Tantes
Een zachte juni-avond. De geur van seringen, kamperfoelie, vuurdoorn, alles door elkaar. Zeven rozen zijn uit, de rest staat op openspringen en aan het boompje midden in het gras zitten 33 kleine peertjes. Tante Jantien heeft ze zojuist nog eens geteld. Mussen tsjilpen in de kersenboom, merels zingen tussen de frambozen en op de schuur achter in de tuin wast een dikke, luie kater zich in de laatste zonnestralen. Ook tante Cornelia komt weer buiten zitten. Zij heeft water voor de koffie opgezet en legt alvast een koekje op de tafel. TanteJantien knipoogt naar haar zuster. Zwijgend. Tante Cornelia knikt. Tevreden. Wat hebben ze het toch goed samen. Net een vader, een moeder en een koekje. En nu ook nog hun lievelingsnicht op bezoek, het kan niet op. 'Lieve kind,' zegt tante Jantien tijdens het inschenken van het eerste kopje koffie, 'volgens mij heb je toch een sturende hand nodig bij dat stuk. Het is niet meer dan een indruk, hoor, maar wel een indruk die we allebei hebben, tante Cornelia en ik. Het is vlot geschreven, daar niet van, maar de inhoud, hè. 't Kan nog zoveel réchtser allemaal.' Ze kijkt me aan vanonder haar welgevormde, licht overhangende wenkbrauwen. De energieke watergolf in het rood-grijze, kortgeknipte haar wiegt zachtjes nog wat na. Ik weet zo gauw niet wat ik zeggen moet en laat mijn blik dus dankbaar afleiden door de doos die in mijn ooghoek openklapt. 'Jawel,' beaamt tante Cornelia, terwijl ze met zichtbaar behagen een verse king-size corona opsteekt, 'een sturende hand is nooit weg.' Ik pak mijn pen en blocnote weer van tafel en lees nog eens over wat tante Cornelia mij zojuist heeft verteld als aanloop voor hun beider bijdrage aan mijn eindexamenscriptie Stereotypen in een Grootstedelijke Buitenwijk, oftewel: zijn vooroordelen altijd per se onjuist? (door Erica van Voorst tot Voorst). 1
'Door de jaren heen,' staat er, 'hebben we ze allemaal buiten de deur gezet. Zoiets is natuurlijk niet gemakkelijk. In het begin viel ons ieder afscheid dan ook even zwaar - "ach, laat mij dit mogen houden," smeekten wij dikwijls om beurten, of: "nee, blijf af, dat is er niet eens een!" -, maar de onze relatie zo kenmerkende onverbiddelijkheid jegens elkanders geringste wensen deed als steeds ook dan goed werk. Gaandeweg kregen we er zelfs enig plezier in en zowaar een zekere behendigheid, tot onze wijze van vaarwel zeggen zich op het eind onderscheidde door een bijna achteloos gemak. Zo gooiden wij de laatste twee ("Mannen Zijn Een Hopeloze Soort" en "Moslims Deugen Niet") op een goede vrijdagmiddag lachende het raam uit. "Weg met de vooroordelen," zongen wij, "de dageraad der vrijheid tegemoet".' Dat is het begin. Daarna volgt er een stukje observatie van mezelf, omdat tante Cornelia voor een moment werd weggeroepen door de telefoon en tante Jantien de wc bezocht. Dat stukje gaat zo: 'Wij bevinden ons, het is prachtig voorjaarsweer, in de bloemrijke tuin van zomaar twee a-select getrokken dames uit een grootstedelijke buitenwijk. Het betreft hier telgen uit een oud, intussen enigszins verarmd, adellijk geslacht, residerend in een rijtjeshuis voor de lower middle-class. Jantien van V. (53), haar wilskrachtige kin boven het kopje koffie, de borende ogen onder haar welgevormde, licht overhangende wenkbrauwen en een energieke watergolf in haar nog overwegend rode haar, knabbelt zwijgend op een Mariakaak je, terwijl haar zuster Cornelia (55 jaar, vriendelijke, vermoedelijk wat dromerige blik achter sterke brilleglazen, het grijze haar in vlechtjes rond haar oren geleid) het woord voert.' Vooral over dat 'vermoedelijk' van de dromerige blik ben ik zeer te spreken. We mogen als tak dan materieel verarmd zijn, geestelijk blijven we aardig bij de pinken. Ik weet nog niet waar ik de tuinpassage invoeg. Het moet wel ergens zijn waar we koffie zitten te drinken. Misschien doe ik hem helemaal aan het begin. Of misschien stop ik hem op het eind. Als afsluiting van het interview. Met die kater in de zon. Dat ik dan 2
