouwgebied. Om de vitaliteit van de kleine kernen in stand te houden (sociale cohesie, het draagvlak voor voorzieningen en het verenigingsleven) is ruimte nodig voor het toevoegen van een kleine hoeveelheid woningen (gefaseerd) in of aan de bestaande kernen. Deze zijn vooral bedoeld voor jongeren en ouderen. De inzet is om woningbouw op het eiland zoveel mogelijk te beperken tot het voldoen aan de lokale woningbehoefte. 3.3.8. Aanpassing rode contour Om het woningbouwplan te kunnen realiseren is een aanpassing van de rode contour nodig. In de Provinciale ruimtelijke verordening (artikel 4.1, sub 5) staat aangegeven welke aspecten moeten worden afgewogen. De gemeente Houten heeft hiervoor een ontheffingsverzoek ingediend bij de provincie Utrecht. Hierin wordt ingegaan op de criteria zoals die zijn benoemd in artikel 4.1, sub 5 van de PRV. Een aantal onderdelen hieruit, zoals woningbehoefte, landschappelijke inpassing, enzovoort, is uiteraard ook opgenomen in deze plantoelichting. Op 20 maart 2012 hebben gedeputeerde staten besloten met dit verzoek in te stemmen. 3.3.9. Prostitutie Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen. Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via het bestemmingsplan te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
14
strijdigheid met het bestemmingsplan als een dwingende weigeringsgrond opgenomen, hierdoor wordt door aanpassing van de bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd. Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan past de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de Houtense bedrijventerreinen, aangegeven zijn als enige mogelijke locaties waar middels een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, één prostitutiebedrijf gevestigd zou kunnen worden. Deze terreinen zijn onderling ook weer vergeleken op geschiktheid. In het onderhavige bestemmingsplan is op grond van dit prostitutiebeleid, de vestiging van seksinrichtingen uitgesloten.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
15
4.
Onderzoek
4.1.
Algemeen Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dien het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht). In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zodat voldaan wordt aan de onderzoeksverplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk; belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aan het slot van dit hoofdstuk zal dan ook één van bovenstaande conclusies worden getrokken.
4.2.
Geluid Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar woningen die in een geluidszone vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van: woonerven; 30 km/uur-gebieden. Voor de Waalseweg geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Voor deze weg is derhalve op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. In 2008 bedroeg de etmaalintensiteit op de Waalseweg 1.100 motorvoertuigen per etmaal. Gelet op
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
16
deze relatief lage intensiteit is evenmin akoestisch onderzoek noodzakelijk om te bepalen of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar woonen leefklimaat. De Lekdijk kent een 60 kilometer/uurregime. In het kader van de Gebiedsvisie Tull en 't Waal van 10 oktober 2006 is akoestisch onderzoek verricht. De verkeersintensiteit op de Lekdijk bedroeg destijds 600 motorvoertuigen per etmaal. Uit het onderzoek is gebleken dat indien alle motorvoertuigbewegingen (circa 150 motorvoertuigen/etmaal) van en naar fase 1 via de Lekdijk zouden plaatsvinden, het geluidniveau van de dichtstbijzijnde nieuwbouwwoning (op circa 60 meter van de Lekdijk) nog steeds onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zou blijven. Het geluidniveau in Lden op die gevel bedraagt 45dB, hetgeen circa 3 dB minder dan de voorkeursgrenswaarde is. Een toename van 3 dB staat gelijk met een verdubbeling van de verkeersintensiteit. Het is derhalve niet aannemelijk dat het geluidniveau de komende 10 jaar boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt.
4.3.
Bodem Fase 1 Omdat fase 1 inmiddels is gerealiseerd is het in principe niet noodzakelijk om een samenvatting van een bodemonderzoek in het bestemmingsplan op te nemen. In 2008 is in een bodemonderzoek2 bepaald dat voldaan werd aan de eisen voor schone grond. Door Oranjewoud is per email op 3 september 2008 bevestigd dat hieruit mag worden geconcludeerd dat de bodem tevens geschikt is voor de functie wonen. Fase 2 Het bodemonderzoek3 voor fase 2 is uitgevoerd conform de onderzoekstrategie voor een 'kleinschalig onverdachte locatie' (ONV), zoals omschreven in de NEN 5740:2009. In aanvulling op de onderzoeksopzet is ter plaatse van de voormalige boomgaard een extra bovengrondanalyse op bestrijdingsmiddelen uitgevoerd. Richting een (voormalig) benzineservicestation aan de Waalseweg 60 is nog een extra peilbuis geplaatst. In de zwak puinhoudende kleiige bovengrond tot ongeveer 0,6 m –mv rondom de bebouwing op de locatie is een licht verhoogd gehalte aan PCB aangetoond. De zandige en humeuze kleiige bovengrond met sporen puin in de voormalige boomgaard bevat tot circa 0,5 m –mv geen verhoogde concentraties voor de onderzochte stoffen uit het standaard analysepakket en bestrij-
2
3
Oranjewoud, Rapport Partijkeuring grond (in-situ) Strijpweg te Tull en 't Waal, projectnummer 174488, revisie 00, 25 augustus 2008 AT MilieuAdvies B.V., Verkennend Bodemonderzoek Waalseweg 73a te Tull en 't Waal, AT11050, Lekkerkerk, maart 2011
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
17
dingsmiddelen. In de zintuiglijk schone ondergrond is alleen een licht verhoogd nikkelgehalte gemeten (0,2-1,1 m –mv). Het grondwater ter plaatse van de voormalige boomgaard bevat een licht verhoogd gehalte aan barium. Voor de overige onderzochte stoffen zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aangetoond. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwater is onduidelijk; een (punt)bron is niet aanwijsbaar. Waarschijnlijk kan de licht verhoogde concentratie voor barium in het grondwater worden aangemerkt als een verhoogde achtergrondwaarde. In het grondwater richting het (voormalige) benzineservicestation aan de Waalseweg 60 zijn geen verhoogde concentraties voor minerale olie en vluchtige aromaten gemeten. In de bodem is ook geen olie-water reactie waargenomen. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De licht verhoogde concentraties in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw. Fase 3 Uit het bodemonderzoek4 voor fase 3 is bij zintuiglijke waarnemingen plaatselijk een verhardingslaag (baksteen, puin en sintels) aangetroffen. Onder de verhardingslaag worden in een grondtraject van circa 0,5 meter zwakke bijmengingen met puin aangetroffen. Tevens worden op de onderzoekslocatie in de bovengrond puin en kolen aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld of in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Wel is ter plaatse van de verhardingslaag een asbestverdacht plaatje waargenomen. De verhardingslaag is na overleg met de opdrachtgever niet nader onderzocht. In de bovengrond en ondergrond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan zware metalen, minerale olie en / of PAK gemeten. Ter plaatse van de bovengrondse tank zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In de bovengrond van het noordelijk terreindeel zijn verhoogde EOXgehalten ten opzichte van de triggerwaarde aangetoond. EOX is een somparameter en geeft een indicatie van de aanwezigheid van halogeenverbindingen. Licht verhoogde EOX-gehalten (tot 3,0 mg/kg ds) kunnen voorkomen zonder dat er sprake is van een bodemverontreiniging. In het grondwater ter plaatse van het grasland zijn licht verhoogde gehalten gemeten aan zink. De aangetoonde concentratie overschrijdt de streefwaarde, maar ligt beneden de betreffende toetsingswaarde voor nader onderzoek. In het grondwater ter plaatse van de ondergrondse tank zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Er zijn derhalve geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van verontreinigingen in het grondwater van de onderzoekslocatie uit het onderzoek naar voren gekomen. In het grondwater ter plaatse van de mestbak zijn licht verhoogde gehalten
4
Aveco De Bondt, Verkennend Bodemonderzoek Waalseweg 75 te Tull en 't Waal, R-JOK/080268, Driebergen, 28 april 2008
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
18
gemeten aan chroom, koper en zink. Tevens zijn matig verhoogde gehalten gemeten aan arseen en nikkel. Na herbemonstering is een matig verhoogd gehalte aan arseen gemeten en een licht verhoogd gehalte aan nikkel. Aangezien de peilbuis nabij de mestbak staat Is niet de verwachting dat het grondwater verder van de mestbak af een sterk verhoogd gehalte aan arseen wordt gemeten. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu te verwachten. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Opgemerkt wordt dat na overleg met de opdrachtgever is besloten geen onderzoek te verrichten naar de aanwezige gedempte stoot en de verhardingslaag. Er valt daarmee geen uitspraak te doen over de milieuhygiënische kwaliteit van de gedempte stoot en de verhardingslaag. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de verwijdering van de verhardingslaag die verdacht is voor de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden grond afkomstig uit de bovengrond van het noordelijk terreindeel vrijkomt, wordt geadviseerd deze grond binnen de begrenzing van het perceel te verwerken.
4.4.
Water
4.4.1. Waterbeleid Het landelijke waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal bestuursakkoord Waterbeleid (NBW juni 2003). Beleid ten aan zien van waterkwaliteit- en kwantiteit is in twee drietraps-; strategieën samengevat: waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren; waterkwaliteit: schoonhouden scheiden zuiveren. Wat waterveiligheid betreft is het landelijk beleid gericht op het klimaatscenario midden 2050 van het NBW. Het provinciaal waterbeleid is vooral gericht op bescherming van diep grondwater. Voor grondwaterwingebieden gelden beperkingen ten aanzien van het grondgebruik en infiltratie van water van verharde oppervlakken. Het gehele plangebied ligt in de boringsvrije zone Nieuwegein en de beschermende kleilaag op de bodemlagen waaruit het drinkwater gewonnen wordt mag niet verstoord worden. Deze kleilaag bevindt zich op 40 meter diepte. Er mag niet dieper geboord, geheid of gegraven worden dan 40 meter. Waterbeleid van het Hoogheemraadschap richt zich op het "Stand Still"-principe. Hiermee wordt bedoeld dat ruimtelijke ontwikkeling geen verslechtering ten opzichte van het huidige en gehele (grond)watersysteem met zich mee mag brengen en dat de veiligheid tegen overstroming niet afneemt. De waterbeheerder in het gebied is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
19
Zij heeft het Europese, landelijke en provinciale beleid vertaald naar regionaal beleid door invulling te geven aan normen en richtlijnen die zij onder andere ten uitvoer brengt bij het verlenen van watervergunningen. Voorkomen moet worden dat door versnelde afvoer van piekbuien via nieuw verhard oppervlak leidt tot grote peilstijging van het aanwezige oppervlaktewater. Voor nieuwe plannen betekent dit dat de oppervlakte van open water niet mag afnemen en dat toegevoegd verhard oppervlak binnen het plangebied gecompenseerd moet worden met 10 à 20% van dit toegevoegde verhard oppervlak. Bescherming van het ondiepe grondwater is een taak van het Hoogheemraadschap en wordt vertaald in een verbod op permanente grondwateronttrekking voor constructies zoals kelders enzovoort en eisen ten aanzien van de kwaliteit van het water dat in de bodem geïnfiltreerd mag worden. Het ecohydrologisch beleid wordt vertaald in het zo veel mogelijk aansluiten van peilgebieden bij de natuurlijke waterstanden en het tegengaan van versnippering van peilgebieden. Ook de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de natte ecologische hoofdstructuur wordt nagestreefd. De aanleghoogte van de bebouwing moet zodanig zijn dat bij peilstijgingen (tijdens een bui die eens in de 100 jaar voorkomt volgens met middenscenario 2050) geen wateroverlast ontstaat. De aanleghoogte wordt bepaald in overleg met het hoogheemraadschap en bij voorkeur vastgelegd in het bestemmingsplan. 4.4.2. Huidige situatie Het huidige watersysteem bestaat uit een aantal sloten haaks op de watergang langs de lintbebouwing van 't Waal aan de Waalseweg. Het water stroomt grofweg in noordoostelijke richting naar de Waalsewetering. In het verleden is er door uitbreiding van bebouwing tussen Lek en Waalsewetering en schaalvergroting in de landbouwpercelen, de oorspronkelijke slotenstructuur voor een deel gedempt. De huidige watergangen zijn vaak met duikers met elkaar verbonden. De huidige watergangen binnen het plangebied zijn krap gedimensioneerd. Hierop kan niet zonder meer de regenwaterafvoer van nieuw verhardoppervlak op worden aangesloten. Het plangebied grenst aan de Lek. De kwellengte tussen de rivier en het plangebied is echter zo lang dat er geen hinderlijke verhoging van de grondwaterstanden te verwachten is5. 4.4.3. Waterkering Het plangebied grenst aan de primaire waterkering Lekdijk. Voor een primaire waterkering houdt het hoogheemraadschap een waterstaatzone aan. De breedte van de waterstaatzone is afhankelijk van de veiligheidsfactoren van de waterkering ter plaatse en kan richting de binnen-
5
Oranjewoud, Stabiliteit Lekdijk nabij 't Waal, Berekeningen ten behoeve van keurvergunning, projectnr. 234722, revisie 02, 15 november 2010
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
20
dijk variëren van 50 tot 75 meter vanaf de rand van het asfalt van de dijk. Voor deze waterstaatzone gelden strikte verbodsregels met betrekking tot de nieuwbouw. Daarbuiten bevindt zich de beschermingszone van 50 meter. In deze zone is overleg nodig met het hoogheemraadschap over de mogelijkheden en randvoorwaarden voor bebouwing. Er zal bij de bouw en aanleg wegen, fietspaden enzovoort moeten worden voldaan aan de eisen die het waterschap aan die zone stelt. Een deel van het plangebied valt binnen die beschermingszone. Uit onderzoek (Oranjewoud, 15 november 2010) blijkt dat voor de projectlocaties wordt geconcludeerd dat werkzaamheden geen effect hebben op de waterkerende functie. In de berekeningen blijft de veiligheidsfactor onveranderd. Dit is te verklaren door de afstand tot de waterkering. De locaties bevinden zich op een dermate grote afstand dat afgraven niet leidt tot verminderde veiligheid. Voor beide projectlocaties geldt dat na de werkzaamheden (de bouw van de woningen in het plangebied) de aanwezige kwelweglengte groter is dan de benodigde kwelweglengte waardoor er geen gevaar voor piping (kwel) ontstaat ten gevolge van deze werkzaamheden. Daarbij is er geen sprake van structurele klachten in 't Waal met betrekking tot grondwater of kwelwater. 4.4.4. Wateroverlast De toename van het verhard oppervlak zal een afvoerpiek geven bij neerslag. Deze mag niet worden afgewenteld op het systeem benedenstrooms. Door vergroting van de oppervlakte van het oppervlaktewater in het plangebied met 15% van het toegevoegde verhardoppervlak of door beperking van de afvoer door berging tot 1,5 l/sec/ha wordt door vasthouden en bergen de afvoerpiek beperkt. (Vastgesteld Waterbeleid HDSR). In de Kleinebogerd is 3.600 m² aan verhard oppervlak toegevoegd. Hier is door toepassing van een bergingssloot, greppels met bergingsdrains en een stuw met beperkte afvoer het maximaal debiet beperkt tot 1,5 l/sec/ha6. De drains zijn niet permanent watervoerend en voeren alleen af bij neerslag. In het gebied rond de Kerkebogerd is circa 6.000 m² verhard oppervlak toegevoegd. Om de piekafvoer hier af te vlakken wordt door verbreding en aanleg van watergangen 1.000 m² oppervlaktewater toegevoegd. Door aanleg en verbreding van watergangen ontstaat ook een directe en open verbinding met de Waalsewetering en de sloten aan de Lekdijk en de in de rest van het plangebied. Hierdoor kan ook kwelwater vanuit de Lek beter afgevoerd worden. Het op de kaart aangegeven vlak met de bestemming water heeft betrekking op het wateroppervlak bij een waterstand van 0.75 m1 + N.A.P.. Nieuwe watergangen hebben een talud van 2:3.
6
tlu landschapsarchitecten, Water en inbreiding in Tull en ’t Waal, Utrecht, 20 februari 2007
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
21
Bij hoge waterstanden in de Lek bestaat het gevaar dat de bodem van sloten achter de Lekdijk opbarst door de hoge kweldruk in de watervoerende lagen in de bodem achter de dijk. Er zullen dus beperkingen gesteld worden aan de slootbodemhoogte van de te graven sloten. Het waterschap zal in het kader van de Watervergunning de noodzakelijke eisen opleggen en eventuele aanvullende technische maatregelen eisen (slootbodemhoogte 0,00 + N.A.P). Onderzoek (Oranjewoud, 15 november 2010) wijst uit dat er geen verhoging van kwel zal ontstaan door de realisatie van de woningen in het plangebied. Er is geen sprake van structurele klachten in 't Waal met betrekking tot grondwater of kwelwater. Alleen bij extreem hoge waterstanden in de Lek zoals in 1995 zijn er klachten van bewoners over wateroverlast bij de meest laaggelegen bestaande woningen aan de Lekdijk. Alle nieuwe woningen binnen het bestemmingsplan staan veel hoger en hebben drainage onder de woning. Daar zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Ten behoeve van de woningbouw wordt de duiker tussen watergangen achter de Kerkebogerd en de watergang aan de Kerkebogerd verlegd. Het hoogheemraadschap zal in het kader van de watervergunningverlening eisen stellen ten aanzien van hoogte en diameter. 4.4.5. Drooglegging De gemiddelde grondwaterstand in het plangebied wordt hoofdzakelijk bepaald door de waterstand in de Waalsewetering en de daarop aangesloten watergangen in het plangebied. De Waalsewetering heeft een zomerpeil van 0,75 +NAP en een winterpeil van 0,60 + NAP De grondwaterstand in de bouwpercelen zal door opbolling in de grond gemiddeld circa 20 tot 30 cm hoger liggen. De waterstand van de Lek kent grote peilverschillen. Bij de hoogste waterstand in de Lek kan de grondwaterstand stijgen tot 1,40 + NAP. De nieuwbouw aan de Kerkebogerd kent een vloerpeil van 1,90 meter tot 2,20 meter + NAP. Daarmee is de ontwatering 0,50 tot 0,80 meter. Afbeelding 5: Drooglegging.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
22
Alle watergangen in het plangebied voeren af naar de Waalsewetering. De peilhoogte van woningen varieert tussen 1,90 meter +NAP en 2,20 meter +NAP. De drooglegging ten opzichte van het zomerpeil binnen het plangebied van de woningen varieert tussen 1,15 meter en 1,45 meter. Voor de wegen geldt een drooglegging van 0,95 meter tot 1,25 meter. Ten behoeve van de drooglegging en de ontwatering zijn geen bijzondere maatregelen noodzakelijk. Ook het toevoegen van nieuwe peilgebieden voor verlaging van waterstanden is niet nodig. 4.4.6. Watergangen en bevoegd gezag Er bevinden zich geen primaire watergangen in het gebied. De bestaande, te verbreden en aan te leggen watergangen aan Kerkebogerd komen in eigendom van de gemeente en particuliere eigenaren. Voor het wijzigen van de watergangen en het afvoeren van water op oppervlaktewater is een watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig. Ook voor activiteiten binnen de waterstaat- en de beschermingszone van de Lekdijk is een watervergunning noodzakelijk van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De tertiaire watergangen kennen een beschermingszone van 2 meter uit insteek watergang die vrij moet blijven van obstakels en dat talud niet steiler mag worden dan 2:3. 4.4.7. Waterkwaliteit en riolering Het buurtschap 't Waal heeft een verbeterd gescheiden stelsel. Via het gemaal aan de Weidebogerd wordt het afvalwater naar de RWZI in Houten gepompt. De nieuwbouw rond de Kleinebogerd is voorzien van infiltratiegreppels en drains. Alle verharde oppervlakken daar zijn afgekoppeld en lozen op dit systeem. De afvalwaterafvoer van de nieuwe woningen aan de Kerkebogerd wordt op de DWA-leiding van het bestaande gescheiden rioolstelsel aangesloten. De afvoercapaciteit van het rioolsysteem is voldoende groot. (GRP gemeente Houten). De regenwaterafvoeren van de woningen en de verharding worden volledig afgekoppeld en voeren af op de aanwezige en nieuwe sloten. De parkeervakken aan de Kerkebogerd worden in half open verharding uitgevoerd zodat hier de afvoer naar het oppervlaktewater wordt gehalveerd. Volledige afkoppeling is mogelijk omdat op geen van de locaties de verkeersintensiteit hoger is dan 500 mvt/etmaal (Kerkebogerd: 375 mvt/etmaal, Kleinebogerd 125 mvt/etmaal). Er vindt geen verslechtering van de kwaliteit van het watersysteem plaats. 4.4.8. Beheer en onderhoud Alle nieuwe en bestaande watergangen in het plangebied zijn eigendom van de gemeente of van particulieren. De watergangen zullen moeten worden onderhouden volgens de Keur tertiaire watergangen van het Hoogheemraadschap door de eigenaren van het betreffende stuk watergang.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
23
4.5.
Luchtkwaliteit De Eerste Kamer is 9 oktober 2007 akkoord gegaan met de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november in werking getreden, samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriele regeling Beoordeling luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen. Omdat er in het plangebied in totaal (fase 1, 2 en 3) ongeveer 60 woningen worden gerealiseerd, kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van de 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
4.6.
Externe veiligheid Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
24
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. Uit de risicokaart van de Provincie Utrecht blijkt dat er geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het bouwplan plaatsvinden. Derhalve voldoet de ontwikkeling aan de eis voor het plaatsgebonden risico (artikel 5 van het BEVI). De Lek is een vaarroute waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het plangebied valt echter ruimschoots buiten het 25 meter plasbrandaandachtsgebied. Voor het overige zijn er geen routes gevaarlijke stoffen in de nabije omgeving van het Tull en 't Waal aanwezig. De toekomstige situatie zal naar verwachting niet leiden tot meetbare veranderingen van het groepsrisico.
4.7.
Flora en Fauna Fase 1 Op grond van de Flora- en faunawet is een initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht om aan te tonen of een ruimtelijke ingreep gevolgen heeft voor de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen een projectgebied. Uit de destijds voor fase 1 uitgevoerde natuurtoets7 blijkt dat zich in het plangebied geen strikt beschermde dier- of plantensoorten bevinden die de voorgenomen activiteit wezenlijk kunnen beïnvloeden. In het kader van de Floraen faunawet waren er in fase 1 geen belemmeringen voor woningbouw. Fase 2 en 3 Voor fase 2 en 3 is in 2010 een quick scan8 uitgevoerd. Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuurgebied. De uiterwaarden van de Lek, ongeveer 60 meter ten zuiden van fase 3 maken deel uit van de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kolland & Overlangbroek' ligt op meer dan 15 km afstand. Door de diversiteit van het plangebied, met onder andere een bosje, een boerenerf, een hoogstamboomgaard en bebouwing, biedt het een geschikt leefgebied voor veel vogelsoorten. Een aantal van de in het plangebied voorkomende soorten heeft verblijfplaatsen die vermeld staan op de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten. Deze lijst is door het Ministerie van LNV opgesteld en omvat vogelsoorten waarvan de nestplaats het gehele jaar beschermd zijn (categorie 1-4) en soorten waarvoor een omgevingscheck noodzakelijk is (categorie 5). Van de soorten van categorie 1-4 zijn (sporen van) de Huismus en Gierzwaluw waargenomen. Daar-
7
8
Oranjewoud, Natuurtoets Strijpweg 14 Tull en 't Waal, Onderzoek naar beschermde natuurwaarden, projectnummer 174488, revisie 01, juni 2008 Oranjewoud, Quickscan natuurwaarden Tull en Het Waal, 236081, Deventer 17 november 2010
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
25
naast is het gebied uitermate geschikt voor de Steenuil die overdag niet is waar te nemen. Van categorie 5 zijn nesten van de Boerenzwaluw en de Huiszwaluw waargenomen. In het plangebied komen daarnaast onder andere ook Groene specht en Grote bonte specht voor. In het plangebied zijn vleermuizen foeragerend waargenomen. Het valt niet op voorhand uit te sluiten dat er verblijfplaatsen aanwezig zijn in bestaande bebouwing van het plangebied. De watergangen in het plangebied vormen geen geschikt biotoop voor de Kleine modderkruiper. Om het lokaal voortbestaan Boerenzwaluw en Huiszwaluw te garanderen is het van belang dat hiermee rekening gehouden wordt in de ontwerpen van de nieuwbouw. Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is een vervolgonderzoek9 gedaan naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en naar de jaarrond beschermde nesten van (Steen)uilen, Gierzwaluw en huismus. In het vervolgonderzoek wordt geconstateerd dat de vleermuizen het plangebied als foerageergebied gebruiken. Net buiten het plangebied is in de kerk een (kraam)kolonie van (gewone) dwergvleermuizen aangetroffen. Deze kolonie ondervindt vooralsnog geen negatieve effecten van de herinrichting. De aanwezigheid van deze kolonie kan het gebruik van het plangebied, met name in de paartijd voor vleermuizen, doen wijzigen. Hierbij valt te denken aan het gebruik van de opstallen, het gebouw of de bomen als paarverblijfplaats. In verband hiermee is in de zomer van 2011 een aanvullend onderzoek10 uitgevoerd. Daarbij de zomer- en kraamverblijven, paarverblijven en zwermplaatsen alsmede vliegroutes en foerageergebied geïnventariseerd. Hieruit blijkt dat de woning naast de kerk voor de gewone/ruige dwergvleermuis van belang is als paarverblijfplaats en daarmee de instandhouding van de lokale populatie. Andere onderdelen van het plangebied zijn niet van belang voor de gewone en ruige dwergvleermuis, hier kunnen de werkzaamheden plaats vinden. Teneinde overtreding van de Flora- en faunawet bij het slopen van deze specifieke woning te voorkomen dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen om de gunstige staat van instandhouding van de lokale populaties van deze soorten te waarborgen. In het onderzoeksrapport wordt een voorstel gedaan voor die mitigerende maatregelen. Door het uitvoeren hiervan wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden. De functionaliteit van de vast rust- en verblijfplaatsen voor de vleermuizen komt hiermee niet in het geding. Een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk. Aangezien het hier gaat om een strikt beschermde soort wordt geadviseerd om deze mitigerende maatregelen voor te leggen aan het bevoegd gezag in de vorm van een ontheffingsaanvraag, om er zeker van de zijn dat de maatregelen voldoende zijn. Hierbij wordt ingezet op een goedkeuring van de maatregelen, maar op een positieve afwijzing 11 van de ont-
9 10
11
Oranjewoud, Vervolgonderzoeken Tull en 't Waal, 239575, Deventer 25 juli 2011 Oranjewoud, Vleermuis- en vogelonderzoek Tull en 't Waal Herinrichting Kerkebogerd, 239575, Oosterhout, 19 oktober 2011 Een positieve afwijzing houdt in dat bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een ontheffingsaanvraag is ingediend. Deze ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet kan niet worden verleend,
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
26
heffingsaanvraag (geen overtreding van de Flora- en faunawet). De ontheffingsaanvraag kan worden verstuurd door de initiatiefnemer, zodra het definitieve rapport is opgeleverd. Uit het vervolgonderzoek (Oranjewoud, 25 juli 2011) blijkt dat de gierzwaluw en huismus geen vaste rust- en verblijfplaats in het plangebied hebben in 2011. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is derhalve niet noodzakelijk. De steenuil is tijdens het vervolgonderzoek (Oranjewoud, 25 juli 2011) en het Vleermuis- en vogelonderzoek (19 oktober 2011) niet aangetroffen in het plangebied. De gebouwen (opstallen) en (fruit)boomgaard worden niet gebruikt als verblijfplaats of foerageergebied. In het plangebied werden tijdens het avondbezoek van 30 augustus 2011 echter wel twee bosuilen waargenomen. De twee vogels werden luid roepend in het bosgebied langs de Kerkebogerd aangetroffen. Aangezien de Nederlandse bosuilen echte standvogels zijn (Koning, 2002), mag worden aangenomen dat het bosgebied onderdeel is van het territorium van de soort. De bosuil staat vermeld op categorie 5 van 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Vogelsoorten van categorie 5, keren weliswaar vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar beschikken wel over voldoende flexibiliteit om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Het nest van de bosuil is dus niet jaarrond beschermd, het is een flexibele soort. De gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoort zal niet worden aangetast wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen. Een ontheffing is niet noodzakelijk. Door de voorgenomen ontwikkeling gaat binnen het plangebied het actuele leefgebied van de bosuil verloren. Het verdient aanbeveling om in de directe omgeving, bijvoorbeeld in het bosgebied tussen Waalseweg en de Lekdijk een bosuilkast op te hangen, om het verlies van de broedplek te mitigeren.
4.8.
