Door dik en dun. Hulp bij kinderen met overgewicht. Het maatschappelijke en juridische probleem van kinderobesitas.
Manouk Essenstam 633767 Juli 2014 Universiteit van Tilburg Mw. mr R. Heerkens Prof. mr. P. Vlaardingerbroek
Inhoudsopgave Afkortingenlijst
3
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Probleembeschrijving 1.2 Doelstelling 1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen 1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 1.5 Leeswijzer
4 4 5 6 6 7
Hoofdstuk 2: De mogelijkheden voor de overheid om op grond van nationale wet- en regelgeving in te grijpen bij kinderobesitas 2.1 Ouderlijk gezag versus zorgplicht overheid 2.2 Overheidsingrijpen 2.3 Vrijwillige hulpverlening 2.4 Kinderbeschermingsmaatregelen 2.4.1 Ondertoezichtstelling en kinderobesitas 2.4.1.1 Vervangende toestemming bij medische behandeling 2.4.2 Uithuisplaatsing en kinderobesitas 2.4.3 Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag 2.4.3.1 De ontheffing van het ouderlijk gezag en kinderobesitas 2.4.3.2 De ontzetting uit het ouderlijk gezag en kinderobesitas 2.5 Nieuwe Jeugdwet 33684 2.6 Conclusie
8 8 9 9 10 11 15 16 17 18 19 20 21
Hoofdstuk 3: De internationale aspecten bij ingrijpen door de overheid bij obesitasproblematiek 3.1 Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden 3.1.1 Het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven 3.1.2 Art. 8 EVRM en ingrijpen door de overheid bij kinderobesitas 3.2 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 3.2.1 Het belang van het kind 3.2.2 Het recht op gezondheid en gezondheidszorg 3.2.3 Verantwoordelijkheid van ouders onder het IVRK 3.3 Conclusie Hoofdstuk 4: Alternatieven voor het aanpakken van kinderobesitas 4.1 Preventieve aanpak van kinderobesitas 4.2 Jeugd(straf)recht in Engeland en Wales 4.2.1 Parenting contract
22 22 23 23 25 25 27 28 30 31 31 32 33 1
4.2.2 Parenting order 4.2.2.1 Free standing parenting order 4.2.2.2 Linked parenting order 4.2.3 De parenting order in de praktijk 4.2.4 Het parenting contract en de parenting order in Nederland 4.3 Maatregel van opgroeiondersteuning 4.4 Alternatieve mogelijkheid voor Nederland 4.5 Conclusie
35 35 35 37 37 38 39 39
Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen 5.1 Conclusie 5.2 Aanbevelingen
40 40 41
Literatuurlijst
44
Jurisprudentielijst
47
2
Afkortingenlijst Art.
Artikel
BMI
Body Mass Index
Bjz
Bureau jeugdzorg
BW
Burgerlijk Wetboek
CJG’s
Centra voor Jeugd en Gezin
Comité
VN-Comité voor de Rechten van het Kind
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM
Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens de fundamentele vrijheden
IVESCR
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten
IVRK
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
JGZ
Jeugdgezondheidszorg
MUHP
Machtiging uithuisplaatsing
OTS
Ondertoezichtstelling
RvdK
Raad voor de kinderbescherming
YOT
Youth Offending Team
Wjz
Wet op de jeugdzorg
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
3
Hoofdstuk 1: Inleiding Een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2012 vormt de aanleiding voor het schrijven van deze scriptie.1 In deze zaak ging het om een gezin met drie kinderen waarbij er bij ieder van die kinderen sprake was van (ernstig) overgewicht. Het Gerechtshof oordeelde dat het niet adequaat aanpakken van ernstig overgewicht bij de kinderen door hun ouders een grond vormt voor het opleggen van een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) door de overheid. Deze uitspraak heeft veel stof doen opwaaien. Met name rees de vraag of de overheid wel gerechtigd is om in te grijpen in een gezinssituatie, indien er sprake is van kinderobesitas, door middel van een OTS. Op dit moment is hier nog weinig tot geen regelgeving over. Interessant om te onderzoeken is dus of de overheid in situaties van kinderobesitas mag ingrijpen en hoe ver dit ingrijpen mag gaan. 1.1 Probleembeschrijving Wereldwijd neemt overgewicht snel toe en ook in Nederland is er sprake van een enorme toename van overgewicht.2 Overgewicht is een situatie waarin het lichaamsgewicht van een persoon de standaard gewichten gebaseerd op de lichaamslengte overschrijdt doordat een meer dan normale vetopstapeling in het lichaam heeft plaatsgevonden.3 De voortduring van een grote mate van overgewicht zorgt voor het ontstaan van obesitas. Er wordt gesproken van obesitas op het moment dat er aan het voortduren van het overgewicht een grote mate van gezondheidsrisico’s verbonden zijn.4 Ook op jonge leeftijd komt obesitas voor. Steeds meer kinderen kampen met overgewicht. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met overgewicht of obesitas een aanzienlijk grotere kans hebben op het krijgen van overgewicht op volwassen leeftijd.5 Vandaar dat het ook zo belangrijk is om overgewicht vroegtijdig, al in de kindertijd, aan te pakken. Dit kan verdere gezondheidsrisico’s en andere problemen in de toekomst voorkomen. Voor het vaststellen van obesitas wordt de Body Mass Index (hierna: BMI) gebruikt. Dit is de verhouding van het lichaamsgewicht van een persoon ten opzichte van zijn of haar lengte. Voor zowel volwassenen als kinderen zijn hierbij grenswaarden afgesproken. Obesitas ontstaat door een langdurige onevenwichtigheid tussen de energie-inname en het energieverbruik van een persoon. Wanneer de energie-inname hoger is dan het energieverbruik, zal de energie die overblijft in het lichaam omgezet worden in vet. In 90% van de gevallen wordt obesitas dan ook veroorzaakt door te hoge energie-inname en te weinig lichaamsbeweging.6 Een te hoge energie-inname is voornamelijk te verklaren door het 1
Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. Van Buuren e.a. 2001, p. 1303. 3 Verheul-Koot 2002, p. 6. 4 Idem, p. 6. 5 Maffeis 2000, p. 35-44. 6 Verheul-Koot 2002, p. 12. 2
4
overslaan van het ontbijt,7 een toename van het nuttigen van tussendoortjes8 en het drinken van veel frisdrank.9 Te weinig lichaamsbeweging is met name te wijten aan een toenemende inactieve levensstijl in de samenleving. Ouders hebben een belangrijke invloed op de eetgewoontes en lichaamsbeweging van hun kinderen. Kinderen zijn afhankelijk van hun ouders. Ouders zorgen voor de voedselinname van hun kinderen en zijn verantwoordelijk voor de lichaamsbeweging die hun kinderen krijgen. Wanneer ouders geen gezond leven leiden, waaronder slechte eetgewoonten en weinig lichaamsbeweging worden verstaan, dan is de kans groot dat dit overgenomen wordt door de kinderen. Andere belangrijke omgevingsfactoren die kunnen leiden tot overgewicht en obesitas bij kinderen zijn de familiegrootte, de sociale klasse waarin zij leven, obese ouders, ouderlijke verwaarlozing, werkende moeders, één-ouder gezinnen en allochtone gezinnen.10 Daarnaast kunnen genetische oorzaken een rol spelen bij obesitas. Overgewicht en obesitas kunnen niet alleen voor uiterlijke problemen zorgen, maar ook leiden tot ernstige medische complicaties. Daarnaast kunnen ze psychosociale consequenties voor de kinderen hebben, omdat hun kinderen vanwege hun dikte worden gepest en gediscrimineerd en hierdoor een negatief zelfbeeld ontwikkelen.11 Dit zorgt voor een verminderde kwaliteit van leven, emotionele problemen, gedragsproblemen en soms zelfs tot depressiviteit.12 Verontrustender nog zijn de lange termijn gevolgen voor kinderen met obesitas. Deze kinderen hebben een verhoogde sterftekans.13 Verder is gebleken dat volwassenen die in hun kindertijd kampten met obesitas een verhoogde sterftekans hebben, onafhankelijk van hun gewicht op volwassen leeftijd.14 Daarnaast lopen zij een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en een verhoogde bloeddruk.15 Obesitasproblematiek komt veel voor bij kinderen en een belangrijke oorzaak hiervan is dat het niet altijd of onvoldoende adequaat wordt aangepakt door ouders. De vraag is of in die situaties het voor de overheid mogelijk zou zijn om in te grijpen in het gezin en het overgewicht bij de kinderen aan te pakken. 1.2 Doelstelling Het doel van dit onderzoek is te beoordelen of er bij de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2012 sprake is van een toelaatbaar ingrijpen door de overheid.16 Beoordeeld zal worden of deze uitspraak in overeenstemming is met wet- en regelgeving en in hoeverre de 7
Aldus Gorissen & Schulpen 1991, p. 68-72. Uit onderzoek is gebleken dat overgewicht tweemaal zo vaak voor komt onder kinderen die niet ontbijten in vergelijking met kinderen die wel ontbijten. 8 Zie ook: Verheul-Koot 2002, p. 16 en Johnson & Frary 2001, p. 131. 9 Ludwig, Peterson & Gortmaker 2001, p. 505-508. 10 Verheul-Koot 2002, p. 18. 11 Idem, p. 17. 12 Idem, p. 17 en 18. 13 Geerts 1997, p. 6-8. Hieruit blijkt dat obesitas in de VS de tweede doodsoorzaak is. 14 Verheul-Koot 2002, p. 23. 15 Must & Strauss 1999, p. 2-11. 16 Zie Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429.
5
overheid mag ingrijpen bij kinderobesitas. Hierbij zal tevens beoordeeld worden of het ingrijpen door de overheid in situaties van kinderobesitas in overeenstemming is met Europese en internationale wet- en regelgeving. Tenslotte zal er beoordeeld worden of door het nemen van preventieve maatregelen door de overheid het probleem van overgewicht bij kinderen niet reeds kan worden afgewend, waardoor repressief ingrijpen van de overheid achterwege kan blijven. 1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen Bovenstaande brengt mij tot de volgende onderzoeksvraag: Welke mogelijkheden zijn er, met inachtneming van de rechten van het kind, voor de overheid om in te grijpen in een gezinssituatie wanneer er sprake is van kinderobesitas? De onderzoeksvraag wordt beantwoordt aan de hand van de volgende deelvragen: 1. In hoeverre vormt obesitas een grondslag voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen? 2. In hoeverre biedt nationale wet- en regelgeving mogelijkheden voor de overheid om in te grijpen in een gezinssituatie bij obesitasproblematiek? 3. Is het ingrijpen van de overheid bij obesitas van kinderen in lijn met mensenrechten zoals neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden? 4. In hoeverre biedt het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind mogelijkheden tot overheidsingrijpen bij obesitasproblematiek? 5. Zijn er preventieve oplossingen mogelijk voor het aanpakken van obesitas bij kinderen en kan het rechtsstelsel van Engeland en Wales hierbij als voorbeeld gebruikt worden? 1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is te vinden in het veelvoorkomende probleem van obesitas bij kinderen. Een probleem dat mede lijkt te zijn ontstaan doordat de ouders van deze kinderen niet adequaat (genoeg) het overgewicht aanpakken. Omdat obesitas grote risico’s met zich mee brengt voor kinderen, is het belangrijk om een oplossing te vinden voor dit probleem. Het onderzoeken van mogelijkheden voor de overheid zou kunnen bijdragen aan het vinden van een oplossing voor het tegengaan (of verhelpen) van obesitas bij kinderen. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is te vinden in de wettelijke grondslag voor het ingrijpen van de overheid in gezinssituaties van kinderobesitas. Verschillende mensenrechten zorgen voor de waarborging van rechten en plichten van burgers. De overheid is echter niet zondermeer gerechtigd om daarbij in te grijpen. Onderzocht moet worden welke wettelijke beperkingen worden gesteld aan het overheidsingrijpen bij obesitasproblematiek bij kinderen. Daarnaast zal er gekeken worden of met preventieve oplossingen niet reeds het probleem van overgewicht bij kinderen zou kunnen oplossen.
6
1.5 Leeswijzer De scriptie is als volgt opgebouwd. In het tweede hoofdstuk wordt de wijze bekeken waarop de Nederlandse wetgever het ingrijpen van de overheid in het gezin – als het belang van het kind dit vereist – heeft gereguleerd, hoe dit overheidsingrijpen door de rechtspraak is genormeerd en wordt beoordeeld of de wettelijke mogelijkheden tot overheidsingrijpen ook gelden voor situaties van kinderobesitas. In het derde hoofdstuk wordt beoordeeld of het ingrijpen door de overheid bij kinderobesitas ook mogelijk is op grond van Europese en internationale wet- en regelgeving. In het vierde hoofdstuk wordt ingegaan op de alternatieve mogelijkheden bij de aanpak van kinderobesitas, waarbij ook een rechtsvergelijking gemaakt wordt met het Engelse rechtsstelsel. Een korte samenvatting, de conclusies en aanbevelingen volgen in het vijfde en laatste hoofdstuk.