's morgens al ben komen interviewen. Ik kan er ook nog wat couleur locale bijdoen. Wat er zoal op tafel ligt bij voorbeeld. Een detective van Agatha Christie, lucifers, wat naaispullen. En wat er bij voorbeeld aan de droogmolen hangt. Aan de droogmolen hangt ronduit gezellig wasgoed. Een fleurige streepjesjurk. Enkele bontgekleurde theedoeken. Wat lila lingerie. Een bordje 'gevaarlijk'. Dat ik dat nou pas zie. Een bordje met 'gevaarlijk' erop. 'Hé,' zeg ik, 'wat hebt u daar nou hangen?' 'Waar!' roepen de tantes tegelijk. De een grijpt naar haar beide vlechtjes, de ander veegt geagiteerd over het front van haar blouse. 'Nee, ik bedoel daar aan de droogmolen. Daar hangt een bordje.' 'Oh dat,' zegt tante Cornelia, 'ja, dat zit zo. Er wordt de laatste maanden nogal dikwijls was gestolen uit de buurt. Dat komt, er is een woonwagenkamp, hier niet ver vandaan. Je weet wel, met zigeuners erin en zo. En nou hebben we de boel onder stroom gezet, snap je?' Ik snap het. Vandaar natuurlijk het snoer dat door het opgeschoten gras via de schutting naar binnen leidt. Ik vraag me af hoe de dieven zomaar over de toch tamelijk hoge wand van aan elkaar gebouwde schuurtjes heen weten te komen. Is dat niet moeilijk? 'Nee hoor,' legt tante Jantien uit, 'die oefenen op hun wagens.' Een plausibele verklaring, waar weinig tegenin te brengen valt. Daarom nu ter zake. De tantes, als altijd begaan met mijn ontwikkeling als mens en nu zelfs op het zorgelijke af geïnteresseerd in het wel en wee van mijn afstudeerproject, zullen mij niet voor niets in hun tuin hebben ontboden. 'Het toeval wilde,' vervolgt tante Cornelia op mijn verzoek haar relaas, 'dat er nog diezelfde vrijdagavond waarop wij onze laatste vooroordelen hun congé gegeven hadden ineens een, hoe zal ik het zeggen, etnische minderheid voor ons stond. Met zo'n mutsje op zijn hoofd, je weet wel.' Het sigarebandje, dat ze van de krimpende corona heeft geschoven, 3
glipt uit haar vingers en vlindert voort over het terras tot het in de vlierbesstruik blijft steken. 'Omdat wij,' neemt tante Jantien de draad van haar zuster over, 'ter oriëntatie op de samenleving beiden een ik mag wel zeggen meer dan gemiddelde hoeveelheid avondcursussen hebben gevolgd en zogedaande weet hebben van de schrijnende problemen die culturele verschillen heden ten dage met zich mee kunnen brengen, probeerden wij ons met onmiddellijke overgave zo intens en diepgaand mogelijk in te leven in de moslim op de stoep. Een jaar of 45 was hij. Hij oogde weliswaar ruimschoots 55, maar zoals je wel zult weten, kind, ze zien er altijd tien jaar ouder uit, dus wij hielden het op 4 5. Hij deed zich voor als Turk, dus het was een Marokkaan. Als ze zelf zeggen Turk te zijn dan zijn ze meestal Marokkaan. Er is feitelijk maar één voorwaarde waaronder je mag aannemen met een Turk van doen te hebben .. .' Een kort moment pauzeert tante Jantien om mij de gelegenheid te geven haar woorden zo getrouw mogelijk weer te geven. Dan voltooit ze haar zin : ' ... en dat is als hij zelf zegt dat hij uit Marokko komt.' Ik knik. Meer kan er niet af. Ik heb al moeite genoeg om de boel in steno bij te houden. Dan kan ik niet ook nog eens participeren in het veld. 