Doorstroom van middelbaar naar hoger beroepsonderwijs kan nog beter Ruud Baarda Het beroepsonderwijs wil zich duidelijker positioneren naast het algemeen voortgezet onderwijs. Dit thema trekt de laatste tijd veel aandacht. Er bestaat inmiddels het Platform Beroepsonderwijs dat allerlei initiatieven ondersteunt en in het hoger beroepsonderwijs zijn een aantal lectoren aangesteld die zich richten op deze thematiek. Het beroepsonderwijs laat steeds meer zien dat leren waarin de praktijk centraal staat leuker en uitdagender kan zijn dan leren via de meer traditionele vakdisciplines zoals die nog steeds de boventoon voeren in het algemeen voortgezet onderwijs. Geleidelijkaan ontstaat ook daar steeds meer belangstelling voor leeractiviteiten waarbij de praktijk uitgangspunt is. Het beroepsonderwijs heeft een duidelijk streepje voor omdat de concrete beroepspraktijk dicht bij de opleiding staat. Daarbij is de doorstroom tussen de verschillende niveaus van beroepsonderwijs van evident belang. Dit artikel beschrijft het verloop en opbrengst van een project dat tot doel had het ontwikkelen van methoden om de doorstroom van mbo naar hbo te versterken. De aanloop In 2000 werd de ambitie geformuleerd om Europa in 2010 de krachtigste economische regio in de wereld te maken. De verwezenlijking van deze ambitie kan alleen door de ontwikkeling van een geavanceerde kenniseconomie en versterkte sociale cohesie binnen de Europese Unie. Ook Nederland heeft gezegd een steentje aan deze ambitie te zullen bijdragen. Belangrijke elementen om dat te realiseren is het verbeteren van het rendement en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Daarbinnen is een belangrijke rol weggelegd voor de versterking van wat heet de beroepskolom (vmbo-mbo-hbo). De commissie Boekhoud heeft in 2001 voor het beroepsonderwijs deze ambities nader uitgewerkt. Het aantrekkelijker maken van een onderwijsloopbaan binnen de beroepskolom en het behalen van kwalificatiewinst waren voor de commissie Boekhoud belangrijke bouwstenen. De commissie stelt hiervoor drie met elkaar samenhangende vragen: • Hoe kan ieders talent worden geïdentificeerd en zo optimaal mogelijk benut worden met initieel beroepsonderwijs? • Hoe kan het beroepsonderwijs in nauwe samenwerking met het regionale en sectorale bedrijfsleven komen tot uitnodigend, aantrekkelijk beroepsonderwijs in krachtige leeromgevingen • Hoe kan een loopbaan voor een deelnemer zo ononderbroken verlopen binnen het beroepsonderwijs? De antwoorden op deze vragen dienen er toe te leiden dat via het beroepsonderwijs een aantrekkelijke leerroute ontstaat naast het algemeen voortgezet onderwijs, een tweede koninklijke route. De voorstellen van de commissie Boekhoud zijn voor veel partijen aanleiding geweest om meer te gaan investeren in het verbeteren van de aansluiting tussen vmbo- mbo en mbo –hbo, of in de totale beroepskolom. Initiatieven in de gehele beroepskolom komen relatief beperkter voor omdat er een natuurlijke scheidslijn lijkt te zijn tussen enerzijds het vmbo en mbo waarbij het vooral gaat om de laagste twee kwalificatieniveau’s en anderzijds mbo en hbo waarbij vooral niveau mbo-vier als uitgangsniveau wordt gehanteerd voor doorstroom naar het hbo. Een ander element dat in de doorstroom van mbo en hbo een rol speelt is het idee van onbenut talent. De vraag daarbij is of deelnemers met voldoende capaciteiten na het mbo naar de arbeidsmarkt stappen terwijl zij eigenlijk ook in staat zijn om met succes het hbo af te ronden. Daarnaast was er nog een reden voor de belangstelling voor dit thema. De huidige wettelijke regeling in het hbo gaat uit dat een diploma op niveau vier van het mbo voldoende is voor toelating voor iedere opleiding in het hbo. In een eerder traject zijn reeds koppels van mbo en hbo-opleidingen aangewezen die leiden tot een verkorting van de studieduur in het hbo. Een nadeel van de lijst is dat deze slechts 1