Archeologie Fase 1 Fase 1 ligt in een komgebied van de rivier de Lek en heeft volgens de IKAW een lage trefkans op archeologische waarden. Fase 1 bevindt zich op circa 200 meter afstand van de Waalsewetering, van waaruit het dorp zich heeft ontwikkeld. Vermoedelijk is het terrein ook in het verleden in gebruik geweest als tuin/weiland. Archeologisch onderzoek ten behoeve van de geplande woningbouw is voor deze locatie derhalve niet noodzakelijk. Fase 2 en 3 Grote delen van fase 2 en 3 zijn een 'terrein van archeologische waarde' op de archeologische maatregelenkaart die op 4 december 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het betreft een categorie-2 terrein (zie afbeelding 6). De maatregel die gekoppeld is aan deze categorie is
omdat er geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Dit houdt in dat het is toegestaan de voorgenomen werkzaamheden zonder ontheffing uit te voeren, mits de in de activiteitenplannen genoemde maatregelen worden uitgevoerd.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
27
2
dat onderzoek geëist kan worden als ingrepen groter zijn dan 100 m én dieper gaan dan 0,5 meter. Afbeelding 6: Archeologische maatregelenkaart gemeente Houten (Bron: www.houten.nl).
Derhalve is een archeologisch vooronderzoek 12 uitgevoerd. Gezien de ligging van het plangebied op de oevers van de Lek gold een lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van vindplaatsen van vóór de Romeinse tijd. Verwacht werd dat eventueel aanwezige afzettingen van oudere stroomgordels geërodeerd zijn door de Lek. De met de oudere stroomgordels samenhangende archeologische resten zullen daarbij verdwenen of verspoeld zijn. Voor vindplaatsen uit de Romeinse tijd tot en met de Vroege Middeleeuwen gold een middelhoge archeologische verwachting. Het plangebied zal tot aan de bedijking in 1100 na Chr. nog regelmatig overstroomd zijn. Pas na de bedijking zal het plangebied goed bewoonbaar zijn geworden. Voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gold een hoge archeologische verwachting. Tijdens het veldonderzoek zijn dijkdoorbraakafzettingen op stroomgordelafzettingen aangetroffen. Hoewel op basis van het bureauonderzoek niet werd verwacht dat de Vuylkoop stroomgordel in de ondergrond van het plangebied aanwezig zou zijn, blijkt dit wel het geval te zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn in 2 van de 15 boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft een ophoogpakket met roodbakkend geglazuurd aardewerk, een pijpensteeltje en enkele spikkels houtskool. Gezien het feit dat er dijkdoorbraakafzettingen onder het ophoogpakket zijn aangetroffen, dateert het ophoogpakket zeer waarschijnlijk van na 1624. In het plangebied is dus een huisterp uit de Nieuwe tijd aanwezig. Beide boringen zijn in een bekend monumententerrein gezet.
12
Raap, Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, NO3658_HOWW, Leiden, januari 2011
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
28
Tijdens het veldonderzoek zijn oeverafzettingen van de Vuylkoop stroomgordel aangetroffen. Op deze oevers kan bewoning uit het Neolithicum verwacht worden. De oeverafzettingen zijn ontkalkt. Dat duidt erop dat de afzettingen langere tijd droog hebben gelegen en dus bewoonbaar zijn geweest. Er zijn geen bewoningsniveaus aangetroffen in de top van de oeverafzettingen. Eventuele vindplaatsen uit het Neolithicum zijn met een booronderzoek moeilijk op te sporen. De graafwerkzaamheden reiken echter niet tot de diepte waarop de stroomgordelafzettingen zijn aangetroffen (vanaf 1,4 m-mv). Eventueel aanwezige vindplaatsen zullen dan ook alleen bij het plaatsen van heipalen verstoord kunnen worden en dit betreft een redelijk geringe verstoring. Afbeelding 7: AMK-terrein 11364.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt geadviseerd om het terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 11364) in het plangebied in situ te beschermen door hier geen bouw- of grondwerkzaamheden uit te voeren. Aangezien de archeologische resten direct onder maaiveld zijn aangetroffen, is de kans erg groot dat deze bij de bouwwerkzaamheden verstoord zullen worden, ook als er geen graafwerkzaamheden uitgevoerd worden (bijvoorbeeld door het gewicht van de bouwmachines). Indien bescherming in situ geen optie is, is geadviseerd de aard en omvang van de vindplaats in kaart te brengen door middel van een proefsleuvenonderzoek (zie verderop in deze paragraaf. Voor het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werk-
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
29
zaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Afbeelding 8: Proefsleuven.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
30
Dit proefsleuvenonderzoek13 is in 2011 uitgevoerd. De aangetroffen greppels en ophogingslagen duiden op de aanwezigheid van een terp binnen het plangebied. Hierop heeft mogelijk bewoning plaatsgevonden. Sporen van een huisplaats zijn echter niet aangetroffen. Daarom is het aannemelijker dat de terp verband houdt met de kerk en is aangelegd ten behoeve van de bouw van de kerk. De ophogingslaag uit de Late Middeleeuwen is vondstrijk, maar het materiaal zegt niet per definitie iets over de eventuele bewoning op de terp. Vaak werd er in de Middeleeuwen opgehoogd met afval van elders. Direct aan de Waalseweg, ten noordoosten van de huidige bebouwing, duidt de aanwezigheid van twee laatmiddeleeuwse greppels en een ophogingsspakket uit deze periode wel op gebruik van de terp. De locatie van de geplande nieuwbouw ten noordoosten van de huidige bebouwing kon door de aanwezigheid van bebouwing en begroeiing slechts in beperkte mate worden onderzocht. Hierdoor kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden uitgesloten dat zich direct buiten de aangelegde proefsleuf sporen van bewoning bevinden. Daarom wordt aanbevolen de sloop van de huidige bebouwing en de nieuwbouw archeologisch te laten begeleiden. Er wordt gekozen voor een archeologische begeleiding omdat er geen concrete aanwijzingen zijn voor de ligging van een huisplaats, maar op basis van de resultaten van de proefsleuven dit ook niet helemaal kan worden uitgesloten. Van belang hierbij is ook de geringe omvang van de geplande bouwwerkzaamheden in het noordelijke deel van het plangebied (zie afbeelding 8). Ten zuidoosten van het bestaande woonhuis is slechts de voet van de terp aangetroffen en ontbreekt het laatmiddeleeuwse ophogingspakket. Bovendien is in dit gedeelte van het plangebied door middel van de putten 2 en 3 circa 15% van de oppervlakte van de geplande nieuwbouw onderzocht. Hierdoor kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat zich in het zuidelijke deel van het plangebied, ter hoogte van de geplande nieuwbouw, geen behoudenswaardige archeologische resten bevinden. In dit deel van het plangebied wordt dan ook geen vervolgonderzoek worden aanbevolen (zie afbeelding 8). Het eventuele verdere verloop van de twee laatmiddeleeuwse greppels in het zuidelijke deel van het plangebied en hun relatie tot de twee greppels die parallel aan de Waalseweg lopen, kan onderzocht worden binnen het kader van de archeologische begeleiding van de sloop en nieuwbouw in het noordelijke deel van het plangebied.
4.9.
Cultuurhistorie Het plangebied kent een lange bewoningsgeschiedenis. In verband daarmee is cultuurhistorisch onderzoek14 uitgevoerd. Het plangebied ligt nabij de oude kerk van Tull en 't Waal. In deze omgeving zijn archeologische restanten te verwachten uit de Late Middeleeuwen (1050 - 1500) en uit de Nieuwe Tijd (1500 - heden). Ook bovengronds zijn er restanten uit deze tijdperken aanwezig, zoals middeleeuwse wegen-, water en dijkenstructuur, de middeleeuwse verkaveling en,
13
14
Raap, Evaluatie- en selectierapport Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Plangebied Kerkebogerd en Waalseweg te Tull en 't Waal Gemeente Houten, HOWW3, Leiden, 5 juli 2011 Cuijpers Advies/ Projectbureau Ruimtelijke Ontwikkeling b.v., Cultuurhistorisch onderzoek en advies bestemmingsplan Kerkebogerd en Waalseweg in Tull en 't Waal, 46004-01, 's-Hertogenbosch, 28 mei 2012
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
31
buiten het plangebied, historische bebouwing en beplanting. Aan de noordzijde van het plangebied vormen deze elementen samen een complex van historische elementen (een zogenaamd ensemble) dat in samenhang een belangrijke historische waarde heeft. Daarnaast hebben de historische elementen en ensembles een belangrijke waarde voor de ruimtelijke structuur van het gebied. In het ruimtelijk ontwerp zijn de belangrijkste cultuurhistorische waarden intact gelaten en hebben een plaats gekregen in het ontwerp. Er zijn geen overwegende redenen om de aanwezige cultuurhistorische waarden via regels in het bestemmingsplan te verankeren.
4.10. Bedrijvigheid In planologische procedures waarin de vestiging van woningen in de nabijheid van bedrijven mogelijk wordt gemaakt, moet rekening worden gehouden met ruimtelijk relevante milieuhygienische aspecten van die bedrijven. Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinderlijkheid is weergegeven. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) te voorkomen, en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten: "zware" bedrijven zullen verder van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd dan "lichte" bedrijven. De bedrijven in de VNG-brochure zijn opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. In de omgeving van het plangebied zijn drie agrarische bedrijven gevestigd die onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer vallen. Aan de Waalseweg 72 (66 stuks melkvee en 34 stuks jongvee) is een rundvee- en varkenshouderij gevestigd. Het bedrijf aan de Waalseweg 74 heeft 90 stuks melkrundvee, 80 stuks jongvee, 50 schapen, 2 paarden en 2 pony's en het bedrijf aan de Waalseweg 75 heeft 55 stuks melkvee inclusief jongvee en 15 schapen. Alleen de (stank)hindercontour van Waalseweg 75 ligt over het plangebied. Deze veehouderij wordt door de planvorming echter beëindigd. Derhalve zullen er na realisatie van fase 2 en 3 geen veehouderijen meer zijn waarvan (stank)hindercontour over het plangebied ligt. Aan de Waalseweg 83 is een fruitteeltbedrijf gevestigd dat grenst aan het plangebied. In verband daarmee dient voorkomen te worden dat het woon- en leefklimaat negatief beïnvloed
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
32
wordt door het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Dit gebeurt door middel van zogenaamde spuitvrije zones. De term spuitvrije zones is ontstaan als in acht te nemen afstand tussen bestaande boomgaarden en nieuwe woongebieden, en omgekeerd bij uitbreiding van boomgaarden. Het gaat dan om verspreiding van chemisch-synthetische middelen door de lucht. Derhalve is onderzoek15 uitgevoerd om te bepalen of er in het onderhavige bestemmingsplan regelgeving dient te worden opgenomen in verband met de aanwezigheid van dat bedrijf. Geconcludeerd wordt dat in een situatie zonder bladhoudende haag tussen het agrarische perceel en het perceel met de beoogde woningen, een afstand van 20 meter volstaat. Met een bladhoudende windhaag is het mogelijk de afstand te verkleinen tot 10 meter. Verder dient de fruitteler in verband met wetgeving een teeltvrije zone aan te houden vanaf de watertoevoerende sloot en dient deze driftreducerende spuittechnieken te gebruiken. Vanwege de hoofdzakelijk zuidwestelijke windrichting wordt aanbevolen een dichte, in de winter bladhoudende haag aan de rechterzijde van de groenstrook aan te brengen. In het bestemmingsplan is een groenstrook met een breedte van ongeveer 24 meter opgenomen (30 meter inclusief watergangen).Deze gronden krijgen in het plan de bestemming "Agrarisch" en op deze gronden is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan. Om het risico van verspreiding van bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard door drift nog verder terug te dringen mag op de gronden waar fruitteelt is toegestaan alleen gewerkt worden met spuittechnieken die drift tot minder dan 10% terugdringen (bijvoorbeeld een gecertificeerde tunnelspuitmachine met een drifreductieklasse van 90%). Het onderzoek Rapport 441 van de WU van maart 2012 “Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Tholen” toont aan dat dan een spuitzone tot de woonerven van 25 meter voldoende is.
4.11. Uitkomsten vormvrije m.e.r.-beoordeling Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
15
De Omgevingsjurist, Onderbouwing Toelichting Spuitzone, Rotterdam, mei 2012
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
33
5.
Toekomstige situatie
5.1.
Aanleiding Voor Tull en 't Waal zijn een drietal uit- en inbreidingslocaties aangewezen, waaraan een fasering is gekoppeld. Fase 1 is inmiddels gerealiseerd (zie paragraaf 2.2). De leefbaarheid in de kern Tull en 't Waal staat onder druk. Gezien de dure woningvoorraad (zes op de tien woningen hebben een WOZ-waarde van meer dan € 500.000,-.) verlaten starters (jongeren en jonge gezinnen) de kern. Hiermee vergrijst de bevolking verder en neemt het draagvlak af voor verenigingen en voorzieningen zoals de basisschool en het sociaal-cultureel centrum 't Gebouw. Door de bouwplannen krijgen woningzoekenden uit het dorp de kans om in het dorp te blijven wonen. Het bieden van een passende woning voor de lokale bevolking in een prettig woonklimaat is van groot belang voor de leefbaarheid. De gemeente Houten heeft een woningbehoefteonderzoek kleine kernen laten uitvoeren, op verzoek van de bewoners. Dit onderzoek is een bouwsteen voor de Structuurvisie Eiland van Schalkwijk. Het woningbehoefteonderzoek is gebruikt om het woningbouwprogramma van de 2e en 3e fase te differentiëren. Dit woningbouwprogramma bestaat uit 17 Koopgarantwoningen, 6 woningen met een maximale VON-prijs van € 230.000 en 19 vrijstaande woningen met een VON-prijs vanaf circa € 350.000 en 1 vrije kavel. Voor de kern Tull en 't Waal bedraagt de lokale woningbehoefte tot aan 2025 30 woningen. Daarbij is met name behoefte aan huurwoningen voor gezinnen en senioren en goedkope koopwoningen voor jonge gezinnen en starters. Fasering van de woningbouw is daarbij van belang (natuurlijke aanwas). De plannen voor de 2e en 3e fase voorzien in die vraag en omvatten ten minste 30% sociale woningbouw. Om een financieel uitvoerbaar plan te ontwikkelen is het echter ook noodzakelijk om woningen in het duurdere segment in de planvorming op te nemen. Afbeelding 9: Benodigd Bouwprogramma om te voorzien in de lokale woningbehoefte (obv migratiesaldo = 0). 2010-2015 HUUR-eengezins HUUR-senioren KOOP rij / hoek goedkoop Totaal Bron : WBO, Companen 2010
2015-2020 5 5 10
2020-2025 5 5 5 15
5
Een ander voordeel van de ontwikkeling is dat het draagvlak voor de weinige voorzieningen in 't Waal wordt vergroot. De basisschool en het sociaal-centrum zijn, naast functionele voorzieningen, ontmoetingsplekken die van groot belang zijn voor de sociale cohesie in de kern. Uit prognoses blijkt dat de school tussen 2010 – 2020 onder de opheffingsnorm van 23 leerlingen uitkomt. Om de basisschool op termijn te kunnen behouden, dient de woningvoorraad in totaal te
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
34
groeien met 65 woningen (255 in 2009 naar 315 in 2025). Woningbouw in de 2e en 3e fase levert een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling. De uitbreiding is geprojecteerd op de oeverwal, een hoger gelegen zone achter de dijk waarop oorspronkelijk wordt gewoond en gewerkt. Het woningbouwplan versterkt zodoende het historisch gebruik van de oeverwal. Daarnaast kenmerkt de oeverwal zicht door een bepaalde mate van verdichting (groen en bebouwing). Aan de westzijde van het Eiland van Schalkwijk is op de oeverwal een bepaalde mate van verdichting mogelijk zonder aantasting van de landschappelijke kwaliteiten. Bij de stedenbouwkundige opzet en beeldkwaliteit is gestreefd om aan te sluiten bij de agrarische en dorpse uitstraling in de kernen te behouden en te versterken. In het stedenbouwkundig plan zal hiertoe onder meer een Kerkpleintje worden gemaakt, dat de historische sfeer rondom de kerk versterkt en de ontsluiting van het sociaal-cultureelcentrum 't Gebouw verbetert. Hiermee krijgt 't Waal een echt Dorpshart
5.2.
Stedenbouwkundig plan De ontwikkeling van de fase 2 en 3 vindt plaats aan de Kerkebogerd. Door deze ontwikkelingen kan het beeld van de bij de ontwikkeling van de Kerkebogerd in de jaren '80 aangeplante bomenrijen worden versterkt, waardoor een herkenbare ruimtelijke eenheid ontstaan, die de ontstaansgeschiedenis van het dorp verbeeldt. Rondom het kerkje is een bijzondere sfeer aanwezig die is ontstaan door de situering van de kerk (met het koor op het oosten gericht) en de forse boombeplanting. De ontwikkelingen in fase 2 dienen het karakter van de kerk en de directe omgeving niet aan te tasten. Het is daarbij van belang dat het zicht op de kerk en het groen aanwezig blijft. Ten zuiden van het nieuwe kerkplein wordt de Kerkebogerd aan weerszijden bebouwd. Voor het eerste gedeelte betekent dit nieuwe woningbouw aan beide zijden van de straat. Verderop is de oostkant van de Kerkebogerd al bebouwd en wordt alleen aan de westzijde woningbouw toegevoegd. Daarbij is gekozen voor een afwisseling in woningtypologieën zodat een gevarieerd beeld zal ontstaan. De landschappelijke inpassing zal verbeterd worden door uitbreiding van het aantal bomen en het inplanten van riet achter op de percelen. In een strook met een breedte van 3 meter is vergunningplichtige bebouwing langs de perceelsgrenzen uitgesloten, zodat een geleidelijke overgang naar het aangrenzende agrarisch gebied ontstaat. Aan de zuidzijde is één perceel gereserveerd voor een vrije kavel. Langs die kavel zal een ontsluiting voor langzaam verkeer worden gemaakt richting de dijk.
5.3.
Beeldkwaliteit In juni 2011 is de vernieuwde Welstandsnota van de gemeente Houten vastgesteld. De bestaande welstandsnota uit 2004 is ingetrokken. De nieuwe welstandsnota is van toepassing is
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
35
bij zogenoemde excessen: zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert. Het welstandstoezicht is hiermee tot een minimaal niveau teruggebracht in het kader van deregulering. Afbeelding 10: Verkaveling fase 2 en 3.
Uit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om met de nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op bestaande bebouwing in de historisch gegroeide dorpskern. In de huidige kern is veel onderscheid tussen de woningen onderling aanwezig. Dit betekent dat lange rijen met hetzelfde
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
36
type woningen vermeden moeten worden. Daarnaast kent het dorp een overwegend traditionele architectuur. Grootschalige uitbreiding of (semi)- hoogbouw is hier dan ook niet gewenst. De bebouwing dient aan te sluiten, danwel passend te zijn bij huidige dorpse architectuur. Ter inspiratie van de architecten is daarom een beschrijving van de voorgestane beeldkwaliteit vervaardigd. Deze is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
37
6.
Juridische planbeschrijving
6.1.
Algemeen Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP2008).De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Houten en bij het Handboek Digitale uitwisseling Bestemmingsplannen Gemeente Houten.
6.2.
Bestemmingsplan Het digitale bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0321.0030BPBOUWTULLONTW) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan. Met de invoering van het digitale bestemmingsplan bestaat de plankaart (zoals die tot 1 juli 2008 bekend stond) formeel niet meer. Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GMLbestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad (genummerd 0321-05-P01). Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard. Tenslotte is de redactie van de regels aangepast naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) op 1 oktober 2010.
6.3.
Plansystematiek Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerde plansystematiek en heeft zodoende een rechtstreekse bouwtitel. Voor de woningen is in de regels een helder afwegingskader geformuleerd ten aanzien van onder meer aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Dit betekent een flexibele regeling die enerzijds de individuele vrijheid van burgers waarborgt en er anderzijds voor zorgt dat algemene belangen, als de ruimtelijke kwaliteit, niet worden aangetast. Hierdoor wordt het aantal vrijstellingen beperkt en wordt het ambtelijk apparaat in de toekomst ontlast. Voor bewoners en ondernemers in en om het plangebied biedt deze bestemming zodoende houvast over de ontwikkeling van hun omgeving.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
38
De verbeelding bevat tezamen met de regels het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De analoge verbeelding is getekend op een digitale ondergrond schaal 1:1.000. Op deze ondergrond is de omliggende bebouwing ook aangegeven. Door middel van coderingen en/of arceringen zijn de bestemmingen aangegeven.
6.4.
Regels De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn: 1. Inleidende regels; 2. Bestemmingsregels; 3. Algemene regels; 4. Overgangs-, en slotregels. Inleidende regels In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2). Bestemmingsregels; De Bestemmingsregels bevatten de volgende bestemmingen: Agrarisch (artikel 3), Groen (artikel 4), Tuin - Voortuin (artikel 5), Verkeer-wegverkeer (artikel 6), Water (artikel 7), Wonen Aaneengesloten (artikel 8), Wonen - Gestapeld (artikel 9), Wonen - Tweeaan-een (artikel 10), Wonen - Vrijstaand (artikel 11) en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1 (artikel 12), Waarde - Archeologie - 3 (artikel 13) en Waterstaat - Waterkering (artikel 14). De belangrijkste aanpassingen van de gebruikelijke regelingen worden hieronder apart toegelicht. Woonbestemmingen Overeenkomstig het Handboek Digitale uitwisseling Bestemmingsplannen Gemeente Houten zijn de woningen bestemd op basis van de woningtypologie. Dat betekent dat er vier woonbestemmingen zijn voor respectievelijk aangesloten, gestapelde, tweeaangebouwde en vrijstaande woningen. Die gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis. In de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen is bepaald voor welke categorie er gebouwd mag worden. Het perceel aan de straatzijde is bij alle woningen bestemd als "Tuin Voortuin". In deze bestemming mogen uitsluitend ondergeschikte bouwwerken worden gerealiseerd. Openbare bestemmingen Voor het openbaar gebied zijn er drie bestemmingen. Het openbaar groen heeft de bestemming "Groen" gekregen. De wegen en parkeerplaatsen hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" en de sloten hebben de bestemming "Water". Binnen deze bestemmingen mogen uitslui-
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
39
tend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd die noodzakelijk zijn voor die bestemmingen. Agrarische bestemming Het perceel tussen het woongebied en het fruitteeltbedrijf aan de Waalseweg 83 heeft de bestemming "Agrarisch". In de gebruiksregels is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen uitgesloten (spuitvrije zone). dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 3 De gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" en "Waarde - Archeologie 3" en zijn primair bestemd voor het behoud en de bescherming van de (potentiële) archeologische waarden van de gronden. Daarnaast zijn ze mede bestemd voor de andere daar voorkomende bestemming. De bestemmingen zijn gebaseerd op het gemeentelijk archeologiebeleid en het parapluplan archeologie. dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering Ter bescherming van de waterkering langs de Lekdijk is in artikel 13 de dubbelbestemming "Waterstaat – Waterkering" opgenomen. Naast deze primaire bestemming zijn overige bestemmingen van toepassing. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde is een omgevingsvergunningsplicht (aanlegvergunning) opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de waterkering door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad. Algemene regels In artikel 14 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van bouwvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. De algemene gebruiksregels in artikel 15 omvatten daarom alleen een verbod om gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Het plangebied is overwegend een woongebied. Het gemeentebestuur is van mening dat in een woongebied seksinrichtingen ongewenst zijn vanwege de uitstraling die dit gebruik heeft. De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt hierdoor negatief beïnvloed. In de algemene aanduidingsregels in artikel 16 is een verbod opgenomen om de bodem dieper te verstoren dan 40 meter in verband met de aanwezige boringsvrije zone. De aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is van toepassing op het gehele plangebied. De algemene afwijkingsregels (artikel 17) hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van de grens of richting van wegen, paden en waterlopen, de ligging van bestemmings- en bebou-
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
40
wingsgrenzen en aanduidingen die noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen niet meer dan 5 meter bedragen, voor afwijkingen van regels ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages en voor nutsvoorzieningen. In artikel 18 is bepaald dat de procedure uit artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening zal worden gebruikt bij toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Overgangs- en slotregels De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 19). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 20).
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
41
7.
Handhaving
7.1.
Algemeen De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijker wordende rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft het Ministerie van VROM nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt van rijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. In die ontwikkeling tijdens de afgelopen jaren hebben de calamiteiten in Enschede, Volendam, Tiel en Maastricht (maar ook die op lokaal niveau) hun eigen stuwende rol gespeeld. Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavinginstrumentarium steeds verder inperkt Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht).
7.2.
Jurisprudentie Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie. Onlangs heeft de AbRS dit vereiste nog eens nader gespecificeerd (AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5244). De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
42
7.3.
Het gemeentelijk handhavingsbeleid Op 3 februari 2004 heeft de raad de Kaderstellende nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks doet het college van burgemeester en wethouders verslag van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en wordt een jaarplan opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (Wabo, Besluit Omgevingsrecht – Bor, en Regeling Omgevingsrecht - Mor) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen. Integrale samenwerking en prioriteitsstelling Er is anno 2010 sprake van een gecoördineerde samenwerking tussen de afdelingen van de gemeentelijke organisatie die de meeste vergunningen verlenen en die de meeste controles uitvoeren. De hiervoor noodzakelijke afstemming, coördinatie en samenwerking vinden hun basis nog steeds in de Nota Integrale Handhaving 2004. Ook de externe samenwerking met handhavingspartijen wordt hierbij betrokken. Wat dat betreft heeft het integrale handhavingsbeleid (de nota integrale handhaving) haar duurzaamheid bewezen, maar ook bij het afhandelen van (illegale) situaties worden heldere keuzes gemaakt als resultante van een deugdelijk afwegingsproces. Al of niet optreden vindt plaats op grond van een rangschikking die wordt opgesteld aan de hand van een prioriteitenstelling en risicobepaling (ernst en kans). Op basis van de nota integrale handhaving heeft de gemeente twee interne overlegverbanden in het leven geroepen: het Vergunningenoverleg en het Handhavingsoverleg. Er is verder gebleken dat de wijze waarop in Houten al jaren wordt samengewerkt bijna naadloos aansluit op de werkwijze die door de Wabo wordt verlangd. De Wabo is op 1 oktober 2010 ingevoerd en beoogt een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken en levert op termijn een besparing op. Voor wat betreft de nieuwe werkwijze onder de Wabo zal gebruik gemaakt blijven worden van het Vergunningenoverleg. Daarnaast zal het Handhavingsoverleg een prominentere rol gaan krijgen. Minder vergunningverlening en meer nadruk op toezicht/handhaving Door de inwerkingtreding van het Bor (bouwregelgeving), het Activiteitenbesluit (milieuregelgeving) en het Gebruiksbesluit (brandveiligheidsregelgeving) komt de nadruk steeds minder op vergunningverlening en steeds meer op toezicht en handhaving te liggen. Door deze wetswijzigingen is er steeds vaker sprake is van meldingen en steeds minder vaak van vergunningen. Toetsen en controles vinden daardoor steeds vaker gedurende of na een bepaalde ontwikkeling plaats. En hoewel aanvankelijk de indruk bestond dat, door de afname van het aantal vergunningen, de werkdruk zou verminderen, is het tegendeel waar. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Mede om die reden zijnde landelijke vakorganisaties van de Brandweer, het Bouwtoezicht en Milieu (in opdracht van VROM) bezig met de ontwikkeling van een integraal toezichtprotocol. Medio 2008 was de ontwikkeling zo ver dat het een werkbaar instrument was. Dit instrument is inmiddels getest en het blijkt een goede basis te vormen voor integrale controles.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
43
Doordat steeds meer toezicht plaats zal (moeten) gaan vinden, zullen veel mogelijke overtredingen eerder ("tijdens de rit") ontdekt worden. Of en in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het naleefpercentage, valt op voorhand niet te zeggen. In zijn algemeenheid kan echter wel gezegd worden dat handhavingsacties afnemen en voorkomen worden naarmate het toezicht toeneemt. Het is de bedoeling dat zo veel mogelijk burgers en bedrijven door een strikt toezicht bij een eerste controle blijken te voldoen aan alle regels. Hieruit vloeit het zogenaamde naleefpercentage voort. Is eenmaal vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid in een driestappenplan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke/onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het driestappenplan bestaat uit: Stap 1: bestuurlijke waarschuwing; Stap 2: voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom); Stap 3: oplegging dwangsom/uitoefening bestuursdwang.
7.4.