'Onze bezoeker nu,' gaat ze voort, 'had interesse voor het te koop staande huis naast ons, zo begrepen wij na enige verwoede pogingen onzerzijds er achter te komen wat hij eigenli jk wou. 't Leek nog zo'n eerste-generatie-Turk. Hij sprak nauwelijks Nederlands. Daar is de bijstand niet voldoende voor, schatteke, noteer dat ook even alsjeblieft. Want cursussen zijn dure dingen en die islamieten ongelooflijk primitief, dus dat is onbegonnen werk. De kwestie nu was dat hij zo'n huis graag eens van binnen wilde zien en of wij hem daarom het onze, dat er immers net zo uitzag, wilden tonen. Nu ja, wat is daar op tegen? Een redelijk verzoek, zo dachten wij. Doet u dan eerst uw fiets op slot, zeiden wij nog. Ja, je wilt tenslotte niet dat zo'n man door jou z'n rijwiel kwijtraakt. Er komen hier nogal wat Surinamers langs op een dag. Meer dan je zo zou zeggen.' 4
'En meer dan goed is voor de straat,' voegt tante Cornelia eraan toe. Ze trekt er het bekommerde gezicht bij, dat ik nog zo goed van vroeger ken, als ik door mijn ouders therapeutisch uit logeren werd gestuurd en zij beiden mij dingen afleerden door ze één keer toe te staan (hoofd tussen de spijlen van de trap doorwurmen: mocht thuis niet; voelen aan de kolenkachel: idem dito; half verzuipen in het grote ven: ik mocht van mijn moeder niet eens de buurtvijver in). 'Ga een vest aandoen, Cornelia,' zegt tante Jantien, 'je hebt het koud.' Tante Cornelia kijkt verbaasd. Ze probeert eens te huiveren, zonder dat 't echt overtuigt. Dan staat ze op om boven een vest te gaan halen. In het voorbijgaan tikt ze me liefdevol tegen m'n wang. 'Nou,' herneemt tante Jantien het woord, 'toen stapte hij de gang dus in en daarna de woonkamer, die kennelijk precies was wat hij zocht, want hij had een vrouw en zeven kinderen in Turkije, zei hij en daarom misschien, nu ja, de link ontging ook ons een beetje, werd hij eensklaps intiem. "Jij mooie vrouw," zei hij zonder verdere plichtplegingen tegen tante Cornelia. Volgens wachtmeester Peeters van de politie had dat ons al te denken moeten geven. "En jij ook mooie vrouw," voegde hij hier correct aan toe. Wachtmeester Peeters begreep niet hoe we zo iemand nog een seconde langer ons vertrouwen hadden kunnen schenken. Naïef vond hij ons, Erica, zeer naïef en achteraf zeg ik: hij had gelijk. Je tante Cornelia is een lieve vrouw, een ijverig cursiste bovendien, maar mooi? Naderhand is het echter altijd makkelijk praten en voor zo'n Mohammedaan heeft een toch volkomen achterhaald kapsel als dat van haar misschien juist wel een zekere bekoring. Ja, je weet het met die lui immers niet. Hoe het ook mocht zijn, de vreemdeling sloeg zijn armen om ons heen en trok ons hartelijk naar zich toe. Spontaan en hartelijk, kind, zoals wij dat in onze contreien allerminst gewend zijn. Verlegen met al die genegenheid deden wij beiden dan ook een stapje achteruit. Daar nu begreep hij niets van. 5
"Woh!" reageerde hij beduusd, "wat ies! Zo wij doen in Turkij. Daar heel gewoon. Vrienden!" Gekwetst keek hij ons aan, legde ter verduidelijking een hand op de linkerborst van tante Cornelia en herhaalde: "Daar heel gewoon! Mag niet?" "Nee," zeiden wij in koor. Opmerkelijk eensgezind, wij schrokken er zelf een beetje van. "Jullie boos?" vroeg hij toen, ons om beurten hevig teleurgesteld aankijkend. "Nee, niet boos," haastten wij ons op excuserende toon, "maar wij willen dat niet. In Nederland doen wij dat niet." "Woh! Waarom? In Turkij ies heel gewoon!" Wij voelden ons ellendelingen, Erica, schrijf dat gerust zo op. Twee buitengewoon lamzakkerige dames voelden wij ons. En onze overtuiging