Activiteitenschema : Staphorster stippelwerk Soort activiteit: bloempotje met Staphorst stippelwerk versieren Tijdsindeling : 5 min uitleg, 20 min uitvoeren en 10 min opruimen Aantal deelnemers: vanaf 2 tot 8 deelnemers. Voor wie: voor BSO kinderen van 4 en 5 jaar. Materialen: kleine bloempotjes aantal afhankelijk van groepsgrootte 5 kurken 30 spijkers diverse kleuren verf 2 schorten 1 tafelkleed. Doel: Kinderen kennis laten maken met streekgebonden decoratieve (schilder)techniek. Staphorster stipwerken Staphorst is ook bekend om haar Staphorster Stipwerk. Dit zijn diverse kleurrijke motieven die op verschillende materialen kunnen worden aangebracht. Het stipwerk komt in de klederdracht terug op de daagse muts, de kraplap en soms op de banden van de kraplap. Sinds de 17e eeuw zijn ze begonnen met de klederdracht in staphorst, deze klederdracht werd gedecoreerd met de Staphorster stipwerken.(er is niet te vinden wanneer ze precies zijn begonnen met stipwerken) In staphorst is ook een museumboerderij over Staphorst, hier vertellen ze over de boerderij, wooncultuur, klederdracht, sieraden en tradities.
Voorbereiding: De bloempotjes eerst zwart schilderen. (Acrylverf) Spijkers in de kurk prikken, zodat de kop uitsteekt en makkelijk in de verf gedoopt kan worden. Beschrijving van de activiteit: − Inleiding: Wij vertellen hoe de activiteit gaat door plaatjes te laten zien en door te vertellen wat er vroeger mee werd versierd. plaatjes en geschiedenis − We leggen uit dat ze een verfschort om moeten doen en allemaal een kurk krijgen met een spijker eraan. − Activiteitbeschrijving: ze gaan een zwart bloempotje bestippelen met een kurk en daaraan zitten spijkers die eruit steken waardoor je stippels krijgt. Die doen ze in de verf en dan op hun potje. Als ze klaar zijn mogen ze hun handen wassen − Afronding: we vragen hoe ze het vonden en ruimen het op.
Er kan met de grootte van de stippen gevarieerd worden door gebruik van verschillende afmetingen spijker koppen, sate prikkers, spelden enz. Variaties: − Je kunt ook werken op stof met textielverf. Om zakdoeken te decoreren of een eigenzinnig tafellaken te maken voor op de BSO. −
Voorbeelden motieven
Bron: http://www.museumboerderijstaphorst.nl/Dossier.php?Site=16&Artikel=48
De kleding Oorspronkelijk - tot rond 1960 - werden de kinderen direct na de geboorte ingebakerd en in de streekdracht gestoken. Deze kleding, een ‘ gebloemd mouwgien en mussien’ kende op een enkel detail na, voor een buitenstaander geen zichtbaar onderscheidt tussen een jongen of meisje. De kleuren hielden verband met het al of niet in rouw verkeren: zwart – diepe rouw, rood voor in de niet rouwperiode. Op de leeftijd van 6 – 8 weken wordt het kind gedoopt. Bij uitzondering dragen de kinderen tot in 2007 nog de traditionele ‘verpakking’. De dopeling draagt hierbij een gebloemd mouwgien en mussien. Het mouwgien is voorzien van een lint wat om de polsen wordt gestrikt. Over het mouwgien wordt een omslagdoekje gedragen. De kleuren weer aangepast aan rouw of niet rouw. De baby is stevig ingepakt in luiers en omwonden met een speciale doopdeken. De doop is de eerste gelegenheid waarbij het kind met de buitenwereld wordt geconfronteerd. Kinderen in dracht kent men tegenwoordig niet meer. We kennen in 2007 nog ongeveer 500 vrouwen die dagelijks de streekdracht dragen. De jongste van hen is 37 jaar. Men ziet in de vrouwenkleding een duidelijk onderscheidt tussen door de week en voor de zondag. Eveneens kenmerkend zijn de kleuren: rood – niet rouw blauw – lichte rouw zwart – zware rouw wit
- diepste rouw
Bij rouw wordt de muts, de omslagdoek en de kraplap vervangen door de bij de rouwfase behorende kleuren. De eerstegraads rouw over ouders, kinderen, man of vrouw is vier jaar. De tweedegraads rouw over grootouders, kleinkinderen, broer of zuster is twee jaar. Men rouwt in principe over een ieder waarvan men genodigd is voor de begrafenis. Ook tegenwoordig worden, door diegenen die in de streekdracht gekleed gaan, de rouwperioden nog sterk in acht genomen. Het duurste onderdeel van de Staphorster vrouwendracht is het zilveren oorijzer met de gouden ‘krullen’. Het aantal windingen was oorspronkelijk een aanduiding voor bezittingen van de boer ( 6 windingen voor de arbeider, 7 windingen voor de midden groep en 8 windingen met een dikkere draad voor de bovenlaag). Bij kerkelijke gelegenheden op zondag neemt bij de vrouwendracht de bijbel een belangrijke plaats in. De omvang van het zilveren beslag toonde het bezit van de draagster. Bij bepaalde families – de gegoede boeren – werd de bijbel gedragen aan een zilveren ketting. De mindere stand draagt de bijbel – afhankelijk van rouw of niet rouw- aan een blauw of zwart geklost koord.