Handhaving bestemmingsplan woningbouwlocatie Tull en 't Waal In deze paragraaf wordt nader toegelicht hoe de plannen en regels in het voorliggende bestemmingsplangebied tot stand zijn gekomen en hoe zij (juridisch gezien) het beste nageleefd kunnen worden. Het voorliggende bestemmingsplan betreft deels een nieuwe ontwikkeling en deels de realisatie van een onlangs ontwikkeld woningbouwproject in Tull. Voor de nieuwe ontwikkeling worden de huidige agrarische gronden aansluitend op de kern ingevuld met woningbouw (43 woningen in fase 2 en 3). De nieuwe bestemming zal andere invloed hebben op de omgeving dan het bestaande gebruik (agrarisch). Het creëren van goede handhaafbare afspraken ter voorkoming van deze potentiële overlast is derhalve hierbij van groot belang. De regeling in het voorliggende bestemmingsplan staat toegelicht in hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving. In het bestemmingsplan gaat het om ruimtelijk relevante regels, dat wil zeggen om regels die van belang zijn voor de fysieke inrichting en het gebruik van de grond bij een bestemming. De handhaving van de regels uit het bestemmingsplan zal plaatsvinden met behulp van publiekrecht. Bovenstaand is het driestappenplan beschreven, dat hierbij wordt doorlopen. Voor het onderhavige plangebied kan onder andere gedacht worden aan de parkeerdruk (toezicht op parkeren op eigen erf), die veroorzaakt kan worden door de nieuwe woningen. Ook kan gedacht worden aan het limiteren van het aantal vierkante meters (m²) bijbehorende bouwwerken bij de woningen. Niet alle noodzakelijke regels voor de bouw en het gebruik van de verschillende bestemmingen kunnen in dit bestemmingsplan worden opgenomen. Een aantal regels op het terrein van de bouw en het gebruik van gebouwen, aanleg van terreinen, het voeren van een bedrijf kan ge-
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
44
steld worden in de omgevingsvergunning, gebruiksvergunning in het kader van brandpreventie en/of andere vergunningen. Soms kunnen afspraken niet gemaakt worden met behulp van wetgeving maar kunnen partijen een privaatrechtelijke overeenkomst afsluiten. Voor het onderhavige gebied is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
45
8.
Uitvoerbaarheid
8.1.
Economische uitvoerbaarheid Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor fase 2 en 3 zal derhalve in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is. Uit de (globale) exploitatieberekeningen van de initiatiefnemer blijkt dat het onderhavige bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. De gemeente Houten sluit een anterieure exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer. In deze exploitatieovereenkomst heeft de gemeente Houten het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal wordt hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Houten.
8.2.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Het bestemmingsplan is op de gebruikelijke manier ter visie gelegd. In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het plan worden verzonden aan een aantal instanties. De resultaten van dit overleg zijn in een separate bijlage bij het bestemmingsplan verwerkt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
Bijlage Toelichting Beeldkwaliteit Woningbouw Tull en 't Waal
Gemeente Houten
Toelichting Beeldkwaliteit Woningbouw Tull en ’t Waal
Datum:
10 oktober 2011
Stedebouwkundige opzet: Het woningbouwplan aan de westzijde van Tull en ’t Waal beslaat circa 42 woningen. Hiervan zijn 13 woningen aan de oostzijde van de Kerkebogerd gesitueerd ter plaatste van de huidige boomgaard / pastorietuin. De overige woningen zijn in een 4-tal delen aan de westzijde geplaatst. Tussen deze delen zijn doorzichten gecreëerd op het buitengebied. Deze doorzichten zorgen ervoor dat er voldoende ruimte en openheid tussen de woningen ontstaat en biedt tevens plaats voor openbare parkeerplaatsen.
Architectuur: Tull en ’t Waal is een historisch gegroeide dorpskern waar veel onderscheid tussen de woningen onderling aanwezig is. Vanuit stedebouwkundig oogpunt is het wenselijk om hier met de nieuw te bouwen woningen bij aan te sluiten. Dit betekent dat lange rijen met hetzelfde type woningen vermeden moeten worden. Daarnaast is Tull en ’t Waal een dorp met een overwegend traditionele architectuur. Grootschalige uitbreiding of (semi)hoogbouw is hier dan ook niet gewenst. De bebouwing dient aan te sluiten, danwel passend te zijn bij huidige dorpse architectuur.
Door rijwoningen af te wisselen met vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen ontstaat een divers straatbeeld. Dit diverse beeld kan verder versterkt worden door toepassing van verschillende goothoogtes, meerdere kleuren metselwerk en dakpannen, dakvormen en verschillende aan- en uitbouwen zoals dakkapellen en erkers. De verscheidenheid die dit als gevolg heeft past binnen het straatbeeld van Tull en ’t Waal. Niet alleen de diversiteit is van belang, ook de architectonische uitstraling kan bijdragen aan het dorpse karakter. Voor dit plan is een ingetogen, traditionele architectuur gewenst. Materialen zoals rood/roodbruin metselwerk zullen de boventoon voeren. Incidenteel kan een wit-gekeimde gevel toegepast worden. Voor de daken is gekozen voor oranje(rode) en (antraciet)grijze pannen. Traditionele kenmerken zoals zadeldaken, mansardekappen, een verticale raamindeling en duidelijk zichtbare dakgoten versterken het beeld. Binnen deze verscheidenheid dient wel een gezamenlijk verband te bestaan om te voorkomen dat de diversiteit tot kermis leidt. Deze eenheid komt voort uit de traditionele, dorpse architectuur, de rode tot bruine metselwerkkleuren en de traditionele kapvormen (zadeldak, mansardekap). De woningtypes zijn hierdoor familie van elkaar maar hebben een eigen identiteit. Qua bouwhoogte sluit de nieuwbouw aan bij de bestaande bebouwing in Tull en ’t Waal. Dit houdt in dat 5
5
overwegend woningen gebouwd worden met een goothoogte van 4, m en een bouwhoogte van max. 10, m.
derks stedebouw b.v.
1
Incidenteel kan, in ca. 10% á 15% van de gevallen, een accent toegepast worden waarbij een goothoogte van 0
0
6, m is toegestaan. De woningen bij de kerk zijn kleiner en hebben een goothoogte van 3, m en een 0
bouwhoogte van 8, m
Openbare ruimte: Voor de openbare ruimte geldt dat een informele, open uitstraling gewenst is. Waar mogelijk worden bestaande bomen gehandhaafd en worden doorzichten naar het buitengebied behouden. Als extra maatregelen worden natuurcompenserende waarden toegevoegd, zoals riet, natuurvriendelijke oevers, vogelvriendelijke dakpannen en nieuw te planten fruitbomen in de omgeving. Ook zal het kerkplein opnieuw ingericht en verbeterd worden, worden er nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd in de nabijheid van “’t gebouw” en komen er nieuwe wandelroutes naar de Lekdijk en de Weidebogerd via de nieuwe strook openbaar groen aan de westzijde van de Kerkebogerd.
hoofdbouwmassa 5
o
één hoofdbouwmassa van 1 á 2 lagen met kap, nok max. 10, m
o
goothoogte overwegend 4, m, met in 10 tot 15% van de gevallen een accent van 6, m
o
dak: zadeldak óf mansardekap
o
nokrichting hoofdzakelijk evenwijdig aan de straat waarbij incidenteel een kapverdraaiing
5
0
toegepast kan worden. o
Bij vrijstaande woningen is de nok haaks op de straat gelegen.
nevenbouwmassa's
ondergeschikt aan hoofdbouwmassa, wel wezenlijk onderdeel van het geheel
hoogte max. 1 laag, al dan niet voorzien van gelijksoortige kapvorm als hoofdbouwmassa
kleur- en materiaalgebruik
gevels: metselwerk, in rood tot (rood)bruine tinten
incidenteel (max. 3 keer) toepassing van een wit-gekeimde gevel.
één (al dan niet gemêleerde) kleur gevelsteen per woning voor de beeldbepalende geveldelen. Voor de plint kan hiervan af worden geweken.
Maximaal 2 kleuren metselwerk per ensemble (aaneengesloten groepje woningen)
daken: keramische pannen, mat, in de kleuren (antraciet)grijs en (oranje)rood
erfinrichting
bijgebouwen, zoals vrijstaande garages, dienen onderdeel te zijn van het architectonisch ontwerp
Waar mogelijk bij vrijstaande en 2-o-1-kapwoningen opstelplaatsen voor parkeren op eigen terrein realiseren, bij voorkeur naast elkaar, indien niet mogelijk achter elkaar.
op de overgang tussen privé en openbaar wordt een brede haag voorgeschreven.
daar waar achter- of zijtuinen grenzen aan het openbaar gebied dient een groene en/of gebouwde erfscheiding gerealiseerd te worden, die onderdeel is van het architectonisch ontwerp.
derks stedebouw b.v.
2
Referentiebeelden: Vrijstaand, 2-o-1-kapwoningen en rijwoningen
derks stedebouw b.v.
3
Regels
Kenmerk: 0321-05-V03
Inhoudsopgave 1.
Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
1 1 5
2.
Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch Artikel 4 Groen Artikel 5 Tuin - Voortuin Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer Artikel 7 Water Artikel 8 Wonen - Aaneengebouwd Artikel 9 Wonen - Gestapeld Artikel 10 Wonen - Twee-aaneen Artikel 11 Wonen - Vrijstaand Artikel 12 Waarde - Archeologie - 1 Artikel 13 Waarde - Archeologie - 3 Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
6 6 7 8 9 10 11 13 15 17 19 21 23
3.
Algemene regels Artikel 15 Antidubbeltelregel Artikel 16 Algemene gebruiksregels Artikel 17 Algemene aanduidingsregels Artikel 18 Algemene afwijkingsregels Artikel 19 Algemene procedureregels
25 25 26 27 28 29
4.
Overgangs- en slotregels Artikel 20 Overgangsrecht Artikel 21 Slotregel
30 30 31
1
1. Inleidende regels Artikel 1
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.0321.0030BPBOUWTULL-VAST; 1.2 plan: het bestemmingsplan "Bouwlocaties Tull en 't Waal" van de gemeente Houten; 1.3 verbeelding: de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0321.0030BPBOUWTULLVAST; 1.4 aanbouw: een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan het hoofdgebouw gebouwd bijgebouw; 1.5 aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.6 aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.7 aaneengesloten woningen: blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen; 1.8 agrarisch bedrijf: een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven of fruitteeltbedrijven; onder agrarisch bedrijf is onder meer begrepen het fokken en rijklaar maken van paarden; 1.9 archeologisch onderzoek: onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA); 1.10 archeologische begeleiding: proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord; 1.11 archeologische verwachting: het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied; 1.12 archeologische waarde oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
2
1.13 1.14
1.15
1.16
1.17
1.18 1.19 1.20
1.21
1.22
1.23
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde; beroep aan huis: beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een: a. een horecabedrijf; b. een prostitutiebedrijf; c. detailshandelvestiging, met uitzondering van een webwinkel, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald; beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; Besluit omgevingsrecht (Bor): Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143; bestaand: a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend; b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat; bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; bijgebouw: een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt; bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak; bodemingreep/bodemverstoring: alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden of verwachtingen in de bodem; bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
3
1.24 1.25
1.26 1.27
1.28
1.29
1.30
1.31
1.32
1.33 1.34 1.35
1.36
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; bouwgrens: de grens van een bouwvlak; bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel; bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten; bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; deskundige op het terrein van de archeologie: de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie; detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep aan huis; dienstverlening: het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting; drift: niet-gecontroleerde en ongewenste verplaatsing van een gewasbeschermingsmiddel of waterdruppeltjes via de lucht tot buiten het toepassingsgebied onder invloed van de wind; erfbebouwing: bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde; fruitteeltbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit; gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
4
1.37
1.38
1.39 1.40
1.41
1.42
1.43
1.44
1.45
1.46
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA): hierin staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg, zowel onderzoekstechnisch als wat betreft het personeel; opgraven/opgraving: het opgraven van een vindplaats door een partij, die beschikt over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988, met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen (PvE) verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen; peil: niveau van het maaiveld; programma van Eisen: het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk; prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; prostitutiebedrijf: prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen; voorgevelrooilijn: de snijlijn van de voorgevel van het hoofdgebouw of hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde daarvan; wet/wettelijke regelingen: indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald; woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark; woongebouw: een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
5
Artikel 2
Wijze van meten
2.1
Meten Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: a. afstand tot de perceelsgrens: de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomend of nog te bouwen gebouw. b. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen; c. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; d. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; e. (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; g. lengte, breedte en diepte bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
2.2
Uitzonderingen Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
6
2. Bestemmingsregels Artikel 3
Agrarisch
3.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten; met daaraan ondergeschikt: b. verkeer en verblijf; c. water.
3.2 3.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 3.2.2 en 3.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
3.2.2
Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.3
Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat: a. de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 3 meter mag bedragen; b. voor het overige uitsluitend terreinafscheidingen met een hoogte van 1 meter mogen worden gebouwd.
3.3 3.3.1
Specifieke gebruiksregel Fruitteelt Het gebruik van gronden ten behoeve van fruitteelt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat chemische bestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen alleen mogen worden verwerkt met apparatuur met een driftreductieklasse van 90% danwel maatregelen worden genomen die in de zelfde mate de drift tot buiten de aanduiding fruitteelt beperken.
3.3.2
Chemische bestrijdingsmiddelen Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' ten behoeve van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van boom- en fruitteelt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
7
Artikel 4
Groen
4.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. nutsvoorziening; c. speelvoorzieningen; d. verkeer en verblijf; e. water.
4.2 4.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 4.2.2 en 4.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
4.2.2
Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen; b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter; c. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.2.3
Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de hoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
8
Artikel 5
Tuin - Voortuin
5.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Tuin - Voortuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voortuinen, erven en verhardingen; b. erkers, balkons of luifels; c. parkeren.
5.2 5.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 5.2.2 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
5.2.2
Bouwwerken Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, entrees, balkons of luifels worden gebouwd voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter; b. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw; d. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel; e. de oppervlakte van een luifel mag niet meer dan 2 m² bedragen; f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter; g. de omvang en bouwhoogte van een kliko-ombouw mag niet bedragen dan 0,50 meter boven en naast de kliko.
5.3
Specifieke gebruiksregels a. Bij woningen met de aanduiding 'minimaal aantal parkeerplaatsen' respectievelijk met de bestemmingen "Wonen-2-aan-een" en "Wonen-vrijstaand" dienen per perceel minimaal één respectievelijk twee parkeerplaatsen met een afmeting van tenminste 2,5 x 5 meter te worden gerealiseerd en in stand gehouden, tenzij anders is aangegeven. b. Tot een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de sub a bedoelde parkeerplaats(en) voor andere doeleinden, zoals dit onder meer blijkt uit het verwijderen van de verharding, dan wel het ontoegankelijk maken van de parkeerplaats.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
9
Artikel 6
Verkeer - Wegverkeer
6.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer en verblijf; met daaraan ondergeschikt: b. groenvoorziening; c. water; d. nutsvoorzieningen.
6.2 6.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 6.2.2 tot en met 6.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
6.2.2
Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt, dat: a. de hoogte van lantaarnpalen niet meer dan 12 meter mag bedragen; b. de hoogte van verkeersregelinstallaties niet meer dan 5 meter mag bedragen; c. de hoogte van bewegwijzering niet meer dan 10 meter mag bedragen; d. deze in overige gevallen uitsluitend zijn toegestaan voor zover (en in het geval dat) de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties dit toelaten.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
10
Artikel 7
Water
7.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water; b. waterberging; c. waterhuishouding; d. oevers.
7.2 7.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 7.2.2 genoemde regels, de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
7.2.2
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt, dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover (en in het geval dat) de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties dit toelaten.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
11
Artikel 8
Wonen - Aaneengebouwd
8.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Wonen - Aaneengebouwd" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis.
8.2 8.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd, met inachtneming van de in lid 8.2.2 tot en met 8.2.4 genoemde regels.
8.2.2
Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. hoofdgebouwen moeten in aaneengebouwde vorm worden gebouwd; c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn; d. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte'; e. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte'.
8.2.3
Erfbebouwing - Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan; b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²; c. de goot- en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen maximaal 3,2 respectievelijk 6 meter; d. voor zover een aanbouw en bijgebouw wordt afgedekt met een kap is de dakhelling identiek aan de dakhelling van het hoofdgebouw op het bouwperceel.
8.2.4
Erfbebouwing - Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
12
8.3 8.3.1
Specifieke gebruiksregels Parkeren a. Bij woningen met de aanduiding 'minimaal aantal parkeerplaatsen' dient per perceel minimaal één parkeerplaats met een afmeting van tenminste 2,5 x 5 meter te worden gerealiseerd en in stand gehouden. b. Tot een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de sub a bedoelde parkeerplaats voor andere doeleinden, zoals dit onder meer blijkt uit het verwijderen van de verharding, dan wel het ontoegankelijk maken van de parkeerplaats.
8.3.2
Beroep aan huis Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 8.1, gelden de volgende bepalingen: a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m², met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling; d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; f. de activiteit dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één ondersteunend personeelslid. g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning; h. de overeenkomstig de in lid 8.3.1 aangelegde of gebouwde parkeervoorzieningen mogen uitsluitend voor parkeerdoeleinden worden gebruikt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
13
Artikel 9
Wonen - Gestapeld
9.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Wonen - Gestapeld" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis.
9.2 9.2.1
Bouwregels Algemeen Ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd, met inachtneming van: a. de in lid 9.2.2 tot en met 9.2.4 genoemde regels; b. de aangegeven bouwaanduidingen.
9.2.2
Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. hoofdgebouwen moeten in de vorm van een woongebouw worden gebouwd; c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn; d. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte'; e. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte'.
9.2.3
Erfbebouwing - Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan; b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²; c. de goot- en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen maximaal 3,2 respectievelijk 6 meter; d. voor zover een aanbouw en bijgebouw wordt afgedekt met een kap is de dakhelling identiek aan de dakhelling van het hoofdgebouw op het bouwperceel.
9.2.4
Erfbebouwing - Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
14
9.3 9.3.1
Specifieke gebruiksregels Beroep aan huis Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 9.1, gelden de volgende bepalingen: a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m², met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling; d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; f. de activiteit dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één ondersteunend personeelslid. g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
15
Artikel 10 10.1
Wonen - Twee-aaneen
Bestemmingsomschrijving De voor "Wonen - Twee-aaneen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis.
10.2 Bouwregels 10.2.1 Algemeen Ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd, met inachtneming van: a. de in lid 10.2.2 tot en met 10.2.4 genoemde regels; b. de aangegeven bouwaanduidingen. 10.2.2 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. hoofdgebouwen moeten in de vorm van twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd; c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn; d. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte'; e. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte'. 10.2.3 Erfbebouwing - Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan; b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²; c. de goot- en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen maximaal 3,2 respectievelijk 6 meter; d. voor zover een aanbouw en bijgebouw wordt afgedekt met een kap is de dakhelling identiek aan de dakhelling van het hoofdgebouw op het bouwperceel. 10.2.4 Erfbebouwing - Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
16
10.3 Specifieke gebruiksregels 10.3.1 Parkeren a. Per bouwperceel dienen minimaal twee parkeerplaatsen met een afmeting van tenminste 2,5 x 5 meter te worden gerealiseerd en in stand gehouden, tenzij anders is aangegeven. b. Tot een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de sub a bedoelde parkeerplaatsen voor andere doeleinden, zoals dit onder meer blijkt uit het verwijderen van de verharding, dan wel het ontoegankelijk maken van de parkeerplaats. 10.3.2 Beroep aan huis Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 10.1, gelden de volgende bepalingen: a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m², met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling; d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; f. de activiteit dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één ondersteunend personeelslid. g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning; h. de overeenkomstig de in lid 10.3.1 aangelegde of gebouwde parkeervoorzieningen mogen uitsluitend voor parkeerdoeleinden worden gebruikt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
17
Artikel 11 11.1
Wonen - Vrijstaand
Bestemmingsomschrijving De voor "Wonen - Vrijstaand" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis.
11.2 Bouwregels 11.2.1 Algemeen Ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd, met inachtneming van: a. de in lid 11.2.2 tot en met 11.2.4 genoemde regels; b. de aangegeven bouwaanduidingen. 11.2.2 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. hoofdgebouwen moeten in de vorm van vrijstaande woningen worden gebouwd; c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn; d. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte'; e. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte'. 11.2.3 Erfbebouwing - Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan; b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²; c. de goot- en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen maximaal 3,2 respectievelijk 6 meter; d. voor zover een aanbouw en bijgebouw wordt afgedekt met een kap is de dakhelling identiek aan de dakhelling van het hoofdgebouw op het bouwperceel. 11.2.4 Erfbebouwing - Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
18
11.3 Specifieke gebruiksregels 11.3.1 Parkeren a. Per bouwperceel dienen minimaal twee parkeerplaatsen met een afmeting van tenminste 2,5 x 5 meter te worden gerealiseerd en in stand gehouden. b. Tot een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de sub a bedoelde parkeerplaats voor andere doeleinden, zoals dit onder meer blijkt uit het verwijderen van de verharding, dan wel het ontoegankelijk maken van de parkeerplaats. 11.3.2 Beroep aan huis Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in lid 11.1, gelden de volgende bepalingen: a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m², met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling; d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; f. de activiteit dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één ondersteunend personeelslid. g. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning; h. de overeenkomstig de in lid 11.3.1 aangelegde of gebouwde parkeervoorzieningen mogen uitsluitend voor parkeerdoeleinden worden gebruikt.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
19
Artikel 12
Waarde - Archeologie - 1
12.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Waarde - Archeologie - 1" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
12.2
Bouwregels In afwijking van hetgeen in de overige voor deze gronden geldende bestemmingen is bepaald, zijn op gronden binnen deze bestemming toegestaan: a. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² (ongeacht de funderingsdiepte) b. bouwwerken met een funderingsdiepte van minder dan 0,5 meter onder peil (ongeacht de oppervlakte).
12.3
Afwijking van de bouwregels a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 12.2 voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.
12.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub b, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 12.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 100 m² of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren: 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
20
4. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels; 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; 6. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 meter onder peil. b. De omgevingsvergunning als bedoeld sub a kan slechts worden verleend indien: 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld: a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of b. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of c. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad. c. Het sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen; 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. d. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub a, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie. 12.5
Wijzigingsregels Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak: a. naar ligging wordt verschoven, dan wel b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel c. wordt verwijderd, voor zover de uit archeologisch onderzoek geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
21
Artikel 13
Waarde - Archeologie - 3
13.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Waarde - Archeologie - 3" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
13.2
Bouwregels In afwijking van hetgeen in de overige voor deze gronden geldende bestemmingen is bepaald, zijn op gronden binnen deze bestemming toegestaan: a. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m² (ongeacht de funderingsdiepte) b. bouwwerken met een funderingsdiepte van minder dan 1,0 meter onder peil (ongeacht de oppervlakte).
13.3
Afwijking van de bouwregels a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.
13.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub b, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de in lid 13.2 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 5.000 m² of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren: 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 1,0 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
22
4. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels; 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; 6. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 1,0 meter onder peil. b. De omgevingsvergunning als bedoeld sub a kan slechts worden verleend indien: 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld: a. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of b. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of c. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad. c. Het sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen; 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. d. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub a, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie. 13.5
Wijzigingsregels Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak: a. naar ligging wordt verschoven, dan wel b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel c. wordt verwijderd, voor zover de uit archeologisch onderzoek geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
23
Artikel 14
Waterstaat - Waterkering
14.1
Bestemmingsomschrijving De voor "Waterstaat – Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: a. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s); b. waterberging; c. waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie; d. waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie.
14.2
Bouwregels Op deze gronden mogen ten behoeve van: a. de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. b. andere voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3
Afwijking van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 14.2, sub b voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de aangegeven onderliggende bestemmingen op voorwaarde dat: a. het waterstaatkundige belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; b. de bij die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels in acht worden genomen.
14.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.4.1 Vergunningplicht Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 14.1 genoemde bestemming zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. afgraven en bodemverlagen; b. egaliseren, woelen en mengen van de bodem; c. aanbrengen van beplanting en houtgewassen; d. aanleggen of verharden van paden; e. aanbrengen van oppervlakteverharding; f. aanleggen, vergraven of verruimen van waterlopen;
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
24
g. rooien van beplanting en houtgewassen; h. aanleggen damwand; i. aanleggen van andere kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 14.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht Het verbod, zoals in sublid 14.4.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen; b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 14.2, sub a en b in acht is genomen. 14.4.3 Toelaatbaarheid werkzaamheden De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de waterkering door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
25
3. Algemene regels Artikel 15
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
26
Artikel 16
Algemene gebruiksregels
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
27
Artikel 17 17.1
Algemene aanduidingsregels
Boringsvrije zone Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het verstoren van de bodem dieper 40 meter ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' voor het graven, boren, funderen, het slaan van putten en bronnen, enzovoort.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
28
Artikel 18
Algemene afwijkingsregels
18.1
Meetverschillen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 5 meter mogen bedragen.
18.2
10%-regeling Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.
18.3
Nutsvoorzieningen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud van respectievelijk 5 meter, 25 m² en 75 m³.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
29
Artikel 19
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
30
4. Overgangs- en slotregels Artikel 20
Overgangsrecht
20.1
Bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2
Gebruik a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
31
Artikel 21
Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Houten, gehouden op ............
...., voorzitter
...., griffier
Vastgesteld Gemeente Houten - Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal
Analoge verbeelding
Onderdoor 25 3995 DW Houten tel. (030) 63 92 611 www.houten.nl
003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Intern Stuk spuitzones fruitteelt gemeente Tholen
Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen 1. Boomgaardbespuitingen
J.C. van de Zande & M. Wenneker
Rapport 441
Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen 1. Boomgaardbespuitingen
J.C. van de Zande1 & M. Wenneker2
1 2
Plant Research International Praktijkonderzoek Plant en Omgeving - sector Fruit
Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde Maart 2012
Rapport 441
© 2012 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) onderzoeksinstituut Plant Research International. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Plant Research International, Agrosysteemkunde. DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
Exemplaren van dit rapport kunnen bij de (eerste) auteur worden besteld. Bij toezending wordt een factuur toegevoegd; de kosten (incl. verzend- en administratiekosten) bedragen € 50 per exemplaar.
Projectnummer: 3310410900
Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde Adres Tel. Fax E-mail Internet
: : : : : :
Postbus 616, 6700 AP Wageningen Wageningen Campus, Droevendaalsesteeg 1, Wageningen 0317 – 48 60 01 0317 – 41 80 94
[email protected] www.pri.wur.nl
Inhoudsopgave pagina Voorwoord
1
1.
Inleiding
3
2.
Materiaal en methoden
5
Veldmetingen drift
5
Resultaten
7
Veldmetingen drift
7
3.
4.
Drift en blootstelling
13
5.
Discussie
21
6.
Conclusie
27
7.
Samenvatting
29
8.
Literatuur
31
Bijlage I.
Dermale blootstelling
Bijlage II. Inhalatoire blootstelling
8 pp. 4 pp.
1
Voorwoord Momenteel vindt in de gemeente Tholen naar aanleiding van het bestemmingsplan Buitengebied Mosselhoekseweg 5 een discussie plaats over de veiligheidszones rond akkerbouw- en fruitteeltbedrijven als gevolg van bespuitingen en de blootstelling van nieuw te bouwen woningen. In deze rapportage wordt voor de blootstelling vanuit fruitteelt bespuitingen een overzicht gegeven van de drift beperkende op- en zijwaarts gerichte spuittechnieken en maatregelen die in de fruitteelt gebruikt kunnen worden om tot een beperking van de veiligheidszones te komen. In een separate rapportage wordt dit ook gedaan voor bespuitingen in de akkerbouw. Naast de optredende drift vanuit de boomgaard tijdens de bespuitingen is ook de toxiciteit van de middelen en de blootstelling van personen belangrijk. Dank aan Dr. H.E. Falke van het Ctgb voor de discussies over de werkwijze en bespreking van de resultaten op dit gebied. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Gemeente Tholen, en begeleid door dhr. P. Quist (Gemeente Tholen).
Wageningen, maart 2012
2
3
1.
