Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller
Samenvatting — 207
Samenvatting Zijn vaders belangrijk? De relatieve invloed van vaders versus moeders op de ontwikkeling van angst bij baby’s en kinderen
208
Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het onderzoeken van de verschillende rol van vaders en moeders in de ontwikkeling van angst bij kinderen, bekeken vanuit evolutionair perspectief. In dit proefschrift lag de focus op twee ouderlijke factoren die in verband zijn gebracht met angst bij kinderen: social referencing en opvoedingsgedrag. Verschillende soorten designs (literatuuronderzoek, experimenteel design, quasi-experimenteel design, cross-sectioneel design en meta-analyse) en meetinstrumenten (vragenlijsten, scripts, observaties) werden gebruikt om de verbanden tussen angst bij kinderen en social referencingsignalen en opvoedgedrag van moeders en vaders te onderzoeken in verschillende leeftijdsgroepen: bij baby’s tussen 10-15 maanden (hoofdstuk 4 en 5), kinderen van 0-5 jaar (hoofdstuk 6) en kinderen van 8-13 jaar (hoofdstuk 3). Daarnaast werd een validatiestudie uitgevoerd naar een nieuw ontwikkelde vragenlijst voor de DSM-5 om de symptomen van angst bij kinderen op een dimensionale manier te meten (hoofdstuk 7). In hoofdstuk 2 werd een literatuurstudie gepresenteerd over de evolutionaire basis van verschillen in opvoedingsgedrag van vaders en moeders in de Westerse samenleving en dit werd toegepast op de intergenerationele overdracht van angst. In deze review werd besproken hoe de verschillende specialisaties die mannen en vrouwen hebben ontwikkeld in de loop van de menselijke evolutie zijn ontstaan (dat wil zeggen sociale competitie en het nemen van risico’s voor mannen, en zorgen, geruststellen en emotionele banden opbouwen voor vrouwen). Daarnaast werd geconcludeerd dat deze specialisaties nog steeds zijn terug te zien in het opvoedingsgedrag van vaders en moeders. Kort samengevat: vaders moedigen hun kinderen meer aan tot het nemen van risico’s en het aangaan van competitie dan moeders, terwijl moeders meer bescherming bieden en hun kind meer stimuleren voor anderen te zorgen. Er werd ook aangetoond dat zowel het opvoedingsgedrag van moeders als dat van vaders een rol speelt bij de ontwikkeling van angst bij het kind. Soms werden alleen effecten gevonden voor moeders en niet voor vaders, of andersom. De verschillende rol van social referencingsignalen van moeders en vaders bij de angst van het kind werd onderzocht in hoofdstuk 3 en 4. In hoofdstuk 3 werden twee experimentele studies beschreven waarin de relatieve invloed van social referencingsignalen van vaders en moeders op de angst bij het kind werd bestudeerd. Kinderen tussen de 8 en 13 jaar kregen scripts (verhaaltjes) te lezen over onbekende en ambigue situaties (niet-sociale situaties in Experiment 1 en sociale situaties in Experiment 2) waarin ofwel de moeder ofwel de vader angstig of vol zelfvertrouwen reageerde. Kinderen moesten aangeven hoe angstig ze zich in
Samenvatting — 209
deze ingebeelde situaties zouden voelen. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat zowel de social referencingsignalen van moeders als die van vaders belangrijk waren voor de angstige reacties van kinderen op ambigue situaties. Daarnaast bleek dat het social referencingproces niet afhing van de evolutionaire expertise van vaders en moeders met de situaties. In hoofdstuk 4 werd het visual cliffparadigma, waarin baby’s van 10-15 maanden oud door hun moeder of vader werden aangemoedigd over een met plexiglas bedekte afgrond te kruipen, gebruikt om te onderzoeken of social referencingprocessen tussen vaders en hun baby’s verschilden van die tussen moeders en hun baby’s. