donderdag
22.11.2012 20.00 Kamermuziekzaal 19.15 Inleiding door Ignace Bossuyt
Suonar Cantando Republiek en Keizerrijk: van Venetië naar Wenen
Biografieën
Uitvoerders en programma
Suonar Cantando ontleent zijn naam aan het gelijknamige 17e-eeuwse traktaat over de vocale uitvoeringspraktijk, het recitar cantando, en benadert instrumentale muziek expliciet als ‘liederen zonder woorden’. Dit dynamische jonge ensemble won de programmeerwedstrijd Young digging Old en kan daarom dit jaar voor het eerst uitgebreid op tournee door Nederland en België.
Bojan Cicic: viool solo en artistieke leiding Hannah Tibell: viool en altviool Emily White: trombone en viool Joseph Tan: altviool Cassandra Luckhardt: viola da gamba en cello Lynda Sayce: theorbe Mahan Esfahani: klavecimbel en orgel
Antonio Caldara (1671-1736) Sinfonia uit Maddalena ai piedi di Cristo (Venetië, 1698) Antonio Vivaldi (1678-1741) Sonata a 4 in Es-groot 'Al santo sepolcro', RV 130 - Largo molto - Allegro ma poco
—
Alessandro Poglietti (?-1683) Aria allemagna con alcuni variazioni sopra l'Età della Maesta Vostra Antonio Vivaldi Concerto in C-groot, RV 171 - Allegro - Largo - Allegro
De Kroatische Bojan Cicic is een van de meest veelbelovende jonge barokviolisten van dit moment. Hij leidt verschillende ensembles, waaronder Florilegium, waarmee hij ook Vivaldi’s vioolconcert Il grosso Mogul opnam. Hij soleerde onder leiding van Trevor Pinnock in Bachs Brandenburgse Concerten (Gramophone Award 2008) en zal binnenkort onder meer samen met Rachel Podger het concerto voor twee violen van Bach op cd zetten. Bojan Cicic bespeelt een Rugeri-viool uit 1680, die hij in bruikleen heeft van de Jumpstart Jr. Foundation.
Riccardo Rognoni (ca. 1550-1620) Achor che col partire, passegiato (uit: Passaggi, Venetië, 1592) Vinko Jelic (ca. 1596-1636) Ricercar primo in A-groot Ricercar tertio in G-groot (uit: Parnassia militia concertuum, Straatsburg, 1622) Johann Heinrich Schmelzer (ca. 1620/3-1680) Harmonia a 5 in Bes-groot Antonio Bertali (1605-1669) Sonata a 3 in d-klein (uit: Prothimia suavissima, Dillingen, 1671) Johann Heinrich Schmelzer Sonata 'Cucù' in A-groot Antonio Bertali (ca. 1605-1669) Chiacona (uit een manuscript in het bisschoppelijk archief van Kromeˇˇr íž, 1660) Antonio Bertali Sonata a 3 in a-klein (uit: Prothimia suavissima) — pauze —
kamer muziek
in samenwerking met Organisatie Oude Muziek Utrecht en Jumpstart Jr. Foundation Uw applaus krijgt kleur dankzij de bloemen van Bloemblad.