7
Hoofdstuk 2: De mogelijkheden voor de overheid om op grond van nationale wet- en regelgeving in te grijpen bij kinderobesitas Obesitasproblematiek begint vaak al in de kinderjaren. Het wordt echter niet altijd of onvoldoende adequaat aangepakt door ouders. Zou het voor de overheid mogelijk zijn om in te grijpen in dergelijke gevallen als de ouders het zelf niet of onvoldoende adequaat aanpakken? De vraag is of de wet- en regelgeving de overheid hiertoe mogelijkheden biedt. Hieronder zullen daarom eerst de wettelijke plichten van ouders jegens hun kind(eren) uiteen worden gezet. Vervolgens zullen de wettelijke mogelijkheden voor de overheid tot ingrijpen in het gezinsleven ter bescherming van het kind en de omstandigheden waaronder de overheid van deze mogelijkheden gebruik mag maken, worden besproken. Ten slotte zal beoordeeld worden of deze wettelijke mogelijkheden gebruikt kunnen worden bij kinderobesitas. 2.1 Ouderlijk gezag versus zorgplicht overheid Ieder kind heeft het recht op bescherming en zorg. Volgens Willems is er in de samenleving sprake van de trias pedagogica.17 Dit betekent dat er een driehoek bestaat van partijen die bij de opvoeding betrokken zijn, namelijk de ouders, het kind zelf en de gemeenschap.18 Bij de trias pedagogica levert ieder van deze partijen een bijdrage aan de opvoeding. Primair wordt een kind beschermd en verzorgd door zijn ouders.19 Volgens art. 1:245 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat ieder kind onder gezag van zijn ouders (of één ouder). Dit gezag heeft betrekking op de persoon van het kind, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. Op grond van art. 1:247 BW hebben opvoeders ook een opvoedingstaak.20 Dit artikel bepaalt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.21 Onder verzorging en opvoeding wordt verstaan het voorzien in kleding, voeding en onderdak alsmede onderwijs en medische behandeling.22 Vervolgens wordt volgens lid 2 van art. 1:247 BW onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Volgens de Memorie van Toelichting dienen ouder en kind op voet van gelijkwaardigheid met elkaar om te gaan.23 Vervolgens wordt opgemerkt: “Het opleggen van beperkingen aan het kind, het stellen van grenzen en het zelf mogen beslissen, kan dan zijn rechtvaardiging vinden in de omstandigheid dat het kind wegens onzelfstandigheid en onbekwaamheid bescherming behoeft”.24 17
Willems 2003, p. 1019 Onder gemeenschap wordt verstaan: burgers, politici, individuele professionals, beroepsgroepen, overheden en de overheid. 19 Zie art. 1:245 jo. 247 lid 1 BW. 20 Dit volgt uit art. 1:247 lid 1 BW. 21 Zie art. 1:247 lid 1 BW. 22 Assers/De Boer 1* 2010, nr. 818 en HR 15 april 1994, NJ 1994, 576. 23 Kamerstukken II 1992/93, 23012, 3, p. 11 (MvT). 18
8
Bij het ouderlijk gezag dient het belang van het kind als uitgangspunt te worden genomen. De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 25 september 1998 als volgt geformuleerd: “Het ouderlijk gezag is een aan de ouders toekomend recht, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dit belang te dienen”.25 Uit het voorgaande blijkt dat ouders de plicht hebben om het lichamelijk en geestelijk welzijn van hun kind(eren) te waarborgen. Dit gebeurt echter niet altijd. Als ouders de gezondheid en het welzijn van hun kind niet of onvoldoende waarborgen (of niet weten hoe zij dit moeten waarborgen) – zoals in het geval van overgewicht – moet er gekeken worden of de overheid kan ingrijpen. 2.2 Overheidsingrijpen Indien er problemen zijn in de opvoeding en verzorging van kinderen, kan de overheid in beeld komen. Het kan gaan om problemen bij de ouders, bij de kinderen of bij problemen in de relatie tussen ouders en kind, waarbij de problemen leiden tot onvoldoende bescherming van het kind.26 Overheden hebben de verplichting om kinderen in hun lidstaat voldoende bescherming te bieden.27 Deze verplichting luidt als volgt: “De staten die partij zijn bij het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te nemen”.28 De uitwerking van deze verplichting voor de overheid in Nederland is neergelegd in Boek 1 BW. Hierin zijn de kinderbeschermingsmaatregelen opgenomen. Het betreft maatregelen ter bescherming van het kind die onder dwang door de overheid kunnen worden opgelegd. Hulp in het gedwongen kader moet echter gezien worden als een ultimum remedium en zal pas worden verleend wanneer vrijwillige hulpverlening niet genoeg waarborgen biedt of (naar verwachting) niet afdoende werkt c.q. heeft gewerkt.29 2.3 Vrijwillige hulpverlening Vrijwillige hulpverlening door de overheid ter bescherming van het kind vindt zijn wettelijke grondslag in de Wet op de Jeugdzorg (hierna: Wjz). De Wjz biedt ondersteuning van en hulp 24
Kamerstukken II 1992/93, 23012, 3, p. 11 (MvT). HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714. 26 Bruning 2001, p. 1. 27 Deze verplichting bestaat op grond van art. 3 lid 2 IVRK. 28 Art. 3 lid 2 IVRK. 29 Zie art. 1:254 lid 1 BW. Deze (onthoudings-)plicht is tevens af te leiden uit art. 8 lid 2 EVRM. 25
9
aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende problemen.30 De hulp zal bestaan uit advisering, begeleiding en behandeling van problemen.31 Ouders kunnen zich met een indicatiebesluit van Bureau jeugdzorg (hierna: Bjz) wenden tot een aanbieder van jeugdzorg. Belangrijke zorgaanbieders in dit kader zijn instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting.32 Het kan hier bijvoorbeeld gaan om opvoedwinkels waar informatie, advies en voorlichting gegeven wordt over opvoedingsvragen Hierbij is tevens sprake van een tijdige onderkenning van het probleem en worden consultatiemogelijkheden geboden.33 Zij bieden advies aan ouders door bijvoorbeeld opvoedingsvragen telefonisch of in opvoedwinkels te bespreken. 34 De opvoedingsvragen kunnen betrekking hebben op de gehele opvoeding, zoals scholing, voeding, kleding en gedrag van kinderen. Er zou kunnen worden betoogd dat het voor ouders ook mogelijk is om advies te vragen indien er sprake is van obesitas bij de kinderen. Er ligt dus een mogelijkheid voor ouders om gebruik te maken van het vrijwillig hulptraject indien er sprake is van obesitas bij hun kind. Op deze manier kan er door middel van advies en voorlichting al vroegtijdig hulp in gezet worden om de kinderobesitas aan te pakken. Daarnaast zijn er nog overige voorzieningen zoals consultatiebureaus, schoolartsen, jeugdGGZ en huisartsen. Zij kunnen de kennis over kinderobesitas van ouders en kinderen vergroten door middel van het geven van preventieve voedings- en beweegadviezen.35 Tevens kunnen consultatiebureaus, jeugd-GGZ en huisartsen een rol spelen in het doorverwijzen van kinderen naar een diëtist of kinderarts bij signalering van overgewicht of obesitas. 2.4 Kinderbeschermingsmaatregelen Op het moment dat blijkt dat het vrijwillige hulpverleningstraject niet genoeg waarborgen biedt voor een goede verzorging en opvoeding van het kind of (naar verwachting) niet afdoende werkt c.q. heeft gewerkt, kan er worden overgegaan tot hulpverlening in het gedwongen kader. Bij hulpverlening in het gedwongen kader is het van belang dat de hulp zo weinig mogelijk in bestaande verhoudingen ingrijpt.36 Dit wil zeggen dat de hulp zo licht mogelijk moet zijn, zo nabij mogelijk moet worden verleend37 en zo kort mogelijk moet duren. Daarnaast moet het belang van het kind het ingrijpen via een maatregel van kinderbescherming noodzakelijk maken.38 In boek 1 BW zijn de maatregelen voor kinderbescherming neergelegd. Deze kinderbeschermingsmaatregelen vormen voor de overheid de belangrijkste instrumenten om in te grijpen om een kind te beschermen op het
30
Aldus art. 1 lid 1 Wjz. Dit wordt ook wel curatieve hulp genoemd. 32 We kennen nog meerdere zorgaanbieders, maar deze zijn mijns inziens niet geschikt voor toepassing bij obesitasproblematiek. 33 Van der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra 2009, p. 231-235. 34 Ploeg 2002, p. 45. 35 Verheul-Koot 2002, p. 28. 36 Zie art. 5 lid 4 Wjz. 37 Ofwel: Mocht er sprake zijn van een uithuisplaatsing of bijv. plaatsing in gesloten jeugdzorg dan moet deze plaatsing zo dicht mogelijk bij de ouders gebeuren. 38 Dit is af te leiden uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind (hierna: IVRK) en met name art. 3 lid 1 IVRK. 31
10
moment dat zijn lichamelijke en/of geestelijke ontwikkeling in ernstige mate wordt geschaad of bedreigd.39 Volgens de Wjz wordt Bjz gezien als de centrale toegangspoort tot de jeugdzorg. Opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, die het onbedreigd opgroeien van jeugdigen belemmeren, kunnen aan Bjz worden voorgelegd door het kind zelf of door anderen, zoals de ouders.40 Bjz zorgt dan voor de beoordeling van de voorgelegde problemen en stelt, indien nodig, een indicatiebesluit vast. Op het moment dat Bjz in zijn diagnose tot de conclusie komt dat er een maatregel met betrekking tot het gezag nodig is, wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld (hierna: RvdK).41 De RvdK is vervolgens verantwoordelijk voor het verdere onderzoek naar de problemen met betrekking tot het kind of de kinderen en kan indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel bij de rechter verzoeken. 2.4.1 Ondertoezichtstelling en kinderobesitas Een belangrijke kinderbeschermingsmaatregel is de OTS. De OTS wordt gezien als een gezagsbeperkende maatregel met een preventief karakter. Het doel van deze maatregel is voornamelijk gezinsbegeleiding op een tijdig moment zodat verder ingrijpen door de overheid kan worden voorkomen. Belangrijk hierbij is dat het gaat om het terugdringen en, indien mogelijk, opheffen van de bedreiging die aanleiding voor de OTS vormde. Een kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen van Bjz indien een kind zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen.42 Of er sprake is van een bedreigende situatie wordt beoordeeld door de kinderrechter. De kinderrechter heeft een discretionaire bevoegdheid en staat hierdoor vrij in zijn beoordeling of er sprake is van een bedreigende situatie. Het is bij een OTS niet vereist dat de ouders ook daadwerkelijk verwijtbaar tekortschieten. Bjz is bij de OTS bevoegd tot het geven van schriftelijke aanwijzingen aan de ouders met gezag en het kind.43 Deze schriftelijke aanwijzingen dienen betrekking te hebben op de verzorging en opvoeding van het kind. Belangrijk bij deze schriftelijke aanwijzingen is dat zowel de ouders als het kind verplicht zijn deze op te volgen. Indien dit niet gebeurt, kan dit vergaande gevolgen hebben, waarbij te denken valt aan verder ingrijpen in het gezag, zoals een uithuisplaatsing of – nog verdergaand – een ontheffing of ontzetting.44 Er zijn vele factoren die kunnen leiden tot de ernstige bedreiging als bedoeld in art. 1:254 lid 1 BW. In welke gevallen er sprake is van een ernstige bedreiging van de zedelijke of 39
Doek & Vlaardingerbroek 2009, p. 290. Dit uitgangspunt is neergelegd in art. 5 lid 1 Wjz. 41 Dit gebeurt op grond van art. 9 lid 2 Wjz. 42 Art. 1:254 lid 1 BW. 43 Zie art. 1:258 lid 1 BW. 44 Zie art. 1:258 lid 2 BW. 40
11
geestelijke belangen van een kind of van zijn gezondheid, hangt af van de waardering van feitelijke omstandigheden en is in zijn algemeenheid moeilijk te beantwoorden. 45 De bedreiging, waarover gesproken wordt in art. 1:254 lid 1 BW, kan zich op alle leeftijden voordoen. Voor de beslissing over de OTS is de feitelijke situatie waarin het kind verkeert bepalend.46 Het is hierbij niet van belang wat de precieze oorzaak is van de bedreiging genoemd onder het eerste lid. Een OTS is ook mogelijk indien de ouders geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de bedreiging van de (zedelijke of geestelijke) belangen of gezondheid van het kind. 47 Overigens heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage beslist dat een opvoedingsstijl die onvoldoende structuur en regels biedt zonder dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd, niet voldoet aan de wettelijke gronden van de OTS.48 In maart 2011 werd in Utrecht door de RvdK aan de kinderrechter een OTS verzocht voor drie kinderen uit één gezin.49 De reden hiervoor was dat er bij deze kinderen sprake was van obesitas en de RvdK onvoldoende erkenning voor deze problematiek bij de ouders constateerde. Volgens de RvdK troffen de ouders onvoldoende maatregelen om de obesitas bij hun kinderen op adequate wijze aan te pakken. De kinderrechter besloot de kinderen onder toezicht te stellen. Het Gerechtshof Arnhem bekrachtigde vervolgens op 22 maart 2012 de beschikking van de Rechtbank Utrecht.50 Deze uitspraak werd vervolgens opgepakt in de media. Naar aanleiding van de media aandacht heeft de RvdK een nota opgesteld.51 Hierin wordt vermeld dat de uitspraak beslist niet tot doel heeft gehad om alle kinderen met obesitas onder toezicht te laten stellen. De RvdK verzoekt een OTS als kinderen door nalatig handelen van hun ouders ernstige of acute gezondheidsrisico’s lopen. Wat maakt dat de RvdK zich genoodzaakt voelde in deze zaak in te grijpen, is dat ouders onvoldoende inzicht en motivatie bleken te hebben om, met de vrijwillige hulp die is geboden door Bjz en een diëtiste, het overgewicht van hun kinderen aan te pakken. Dit vormde voor de Rechtbank Utrecht dan ook voldoende grondslag om de OTS van de kinderen met obesitas toe te wijzen.52 Het Gerechtshof Arnhem bevestigde in zijn arrest van 22 maart 2012 voornoemde uitsrpaak van de Rechtbank Utrecht en besliste dat het niet adequaat aanpakken van ernstig overgewicht een grond oplevert voor het opleggen van een OTS.53 In deze zaak stond vast dat drie kinderen uit het gezin (ernstig) overgewicht hadden. De kinderen waren door de huisarts gewogen, waaruit bleek dat zij allen boven het gemiddelde gewicht voor hun leeftijd zaten. 45
Kamerstukken II 1992/93, 23003, 3, p. 31. C. Forder 2013, groene serie art. 1:264 BW. 47 HR 17 juni 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5987. 48 Gerechtshof ’s-Gravenhage 13 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2909. 49 Rechtbank Utrecht 7 oktober 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BZ5000. 50 Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. 51 Nota informatie RvdK n.a.v. media-aandacht voor OTS kinderen met obesitas. 52 Rechtbank Utrecht 7 oktober 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BZ5000. 53 Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. 46
12
Het oudste kind bleek zelfs 51 kilogram boven het gemiddelde gewicht van een dertienjarige te wegen. Het Gerechtshof oordeelde: “De ouders hebben ondersteuning nodig nu zij onvoldoende intrinsieke motivatie en inzicht hebben om vrijwillig een langdurig traject in te gaan met hun kinderen en hierdoor de noodzakelijke verandering van patronen in het gezin te bewerkstelligen. In het niet adequaat (met resultaat) aanpakken van het overgewicht van de drie kinderen, ziet het hof een bedreiging voor hun gezondheid. De ouders hebben ter terechtzitting weliswaar aangegeven zeer hun best te doen en zeer betrokken te zijn bij hun kinderen, hetgeen het hof ook is gebleken, maar dat is onvoldoende voor afwending van de ernstige bedreiging in de lichamelijke gezondheid van de drie kinderen”.54 Dit was overigens de eerste keer dat verzocht werd om een kinderbeschermingsmaatregel door de RvdK in het geval van kinderobesitas. Middels dossieronderzoek is duidelijk geworden dat de RvdK reeds in eerdere gevallen van kinderobesitas om een OTS had verzocht. Bij die gevallen valt op dat de RvdK met name om een OTS verzoekt indien ouders niet willen of kunnen meewerken aan het tegengaan van obesitas bij hun kind(eren). De RvdK ziet kinderobesitas als een bedreiging in de ontwikkeling en gezondheid van kinderen, maar besluit pas over te gaan tot het verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel op het moment dat de ouders onvoldoende inzicht of motivatie hebben om het overgewicht van hun kinderen aan te pakken. Het voorgaande blijkt onder meer uit de navolgende zaken. In de zaak van A. gaat het om een meisje van 12 jaar, dat met haar gewicht van 230 kilogram aan obesitas lijdt.55 Het risico tot overlijden was voor haar extreem groot. Het meisje ervaarde als gevolgen van obesitas ademhalingsproblemen en was ’s nachts aangewezen op beademingsapparatuur. Ze ervaarde problemen met slapen en had een verstoord dag- en nachtritme. Ze gebruikte medicatie om de opname van insuline te bevorderen. Tevens werd ze sociaal-emotioneel in haar ontwikkeling bedreigd, doordat ze kampte met angsten en piekerde. Ze verkeerde in een sociaal isolement en ging niet meer naar school. Hier bleek echter tijdens het onderzoek door de RvdK dat ouders in samenwerking met Bjz en een diëtiste bereid en gemotiveerd waren om mee te werken aan het aanpakken van het overgewicht. Dit was dan ook reden voor de RvdK om niet over te gaan tot het verzoeken om een kinderbeschermingsmaatregel, maar na zes maanden een follow-up te doen. Ten tijde van de follow-up bleek A. inmiddels 195 kg te wegen. In de zaak van B. ging het om een jongen van 16 jaar waarbij sprake was van morbide obesitas.56 B. had hierdoor moeite met naar school gaan, hij was in toenemende mate somber, piekerde veel, sliep slecht en zijn dag/nachtritme verschoof steeds meer waarbij er sprake was van een nagenoeg volledige omkering van dag- en nachtritme. Zijn eetgedrag en leefstijl 54
Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429, r.o. 4.7. Zie zaak A. Wegens anonimiteitsredenen zal er geen vindplaats of daadwerkelijke naam genoemd worden. 56 Zie zaak B. Wegens anonimiteitsredenen zal er geen vindplaats of daadwerkelijke naam genoemd worden. 55
13
bedreigde zijn gezondheid en vormden een belemmering voor een normale ontwikkeling. Er was sprake van ouderlijke onmacht om de problemen aan te pakken. Er was aan ouders door Bjz en de RvdK geadviseerd om B. op te laten nemen in een obesitaskliniek, maar zowel ouders als B. weigerden mee te werken. De RvdK verzocht een OTS. De RvdK was namelijk van mening dat hier sprake is van een bedreigde fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. De belangrijkste overweging hierbij was dat de RvdK van mening was dat de bedreiging niet voldoende in een vrijwillig kader kon worden weggenomen, waardoor een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk was. Deze overweging was gebaseerd op het feit dat ouders weigeren mee te werken. De kinderrechter oordeelde dat er voldaan wordt aan de in art. 1:254 lid 1 BW gestelde voorwaarden, doordat B. ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. De zorgen waren bijzonder groot. Er was bij B. sprake van zeer fors overgewicht, depressie, een autistische stoornis en zelfbepalend gedrag. Ouders hadden hun best gedaan om in het vrijwillige kader een oplossing te zoeken, maar lukten hen helaas niet, terwijl de zorgen ten aanzien van B. bleven toenemen.57 Van een ander geval was sprake bij het Gerechtshof Amsterdam.58 Hier ging het om een ernstige lichamelijke verwaarlozing van een kind als gevolg van een zeer eenzijdig voedingspatroon in de afgelopen acht jaar. De moeder en het kind volgden het raw food dieet. Dat houdt in dat uit gezondheidsoverwegingen (van moeder) slechts ongekookt voedsel werd gegeten. Daarnaast werd het kind van het volgen van erkend onderwijs onthouden. De Kinderrechter Amsterdam oordeelde in deze zaak in eerste aanleg dat er aan de gestelde voorwaarden van art. 1:254 lid 1 BW voldaan was doordat het door het kind gevolgde dieet door een aantal deskundigen als ontoereikend werd aangemerkt en anderzijds door de aanhangers ervan als een goed en heilzaam dieet wordt ervaren. In elk geval moet worden vastgesteld dat het dieet omstreden was.59 Vervolgens oordeelde de kinderrechter in hoger beroep: “De kinderrechter kan de raad volgen in zijn gedachtegang dat door [het kind] in zijn dagelijkse opvoeding geen keuze te laten hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dit klemt temeer nu aan deze leefwijze verregaande consequenties worden verbonden voor wat betreft bijvoorbeeld de schoolkeuze of de beslissing van de moeder om [het kind] thuisonderwijs te laten volgen.”60 Het oordeel van het Gerechtshof was dat de cognitieve ontwikkeling, en daarmee de zedelijke belangen van het kind op deze manier ernstig werden bedreigd.61 Het Gerechtshof oordeelde dat de gronden voor de maatregel van OTS aanwezig waren en bekrachtigd vervolgens de beschikking van de rechtbank.