raakte aan het wankelen. Als het daarginds zo gewoon was, dan moesten wij zoiets hier toch ook blijmoedig kunnen ondergaan? Ja toch? Maar aan de andere kant: zou een moslim in Marokko of Turkije, dat is om het even, met de vrouwen daar te lande ook zo amicaal omgaan? Wij twijfelden. "Maak dat uw opoe wijs," hadden wij volgens wachtmeester Peeters moeten zeggen, maar wij twijfelden. Wij zaten met die avondcursussen en wij dachten: andere landen, andere zeden, misschien is het wel zo, misschien zijn ze waar hij vandaan komt wel veel toeschietelijker, arme man, geen pijn doen, niet discrimineren, wat moet hij veel missen in ons kille land. Wij wisten ons, dat zul je wel begrijpen, met onze houding niet goed raad, dus drukte hij ons nogmaals aan zijn borst en informeerde belangstellend naar onze burgerlijke staat. "Woh! Jullie niet getrouwd? Géén kinderen? Woh! Maar jullie wel in één bed? Jullie niet in één bed! Waarom niet? Lekker! Viel beter samen! En jullie géén man? Woh! Jullie: twee vrouwen. Iek: één man. Hè?!Hè?!" De conclusie, dat voelden wij best, kon niet anders luiden dan dat wij liefst meteen iets met ons drieën moesten ondernemen. Omdat wij hier beiden door omstandigheden toch nogal resoluut tegenover stonden moesten wij zijn voorstel van de hand wijzen. Daar keek hij weer onaangenaam verrast van op. 6
Echt niet? Wisten we dat wel zeker? Heus niet? Woh! Maar waarom eigenlijk niet? Hij toch duidelijk één man en wij twee vrouwen? Hij bekeek ons nog eens goed van top tot teen, haalde toen zijn schouders op en besloot dat we het dan ook zelf maar moesten weten. Om echter nog even terug te komen op het huis hiernaast: als hij daarin ging wonen straks, dan wilden wij het zeker wel voor hem schoonhouden, zolang zijn vrouw en dochters er nog niet waren? Hij deed ons voor waarnaar zijn gedachten uitgingen. Poetsen, stofzuigen, de was doen, dat soort kleine dingen. Ook op dit aanbod echter moesten wij, wegens weer andere moeilijk uit te leggen omstandigheden, helaas afwijzend reageren. Verwonderd legde hij wederom zijn hand op een dichtstbijzijnde borst, van mij ditmaal, waarop je tante Cornelia, die toch niet bepaald om buitenlanders zit te springen, zichzelf een moment vergat en verzuchtte: "Haal in vredesnaam maar gauw uw vrouw naar Nederland".' 'Ja, dat zei ik,' geeft de betrokkene, teruggekeerd in een te warm vest van schapewol, toe. Ze gaat puffend zitten en brengt een verse sigaar naar haar mond. Dan lijkt ze zelf de draad van het verhaal weer op te willen pakken, maar die laat tante Jantien zich, nu ze net zo lekker bezig is, niet zomaar afnemen. 'Schaterend om deze geestige opmerking van je tante Cornelia,' vervolgt zij haastig, 'sloeg hij zijn armen weer stevig om haar heen. Zij wist zich echter los te wurmen, waarna ik op het idee kwam om een paar adressen uit het huizenkrantje voor hem op te schrijven. Zo gezegd, zo gedaan, wij overhandigden hem de lijst en toen, Erica, wilden wij hem graag weer kwijt. Ik wees hem op mijn horloge en stelde een afsluitende rondleiding voor. Nadat hij echter voor de zesde keer die middag had geïnformeerd of hij nog eens terug mocht komen voor een kopje koffie en ons antwoord maar niet in de gewenste richting wou tenderen, bleek daarmee zijn interesse voor een verdere bezichtiging ook tot onder het nulpunt gedaald en verliet hij mokkende ons pand. "Als die maar geen moskee begint hiernaast," rilden wij, vijfhonderd jaar Ottomaanse overheersing op de Balkan nog vers in het geheugen, "voor je het weet zijn ze de baas in de straat en lopen 7