Inleiding
Binnen de gemeente Tholen doet zich een discussie voor over het bebouwen van stroken grond naast percelen met landbouwkundige activiteiten. In het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan Buitengebied Tholen (Mosselhoekseweg 5 te Tholen) is het mogelijk woningen uit te breiden of te (her)bouwen binnen 50 m van de perceelgrens van landbouwpercelen. De vraag is gerezen op welke afstand woningbouw en bijbehorende erven en tuinen nog verantwoord zijn in verband met plaatselijke bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen. Omdat de bestemming van de landbouwkundige percelen zowel akkerbouw als fruitteelt kan zijn is er voor gekozen de verantwoorde afstand te evalueren zowel op basis van een bespuiting met de hoogste drift, in de fruitteelt en voor bespuitingen in de akkerbouw (Huijsmans et al., 1997). In deze rapportage wordt het onderdeel blootstellingsrisico vanuit bespuitingen in de fruitteelt verder uitgewerkt. Het onderdeel voor de akkerbouw is apart gerapporteerd. Onduidelijk is of de standaard driftbeperkende maatregelen volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV; VW et al., 2000, 2007) de drift dusdanig reduceert dat een aanvaardbaar risico ontstaat voor verblijf binnen de huidige veiligheidsafstand van 50 m vanaf een perceelrand. Op basis van eerder veldonderzoek naar de drift bij toepassing van driftarme spuittechnieken in de fruitteelt kan aangegeven worden wat de driftdepositie op de grond (tot 35 m) en naar de lucht is. De berekende waarden zijn getoetst aan de criteria die in beleid opgesteld zijn (Ctgb, 2008). Tevens is een inventarisatie gemaakt van recent beschikbaar gekomen kennis over de blootstellingrisico’s (acceptabele kortdurende systemische blootstelling dermaal, inhalatoir en secundair dermaal contact) bij op- en zijwaarts gerichte bespuitingen om de nu gehanteerde waarden te verifiëren dan wel te herijken. Op grond van deze informatie is voor het bestemmingsplan Buitengebied Tholen Mosselhoekseweg 5 bepaald wat de risico’s zijn bij de geldende breedte van de beschermzone tussen een boomgaard en nieuw te bouwen woningen.
4
5
2.
Materiaal en methoden
Beschikbare resultaten van optredende drift bij standaard en driftarme spuittechnieken zoals venturi spuitdop, enkelzijdig spuiten buitenste bomenrij, zoals gebruikt in de fruitteelt, zijn geïnventariseerd (Zande et al., 2001; Michielsen et al., 2007; Wenneker et al., 2007, 2008). Op basis van de driftmetingen met standaard (Southcombe et al., 1997) en driftarme spuitdoppen (VW & LNV, 2001; Zande et al., 2007) wordt aangegeven wat de reductie in driftdepositie is op 5, 10 en 15 m vanaf de gewasrand en de reductie in drift naar de lucht op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij in de boomgaard. De driftreductie wordt aangegeven ten opzichte van een standaardbespuiting (9 m teeltvrije zone) en een standaard driftarme bespuiting (venturi spuitdop met 3 m teeltvrije zone) zoals verplicht volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV; VW et al., 2007) wanneer een watervoerende sloot op de perceelgrens aanwezig is. Op grond van driftmetingen uitgevoerd om de driftbelasting van enkelrij bespuitingen te kwantificeren (Michielsen et al., 2007) kan voor de standaard en driftbeperkende spuittechniek berekend worden wat de drift is op 20, 30 en 40 m vanaf de perceelgrens. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen driftdepositie op de grond en drift naar de lucht. Aan de hand van criteria opgesteld voor de bepaling van de 50 m grens tot bebouwing, zoals nu in de regelgeving genoemd wordt, is bepaald waar deze grens ligt op grond van overschrijding van blootstellingrisico’s voor personen en enkele veelgebruikte middelen in de fruitteelt bij genoemde driftbeperkende technieken.
Veldmetingen drift Bij driftveldmetingen werd in overeenstemming met een meetprotocol (CIW, 2003) ter certificering van driftarme spuittechnieken (TCT-CIW, 2009) een boomgaard over een strook van 20 m breed en een lengte van minimaal 50 m bespoten. In Figuur 1 is schematisch de indeling van een proefveld weergegeven. De metingen vonden plaats aan de benedenwindse zijde van de bespoten strook appelbomen op een strook kale grond. De bespuitingen werden uitgevoerd met water waaraan e fluorescerende tracer Brilliant Sulfo Flavine (BSF, 3 g/l) en een niet-ionische uitvloeier (Agral®, 1 ml/l) was toegevoegd. De drift naar de grond naast het perceel werd bepaald door naast het perceel 2 rijen collectoren (=1 meetopstelling) met een onderlinge afstand van 2 m haaks op de rijrichting te leggen. De collectoren bestonden uit houten latten of plastic platen waarop met klittenband filterdoek (Camfil CM360 of Technofil TF-290; 50x10 cm en 100x10 cm) was bevestigd. De collectoren werden op 2,5 - 3,5 m; 4,5 - 5,5 m; 6,5 - 7,5 m; 9,5 - 10,5 m en 12,5 - 13,5 m gelegd (in enkele metingen ook om de 5 m tot 25 m), gemeten vanaf de positie van de laatste bomenrij. Voor de metingen van de drift naar de lucht werd op 7,5 m van de laatste gewasrij een driftmast opgesteld met aan twee lijnen driftcollectoren op 0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6 m hoogte. Deze driftcollectoren waren bolvormige sponsjes met een diameter van 7,5 cm (Siebauer Abtrifftkollektoren art. nr. 00140). Na een bespuiting werden de collectoren verzameld en gecodeerd voor verdere analyse op de hoeveelheid opgevangen BSF. Elke meetdag werd bemonsterd aan de dop (tankmonsters) om de BSF-concentratie van de spuitvloeistof te meten. Ter vergelijking werden ook onbehandelde (blanco) collectoren geanalyseerd. In het laboratorium werden de collectoren met water gespoeld, zodanig dat de BSF in oplossing kwam. Van deze oplossing werd de concentratie aan BSF gemeten met behulp van een fluorimeter (Perkin Elmer LS 45). Op dezelfde wijze werden de blanco collectoren geanalyseerd. Ook de concentratie BSF in de tankmonsters werd fluorimetrisch bepaald. De concentratie werd omgerekend naar volume spuitvloeistof per oppervlakte-eenheid. Het percentage drift is berekend door de driftdepositie per oppervlakte-eenheid uit te drukken in procenten van de in het perceel verspoten hoeveelheid vloeistof per oppervlakte-eenheid.
6 Voor de vergelijking van de driftdepositie zijn de driftwaarden over de stroken 4½-5½, 9½-10½ en 14½-15½ berekend, alsmede de gemiddelde drift naar de lucht op 7,5 m afstand vanaf de laatste bomenrij, uitgedrukt in percentages van de dosering.
drift mast en
4 3
drift collectoren meteo ISO
drift collectoren 2
meteo 1
drift mast
en
3M
5M
7M
10M
13M
P1 P2-2/1
Figuur 1.
Schematische weergave meetopstelling veldmeting drift in de fruitteelt; links de boomgaard waarvan minimaal de buitenste 8 boomrijen (20 m) bespoten worden, rechts de benedenwindse meetstrook; wind waait van links naar rechts.
7
3.
Resultaten
Veldmetingen drift Voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken zoals gebruikt in de fruitteelt kunnen verschillende driftbeperkende maatregelen geïmplementeerd worden. Uitgaande van wat uit de fruitteelt bekend is kan de drift aanzienlijk gereduceerd worden. In Tabel 1 is aangegeven wat de driftreductie op verschillende afstanden vanaf de rand van het gewas kan zijn wanneer gebruik gemaakt wordt van verschillende driftbeperkende technieken (TCT-CIW, 2009). De volgende technieken zijn opgenomen: • dwarsstroomspuit met reflectiescherm (Huijsmans et al., 1997), • dwarsstroomspuit met venturi spuitdoppen en enkelzijdig spuiten van de buitenste bomenrij (Wenneker et al., 2004), • Wanner dwarsstroomspuit met reflectie scherm en venturi spuitdoppen (Wenneker et al., 2006), • tunnelspuit (Porskamp et al., 1994a,b), • aaneengesloten elzen windhaag (Porskamp et al., 1994c). De driftreductie is hierbij uitgedrukt ten opzichte van de depositie op verschillende afstanden van een standaard boomgaardspuit uitgerust met Albuz ATR lila werveldoppen en een spuitdruk van 7 bar (Figuur 2).
40 35 30
volblad kaal
drift [%]
25 20 15 10 5 0 0
5
10
15
20
25
30
35
afstand tot laatste bomenrij [m]
Figuur 2.
Driftdepositie (% van de dosering) op grondoppervlak naast het perceel voor een standaard boomgaardspuit in de volblad (na 1 mei) en de kale boom (voor 1 mei) situatie.
Met toenemende afstand vanaf de rand van het gewas neemt de driftdepositie op grondoppervlak af. Voor de standaard spuittechniek zal in de volblad situatie (na 1 mei) de driftdepositie op 5 m afstand van de rand van het gewas ongeveer 7% zijn van de spuitvloeistofdosering in het perceel. Op 15 m en 30 m afstand zal de driftdepositie ongeveer 0,75% en 0,2% zijn. In de kale boom situatie (voor 1 mei) is de driftdepositie op 5 m afstand van de rand van het gewas ongeveer 17%, en op 15 m en 30 m afstand ongeveer 2% en 0,5%. Afhankelijk van de keuze van driftreducerende techniek kan de driftdepositie op bijvoorbeeld 15 m van de gewasrand tot meer dan 90% lager zijn dan voor de standaard gebruikte spuittechniek. De effecten van de mogelijke maatregelen van het Lozingenbesluit Open Teelten en Veehouderij (LOTV) voor driftreductie in de fruitteelt kunnen op de verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij berekend worden.
8 Tabel 1.
Driftreductie (% t.o.v. standaard boomgaardspuit met Albuz lila spuitdop) voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken op verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij in de volblad (na 1 mei) en de kale boom (voor 1 mei) situatie (naar: Porskamp et al., 1994a, 1994b, 1994c; Wenneker et al., 2004, 2006, 2008). Spuittechniek Afstand (m)
Dwars + reflectie
Venturi + eenzijdig
Tunnel
Wanner reflectie + venturi
Windhaag + standaard
Volblad
5 10 15
55 55 55
88 93 94
85 85 85
95 95 95
94 88 88
Kaal
5 10 15
55 55 55
86 93 95
85 85 85
95 95 95
68 79 79
Uitgaande van de driftcurve voor de standaard techniek (Figuur 2) en de in verschillende metingen bepaalde driftreducties (Tabel 1) kan de driftdepositie op de afstanden 5, 10, 15, 20, 25 en 30 m vanaf de gewasrand voor zowel de volblad als de kale boom situatie berekend worden (Tabel 2).
Tabel 2.
Driftdepositie (% van dosering) voor op- en zijwaarts gerichte spuittechnieken op verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij in de volblad en de kale boom situatie (naar: Porskamp et al., 1994a, 1994b, 1994c; Wenneker et al., 2004, 2006, 2008). Spuittechniek Afstand (m)
Standaard dwarsstroom
Dwars + reflectie
Dwars + venturi
Dwars + venturi + eenzijdig
Tunnel
3,0 0,10 0,05 0,03 0,02 0,01
0,80 0,10 0,05 0,03 0,02 0,01
1,0 0,29 0,11 0,06 0,04 0,03
0,34 0,09 0,04 0,02 0,01 0,01
0,40 0,20 0,09 0,05 0,03 0,02
2,4 0,30 0,10 0,06 0,03 0,02
2,5 0,73 0,29 0,17 0,10 0,06
0,84 0,22 0,10 0,06 0,03 0,02
5,38 0,90 0,40 0,23 0,14 0,09
Volblad
5 10 15 20 25 30
6,7 1,7 0,76 0,43 0,27 0,17
3,0 0,77 0,34 0,19 0,12 0,08
Kaal
5 10 15 20 25 30
16,8 4,3 1,9 1,1 0,68 0,43
7,6 1,9 0,86 0,50 0,31 0,19
Wanner Windhaag + reflectie + standaard venturi
Door het gebruik van venturi spuitdoppen, reflectieschermen of het compleet afschermen van het spuitproces in een tunnelspuit kan de drift aanzienlijk beperkt worden. Door het gebruik van een venturi spuitdop en het enkelzijdig spuiten van de buitenste bomenrij is de driftdepositie op grondoppervlak in de volblad situatie op 15 m van de rand
9 van het gewas ongeveer 0,05% en op 30 m van de gewasrand 0,01%. In de kale boom situatie is de driftdepositie op 15 m voor een bespuiting met venturi spuitdoppen ongeveer 0,1% en op 30 m afstand ongeveer 0,02%. Voor de beoordeling van middelen naar de effecten op waterorganismen wordt voor veldspuiten standaard de driftdepositie op wateroppervlak beoordeeld met een driftdepositie waarde van 1% (Ctgb, 2008). Op grond van de veldmetingen wordt voor de fruitteelt aan dit criterium voldaan binnen de 15 m vanaf de perceelgrens voor de standaard spuittechniek en binnen 10 m voor de genoemde driftreducerende spuittechnieken. In de driftmetingen is niet alleen gekeken naar de driftdepositie op de grond naast het perceel maar ook naar de hoeveelheid drift die in de lucht passeert op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij. Gemiddeld over de gemeten hoogte (6 m) was voor de standaard techniek in de volblad situatie de drift op de mast op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij ongeveer 18% van de dosering per oppervlakte-eenheid in de boomgaard (Michielsen et al., 2007). In de kale situatie was dit ongeveer 34%. De verschillende driftreducerende spuittechnieken reduceren de drift naar de lucht op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij met minimaal 35% voor de dwarsstroomspuit met reflectiescherm tot 85% voor de tunnelspuit (Tabel 3). Door op de standaard dwarsstroomspuit het standaard gebruikte doptype Albuz lila te vervangen door venturi spleetdoppen kan de driftreductie naar de lucht 79% zijn (Wenneker et al., 2008).
Tabel 3.
Reductie in emissie naar de lucht (% t.o.v. standaard dwarsstroomspuit met Albuz lila spuitdop) voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken op 7,5 m afstand vanaf de laatste bomenrij (naar: Porskamp et al., 1994a1), 1994b1), 1994c3); Wenneker et al., 20082)). Spuittechniek
Volblad Kaal
Afstand (m)
Standard dwarsstroom
Dwars + reflectie
Venturi
Tunnel
Wanner reflectie venturi
Windhaag
7,5 7,5
-
34-351) *
792) 782)
55-851) *
* *
953) 803)
* niet gemeten.
De drift naar de lucht is niet homogeen verdeeld over de hoogte maar heeft hogere waarden net boven boomhoogte doordat de driftwolk over de top van de bomen naar buiten de boomgaard waait (Figuren 3, 4). Ook de afname van de drift in de lucht met de afstand vanaf de boomgaard verloopt voor de kale boom situatie anders dan voor de volblad situatie. Bij de kale boom situatie is de afname met de afstand meer vanuit een centraal punt, de spuit. Bij de volblad situatie is er een sterke afname direct naast de boomgaard door de filterende werking van het bladerdek en daarna een meer diffuse langzamere afname van de drifthoeveelheid met de afstand. Zo wordt een driftpercentage van 1% op 2 m hoogte in de volblad situatie bereikt op ongeveer 32 m en in de kale boom situatie op meer dan 35 m.
10 meethoogte [m] 6
5 4
3
2
1
10.5
13.5
16.5
19.5
22.5
25.5
28.5
31.5
34.5
0 37.5
afstand tot laatste bomenrij [m]
Figuur 3.
19-20 18-19 17-18 16-17 15-16 14-15 13-14 12-13 11-12 10-11 9-10 8-9 7-8 6-7 5-6 4-5 3-4 2-3 1-2 0-1
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard dwarsstroom boomgaardspuit in de volblad situatie.
meethoogte [m]
38-40
6
36-38 34-36
5
32-34 30-32 28-30
4
3
26-28 24-26 22-24 20-22 18-20
2 1
16-18 14-16 12-14 10-12 8-10
10.5
13.5
16.5
19.5
22.5
25.5
28.5
31.5
34.5
0 37.5
afstand tot laatste bomenrij [m]
Figuur 4.
6-8 4-6 2-4 0-2
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard dwarsstroom boomgaardspuit in de kale boom situatie.
11 Door op de standaard dwarsstroomspuit het standaard gebruikte doptype (Albuz lila) te vervangen door venturi spleetdoppen (Lechler 9001C bij 5 bar spuitdruk) kan de driftreductie naar de lucht 79% zijn (Wenneker et al., 2008). Voor de situaties volblad en kale boom is de drift naar de lucht voor een dwarsstroomspuit met Albuz lila en venturi spleetdoppen aangegeven in Figuur 5. Duidelijk is te zien dat over de gehele gemeten hoogte (10 m) de reductie door gebruik van de venturi spleetdop optreedt.
12
kaal albuz lila kaal ID 90-01 C volblad albuz lila volblad ID 90-01 C
10
hoogte [m]
8
6
4
2
0 0
10
20
30
40
50
60
drift [%]
Figuur 5.
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard boomgaardspuit uitgerust met Albuz lila spuitdoppen en met venturi spleetdoppen (ID9001C) in de volblad en de kale boom situatie (Wenneker et al., 2008).
12
13
4.
Drift en blootstelling
Voor een aantal gewasbeschermingsmiddelen die in de fruitteelt gebruikt worden kan geëvalueerd worden wat de driftdepositie naast het perceel is in relatie met de toxiciteit van dat middel. In de fruitteelt worden zowel chemische gewasbeschermingsmiddelen als biologische middelen gebruikt. Voor de blootstelling maakt het hierbij niet uit of het middel van chemische of biologische oorsprong is. De gebruikte middelen kunnen onderscheiden worden in onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden), schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden, acariciden) gebruikt. Herbiciden worden niet met een dwarsstroom of axiaal boomgaardspuit uitgebracht maar met een neerwaarts gerichte spuitboom of spuitdop. Fungiciden en insecticiden worden met open zijwaarts gerichte spuittechnieken zoals dwarsstroom en axiaal boomgaardspuit. Een veel in de fruitteelt gebruikt fungicide en een aantal insecticiden zijn in Tabel 4 opgesomd.
Tabel 4.
Veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt met hun gehalte werkzame stof, de dosering per oppervlakte-eenheid en de uitgebrachte hoeveelheid werkzame stof (mg/m2).
Soort gewasbeschermingsmiddel
Naam middel
Werkzame stof
Fungicide
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan
800 g/kg
1,5
kg/ha
120
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
267 500 250 500
0,3 0,14 0,4 0,5
kg/ha kg/ha l/ha kg/ha
8 7 10 25
Insecticide Insecticide Insecticide Insecticide
Gehalte werkzame stof
g/kg g/kg g/l g/kg
Dosering middel
Toegediende hoeveelheid werkzame stof mg/m2
Per oppervlakte eenheid verschilt de toegediende hoeveelheid werkzame stof aanzienlijk. Voor het insecticide flonicamid is de dosering 7 mg/m2, terwijl voor het fungicide captan de dosering 120 mg/m2 is. De toxiciteit van de middelen kan echter ook sterk verschillen. Voor de risicobeoordeling van toevallige passanten, omwonenden of mensen die werkzaamheden verrichten nabij plaatsen waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gewerkt (omstanders of by-standers) zijn er geen vastgestelde dossiervereisten, beoordelingsmethodieken, normen en criteria voor het beoordelen van het gezondheidsrisico van deze mensen. De risicobeoordeling voor de volksgezondheid door blootstelling via de lucht (omwonenden, omstanders) gebeurt op individuele basis en wordt als een lacune beschouwd (pr4.4; Ctgb, 2008). Het Ctgb stelt dat over het algemeen de afstand tot de plaats waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gewerkt voor omstanders aanmerkelijk groter is dan voor de toepasser. De blootstelling zal voor omstanders derhalve lager zijn dan voor de toepasser. Daarom wordt voor de omstander bij toepassingen in de open lucht geen hoger risico voor de gezondheid ingeschat. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat voor omstanders (omwonenden) dit vaak een chronische blootstellingvorm is en er bij de risicobeoordeling voor de toepasser andere uitgangspunten worden gehanteerd. Aangezien er momenteel geen betere blootstellingsbenadering voorhanden is wordt gebruik gemaakt van deze redenatie (Ctgb, 2008). Om voor de situatie fruitteelt het risico in te schatten is er vanuit gegaan dat de in Tabel 4 genoemde stoffen gebruikt worden met de verschillende toedieningstechnieken, waarvoor de drift buiten het perceel is berekend. De berekende drift geeft aan hoeveel middel er op de verschillende afstanden naast het perceel op de grond terecht kan komen of wat op verschillende hoogtes passeert.
14 Voor het risico voor opname door voedsel, inademen (inhalatoir) en huidcontact (dermaal) gelden verschillende drempelwaarden (Fytostat, 2008) die veelal verkregen zijn door experimenteel dieronderzoek. Wordt het risico voor interne blootstelling van de mens beoordeeld dan gelden daar voor de in Tabel 4 genoemde stoffen drempelwaarden voor (Tabel 5).
Tabel 5.
Referentiewaarden kortdurende blootstelling (Acceptable Exposure Level; AEL-systemisch) de dermale absorptie (%) en de maximaal toelaatbare blootstelling op een persoon (mg/m2) voor een aantal toegepaste werkzame stoffen in de fruitteelt (bron: Ctgb, 2008).
Middel
Toepassing
Captan Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
Fungicide Insecticide Insecticide Insecticide Insecticide
AEL (mg/kg lich.gew./dag) 0,10 0,1 0,025 0,1 0,035
Dermale absorptie (%)
Max. toelaatbare blootstelling (mg/m2)
10 37 50 8 13
31,5 8,5 1,6 39,4 8,5
Bij de interne blootstelling van deze stoffen, die bepalend is voor het risico voor de mens, is het ook van belang wat de mate is waarin de stof door de huid opgenomen wordt. Dit verschilt voor de individuele stoffen zeer sterk en is aangegeven met de dermale absorptie (Tabel 5). Voor het bepalen van het inhalatie risico wordt met een 100% opname van de in de lucht aanwezige stof gerekend. Voor omwonenden kan het ook van belang zijn wat de blootstelling is door secundaire blootstelling via contact met oppervlakken waarop de stof is neergeslagen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kleine kinderen die op het gras in de tuin spelen. Omdat blootstelling gedurende meerdere dagen per teeltseizoen voorkomt wordt er uitgegaan van de semichronische blootstelling (Tabel 5) en niet gewerkt met toxicologische eindpunten met als enig eindpunt dood (LD50). In de berekening van de dermale en inhalatoire blootstelling is uitgegaan van een volwassen persoon met een gemiddeld gewicht van 63 kg (Ctgb, 2008). Hiermee kan uit Tabel 5 de maximaal toegestane hoeveelheid (Acceptable Exposure Level; AEL) bepaald worden waarbij de toepassing kritisch wordt door een te hoge hoeveelheid werkzame stof op de huid. Overeenkomstig de rekenwijze voor blootstelling binnen EUROPOEM II (EUROPOEM, 2002) voor blootstelling voor omstanders wordt er voor omwonenden en omstanders vanuit gegaan dat zij onbedekt rondlopen waarbij hun vangoppervlak 2 m2 is (voor + achterzijde, 0,50 m breed + 2 m hoog). Met deze beide aannames kan uitgerekend worden wat de hoeveelheid werkzame stof is die op de persoon terecht komt en in welke mate dit de drempelwaarden voor dermale toxiciteit over- of onderschrijdt. Voor de verschillende gewasbeschermingsmiddelen is in Tabel 6 uitgerekend wat de maximale dosering (mg) is per persoon (63 kg) voor de verschillende stoffen rekening houdend met de vangefficiency van de gebruikte collectoren (40%) , de meetnauwkeurigheid (50%) en de variatie in de metingen van een factor 10 (Stallinga et al., 2008). In Tabel 7 staat wat bij driftpercentages tussen 0,1% en 25% op deze persoon van 2m2 oppervlak aan druppeldrift terecht komt (mg/m2).
15 Tabel 6.
Depositie aan actieve stof op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg) bij verschillende drift percentages (0,1%-25%).
Middel
Werkzame stof
Depositie (mg) bij verschillende drift percentages 0,1%
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Tabel 7.
Middel
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan
2,4
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
0,16 0,14 0,20 0,50
0,5% 12
1% 24
0,80 0,70 1,0 2,6
5%
10%
15%
20%
25%
120
240
360
480
600
8 8 10 26
16 14 20 50
24 22 30 76
32 28 40 100
40 36 50 126
1,6 1,4 2,0 5,0
Maximale toelaatbare dosering op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg/m2) en de depositie aan actieve stof op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg/m2) bij verschillende drift percentages (0,1-25). Werkzame stof
Max. toelaatbare dermale blootstelling (mg/m2)
Blootstelling (mg/m2) bij verschillende drift percentages 0,1%
0,5%
Captan
31,5
1,2
6,0
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
8,5 1,6 39,4 8,5
0,08 0,07 0,10 0,25
0,40 0,35 0,50 1,3
1%
12 0,80 0,70 1,0 2,5
5%
10%
15%
20%
25%
60
120
180
240
300
4 4 5 13
8 7 10 25
12 11 15 38
16 14 20 50
20 18 25 63
Huidblootstelling Door de hoeveelheid werkzame stof die bij de verschillende driftpercentages op de mens terecht komt (Tabel 6, 7) te toetsen aan de maximale hoeveelheid die op grond van de dermale interne blootstelling tot effect leidt (Tabel 5) wordt de onderschrijding van deze norm aangegeven (Tabel 8). Uit Tabel 8 volgt dat bij een driftpercentage van 5% de dermale eindwaarde bij captan, flonicamid en pirimicarb overschreden wordt (>100) en dat dit bij 15% voor fenoxycarb gebeurt. Voor methoxyfenozide is er geen overschrijding van het dermale eindpunt (AEL) tot 25% drift.
16 Tabel 8.
Invulling van AEL dermaal (%) op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak en voor verschillende actieve stoffen bij verschillende drift percentages (0,1%-25%).
Middel
Werkzame stof
Drift % 0,1%
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
0,5%
1%
5%
10%
15%
20%
25%
19 5 22 1,3 15
38 9 44 2,5 29
190 47 222 13 147
381 94 444 25 295
571 141 667 38 442
762 188 889 51 590
952 235 1111 63 737
3,8 0,9 4 0,25 2,9
Voor de stof met het hoogste risico, de werkzame stof flonicamid, is het effect van de verschillende spuittechnieken, afstanden tot de rand van het perceel en de hoogte in de lucht (Tabel 9) nader bekeken voor de druppeldrift naar de lucht. Hierbij wordt verondersteld dat de hoogte 0-3 m representatief is voor blootstelling van personen die zich buiten bevinden en dat de hoogte 3-6 m representatief is voor de blootstelling van de gevel als een persoon in een open raam staat of de hoeveelheid die de woning binnen kan komen door een open (slaapkamer)raam. Voor de overige in Tabel 4 genoemde stoffen staan de resultaten van de berekeningen in Bijlage I.
Tabel 9.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof flonicamid op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie. Druppeldrift [%]
Afstand [m]
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Volblad
Kaal
Volblad
Dwars
Dwars + Dwars Dwars + venturi venturi
Dwars
Kaal Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 0-3 m
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
29 8,0 2,3 0,5 0,1
672 168 56 11 3
496 124 41 8 3
1710 470 134 28 7
1251 344 98 20 5
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
12,1 4,6 1,7 0,4 0,3
22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
17 7,6 2,9 0,8 0,1
706 271 99 26 17
521 200 73 19 13
978 448 168 47 9
716 328 123 35 6
Op 0-3 m hoogte is er voor de standaard en de driftarme spuittechniek in de volblad situatie geen overschrijding meer van de AEL-dermaal van flonicamid vanaf 30 m. In de kale boom situatie is er geen overschrijding meer vanaf 40 m voor de standaard spuittechniek en 30 m voor de driftarme spuittechniek.
17 Op 3-6 m hoogte is er door belasting van druppeldrift voor beide spuittechnieken in de volblad situatie geen overschrijding van de AEL dermaal (>100) van flonicamid meer vanaf 30 m vanaf de laatste bomenrij. In de kale boom situatie is er geen overschrijding meer vanaf een afstand groter dan 40 m. Volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift in appels en peren mag zowel voor als na 1 mei (respectievelijk in de kale boom situatie en de volblad situatie) captan voor schurftbestrijding gebruikt worden (Ctgb, 2008). Bespuitingen tegen schurft vinden veelvuldig plaats, soms zelfs wekelijks. Gezien de hoge frequentie van gebruik van fungiciden ten opzichte van insecticiden is het risico voor blootstelling van captan dus hoger als van flonicamid. Voor captan staat de invulling van het dermale blootstellingseindpunt voor de standaard en een driftbeperkende spuittechniek in Tabel 10 weergegeven voor de volblad en de kale boom situatie. Op 0-3 m hoogte is er voor de standaard en de driftarme spuittechniek in de volblad situatie geen overschrijding van de AEL-dermaal (>100) van captan vanaf 30 m. In de kale boom situatie is er voor captan geen overschrijding vanaf 40 m voor de standaard spuittechniek en vanaf 30 m voor de driftbeperkende spuittechniek. Op 3-6 m hoogte is er door belasting met druppeldrift van de standaard spuittechniek in de volblad situatie geen overschrijding van de AEL dermaal van captan vanaf 30 m vanaf de laatste bomenrij. Voor de driftbeperkende techniek is dit ook vanaf 30 m. In de kale boom situatie is er geen overschrijding vanaf een afstand groter dan 40 m. Deze afstanden komen overeen met die voor het insecticide Flonicamid wat een iets hogere invulling van de AEL heeft dan captan (Tabel 8) en ook zowel in de kale boom situatie als de volblad situatie gebruikt mag worden (Ctgb, 2008).