57
Rechtbank Oost-Brabant 11 oktober 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. Gerechtshof Amsterdam 15 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4435. 59 Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8082. 60 Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8082. 61 Gerechtshof Amsterdam 15 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4435, r.o. 4.5. 58
14
Geconcludeerd kan dus worden dat de overheid in zou kunnen grijpen indien er sprake is van obesitas bij kinderen, waarbij ouders onvoldoende adequaat het probleem aanpakken. 2.4.1.1 Vervangende toestemming bij medische behandeling Tot slot is art. 1:264 BW nog van belang in verband met een OTS. In dit artikel is geregeld dat wanneer een onder toezicht gesteld kind onder de twaalf jaar een medische behandeling moet ondergaan om ernstig gevaar voor zijn gezondheid te voorkomen, en de ouder weigert hiervoor toestemming te verlenen, er door Bjz vervangende toestemming voor de medische behandeling gevraagd kan worden aan de kinderrechter. De vervangende toestemming van de rechter is slechts mogelijk indien er aan de volgende voorwaarden voldaan is: er sprake is van een ondertoezichtstelling, het kind is jonger dan twaalf jaar, de medische behandeling is noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van het kind te voorkomen, de ouders willen geen toestemming geven voor die medische behandeling en Bjz verzoekt om vervangende toestemming.62 Belangrijkste voorwaarde is dat er daadwerkelijk sprake is van een noodzaak en ernstig gevaar voor de gezondheid. Het gaat ‘slechts’ om gevallen waarin de beoogde behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar te voorkomen.63 De wetgever licht dit criterium echter verder niet toe, waardoor het moeilijk is om in zijn algemeenheid te zeggen wat er precies onder wordt verstaan.64 Volgens C. Forder is het aannemelijk dat hiermee bedoeld wordt dat andere medische ingrepen dan de beoogde niet voldoende zullen zijn om het ernstige gevaar voor de gezondheid van het kind als gevolg van zijn of haar overgewicht af te wenden. 65 Verder zal voldoende moeten worden aangegeven waaruit dat ernstig gevaar bestaat. Naar de mening van C. Forder moet hierbij aangegeven worden wat de gevolgen voor de gezondheid van het kind zullen zijn als de voorgenomen medische behandeling achterwege blijft.66 Bij de medische behandeling kan het gaan om een acute eenmalige medische ingreep of om een medische behandeling over een zekere periode, zoals een medicamenteuze behandeling.67 Volgens het voorgestelde ontwerpart. 1:265e BW valt een pedagogische of psychologische behandeling niet onder een medische behandeling als bedoelt in art. 1:264 BW.68 Daarnaast oordeelde de Rechtbank Rotterdam dat ook een orthopedagogische behandeling niet een medische behandeling is in de zin van art. 1:264 BW.69 Onder omstandigheden zou het mogelijk kunnen zijn om bij de rechter vervangende toestemming te verzoeken bij een medische behandeling van kinderobesitas. Het moet dan allereerst wel gaan om een kind jonger dan twaalf jaar, waarvan de ouders geen toestemming 62
Zie art. 1:264 BW. Forder 2013, p. 3. 64 Idem, p. 3. 65 Idem, p. 3. 66 Idem, p. 3. 67 Idem, p. 3. 68 Kamerstukken I 2011/12, 32015, C, p. 18. 69 Rechtbank Rotterdam 4 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BX9923. 63
15
willen geven voor een medische behandeling, terwijl die medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid te voorkomen. Bij obesitas kan er sprake zijn van een ernstig gevaar voor de gezondheid van het kind.70 Een medische behandeling zoals een speciaal opgesteld behandelplan waarin een dieet gevolgd dient te worden, een medicamenteuze behandeling of zelfs operatieve behandelingen als een maagband, kunnen noodzakelijk zijn om het gevaar voor de gezondheid van het kind af te wenden, indien er op dat moment aangetoond kan worden dat de gevolgen voor de gezondheid van het kind dusdanig ernstig zijn als de voorgenomen medische behandeling achterwege blijft. 2.4.2 Uithuisplaatsing en kinderobesitas In beginsel blijft het kind tijdens een OTS thuis wonen bij zijn of haar ouders. Het kan echter zijn dat de OTS onvoldoende toereikend blijkt om de bedreigende situatie op te heffen of minstens te verminderen. Indien andere (minder ingrijpende) maatregelen al zijn uitgeput, bestaat er de mogelijkheid over te gaan tot uithuisplaatsing. In het kader van de OTS is uithuisplaatsing op twee manieren mogelijk: vrijwillige uithuisplaatsing of machtiging tot uithuisplaatsing (hierna: MUHP) door de kinderrechter. Mits Bjz geen bezwaar heeft, kunnen ouders ten tijde van een OTS overgaan tot vrijwillige uithuisplaatsing van hun kind.71 Bjz zal geen bezwaar hebben indien de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind is. Hiervan is sprake indien het kind zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, maar ouders wel open staan voor het accepteren van hulpverlening hierbij. Het kind van twaalf jaar of ouder dient in te stemmen met de uithuisplaatsing. Mocht het kind van twaalf jaar of ouder niet instemmen met de vrijwillige uithuisplaatsing, kan er niet overgegaan worden tot de uitoefening hiervan. Indien de uithuisplaatsing toch noodzakelijk wordt geacht, dient Bjz over te gaan tot een verzoek tot een MUHP op grond van art. 1:261 BW. Indien vrijwillige uithuisplaatsing niet mogelijk is, bestaat er de mogelijkheid tot MUHP door de kinderrechter. De kinderrechter kan een MUHP uitspreken indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van het kind of wanneer dit noodzakelijk is voor onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.72 Een MUHP is alleen mogelijk indien de nagestreefde doelen niet bereikt kunnen worden als het kind thuis blijft wonen. In het algemeen wordt aangenomen dat van de maatregel MUHP enig opbouwend en nuttig gevolg te verwachten moet zijn en noodzakelijk is met het oog op herstel van de gezinsband en de afweer van de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van het kind.73
70
Zie voor een nadere uitleg hiervan paragraaf 1.1, 2.4.1 en 2.4.2. Art. 1:258 lid 3 BW. 72 De grond voor uithuisplaatsing is neergelegd in art. 1:261 lid 1 BW. 73 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013. 71
16
Een MUHP wordt gegeven indien er voldaan is aan de gronden voor een OTS en indien blijkt dat de nagestreefde doelen, die bij de OTS zijn opgesteld, niet worden bereikt als het kind thuis blijft wonen.74 De RvdK heeft ook te maken met zaken waarin er sprake is van kinderobesitas, waarbij zij verzoeken om een MUHP. Zo ging het in zaak C. om een meisje van 16 jaar waarbij morbide obesitas was geconstateerd. Door al dit overgewicht had ze tevens een forse knieblessure opgelopen, waarvoor zij twee operaties moest ondergaan. Door het overgewicht en de knieblessure was er sprake van veel schoolverzuim. De RvdK achtte hier een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk. De ernstige bedreiging bestond uit de lichamelijke gezondheid van C. die ernstig in gevaar was gekomen. De bedreiging kon vervolgens niet op een andere manier worden weggenomen, omdat ouders en C. geen probleeminzicht hadden en daardoor de inzet van hulpverlening, school en medici niet benut werden. Er werd door de RvdK verzocht om een OTS met een MUHP in een obesitaskliniek. De kinderrechter was van mening, dat bovenstaande ervoor zorgde dat aan de voorwaarden van art. 1:254 lid 1 BW was voldaan. De morbide obesitas zorgde er namelijk voor dat het kind zodanig opgroeide dat zijn gezondheid ernstig werd bedreigd. Andere middelen, namelijk fysiotherapeut en diëtiste in een vrijwillig kader, ter afwending van deze bedreiging van de gezondheid hebben gefaald. De kinderrechter legde de OTS op. Met betrekking op de verzochte MUHP overwoog de kinderrechter dat de uithuisplaatsing wel noodzakelijk werd geacht, maar doordat er bij de obesitaskliniek een wachttijd voor behandeling een jaar bedraagt, kan de eventuele MUHP vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd.75 De beslissing hieromtrent werd voor zes maanden aangehouden. Op 24 maart van dit jaar heeft de Rechtbank Oost-Brabant echter alsnog de MUHP afgegeven. De Rechtbank oordeelde dat er bij morbide obesitas sprake is van ernstige verwaarlozing.76 Het ligt op de weg van de ouders om er voor te zorgen dat het kind in een goede gezondheid kan opgroeien en daarbij hoort een gezond gewicht.77 Indien ouders een kind onvoldoende kunnen stimuleren dan wel sturen om haar gezondheid te verbeteren, is het volgens de kinderrechter in het belang van het kind noodzakelijk om een MUHP af te geven.78 Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het voor de overheid mogelijk lijkt te zijn om een MUHP te verzoeken indien er sprake is van kinderobesitas en de ouders het kind niet voldoende kunnen sturen of stimuleren om zijn of haar gezondheid te verbeteren. 2.4.3 Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag Indien blijkt dat een OTS, met eventueel een MUHP, niet het gewenste effect heeft, is het mogelijk, onder bepaalde omstandigheden, over te gaan tot ontheffing van of ontzetting uit 74
Zie art. 1:261 lid 1 BW. Rechtbank Oost-Brabant 21 augustus 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 76 Rechtbank Oost-Brabant 24 maart 2014. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 77 Idem. 78 Idem. 75
17
het gezag.79 Bij een ontheffing van of ontzetting uit het ouderlijk gezag is niet langer sprake van gezagsbeperkende maatregelen, maar gaat het om gezagsontnemende maatregelen. Het gezag wordt dan in de vorm van voogdij overgedragen aan Bjz.80 Of indien er sprake is van gezamenlijk gezag, wordt het gezag voortaan door de andere ouder alleen uitgeoefend. 81 2.4.3.1 De ontheffing van het ouderlijk gezag en kinderobesitas Volgens de wet kan ontheffing van het ouderlijk gezag niet worden uitgesproken indien de met het gezag belaste ouder of het belang van het kind zich hiertegen verzet.82 Indien de ouders zich verzetten tegen de ontheffing, kan er echter een gedwongen ontheffing plaatsvinden.83 Een gedwongen ontheffing kan worden opgelegd indien na een OTS van ten minste zes maanden blijkt, of na een MUHP krachtens het bepaalde in art. 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden. 84 Een gedwongen ontheffing kan ook worden opgelegd indien de ontheffing van de ene ouder, de ontzetting van de andere ouder de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken. 85 Tevens kan ingegrepen worden met een ontheffing van het ouderlijk gezag indien de geestvermogens van de ouder zodanig zijn gestoord, dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen.86 Ten slotte kan een ontheffing van het ouderlijk gezag worden opgelegd als na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder – anders dan uit hoofde van een OTS of een plaatsing onder voorlopige voogdij – van ten minste één jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijk is en bij terugkeer naar de ouder moet worden gevreesd voor ernstig nadeel voor het kind.87 De praktijk leert dat in veel gevallen bij een gedwongen ontheffing sprake is van een MUHP op grond van een OTS, waarbij er na anderhalf jaar onvoldoende vooruitgang is geweest bij het kind in relatie tot de ouders.88 In de jurisprudentie gaat het dan om gevallen waar bij ouders sprake is van veel verzet en strijd, waardoor Bjz gehinderd wordt bij het inzetten van adequate hulpverlening voor het kind.89 Het verzetten tegen de hulpverlening door de ouders is belastend voor het kind, nu met de OTS juist beoogd wordt om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten ten aanzien van het helpen van het kind. Daarnaast is er in de jurisprudentie sprake van het onvermogen van de ouders om inzicht te verkrijgen in de
79
De gronden hiervoor zijn opgenomen in de artikelen 1:266 t/m 1:269 BW. Art. 1:275 lid 1 BW. 81 Art. 1:274 lid 1 BW. 82 Zie hiervoor art. 1:268 lid 1 BW en art. 1:266 BW. 83 Dit kan o.g.v. art. 1:268 lid 2 BW. 84 Art. 1:268 lid 2 onder a BW. 85 Art. 1:268 lid 2 onder b BW. 86 Art. 1:268 lid 2 onder c BW. 87 Art. 1:268 lid 2 onder d BW. 88 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013. 89 Rechtbank Arnhem 26 januari 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BP2026; Rechtbank Groningen 19 januari 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010:BL0217; Gerechtshof ’s-Gravenhage 12 april 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1391. 80
18
problemen, bijvoorbeeld door een laag IQ.90 Het gevolg daarvan is dat de ouders niet kunnen deelnemen aan de hulpverlening, omdat ze geen goed inzicht verkrijgen in het probleem. Indien er sprake is geweest van het opleggen van een OTS op grond van een ernstige bedreiging van de gezondheid of ontwikkeling van het kind vanwege obesitas, en er na anderhalf jaar onvoldoende vooruitgang is geweest bij het kind in relatie tot zijn ouders, dan zou het mogelijk zijn om in dit kader gedwongen ontheffing te verzoeken. De ontheffing kan niet worden verzocht indien er slechts sprake is van obesitas bij de kinderen. Het enige feit dat een kind last heeft van overgewicht is niet voldoende grond om een ontheffing op te baseren. Er moet dan daadwerkelijk sprake zijn van bijkomende omstandigheden zoals onvermogen aan de kant van de ouders om inzicht te verkrijgen in de problematiek rondom obesitas of de ouders moeten zich verzetten tegen de adequate hulpverlening. Indien hiervan sprake is en er is bij het kind tevens sprake van obesitas, lijkt het mogelijk voor de overheid om te verzoeken om een ontheffing van het ouderlijk gezag. 2.4.3.2 De ontzetting van het ouderlijk gezag en kinderobesitas De ontzetting kan slechts uitgesproken worden indien dit noodzakelijk is in het belang van het kind en er voldaan is aan één van de voorwaarden genoemd in art. 1:269 lid 1 BW.91 Ontzetting richt zich tot ouders die zich verwijtbaar verkeerd hebben gedragen en heeft daarmee voor de betrokken ouders een onterend karakter. Een ontzetting dient in het belang van het kind noodzakelijk te zijn. De ontzetting kan gebaseerd zijn op vijf gronden, namelijk misbruik van het gezag of grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen, slecht levensgedrag, onherroepelijke veroordeling, het in ernstige mate verontachtzamen van de aanwijzingen van Bjz en het bestaan van gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van het kind, doordat de ouder het kind terugeist of terugneemt van anderen, die diens verzorging en opvoeding op zich hebben genomen. 92 Bij grove verwaarlozing, ziet het op schenden van plichten door nalaten.93 Zoals bijvoorbeeld het stelselmatig onthouden van ieder onderwijs.94 In de jurisprudentie komt naar voren dat een ontzetting bijna alleen maar voorkomt indien er sprake is van het vertonen van slecht levensgedrag door middel van het creëren van een onveilige thuissituatie voor de kinderen, waarbij er gevreesd moet worden voor mishandeling en verwaarlozing.95 Bij kinderobesitas lijkt er geen sprake te zijn van een dusdanige problematiek om een ontheffing uit het ouderlijk gezag te rechtvaardigen. Het enkele feit dat er sprake is van kinderobesitas lijkt onvoldoende grondslag te bieden om een ontzetting van het ouderlijk gezag te kunnen opleggen. Ook al zou het belang van het kind dit misschien rechtvaardigen, er moet tevens sprake zijn van één van de andere gronden genoemd in art. 1:269 lid 1BW. In 90