wij in sluiers rond. Bovendien: ze verbranden bóeken".' 'Jawel,' zegt tante Cornelia met een hand beschermend op het opengeslagen werk tussen de koffiekopjes, 'tante Jantien zegt nog tegen mij: "Als die maar geen moskee begint hiernaast. Dan kunnen we nooit meer lezen wat we willen".' 'Ach,' zegt tante Jantien met een knipoog tegen mij, 'weet je wat het is: voor minderheden zijn wij heus niet bang. Wij knijpen hem alleen voor morgen meer.' Een prima verhaal. Als illustratie in mijn scriptie heel goed bruikbaar. Dat hadden de tantes goed gezien. Maakte ik mij al niet jarenlang kwaad op allochtone mannen die zich, speculerend op onze angst te discrimineren, in cafés en andere openbare gelegenheden gedrag tegenover Nederlandse vrouwen permitteerden, dat ze in hun land van herkomst niet eens in hun dromen zouden toelaten? En nu dus zelfs brutaalweg in ons eigen huis! Jawel, het moest maar eens afgelopen zijn. In de scriptie ermee. Tante Jantien staat op om ons een glas sherry in te schenken. 'Ga jij nu maar verder, lieve,' zegt ze tegen haar zuster, 'want hier was ik niet bij.' En terwijl ik de ferme streep onder mijn laatste citaat weer ongedaan probeer te maken vervolgt tante Cornelia: 'Welnu, de dag erop, toen ik nietsvermoedend opendeed voor zoals ik dacht de zoveelste collectant die week, stond hij er weer, breeduit lachend en mij begroetend als waren wij oude bekenden. Ditmaal was ik alleen thuis. Hij gaf te kennen wel iets te voelen voor een kopje koffie ... "Nee," zei ik zonder enige aarzeling, "dat kan niet, ik ben aan 't werk, boven.'' Deceptie alom. Maar wáter dan? Dat was toch niet te veel gevraagd, hij had zo'n eind gefietst, helemaal uit Arnhem kwam hij, net als de dag ervoor, en het was zo heet. Ik trok een bedenkelijk gezicht. "Mag ook niet? Water?" Ja, als hij het zo stelde kwam het mijzelf ook nogal gruwelijk voor. 8
Vooruit dan maar, in Marokko was zoiets vast en zeker heel gewoon. Maar dan moest hij wel dáár, buiten de deur, blijven wachten. "Ja, ja, ies goed." Terugkomend uit de keuken zag ik echter dat hij al binnen op het matje stond. Zijn immense dorst liet zich lessen met een nipje aan het glas. Vervolgens wees hij op het hem door ons gegeven papiertje met adressen, zei dat de andere huizen al weg waren en kneep mij in mijn wang. "Niet doen," zei ik, "niet knijpen." "Waar andere vrouw?" wilde hij in dat geval graag weten. Ik duwde zijn hand weg, terwijl hij met zijn andere zacht mijn hals begon te aaien. "Laat dat," zei ik, "ook niet aaien." Mijn stem sloeg er van over en wonderlijk genoeg, lieve kind, kon het mij ineens, van het ene moment op het andere, hoegenaamd niets meer schelen dat vreemde vrouwen aaien misschien juist wel móest waar hij va ndaan kwam.' Tante Jantien knikt. 'Zo is ze soms, tante Cornelia,' zegt ze, 'lief maar wispelturig.' 'En toen,' spoor ik tante Cornelia aan, 'wat gebeurde er toen?' 'Wat er toen gebeurde, Erica?' gaat ze verder, 'hij lachte en vroeg nog eens: "Waar a ndere vrouw?" "Die is boven," verzon ik ter plaatse, "wij zijn aan het werk. Wij zijn druk." "les boven?" "Ja, boven." Waarop hij belangstellend het trapgat in keek en zich in zijn geheel tegen mij aandrukte, zodat ik voor het eerst in mijn leven kennis maakte met een authentieke Marokkaanse bobbel, die massaal tegen mij in opstand leek te willen komen. Ik wrikte me evenwel, bijna al geroutineerd, los van het bollende gevaarte en hij zei dat hij Direnc heette. Desondanks ging ik, gesterkt door enig gerommel bij de buren, voort hem terug te duwen op de stoep. Daar wees hij, met een schuin oog op het trapgat, in de richting 9