een deel van alle doorstroommogelijkheden omvat en daardoor maar voor een beperkte groep van de mbo-doorstromers mogelijkheden biedt. De belangstelling voor doorstroming van mbo naar hbo is nog maar van tamelijk recente datum. Er was ook geen vanzelfsprekende aandacht voor dat thema omdat opleidingen geneigd zijn om te redeneren vanuit de instroomkant. Dat betekent dat voor het mbo het vmbo de belangrijkste partner is. De uitstroomkant is daarmee altijd relatief wat meer onderbelicht geweest. Voor het hbo geldt nog iets anders. Hoewel het mbo een natuurlijke partner lijkt in het voortraject heeft de grootste belangstelling toch altijd gelegen in het havo. Begrijpelijk omdat het havo de hofleverancier is van studenten. De instroom in het hoger beroepsonderwijs vanuit het havo is ongeveer twee keer zo groot als vanuit het mbo. Overheid op afstand, scholen centraal De ontwikkelingen van de afgelopen jaren heeft de overheid op afstand gezet in het hbo, nog meer dan bij het mbo. Dat maakt nog eens duidelijk dat scholen eigen opvattingen moeten hebben over zaken die aangepakt moeten worden en in welke volgorde. Dit geldt zeker voor een thema als doorstroom van mbo naar hbo. Anders gezegd de betrokken scholen zullen het thema doorstroom mbo hbo hoog op de beleidsagenda van de eigen instelling moeten zetten om ook daadwerkelijk resultaten op dit terrein te boeken. Start project In 2001 start in opdracht van Bve-raad en Hbo-raad een project met als doel de verbetering van de aansluiting van mbo naar hbo. In de startfase is al duidelijk dat verbetering van programmatische aansluiting tussen mbo en hbo een lastig te bewandelen weg zou zijn. De curricula en verschillen tussen mbo en hbo zijn te groot om op grond hiervan alleen tot landelijke afspraken te komen. Om een goede insteek te vinden zijn in 2002 een viertal regionale conferenties georganiseerd. Het resultaat hiervan was dat de meeste betrokkenen uit het mbo en hbo de voorkeur uitspraken voor het centraal stellen van de onderwijsvraag van deelnemers. Daarbij kan assessment een belangrijke rol spelen. Daarnaast zagen en zien velen nog steeds veel voordeel van het verbeteren van de afstemming van de onderwijsprogramma’s van mbo en hbo. Daarbij speelt de regionale samenwerking een centrale rol. Uit een inventariserend onderzoek van het LICA (landelijk expertisecentrum aansluitingsvraagstukken) is al gebleken dat er een nagenoeg sluitend systeem van samenwerkende regio’s mbo en hbo is ontstaan, al zegt dat nog weinig of de partijen een maximale bijdrage leveren om alle studenten op een zo hoog mogelijk niveau te krijgen. De voorverkenning maakt duidelijk dat er behoefte is aan verdere verdieping hoe assessment kan worden ingezet bij de verbetering van de aansluiting tussen mbo en hbo. Assessment dient goed ingebed te zijn in de feitelijke ontwikkelingslijn waar zowel studenten als de betrokken opleidingen voordeel bij hebben. Daarbij speelt de vraag of assessment wordt ingezet als afsluiting van het studieprogramma of een assessment dat nagaat in welke fase van een ontwikkelingsproces de student zich bevindt. De behoefte om meer en detail te weten hoe de doorstroom tussen mbo en hbo verloopt en een concretisering van de wijze waarop assessment in de praktijk kan worden gerealiseerd zijn een aantal concrete pilots opgezet. Hoe groot is het vraagstuk eigenlijk? Per jaar gaan ongeveer 15.000 tot 16.000 geslaagden uit het middelbaar beroepsonderwijs direct doorleren in het hoger beroepsonderwijs. De economische en technische sector worden het meest gekozen. Bijna de helft van de afgestudeerden van het voltijds middelbaar beroepsonderwijs kiest voor doorleren. De laatste tijd lijkt het aantal deelnemers op niveau-4 aan het teruglopen. Door de economische recessie gaan op dit moment meer deelnemers doorleren in het hbo. Ongeveer driekwart 2