Gerechtshof Leeuwarden 1 april 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0566. De grond voor ontzetting is neergelegd in art. 1:269 lid 1 BW. 92 Zie art. 1:269 lid 1 BW. 93 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013. 94 Gerechtshof ’s-Gravenhage 26 februari 1930, NJ 1930, 398. 95 Gerechtshof ’s-Gravenhage 27 oktober 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1375. 91
19
de jurisprudentie gaat het dan om problematiek van een andere aard. Er zal in dusdanige mate sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden die een grondslag bieden voor de ontzetting. Indien er inderdaad naast de obesitasproblematiek sprake is van één van de voorwaarden uit art. 1:269 lid 1 BW dan zou het mogelijk zijn dat het in het belang van het kind noodzakelijk wordt geacht om een ontzetting uit het ouderlijk gezag op te leggen. Kinderobesitas alleen vormt hiervoor onvoldoende grond. 2.5 Nieuwe Jeugdwet 33684 Gemeenten moeten in de nieuwe Jeugdwet een integraal aanbod doen voor zorg-kinderen. In de nieuwe Jeugdwet komt de verantwoordelijkheid voor een positief opvoedklimaat, preventie, vroegsignalering en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij gemeenten te liggen.96 De reden hiervoor is dat het op deze manier makkelijker zou zijn om verbindingen te leggen tussen zorg, lokaal gezondheidsbeleid, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid.97 Gemeenten krijgen de opdracht om het gemeentelijk beleid inzake preventie en jeugdhulp, maar ook de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering op te nemen in een beleidsplan.98 Volgens de nieuwe Jeugdwet moet er meer gebruik gemaakt worden van preventie in de vorm van laagdrempelige opgroei- en opvoedingsondersteuning.99 Er moet hierbij uitgegaan worden van de eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jeugdigen en hun ouders.100 Hierbij zal ook gekeken worden naar de sociale omgeving waarin het gezin zich bevindt.101 Deze sociale omgeving kan een grote rol spelen bij het vroegtijdig aanpakken van problemen, bijvoorbeeld door te zorgen voor goede basisvoorzieningen.102 Met name scholen zullen een grote rol krijgen bij het vroegtijdig signaleren van problemen.103 Zoals uit de Memorie van Toelichting op te maken is, valt te verwachten dat de nieuwe Jeugdwet zal zorgen voor verbetering in de aanpak van kinderobesitas in gezinnen doordat ook de jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ) en de verantwoordelijkheid voor goede jeugdhulp bij de gemeente komt te liggen. Dit is te verwachten omdat het op deze manier makkelijker zal zijn om verbindingen te leggen tussen de jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp, doordat de bevoegdheden en taken in handen komen te liggen van een bestuurslaag. JGZ heeft als doel het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen.104 Tevens krijgt de huisarts, medisch specialist en de jeugdarts expliciet de mogelijkheid tot verwijzing naar de jeugdhulp. 105 Hierdoor kan er zo snel mogelijk passende maatregelen worden getroffen. Ook ligt in de nieuwe Jeugdwet de nadruk
96
Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 3. (MvT). Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 3. (MvT). 98 Dit is vergelijkbaar met de Wmo. Zie art.2.2 wetsvoorstel 33684. 99 Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 14. (MvT). 100 Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 14. (MvT). 101 Zoals familieleden, school, sportinstellingen, kinderopvang, peuterspeelzalen etc. 102 Zoals het voorzien in een positief opvoedklimaat, woonomgeving die uitnodigt tot sporten, spelen en talentontwikkeling. 103 Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 19. (MvT). 104 Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 25. (MvT). 105 Zie art. 2.5 onderdeel g nieuwe Jeugdwet. 97
20
op preventie. Zoals in hoofdstuk 4 besproken zal worden is preventie een belangrijk middel om kinderobesitas tegen te gaan. Toch is er vanuit de beroepsgroep106 ook veel commentaar op het wetsvoorstel van de nieuwe Jeugdwet. Voornamelijk gaat het hierbij om de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen, waarbij de vrees is dat het recht op zorg niet meer afgedwongen zal kunnen worden. 2.6 Conclusie Kinderobesitas zou een grondslag voor het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel kunnen vormen, omdat er bij kinderobesitas sprake is van ernstige gezondheidsproblemen, zoals verhoogde kans op overlijden en hart- en vaatziekten en psychosociale problemen. Uitgangspunt is dat de ouders voor hun kinderen dienen te zorgen. Het ouderlijk gezag omvat namelijk de plicht en het recht van ouders hun kind te verzorgen en te zorgen voor gezonde voeding en voldoende lichaamsbeweging. Een van de oorzaken van kinderobesitas kan zijn dat de betreffende ouders hun ouderlijk gezag niet goed uitoefenen of onvolledig bekwaam zijn om dit uit te oefenen. Doet zich een dergelijk geval voor en wordt de ontwikkeling van een kind bedreigd door overgewicht of obesitas, dan lijkt de Nederlandse wetgeving de overheid mogelijkheden te verschaffen om in te grijpen door middel van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. De overheid zou namelijk kunnen ingrijpen middels een OTS, MUHP of een ontheffing van gezag. Het Gerechtshof Arnhem heeft bepaald dat het niet adequaat aanpakken van ernstig overgewicht een grond voor het opleggen van een OTS kan opleveren.107 Tevens lijkt het voor de overheid mogelijk om de OTS gepaard te laten gaan met een MUHP in het geval van kinderobesitas. Deze vorm van overheidsingrijpen lijkt mogelijk als er sprake is van kinderobesitas en de ouders het kind niet voldoende kunnen sturen of stimuleren om de gezondheid van het kind te verbeteren.108 Tenslotte zou het voor de overheid mogelijk kunnen zijn om bij obesitasproblematiek over te gaan tot ontheffing van het gezag. Er zal dan aangetoond moeten worden dat er bij het kind met obesitas sprake is van een uithuisplaatsing op grond van een OTS waarbij er na anderhalf jaar onvoldoende vooruitgang is geweest bij het kind in relatie tot de ouders. Het gaat dan om gevallen waarin ouders veel verzet en strijd voeren tegen Bjz en er op deze manier geen sprake kan zijn van adequate hulpverlening. In dit hoofdstuk zijn de mogelijkheden voor de overheid om in te grijpen bij kinderobesitas op grond van nationale wet- en regelgeving aan bod gekomen. In hoofdstuk 3 zal nader ingegaan worden op Europese en internationale wet- en regelgeving en gekeken worden of het ingrijpen door de Nederlandse overheid op grond van die Europese en internationale wet- en regelgeving toelaatbaar is.
106
Denk hierbij aan Bjz, RvdK, huisartsen etc. Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. 108 Rechtbank Oost-Brabant 21 augustus 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 107
21
Hoofdstuk 3: De internationale aspecten bij ingrijpen door de overheid bij obesitasproblematiek In het vorige hoofdstuk is gebleken dat het voor de overheid in Nederland mogelijk zou zijn om in te grijpen bij kinderobesitas op basis van de nationale wet- en regelgeving als de betreffende ouders niet of onvoldoende maatregelen hiertegen treffen. Maar is dit overheidsingrijpen ook toelaatbaar op grond van relevante Europese en internationale wet- en regelgeving? In dit derde hoofdstuk zal worden ingegaan op relevante bepalingen uit het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en worden beoordeeld of het ingrijpen van de Nederlandse overheid bij kinderobesitas hiermee in overeenstemming is. 3.1 Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden In het EVRM zijn de mensen- en burgerrechten van alle inwoners van de aangesloten lidstaten vastgelegd. Het EVRM dient ervoor te zorgen dat grondrechten van de burgers van de aangesloten lidstaten worden eerbiedigd. Bij een gebrek aan eerbiediging van de grondrechten uit het EVRM kan men het te eerbiedigen grondrecht laten toetsen door de rechterlijke macht. Het EVRM is hierdoor een relevant verdrag om te onderzoeken of het ingrijpen van de overheid bij obesitas van kinderen in lijn is met Europese wet- en regelgeving. In Nederland heeft het EVRM rechtstreekse werking. Dit betekent dat de rechtelijke macht wetgeving en bestuur rechtstreeks dient te toetsen aan het EVRM.109 Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse burger zich bij de rechter, tegen beslissingen van de overheid, rechtstreeks op de bepalingen uit het EVRM kan beroepen. Indien burgers van mening zijn dat hun rechten geschaad worden, kunnen zij doorprocederen tot aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). De hieraan verbonden voorwaarde is dat alle nationale rechtsmiddelen uitgeput dienen te zijn.110 Alle artikelen van het EVRM zijn tevens van toepassing op kinderen. Art. 1 EVRM bepaalt dat het EVRM van toepassing is op alle personen die zich in de rechtsmacht van de Verdragsstaat bevinden. In het Nederlandse recht zijn kinderen in beginsel processueel handelingsonbekwaam. Zij kunnen slechts in een procedure treden indien zij vertegenwoordigd worden door hun wettelijke vertegenwoordiger.111 Art. 34 EVRM geeft echter een individueel klachtrecht aan kinderen. Daarnaast biedt art. 13 EVRM de mogelijkheid aan kinderen zich te beklagen bij het EHRM indien zij in het nationaal recht geen rechtsingang hebben. 109
Dit volgt uit art. 93 en 94 GW. Zie art. 35 lid 1 EVRM. 111 Zie art. 1:234 jo. 1:245 BW 110
22
3.1.1 Het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven Art. 8 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Hierop is geen inmenging van het openbaar gezag toegestaan, tenzij er aan de voorwaarden zoals gesteld in lid 2 van het artikel wordt voldaan. Art. 8 EVRM kent zowel een negatieve als een positieve verplichting voor de overheid. De positieve verplichting valt uiteen in twee aspecten.112 Het eerste aspect bepaalt dat de overheid dient te zorgen dat de familieband zich kan ontwikkelen.113 Dit betekent dat overheden hun nationale wetgeving zodanig dienen in te richten dat personen die gezinsbanden met elkaar hebben, een normaal gezinsleven met elkaar kunnen leiden.114 In het Markx-arrest werd voor het eerst het begrip family life geïntroduceerd.115 Ten tweede zorgt de positieve verplichting ervoor dat de overheid verplicht is om maatregelen te nemen om ouders in hun ouderlijke taken te ondersteunen.116 De overheid dient dus de familieband te eerbiedigen en er tevens voor te zorgen dat op het moment dat ouders niet voldoen in hun ouderlijke taken zoals de verzorging en opvoeding van hun kinderen, de ouders in deze ouderlijke taken te ondersteunen. Het gaat hier om een meer faciliterend karakter waarbij de overheid moet voorzien in faciliteiten waarmee ouders ondersteund kunnen worden. De negatieve verplichting voor de overheid bestaat uit de onthouding van overheidsinmenging in het gezinsleven.117 Ieder gezin heeft het recht op privacy en family life. De overheid heeft de verplichting zich hier niet mee te bemoeien. De ouders mogen zelf de normen en waarden kiezen die zij als richtsnoer gebruiken om hun kind op te voeden. De overheid mag hier niet zonder meer bij ingrijpen. Art. 8 lid 2 EVRM geeft echter voorwaarden in het kader waarvan inmenging van de overheid wel gerechtvaardigd kan worden. Deze voorwaarden zijn: zover bij de wet is voorzien, een legitiem doel dienen118 en noodzakelijk in een democratische samenleving. 3.1.2 Art. 8 EVRM en ingrijpen door de overheid bij kinderobesitas Zoals in paragraaf 3.1.1 al beschreven is, zou het mogelijk voor de overheid zijn om voorbij te gaan aan de negatieve verplichting tot onthouden van overheidsinmenging, indien er voldaan wordt aan de voorwaarden van art. 8 lid 2 EVRM. Het is hierbij aan de overheid om de hierbij behorende belangen af te wegen. De inmenging is bij wet voorzien indien de regeling voldoende duidelijk is geformuleerd, zodat deze voor de burger voorzienbaar is.119 Tevens dient de kwaliteit van de wet voldoende 112
Forder 2008, p.41. Idem, p. 41. 114 Dit vloeit voort uit het Marckx-arrest.: EHRM 13 juni 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC3090 (Marckx vs. Belgie). 115 EHRM 13 juni 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC3090 (Marckx vs. Belgie). 116 Forder 2008, p. 42. 117 Bruning 2008, p. 41. 118 Namelijk: in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. 119 EHRM 24 maart 1988, Series A, vol. 130, par. 61a (Olsson I). 113
23
te zijn. Dit betekent dat de regeling voor betrokkenen toegankelijk dient te zijn en de burger beschermd dient te worden tegen willekeurig overheidsingrijpen.120 Dit betekent niet dat een wettelijke bepaling zeer duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn. Het EHRM concludeert: “experience shows that absolute precision is unattainable and the need to avoid excessive rigidity and to keep pace with changing circumstances means that many laws are inevitably couched in terms which, to a greater or lesser extent, are vague”.121 Het nemen van kinderbeschermingsmaatregelen door de Nederlandse overheid zou aan het vereiste “bij wet voorzien” kunnen voldoen. De mogelijkheid tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel is immers wettelijk vastgelegd in de artikelen 1:254 tot en met 1:278 BW. Daarnaast gaat het hier om helder omschreven wettelijke vereisten. Zoals in hoofdstuk 2 besproken is, lijkt het mogelijk om kinderbeschermingsmaatregelen op te leggen in het geval van kinderobesitas.122 Uit jurisprudentie blijkt dat mogelijk is om bij kinderobesitas een OTS en een MUHP op te leggen.123 Het is aan de rechter om te beoordelen of er voldaan is aan de vereisten van de kinderbeschermingsmaatregelen. Gelet op het voorgaande, zou kunnen worden geconcludeerd dat het nemen van (één van) de kinderbeschermingsmaatregel(en) zoals neergelegd in de artikelen 1:254 tot en met 1:278 BW ter bestrijding van of ter verhelping van kinderobesitas aan het vereiste “bij wet voorzien” voldoet. Op het moment dat duidelijk is dat de inmenging een wettelijke basis heeft, dient er gekeken te worden of deze inmenging “een legitiem doel dient”. Er moet dan sprake zijn van een van de volgende doelen: in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het EHRM heeft geoordeeld dat kinderbeschermingsmaatregelen maatregelen zijn die er op gericht zijn om de gezondheid of de goede zeden en de rechten en vrijheden van kinderen te beschermen.124 Bij kinderobesitas gaat het met name om het belang van het kind om een gezond leven te kunnen leiden. Obesitas zorgt namelijk voor een ernstige bedreiging van de gezondheid van het kind.125 Daarnaast is er ook een belang van de samenleving om het probleem kinderobesitas aan te pakken, aangezien kinderobesitas een veelvoorkomend probleem is. Het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij kinderobesitas dient dus een legitiem doel, zoals neergelegd in art. 8 lid 2 EVRM.