Wenen en Italië: een vruchtbaar muzikaal huwelijk Eind juli 1741 overleed in Wenen de Venetiaanse componist en violist Antonio Vivaldi. Hij was erheen gereisd in de hoop de steun te krijgen van zijn weldoener, Karel VI, maar tevergeefs: de keizer overleed plots in oktober 1740. Al van in de 16e eeuw was Wenen vertrouwd terrein voor de Venetianen en voor de Italianen in het algemeen. Wanneer in 1603 de Vlaamse polyfonist Philippus de Monte als keizerlijke kapelmeester overleed, waren de hoogdagen van de meerstemmige muziek voorbij en meteen de dominantie van de componisten uit de Lage Landen. De Italianen namen de vlag over, met nieuwe stijlen en genres, zoals de opera, het oratorium en de instrumentale muziek. Aanvankelijk bleef de instrumentale muziek sterk schatplichtig aan de vocale polyfonie, onder meer in arrangementen van meerstemmige stukken, die dan wel werden aangepast aan een solistische instrumentale uitvoering met veel zin voor improvisatie. Typische voorbeelden zijn de bewerkingen van Riccardo Rognono (ca. 1550-1620), uitgegeven in Venetië in 1592, waarbij de bovenstem van een polyfoon vocaal werk virtuoos werd versierd door langere noten op te lossen in korte nootjes (zogenaamde ‘diminuties’), zoals in Ancor che col partire, gebaseerd op een populair madrigaal van de Vlaamse componist Cipriano de Rore. Dat ook de ‘geleerde stijl’ van de vocale polyfonie nog standhield, blijkt onder meer uit de contrapuntische ricercares van de Kroatische componist Vinko Jelic (ca. 1596-1636). Geleidelijk ontwikkelde zich echter een meer zelfstandig instrumentaal repertoire dat over de Italiaanse grenzen heen ruime verbreiding kende, onder meer in Oostenrijk. Tussen ca. 1640 en 1740 waren de Habsburgse keizers niet alleen geïnteresseerd in de politiek en de krijgskunst, maar vooral
ook in muziek: Ferdinand III, Leopold I, Joseph I en Karel VI, die regeerden tussen 1637 en 1740, waren zelfs verdienstelijke componisten. Zij engageerden voor hun hofkapel musici uit Venetië en andere centra, zoals Florence, Mantua en Rome. Een van de centrale figuren werd Antonio Bertali (ca. 1605-1669), die in 1623 werd aangeworven als violist en die in 1640 hofkapelmeester werd. Naast opera’s, oratoria en liturgische werken componeerde hij heel wat instrumentale muziek. Hij was in Oostenrijk een van de pioniers van de vroege sonate, waarvan een aantal voor minder gebruikelijke bezetting zoals voor violen, trombone en basso continuo. De combinatie van strijkers en blaasinstrumenten kwam toen wel meer voor in het Duitse taalgebied, minder in Italië waar de viool domineerde. Typisch Duits is tevens het verder opdrijven van de virtuositeit tot in het exuberante. In de sonate vonden de componisten een ideale muzikale uitlaatklep om zowel de speltechnische mogelijkheden van de instrumenten te demonstreren als hun lyrische kwaliteiten. De meeste sonates zijn dan nog eendelig, waarbij korte, contrasterende fragmenten elkaar opvolgen in een bonte, vaak verrassende afwisseling van stijl, tempo, metrum en ritme. Zijn Bertali’s sonates al boeiende werken, dan kunnen ze wat virtuositeit en retorische expressie betreft niet tippen aan zijn grandioze Chiacona, een fantastische variatiereeks op een steeds herhaalde basformule, een genre waar de componisten uit de barok verzot op waren. Qua expressie en virtuoos vertoon hoeft Johann Heinrich Schmelzer (ca. 1620/3-1680) echter niet onder te doen voor Bertali. Vanaf 1635 was hij verbonden aan het keizerlijk hof. Zijn faam berust met name op zijn instrumentale werken, vooral sonates. Zijn aanstekelijke vioolstijl blijkt onder meer uit de