Tabel 10.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie. Druppeldrift [%] Volblad
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Kaal
Volblad
Kaal
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 0-3 m
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
29 8,0 2,3 0,5 0,1
594 149 50 10 3
438 110 37 7 2
1512 415 118 25 6
1107 304 86 18 5
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
12,1 4,6 1,7 0,4 0,3
22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
17 7,6 2,9 0,8 0,1
625 240 88 23 15
461 177 65 17 11
865 396 149 42 8
633 290 109 31 6
Inhalatie blootstelling Voor het inhalatierisico wordt in de risicobeoordeling uitgegaan van een bepaalde belasting die ontstaat door een concentratie van de actieve stof in de lucht en een bepaalde inname hiervan door inademen. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat een persoon bij rustige belasting 1.25 m3/uur lucht inademt. Bij bespuitingen passeert de druppeldrift
18 in een relatief korte tijd de persoon, in minder dan 1 minuut tijd. Bij een doorstroomoppervlak van 1 m2 en een gemiddelde windsnelheid van 3 m/s zit de totale driftdepositie dan in 180 m3 lucht waarvan slechts 1/60 deel ingeademd kan worden (1 minuut van 1.25 m3 per uur). De belasting van de persoon kan op deze wijze uitgerekend worden en getoetst aan de AEL-systemisch met een 100% absorptie (Tabel 11).
Tabel 11.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het inhalatoire blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof flonicamid op de hoogte 0-3 m op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie. Druppeldrift [%] Volblad
Onderste 0-3 m
Invulling inhalatoire blootstellingseindpunt [%]
Kaal
Volblad
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
29,1 8,0 2,3 0,5 0,1
Kaal
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
0,0080 0,0020 0,0007 0,00013 0,00004
0,0059 0,0015 0,0005 0,00009 0,00003
0,0204 0,0056 0,0016 0,00033 0,00009
0,0149 0,0041 0,0012 0,0002 0,00006
Voor flonicamid is er op grond van de aannames geen blootstellingrisico voor inademing bij de verschillende technieken, blad situaties en afstanden naast het perceel. Op grond van dit voorbeeld voor flonicamid en de berekeningen gedaan voor de andere stoffen (zie Bijlage II) is er voor de genoemde stoffen en technieken in de fruitteelt geen risico voor normoverschrijding door inademing op 10 m afstand van het behandelde perceel. Indirect contact Indirect contact met depositie van drift kan optreden wanneer bijvoorbeeld een gazon betreden wordt, men op het grasveldje sport, er ligt te zonnen of als er kinderen buiten spelen of baby’s rondkruipen. Voor deze situaties is bij Ctgb een model wat het herbetredingsrisco van gazon voor deze situaties berekent (Falke, 2006) wanneer gazon bespoten wordt. Dit model is aangepast om het risico van de driftdepositie op genoemde situaties te bepalen. Bij de blootstelling van kleine kinderen is nog geen rekening gehouden met aanvullende blootstelling via hand mondcontact. Hierdoor kan de blootstelling van kleine kinderen enigermate zijn onderschat. Voor de meest kritische stof flonicamid (hoogste invulling met 3,6%) werd ook de herbetredingsnorm voor geen van de situaties overschreden (<100%). De resultaten van de modeluitkomsten voor de verschillende stoffen en de meest kritische situatie, rondkruipende baby, staan in Tabel 12 voor de hoogste driftdepositie; de standaard spuittechniek in de kale boom situatie op 10 m afstand van het perceel (4.3% driftdepositie).
19 Tabel 12.
Herbetredingsrisico van een gazon voor een kruipende baby uitgedrukt als invulling van de norm (%) bij een driftdepositie van 4,3%.
Middel
Toepassing
Captan 80WG/Malvin WG Thiram Granuflow Insegar Teppeki Runner Pirimor
Fungicide Fungicide Insecticide Insecticide Insecticide Insecticide
Invulling herbetredingsrisico (%) 3,1 21 0,8 3,6 0,2 2,4
Op 10 m afstand van het perceel treden er bij toepassing van de verschillende middelen zoals gebruikt in de fruitteelt geen blootstellingsrisico’s op als gevolg van indirect contact bij herbetreding. Samenvattend kan gesteld worden dat alleen de dermale blootstelling van flonicamid en captan kritisch zijn. Op grond van de blootstellingsrisico’s voor flonicamid en captan in de de kale boom situatie wordt gesteld dat voor de genoemde werkzame stoffen in de fruitteelt bij een standaard spuittechniek 40 m een veilige afstand is voor blootstelling aan druppeldrift. Worden 90% driftarme venturi spuitdoppen gebruikt dan kan deze afstand niet verkleind worden, de overschrijding van AEL-dermaal op 30 m neemt door gebruik van dit doptype wel af maar is nog steeds te hoog.
20
21
5.
Discussie
Driftreducerende spuittechnieken In de fruitteelt worden driftreducerende spuittechnieken gebruikt om de emissie naar oppervlaktewater te beperken (Ctgb, 2008; TCT-CIW, 2009). Deze technieken zijn ingedeeld in driftreductieklassen op basis van de driftreductie op wateroppervlak in de sloot naast een boomgaard. Op grotere afstanden vanaf de laatste bomenrij hebben deze driftreducerende spuittechnieken andere driftreductiepercentages dan op wateroppervlak afstand. Zo is de combinatie van dwarsstroomspuit met reflectiescherm én venturi spleetdoppen (Wenneker et al., 2006) ingedeeld in de driftreductieklassen 90 en 95 maar is op 10-15 m afstand de driftreductie vergelijkbaar met die van de dwarsstroomspuit met venturidoppen. Er zijn echter maar een beperkt aantal meetresultaten beschikbaar waaruit blijkt wat de driftreductie op grotere afstand is. Op grotere afstanden is dus niet met zekerheid te zeggen hoe de driftreductie voor veel gecertificeerde driftreducerende spuittechnieken zal zijn. Alleen van de dwarsstroomspuit met venturidop is recent tot 25 m afstand van de laatste bomenrij de driftreductie bepaald (Wenneker et al., 2008). De resultaten daarvan zijn opgenomen in deze studie. Kale boom en volblad situatie Duidelijk is dat de emissie vanuit een boomgaard tijdens bespuitingen in de kale boom situatie (voor 1 mei) hoger is dan tijdens bespuitingen in de volblad situatie (na 1 mei). Uit de analyse van de blootstellingrisico’s van de geëvalueerde gewasbeschermingsmiddelen in deze studie blijkt dat van de middelen met de hoogste risico’s, flonicamid en captan, zowel in de kale boom situatie als in de volblad situatie gebruikt mogen worden. Bespuitingen met captan tegen schurft beginnen al vroeg in het seizoen als de bomen nog kaal zijn (februari - maart; maar al wel eerste groene delen zichtbaar zijn) en lopen door tot na de pluk van de vruchten (oktober - vruchtboomkankerbespuitingen). Voor middelen die het gehele jaar gebruikt kunnen worden moet de kale boom situatie (voor 1 mei) dus als maatgevend gehouden worden voor het bepalen van een afstandcriterium tussen boomgaard en bebouwing. Windhaag op de perceelgrens Uit onderzoek van Porskamp et al. (1994c) en Wenneker et al. (2005) is gebleken dat windhagen (3 m hoge elzen) op de rand van het perceel de emissie uit de boomgaard aanzienlijk kunnen beperken, 70% reductie in de kale boom situatie en 90% in de volblad situatie. Duidelijk is ook dat de driftreductie door een windhaag afhankelijk is van de boomsoort en de bladontwikkeling gedurende het jaar. Een coniferen haag is dichter en zal meer reductie geven dan de open elzenhaag zoals gebruikt in deze studie, vooral in de periode voor 1 mei (kaal). Het onderzoek naar driftbeperking door een windhaag richtte zich vooral op de driftbeperking naar oppervlaktewater naast de boomgaard. De metingen zijn dan ook vooral gedaan direct naast het perceel op grondoppervlak. Porskamp et al. (1994) heeft echter ook de driftbeperking naar de lucht gemeten door zonder windhaag te meten en direct achter de elzen windhaag (3 m hoog) te meten tot 4 m hoogte. Hieruit bleek dat de driftreductie door een windhaag naar de lucht (gemiddeld 0-4 m hoogte) in de kale boom situatie (windhaag ook kaal) gemiddeld 83% was en in de volblad situatie 97% (Tabel 13). Voor de onderste 3 m was de driftreductie naar de lucht ongeveer 85% voor de kale boom situatie en ongeveer 95% voor de volblad situatie. Deze reductiegetallen zijn representatief voor veel situaties in de praktijk met een loofbomen windhaag.
22 Tabel 13.
Driftreductie naar de lucht door een windhaag op verschillende hoogten in de kale boom en de volblad situatie (naar Porskamp et al., 1994c).
Hoogte [m[
Kaal
Volblad
0 1 2 3 4 Gem. (0-4 m)
80 87 86 90 71 83
96 99 99 98 94 97
Onderste 3 m
86
98
Op de hoogte 3-6 m (aanname van meetpunt op 4 m hoogte), was de driftreductie naar de lucht door een windhaag 90% in de volblad situatie en 70% in de kale boom situatie. Voor het gewasbeschermingsmiddel captan is het dermale blootstellingsrisico’s uitgerekend door gebruik te maken van de driftreductie voor een windhaag naast de boomgaard. De berekende drift in de lucht en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt voor de stof captan staat voor de situatie met een windhaag op de perceelrand in Tabel 14.
Tabel 14.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie en een windhaag op de perceelrand. Druppeldrift [%] Volblad Afstand [m]
Dwars
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%] Kaal
Dwars + venturi
Dwars
Volblad
Dwars + venturi
Kaal
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 0-3 m
10 20 30 40 50
0,8 0,2 0,1 0,01 0,004
0,6 0,1 0,05 0,01 0,003
9,9 2,7 0,8 0,2 0,04
7,3 2,0 0,6 0,1 0,03
30 7 2 0 0
22 5 2 0 0
378 104 30 6 2
277 76 22 5 1
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
1,6 0,6 0,2 0,1 0,04
1,2 0,5 0,2 0,04 0,03
6,8 3,1 1,2 0,3 0,1
5,0 2,3 0,9 0,2 0,04
62 24 9 2 2
46 18 6 2 1
259 119 45 13 2
190 87 33 9 2
Door het gebruik van een windhaag is er voor captan in de volblad situatie voor beide hoogten 0-3 m en 3-6 m geen overschrijding van de AEL dermaal. In de kale boom situatie is er voor de hoogte 0-3 m geen overschrijding van de AEL-dermaal (>100) op een afstand groter dan 30 m voor de standaard spuittechniek en op een afstand groter dan
23 20 m voor de driftbeperkende spuittechniek. Voor de hoogte 3-6 m zijn deze afstanden voor beide spuittechnieken identiek. Kale boom situatie met volblad windhaag Wil men in de kale boom situatie het blootstellingsrisico verder beperken dan zou een in de winter bladhoudende vegetatie (Wenneker & Van de Zande, 2008) of een constructie die een vergelijkbare filterende werking geeft een optie kunnen zijn. Voor de kale boom situatie bij een bespuiting met captan is daarom uitgerekend wat het effect is op het blootstellingrisico wanneer er een volblad windhaag (3 m hoog) in de kale boom situatie aanwezig zou zijn (Tabel 15).
Tabel 15.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in de kale boom situatie en een volblad windhaag op de perceelrand. Druppeldrift [%] Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%] Dwars
Dwars + venturi
Onderste 3m
10 20 30 40 50
2,0 0,5 0,2 0,03 0,01
1,5 0,4 0,1 0,02 0,01
76 21 6 1 0
55 15 4 1 0
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
2,3 1,0 0,4 0,1 0,0
1,7 0,8 0,3 0,1 0,0
86 40 15 4 1
63 29 11 3 1
Wanneer er in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel zou staan, of een constructie met een vergelijkbare filterende werking, dan is er vanaf 10 m geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan. Kale boom situatie met dubbele windhaag Wil men in de kale boom situatie het blootstellingsrisico verder beperken dan zou ook een tweede (kale) windhaag of een constructie die een vergelijkbare filterende werking geeft een optie kunnen zijn. Hiervoor zijn geen meetgegevens beschikbaar. Op grond van eerder onderzoek naar de driftreductie van windhagen (Wenneker & Van de Zande, 2008) kan men aannemen dat de driftreductie van een tweede windhaag 75% zou kunnen zijn. Voor de kale boom situatie bij een bespuiting met captan is daarom uitgerekend wat het effect is op het blootstellingrisico wanneer er een windhaag op de perceelgrens is en een tweede haag (75% driftreductie) op 3 m afstand vanaf de eerste windhaag (Tabel 16).
24 Tabel 16.
Berekende druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in de kale boom situatie en een (kale) windhaag op de perceelrand en een tweede (kale) windhaag (75% driftreductie) op 3 m vanaf de eerste windhaag. Druppeldrift [%]
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 3m
10 20 30 40 50
2,5 0,68 0,19 0,04 0,01
1,8 0,50 0,14 0,03 0,01
95 26 7 2 0
69 19 5 1 0
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
2,0 0,94 0,35 0,10 0,02
1,5 0,68 0,26 0,07 0,01
78 36 13 4 1
57 26 10 3 1
Wanneer er in de kale boom situatie een (kale) windhaag op de rand van het perceel zou staan, en op 3 m afstand van deze windhaag een tweede (kale) windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking (75% driftreductie), dan is er voor de onderste 3 m en op 3-6 m hoogte op 10 m achter de tweede windhaag geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan bij een bespuiting met een standaard dwarsstroomspuit en conventionele holle kegel spuitdoppen. Dit geldt ook als er met venturi spuitdoppen gespoten wordt. Praktijksituaties en oplossingsrichtingen In de situatie bestemmingsplan buitengebied gemeente Tholen zijn de gewasbeschermingsactiviteiten op landbouwpercelen een bron voor blootstellingsrisico voor personen in woningen en personen die buiten de woning verblijven. De bestemming van de landbouwpercelen kan de teelt van akkerbouwgewassen, grasland, boomteelt en fruitteelt zijn. Als de bestemming fruitteelt ingevuld wordt is de drift van gewasbeschermingsmiddelen hoger dan wanneer boomteelt of akkerbouw plaats vindt. De geplande afstand tussen de landbouwpercelen en de te bouwen woningen kan variëren en minder dan 50 m worden. Als er tussen de landbouwpercelen (boomgaard) en de geplande bebouwing een sloot ligt moeten op grond van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) driftbeperkende maatregelen toegepast worden om de drift naar oppervlaktewater (en de woningen) te beperken (VW et al., 2007). Ligt er geen sloot tussen de boomgaard en de geplande bebouwing dan mag iedere toedieningstechniek gebruikt worden en wordt ervan uit gegaan dat een standaard dwarssstroomspuit gebruikt wordt met holle kegel spuitdoppen. Voor de risico beoordeling in deze situatie wordt ervan uitgegaan dat van zowel een standaard spuittechniek (dwarsstroom spuit) als een driftarme spuittechniek gebruikt gemaakt kan worden. Voor de evaluatie kunnen 6 praktijksituaties beschouwd worden: 1. geen sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek; 2. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 9 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek; 3. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens; 4. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een driftarme spuittechniek;
25 5. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een driftarme spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens; 6. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens en een tweede haag op 4 m afstand op bebouwingszone: 7. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een wintergroene windhaag op de perceelgrens. Voor bovenstaande zes praktijksituaties (Figuur 6) zijn de benodigde afstanden tot de perceelgrens (insteek sloot aan perceel zijde) berekend om geen overschrijding van de AEL dermaal (>100) op 0-3 m hoogte en 3-6 m hoogte te krijgen voor flonicamid en captan in de volblad en in de kale boom situatie (Tabel 17). Hierbij is de hoogte 0-3 m representatief voor blootstelling van personen die zich buiten bevinden en de hoogte 3-6 m voor de blootstelling van de gevel van de bebouwing. Van bovenstaande situaties kunnen de situaties 3 t/m 7 ook voorkomen als er geen sloot tussen de boomgaard en het te bebouwen perceel ligt. De berekende afstanden in Tabel 17 voor de situaties 3 t/m 7 gelden dus ook voor de situatie zonder sloot tussen boomgaard en te bebouwen perceel.
b a
Figuur 6.
Drie situaties; met sloot, met/zonder windhaag, met standaard of driftarme boomgaard spuit, met 3 m of 9 m teeltvrije zone met aangegeven de afstanden van perceelgrens tot a. rand achtertuin (0-3 m hoogte blootstelling) en b. gevel bebouwing (3-6 m blootstelling).
26 Tabel 17.
Benodigde afstand vanaf de perceelgrens (m) om in de kale boom en in de volblad situatie voor de stoffen captan en flonicamid geen overschrijding van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) te krijgen op de hoogten 0-3 m en 3-6 m in de lucht.
Praktijk situatie
Teeltvrije zone [m]
1 2 3 4 5 6 7
3 9 3 3 3 3 3
Spuittechniek
Standaard Standaard Standaard Driftarm Driftarm Standaard Standaard
Windhaag Nee Nee Ja Nee Ja Twee groen
0-3 m
3-6 m
Kale boom
Volblad
Kale boom
Volblad
35 30 25 25 15 5 5
25 20 10 25 10 5 5
35 30 25 35 15 5 5
30 20 10 25 10 5 5
Op grond van de in Tabel 17 gepresenteerde afstanden voor de verschillende situaties van inrichting van boomgaarden en spuittechnieken kan dus geconcludeerd worden dat in de volblad situatie de benodigde afstand vanaf de perceelgrens (insteek sloot aan boomgaardzijde) van een boomgaard tussen de 5 (0-3 m en 3-6 m) en 25 m (0-3 m en 3-6 m) moet liggen om te kunnen voldoen aan het huidblootstellingrisico voor captan en flonicamid. Voor de kale boomsituatie moet op grond van het huidblootstellingsrisico van captan afhankelijk van de combinatie van inrichting van boomgaard en spuittechniek de afstand minimaal 5 (0-3 m en 3-6 m) tot 35 m (0-3 m en 3-6 m) zijn. Gebaseerd op de kale boom situatie is de benodigde veiligheidszone voor de standaard spuittechniek (situatie 1) dus voor flonicamid en captan 35 m vanaf de insteek van de sloot aan de boomgaardzijde,. De benodigde veiligheidszones kunnen verder beperkt worden door in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel te plaatsen of een tweede windhaag op bv. 4 m afstand (overkant sloot) van de eerste windhaag te plaatsen. Wanneer er in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel zou staan (situatie 7), of een constructie met een vergelijkbare filterende werking, dan is er vanaf 5 m van de perceelrand geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan en flonicamid. Wanneer er op de rand van het perceel een windhaag (bv 3 m hoge elzen) zou staan, en op 3 m afstand van deze windhaag een tweede windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking (75% driftreductie), dan is er op 5 m vanaf de tweede windhaag op de onderste 3 m en op 3-6 m hoogte geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan en flonicamid bij een bespuiting met een standaard dwarsstroomspuit en conventionele holle kegel spuitdoppen of met venturi spuitdoppen. Als er op het fruitperceel op dit moment geen windhaag staat dan kan deze geplant worden langs de perceelgrens en de overzijde van de sloot. Door aanplant van een dubbele windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor captan en flonicamid zowel in de volblad als de kale boom situatie op 5 m vanaf de perceelgrens onder het huidblootstellingsrisico voor beide stoffen. De benodigde afstanden die nodig zijn om tot geen overschrijding te komen van het dermale blootstellingsrisico zijn voor captan en flonicamid in de kale boom situatie groter dan in de volblad situatie. De toxiciteit van de middelen speelt hier dus wel degelijk nog een rol. Voor gewasbeschermingsmiddelen die zowel in de kale boom situatie als in de volblad situatie gespoten worden zijn de afstanden voor de kale boom situatie maatgevend voor een veilige afstand vanaf de boomgaard.
27
6.
Conclusie
Door het bespuiten van een fruitteeltperceel met een dwarsstroom boomgaardspuit kan afhankelijk van de weersomstandigheden drift optreden. Deze drift kan beperkt worden door op de spuit driftbeperkende spuitdoppen te gebruiken; één van de maatregelen die vereist is volgens het Lozingenbesluit om de drift naar een sloot naast het perceel te beperken. Door deze maatregelen wordt ook de drift op grotere afstand beperkt. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone voor bebouwing aangehouden van 50 m vanaf de gewasgrens. Door de driftdepositie op verschillende afstanden tussen de 10 m en 50 m vanaf de laatste bomenrij van een boomgaard te bepalen en te vergelijken met het blootstellingsrisico kon bepaald worden of de benodigde afstand tot bebouwing verkleind kon worden. Op grond van de berekende drift en als gevolg daarvan de huidblootstelling, de inhalatieblootstelling en de secundaire blootstelling door contact met besmette plekken voor diverse veelgebruikte werkzame stoffen in de fruitteelt volgde dat vooral de stoffen captan en flonicamid de zwaarste beperking oplegden. Deze beperking werd vooral veroorzaakt door overschrijding van de criteria voor huidblootstelling. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een standaard dwarsstroomspuit uitgerust met Albuz ATR lila spuitdoppen blijkt dat zowel in de volblad (na 1 mei) als de kale boom (voor 1 mei) situatie 35 m van de perceelgrens een veilige afstand te zijn. Door gebruik te maken van 90% driftreducerende venturi spleetdoppen op de dwarsstroom boomgaardspuit is er ook geen overschrijding van de dermale blootstelling op 35 m vanaf de perceelgrens van de boomgaard. Als er op de perceelgrens een windhaag (bv 3m hoge elzen) aanwezig is dan worden deze afstanden met 10-20 m verkleind. Voor de situatie zoals die voorkomt in het bestemmingsplan buitengebied in de gemeente Tholen kan duidelijk gemaakt worden dat de benodigde afstanden van de perceelgrens tot bebouwing tussen de 5 m en 35 m moeten liggen voor de middelen flonicamid en captan. Verondersteld mag worden dat de afstand tot bebouwing bij op- en zijwaarts gerichte bespuitingen in de fruitteelt niet of beperkt verkleind kan worden als gebruik gemaakt wordt van de vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij. De afstand tot omstanders en bebouwing kan wel verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een windhaag (2,5-3,0 m hoog) op de perceelgrens met name de aanplant van een wintergroene windhaag in de kale boom situatie, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 5 m van de perceelrand (vanaf de windhaag) is. Door de aanplant van een dubbele (wintergroene) windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor captan en flonicamid op 5 m vanaf de perceelgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (luchtlaag 0-3 m hoogte). Voor bebouwing (luchtlaag 3-6 m hoogte) is de benodigde afstand tot de perceelgrens om onder het huidblootstellingsrisico te komen voor captan en flonicamid ook 5 m.
28
29
7.
Samenvatting
Binnen de gemeente Tholen doet zich een discussie voor over het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan buitengebied Mosselhoekseweg 5 te Tholen. In het bestemmingsplan worden nieuw te bouwen woningen binnen 50 m vanaf de perceelgrens van een landbouwperceel gepland. Om te onderzoeken of het mogelijk is deze afstand te verkleinen is een studie uitgevoerd naar het effect van thans toegelaten driftarme toedieningstechnieken volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij op de driftdepositie naast het perceel op de grond en de drift naar de lucht bij de bespuiting van een boomgaard. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit veldonderzoek met een standaard dwarsstroom boomgaardspuit uitgerust met standaard werveldoppen en driftarme venturi spleetdoppen. Berekeningen zijn uitgevoerd om de drift naar de lucht op 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelrand in de lagen 0-3 m en 3-6 m hoogte te kwantificeren. Deze gegevens zijn gecombineerd met blootstellingscriteria AEL voor dermaal, inhalatoir en secundair dermaal contact van verschillende veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt om een inschatting van het risico voor omwonenden en omstanders te kunnen maken. Uit deze berekeningen volgde dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de fruitteelt, waarbij gebruik gemaakt wordt van de vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij, dat een afstand van 35 m tussen bebouwing en perceelrand nodig is om overschrijding van de AEL-dermaal te voorkomen. Als er op de perceelgrens een windhaag aanwezig is dan kan deze afstand tot 25 m verkleind worden. Afhankelijk van de praktijksituaties die voorkomen: een sloot rondom de boomgaard en wel of niet verplichte driftbeperkende maatregelen bleken de benodigde afstanden van de perceelgrens tot bebouwing tussen de 5 m en 35 m te moeten liggen. De benodigde afstand kan verder verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een wintergroene windhaag, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelgrens in de volblad of de kale boom situatie. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 5 m vanaf de perceelgrens is. Door de aanplant van een dubbele (wintergroene) windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor flonicamid en captan op 5 m vanaf de perceelgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (luchtlaag 0-3 m hoogte) en voor bebouwing (luchtlaag 3-6 m hoogte).
30
31
8.
Literatuur
CIW, 2003. Beoordelingsmethodiek emissiereducerende maatregelen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Commissie Integraal Waterbeheer, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Werkgroep 4 Water en Milieu, Den Haag. 82 pp. Ctgb, 2008. Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. http://www.ctgb.nl/ EUROPOEM, 2002. European Predictive Operator Exposure Model; The Development, Maintenance and Dissemination of Generic European Databases and Predictive Exposure Models to Plant Protection Products. Report to DG SANCO (FAIR3 CT96-1406), Brussels, Belgium. Falke, H.E., 2008. Persoonlijke mededeling. Ctgb, Wageningen. Fytostat, 2008. Internetsite: www.fytostat.nl Huijsmans, J.F.M., H.A.J. Porskamp & J.C. van de Zande, 1997. Drift(beperking) bij de toediening van gewasbeschermingsmiddelen. Evaluatie van de drift van spuitvloeistof bij bespuitingen in de fruitteelt, de volveldsteelten. en de boomteelt (stand van zaken december 1996). IMAG-DLO Rapport 97-04, IMAG, Wageningen, 38 pp. Michielsen, J.M.G.P., M. Wenneker, J.C. van de Zande & B. Heijne, 2007. Contribution of individual row sprayings to airborne drift spraying an apple orchard. In: E. Gil, F. Solanelles, S. Planas, J.R. Rossell & L. Val (eds). 8th Workshop on Spray Apllication Techniques in Fruit Growing June 2005 Barcelona, Book of Abstracts, Universitat Politècnica de Catalunya, Generalitat de Catalunya, Universitat de Lleida, Barcelona, 2007. p. 37-46. Porskamp, H.A.J., J.M.G.P. Michielsen & J.F.M. Huijsmans, 1994a. Emissiebeperkende spuittechnieken voor de fruitteelt (1992). Onderzoek naar de depositie en emissie van gewasbeschermingsmiddelen. IMAG-DLO Rapport 94-19. pp. 45. Porskamp, H.A.J., J.M.G.P. Michielsen & J.F.M. Huijsmans, 1994b. Emissiebeperkende spuittechnieken voor de fruitteelt (1993). Onderzoek emissie van gewasbeschermingsmiddelen. IMAG-DLO Rapport 94-23. pp. 33. Porskamp, H.A.J., J.M.G.P. Michielsen & J.F.M. Huijsmans, 1994c. De invloed van een windhaag op emissies bij fruitteeltspuiten. IMAG-DLO Rapport 94-29. pp. 29. Porskamp, H.A.J., J.C. van de Zande, H.J. Holterman & J.F.M. Huijsmans, 1999. Opzet van een classificatiesysteem voor spuitdoppen op basis van driftgevoeligheid. IMAG-DLO Rapport 99-02, IMAG, Wageningen, 22 pp. Southcombe, E.S.E., P.C.H. Miller, H. Ganzelmeier, J.C. van de Zande, A. Miralles & A.J. Hewitt, 1997. The international (BCPC) spray classification system including a drift potential factor. Proceedings of the Brighton Crop Protection Conference - Weeds, 1997. November 1997. Brighton. UK. p.371-380. TCT-CIW, 2009. Lijst beoordeelde technieken volgens Beoordelingsmethodiek emissiebeperkende maatregelen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Internetsite: http://www.helpdeskwater.nl/emissiebeheer/landbouw_en_veeteelt/lotv/technische_commissie/ VW, VROM, LNV, VWS en SZW, 2000. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Staatsblad 2000 43, 117 p. VW, VROM, LNV, 2007. Wijziging van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en enige andere besluiten (actualisering lozingenvoorschriften). Staatsblad 2007 143, 35 p.