van zijn kruis, hijgende dat hij daar zo "viel zeer" had gehad de afgelopen nacht, maar dat 't helemaal over was gegaan en weet je waardoor? Doordat hij droomde van mij. Hij wees nog eens en gebood, met één voet alweer over de drempel: "Hier, kijken ." In eerste instantie wist ik de verleiding nog te weerstaan, maar toen hij aan bleef dringen met de woorden: "Deze hier, jij kijken, hóóg!"ging ik overstag voor het te mijner gedachtenis verrezen monument en gleden mijn blikken naar beneden. Stom van bewondering, Erica, dat zul je wel begrijpen, aanvaardde ik vervolgens enige ogenblikken lang zijn stille eerbetoon. "Deze hier, hoog," legde hij nog eens uit met een barstje van ontroering in zijn stem. "]a," gaf ik toe, "hoog, groot en mooi." We waren het eens. Dus wilde hij weer in alle vrede binnenkomen. Om de een of andere reden echter had ik er nu zo schoon genoeg van dat ik, misschien wat al te bruusk en voor hem in elk geval volkomen onverwacht, met alle kracht waarover ik beschikte de deur in het slot wierp. Een paar seconden was het stil aan de andere kant. Toen hoorde ik hem, half bedremmeld, half verongelijkt zeggen: "Woh! Jullie twéé vrouwen! Iek één man!" Wij besloten aangifte te doen. Wie weet wat hij deed als hij dacht dat er verder niemand in huis was. Wie weet hoeveel kameraden hij niet had, die ook wel eens een kijkje wilden komen nemen. Wie weet hoeveel vrouwen nevens lege huizen minder bijdehand dan ikzelf zouden reageren. "Een slimme truc," zei de politie, "goed dat u het even hebt gemeld. Wij gaan de boel uitkammen." Zelf lieten wij intussen een kettinggrendel op de deur monteren. Wij legden een fototoestel in de aanslag boven bij het slaapkamerraam. Wij lieten ons een pistool van over de grens bezorgen. "Doet u dat nou niet," zei wachtmeester Peeters, toen wij hem van 10
dit voornemen op de hoogte stelden, "zoiets is strafbaar, probeer het eerst eens met een emmer water, dat is vaak al meer dan genoeg." Wij plaatsten een emmer water bij het raampje van de badkamer, vlak boven de voordeur. Wij bespiedden alle passerende auto's op de aanwezigheid van blauwgemutste muzelmannen. 's Nachts deden wij geen oog meer dicht. Twee dagen later, het schemerde reeds, werd er opnieuw aangebeld. Ik was toevallig al boven en keek uit het slaapkamerraam. Tante Jantien spoedde zich de trap op naar de badkamer. Een brede, donkere man, met antracietgrijze krulletjes, in een donker pak. "Gooi maar," riep ik naar de badkamer, "het is er weer een", en tante Jantien mikte de emmer over hem uit. Terwijl de bezoeker kletsnat, maar eerder gelaten dan boos omhoog keek, schoof ik vliegensvlug de vitrage opzij en klikte hem op de foto. Omdat hij echter nog altijd geen aanstalten maakte te verdwijnen, ja, zelfs nog eens en een derde keer op de bel drukte, verzamelden wij al onze moed, begaven ons naar beneden en openden de deur met getrokken pistool. "Goedenmiddag dames," zei de man, "wilt u dat ding wegdoen, alstublieft. Ik wou graag nog wat inlichtingen over uw Marokkaan." Het was wachtmeester Peeters, van voren gezien. En ditmaal in burger, bezig met het uitkammen van de wijk.' Onthutst kijk ik mijn tantes aan. De wachtmeester natgegooid. Wat vreselijk. Maar wat kwam hij dan doen? 'Hij kwam ons vertellen,' zegt tante Jantien, 'dat de politie in het onderzoek, gestart na onze tip, een groot aantal ontredderde huisvrouwen op het spoor was gekomen . Allemaal lastig gevallen door een en dezelfde man. De strategie waarvan hij zich bediende berustte op leegstaande huizen. Dat wil zeggen: hij belde aan bij een belendend pand en deelde mee Turk te zijn. Onder het mom van belangstelling voor het te koop staande huis kletste hij zich vervolgens naar binnen, alwaar hij checkte of er verder nog iemand thuis was. Allemaal net als bij ons dus, maar wel vaak met meer succes. Zo had hij in de loop van enkele maanden al tenminste negen vrouwen aange11