vijfstemmige Harmonia en uit de Sonata Cucù. Uit de ‘koekoeksonate’ blijkt de voorkeur van barokcomponisten voor natuurimitaties, waarbij vogelgeluiden een vanzelfsprekende inspiratiebron zijn. Uiteraard komt het er in essentie niet op neer de koekoek na te bootsen (twee noten!), maar vanuit deze simpele roep een intrigerend stuk muziek op te bouwen. En daar slaagt Schmeltzer wonderwel in. Een specialist in imitaties was de klavierspeler Alessandro Poglietti (?-1683), die in 1661 hoforganist werd van keizer Leopold I. Een aanstekelijk werkje is de Aria allemagna con alcuni variazioni sopra l’Età della Maesta Vostra, een reeks van twintig variaties, overeenkomstig de leeftijd van de keizerin. Deze variaties zijn opgenomen in een autograaf manuscript dat de componist in 1677 samenstelde voor de keizer en zijn echtgenote Eleonora (die toen wel al 22 was). Poglietti bootst hier vooral instrumenten na (lyra, doedelzak, schalmei, flageolet …) en inspireert zich op de folklore uit diverse landen. Een van de centrale figuren tijdens het bewind van Karel VI was de Venetiaan Antonio Caldara (1671-1736). In 1716 vestigde hij zich in Wenen, waar hij vicekapelmeester werd. Uit zijn overweldigende productie aan opera’s, oratoria, cantates, liturgische werken en instrumentale muziek (meer dan 3000 werken!) blijkt hoe veeleisend zijn opdrachten waren. Elk jaar werd er van hem onder meer een nieuw geestelijk oratorium verwacht om uitgevoerd te worden tijdens de Vasten. De meeste oratoria beginnen met een ‘sinfonia’, een korte instrumentale inleiding. De sinfonia tot het oratorium Maddalena ai piedi di Cristo, dat dateert uit Caldara’s jaren in de Dogestad, verraadt de typische Venetiaanse vioolstijl, die geassocieerd wordt met Vivaldi.
Opvallend is vooral de ritmische ‘drive’ en de briljante schrijfwijze voor de strijkers. Naast oratoria werden in de liturgie vaak ook zuiver instrumentale composities uitgevoerd, vaak sfeerscheppend en meditatief. Antonio Vivaldi (1678-1741) componeerde twee sonates Al santo sepolcro, uit te voeren bij het Heilig Graf. Ze waren wellicht bedoeld voor liturgische diensten tijdens de Goede Week. De Sonate RV130 is tweedelig: een largo (langzaam) en een fugatisch allegro (snel). Het constant herhaalde dalende motief in het largo roept een sfeer op van rouw en verdriet. De aansluitende snelle fuga past perfect in een liturgisch kader: de stijl is immers die van het ‘geleerde contrapunt’, dat vaak met religieuze muziek werd geassocieerd. Vivaldi is uiteraard op zijn best in zijn vioolconcerti, waarvan hij het ‘klassieke’ type definitief vastlegde: driedelig in de opeenvolging snel-langzaam-snel, met in de snelle, ritmisch stuwende hoekdelen een evenwichtige combinatie van een (vaak virtuoze) solist en een ensemble van strijkers, en in het langzame middendeel meestal een lyrische solo. Aan keizer Karel VI droeg hij in 1727 en 1728 twee bundels vioolconcerti op. In een handschrift is het vioolconcerto RV171 aangeduid als ‘per Sua Maestà Catollica Cesarea’ (voor zijne katholieke keizerlijke majesteit). Het beantwoordt perfect aan de voorstelling van een ideaal concerto. Ignace Bossuyt
Muziek voor en van de keizer Toen Ferdinand II, de katholieke koning van Hongarije en Bohemen in 1619 keizer van het Duitse Rijk werd, koos hij Wenen als residentiële verblijfplaats. Meteen werd het de hoofdstad van het Duitse Rijk. In 1622 huwde Ferdinand II met Eleonora Gonzaga wat van cruciaal belang bleek voor het Weense culturele leven, in het bijzonder het muzikale. Vanaf dan deden de vernieuwende (sedert Monteverdi vooral Italiaanse) tendensen er hun intrede en werd Wenen al vlug een Europees muziekcentrum, mede te danken aan de uitzonderlijke kwaliteit van de keizerlijke hofkapel die onder Ferdinand II’s bewind (1619 tot 1637) in Wenen werd gevestigd. Met vooraanstaande Italiaanse musici afkomstig uit Florence, Mantua, Rome en vooral Venetië werd toen een band gesmeed die bijna 200 jaar lang zou standhouden. De eerste kapelmeesters onder Ferdinand II waren Giovanni Priuli en Giovanni Valentini, beiden leerlingen van de beroemde organist van San Marco, Giovanni Gabrieli. Valentini was ook de muziekleraar van Ferdinand II’s kinderen, met succes overigens want zoon Ferdinand III werd de eerste Habsburgse keizer die componeerde.