32 VW & LNV, 2001. Regeling testmethoden driftarme doppen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Staatscourant 1 maart 2001. nr. 43, p. 18. Wenneker, M., B. Heijne & J.C. van de Zande, 2004. Invloed van venturi-spuitdoppen en luchtondersteuning op de emissie bij bespuitingen in de fruitteelt. PPO-Fruit, WUR-A&F, PPO-Fruit Rapportnummer 2004-03, Randwijk. 2004. 65 p. Wenneker, M., B. Heijne & J.C. van de Zande, 2005. Effect of natural windbreaks on drift reduction in orchard spraying. Communications of Applied Biology Science, Ghent University, 70(2005)4: 961-969. Wenneker, M., R. Anbergen, N. Joosten & J.C. van de Zande, 2006. Emissiereductie bij inzet van een Wannerspuit met reflectieschermen in de fruitteelt. Wageningen UR, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Sector Fruit. PPO nr. 2006-13, Randwijk. 2006. 47 p. Wenneker, M., J.M.G.P. Michielsen, B. Heijne & J.C. van de Zande, 2007. Contribution of individual row sprayings to total spray drift deposition next to an apple orchard. In: E. Gil, F. Solanelles, S. Planas, J.R. Rossell & L. Val (eds). Proceedings of the 8th Workshop on Spray Application Techniques in Fruit Growing, June 2005 Barcelona, Universitat Politècnica de Catalunya, Generalitat de Catalunya, Universitat de Lleida, Barcelona, 2007. p.57-64 Wenneker, M. & J.C. van de Zande, 2008. Spray drift reducing effects of natural windbreaks in orchard spraying. International Advances in Pesticide Application, Aspects of Applied Biology 84(2008): 25-32. Wenneker, M., J.C. van de Zande, H. Stallinga & J.M.G.P. Michielsen, 2008. Vergelijkende driftmetingen tussen een axiaalspuit en een dwarsstroomspuit in de fruitteelt. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving - Sector Fruit, Rapport nr.??, Wageningen. 2008 (in voorbereiding). Zande, J.C. van de, B. Heijne & M. Wenneker, 2001. Driftreductie bij bespuitingen in de fruitteelt (stand van zaken december 2001). Instituut voor Milieu- en Agritechniek, IMAG Rapport 2001-19, Wageningen. 36 pp. Zande, J.C. van de, H.J. Holterman & M. Wenneker, 2007. Doppenclassificatie fruitteelt. Vaststellen referentie spuitdoppen klassengrenzen. Wageningen UR, Plant Research International, WUR-PRI Report 150, Wageningen. 2007. 22 p.
I-1
Bijlage I. Dermale blootstelling
10 20 30 40 50
Afstand [m]
10 20 30 40 50
3-6 m hoogte
Drift depositie op de grond
10 20 30 40 50
Afstand [m]
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
12,1 4,6 1,7 0,4 0,3
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
1,7 0,43 0,20 0,11 0,07
0,1 0,03 0,01 0,008 0,005
Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
4,3 1,1 0,49 0,28 0,18
Dwarsstroom
Kaal
22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
Dwarsstroom
Kaal
0,3 0,06 0,02 0,020 0,013
Dwars + venturi
17 7,6 2,9 0,8 0,1
29 8,0 2,3 0,5 0,1
Dwars + venturi
Kaal
357 137 50 13 9
339 85 28 5 2
Kaal
669 307 115 32 6
1170 321 91 19 5
490 224 84 24 4
856 235 67 14 4
50,1 12,7 5,8 3,3 2,1
2,9 0,9 0,3 0,2 0,2
126,8 32,4 14,5 8,3 5,4
8,8 1,8 0,6 0,6 0,4
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
483 186 68 18 12
460 115 38 7 2
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor pirimicarb
I-2
Drift depositie op de grond
3-6 m hoogte
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
10 20 30 40 50
Afstand [m]
10 20 30 40 50 10 20 30 40 50
Afstand [m]
Kaal
Volblad
Kaal
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1 12,1 4,6 1,7 0,4 0,3 Kaal
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2 22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
29 8,0 2,3 0,5 0,1 17 7,6 2,9 0,8 0,1 Volblad
39,6 9,9 3,3 0,6 0,2 41,7 16,0 5,8 1,5 1,0
29,2 7,3 2,4 0,5 0,1 30,7 11,8 4,3 1,1 0,7 Kaal
100,8 27,7 7,9 1,7 0,4 57,7 26,4 9,9 2,8 0,5
73,8 20,3 5,8 1,2 0,3 42,2 19,3 7,2 2,0 0,4
1,7 0,43 0,20 0,11 0,07
0,1 0,03 0,01 0,008 0,005
4,3 1,1 0,49 0,28 0,18
0,3 0,06 0,02 0,020 0,013
4,32 1,09 0,50 0,29 0,18
0,25 0,08 0,03 0,02 0,01
10,92 2,79 1,25 0,71 0,46
0,76 0,15 0,05 0,05 0,03
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1 16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor methoxyfenozide
I-3
Drift depositie op de grond
3-6 m hoogte
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
10 20 30 40 50
Afstand [m]
10 20 30 40 50 10 20 30 40 50
Afstand [m]
Kaal
Volblad
Kaal
1,7 0,43 0,20 0,11 0,07
Dwarsstroom
Volblad
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1 16,4 6,3 2,3 0,6 0,4 Kaal
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2 22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
0,1 0,03 0,01 0,008 0,005
4,3 1,1 0,49 0,28 0,18
Dwars + venturi Dwarsstroom
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1 12,1 4,6 1,7 0,4 0,3 Volblad
147 37 12 2 0,8 154 59 22 6 4
0,3 0,06 0,02 0,020 0,013
16 4 2 1 1
Dwars + venturi Dwarsstroom
29 8,0 2,3 0,5 0,1 17 7,6 2,9 0,8 0,1
Kaal
374 103 29 6 1,6 214 98 37 10 2
1 0,3 0,1 0,1 0,0
40 10,3 4,6 2,6 1,7
Dwars + venturi Dwarsstroom
108 27 9 2 0,6 114 44 16 4 3
2,8 0,6 0,2 0,2 0,1
Dwars + venturi
273 75 21 4 1,2 156 72 27 8 1
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor fenoxycarb
I-4
10 20 30 40 50
Afstand [m]
10 20 30 40 50
3-6 m hoogte
Drift depositie op de grond
10 20 30 40 50
Afstand [m]
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
Kaal
Volblad
Kaal
12,1 4,6 1,7 0,4 0,3
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Kaal
22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2 17 7,6 2,9 0,8 0,1
29 8,0 2,3 0,5 0,1
Volblad
706 271 99 26 17
672 168 56 11 3 521 200 73 19 13
496 124 41 8 3
Kaal
978 448 168 47 9
1710 470 134 28 7
716 328 123 35 6
1251 344 98 20 5
1,7 0,43 0,20 0,11 0,07
0,1 0,03 0,01 0,008 0,005
4,3 1,1 0,49 0,28 0,18
0,3 0,06 0,02 0,020 0,013
73,2 18,5 8,5 4,8 3,1
4,3 1,3 0,4 0,3 0,2
185,2 47,4 21,1 12,1 7,8
12,9 2,6 0,9 0,8 0,5
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor flonicamid
I-5
10 20 30 40 50
Afstand [m]
10 20 30 40 50
3-6 m hoogte
Drift depositie op de grond
10 20 30 40 50
Afstand [m]
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
Kaal
Volblad
Kaal
12,1 4,6 1,7 0,4 0,3
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Kaal
22,7 10,4 3,9 1,1 0,2
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2 17 7,6 2,9 0,8 0,1
29 8,0 2,3 0,5 0,1
Volblad
625 240 88 23 15
594 149 50 10 3 461 177 65 17 11
438 110 37 7 2
Kaal
865 396 149 42 8
1512 415 118 25 6
633 290 109 31 6
1107 304 86 18 5
1,7 0,43 0,20 0,11 0,07
0,1 0,03 0,01 0,008 0,005
4,3 1,1 0,49 0,28 0,18
0,3 0,06 0,02 0,020 0,013
64,8 16,4 7,5 4,3 2,8
3,8 1,1 0,4 0,3 0,2
163,8 41,9 18,7 10,7 6,9
11,4 2,3 0,8 0,7 0,5
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
16,4 6,3 2,3 0,6 0,4
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor captan
I-6
10 20 30 40 50
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
10 20 30 40 50
Onderste 3 m
3-6 m hoogte
Druppel drift in de lucht
Kaal
Volblad
1,6 0,6 0,2 0,1 0,04
0,8 0,2 0,1 0,01 0,004 1,2 0,5 0,2 0,04 0,03
0,6 0,1 0,05 0,01 0,003
1,6 0,6 0,2 0,1 0,04
0,8 0,2 0,1 0,01 0,004 1,2 0,5 0,2 0,04 0,03
0,6 0,1 0,05 0,01 0,003
5,0 2,3 0,9 0,2 0,04
7,3 2,0 0,6 0,1 0,03
Volblad
2,3 1,0 0,4 0,1 0,0
2,0 0,5 0,2 0,03 0,01
Volblad
62 24 9 2 2
30 7 2 0 0
1,7 0,8 0,3 0,1 0,0
1,5 0,4 0,1 0,02 0,01
62 24 9 2 2
30 7 2 0 0
Dwars + venturi Dwarsstroom
Kaal + reductie volblad
6,8 3,1 1,2 0,3 0,1
9,9 2,7 0,8 0,2 0,04
Afstand [m] Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom
10 20 30 40 50
Volblad Windhaag
Volblad
Afstand [m] Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwwrs + venturi Dwarsstroom
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
Windhaag
259 119 45 13 2
378 104 30 6 2
Dwarsstroom
190 87 33 9 2
277 76 22 5 1
Dwars + venturi
46 18 6 2 1
22 5 2 0 0
Dwars + venturi
86 40 15 4 1
76 21 6 1 0
Dwarsstroom
Kaal
63 29 11 3 1
55 15 4 1 0
Dwars + venturi
% invulling van AEL systemisch dermaal voor captan
46 18 6 2 1
22 5 2 0 0
Dwars + venturi
Kaal
% invulling van AEL systemisch dermaal voor captan
I-7
10 20 30 40 50
10 20 30 40 50
3-6 m hoogte
Afstand [m]
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
Dubbele Windhaag Kaal
Volblad
Kaal
0,5 0,19 0,07 0,02 0,01
0,2 0,05 0,02 0,003 0,001 0,4 0,14 0,05 0,01 0,01
0,1 0,04 0,01 0,002 0,001 2,0 0,94 0,35 0,10 0,02
2,5 0,68 0,19 0,04 0,01 1,5 0,68 0,26 0,07 0,01
1,8 0,50 0,14 0,03 0,01
5 1 0 0 0 14 5 2 1 0
7 2 1 0 0 19 7 3 1 0
36 13 4 1
26 7 2 0 78
95
26 10 3 1
19 5 1 0 57
69
Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi Dwarsstroom Dwars + venturi
Volblad
% invulling van AEL systemisch dermaal voor captan
I-8
II - 1
Bijlage II. Inhalatoire blootstelling Inhalatie risico naast perceel Bijvoorbeeld: pirimicarb Toegediende hoeveelheid aktieve stof Max dos. Inhalatie
25 2.205
mg/m2 mg/dag
Voorwaarden: Wind Wolk passeert in max Depositie zit in Inademvol in 1 minuut
3 60 180 0.020833333
m/s sec m3 m3 (1/60 deel van 1.25 m3/uur)
Onderste 3 m
Druppel drift in de lucht
Inhalatie gedeelte
Onderste 3 m
Volblad
15,6 3,9 1,3 0,25 0,08
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Afstand [m] Dwarsstroom
10 20 30 40 50
Afstand [m] Dwarsstroom
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Dwars + venturi
11,50 2,88 0,96 0,18 0,06
Dwars + venturi
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
Dwarsstroom
Kaal
39,7 10,9 3,1 0,65 0,17
Dwarsstroom
29,1 8,0 2,3 0,5 0,1
Dwars + venturi
29,05 7,98 2,27 0,48 0,12
Dwars + venturi
1,560 0,390 0,130 0,025 0,008
Dwarsstroom
Volblad
Mg depositie
3,900 0,975 0,325 0,063 0,020
Dwarsstroom
2,876 0,719 0,240 0,046 0,015
Dwars + venturi
1,150 0,288 0,096 0,018 0,006
Dwars +v enturi
Volblad
Kaal
Druppel drift in de lucht
Volblad
Mg depositie
Inhalatie gedeelte
3,970 1,090 0,310 0,065 0,017
Dwarsstroom
Kaal
9,925 2,725 0,775 0,163 0,043
Dwarsstroom
Kaal
2,905 0,798 0,227 0,048 0,012
Dwars + venturi
7,263 1,994 0,567 0,119 0,031
Dwars + venturi
0,01510 0,00377 0,00126 0,00024 0,00008
Dwars + venturi
0,00287 0,00072 0,00024 0,00005 0,00001
Dwarsstroom
Volblad
0,00211 0,00053 0,00018 0,00003 0,00001
Dwars + venturi
0,03812 0,01047 0,00298 0,00062 0,00016
0,00729 0,00200 0,00057 0,00012 0,00003
Dwarsstroom
Kaal
0,00534 0,00147 0,00042 0,00009 0,00002
Dwars + venturi
Methoxyfenozide
0,05210 0,01430 0,00407 0,00085 0,00022
Dwarsstroom
Dwars + venturi
Pirimicarb
Kaal
Mg inademen als fractie van AEL systemisch voor uitgedrukt als % invulling van AEL
0,02047 0,00512 0,00171 0,00033 0,00010
Dwarsstroom
Volblad
Mg inademen als fractie van AEL systemisch voor uitgedrukt als % invulling van AEL
II - 2
Onderste 3 m
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Afstand [m] Dwarsstroom
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Dwars + venturi 39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
Dwarsstroom
Kaal
39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
29,1 8,0 2,3 0,5 0,1
Dwars + venturi
29,1 8,0 2,3 0,5 0,1
1,250 0,312 0,104 0,020 0,006
Dwarsstroom
1,092 0,273 0,091 0,018 0,006
Dwarsstroom
Volblad
Volblad
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Dwars + venturi
Druppel drift in de lucht
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Dwarsstroom
Mg depositie
10 20 30 40 50
Dwars + venturi
Inhalatie gedeelte
Onderste 3 m
Afstand [m] Dwarsstroom
Volblad
Kaal
Druppel drift in de lucht
Volblad
Mg depositie
Inhalatie gedeelte
0,805 0,201 0,067 0,013 0,004
Dwars + venturi
0,921 0,230 0,077 0,015 0,005
Dwars + venturi
2,779 0,763 0,217 0,046 0,012
Dwarsstroom
Kaal
3,180 0,873 0,248 0,052 0,014
Dwarsstroom
Kaal
2,034 0,558 0,159 0,033 0,009
Dwars + venturi
2,327 0,639 0,182 0,038 0,010
Dwars + venturi
0,0017 0,0004 0,0001 0,00003 0,00001
Dwars + venturi
0,0080 0,0020 0,0007 0,00013 0,00004
Dwarsstroom
Volblad
0,0059 0,0015 0,0005 0,00009 0,00003
Dwars + venturi
0,0204 0,0056 0,0016 0,00033 0,00009
Dwarsstroom
Kaal
0,0043 0,0012 0,0003 0,0001 0,00002
0,0149 0,0041 0,0012 0,0002 0,00006
Dwars + venturi
Flonicamid
0,0058 0,0016 0,0005 0,00010 0,00003
Dwars + venturi
Fenoxycarb
Dwarsstroom
Kaal
Mg inademen als fractie van AEL systemisch voor uitgedrukt als % invulling van AEL
0,0023 0,0006 0,0002 0,00004 0,00001
Dwarsstroom
Volblad
Mg inademen als fractie van AEL systemisch voor uitgedrukt als % invulling van AEL
II - 3
Onderste 3 m
10 20 30 40 50
15,6 3,9 1,3 0,3 0,1
Afstand [m] Dwarsstroom
11,5 2,9 1,0 0,2 0,1
Dwars + venturi 39,7 10,9 3,1 0,7 0,2
Dwarsstroom
29,1 8,0 2,3 0,5 0,1
Dwars + venturi 18,720 4,680 1,560 0,300 0,096
Dwarsstroom
Volblad
Kaal
Druppel drift in de lucht
Volblad
Mg depositie
Inhalatie gedeelte
13,805 3,451 1,150 0,221 0,071
Dwars + venturi 47,640 13,080 3,720 0,780 0,204
Dwarsstroom
Kaal
34,860 9,571 2,722 0,571 0,149
Dwars + venturi 0,03 0,01 0,003 0,0006 0,0002
Dwarsstroom
Volblad
0,03 0,01 0,002 0,0004 0,0001
Dwars + venturi
0,09 0,02 0,007 0,001 0,0004
0,06 0,02 0,005 0,001 0,0003
Dwars + venturi
Captan
Dwarsstroom
Kaal
Mg inademen als fractie van AEL systemisch voor uitgedrukt als % invulling van AEL
II - 4
003. Bestemmingsplan Bouwlocaties Tull en 't Waal Intern Stuk spuitzones fruitteelt Tull en 't Waal
Onderzoek naar driftblootstelling van te bouwen woonhuizen te Tull en ‘t Waal door boomgaard bespuitingen.
J.C. van de Zande1 & M. Wenneker2
1
Plant Research International
2
Praktijkonderzoek Plant en Omgeving - sector Fruit
Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde maart 2013
Rapport ???
© 2013 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) onderzoeksinstituut Plant Research International. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Plant Research International, Business Unit Agrosysteemkunde. DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
Projectnummer:
Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde Adres Tel. Fax E-mail Internet
: : : : : :
Postbus 616, 6700 AP Wageningen Wageningen Campus, Droevendaalsesteeg 1, Wageningen 0317 - 48 60 01 0317 - 41 80 94
[email protected] www.pri.wur.nl
Inhoudsopgave pagina
Voorwoord
1
1.
Inleiding
2
2.
Materiaal en methoden
3
Veldmetingen drift
3
Resultaten
5
Veldmetingen drift
5
3.
4.
Drift en blootstelling
10
5.
Discussie
16
6
Conclusie
22
Samenvatting
23
Literatuur
24
Bijlage I. Dermale blootstelling
Error! Bookmark not defined.
Bijlage II. Inhalatoire blootstelling
Error! Bookmark not defined.
Voorwoord Momenteel vindt in de gemeente Houten, een discussie plaats over de veiligheidszones rond fruitteeltbedrijven als gevolg van bespuitingen en de blootstelling van te bouwen woningen in Tull en ‘t Waal. In deze rapportage wordt voor de blootstelling vanuit fruitteelt bespuitingen een overzicht gegeven van de drift beperkende op- en zijwaarts gerichte spuittechnieken en maatregelen die in de fruitteelt gebruikt kunnen worden om tot een beperking van de veiligheidszones te komen. Naast de optredende drift vanuit de boomgaard tijdens de bespuitingen is ook de toxiciteit van de middelen en de blootstelling van personen belangrijk. Dank aan Dr. H.E. Falke van het Ctgb voor de discussies over de werkwijze en bespreking van de resultaten op dit gebied. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Dura Vermeer Bouw Midden West, en begeleid door dhr. T. Hamerslag (Dura Vermeer).
Wageningen, maart 2013
1.
Inleiding
Binnen de gemeente Houten doet zich een discussie voor over de nieuwbouwplannen van woningen naast percelen met landbouwkundige activiteiten. Naar aanleiding van geplande woningbouw aan de Kerkebogerd te Tull en ‘t Waal is er de vraag of het mogelijk is woningen te bouwen die binnen 50m van de perceelgrens van een fruitteeltperceel liggen. De vraag is gerezen op welke afstand woningbouw en bijbehorend erf en tuin nog verantwoord zijn in verband met plaatselijke bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen. Omdat langs het te bebouwen terrein fruitteelt aanwezig is, is er voor gekozen de verantwoorde afstand te evalueren op basis van een bespuiting met de hoogste drift zoals in de fruitteelt (Huijsmans et al., 1997). In deze rapportage wordt het onderdeel blootstellingsrisico vanuit bespuitingen in de fruitteelt verder uitgewerkt. Onduidelijk is of de standaard driftbeperkende maatregelen volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV, nu Activiteitenbesluit; VW et al., 2000, 2007) en de aanwezigheid van windhagen of andere begroeiing de drift dusdanig reduceert dat een aanvaardbaar risico ontstaat voor verblijf binnen de huidige veiligheidsafstand van 50 m vanaf een perceelrand. Op basis van eerder veldonderzoek naar de drift bij toepassing van driftarme spuittechnieken in de fruitteelt kan aangegeven worden wat de driftdepositie op de grond (tot 50 m) en naar de lucht is. De berekende waarden zijn getoetst aan de criteria die in beleid opgesteld zijn (Ctgb, 2013). Tevens is beschikbare kennis over de blootstellingrisico’s (acceptabele kortdurende systemische blootstelling dermaal, inhalatoir en secundair dermaal contact) bij op- en zijwaarts gerichte bespuitingen gebruikt om voor de te bouwen woningen in het nieuwbouwplanplan Kerkebogerd te Tull en ‘t Waal (gem. Houten) te bepalen wat de risico’s zijn bij de geldende breedte van de beschermzone tussen een boomgaard en de woningen. Tevens is bepaald wat het effect is van driftbeperkende technieken en maatregelen. Een uitleg hoe drift gemeten wordt en met welke spuittechnieken drift beperkt kan worden staan in Hoofdstuk 2 en 3. Hoe de drift van invloed is op de blootstelling van omstanders en bewoners staat in Hoofdstuk 4, waarna in Hoofdstuk 5 aangegeven wordt hoe de risico’s voor omstanders en bewoners verkleind kunnen worden door aanvullende maatregelen.
2.
Materiaal en methoden
Beschikbare resultaten van optredende drift bij standaard en driftarme spuittechnieken zoals venturi spuitdop, enkelzijdig spuiten buitenste bomenrij, zoals gebruikt in de fruitteelt, zijn geïnventariseerd (Zande et al., 2001; Michielsen et al., 2007; Wenneker et al., 2007, 2008). Op basis van de driftmetingen met standaard (Southcombe et al., 1997) en driftarme spuitdoppen (VW & LNV, 2001; Zande et al., 2007) wordt aangegeven wat de reductie in driftdepositie is op 5, 10, 15 en 25 m vanaf de gewasrand en de reductie in drift naar de lucht op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij in de boomgaard. De driftreductie wordt aangegeven ten opzichte van een standaardbespuiting (9 m teeltvrije zone) en een standaard driftarme bespuiting (venturi spuitdop met 3 m teeltvrije zone) zoals verplicht volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV; VW et al., 2007) wanneer een watervoerende sloot op de perceelgrens aanwezig is. Op grond van driftmetingen uitgevoerd om de driftbelasting van enkelrij bespuitingen te kwantificeren (Michielsen et al., 2007) kan voor de standaard en driftbeperkende spuittechniek berekend worden wat de drift naar de lucht is op 20, 30 en 40 m vanaf de perceelgrens en op verschillende hoogten. Aan de hand van criteria opgesteld voor de bepaling van de 50 m grens tot bebouwing, zoals nu in de regelgeving genoemd wordt, is bepaald waar deze grens ligt op grond van overschrijding van blootstellingrisico’s voor personen en enkele veelgebruikte middelen in de fruitteelt bij genoemde standaard en driftbeperkende technieken.
Veldmetingen drift Bij driftveldmetingen werd in overeenstemming met een meetprotocol (CIW, 2003) ter certificering van driftarme spuittechnieken (TCT-CIW, 2009) een boomgaard over een strook van 20 m breed en een lengte van minimaal 50 m bespoten. In Figuur 1 is schematisch de indeling van een proefveld weergegeven. De metingen vonden plaats aan de benedenwindse zijde van de bespoten strook appelbomen op een strook kale grond. De bespuitingen werden uitgevoerd met water waaraan de fluorescerende tracer Brilliant Sulfo Flavine (BSF, 3 g/l) en een niet-ionische uitvloeier (Agral® , 1 ml/l) was toegevoegd. De drift naar de grond naast het perceel werd bepaald door naast het perceel 2 rijen collectoren (=1 meetopstelling) met een onderlinge afstand van 2 m haaks op de rijrichting te leggen. De collectoren bestonden uit houten latten of plastic platen waarop met klittenband filterdoek (Camfil CM360 of Technofil TF-290; 50x10 cm en 100x10 cm) was bevestigd. De collectoren werden op 2,5 - 3,5 m; 4,5 - 5,5 m; 6,5 - 7,5 m; 9,5 - 10,5 m en 12,5 - 13,5 m gelegd (in enkele metingen ook om de 5 m tot 25 m), gemeten vanaf de positie van de laatste bomenrij. Voor de metingen van de drift naar de lucht werd op 7,5 m van de laatste gewasrij een driftmast opgesteld met aan twee lijnen driftcollectoren op 0, 1, 2, tot 10 m hoogte. Deze driftcollectoren waren bolvormige sponsjes met een diameter van 7,5 cm (Siebauer Abtrifftkollektoren art. nr. 00140). Na een bespuiting werden de collectoren verzameld en gecodeerd voor verdere analyse op de hoeveelheid opgevangen BSF. Elke meetdag werd bemonsterd aan de dop (tankmonsters) om de BSF-concentratie van de spuitvloeistof te meten. Ter vergelijking werden ook onbehandelde (blanco) collectoren geanalyseerd. In het laboratorium werden de collectoren met water gespoeld, zodanig dat de BSF in oplossing kwam. Van deze oplossing werd de concentratie aan BSF gemeten met behulp van een fluorimeter (Perkin Elmer LS 45). Op dezelfde wijze werden de blanco collectoren geanalyseerd. Ook de concentratie BSF in de tankmonsters werd fluorimetrisch bepaald. De concentratie werd omgerekend naar volume spuitvloeistof per oppervlakte-eenheid. Het percentage drift is berekend door de driftdepositie per oppervlakte-eenheid uit te drukken in procenten van de in het perceel verspoten hoeveelheid vloeistof per oppervlakte-eenheid. Voor de vergelijking van de driftdepositie zijn de driftwaarden over de stroken 4½-5½, 9½-10½ en 14½-15½ berekend, alsmede de gemiddelde drift naar de lucht op 7,5 m afstand vanaf de laatste bomenrij, uitgedrukt in percentages van de dosering.
drift mast en
4 4 3
50 m
drift collectoren 3 meteo
15 m
ISO meetma drift collectorenst
2 2
meteo 1
50 m
1
en
3M
5M
drift mast
7M
10M
13M
P1 P2-2/1 p11
Figuur 1.
p8
p6
p5
p4
p3
Schematische weergave meetopstelling veldmeting drift in de fruitteelt; links de boomgaard waarvan minimaal de buitenste 8 boomrijen (20 m) bespoten worden, rechts de benedenwindse meetstrook; wind waait van links naar rechts.
3.
Resultaten
Veldmetingen drift Voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken zoals gebruikt in de fruitteelt kunnen verschillende driftbeperkende maatregelen geïmplementeerd worden. Uitgaande van wat uit de fruitteelt bekend is kan de drift aanzienlijk gereduceerd worden. In Tabel 1 is aangegeven wat de driftreductie op verschillende afstanden vanaf de rand van het gewas kan zijn wanneer gebruik gemaakt wordt van verschillende driftbeperkende technieken (TCT-CIW, 2009). De volgende technieken zijn opgenomen: dwarsstroomspuit met reflectiescherm (Huijsmans et al., 1997), dwarsstroomspuit met venturi spuitdoppen en enkelzijdig spuiten van de buitenste bomenrij (Wenneker et al., 2004), Wanner dwarsstroomspuit met reflectie scherm en venturi spuitdoppen (Wenneker et al., 2006), tunnelspuit (Porskamp et al., 1994a,b), aaneengesloten elzen windhaag (Porskamp et al., 1994c). De driftreductie is hierbij uitgedrukt ten opzichte van de depositie op verschillende afstanden van een standaard boomgaardspuit uitgerust met Albuz ATR lila werveldoppen en een spuitdruk van 7 bar bij bespuitingen in de volblad (na 1 mei) en in de kale boom (voor 1 mei) situatie (Figuur 2) (Zande et al., 2013).
drift voor en na 1 mei (kaal en volblad) - appel 40.0
drift depositie [% verspoten volume]
35.0 30.0 25.0
kaal volblad
20.0 15.0 10.0 5.0 0.0 0
Figuur 2.