van de jongeren kiest een min of meer verwante opleiding in het hbo. Studenten met een mbovooropleiding doen het in het hbo over het algemeen beter dan degenen met een havo-vooropleiding. Dit is niet de enige stroom mbo-studenten naar het hbo. Er is een flinke groep die indirect doorstroomt. Vaak heeft deze groep al reeds enige tijd gewerkt. Deze groep kiest naar verhouding vaak voor een deeltijd-hbo opleiding. Studenten grillig Bij deze pilots blijkt nog eens welke problemen en aandachtspunten van belang zijn als studenten (willen) doorstromen van mbo naar hbo. Uit een deelonderzoek blijken een aantal aspecten van belang: • Beslissingen over de (onderwijs) loopbaan nauwelijks een proces kan worden genoemd, maar afhangt van één moment dat pas plaatsvindt als de keuze niet meer uitgesteld kan worden. • Overwegingen en keuze van studenten zijn weinig rationeel, toevallige invloeden spelen een belangrijkere rol dan informatie. • Beelden waarop keuzes zijn gebaseerd zijn doorgaans onvolledig en weinig realistisch. • Motieven voor keuze hebben weinig met de inhoud van opleiding en beroep te maken, waarbij extrinsieke en negatieve motieven meer invloed hebben. In een ander deelonderzoek is nader gekeken naar uitvallers uit het hbo met een mbo-vooropleiding. Daaruit bleek dat deze uitvallende hbo-ers met een mbo-vooropleiding vooral moeite te hebben met het niveau van een aantal vakken. Dit deelonderzoek had betrekking op techniek en daar noemen studenten zelf het vak wiskunde als grootste struikelblok. Ook het gebrek aan zelfstandigheid is voor deze studenten reden om voortijdig de hbo-studie te beëindigen. Van competenties en beroepsproducten Een mogelijkheid tot verbetering van aansluiting lijkt verscholen te liggen in het begrip competentie zowel in het mbo als in het hbo (en niet alleen daar!). Een voordeel is dat zowel in het mbo als in het hbo steeds meer uitgegaan wordt van realistisch, praktijkgeoriënteerd beroepsonderwijs. De vakdiscipline lijkt aan belang in te boeten ten gunste van een meer integrale benadering vanuit het beroep of takencluster uit het arbeidsveld. Hoewel het debat over wat competentiegericht beroepsonderwijs zich tot een taalkundig mijnenveld lijkt te ontwikkelen worden er aan de andere kant soms elegante oplossingen gevonden. Een daarvan is de richting van concrete beroepsproducten. Hierbij worden algemenere competentiebegrippen vertaald in concrete beroepsproducten die te maken hebben met de uitoefening van een beroep. Zo wordt in feite de beroepsomgeving van de opleiding verankerd in de competenties die studenten zich moeten verwerven. Interessant daarbij is dat mbo en hbo opleidingen dit gezamenlijk kunnen ontwikkelen. Bij de plannen voor de beroepskolom sport in Groningen is het denken in beroepsproducten een belangrijk vertrekpunt bij de totstandkoming van een nieuw geïntegreerd onderwijsprogramma voor de sport. Het inzichtelijk maken van doorstroommogelijkheden Uit het verloop van de pilots blijkt weer eens te meer dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Er blijkt behoefte te zijn aan een gevarieerd palet aan mogelijkheden om de doorstroom aan te pakken. Hieronder worden er vijf genoemd. (hier kort toegelicht, maar uitgebreider beschreven in het voor dit project uitgebrachte Werkboek). • Checklist van aansluitingsindicatoren. Deze indicatoren omhelzen de thema’s die van belang zijn voor een goede aansluiting tussen mbo en hbo: vergelijking opleidingsprogramma’s, voorbereiding, voorlichting, intake, behoud studenten en uitkomsten. Deze checklist biedt hulp om na te gaan waar de grootste mogelijkheden liggen of waar de knelpunten zijn. • Vragenlijst doorstroom mbo-hbo. Deze vragenlijst gaat over de volgende thema’s: studievertraging en succes in het mbo, vakoverstijgende eisen, motivatie, inzet en studie3
• • •
inspanning en kan gebruikt worden voor het enquêteren van zowel mbo als hbo studenten en docenten. Vragenlijst exit-onderzoek. Deze vragenlijst richt zich specifiek op uitvallers in het hbo met een mbo-vooropleiding en geeft een beeld van redenen waarom studenten zijn uitgevallen. Expertbijeenkomst. Hierbij worden diverse deskundigen en betrokkenen uitgenodigd die met elkaar een goed overzicht hebben op de aansluitingsthematiek mbo-hbo. Model samenwerkingsafspraken. De sleutel van deze aanpak bestaat er uit dat tegelijkertijd op verschillende niveaus afspraken worden gemaakt hoe samenwerking gestalte krijgt: centraal, midden, opleidings en studentniveau. In een afsprakendocument tussen roc’s en hogescholen worden de taken en verantwoordelijkheden onderling vastgelegd.