Over het oorijzer wordt in een periode van niet rouw een gebloemde muts gedragen: de toefmuts (cornetmodel). Deze muts is aan de voor en achterzijde voorzien van een gebloemde strook kant. In een periode van zware rouw is deze muts effen blauw. Als bescherming tegen weersinvloeden dragen de vrouwen over de toefmuts een gebloemde blauwdruk hoofddoek: de noasedoek. Zoals bij de meeste drachten het geval is, geeft het bovenlichaam de indruk dat het enigszins ingesnoerd is. De breed uitstaande, van achteren door de ‘ wrongen’ opgehouden rokken, contrasteren tegen het smalle bovenlichaam, dat bovendien door de verhoogde taille vrij kort lijkt. Door de zwaarte van de rokken houdt de vrouw het bovenlichaam iets voorovergebogen. De kraplappen, daags van katoen of kunstvezel of met stipwerk versierd, zijn zondags buiten de rouw van meerkleurige met rood gebloemde wollen mouseline. Doorgaan dragen de vrouwen geen twee zondagen achtereen een kraplap met eenzelfde motief. De schorten voor bij de kerkdracht zijn – buiten de rouw - aan de bovenzijde voorzien van een gebloemde boord. Het motief en de materiaalsoort is hierbij afhankelijk van de combinatie met de overige kleding. De zwarte schoenen zijn op zondag bij kerkelijke gelegenheden voorzien van de grote zilveren gespen. Bij begrafenissen is men – behalve de blauwdruk hoofddoek - geheel in het zwart gekleed. Zo met gebogen hoofden gaat men achter het lijk naar het kerkhof. Bij slecht weer draagt men over de kleding een zwarte cape. Hierdoor verandert het silhouet van de Staphorster vrouw als in een klokvormige driehoek. Deze cape wordt aan de voorzijde gesloten door twee, drie of vier zilveren haken. Hoewel de dracht voor een buitenstaander een grot mate van uniformiteit vertoont, streven de vrouwen zelf naar een zekere variatie binnen de eenvormigheid. De kleding speelt een belangrijke rol in het leven van de vrouwen. Men brengt uren op de markt door op zoek naar een nieuwe stof voor ‘ stukkies’, kraplappen en borstrokken. Aan het maken en verstellen van de onderdelen wordt veel tijd besteed. Bepaalde onderdelen van het kostuum vervaardigt men zelf, andere worden aan naaisters uitbesteed. De dag, waarop men zich in de kleren kan laten bewonderen is zondag: men probeert dan, zo mooi en origineel mogelijk in de kerk te verschijnen. Niet alleen let men op de eigen kleding, maar ook op die van de mede kerkgangsters. Het is vooral in deze onderdelen van het kostuum dat men origineel kan zijn. Het vervult de draagster met een zekere trots, als zij uniek is met haar combinatie, waarop anderen hun blikken werpen. In de zondagdracht, voornamelijk nog bij de ouderen, komt het verschil in ‘standen’ ook meer tot uiting dan in de kleding van door de week.
De Staphorster ziet aan de kleding meer af dan een buitenstaander, die alleen oog heeft voor de folkloristische kant. Maar de bewoner van het streekdorp kan aan de kleding zien of de draagster van stand is, of zij in zware of lichte rouw is, uit welk dorp zij komt (Rouveen of Staphorst); of zij op weg is naar een begrafenis en dus deel uit maakt van het ‘groeve ‘ volk. Aan de mannenkleding waren deze nuances veel minder te zien. Het vasthouden aan de dracht werkt de beslotenheid van de gemeenschap in de hand. Doordat men in de streekdracht gekleed gaat blijven zij ‘ afgesloten’ van de buitenwereld. En dit werkt weer het in stand houden van de traditie – en van de kleding -in de hand. Dat Rouveen vooruitstrevender is, is verklaarbaar door de religieuze gezindte. De waarde van de traditie wordt door hen gerelativeerd: men voelt zich uitstekend thuis in een andere omgeving. En nieuwe gewoonten dringen doorgaans via Rouveen Staphorst binnen. Deze veranderingen worden gewoonlijk als eerste opgepakt door de gereformeerden. Het waren – rond 1955 - in Rouveen de eerste meisjes die van de streekdracht (boer´ngoed) naar ‘ burger’ gingen. Regelmatig vinden er in Staphorst kledingveilingen plaats. Hierbij wordt de traditionele kleding bij opbod publiekelijk verkocht. Deze veilingen worden doorgaans druk bezocht. Aan lange lijnen worden de te verkopen onderdelen opgehangen. Een uur voor de verkoop is men in de gelegenheid om de onderdelen te bezichtigen en rond tien uur begint de veiling. De streekdracht vergemakkelijkt de sociale controle. Door de kleding wordt men buiten de gemeenschap direct als Staphorster gesignaleerd. Gaat men uit de dracht dan betekent dat een concessie aan het burgerleven.