5
10 15 20 afstand van laatste bomenrij [m]
25
30
Driftdepositie (% van de dosering) op grondoppervlak naast het perceel voor een standaard boomgaardspuit in de volblad (na 1 mei) en de kale boom (voor 1 mei) situatie.
Met toenemende afstand vanaf de rand van het gewas neemt de driftdepositie op grondoppervlak af. Voor de standaard spuittechniek zal in de volblad situatie (na 1 mei) de driftdepositie op 5 m afstand van de rand van het gewas ongeveer 12% zijn van de spuitvloeistofdosering in het perceel. Op 15 m en 25 m afstand zal de driftdepositie ongeveer 3% en 1% zijn. In de kale boom situatie (voor 1 mei) is de driftdepositie op 5 m afstand van de rand van het gewas ongeveer 22%, en op 15 m en 25 m afstand ongeveer 8% en 3%. Afhankelijk van de keuze van driftreducerende techniek kan de driftdepositie op bijvoorbeeld 15 m van de gewasrand tot meer dan 90% lager zijn dan voor de standaard gebruikte spuittechniek. De effecten van de mogelijke maatregelen van het Lozingenbesluit Open Teelten en Veehouderij (LOTV) voor driftreductie in de fruitteelt kunnen op de verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij berekend worden.
Tabel 1.
Driftreductie (% t.o.v. standaard boomgaardspuit met Albuz lila spuitdop) voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken op verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij in de volblad (na 1 mei) en de kale boom (voor 1 mei) situatie (naar: Porskamp et al., 1994a, 1994b, 1994c; Wenneker et al., 2004, 2006, 2008). Spuittechniek Afstand (m)
Dwars + reflectie
Venturi + eenzijdig
Tunnel
Wanner reflectie + venturi
Windhaag + standaard
Volblad
5 10 15
55 55 55
88 93 94
85 85 85
95 95 95
94 88 88
Kaal
5 10 15
55 55 55
86 93 95
85 85 85
95 95 95
68 79 79
Uitgaande van de driftcurve voor de standaard techniek (Figuur 2) en de in verschillende metingen bepaalde driftreducties (Tabel 1) kan de driftdepositie op de afstanden 5, 10, 15, 20, 25 en 30 m vanaf de gewasrand voor zowel de volblad als de kale boom situatie berekend worden (Tabel 2).
Tabel 2.
Driftdepositie (% van dosering) voor op- en zijwaarts gerichte spuittechnieken op verschillende afstanden vanaf de laatste bomenrij in de volblad en de kale boom situatie (naar: Porskamp et al., 1994a, 1994b, 1994c; Wenneker et al., 2004, 2006, 2008). Spuittechniek Afstand (m)
Standaard dwarsstroom
Dwars + reflectie
Volblad
5 10 15 20 25 30
11,9 6,5 3,5 1,9 1,1 0,6
5,3 2,92 1,59 0,87 0,48 0,26
Kaal
5 10 15 20 25 30
22,9 13,3 7,7 4,5 2,6 1,5
10.3 6,0 3,46 2,01 1,16 0,67
Dwars + venturi
5,3 0,39 0,25 0,14 0,07 0,04
Dwars + venturi + eenzijdig
Tunnel
Wanner Windhaag reflectie + + venturi standaard
1,43 0,39 0,25 0,14 0,07 0,04
1,8 1,10 0,53 0,29 0,16 0,09
0,59 0,32 0,18 0,10 0,05 0,03
0,71 0,78 0,43 0,23 0,13 0,07
3,2 0,93 0,38 0,22 0,13 0,07
3,4 2,26 1,15 0,67 0,39 0,22
1,14 0,66 0,38 0,22 0,13 0,07
7,32 2,79 1,62 0,94 0,54 0.31
Door het gebruik van venturi spuitdoppen, reflectieschermen of het compleet afschermen van het spuitproces in een tunnelspuit kan de drift aanzienlijk beperkt worden. Door het gebruik van een venturi spuitdop en het enkelzijdig spuiten van de buitenste bomenrij is de driftdepositie op grondoppervlak in de volblad situatie op 15 m van de rand van het gewas ongeveer 0,25% en op 30 m van de gewasrand 0,04%. In de kale boom situatie is de driftdepositie op 15 m voor een bespuiting met venturi spuitdoppen ongeveer 0,4% en op 30 m afstand ongeveer 0,07%.
Voor de beoordeling van middelen naar de effecten op waterorganismen wordt voor veldspuiten standaard de driftdepositie op wateroppervlak beoordeeld met een driftdepositie waarde van 1% (Ctgb, 2013). Op grond van de veldmetingen wordt voor de fruitteelt aan dit criterium voldaan op ongeveer 25 m vanaf de perceelgrens voor de standaard spuittechniek en binnen 10 m voor de genoemde driftreducerende spuittechnieken. In de driftmetingen is niet alleen gekeken naar de driftdepositie op de grond naast het perceel maar ook naar de hoeveelheid drift die in de lucht passeert op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij. Gemiddeld over de gemeten hoogte (10 m) was voor de standaard techniek in de volblad situatie de drift op de mast op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij ongeveer 11% van de dosering per oppervlakte-eenheid in de boomgaard (Zande et al., 2013). In de kale situatie was dit ongeveer 18% (Figuur 3). De hoogste depositie treedt hierbij in de kale boom situatie op 1 m hoogte op en in de volblad situatie op 2 m. lucht drift voor en na 1 mei (kaal / volblad) - appel op 7.5 m van laatste bomenrij 12
10
hoogte [m]
8
6
4
2
0 0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
lucht drift [% verspoten volume]
Figuur 3.
Drift naar de lucht (% van de dosering) op 7,5 m naast het perceel tot 10 m hoog voor een standaard boomgaardspuit in de volblad (na 1 mei) en de kale boom (voor 1 mei) situatie.
De verschillende driftreducerende spuittechnieken reduceren de drift naar de lucht op 7,5 m afstand van de laatste bomenrij met minimaal 35% voor de dwarsstroomspuit met reflectiescherm tot 85% voor de tunnelspuit (Tabel 3). Door op de standaard dwarsstroomspuit het standaard gebruikte doptype Albuz ATR lila te vervangen door venturi spleetdoppen kan de driftreductie naar de lucht 79% zijn (Wenneker et al., 2008).
Tabel 3.
Reductie in emissie naar de lucht (% t.o.v. standaard dwarsstroomspuit met Albuz lila spuitdop) voor zij- en opwaarts gerichte spuittechnieken op 7,5 m afstand vanaf de laatste bomenrij (naar: Porskamp et al., 1994a1), 1994b1), 1994c3); Wenneker et al., 20082)). Spuittechniek
Volblad Kaal
* niet gemeten.
Afstand (m)
Standard dwarsstroom
Dwars + reflectie
Venturi
Tunnel
Wanner reflectie venturi
Windhaag
7,5 7,5
-
34-351) *
792) 782)
55-851) *
* *
953) 803)
De drift naar de lucht is niet homogeen verdeeld over de hoogte maar heeft hogere waarden net boven boomhoogte doordat de driftwolk over de top van de bomen naar buiten de boomgaard waait (Fig. 4, 5). Ook de afname van de drift in de lucht met de afstand vanaf de boomgaard (Michielsen et al., 2007) verloopt voor de kale boom situatie anders dan voor de volblad situatie. Bij de kale boom situatie is de afname met de afstand meer vanuit een centraal punt, de spuit. Bij de volblad situatie is er een sterke afname direct naast de boomgaard door de filterende werking van het bladerdek en daarna een meer diffuse langzamere afname van de drifthoeveelheid met de afstand. Zo wordt een driftpercentage van 1% op 2 m hoogte in de volblad situatie bereikt op ongeveer 32 m en in de kale boom situatie op meer dan 35 m. meet hoogte [m] 6
19.00-20.00 18.00-19.00
5
17.00-18.00 16.00-17.00 15.00-16.00
4
14.00-15.00 13.00-14.00
12.00-13.00
3
11.00-12.00 10.00-11.00
2
9.00-10.00 8.00-9.00 7.00-8.00
1
6.00-7.00 5.00-6.00 4.00-5.00
10.5
13.5
16.5
19.5
22.5
25.5
28.5
31.5
34.5
0 37.5
afstand van laatste bomenrij [m]
Figuur 4.
3.00-4.00 2.00-3.00
1.00-2.00 0.00-1.00
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard dwarsstroom boomgaardspuit in de volblad situatie.
meet hoogte [m]
38.00-40.00 36.00-38.00
6
34.00-36.00
32.00-34.00
5
30.00-32.00 28.00-30.00 26.00-28.00
4
24.00-26.00
22.00-24.00
3
20.00-22.00 18.00-20.00 16.00-18.00
2
14.00-16.00 12.00-14.00
1
10.00-12.00 8.00-10.00
10.5
13.5
16.5
19.5
22.5
25.5
28.5
31.5
34.5
6.00-8.00
0 37.5
4.00-6.00 2.00-4.00
afstand van laatste bomenrij [m]
0.00-2.00
Figuur 5.
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard dwarsstroom boomgaardspuit in de kale boom situatie.
Door op de standaard dwarsstroomspuit het standaard gebruikte doptype (Albuz ATR lila) te vervangen door venturi spleetdoppen (Lechler 9001C bij 5 bar spuitdruk) kan de driftreductie naar de lucht 79% zijn (Wenneker et al., 2008). Voor de situaties volblad en kale boom is de drift naar de lucht voor een dwarsstroomspuit met Albuz lila en venturi spleetdoppen aangegeven in Figuur 6. Duidelijk is te zien dat over de gehele gemeten hoogte (10 m) de reductie door gebruik van de venturi spleetdop optreedt.
12
kaal albuz lila kaal ID 90-01 C volblad albuz lila volblad ID 90-01 C
10
hoogte [m]
8
6
4
2
0 0
10
20
30
40
50
60
drift [%]
Figuur 6.
Drift naar de lucht (% van de dosering) naast het perceel voor een standaard boomgaardspuit uitgerust met Albuz lila spuitdoppen en met venturi spleetdoppen (ID9001C) in de volblad en de kale boom situatie (Wenneker et al., 2008).
4.
Drift en blootstelling
Voor een aantal gewasbeschermingsmiddelen die in de fruitteelt gebruikt worden kan geëvalueerd worden wat de driftdepositie naast het perceel is in relatie met de toxiciteit van dat middel. In de fruitteelt worden zowel chemische gewasbeschermingsmiddelen als biologische middelen gebruikt. Voor de blootstelling maakt het hierbij niet uit of het middel van chemische of biologische oorsprong is. De gebruikte middelen kunnen onderscheiden worden in onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden), schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden, acariciden) gebruikt. Herbiciden worden niet met een dwarsstroom of axiaal boomgaardspuit uitgebracht maar met een neerwaarts gerichte spuitboom of spuitdop. Fungiciden en insecticiden worden met open zijwaarts gerichte spuittechnieken zoals dwarsstroom en axiaal boomgaardspuit. Een aantal in de fruitteelt veel gebruikte fungiciden en insecticiden zijn in Tabel 4 opgesomd.
Tabel 4.
Veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt met hun gehalte werkzame stof, de dosering per oppervlakte-eenheid en de uitgebrachte hoeveelheid werkzame stof (mg/m 2).
Soort gewasbeschermingsmiddel
Naam middel
Werkzame stof
Fungicide
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Apollo 500SC CHORUS 50 WG Delan DF DIMILIN Switch Switch Syllit Pirimor
Captan
800 g/kg
3,75
kg/ha
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide clofentezin cyprodinil dithianon diflubenzuron fludioxonil cyprodinil dodine Pirimicarb
267 g/kg 500 g/kg 250 g/l 500g/l 500g/l 700g/l 480g/l 250g/kg 375g/kg 450g/kg 500 g/kg
0,6 0,14 0,6 0.45 0.6 0.795 0.6 1.2 1.2 1.95 0,75
kg/ha kg/ha l/ha l/ha kg/ha kg/ha kg/ha kg/ha kg/ha kg/ha kg/ha
Insecticide Insecticide Insecticide Acaracide Fungicide Fungicide Insecticide Fungicide Fungicide Insecticide
Gehalte werkzame stof
Dosering middel
Toegediende hoeveelheid werkzame stof mg/m2 300 16 7 15 23 30 56 29 30 45 88 38
Per oppervlakte eenheid verschilt de toegediende hoeveelheid werkzame stof aanzienlijk. Voor het insecticide flonicamid is de dosering 7 mg/m2, terwijl voor het fungicide captan de dosering maximaal 300 mg/m2 is. De toxiciteit van de middelen kan echter ook sterk verschillen. Voor de risicobeoordeling van toevallige passanten, omwonenden of mensen die werkzaamheden verrichten nabij plaatsen waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gewerkt (omstanders of by-standers) zijn er geen vastgestelde dossiervereisten, beoordelingsmethodieken, normen en criteria voor het beoordelen van het gezondheidsrisico van deze mensen. De risicobeoordeling voor de volksgezondheid door blootstelling via de lucht (omwonenden, omstanders) gebeurt op individuele basis en wordt als een lacune beschouwd (pr4.4;Ctgb, 2008). Het Ctgb stelt dat over het algemeen de afstand tot de plaats waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gewerkt voor omstanders aanmerkelijk groter is dan voor de toepasser. De blootstelling zal voor omstanders derhalve lager zijn dan voor de toepasser. Daarom wordt voor de omstander bij toepassingen in de open lucht geen hoger risico voor de gezondheid ingeschat. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat voor omstanders (omwonenden) dit vaak een chronische blootstellingvorm is en er bij de risicobeoordeling voor de toepasser andere uitgangspunten worden gehanteerd. Aangezien er momenteel geen betere blootstellingsbenadering voorhanden is wordt gebruik gemaakt van deze redenatie (Ctgb, 2008).
Om voor de situatie fruitteelt het risico in te schatten is er vanuit gegaan dat de in Tabel 4 genoemde stoffen gebruikt worden met de verschillende toedieningstechnieken, waarvoor de drift buiten het perceel is berekend. De berekende drift geeft aan hoeveel middel er op de verschillende afstanden naast het perceel op de grond terecht kan komen of wat op verschillende hoogtes passeert. Voor het risico voor opname door voedsel, inademen (inhalatoir) en huidcontact (dermaal) gelden verschillende drempelwaarden (Ctgb, 2013; Fytostat, 2013) die veelal verkregen zijn door experimenteel dieronderzoek. Wordt het risico voor interne blootstelling van de mens beoordeeld dan gelden daar voor de in Tabel 4 genoemde stoffen drempelwaarden voor (Tabel 5).
Tabel 5.
Referentiewaarden kortdurende blootstelling (Acceptable Exposure Level; AEL-systemisch) de dermale absorptie (%) en de maximaal toelaatbare blootstelling op een persoon (mg/m 2) voor een aantal toegepaste werkzame stoffen in de fruitteelt (bron: Ctgb, 2013).
Middel
Toepassing
Captan Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
Fungicide Insecticide Insecticide Insecticide Insecticide
clofentezin cyprodinil diflubenzuron fludioxonil dodine
Acaracide Fungicide Insecticide Fungicide Fungicide
AEL (mg/kg lich.gew./dag) 0,10 0,1 0,025 0,1 0,035 0,01 0,03 0,0066 0,59 0,1
Dermale absorptie (%) 10 37 50 8 13 6 6 6 1,7 2,75
Max. toelaatbare blootstelling (mg/m2) 31,5 8,5 1,6 39,4 8,5 5,5 16 3,5 1093 115
Bij de interne blootstelling van deze stoffen, die bepalend is voor het risico voor de mens, is het ook van belang wat de mate is waarin de stof door de huid opgenomen wordt. Dit verschilt voor de individuele stoffen zeer sterk en is aangegeven met de dermale absorptie (Tabel 5). Voor het bepalen van het inhalatie risico wordt met een 100% opname van de in de lucht aanwezige stof gerekend. Voor omwonenden kan het ook van belang zijn wat de blootstelling is door secundaire blootstelling via contact met oppervlakken waarop de stof is neergeslagen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kleine kinderen die op het gras in de tuin spelen. Omdat blootstelling gedurende meerdere dagen per teeltseizoen voorkomt wordt er uitgegaan van de semichronische blootstelling (Tabel 5) en niet gewerkt met toxicologische eindpunten met als enig eindpunt dood (LD50). In de berekening van de dermale en inhalatoire blootstelling is uitgegaan van een volwassen persoon met een gemiddeld gewicht van 63 kg (Ctgb, 2008). Hiermee kan uit Tabel 5 de maximaal toegestane hoeveelheid (Acceptable Exposure Level; AEL) bepaald worden waarbij de toepassing kritisch wordt door een te hoge hoeveelheid werkzame stof op de huid. Overeenkomstig de rekenwijze voor blootstelling binnen EUROPOEM II (EUROPOEM, 2002) voor blootstelling voor omstanders wordt er voor omwonenden en omstanders vanuit gegaan dat zij onbedekt rondlopen waarbij hun vangoppervlak 2 m2 is (voor + achterzijde, 0,50 m breed + 2 m hoog). Met deze beide aannames kan uitgerekend worden wat de hoeveelheid werkzame stof is die op de persoon terecht komt en in welke mate dit de drempelwaarden voor dermale toxiciteit over- of onderschrijdt. Voor de verschillende gewasbeschermingsmiddelen is in tabel 6 uitgerekend wat de maximale dosering (mg) is per persoon (63 kg) voor de verschillende stoffen rekening houdend met de vangefficiency van de gebruikte collectoren (40%) , de meetnauwkeurigheid (50%) en de variatie in de metingen van een factor 10 (Stallinga et al., 2008). In tabel 7 staat wat bij driftpercentages tussen 0,1% en 25% op deze persoon van 2m2 oppervlak aan druppeldrift terecht komt (mg/m2).
Tabel 6.
Depositie aan actieve stof op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg) bij verschillende drift percentages (0,1%-25%).
Middel
Werkzame stof
Depositie (mg) bij verschillende drift percentages 0,1%
0,5%
1%
5%
10%
15%
20%
25%
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan
6
30
60
300
600
900
1200
1500
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
0,3 0,1 0,3 0,8
1,6 0,7 1,4 3,8
3,2 1,4 2,9 8
16 7 14 38
32 14 29 75
48 21 43 113
64 28 58 150
80 35 72 188
Apollo 500SC CHORUS 50 WG DIMILIN Switch Switch Syllit
clofentezin cyprodinil diflubenzuron fludioxonil cyprodinil dodine
0,5 0,6 0,6 0,6 0,9 1,8
2,3 3,0 2,9 3,0 4,5 9
4,5 6 6 6 9 18
23 30 29 30 45 88
45 60 58 60 90 176
68 90 86 90 135 263
90 120 115 120 180 351
113 150 144 150 225 439
Tabel 7.
Maximale toelaatbare dosering op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg/m2) en de depositie aan actieve stof op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak (mg/m2) bij verschillende drift percentages (0,1-25).
Middel
Werkzame stof
Max. toelaatbare dermale blootstelling (mg/m2)
Blootstelling (mg/m2) bij verschillende drift percentages 0,1%
0,5%
1%
5%
10%
15%
20%
25%
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan
31,5
3,0
15
30
150
300
450
600
750
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
8,5 1,6 39,4 8,5
0,2 0,1 0,1 0,4
0,8 0,4 0,7 1,9
1,6 0,7 1,4 3,8
8 3,5 7 19
16 7 14 38
24 11 22 56
32 14 29 75
40 18 36 94
Apollo 500SC CHORUS 50 WG DIMILIN Switch Switch Syllit
clofentezin cyprodinil diflubenzuron fludioxonil cyprodinil dodine
5,5 16 3,5 1093 16 115
0,2 0,3 0,3 0,3 0,5 0,9
1,1 1,5 1,4 1,5 2,3 4,4
2,3 3,0 2,9 3,0 4,5 9
11 15 14 15 23 44
23 30 29 30 45 88
34 45 43 45 68 132
45 60 58 60 90 176
56 75 72 75 113 219
Huidblootstelling Door de hoeveelheid werkzame stof die bij de verschillende driftpercentages op de mens terecht komt (Tabel 6, 7) te toetsen aan de maximale hoeveelheid die op grond van de dermale interne blootstelling tot effect leidt (Tabel 5) wordt de onderschrijding van deze norm aangegeven (Tabel 8). Uit Tabel 8 volgt dat bij een driftpercentage van 5% de dermale eindwaarde bij captan, flonicamid, pirimicarb, clofentezin, diflubenzuron en cyprodonil overschreden
wordt (>100) en dat dit bij 15% voor fenoxycarb gebeurt. Voor methoxyfenozide en fludioxonil is er geen overschrijding van het dermale eindpunt (AEL) tot 25% drift.
Tabel 8.
Invulling van AEL dermaal (%) op een onbedekte persoon van 2 m2 oppervlak en voor verschillende actieve stoffen bij verschillende drift percentages (0,1%-25%).
Middel
Blootstelling (mg/m2) bij verschillende drift percentages
Werkzame stof
0,1%
0,5%
1%
5%
10%
15%
20%
25%
Captan 80WG/ Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Captan
10
48
95
476
952
1429
1905
2381
Fenoxycarb Flonicamid Methoxyfenozide Pirimicarb
2 4 0,4 4
9 22 2 22
19 44 4 44
94 222 18 221
188 444 37 442
282 667 55 663
376 889 73 884
470 1111 91 1105
Apollo 500SC CHORUS 50 WG DIMILIN Switch Switch Syllit
clofentezin cyprodinil diflubenzuron fludioxonil cyprodinil dodine
4,3 1,9 8,3 0,0 2,9 0,8
21 10 42 0,1 14 4
43 19 83 0,3 29 8
214 95 416 1 143 38
429 190 831 3 286 77
643 286 1247 4 429 115
857 381 1662 5 571 153
1071 476 2078 7 714 192
Voor de stof met het hoogste risico, de werkzame stof captan, is het effect van de verschillende spuittechnieken, afstanden tot de rand van het perceel en de hoogte in de lucht (Tabel 9) nader bekeken voor de druppeldrift naar de lucht. Hierbij wordt verondersteld dat de hoogte 0-3 m representatief is voor blootstelling van personen die zich buiten bevinden en dat de hoogte 3-6 m representatief is voor de blootstelling van de gevel als een persoon in een open raam staat of de hoeveelheid die de woning binnen kan komen door een open (slaapkamer)raam. Voor de overige in Tabel 4 genoemde stoffen staan de resultaten van de berekeningen in Bijlage I. Volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift in appels en peren mag zowel voor als na 1 mei (respectievelijk in de kale boom situatie en de volblad situatie) captan voor schurftbestrijding gebruikt worden (Ctgb, 2013). Bespuitingen tegen schurft vinden veelvuldig plaats, soms zelfs wekelijks. Gezien de hoge frequentie van gebruik van fungiciden ten opzichte van insecticiden is het risico voor blootstelling van captan dus hoger als van flonicamid en diflubenzuron. Voor captan staat de invulling van het dermale blootstellingseindpunt voor de standaard en een driftbeperkende spuittechniek in Tabel 9 weergegeven voor de volblad en de kale boom situatie. Op 0-3 m hoogte is er voor de standaard spuittechniek in de volblad situatie geen overschrijding van de AEL-dermaal (>100) van captan vanaf 30 m en voor de driftbeperkende spuittechniek vanaf 20 m. In de kale boom situatie is er voor captan geen overschrijding vanaf 40 m voor de standaard spuittechniek en vanaf 30 m voor de driftbeperkende spuittechniek. Op 3-6 m hoogte is er door belasting met druppeldrift van de standaard spuittechniek in de volblad en de kale boom situatie geen overschrijding van de AEL dermaal van captan vanaf 40 m vanaf de laatste bomenrij. Voor de driftbeperkende techniek is dit vanaf 20 m.
Tabel 9.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie. Druppeldrift [%] Volblad Afstand [m]
Dwars
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Kaal Dwars + venturi
Dwars
Volblad Dwars + venturi
Dwars
Kaal Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 0-3 m
10 20 30 40 50
15,0 3,8 0,9 0,24 0,06
3,9 1,0 0,25 0,06 0,016
34,1 8,7 2,2 0,6 0,14
9,1 2,3 0,6 0,15 0,038
1426 359 90 23 6
375 94 24 6 2
3247 825 210 53 14
871 221 56 14 4
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
12,3 4,0 1,3 0,41 0,13
1,3 0,41 0,13 0,04 0,014
18,0 6,2 2,1 0,7 0,25
1,7 0,6 0,20 0,067 0,023
1170 378 122 39 13
121 39 13 4 1
1716 589 202 69 24
159 54 19 6 2
Inhalatie blootstelling Voor het inhalatierisico wordt in de risicobeoordeling uitgegaan van een bepaalde belasting die ontstaat door een concentratie van de actieve stof in de lucht en een bepaalde inname hiervan door inademen. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat een persoon bij rustige belasting 1.25 m3/uur lucht inademt. Bij bespuitingen passeert de druppeldrift in een relatief korte tijd de persoon, in minder dan 1 minuut tijd. Bij een doorstroomoppervlak van 1 m 2 en een gemiddelde windsnelheid van 3 m/s zit de totale driftdepositie dan in 180 m3 lucht waarvan slechts 1/60 deel ingeademd kan worden (1 minuut van 1.25 m3 per uur). De belasting van de persoon kan op deze wijze uitgerekend worden en getoetst aan de AEL-systemisch met een 100% absorptie (Tabel 11).
Tabel 10.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het inhalatoire blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op de hoogte 0-3 m op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie. Druppeldrift [%] Volblad
Onderste 0-3 m
Invulling inhalatoire blootstellingseindpunt [%]
Kaal
Volblad
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
10 20 30 40 50
15,0 3,8 0,9 0,24 0,06
3,9 1,0 0,25 0,06 0,016
34,1 8,7 2,2 0,6 0,14
9,1 2,3 0,6 0,15 0,038
Dwars
0,08 0,02 0,005 0,0013 0,0003
Kaal Dwars + venturi
Dwars
0,02 0,19 0,01 0,05 0,001 0,012 0,0003 0,003 0,0001 0,0008
Dwars + venturi 0,05 0,01 0,003 0,001 0,0002
Voor captan is er op grond van de aannames geen blootstellingrisico voor inademing bij de verschillende technieken, blad situaties en afstanden naast het perceel. Op grond van dit voorbeeld voor captan en de berekeningen gedaan voor de andere stoffen (zie Bijlage II) is er voor de genoemde stoffen en technieken in de fruitteelt geen risico voor normoverschrijding door inademing op 10 m afstand van het behandelde perceel.
Indirect contact Indirect contact met depositie van drift kan optreden wanneer bijvoorbeeld een gazon betreden wordt, men op het grasveldje sport, er ligt te zonnen of als er kinderen buiten spelen of baby’s rondkruipen. Voor deze situaties is bij Ctgb een model wat het herbetredingsrisco van gazon voor deze situaties berekent (Falke, 2006) wanneer gazon bespoten wordt. Dit model is aangepast om het risico van de driftdepositie op genoemde situaties te bepalen. Bij de blootstelling van kleine kinderen is nog geen rekening gehouden met aanvullende blootstelling via hand mondcontact. Hierdoor kan de blootstelling van kleine kinderen enigermate zijn onderschat. Voor de meest kritische stof captan (hoogste invulling met 24,1%) werd ook de herbetredingsnorm voor geen van de situaties overschreden (<100%). De resultaten van de modeluitkomsten voor de verschillende stoffen en de meest kritische situatie, rondkruipende baby, staan in Tabel 12 voor de hoogste driftdepositie; de standaard spuittechniek in de kale boom situatie op 10 m afstand van het perceel (13.3% driftdepositie).
Tabel 11.
Herbetredingsrisico van een gazon voor een kruipende baby uitgedrukt als invulling van de norm (%) bij een driftdepositie van 13,3%.