rand en/of verkracht.’ 'Allemachtig, de smeerlap,' roep ik uit, terwijl ik mijn blocnote en pen op tafel gooi, 'ik mag toch wel hopen dat ze hem gepakt hebben, hè? Dat toch wel, alsjeblieft? ' 'Maak je geen zorgen, kind,' sust tante Cornelia, 'ze hebben hem gepakt. Wachtmeester Peeters had namelijk ook een foto bij zich en daar stond hij op. Direnc van voren, Direnc van links en Direnc van rechts. Of wij maar wilden bevestigen dat hij het was, dan konden we hem de volgende dag op het bureau door een raampje in het echt komen bezichtigen en meteen even 't pistool inleveren. Nou, dat hebben we toen gedaan.' 'Prachtig,' zeg ik en mijn longen vullen zich met oude-familietrots, 'heel goed, uitstekend, hoor. U hebt m e enorm geholpen. Een prachtige adstructie van mijn werkhypothese. De viezerik. Misbruik maken van onze goedheid. Onze hulpvaardigheid. Onze vrees een minderheid te discrimineren. Hoe geraffineerd! En toch: het verbaast je niet echt, opmerkelijk genoeg. Zo zie je maar weer: een vooroordeel hoeft niet altijd per se onjuist te zijn.' 'Zo is het maar net, ' zegt tante Cornelia. 'Helemaal mee eens, ' knikt tante Jantien. Tevreden leunen we achterover in de tuinstoelkussens. Tante Jantien klopt wat kruimels van haar blouse. Tante Cornelia draait sabbelend haar sigaar rond tussen haar lippen. In het gras speelt het poesje van de buren met een los eindje snoer. Nader onderzoek van het andere uiteinde, dat nogal aandacht trekkend vanuit de keuken is opgerukt tot vlak bij mijn stoel, leert dat wij hier een prachtig voorbeeld hebben van een oude waslijn. Ongeveer op hetzelfde moment dat ik mijzelf in alle stilte beken hier niets van te begrijpen gaat tante Camelia wat verzitten. 'Behalve dan,' zegt ze, de as van haar sigaar tippend, 'dat hij toch ouder was dan wij aanvankelijk dachten. 56, was het niet, Jantien ?' Tante Ja ntien knikt, een peinzende blik in haar ogen. 12
'Inderdaad,' zegt ze, '56 jaar was hij en hij heette Willem de B. 't Was een werkloos academicus. Cultureel antropoloog meen ik. Hij woonde hier niet ver vandaan. In de kleine-bomenbuurt.' Ik mag de mededeling in alle rust verwerken. Vanonder mijn half geloken oogleden echter bespeur ik hoe een zekere grimmige voldoening in enerzijds de stand der Jantiniaanse neusvleugels en anderzijds de positie der Corneliaanse mondhoeken zich niet laat onderdrukken. Tante Cornelia ruimt de boel van tafel, tante Jantien begint wat te rommelen in de keuken. De zon verdwijnt langzaam achter de huizenrij aan de overkant. Tante Jantien komt terug met een dampende soepterrien. Tante Cornelia zet drie kommen op tafel en pakt het bestek uit de zakken van haar vest. Hun zelfvoldane blik heeft plaatsgemaakt voor nieuwsgierigheid. Ze nemen me onderzoekend op. 'Je ziet er onverantwoord monter uit,' zeggen ze, hun stoelen aanschuivend, 'welke conclusie denk je eigenlijk te gaan trekken uit onze bijdrage aan je werkstuk?' 'Wat ik altijd al intuïtief heb aangevoeld,' zeg ik, mijn lepel opnemend, 'maar nu pas adequaat vermag te formuleren.' Ik heb me bevredigend herpakt. 'En dat is?' zegt tante Jantien argwanend. 'Nou?' dringt haar zuster aan. Ik tik met mijn lepel tegen de tafelrand, zodat het poesje van de buren terugveert in zijn eigen tuin en antwoord dan op dreigend zachte toon: 'Mannen zijn een hopeloze soort.'
13