120
EHRM 25 februari 1992, Series A, vol. 226-A, par. 75 (Andersson). EHRM 24 maart 1988, Series A, vol. 130, par. 61a (Olsson I). 122 Zie hiervoor Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429 en Rechtbank Oost-Brabant 24 maart 2014. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 123 Zie hiervoor Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429 en Rechtbank Oost-Brabant 24 maart 2014. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 124 Zie EHRM 8 april 2004, ECLI:NL:XX:2004:AT5305 (Haase vs. Germany) 125 Zie voor een nadere uitleg hiervan paragraaf 1.1, 2.4.1 en 2.4.2. 121
24
Tenslotte moet de inmenging noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving hangt af van de vraag of de inmenging beantwoord aan een dringende sociale noodzaak in het bijzonder en of zij proportioneel waren in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel. 126 Bij de beoordeling van deze vraag heeft de verdragsstaat een beoordelingsruimte. 127 Hoe groot deze beoordelingsruimte is, hangt af van de ernst en aard van de problematiek. Er zou kunnen worden betoogd dat de bestrijding van kinderobesitas of het helpen van de overheid om het kind af te laten vallen, voldoet aan de beantwoording van een dringende sociale noodzaak. Kinderobesitas is een steeds groter wordend probleem in de maatschappij. Wereldwijd hebben steeds meer kinderen last van kinderobesitas, en ook in Nederland is er sprake van een toenemende mate van obesitas onder kinderen.128 Doordat kinderobesitas zorgt voor ernstige gezondheidsproblemen bij kinderen, is er sprake van een dringende sociale noodzaak. Met name omdat deze kinderen ook in hun volwassen jaren te kampen hebben met het probleem obesitas. Het probleem kinderobesitas dient aangepakt te worden. Het ingrijpen van de overheid door middel van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel zal daarnaast ook een proportioneel middel zijn om kinderobesitas aan te pakken. Geconcludeerd kan worden dat het nemen van een kinderbeschermingsmaatregel door de overheid voldoet aan de drie vereisten van art. 8 lid 2 EVRM, waardoor een inmenging in het gezinsleven toelaatbaar is. 3.2 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Het IVRK werd in 1989 geratificeerd en is het belangrijkste kinderrechtenverdrag, aangezien het diverse bepalingen ter bescherming van het kind bevat. Het is tevens het enige verdrag dat uitsluitend gericht is op de rechten en plichten van kinderen en hun ouders. Andere verdragen bevatten ook mensenrechten, maar zijn niet specifiek op een bepaalde doelgroep gericht. Het verdrag heeft tot doel de positie van kinderen in de maatschappij te verbeteren. Het IVRK bevat zowel rechten als plichten, waarbij er drie partijen zijn te onderscheiden, namelijk het kind, zijn of haar ouders en de staat. Voornamelijk art. 3 IVRK is in grote mate van belang, maar er zal ook aandacht besteed worden aan art. 2, 5, 6, 18, 24 en 27 IVRK. 3.2.1 Het belang van het kind Art. 3 IVRK heeft als strekking dat bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind de eerste overweging dient te zijn. De woorden “shall be a primary consideration” houden een sterke verplichting in voor de overheden.129 Indien er sprake is van belangenconflicten, moeten de overheden de rechten van alle betrokkenen analyseren en tegen elkaar opwegen, hierbij in gedachte houdend dat het belang van het kind een hoge prioriteit heeft en niet slechts één van de verschillende overwegingen is.130 126
EHRM 8 april 2004, ECLI:NL:XX:2004:AT5305 (Haase vs. Germany). Dit wordt ook wel de margin of appreciation genoemd. 128 Van Buuren e.a. 2001, p. 1303 129 General Comment No. 14, p. 10. 130 Idem, p. 10. 127
25
Volgens het VN-Comité voor de Rechten van het Kind (hierna: Comité) is het belang van het kind een materieel kinderrecht: “Een kind heeft het recht op onderzoek naar hetgeen in zijn/haar beste belang is. Indien er sprake is van een belangenverstrengeling, dient het belang van het kind de eerste overweging te zijn. Het belang van het kind wordt gezien als een materieel recht waaraan rechtstreekse werking toekomt en wat kan worden ingeroepen ten overstaan van de rechter.”131 Het begrip belang van het kind is dus van belang bij het bekijken of de overheid kan en mag ingrijpen indien er sprake is van obesitas bij kinderen, aangezien het belang van het kind altijd de eerste overweging dient te zijn. Er zal dus bekeken moeten worden of het in het belang van het kind is dat indien er sprake is van kinderobesitas ingegrepen kan worden door de overheid. Over de inhoud van het beginsel in het belang van het kind is in de literatuur veel geschreven. De rechtspraak houdt zich nog dagelijks bezig met de inhoud van dit begrip. Heiner en Bartels definiëren het belang van het kind als volgt: “Het belang van zijn ontwikkeling, van in de gegeven omstandigheden zo gunstig mogelijke ontwikkelingskansen, van in de gegeven omstandigheden zo gunstig mogelijke condities voor de ontwikkeling.”132 De condities voor optimale ontwikkeling zijn volgens hen – onder meer – adequate verzorging, continuïteit en stabiliteit in verzorging, opvoeding en levensomstandigheden en een ondersteunende flexibele structuur, aangepast aan de jeugdige, veiligheid, educatie, omgang met leeftijdsgenoten en contact over en met het eigen verleden.133 Door Kalverboer en Zijlstra zijn deze condities in 2006 geactualiseerd en aangepast. Zij zijn van mening dat de invulling van het belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling – onder meer – de volgende zijn: voor het fysieke welzijn een adequate verzorging, voor de opvoeding een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur en adequaat voorbeeld gedrag van de ouder en voor de actuele situatie stabiliteit in levensomstandigheden en een toekomstperspectief.134 Brenda Hale geeft naar aanleiding van de zaak Williamson vs. de Staatsecretaris van Opvoeding en Werkgelegenheid een praktische invulling aan het belang van het kind.135 Het belang van het kind wordt volgens haar als volgt ingevuld:
131
Idem, p. 4. Kalverboer & Zijlstra 2010, p. 10. 133 Idem, p. 33. 134 Idem, p. 33. 135 Hale 2006, p. 3. 132
26
“Kinderen hebben het recht op een voor hen in geestelijk en lichamelijk opzicht op gezonde wijze te worden opgevoed, in de eerste plaats door hun ouders, met hulp en ondersteuning – en niet door tussenkomst – van de staat. Het fundamentele, allesomvattende recht van het kind is dat het mag opgroeien.”136 De beoordeling van hetgeen in het belang van het kind is, moet per individuele zaak bekeken worden. Er moet gekeken worden naar de specifieke omstandigheden van elk kind. De elementen waarmee volgens het Comité rekening gehouden dient te worden zijn – onder meer – zorg, bescherming en veiligheid van het kind,137 situatie van kwetsbaarheid,138 en het recht van het kind op gezondheid.139 Uit het voorgaande blijkt dat het met name in het belang van het kind is, als hij of zij op een gezonde manier op kan groeien. Op het moment dat een kind opgroeit met obesitas wordt het niet in geestelijk en lichamelijk opzicht op gezonde wijze opgevoed, zoals door Brenda Hale wel in het belang van het kind wordt geacht. En krijgt het kind niet de zo gunstig mogelijke ontwikkelingskansen.140 Er lijkt dan meestal sprake te zijn van een onjuist voedingspatroon en te weinig beweging, waardoor er gezondheidsproblemen optreden.141 Op het moment dat er een belangenafweging gemaakt dient te worden bij het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen, waarbij de belangen van de ouders om de opvoeding en verzorging van hun kinderen op zich te nemen en het belang van het kind om op een gezonde wijze op te groeien afgewogen dienen te worden, zal het belang van het kind een hoge prioriteit hebben en niet slechts één van de verschillende overwegingen zijn.142 Met andere woorden: de gezondheid van het kind prevaleert boven het recht van de ouders om hun kind zelf op te voeden. Het is op deze manier dus mogelijk voor de overheid om in te grijpen bij kinderobesitas door middel van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. 3.2.2 Het recht op gezondheid en gezondheidszorg Het recht op de grootst mogelijke gezondheid en het recht op voorzieningen voor behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid is neergelegd in art. 24 IVRK.143 In het tweede lid van dit artikel wordt een overzicht van maatregelen gegeven die de overheid dient te nemen om dit recht te realiseren, zoals het tegengaan van kindersterfte, verlening van de nodige medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen en het bestrijden van ziekte en slechte voeding.144 Deze lijst is niet uitputtend.
136
Idem, p. 3. General Comment No. 14, p. 15-16. 138 Idem, p. 16. 139 Idem, p. 16-17. 140 Zie de definitie van Heiner en Bartels bij het belang van het kind. 141 Met uitzondering van erfelijke obesitas. 142 General Comment No. 14, p. 10. 143 Blaak e.a. 2012, p. 384. 144 Zie art. 24 lid 2 IVRK. 137
27
Art. 24 IVRK moet in het licht van art. 2 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (hierna: IVESCR) worden gelezen.145 Dit artikel bevat een verplichtingsclausule waarbij de staat verplicht wordt om maatregelen te nemen om alle artikelen uit het verdrag te realiseren, waaronder art. 12 lid 2 IVESCR. In art. 12 IVESCR ligt het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid neergelegd. De staat heeft dus de verplichting dit recht zo goed mogelijk te verwezenlijken. De visie op gezondheidszorg wordt gedefinieerd in de Alma Ata Verklaring van 1978. De World Health Organisation (hierna: WHO) verwoordt deze hierin als volgt: “Healthy development of the child is of basic importance; the ability to live harmoniously in a changing total environment is essential to such development. Health is a state of complete physical, mental and social well-being, and not merely the absence of disease or infirmity”.146 Daarnaast hangt art. 24 IVRK samen met het recht op een adequate levensstandaard van art. 27 IVRK. Staten die partij zijn, dienen maatregelen te nemen om ondervoeding en slechte voeding te bestrijden. Dit dient te gebeuren door te voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater. Daarnaast dient de staat te voorzien in voorlichting over de voeding van kinderen, de reden hiervoor is voornamelijk dat ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijken voor hun kinderen zijn. Ook in General Comment nr. 7 wordt benadrukt dat in het bijzonder de gezondheid van jongere kinderen (nul tot zeven jaar) gebaat is bij de bescherming van kinderen en het waarborgen van een gezonde, hygiënische en veilige leefomgeving zonder stress.147 Bij kinderobesitas is er sprake van een slechte gezondheid bij het kind, waardoor er sprake is van een bedreigde gezondheid van het kind.148 Het recht op gezondheid en gezondheidszorg brengt met zich mee dat de staat indien er sprake is van kinderobesitas voorzieningen dient te treffen. In Nederland zou het bij deze voorzieningen kunnen gaan om het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen indien er sprake is van kinderobesitas. 3.2.3 Verantwoordelijkheid van ouders onder het IVRK Het IVRK behelst met name de rechten en plichten van kinderen, maar daarnaast zijn er ook rechten en plichten voor de ouders neergelegd. De staat is volgens art. 2 lid 1 IVRK verplicht de rechten en plichten uit het IVRK te waarborgen en te eerbiedigen, dus niet alleen de rechten van kinderen dienen eerbiedigd te worden, maar ook die van hun ouders. Het gezin speelt namelijk volgens het IVRK een belangrijke rol als kern van de samenleving. De preambule van het IVRK verwoordt dit als volgt:
145
Detrick 1999, p. 401. 1987 UN Declaration of Alma Ata on primary health care. 147 General Comment No. 7 (2005) Implementing child rights in early childhood. 148 Zie voor een nadere uitleg hiervan paragraaf 1.1, 2.4.1 en 2.4.2. 146
28
“Het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder, dient de nodige bescherming en bijstand te worden verleend opdat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen.”149 Daarnaast hebben ouders volgens art. 5 IVRK het recht om zelf de opvoeding van hun kind vorm te geven. De verantwoordelijkheden, rechten en plichten van ouders moeten hierbij eerbiedigd worden. Ouders dienen hierbij echter wel rekening te houden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.150 Het kind dient hierbij gezien te worden als een zelfstandig rechtssubject, ouders dienen hun kind te ondersteunen bij het uitoefenen van hun rechten uit het IVRK.151 Ook art. 18 IVRK benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kind. Het artikel bepaalt dat de ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijken zijn voor het kind. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat het belang van het kind hun allereerste zorg dient te zijn. Ouders hebben niet alleen de verantwoordelijkheid hiervoor, ook de staat heeft hierbij een verantwoordelijkheid. Het is aan de staat om de ouders bijstand te verlenen bij de uitoefening van hun opvoedingsverantwoordelijkheid.152 De overheid dient hier dus zowel het belang van het kind te beschermen als voldoende voorzieningen te bieden ter ondersteuning van de opvoeding van het kind door de ouders. De artikelen 5 en 18 IVRK hangen nauw samen met art. 27 IVRK. Hierin wordt het recht van het kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind weergegeven. De ouders hebben in beginsel de primaire verantwoordelijkheid hiervoor. Staten dienen ouders hierbij te helpen. Dit betekent ook dat er aan de verantwoordelijkheid van ouders grenzen zijn verbonden. Op het moment dat ouders niet langer in deze opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen voorzien, dient de staat in te grijpen en deze verantwoordelijkheid over te nemen. Mocht een ouder tekortschieten in zijn uitvoering van de ouderlijke taken, waarmee schade veroorzaakt wordt aan het kind, dan dient de staat in te grijpen.153 In dit kader hangt art. 27 IVRK samen met art. 6 IVRK waarin het inherente recht van het kind op overleven is neergelegd. De staten dienen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind te waarborgen.154 Er wordt van overheden verwacht dat zij de term ontwikkeling in de meest ruime mate interpreteren.155 Het gaat hierbij om de psychische, mentale, spirituele, morele, psychologische en sociale ontwikkeling van het kind.156 De opvoedingstaak van ouders houdt in Nederland in de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen 149
Preambule IVRK. Zie art. 5 IVRK. 151 Blaak e.a. 2012, p. 183; Hodgkin & Newell, 2007, p. 75. 152 Blaak e.a. 2012, p. 299. 153 Kalverboer & Zijlstra 2010, p. 65. 154 Zie art. 6 lid 2 IVRK. 155 General Comment No. 5 156 Idem. 150
29