Ferdinand II
Zowel Ferdinand II als III omarmden muziek die door A. Hauser in zijn monumentale Sociale geschiedenis van de kunst wordt omschreven als Hoofs-Katholieke Barok. Dit had ongetwijfeld te maken met hun strijd tegen het protestantisme. (Die Dertigjarige Oorlog, van 1618 tot 1648, is tot op vandaag de gruwelijkste godsdienstoorlog aller tijden.) Het verheerlijken, propageren en importeren van muziek en musici uit Italië, toen zowat de meest katholieke regio ter wereld, was hoe dan ook onderdeel – zonder meer het meest vredelievende – van een uitgekiende strategie
ingegeven door een fanatieke haat tegen al wat gereformeerd was. Dit gold alleszins wat betreft Ferdinand II, wiens streng katholieke moeder Maria van Beieren hem na de dood van zijn vader in 1590 naar de Jezuïeten in Ingolstadt stuurde. Daar kreeg hij deze haat zo degelijk ingelepeld dat hij voor het altaar van Maria in Loreto de gelofte deed enkel het katholicisme te dulden in de staten waarover hij het bewind voerde. Kort nadien begon de moordende zuivering. Zijn zoon Ferdinand III was minder fanatiek. In 1644 startte hij de vredesonderhandelingen die door zijn weigering om in zijn erflanden godsdienstvrijheid in te voeren toch tot 1648 (vrede van Münster) zouden aanslepen. In datzelfde jaar verscheen in Praag zijn Aria met 36 variaties in druk! Was Ferdinand II een zwakke keizer, volledig afhankelijk van zijn raadgevers en enkel bezeten door godsdienstijver, dan was zijn zoon Ferdinand III een grote persoonlijkheid, vroom maar minder fanatiek dan zijn vader en een groot begunstiger van kunsten en wetenschappen. De musicoloog Guido Adler verzorgde later de volledige uitgave van zijn composities (Wenen, 1892) samen met deze van de latere keizers Leopold I en Joseph I. Johan Huys
In de kijker
Tokyo String Quartet © Christian Ducasse
Revue Blanche © Matthias Schellens
zo 02.12.12 / 15.00 / Kamermuziekzaal Tokyo String Quartet / Haydn & Bartók Het Tokyo String Quartet geldt al meer dan veertig jaar als een van de beste kamermuziekensembles ter wereld. Voor het concert in Brugge koppelt het viertal het Reiter-kwartet van Joseph Haydn, de vader van het kwartetgenre, aan de twee laatste strijkkwartetten van Béla Bartók.
zo 23.12.12 / 15.00 / Kamermuziekzaal Revue Blanche / Folk Songs Het ensemble Revue Blanche gaat telkens weer op zoek naar kleur, schoonheid en emotie, over de grenzen van de stijlperiodes heen. In dit concert verzamelen deze jonge muzikanten werk van Ravel, Canteloube, de Falla, Ibert en Berio, componisten die zich elk op hun manier lieten inspireren door volksmuziek.
Ontdek het archief van herinnerde geluiden in de installatie Soundtracks van Stijn Demeulenaere, op de overloop Foyer Parterre en Foyer Balkon 1 en laat zelf een geluid uit jouw diepste herinneringen achter in een van de lege bokalen. Nog tot 01.12.2012. Concertgebouw Servies Gezellig tafelen voor of na een voorstelling met een verrassing op vertoon van het concertticket. Alle info over de zeventien deelnemende horecazaken op www.concertgebouw.be/servies.
interparking onder 't zand: 1300 parkeerplaatsen ‘eerste rang’
Coverbeeld: Bojan Cicic © Tim Mintiens / V.U. Katrien Van Eeckhoutte, ’t Zand 34, 8000 Brugge
Grensoverschrijdend netwerk voor klassieke en hedendaags klassieke muziek