Middel
Toepassing
Captan 80WG/Malvin WG Insegar Teppeki Runner Pirimor
Fungicide Insecticide Insecticide Insecticide Insecticide
Invulling herbetredingsrisico (%) 24,1 4,7 11,3 0,9 11,2
Op 10 m afstand van het perceel treden er bij toepassing van de verschillende middelen zoals gebruikt in de fruitteelt geen blootstellingsrisico’s op als gevolg van indirect contact bij herbetreding. Samenvattend kan gesteld worden dat van de in deze studie opgenomen middelen alleen de dermale blootstelling van captan, flonicamid, pirimicarb, clofentezin, diflubenzuron en cyprodinil kritisch zijn. Op grond van de blootstellingsrisico’s voor captan in de kale boom situatie wordt gesteld dat voor de genoemde werkzame stoffen in de fruitteelt bij een standaard spuittechniek 40 m een veilige afstand is voor blootstelling aan druppeldrift. Worden 90% driftarme venturi spuitdoppen gebruikt en de buitenste bomenrij eenzijdig bespoten dan kan deze afstand verkleind worden tot 30 m.
5.
Discussie
Driftreducerende spuittechnieken In de fruitteelt worden driftreducerende spuittechnieken gebruikt om de emissie naar oppervlaktewater te beperken (Ctgb, 2013; TCT-CIW, 2013). Deze technieken zijn ingedeeld in driftreductieklassen op basis van de driftreductie op wateroppervlak in de sloot naast een boomgaard. Op grotere afstanden vanaf de laatste bomenrij hebben deze driftreducerende spuittechnieken andere driftreductiepercentages dan op wateroppervlak afstand. Zo is de combinatie van dwarsstroomspuit met reflectiescherm én venturi spleetdoppen (Wenneker et al., 2006) ingedeeld in de driftreductieklassen 90 en 95 maar is op 10-15 m afstand de driftreductie vergelijkbaar met die van de dwarsstroomspuit met venturidoppen. Er zijn echter maar een beperkt aantal meetresultaten beschikbaar waaruit blijkt wat de driftreductie op grotere afstand is. Op grotere afstanden is dus niet met zekerheid te zeggen hoe de driftreductie voor veel gecertificeerde driftreducerende spuittechnieken zal zijn. Alleen van de dwarsstroomspuit met venturidop is recent tot 25 m afstand van de laatste bomenrij de driftreductie bepaald (Wenneker et al., 2008; Stallinga et al., 2012). De resultaten daarvan zijn opgenomen in deze studie.
Kale boom en volblad situatie Duidelijk is dat de emissie vanuit een boomgaard tijdens bespuitingen in de kale boom situatie (voor 1 mei) hoger is dan tijdens bespuitingen in de volblad situatie (na 1 mei). Uit de analyse van de blootstellingrisico’s van de geëvalueerde gewasbeschermingsmiddelen in deze studie blijkt dat van de middelen met de hoogste risico’s, captan, flonicamid, pirimicarb en clofentezin zowel in de kale boom situatie als in de volblad situatie gebruikt mogen worden. Bespuitingen met captan tegen schurft beginnen al vroeg in het seizoen als de bomen nog kaal zijn (februari - maart; maar al wel eerste groene delen zichtbaar zijn) en lopen door tot na de pluk van de vruchten (oktober vruchtboomkankerbespuitingen). Voor middelen die het gehele jaar gebruikt kunnen worden moet de kale boom situatie (voor 1 mei) dus als maatgevend gehouden worden voor het bepalen van een afstandcriterium tussen boomgaard en bebouwing.
Windhaag op de perceelgrens Uit onderzoek van Porskamp et al. (1994c) en Wenneker et al. (2005) is gebleken dat windhagen (3 m hoge elzen) op de rand van het perceel de emissie uit de boomgaard aanzienlijk kunnen beperken, 70% reductie in de kale boom situatie en 90% in de volblad situatie. Duidelijk is ook dat de driftreductie door een windhaag afhankelijk is van de boomsoort en de bladontwikkeling gedurende het jaar. Een coniferen haag is dichter en zal meer reductie geven dan de open elzenhaag zoals gebruikt in deze studie, vooral in de periode voor 1 mei (kaal). Het onderzoek naar driftbeperking door een windhaag richtte zich vooral op de driftbeperking naar oppervlaktewater naast de boomgaard. De metingen zijn dan ook vooral gedaan direct naast het perceel op grondoppervlak. Porskamp et al. (1994) heeft echter ook de driftbeperking naar de lucht gemeten door zonder windhaag te meten en direct achter de elzen windhaag (3 m hoog) te meten tot 4 m hoogte. Hieruit bleek dat de driftreductie door een windhaag naar de lucht (gemiddeld 0-4 m hoogte) in de kale boom situatie (windhaag ook kaal) gemiddeld 83% was en in de volblad situatie 97% (Tabel 12). Voor de onderste 3 m was de driftreductie naar de lucht ongeveer 85% voor de kale boom situatie en ongeveer 95% voor de volblad situatie. Deze reductiegetallen zijn representatief voor veel situaties in de praktijk met een loofbomen windhaag.
Tabel 12.
Driftreductie naar de lucht door een windhaag op verschillende hoogten in de kale boom en de volblad situatie (naar Porskamp et al., 1994c).
Hoogte [m[
Kaal
Volblad
0 1 2 3 4 Gem. (0-4 m)
80 87 86 90 71 83
96 99 99 98 94 97
Onderste 3 m
86
98
Op de hoogte 3-6 m (aanname van meetpunt op 4 m hoogte), was de driftreductie naar de lucht door een windhaag 90% in de volblad situatie en 70% in de kale boom situatie. Voor het gewasbeschermingsmiddel captan is het dermale blootstellingsrisico’s uitgerekend door gebruik te maken van de driftreductie voor een windhaag naast de boomgaard. De berekende drift in de lucht en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt voor de stof captan staat voor de situatie met een windhaag op de perceelrand in Tabel 13.
Tabel 13.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in het volblad en de kale boom situatie en een windhaag op de perceelrand. Druppeldrift [%] Volblad
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Kaal
Volblad
Kaal
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 0-3 m
10 20 30 40 50
0,7 0,2 0,05 0,01 0,003
0,2 0,05 0,012 0,003 0,001
8,5 2,2 0,6 0,1 0,04
2,3 0,6 0,1 0,04 0,01
71 18 5 1 0
19 5 1 0 0
812 206 52 13 3
218 55 14 4 1
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
1,2 0,4 0,1 0,04 0,01
0,1 0,04 0,01 0,004 0,001
5,4 1,9 0,6 0,2 0,1
0,5 0,2 0,1 0,02 0,01
117 38 12 4 1
12 4 1 0 0
515 177 61 21 7
48 16 6 2 1
Door het gebruik van een windhaag is er voor captan in de volblad situatie voor de hoogte 0-3 m geen overschrijding van de AEL dermaal. In de kale boom situatie is er voor de hoogte 0-3 m geen overschrijding van de AEL-dermaal (>100) op een afstand groter dan 30 m voor de standaard spuittechniek en op een afstand groter dan 20 m voor de driftbeperkende spuittechniek. Voor de hoogte 3-6 m is er voor captan in de volblad situatie bij gebruik van een
standaard spuittechniek geen overschrijding van de AEL-dermaal vanaf 20m en in de kale boom situatie vanaf 30 m. Voor de driftreducerende techniek is er in beide bladsituaties op 3-6 m geen overschrijding.
Kale boom situatie met volblad windhaag Wil men in de kale boom situatie het blootstellingsrisico verder beperken dan zou een in de winter bladhoudende vegetatie (Wenneker & Van de Zande, 2008) of een constructie die een vergelijkbare filterende werking geeft een optie kunnen zijn. Voor de kale boom situatie bij een bespuiting met captan is daarom uitgerekend wat het effect is op het blootstellingrisico wanneer er een volblad windhaag (3 m hoog) in de kale boom situatie aanwezig zou zijn (Tabel 14).
Tabel 14.
Druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in de kale boom situatie en een volblad windhaag op de perceelrand. Druppeldrift [%]
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 3m
10 20 30 40 50
1,7 0,4 0,1 0,03 0,01
0,5 0,12 0,03 0,008 0,002
162 41 10 3 1
44 11 3 1 0
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
1,8 0,6 0,2 0,07 0,025
0,2 0,06 0,02 0,007 0,002
172 59 20 7 2
16 5 2 1 0
Wanneer er in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel zou staan, of een constructie met een vergelijkbare filterende werking, dan is er bij gebruik van een standaard spuittechniek vanaf 20 m en bij gebruik van een driftreducerende techniek vanaf 10 m geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan.
Kale boom situatie met dubbele windhaag Wil men in de kale boom situatie het blootstellingsrisico verder beperken dan zou ook een tweede (kale) windhaag of een constructie die een vergelijkbare filterende werking geeft een optie kunnen zijn. Hiervoor zijn geen meetgegevens beschikbaar. Op grond van eerder onderzoek naar de driftreductie van windhagen (Wenneker & Van de Zande, 2008) kan men aannemen dat de driftreductie van een tweede windhaag 75% zou kunnen zijn. Voor de kale boom situatie bij een bespuiting met captan is daarom uitgerekend wat het effect is op het blootstellingrisico wanneer er een windhaag op de perceelgrens is en een tweede haag (75% driftreductie) op 4 m afstand vanaf de eerste windhaag (Tabel 15).
Tabel 15.
Berekende druppeldrift naar de lucht (% van afgifte) en de invulling van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) voor de stof captan op twee hoogten op verschillende afstanden van de laatste bomenrij van de boomgaard voor de standaard dwarsstroomspuit en de dwarsstroomspuit uitgerust met driftbeperkende venturi spleetdoppen in de kale boom situatie en een (kale) windhaag op de perceelrand en een tweede (kale) windhaag (75% driftreductie) op 4 m vanaf de eerste windhaag. Druppeldrift [%]
Invulling dermale blootstellingseindpunt [%]
Afstand [m]
Dwars
Dwars + venturi
Dwars
Dwars + venturi
Onderste 3m
10 20 30 40 50
2.1 0.54 0.14 0.03 0.01
0.6 0.15 0.04 0.01 0.002
203 52 13 3 1
54 14 4 1 0
3-6 m hoogte
10 20 30 40 50
1.6 0.56 0.19 0.07 0.02
0.2 0.05 0.02 0.01 0.002
154 53 18 6 2
14 5 2 1 0
Wanneer er in de kale boom situatie een (kale) windhaag op de rand van het perceel zou staan, en op 4 m afstand van deze windhaag een tweede (kale) windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking (75% driftreductie), dan is er voor de onderste 3 m en op 3-6 m hoogte op 10 m achter de tweede windhaag geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan bij een bespuiting met een standaard dwarsstroomspuit en conventionele holle kegel spuitdoppen. Voor de driftbeperkende spuittechniek met venturi spuitdoppen is er direct achter de windhaag al geen overschrijding meer. De benodigde afstanden die nodig zijn om tot geen onderschrijding te komen van het dermale blootstellingsrisico zijn voor captan in de kale boom situatie groter dan in de volblad situatie. De toxiciteit van de middelen speelt hier dus wel degelijk nog een rol. Voor gewasbeschermingsmiddelen die zowel in de kale boom situatie als in de volblad situatie gespoten worden zijn de afstanden voor de kale boom situatie maatgevend voor een veilige afstand vanaf de boomgaard.
Praktijksituaties en oplossingsrichtingen In de situatie nieuwbouwplan Tull en ’t Waal binnen de gemeente Houten zijn de gewasbeschermingsactiviteiten op landbouwpercelen een bron voor blootstellingsrisico voor personen in woningen en personen die buiten de woning verblijven. De bestemming van de landbouwpercelen kan de teelt van akkerbouwgewassen, grasland, boomteelt en fruitteelt zijn. Als de bestemming fruitteelt ingevuld wordt is de drift van gewasbeschermingsmiddelen hoger dan wanneer boomteelt of akkerbouw plaats vindt. De geplande afstand tussen de landbouwpercelen en de te bouwen woningen kan variëren en minder dan 50 m worden. Als er tussen de landbouwpercelen (boomgaard) en de geplande bebouwing een sloot ligt moeten op grond van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV; nu Activiteitenbesluit) driftbeperkende maatregelen toegepast worden om de drift naar oppervlaktewater (en de woningen) te beperken (VW et al., 2007). Ligt er geen sloot tussen de boomgaard en de geplande bebouwing dan mag iedere toedieningstechniek gebruikt worden en wordt ervan uit gegaan dat een standaard dwarssstroomspuit gebruikt wordt met holle kegel spuitdoppen. Voor de risico beoordeling in deze situatie wordt ervan uitgegaan dat van zowel een standaard spuittechniek (dwarsstroom spuit) als een driftarme spuittechniek gebruikt gemaakt kan worden. Voor de evaluatie kunnen 6 praktijksituaties beschouwd worden:
1. geen sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek; 2. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 9 m afstand van de perceelgrens (op kopakker 6 m) en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek; 3. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens; 4. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een driftarme spuittechniek; 5. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een driftarme spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens; 6. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een windhaag op de perceelgrens en een tweede haag op 4 m afstand op bebouwingszone: 7. een sloot om boomgaard; eerste bomenrij staat op 3 m afstand van de perceelgrens en er wordt gebruik gemaakt van een standaard spuittechniek, er staat een wintergroene windhaag op de perceelgrens. Voor bovenstaande zes praktijksituaties (Figuur 7) zijn de benodigde afstanden tot de perceelgrens (insteek sloot aan perceel zijde) berekend om geen overschrijding van de AEL dermaal (>100) op 0-3 m hoogte en 3-6 m hoogte te krijgen voor captan in de volblad en in de kale boom situatie (Tabel 16). Hierbij is de hoogte 0-3 m representatief voor blootstelling van personen die zich buiten bevinden en de hoogte 3-6 m voor de blootstelling van de gevel van de bebouwing. Van bovenstaande situaties kunnen de situaties 3 t/m 7 ook voorkomen als er geen sloot tussen de boomgaard en het te bebouwen perceel ligt. De berekende afstanden in Tabel 16 voor de situaties 3 t/m 7 gelden dus ook voor de situatie zonder sloot tussen boomgaard en te bebouwen perceel.
b a
Figuur 7.
Drie situaties; met sloot, met/zonder windhaag, met standaard of driftarme boomgaard spuit, met 3 m of 9 m teeltvrije zone met aangegeven de afstanden van perceelgrens tot a. rand achtertuin (0-3 m hoogte blootstelling) en b. gevel bebouwing (3-6 m blootstelling).
Tabel 16.
Benodigde afstand vanaf de perceelgrens (m) om in de kale boom en in de volblad situatie voor de stoffen captan en flonicamid geen overschrijding van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) te krijgen op de hoogten 0-3 m en 3-6 m in de lucht.
Praktijk situatie
Teeltvrije zone [m]
1 2 3 4 5 6 7
3 9 3 3 3 3 3
Spuittechniek
Standaard Standaard Standaard Driftarm Driftarm Standaard Standaard
Windhaag
Nee Nee Ja Nee Ja Twee groen
0-3 m
3-6 m
Kale boom
Volblad
Kale boom
Volblad
35 30 25 25 15 15 15
25 20 5 15 5 5 5
35 30 25 15 5 15 15
35 30 15 15 5 15 5
Op grond van de in Tabel 16 gepresenteerde afstanden voor de verschillende situaties van inrichting van boomgaarden en spuittechnieken kan dus geconcludeerd worden dat in de volblad situatie de benodigde afstand vanaf de perceelgrens (insteek sloot aan boomgaardzijde) van een boomgaard tussen de 5 (0-3 m en 3-6 m) en 35 m (3-6 m) moet liggen om te kunnen voldoen aan het huidblootstellingrisico voor captan. Voor de kale boomsituatie moet op grond van het huidblootstellingsrisico van captan afhankelijk van de combinatie van inrichting van boomgaard en spuittechniek de afstand minimaal 15 (0-3 m en 3-6 m) tot 35 m (0-3 m en 3-6 m) zijn. Gebaseerd op de kale boom situatie is de benodigde veiligheidszone voor de standaard spuittechniek (situatie 1) dus voor captan 35 m vanaf de insteek van de sloot aan de boomgaardzijde. De benodigde veiligheidszones kunnen verder beperkt worden door in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel te plaatsen of een tweede windhaag op bv. 4 m afstand (overkant sloot) van de eerste windhaag te plaatsen. Wanneer er in de kale boom situatie een volblad windhaag op de rand van het perceel zou staan (situatie 7), of een constructie met een vergelijkbare filterende werking, dan is er vanaf 15 m van de perceelrand geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan. Wanneer er op de rand van het perceel een windhaag (bv 3 m hoge elzen) zou staan, en op 4 m afstand van deze windhaag een tweede windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking (75% driftreductie), dan is er op 10 m vanaf de tweede windhaag op de onderste 3 m en op 3-6 m hoogte geen overschrijding van de dermale blootstelling voor captan bij een bespuiting met een standaard dwarsstroomspuit en conventionele holle kegel spuitdoppen of met venturi spuitdoppen. De benodigde afstanden die nodig zijn om tot geen overschrijding te komen van het dermale blootstellingsrisico is voor captan in de kale boom situatie groter dan in de volblad situatie. De toxiciteit van de middelen speelt hier dus wel degelijk nog een rol. Voor gewasbeschermingsmiddelen die zowel in de kale boom situatie als in de volblad situatie gespoten worden zijn de afstanden voor de kale boom situatie maatgevend voor een veilige afstand vanaf de boomgaard.
6
Conclusie
Door het bespuiten van een fruitteeltperceel met een dwarsstroom boomgaardspuit kan afhankelijk van de weersomstandigheden drift optreden. Deze drift kan beperkt worden door op de spuit driftbeperkende spuitdoppen te gebruiken; één van de maatregelen die vereist is volgens het Lozingenbesluit om de drift naar een sloot naast het perceel te beperken. Door deze maatregelen wordt ook de drift op grotere afstand beperkt. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone voor bebouwing aangehouden van 50 m vanaf de gewasgrens. Door de driftdepositie op verschillende afstanden tussen de 10 m en 50 m vanaf de laatste bomenrij van een boomgaard te bepalen en te vergelijken met het blootstellingsrisico kon bepaald worden of de benodigde afstand tot bebouwing verkleind kon worden. Op grond van de berekende drift en als gevolg daarvan de huidblootstelling, de inhalatieblootstelling en de secundaire blootstelling door contact met besmette plekken voor diverse veelgebruikte werkzame stoffen in de fruitteelt volgde dat vooral de stoffen captan, flonicamid, pirimicarb, clofentezin, diflubenzuron en cyprodinil de zwaarste beperking oplegden. Deze beperking werd vooral veroorzaakt door overschrijding van de criteria voor huidblootstelling. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een standaard dwarsstroomspuit uitgerust met Albuz ATR lila spuitdoppen blijkt dat zowel in de volblad (na 1 mei) als de kale boom (voor 1 mei) situatie 35 m van de perceelgrens een veilige afstand te zijn. Door gebruik te maken van 90% driftreducerende venturi spleetdoppen op de dwarsstroom boomgaardspuit is er geen overschrijding van de dermale blootstelling vanaf 25 m vanaf de perceelgrens van de boomgaard. Als er op de perceelgrens een windhaag (bv 3m hoge elzen) aanwezig is dan worden deze afstanden met 10-20 m verkleind. Voor de situatie zoals die voorkomt bij het nieuwbouwplan de Kerkebogerd te Tull en ’t Waal *gemeente Houten) kan duidelijk gemaakt worden dat de benodigde afstanden van de perceelgrens tot omstanders en bewoners tussen de 5 m en 25 m moeten liggen voor het middel captan. De afstand tot omstanders en bebouwing kan wel verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een windhaag (2,5-3,0 m hoog) op de perceelgrens met name de aanplant van een wintergroene windhaag in de kale boom situatie, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 15 m van de perceelrand (vanaf de windhaag) is. Door de aanplant van een dubbele (wintergroene) windhaag blijft de dermale blootstellingsgrens voor captan op 15 m vanaf de perceelgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (luchtlaag 0-3 m en 3-6 m hoogte).
Samenvatting Binnen de gemeente Houten doet zich een discussie voor over de bouw van een woning in het nieuwbouwplan Kerkebogerd te Tull en ‘t Waal. In het buitengebied komen woningen binnen 50 m vanaf de perceelgrens van een landbouwperceel voor. Om te onderzoeken of het mogelijk is deze afstand kritisch is voor de bestemming bewoning is een studie uitgevoerd naar het effect van thans toegelaten standaard en driftarme toedieningstechnieken volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (nu Activiteitenbesluit) op de driftdepositie naast het perceel op de grond en de drift naar de lucht bij de bespuiting van een boomgaard. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit veldonderzoek met een standaard dwarsstroom boomgaardspuit uitgerust met standaard werveldoppen en driftarme venturi spleetdoppen. Berekeningen zijn uitgevoerd om de drift naar de lucht op 10, 20, 30, 40 en 50 m afstand van de perceelrand in de lagen 0-3 m en 3-6 m hoogte te kwantificeren. Deze gegevens zijn gecombineerd met blootstellingscriteria AEL voor dermaal, inhalatoir en secundair dermaal contact van verschillende veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt om een inschatting van het risico voor omwonenden en omstanders te kunnen maken. Uit deze berekeningen volgde dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in de fruitteelt, waarbij gebruik gemaakt wordt van de vereiste driftarme spuittechniek volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij, dat een afstand van 35 m tussen bebouwing en perceelrand nodig is om overschrijding van de AEL-dermaal te voorkomen. Als er op de perceelgrens een windhaag aanwezig is dan kan deze afstand tot 25 m verkleind worden. Afhankelijk van de praktijksituaties die voorkomen: een sloot rondom de boomgaard en wel of niet verplichte driftbeperkende maatregelen bleken de benodigde afstanden van de perceelgrens tot bebouwing tussen de 5 m en 35 m te moeten liggen. De benodigde afstand kan verder verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een wintergroene windhaag, een dubbele windhaag of een constructie met een vergelijkbare filterende werking op de perceelgrens in de volblad of de kale boom situatie. Hiervoor wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 5 m tot 15 m vanaf de perceelgrens is (achter de (tweede) haag is). Door de aanplant van een dubbele (wintergroene) windhaag komt de dermale blootstellingsgrens voor captan op 15 m vanaf de perceelgrens onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders (luchtlaag 0-3 m hoogte) en voor bebouwing (luchtlaag 3-6 m hoogte). Voor de situatie zoals die voorkomt in het nieuwbouwplan Kerkebogerd te Tull en ’t Waal kan duidelijk gemaakt worden dat door de gebruik van driftbeperkende technieken en de aanplant van windhagen de overschrijding van de dermale blootstellingsgrens voor omstanders en bewoners voor het middel captan beperkt kan worden tot 5 m á 15 m.
Literatuur CIW, 2003. Beoordelingsmethodiek emissiereducerende maatregelen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Commissie Integraal Waterbeheer, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Werkgroep 4 Water en Milieu, Den Haag. 82 pp. Ctgb, 2013. Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. http://www.ctgb.nl/ EUROPOEM, 2002. European Predictive Operator Exposure Model; The Development, Maintenance and Dissemination of Generic European Databases and Predictive Exposure Models to Plant Protection Products. Report to DG SANCO (FAIR3 CT96-1406), Brussels, Belgium. Falke, H.E., 2008. Persoonlijke mededeling. Ctgb, Wageningen. Fytostat, 2013. Internetsite: www.fytostat.nl Huijsmans, J.F.M., H.A.J. Porskamp & J.C. van de Zande, 1997. Drift(beperking) bij de toediening van gewasbeschermingsmiddelen. Evaluatie van de drift van spuitvloeistof bij bespuitingen in de fruitteelt, de volveldsteelten. en de boomteelt (stand van zaken december 1996). IMAG-DLO Rapport 97-04, IMAG, Wageningen, 38 pp. Michielsen, J.M.G.P., M. Wenneker, J.C. van de Zande, & B. Heijne, 2007. Contribution of individual row sprayings to airborne drift spraying an apple orchard. In: E. Gil, F. Solanelles, S. Planas, J.R. Rossell & L. Val (eds). 8th Workshop on Spray Apllication Techniques in Fruit Growing June 2005 Barcelona, Book of Abstracts, Universitat Politècnica de Catalunya, Generalitat de Catalunya, Universitat de Lleida, Barcelona, 2007. p. 37-46. Porskamp, H.A.J., J.M.G.P. Michielsen, & J.F.M. Huijsmans, 1994a. Emissiebeperkende spuittechnieken voor de fruitteelt (1992). Onderzoek naar de depositie en emissie van gewasbeschermingsmiddelen. IMAG-DLO Rapport 94-19. pp. 45. Porskamp, H.A.J., Michielsen, J.M.G.P. & J.F.M. Huijsmans, 1994b. Emissiebeperkende spuittechnieken voor de fruitteelt (1993). Onderzoek emissie van gewasbeschermingsmiddelen. IMAG-DLO Rapport 94-23. pp. 33. Porskamp, H.A.J., J.M.G.P. Michielsen & J.F.M. Huijsmans, 1994c. De invloed van een windhaag op emissies bij fruitteeltspuiten. IMAG-DLO Rapport 94-29. pp. 29. Porskamp, H.A.J., J.C. van de Zande, H.J. Holterman & J.F.M. Huijsmans, 1999. Opzet van een classificatiesysteem voor spuitdoppen op basis van driftgevoeligheid. IMAG-DLO Rapport 99-02, IMAG, Wageningen, 22 pp. Southcombe, E.S.E., P.C.H. Miller, H. Ganzelmeier, J.C. van de Zande, A. Miralles & A.J. Hewitt, 1997. The international (BCPC) spray classification system including a drift potential factor. Proceedings of the Brighton Crop Protection Conference - Weeds, 1997. November 1997. Brighton. UK. p.371-380. TCT-CIW, 2009. Lijst beoordeelde technieken volgens Beoordelingsmethodiek emissiebeperkende maatregelen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Internetsite: http://www.helpdeskwater.nl/emissiebeheer/landbouw_en_veeteelt/lotv/technische_commissie/ VW, VROM, LNV, VWS en SZW, 2000. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Staatsblad 2000 43, 117 p. VW, VROM, LNV, 2007. Wijziging van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en enige andere besluiten (actualisering lozingenvoorschriften). Staatsblad 2007 143, 35 p.
VW & LNV, 2001. Regeling testmethoden driftarme doppen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Staatscourant 1 maart 2001. nr. 43, p. 18. Wenneker, M., B. Heijne, & J.C. van de Zande, 2004. Invloed van venturi-spuitdoppen en luchtondersteuning op de emissie bij bespuitingen in de fruitteelt. PPO-Fruit, WUR-A&F, PPO-Fruit Rapportnummer 2004-03, Randwijk. 2004. 65 p. Wenneker, M., B. Heijne, & J.C. van de Zande, 2005. Effect of natural windbreaks on drift reduction in orchard spraying. Communications of Applied Biology Science, Ghent University, 70(2005)4: 961-969. Wenneker, M., R. Anbergen, N. Joosten & J.C. van de Zande, 2006. Emissiereductie bij inzet van een Wannerspuit met reflectieschermen in de fruitteelt. Wageningen UR, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Sector Fruit. PPO nr. 2006-13, Randwijk. 2006. 47 p. Wenneker, M., J.M.G.P. Michielsen, B. Heijne, & J.C. van de Zande, 2007. Contribution of individual row sprayings to total spray drift deposition next to an apple orchard. In: E. Gil, F. Solanelles, S. Planas, J.R. Rossell & L. Val (eds). Proceedings of the 8th Workshop on Spray Application Techniques in Fruit Growing, June 2005 Barcelona, Universitat Politècnica de Catalunya, Generalitat de Catalunya, Universitat de Lleida, Barcelona, 2007. p.57-64 Wenneker, M. & J.C. van de Zande, 2008. Spray drift reducing effects of natural windbreaks in orchard spraying. International Advances in Pesticide Application, Aspects of Applied Biology 84(2008): 25-32. Wenneker, M., J.C. van de Zande, H. Stallinga & J.M.G.P. Michielsen, 2008. Vergelijkende driftmetingen tussen een axiaalspuit en een dwarsstroomspuit in de fruitteelt. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving - Sector Fruit, Rapport nr.??, Wageningen. 2008 (in voorbereiding). Zande, J.C. van de, B. Heijne & M. Wenneker, 2001. Driftreductie bij bespuitingen in de fruitteelt (stand van zaken december 2001). Instituut voor Milieu- en Agritechniek, IMAG Rapport 2001-19, Wageningen. 36 pp. Zande, J.C. van de, H.J. Holterman & M. Wenneker, 2007. Doppenclassificatie fruitteelt. Vaststellen referentie spuitdoppen klassengrenzen. Wageningen UR, Plant Research International, WUR-PRI Report 150, Wageningen. 2007. 22 p.
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)