van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.157 Vervolgens wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan kleding, voeding en onderdak alsmede onderwijs en medische behandeling.158 Indien er sprake is van kinderobesitas zou er kunnen worden betoogd dat er sprake is van een ontoereikende levensstandaard. Met name de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling komt bij kinderobesitas in gevaar.159 Doordat de ouders – de opvoedingsverantwoordelijken – bij kinderobesitas lijken tekort te schieten in het zorgen voor een toereikende levensstandaard, zou dit kunnen leiden tot een verplichting voor de overheid om in te grijpen. Art. 6 lid 2 IVRK vermeldt niet voor niets dat staten in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind dienen te waarborgen. Hoe er ingegrepen dient te worden is aan de beoordeling van de overheden zelf overgelaten. In Nederland is te zien dat er in dit soort situaties ingegrepen wordt door het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen.160 Op grond van het voorgaande lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het IVRK het toestaat dat op het moment dat ouders tekortschieten in de opvoeding en verzorging van hun kinderen – wat het geval lijkt te zijn bij kinderobesitas – de overheid ingrijpt door het treffen van kinderbeschermingsmaatregelen. 3.3 Conclusie Het ingrijpen van de overheid bij obesitas van kinderen lijkt in lijn te zijn met de mensenrechten zoals neergelegd in het EVRM. Uit paragraaf 3.1.2 is gebleken dat er aan het beschermingsbeginsel van privacy en family life voorbij gegaan kan worden indien de overheid ingrijpt in het gezinsleven om de gezondheid van het kind te beschermen. De gezondheid van het kind lijkt in gevaar te zijn bij kinderobesitas, waardoor er sprake is van een gerechtvaardigde inmening in het gezinsleven door de overheid. Daarnaast biedt het IVRK een tal van rechten van het kind indien er sprake is van kinderobesitas. In de artikelen 2, 5, 6, 18, 24 en 27 IVRK worden rechten van het kind weergegeven, die mogelijkheden hiertoe bieden. Uit paragraaf 3.2 is op te maken dat indien er sprake is van kinderobesitas, er sprake is van een tekortschieten van de ouders, waardoor de staat dient in te grijpen. Met name ook omdat het belang van het kind de eerste overweging dient te zijn. Op het moment dat het belang van het kind op overleven en een gezonde ontwikkeling afgewogen dient te worden tegen het belang van de ouders op opvoedingsverantwoordelijke voor hun kind te zijn, is het belang van het kind een hoge prioriteit en niet slechts één van de verschillende overwegingen. Ingrijpen door de overheid blijft echter nog steeds een ultimum remedium. Het dient als laatste redmiddel gebruikt te worden. Om deze reden zal er ook onderzocht moeten worden of het preventieve manieren zijn om als overheid in te grijpen bij kinderobesitas. Deze alternatieven voor het aanpakken van kinderobesitas zullen in hoofdstuk 4 worden besproken. 157
Zie art. 1:247 lid 2 BW waarin de opvoedingstaak is opgenomen. Assers/De Boer 1* 2010, nr. 818 en HR 15 april 1994, NJ 1994, 576. 159 Zie voor een nadere uitleg hiervan paragraaf 1.1, 2.4.1 en 2.4.2. 160 Zie voor de verdere uitwerking hiervan hoofdstuk 2. 158
30
Hoofdstuk 4: Alternatieven voor het aanpakken van kinderobesitas Kinderobesitas is een belangrijke oorzaak voor obesitas op volwassen leeftijd. De kritieke levensfase waarin kinderen zich bevinden zorgt er voor dat zij snel een teveel aan lichaamsvet kunnen opbouwen. Deze kritieke levensfase dient om deze reden extra aandacht te krijgen. Medici zijn het er over eens dat het beter is om obesitas preventief aan te pakken.161 De onderliggende reden hiervoor is dat als eenmaal sprake is van obesitas bij een kind het moeilijk is om daar (op latere leeftijd) nog vanaf te komen. 4.1 Preventieve aanpak van kinderobesitas Bij de maatregelen die in hoofdstuk 2 aan de orde zijn gekomen, gaat het om repressief ingrijpen door de overheid bij obesitas bij kinderen. Volgens medici dienen zowel behandeling als preventie van kinderobesitas gericht te zijn op het handhaven van een zeker evenwicht in de energiebalans.162 De voedselinname moet gelijk zijn aan het energieverbruik door voldoende fysieke activiteit en beweging.163 Er zijn verschillende preventieprogramma’s die zich richten op preventie door voldoende fysieke activiteit en beweging. Bosch onderscheidt drie preventiestrategieën.164 De primaire preventieprogramma’s richten zich op de gehele populatie via massamedia. 165 Dit zou een geschikt middel zijn om de massa te bereiken met informatie over obesitas. Het gaat hierbij dan met name om het verschaffen van informatie via de televisie, radio of internet. De secundaire preventieprogramma’s richten zich op schoolpopulaties.166 Volgens art. 29 IVRK hebben scholen de taak om kinderen te helpen zich zo goed mogelijk te ontplooien en te ontwikkelen. Scholengemeenschappen zijn daarom een goede manier om ouders te informeren over de opvoeding, met betrekking tot in dit geval beweging en voeding, van hun kinderen. Ten slotte zijn er nog de tertiaire preventieprogramma’s. 167 Deze programma’s zijn het best toepasbaar in gezinssituaties. Het gaat hier om programma’s die specifiek aangepast zijn aan de omstandigheden binnen het gezin. Hierbij valt te denken aan een specifiek dieet en bewegingsprogramma dat is opgesteld aan de hand van de omstandigheden waarin het kind en het gezin zich bevinden. De meest gebruikte behandeling bij kinderobesitas is het aanpassen van het bewegings- en eetgedrag van het kind gepaard gaande met cognitieve gedragstherapie. Cognitieve gedragstherapie is nodig, omdat het gedrag van het kind (en de ouders) aangepast moet worden aan een nieuwe (gezondere) leefstijl. Daarnaast onderscheidt Renders drie niveaus waarop preventie van kinderobesitas kan plaatsvinden.168 Namelijk op populatieniveau, op subgroepniveau en op individueel niveau. 161
Bosch 2003, p. 7. Idem, p. 7. 163 Idem, p. 7. 164 Idem, p. 8. 165 Idem, p. 8. 166 Idem, p. 8. 167 Idem, p. 8. 168 Renders 2004, p. 2067. 162
31
Deze niveaus zijn bijna geheel vergelijkbaar met de preventiestrategieën van Bosch. Het enige grote verschil is dat Renders op subgroepniveau nadenkt over hoe risicogroepen het best bereikt kunnen worden. Als risicogroepen worden allochtonen, in het bijzonder mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst, aangemerkt en mensen met een laag sociaal economische status.169 Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) verantwoordelijk voor opvoedondersteuning.170 Op grond van art. 1 lid 1 sub g onder 2 jo. art. 3 Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor een op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. In dit kader zijn er de Centra voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG’s). Hier kunnen ouders terecht voor informatie en vragen over de opvoeding van hun kinderen. Er kan mede om hulp gevraagd worden inzake voeding en gezondheid van de kinderen.171 Daarnaast hebben ook de provincies een verantwoordelijkheid voor jeugdzorg. Provincies zijn namelijk belast met het opstellen van het beleidskader jeugdzorg.172 Dit beleidskader bevat de hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van de stichting en de jeugdzorg waarop ingevolge de Wjz aanspraak bestaat alsmede een financieel kader voor dat beleid. Let op: na de inwerkingtreding van wetsvoorstel 32015 zal deze verantwoordelijkheid overgelaten worden aan de gemeenten. In dit kader zijn de laatste tijd meerdere initiatieven opgezet. Zo is de interventie Lekker Fit! Kinderdagverblijf door de deelcommissie jeugdgezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering erkend. Het doel van dit programma is het realiseren van een gezond voedingspatroon en een toename van lichaamsbeweging van kinderen tot vier jaar op het kinderdagverblijf.173 Daarnaast is er de interventie RealFit. Het doel van deze interventie is dat jongeren in de leeftijd van 13 tot 18 jaar middels de methode RealFit zich actief inzetten om een afname of stabilisatie van hun overgewicht te bewerkstelligen.174 4.2 Jeugd(straf)recht in Engeland en Wales. Minister Rouvoet bracht destijds in zijn beleidsprogramma Jeugd en Gezin 2007-2011 al het idee naar voren om opvoedingsondersteuning te verplichten.175 Het beleidsprogramma streefde ernaar alle kinderen gezond en veilig op te laten groeien, waarbij zij hun talenten kunnen ontwikkelen en plezier hebben in hun leven.176 Hierbij zijn drie lijnen uitgezet, waaronder de lijn “vrijblijvendheid voorbij”. Deze lijn hield voornamelijk in dat ongewenste
169
Idem, p. 2068. Zie art. 1 lid 1 sub g onder 2 jo. art. 3 Wmo. 171 Zie hiervoor < www.cjg.nl > 172 Zie art. 30 lid 1 Wjz. 173 Nederlands Jeugd instituut, p. 1. 174 Nederlands Jeugd instituut, p. 1. 175 Kamerstukken II 2006/07, 31001, 5. 176 Kamerstukken II 2006/07, 31001, 5. 170
32
situaties niet voort mogen duren, maar dat doorbraken gerealiseerd dienen te worden.177 Zowel professionals, ouders, bestuurders als de jeugdige zelf zijn betrokken bij het oplossen van problemen in het gezin. Op het moment dat er signalen zijn dat een kind of het gezin in de problemen raakt, dient men elkaar aan te spreken en actie te ondernemen.178 Deze lijn is nooit doorgezet. Niet vrijblijvende vormen van opvoedingsondersteuning zijn al eerder besproken door het kabinet.179 Dit is namelijk besproken naar aanleiding van de Engelse parenting order. Toen werd ook al besloten dat niet-vrijblijvende vormen van opvoedingsondersteuning zoals de gelden in Engeland en Wales, niet wenselijk zijn. De mening van het kabinet over een eventuele invoering van de Engelse parenting order in Nederland was de volgende: “Strafrechtelijke vervolging van ouders in dit geval van normovertredend gedrag van kinderen wordt door dit kabinet afgewezen. Vervolging van ouders verdraagt zich slecht met het strafrechtelijke uitgangspunt van de individuele schuld. De mogelijkheid om ouders op grond van strafbare nalatigheid te veroordelen zal in de strafrechtelijke praktijk naar verwachting tot problemen in de bewijslast leiden. Het lijkt vooralsnog onwenselijk de verhouding tussen ouders en kinderen te criminaliseren. Dit betekent echter niet dat de verantwoordelijkheid van ouders voor het gedrag van hun kinderen door de overheid niet meer zou kunnen worden benadrukt dan thans het geval is.”180 In beide wetsvoorstellen werd onder meer overwogen om opvoedingsondersteuning voor ouders te verplichten. Hierbij lag de nadruk op de Engelse voorstellen, zoals de parenting order, waarbij opvoedingsondersteuning ook verplicht is voor de ouders. Er zijn in Engeland en Wales drie manieren om ouders te ondersteunen in hun opvoeding, namelijk op vrijwillige basis, op basis van een parenting contract (tevens vrijwillige basis) of op basis van een parenting order.181 4.2.1 Parenting contract Een parenting contract is een overeenkomst tussen de ouder(s) en het Youth Offending Team (hierna: YOT) waarin afspraken worden gemaakt met betrekking tot de opvoeding van het kind en de te bieden opvoedondersteuning door het YOT aan de ouder.182 Het YOT bevat vertegenwoordigers van de politie, reclassering, educatie- en gezondheidsorganisaties.183 De primaire verantwoordelijkheid van het YOT is zorgen voor een bureau (organisatie) voor kinderen en jeugdigen die zich bezig houden met crimineel gedrag waarbij ze met criminele jeugdigen werken om herhaling te voorkomen.184
177
Beleidsprogramma Jeugd en gezin, p. 4. Beleidsprogramma Jeugd en gezin, p. 6. 179 Kamerstukken II 1999/2000, 27197. 180 Kamerstukken II 1999/2000, 27197, p. 11. 181 Ondersteuning van ouders op vrijwillige basis zal in deze scriptie buiten beschouwing worden gelaten. 182 Luijk 2008, p. 4. 183 Junger-Tas & Dünkel 2009, p. 71. 184 Idem, p. 71. 178
33
Bij het parenting contract is de vrijwillige instemming van de ouders van belang. 185 Doordat de afspraken worden vastgelegd in een parenting contract, krijgt de samenwerking met de ouders een formeel karakter. Een parenting contract bestaat uit twee elementen, namelijk een verklaring van de ouders dat ze akkoord gaan met medewerking aan de voorwaarden zoals opgenomen in het contract en een verklaring van het YOT dat zij zullen zorgen voor ondersteuning aan de ouders in deze periode.186 Het doel van een parenting contract in Engeland en Wales is voorkomen dat het kind een strafbaar feit pleegt of zich antisociaal gedraagt.187 Een parenting contract kan aangeboden worden, indien het kind doorverwezen188 wordt naar het YOT en het YOT van mening is dat een kind zich bezig houdt of bezig gaat houden met het plegen van een strafbaar feit of het kind antisociaal gedrag vertoont.189 Een parenting contract wordt in Engeland en Wales vooral gebruikt om het spijbelen van school tegen te gaan. Het wordt als een geschikt middel gezien om er achter te komen wat de achterliggende redenen van spijbelen zijn en deze aan te pakken in samenwerking met de ouders en het kind.190 Kinderen met obesitas kampen vaak ook met problematiek zoals het spijbelen van school. In hoofdstuk 1 is beschreven dat obesitas niet alleen voor uiterlijke problemen kan zorgen, maar ook psychosociale consequenties voor kinderen kan hebben. Deze zijn van grote invloed doordat zij worden gepest en gediscrimineerd en hierdoor een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Dit zorgt voor een verminderde kwaliteit van leven, emotionele problemen, gedragsproblemen en soms zelfs tot depressiviteit. In hoofdstuk 2 is besproken dat deze problemen er voor kunnen zorgen dat kinderen niet meer naar school kunnen of willen. Kinderen willen niet meer naar school doordat zij daar gepest en gediscrimineerd worden, terwijl sommigen vanwege het ongemak van het overgewicht ook niet meer in staat zijn om naar school te gaan. Art. 11 van de Leerplichtwet heeft schoolverzuim strafbaar gesteld. Op het moment dat er bij een kind met kinderobesitas sprake is van schoolverzuim, pleegt het kind een strafbaar feit en zou het dus mogelijk zijn om een parenting contract met de ouders van het kind af te sluiten. Er staat geen sanctie op het niet nakomen van een parenting contract. Het is echter wel mogelijk dat het niet-naleven van een parenting contract aanleiding is tot het verzoeken van een parenting order. Tevens draagt het niet-nakomen van een parenting contract bij tot het bewijs dat een parenting order desirable is.191
185
Home Office 2007, par. 3.1, p. 8. Idem, par. 3.1, p. 9. 187 Idem, par. 3.4, p. 9. 188 Het kind of de jeugdige kan doorverwezen worden door de politie, reclassering of educatie- en gezondheidsorganisaties indien zij van mening zijn dat er sprake is van criminele problemen bij de jeugdige. 189 Home Office 2007, par. 3.5, p. 9. 190 Zie hiervoor <www.southglos.gov.uk> bezocht op 30 mei 2014. 191 Zie voor de verdere uitleg hiervan paragraaf 4.2.2.2. 186
34