Willen en kunnen De verdere verdieping over wat noodzakelijke onderdelen van een assessment zijn vond mede plaats aan de hand van de aanvullende onderzoeken die in het kader van dit project zijn uitgevoerd. De conclusie is dat assessment twee essentiële onderdelen heeft, namelijk willen en kunnen. Het willen is een verzameling van diverse elementen: prestatiemotivatie, intrinsieke motivatie, zekerheid/vertrouwen en zaken die men in het werk belangrijk vindt. Bij het kunnen gaat het om bepaalde competenties om resultaten te behalen op vier verschillende domeinen: cognitief, communicatief en coöperatief vermogen en zelfstandig leren. Per opleiding verschilt het belang van deze competentiedomeinen. Bijvoorbeeld voor de opleiding technische bedrijfskunde zijn de domeinen communicatie en coöperatief vermogen van groot belang, terwijl voor een opleiding elektrotechniek cognitief vermogen naar verhouding belangrijker is dan communicatie of samenwerking. Assessment instrumenten Om de verschillende mogelijkheden voor het meten van startcompetenties bij de toegang in het hbo zijn diverse instrumenten afgezet tegenover de gebruikswaarde voor de verschillende competentiedomeinen. Zie onderstaande tabel. Tabel 1 Beschikbare instrumenten voor de startcompetenties 3600 beoordeling
criteriumgericht interview
portfolio
tests
toetsen
praktijkassessments
Cognitief vermogen
++
+
+
+
+
+
Communicatie
+
++
++
+
+
+
Samenwerking
+
++
++
+
+
Zelfstandigheid
+
+
+
++
++
Motivatie
+
+
+
++
+
Interessen
++
+
+
(Werk)waarden
++
+
+
De tabel laat zien dat instrumenten verschillen in de mate waarin startcompetenties gemeten kunnen worden. In het Werkboek is een groot aantal instrumenten verzameld die integraal of op onderdelen competenties meetbaar maken. Bij het samenstellen van het overzicht is uitgegaan van instrumenten die relatief gemakkelijk verkrijgbaar zijn en in tamelijk korte tijd zijn af te nemen en waardoor de kostprijs naar verhouding laag blijft. De conferentie die in juni 2004 plaatsvindt bij afronding van dit project (zie ook de website van Het Platform Beroepsonderwijs: www.hpbo.nl ) maakt nog eens duidelijk dat tal van elementen bij de 4
verbetering van doorstroom van belang zijn. Op de conferentie worden enige belangrijke nieuwe inzichten verkregen: • Laten hbo en mbo vertegenwoordigers de tijd nemen om elkaar te leren kennen en elkaars jargon te begrijpen. Dit lijkt een open deur, maar is het niet. Zonder het taal- en begripsysteem van andere partijen te begrijpen kan er geen gezamenlijke ‘productontwikkeling’ plaatsvinden. • Onderzoek eerst waartussen de eigenlijke samenwerking zou moeten gaan. Exemplarisch was de opmerking van één van de conferentiedeelnemers dat bij een ogenschijnlijke voor de hand liggende samenwerking tussen twee verwante mbo en hbo opleidingen slechts drie studenten per jaar doorstroomden. Om dit soort incidenten te voorkomen is het zaak van te voren te inventariseren welke koppels van opleidingen met voorrang in aanmerking komen voor intensievere samenwerking. • Zet mensen bij elkaar in groepen die min of meer op hetzelfde niveau op dezelfde manier over deze vraagstukken nadenken. Docenten met een enkel “taakuur” verbetering doorstroom gaan anders met dit vraagstuk om dan de stafmedewerker van de centrale organisatie die de “beroepskolom” in de portefeuille heeft. Tijdens de conferentie werd duidelijk dat velen de planfase hebben doorlopen, en nu voor de implementatiefase staan. Het besef is dat er enkele jaren doorlooptijd nodig zijn voordat alle mogelijkheden voor een optimale doorstroom van mbo naar hbo zijn gerealiseerd. Tot slot De opbrengst van het project is bijeengebracht in het ‘Werkboek Versterking doorstroom van mbo naar hbo’ samengesteld door Pieter Gransbergen en Ruud Baarda en is te downloaden via Het Platform Beroepsonderwijs (www.hpbo.nl). Ruud Baarda is adviseur bij smets+hover+ en was projectleider van het project verbetering aansluiting mbo-hbo E-mail:
[email protected] of 070-3450520.
5