4.2.2 Parenting order Een parenting order is een aanwijzing van de rechter aan de ouder(s). Ouders moeten deze aanwijzing voor een periode van maximaal twaalf maanden opvolgen en de in de parenting order opgenomen voorschriften naleven.192 Het uitgangspunt bij een parenting order is dat ouders de verantwoordelijken zijn voor het toezicht op hun kind.193 Er zijn twee verschillende wettelijke grondslagen voor het opleggen van een parenting order: de free standing parenting order die zijn grondslag vindt in section 26 van de anti-social behaviour act 2003 en de linked parenting order die is neergelegd in section 8 van de Crime and Disorder Act 1998. De verschillen tussen deze twee parenting orders betreffen het moment waarop de parenting order kan worden opgelegd en de aanleiding van het opleggen hiervan. Inhoudelijk verschillen de linked parenting order en de free standing parenting order niet van elkaar. Zowel de linked parenting order als de free standing parenting order is in wezen een civielrechtelijke maatregel.194 Dit blijkt uit zowel de preventieve doelstelling van de parenting order, aangezien de parenting order bedoeld is om herhaling te voorkomen. Verder wordt er ook de nadruk gelegd op het niet-bestraffende karakter van een parenting order.195 De parenting order wordt aan de ouders niet opgelegd als straf, maar wordt gezien als een middel om de opvoedingsvaardigheden van de ouders te verbeteren zodat herhaling voorkomen kan worden. 4.2.2.1 Free standing parenting order De free standing parenting order vereist geen veroordeling van het kind voor het plegen van een strafbaar feit. Deze parenting order kan aan de ouders opgelegd worden indien het YOT een daartoe strekkend verzoek indient bij de rechtbank en staat dus los van een strafproces.196 Om de free standing parenting order op te leggen, dient de rechtbank ervan overtuigd te zijn dat het kind zich bezig heeft gehouden met crimineel of antisociaal gedrag en dat de order gewenst is bij de preventie van verder crimineel of antisociaal gedrag. 197 Daarnaast moet gekeken worden of de parenting order passend is. Hierbij wordt met name gelet op de medewerking van de ouders in het kader van de parenting order en of de ouders geschikt zijn voor opvoedingsondersteuning.198 Van belang hierbij is dat het YOT, vooraleer zij een verzoek tot een parenting order indient, verplicht is om te kijken of het mogelijk is om een parenting contract met de ouder(s) af te sluiten. 4.2.2.2 Linked parenting order De linked parenting orders en free standing parenting orders hebben inhoudelijk dezelfde betekenis. Het verschil ligt vooral in de manier waarop de parenting order opgelegd kan worden. Waar de free standing parenting order zonder strafrechtelijke veroordeling opgelegd kan worden, is de linked parenting order gekoppeld aan een straf of maatregel voor het kind 192
Luijk 2008, p. 4. Home Office 1997, par. 4.6. 194 Idem, par. 4.6. 195 Home Office 2007, par. 7.12-7.13. 196 Section 26 Anti-social behaviour act 2003. 197 Home Office 2007, par. 4.3, p. 13. 198 Idem, par. 4.5-4.6, p. 13. 193
35
en zal dus aan de ouders opgelegd worden op het moment dat het kind een strafbaar feit heeft begaan en daarvoor veroordeeld wordt.199 De linked parenting order wordt dan ook opgelegd tijdens dezelfde procedure als waarin het kind veroordeeld wordt voor het gepleegde strafbare feit. De rechtbank kan een linked parenting order opleggen in een procedure waarbij een child safety order200 is opgelegd, een parental compensation order201 is opgelegd, een anti-social behaviour order202 of een sexual offences prevention order203 is opgelegd, wanneer een kind wordt veroordeeld voor een overtreding of wanneer een ouder is terugverwezen naar de rechtbank door het Youth Offender Panel omdat zij gefaald hebben de opgelegde Panelontmoetingen bij te wonen.204 De linked parenting order gaat dus altijd samen met het opleggen van een andere maatregel. Daarnaast moet de rechtbank ervan overtuigd zijn dat de parenting order gewenst (desirable) is bij de preventie van gedrag dat ertoe zal leiden dat er een child safety order, een anti-social behaviour order of een sexual offences prevention order nodig is voor de preventie van verdere overtredingen.205 De zaak ‘M’ v. Inner London Court laat zien hoe er met het vereiste ‘desirable’ omgegaan wordt.206 In deze zaak ging het om een meisje die haar buurmeisje met een mes aan het hoofd had verwond en veroordeeld werd tot een soort resocialisatietraject. Haar moeder werd een parenting order opgelegd. De moeder was het hier echter niet mee eens en ging tegen de opgelegde parenting order in beroep, aangezien zij deze parenting order niet wenselijk achtte. De rechter overwoog in het licht van het beginsel ‘irrationality’ – een algemeen publiekrechtelijk beginsel in Engeland – dat een parenting order in beginsel zelden desirable is wanneer degene die met de uitvoering ervan belast is, van mening is dat deze niet wenselijk is.207 Ook hier zou kunnen worden geconcludeerd dat een parenting order analoog zou kunnen worden toegepast als er sprake is van kinderobesitas. Er moet dan echter wel altijd sprake zijn van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld leerverzuim, dat gepleegd is door het kind. Zoals bij het parenting contract al besproken is, kampen kinderen met obesitas ook vaak met leerverzuim. De uiterlijke problemen, de psychosociale problemen en de gezondheidsproblemen bij obesitas kunnen ervoor zorgen dat kinderen niet meer naar school willen of kunnen gaan. Art. 11 van de Leerplichtwet heeft schoolverzuim strafbaar gesteld. Op het moment dat er bij een kind met kinderobesitas sprake is van schoolverzuim, pleegt het kind een strafbaar feit en zou het dus mogelijk zijn om een parenting order op te leggen aan de ouders van het kind. Maar een strafbaar feit is wel altijd noodzakelijk voor het opleggen van een parenting order. En daarvan is niet altijd sprake. 199
Zie section 8 van de Crime and Disorder Act 1998. Dit is een maatregel die door de rechter wordt opgelegd bij kinderen onder de 10 jaar. Het is een vroege interventie die er voor dient te zorgen dat kinderen geen anti sociaal gedrag gaan vertonen. 201 Een civiele maatregel waarbij de ouder de schade aan een persoon wiens eigendom vernield is door zijn of haar kind dient te compenseren tot aan een bedrag van £5.000,-. Dit kan alleen opgelegd worden indien deze maatregel ervoor zorgt dat er geen herhaling zal plaatsvinden. 202 Deze kan worden opgelegd wanneer iemand zich zodanig heeft gedragen dat het waarschijnlijk is dat hij voor een of meer personen overlast heeft veroorzaakt of zal veroorzaken. 203 Een maatregel die opgelegd kan worden indien een jeugdige een seksueel misdrijf heeft begaan. 204 Home Office 2007, par. 5.1, p. 14. 205 Idem, par. 5.4, p. 14-15. 206 High Court of Justice 10 februari 2003, EWHC 301 Admin (‘M’ v. Inner London Crown Court) 207 High Court of Justice 10 februari 2003, EWHC 301 Admin (‘M’ v. Inner London Crown Court) 200
36
4.2.3 De parenting order in de praktijk Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de parenting order in de praktijk goede resultaten oplevert. Onderzoekers vonden in 2002 al bewijs van positieve veranderingen bij ouders die geparticipeerd hebben in een opvoedingscursus op basis van een parenting order. 208 Met name het ouderlijk toezicht op de activiteiten van hun kind nam toe. Wel bleek uit dit onderzoek dat vrijwillige deelnemers betere resultaten hadden dan ouders die via een opgelegde parenting order deelnamen.209 Een onderzoek van Scott in 2006 liet ook zien dat een opvoedingscursus zorgde voor positieve veranderingen in het opvoedingshandelen van de ouders.210 Wel blijkt in de praktijk dat ondanks het niet-bestraffende karakter van de maatregel, men deze toch als bestraffend ervaart.211 Waarbij het vooral de vraag is of het wel goed is om ouders te bestraffen voor een strafbaar feit dat gepleegd is door hun kind. Ouders krijgen het gevoel dat hen verweten wordt dat hun kind verwijtbaar (crimineel) gedrag vertoont.212 Dit komt niet ten gunste van de opvoedingscursus. 4.2.4 Het parenting contract en de parenting order in Nederland Het doel van zowel het parenting contract als de parenting order is het voorkomen dat een kind (nogmaals) een strafbaar feit pleegt of antisociaal gedrag vertoont. Het zijn maatregelen die in Engeland en Wales toegepast worden bij strafrechtelijke feiten begaan door kinderen/jeugdigen. Dit betekent niet dat de maatregelen ook een strafrechtelijk karakter hebben, zij zijn namelijk in wezen civielrechtelijke maatregelen.213 Dit blijkt uit zowel de preventieve doelstelling van beide maatregelen, alsook uit de nadruk op het niet-bestraffende karakter ervan.214 Hoewel een parenting contract en parenting order zoals zij worden ingekleed in Engeland slechts analoog zouden kunnen worden opgelegd bij kinderobesitas, kan het wel als mogelijkheid worden gezien om een opvoedingscursus voor ouders op te leggen als er sprake is van obesitas bij de kinderen. Een groot probleem bij obesitasproblematiek is namelijk de onwetendheid van ouders bij het voorkomen en behandelen van obesitas bij hun kind. Hierboven is dan ook al aangegeven hoe belangrijk het is dat ouders adequate voorlichting krijgen over de gevolgen van kinderobesitas en voornamelijk hoe dit te voorkomen. Op dit moment is het in Nederland wettelijk zo geregeld dat ingrijpen door de overheid een ultimum remedium is.215 Dit uitgangspunt zorgt ervoor dat preventief ingrijpen moeilijk wordt. Het is in Nederland pas mogelijk om in te grijpen op het moment dat de belangen van het kind al ernstig zijn geschaad.216 Echter, het probleem is er dan al. Dit zorgt ervoor dat er veel zwaardere maatregelen nodig zijn om het probleem op te lossen. De invoering van een 208
Onderzoek door Ghate en Ramella 2002; zie J. Jünger-Tas & F. Dünkel 2009, p. 77. Jünger-Tas & Dünkel 2009, p. 77. 210 Idem, p. 77. 211 Burney & Gelsthorpe 2008, p. 476. 212 Idem, p. 476. 213 Home Office 2007, par. 7.12-7.13. 214 Idem, par. 7.12-7.13. 215 Zie art. 1:254 lid 1 BW en tevens direct af te leiden uit art. 8 EVRM. 216 Niet algemeen in de wet neergelegd, maar wel op te maken uit art. 1:241 lid 2 BW, art. 1:271 lid 1 BW en art. 1:266 BW. 209
37
civielrechtelijke vorm van een parenting contract of een parenting order zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Dit zou ervoor zorgen dat er vroegtijdig ingegrepen kan worden bij obesitasproblematiek. Daarnaast kan vooral de parenting order ervoor zorgen dat de opvoedingsvaardigheden van de ouders verbeteren. Hierdoor is het voor de overheid niet langer nodig om in te grijpen en de opvoeding over te nemen. Ouders worden in staat gesteld om de opvoeding en verzorging van hun kind(eren) zelf uit te blijven oefenen. Een andere manier om invulling te geven aan een parenting order in Nederland is voorgesteld door de overheid in de vorm van de maatregel van opgroeiondersteuning in het nieuwe wetsvoorstel inzake kinderbeschermingsmaatregelen.217 Deze maatregel is echter niet ten uitvoer gelegd. 4.3 Maatregel van opgroeiondersteuning De maatregel van opgroeiondersteuning werd in het nieuwe wetsvoorstel inzake kinderbeschermingsmaatregelen geïntroduceerd als een lichte en gerichtere maatregel. 218 De maatregel is ondertussen door het amendement van Bisschop uit het wetsvoorstel geschrapt.219 De reden hiervoor is de volgende: “Door de ontwikkelingen die in het kader van de Jeugdwet gaande zijn, is deze nieuwe kinderbeschermingsmaatregel niet nodig en zelfs ongewenst. Door intensieve inzet in het vrijwillige kader kan onnodig zwaar ingrijpen in het gezinsleven worden voorkomen. De gemeente heeft hier ook financieel belang bij. Dat dit zo is, blijkt onder meer uit de resultaten van de Vliegwielprojecten. Mocht ingrijpen in het gezin desondanks noodzakelijk zijn dan kan dat via een ondertoezichtstelling.”220 Toch zal hij hier als mogelijkheid besproken worden, omdat het belangrijke inzichten lijkt te bieden voor de vraag of de overheid mag ingrijpen als een kind obesitas heeft (en de ouders niets of onvoldoende hiertegen ondernemen). De maatregel van opgroeiondersteuning zorgt ervoor dat indien er nog geen sprake is van een ernstige bedreiging, maar er al wel gesproken kan worden van een bedreiging, de kinderrechter al een lichtere maatregel ter opgroeiondersteuning kan opleggen.221 Het gaat hier om een gerichte maatregel die past bij de aard en omvang van de bedreiging. De maatregel richt zich net als een OTS tot de met het gezag belaste ouder en/of het kind. Het grootste verschil met een OTS is dat een gezinsvoogd geen schriftelijke aanwijzingen kan geven. Tevens is het ook niet mogelijk om de maatregel tot opgroeiondersteuning gepaard te laten gaan met een uithuisplaatsing. Bij een maatregel tot opgroeiondersteuning kan er gedacht worden aan: een verplichte deelname aan opvoedingsondersteuning, verplichte
217
Het wetsvoorstel: Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de Jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming. Kamerstukken II 2008/09, 32015. 218 Kamerstukken II 2008/09, 32015. 219 Kamerstukken II 2013/14, 33684, 99. 220 Kamerstukken II 2013/14, 33684, 99. 221 Kamerstukken II 2008/09, 32015, 40, p. 3.
38
acceptatie van coaching of advies, een deelname aan gedragstherapie of training.222 Dit zou een goed alternatief zijn om obesitasproblematiek op een zo licht mogelijke manier aan te pakken. Het niet adequaat aanpakken van obesitas vormt een grondslag voorhet opleggen van een OTS. 223 Aangezien de grond voor de maatregel van opgroeiondersteuning bijna gelijk is aan de grond voor het opleggen van een OTS, zou het ook mogelijk kunnen zijn om een maatregel van opgroeiondersteuning op te leggen bij obesitasproblematiek. Op deze manier kan er adequate hulpverlening geboden worden op een minder ingrijpende manier. Wanneer blijkt dat de maatregel geen effect heeft, kan er worden over gegaan tot het opleggen van een zwaardere of meer ingrijpende maatregel, zoals een OTS. De maatregel van opgroeiondersteuning kan voor een maximale termijn van één jaar opgelegd worden, waarbij een verlenging van ten hoogste één jaar mogelijk is. In het voorstel tot de maatregel van opgroeiondersteuning komt voornamelijk de opvoedondersteuning die zo belangrijk is in het parenting contract en de parenting order duidelijk naar voren. De maatregel van opgroeiondersteuning zou een middel kunnen zijn om deze opvoedondersteuning uit het Engelse stelsel te implementeren in de Nederlandse wetgeving. 4.4 Alternatieve mogelijkheid voor Nederland In dit hoofdstuk zijn verschillende preventieve manieren besproken om kinderobesitas aan te pakken. Zo zijn met name de parenting order en de maatregel van opgroeiondersteuning aan de orde gekomen. Beide preventieve oplossingen blijken echter voor de Nederlandse wetgeving geen oplossing. Om deze reden zal er een naar een alternatieve mogelijkheid gezocht moeten worden. Deze alternatieve mogelijkheid wordt nader besproken als aanbeveling in paragraaf 5.2. 4.5 Conclusie Er zijn preventieve oplossingen voor het aanpakken van obesitas bij kinderen. Medici zijn het er over eens dat preventie belangrijker is dan behandeling bij obesitasproblematiek. Doordat voorlichting bij preventie een grote speelt, zou het geven van voorlichting een goede preventieve mogelijkheid zijn. Deze voorlichting kan het beste gegeven worden op scholen, door huisartsen, op internet en televisie. Daarnaast lijkt zowel het rechtsstelsel van Engeland en Wales als ons eigen rechtsstelsel een voorbeeld voor het preventief aanpakken van kinderobesitas te bieden: de parenting order uit Engeland en Wales en de maatregel van opgroeiondersteuning uit het nieuwe wetsvoorstel. Deze maatregelen blijken niet in hun huidige vorm over genomen te kunnen worden bij kinderobesitasproblematiek. Een goede preventieve oplossing wordt genoemd in paragraaf 5.2.
222 223
Kamerstukken II 2008/09, 32015, 40, p. 3. Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429.
39
Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen Een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2012 vormde de aanleiding voor het schrijven van deze scriptie.224 In deze zaak ging het om een gezin met drie kinderen waarbij bij een ieder van die kinderen sprake was van (ernstig) overgewicht. Het Gerechtshof oordeelde dat het niet adequaat aanpakken van ernstig overgewicht bij kinderen door de ouders een grond vormt voor het opleggen van een OTS door de overheid. Aan de hand van deze uitspraak is bekeken of de overheid in situaties van kinderobesitas mag ingrijpen en hoe ver dit ingrijpen mag gaan. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag: Welke mogelijkheden zijn er, met inachtneming van de rechten van het kind, voor de overheid om in te grijpen in een gezinssituatie wanneer er sprake is van kinderobesitas? 5.1 Conclusie Gebleken is dat kinderobesitas een grondslag zou kunnen vormen voor het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Bij kinderobesitas is er sprake van grote gezondheidsproblemen, waardoor het kind bedreigd wordt in zijn ontwikkeling en gezondheid.225 In beginsel zijn ouders verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind en kunnen zij deze verantwoordelijkheid naar eigen inzicht invullen. Ouders hebben hierbij wel de plicht om het lichamelijk en geestelijk welzijn van hun kinderen te waarborgen. Kinderobesitas zou een gevolg kunnen zijn van het feit dat ouders deze plicht niet of onvoldoende nakomen. Immers, een veelvoorkomende oorzaak van overgewicht of obesitas bij kinderen is de (grote hoeveelheid of ongezonde) voeding en (het gebrek aan) lichaamsbeweging die deze kinderen van hun ouders krijgen. Op het moment dat ouders nalaten om hun kind (gezond) te verzorgen en op te voeden, zoals in het geval van kinderobesitas, biedt de nationale wetgeving de overheid het recht en – in bepaalde situaties – zelfs de plicht om in te grijpen. In het geval van kinderobesitas zou de overheid kunnen overgaan tot het treffen van kinderbeschermingsmaatregelen. De overheid zou op basis van de nationale wetgeving middels een OTS, een MUHP of een ontheffing van gezag kunnen ingrijpen. Het niet adequaat (met resultaat) aanpakken van ernstig overgewicht wordt gezien als een bedreiging van de gezondheid van het kind en kan hierdoor een grond opleveren voor het opleggen van een OTS.226 Daarnaast schuilt er ook gevaar voor een bedreigde ontwikkeling van de gezondheid van het kind in het volgen van een omstreden dieet.227 Door het kind hierover in zijn dagelijkse opvoeding geen keuze te laten, wordt hij in zijn ontwikkeling bedreigd en zou dit eveneens een grond kunnen opleveren voor het opleggen van een OTS.228
224
Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. Zie voor een nadere uitleg hiervan paragraaf 1.1, 2.4.1 en 2.4.2. 226 Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. 227 Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8082. 228 Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8082. 225
40
Tevens zou het voor de overheid mogelijk zijn om de OTS gepaard te laten gaan met een MUHP indien er sprake is van kinderobesitas. Bij obesitas, waarbij van jongs af aan al sprake is van gewichtsproblemen, zou er sprake kunnen zijn van ernstige verwaarlozing.229 Het ligt hierbij op de weg van ouders om ervoor te zorgen dat een kind, voor zover mogelijk, in een goede gezondheid kan opgroeien. Indien ouders het kind niet voldoende kunnen sturen of stimuleren om zijn gezondheid te verbeteren is zou de overheid kunnen overwegen om een MUHP op te leggen.230 Tenslotte zou het voor de overheid mogelijk kunnen zijn om bij obesitasproblematiek over te gaan tot ontheffing van het gezag. Er zal dan aangetoond moeten worden dat er bij het kind met obesitas sprake is van een uithuisplaatsing op grond van een OTS waarbij er na anderhalf jaar onvoldoende vooruitgang is geweest bij het kind in relatie met de ouders. Het gaat dan om gevallen waarin ouders veel verzet en strijd voeren tegen Bjz waardoor er geen sprake kan zijn van adequate hulpverlening. Het ingrijpen van de overheid bij obesitas van kinderen lijkt niet te worden beperkt door de mensenrechten zoals neergelegd in het EVRM. Uit paragraaf 3.1.2 is gebleken dat er aan het beschermingsbeginsel van privacy en family life voorbij gegaan kan worden indien de overheid ingrijpt in het gezinsleven om de gezondheid van het kind te beschermen. De gezondheid van het kind is in gevaar bij kinderobesitas, waardoor er sprake kan zijn van een gerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven door de overheid. Daarnaast lijkt ook het IVRK een tal van rechten van het kind te bevatten die toepassing vinden in situaties waar sprake is van kinderobesitas. In de artikelen 2, 5, 6, 18, 24 en 27 IVRK worden rechten van het kind weergegeven, die mogelijkheden hiertoe bieden. Uit paragraaf 3.2 is op te maken dat indien er sprake is van kinderobesitas, er sprake is van een tekortschieten van de ouders, waardoor de overheid alle belangen dient af te wegen en als het belang van het kind dit vergt, zal moeten ingrijpen. Met name ook omdat het belang van het kind de eerste overweging dient te zijn. Op het moment dat het belang van het kind op overleven en een gezonde ontwikkeling afgewogen dient te worden tegen het belang van de ouders om de opvoedingsverantwoordelijken voor hun kind te zijn, is het belang van het kind een hoge prioriteit en niet slechts één van de verschillende overwegingen. 5.2 Aanbevelingen Aanbeveling verdient het gebruik van preventieve mogelijkheden. Preventie lijkt namelijk doeltreffender en effectiever dan behandeling bij kinderobesitasproblematiek. Goede voorlichting speelt hierbij een belangrijke rol. Deze voorlichting kan het beste gegeven worden op scholen, aangezien zij op grond van art. 29 IVRK de taak hebben om kinderen te helpen zich zo goed mogelijk te ontplooien en te ontwikkelen. Scholengemeenschappen zijn daarom een goede manier om ouders te informeren over de opvoeding, met betrekking tot in 229
Rechtbank Oost-Brabant 21 augustus 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden. 230 Rechtbank Oost-Brabant 21 augustus 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden.
41
dit geval beweging en voeding, van hun kinderen. Scholen kunnen speciale lesprogramma’s opstellen, waarbij zij voorlichting kunnen geven aan de kinderen over de juiste voeding en beweging. Daarnaast zouden zij schriftelijke informatie aan de ouders kunnen verschaffen over de risico’s van overgewicht en hoe dit voorkomen kan worden. Vervolgens is het geven van voorlichting over kinderobesitas door huisartsen, internet en televisie ook een goede manier om informatie te verspreiden. Risico hierbij is dat met name ouders die niet bekwaam zijn of niet het vermogen hebben om hun kinderen te voorzien van gezonde voeding en voldoende lichaamsbeweging (of het belang hiervan in te zien), deze voorlichting en/of informatie niet zullen begrijpen en het middel daarmee haar effectiviteit (deels) verliest. Tevens lijkt het aan te bevelen om een wettelijke grondslag te bieden voor het treffen van een maatregel door de overheid die gericht is op opgroeiondersteuning. Als voorbeeld zou hiervoor de parenting order uit Engeland en Wales kunnen worden gebruikt, waarbij de nadruk zal moeten worden gelegd op een opvoedingscursus. De parenting order kan aan de ouders opgelegd worden indien de jeugdige veroordeeld wordt voor een strafbaar feit of in ieder geval crimineel gedrag vertoond. Zoals de overheid al geformuleerd heeft in 2000 is het niet wenselijk om de ouders strafrechtelijk te vervolgen in het geval van normovertredend gedrag van kinderen. Ook de maatregel van opgroeiondersteuning blijkt niet de juiste manier te zijn om een verplichte opvoedingscursus voor ouders in de Nederlandse wetgeving in te brengen. Er wordt geconcludeerd door het kabinet dat deze maatregel niet nodig en zelfs ongewenst is. Toch blijkt uit de praktijk in Engeland wel dat een opvoedingscursus van ouders werkt. Een verplichte opvoedingscursus zou om deze reden dan ook op een andere manier opgenomen moeten worden in de Nederlandse wetgeving. Een mogelijkheid hiertoe bijvoorbeeld kunnen zijn een maatregel tot opvoedingsondersteuning. Een maatregel tot opvoedingscursus zou een goede aanvulling vormen op de huidige kinderbeschermingsmaatregelen. Het gaat hier om een lichtere en gerichtere civielrechtelijke maatregel om kinderobesitas aan te pakken zonder dat er sprake is van een bestraffend karakter. Deze maatregel zou tevens niet langer dan één jaar moeten duren. Uit gesprekken met gezinsvoogden van Bjz blijkt dat zij moeite hebben met het inzetten van de juiste hulpverlening bij obesitasproblematiek. De reden hiervoor is dat zij niet goed weten welke hulpverlening in te zetten. De maatregel zou door een kinderrechter kunnen worden opgelegd indien er door de verzoekende partij aangetoond wordt dat er sprake is van obesitas bij een kind. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een doktersverklaring omtrent de gezondheid van het kind. Bij de verzoekende partij kan dan gedacht worden aan een ouder, een andere die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de voogd, de RvdK of het openbaar ministerie. Op deze manier kan meteen de goede hulpverlening ingezet worden. Het doel van de opvoedingscursus is voornamelijk dat de ouders meer inzicht verkrijgen in de problematiek van kinderobesitas en hoe zij deze het beste aan kunnen pakken. Het is tevens mogelijk dat de kinderrechter in zijn beschikking opneemt dat ouders zich aan bepaalde voorwaarden dienen te houden zoals het accepteren van begeleiding van een 42
kinderarts of diëtiste. Bij opvoedingsondersteuning kan gedacht worden aan het opleggen van een opvoedingscursus aan de ouders, coaching en begeleiding en het accepteren van advies. Op het moment dat ouders de opvoedingscursus niet volgen of deze niet adequaat kunnen afsluiten kunnen er eventuele consequenties volgen. Hierbij kan gedacht worden aan het alsnog verzoeken om het opleggen van een (verdergaande) kinderbeschermingsmaatregel. Eventuele andere sancties behoeft nader onderzoek. Niettemin blijft voor het tegengaan of voorkomen van kinderobesitas de nadruk op preventie liggen, want op het moment dat het probleem kinderobesitas preventief aangepakt wordt, kan het ingrijpen van de overheid bij kinderobesitas ook echt een als ultimum remedium worden gezien.
43
Literatuurlijst Boeken: Blaak e.a. 2012. M. Blaak e.a., Handboek internationaal jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2012. Bruning 2001. M.R. Bruning, Rechtvaardiging van rechtswetenschappelijke publicaties 2001.
kinderbescherming,
Bruning 2008. M.R. Bruning, Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, Voorontwerp van de wet, Deventer: Kluwer 2008.
Amsterdam:
commentaren
Kluwer
op
het
Detrick 1999 S. Detrick, A Commentary on the United Nations Conventions on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer Law International 1999. Doek & Vlaardingerbroek 2009. J.E. Doek & P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en jeugdzorg, Amsterdam: Elsevier Juridisch 2009 Forder 2013. C. Forder, Groene Serie Personen- en familierecht, art. 264 en haar beperkte betekenis, Groene Serie 2013. Jünger-Tas & Dünkel 2009 J. Jünger-Tas & F. Dünkel, Reforming Juvenile Justice, Dordrecht: Springer 2009. Kalverboer & Zijlstra 2010. M. Kalverboer & E. Zijlstra, “Het belang van het kind in het Nederlands recht: Voorwaarden voor ontwikkeling vanuit een pedagogisch perspectief”, B.V. Uitgeverij SWP: Amsterdam 2010. Van der Linden, Ten Siethof & Zeijlstra-Rijpstra 2009. Van der Linden, Ten Siethof & Zeijlstra-Rijpstra, Jeugd en recht, Utrecht: Bohn Stafleu van Loghum 2008. Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013. J.H. Nieuwenhuis, C.J.J.M. Stolker & W.L. Valk, Tekst & Commentaar. Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer 2013. 44
Verheul-Koot 2002. M.A. Verheul-Koot, Terug naar de gezonde basis. Campagne ter preventie van overgewicht bij kinderen in Nederland, Oss: Nederlandse Vereniging van Diëtisten 2002. Tijdschriften: Bosch 2003. J.D. Bosch, Preventie en behandeling van kinderobesitas. Gedragsverandering in levensstijl, MAGMA 2003, nr. 2. Van Buuren e.a. 2001. S. van Buuren e.a., ‘Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen’, NTG 2001-145. Forder 2008. C. Forder, ‘De ondertoezichtstelling in relatief lichte zaken’, NJB 2008, 664. Geerts 1997. Geerts, ‘De aandacht minder richten op gewichtsverlies,’ Voedingsmagazine 1997-10. Gorissen & Schulpen 1991. W.H.M. Gorissen & T.W.J. Schulpen, ‘Met een lege maag naar school: een probleem onder Utrechtse scholieren?’, Tijdschrift voor Jeugdgezondheidsrecht 1991-31. Hale 2006. B. Hale, ‘Understanding Childrens Rights: Theory and Practice’, Family Court Review, 20063. Home Office 1997. Home Office, No More Excuses – A new approach to tackling youth crime in England and Wales, HMSO 1997 Home Office 2007. Home Office, Parenting Contracts and Orders Guidance, HMSO 2007 Ludwig, Peterson & Gortmaker 2001. D.S. Ludwig, K.E. Peterson & S.L. Gortmaker, ‘Relation between consumption of sugarsweetened drinks and childhood obesity: a prospective, observational analysis’, The Lancet 2001
45
Van Luijk 2008. E.H.A. van Luijk, Ouders leren of laten opvoeden? Een pleidooi voor heroverweging van gedwongen opvoedingsondersteuning in de vorm van de Engelse parenting order, FJR 200869. Maffeis 2000. C. Maffeis, ‘Aetiology of overweight and obesity in children and adolescents’, Eur. J. Pediatr. 2000. Must & Strauss 1999. A. Must & R.S. Strauss, ‘Risks and consequence of childhood and adolescent obesity’, International Journal of Obesity 1999-23. Renders 2004. C.M. Renders, Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2004, 148. Willems 2003. J.C.M. Willems, ‘Als opvoeders gefaald hebben, waar ligt dan de verantwoordelijkheid?’, NJB 2003-20. Kamerstukken: Kamerstukken II 1992/93, 23012, nr. 3. Kamerstukken II 1999/2000, 27 197. Kamerstukken II 2006/07, 31 001, nr. 5 Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 40, Kamerstukken I 2011/12, 32 015, nr. C. Kamerstukken II 2013/14, 33684, nr. 99. Overig: Nota informatie RvdK n.a.v. media-aandacht voor OTS kinderen met obesitas. Nederlands Jeugd Instituut, Interventie Lekker Fit! Kinderdagverblijf. Nederlands Jeugd instituut, Interventie RealFit. Beleidsprogramma Jeugd en gezin.
46
Jurisprudentielijst EHRM 13 juni 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC3090 (Marckx vs. Belgie) EHRM 19 december 1986, ECLI:NL:XX:1986:AC9627 m.nt EAA (Johnsson/Ierland) EHRM 24 maart 1988, Series A, vol. 130 (Olsson I) EHRM 21 juni 1988, ECLI:NL:XX:1988:AD0368, m.nt. EAA (Berrehad) EHRM 22 juni 1989, ECLI:NL:HR:1992:ZC0548 (Eriksson vs. Sweden) EHRM 25 februari 1992, Series A, vol. 226-A, par. 75 (Andersson) EHRM 8 april 2004, ECLI:NL:XX:2004:AT5305 (Haase vs. Germany) High Court of Justice 10 februari 2003, EWHC 301 Admin (‘M’ v. Inner London Crown Court) HR 17 juni 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC5987. HR 10 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC1692. HR 22 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0159. HR 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1111. HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1341. HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714. HR 5 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2667. Gerechtshof ’s-Gravenhage 26 februari 1930, NJ 1930, 398. Gerechtshof Leeuwarden 1 april 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0566. Gerechtshof ’s-Gravenhage 13 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2909. Gerechtshof ’s-Gravenhage 27 oktober 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1375. Gerechtshof Amsterdam 30 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0647. Gerechtshof ’s-Gravenhage 12 april 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1391. Gerechtshof Amsterdam 15 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4435. Gerechtshof Arnhem 22 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5429. Gerechtshof Amsterdam 26 juni 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3776. Rechtbank Groningen 19 januari 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010:BL0217. Rechtbank Arnhem 26 januari 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BP2026. Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8082. Rechtbank Utrecht 7 oktober 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BZ5000. Rechtbank Rotterdam 4 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BX9923. Rechtbank Oost-Brabant 21 augustus 2013. Wegens anonimiteitsredenen zal het zaaknummer niet vernoemd worden.
47