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek was dat meer angstig gedrag van de vader was gerelateerd aan meer angst bij de baby voor en vermijding van de visual cliff. Dit verband werd niet gevonden voor moeders en hun kinderen. Deze bevinding suggereert ofwel dat vaders een belangrijker rol spelen bij de overdracht van angst bij het verkennen van ambigue situaties, ofwel dat het gedrag van baby’s meer angst bij hun vaders oproept dan bij hun moeders in ambigue situaties. Verschillen in het verband tussen opvoedgedrag van vaders en moeder en de angst bij het kind werden onderzocht in hoofdstuk 5 en 6. In hoofdstuk 5, een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek, werd ten eerste onderzocht hoe de symptomen van specifieke angststoornissen (agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, separatieangststoornis, sociale angststoornis, en specifieke fobie) waren gerelateerd aan het opvoedgedrag van moeders en vaders naar hun 10-15 maanden oude baby. Ten tweede werd onderzocht of het opvoedgedrag van vaders en moeders verschillend was geassocieerd met angst bij het kind. Wat betreft de eerste vraag bleek dat voor moeders alleen symptomen van de gegeneraliseerde angststoornis waren geassocieerd met minder uitdagend opvoedingsgedrag en meer overbetrokkenheid, terwijl voor vaders alleen symptomen van de sociale angststoornis waren gerelateerd aan minder uitdagend opvoedgedrag en meer overbetrokkenheid. Met betrekking tot de tweede vraag toonden de resultaten van hoofdstuk 5 aan dat uitdagend opvoedgedrag van vaders, maar niet van moeders, was geassocieerd met minder angst bij de baby en dat overbetrokkenheid van vaders, maar niet van moeders, was gerelateerd aan meer angst bij de baby. In hoofdstuk 6 werd een meta-analyse van de verschillende effecten van opvoedingsgedrag van moeders en vaders op angst bij kinderen tussen de 0 en 5 jaar gepresenteerd. Voor moeders en vaders werden aparte meta-analyses uitgevoerd. Vijf vormen opvoedingsgedrag die zijn gerelateerd aan angst bij kinderen werden onderzocht: overcontrole, overbescherming, overbetrokkenheid, bevordering van de autonomie en uitdagend opvoedingsgedrag. De verbanden tussen opvoedingsgedrag en angst bij het kind waren in deze leeftijdsgroep
210
over het algemeen klein. Wat betreft de verschillende associaties tussen het opvoedgedrag van moeders en vaders en angst bij het kind gaven de resultaten aan dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders was geassocieerd met minder angst van hun kinderen, terwijl uitdagend opvoedingsgedrag van moeders niet was gerelateerd aan angst bij hun kinderen. De associaties tussen overcontrolerend, overbeschermend en overbetrokken opvoedingsgedrag en angst bij het kind verschilden niet voor moeders en vaders. Er werden geen onderzoeken gevonden waarin autonomiebevorderend gedrag van vaders werd bestudeerd. Samengevat: uit deze meta-analyses bleek dat opvoedingsgedrag van vaders even belangrijk is als opvoedingsgedrag van moeders bij angst van jonge kinderen. Ten slotte werd in hoofdstuk 7 een validatiestudie beschreven naar een nieuw ontwikkelde vragenlijst voor de DSM-5, de Dimensional Anxiety Scales, om angstsymptomen van kinderen in de leeftijd van 8-13 jaar en hun ouders uit een steekproef uit de algemene populatie te bestuderen. Deze dimensionale schalen meten zes angststoornissen: agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, separatieangststoornis, sociale angststoornis en specifieke fobie. De schalen voor elke stoornis zijn consistent in inhoud en structuur en beoordelen de hoofdkenmerken van angst en vrees die de verschillende angststoornissen gemeen hebben, binnen de specifieke context van elke stoornis. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat de Dimensional Anxiety Scales een valide en betrouwbaar instrument zijn voor de beoordeling van angst in de algemene populatie en dat deze schalen kunnen worden gebruikt voor het screenen van angststoornissen bij kinderen. In hoofdstuk 8 werd geconcludeerd dat de resultaten van dit proefschrift duidelijk aantonen dat vaders net zulke belangrijke social referencingfiguren zijn als moeders en dat het opvoedgedrag van vaders net zo belangrijk is als dat van moeders bij angst in de kindertijd. Dit proefschrift biedt zelfs enig bewijs voor de hypothese dat angstige social referencingsignalen van vaders sterker samenhangen met angst bij kinderen dan dezelfde signalen van moeders (hoofdstuk 4) en dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een grotere rol speelt bij de angst van kinderen dan uitdagend opvoedingsgedrag van moeders (hoofdstuk 6). Deze bevindingen kunnen belangrijke implicaties hebben voor de preventie en behandeling van angst bij kinderen. Vaders kunnen fungeren als een buffer tegen de angst van hun kinderen als ze geen angstige signalen naar hun kind zenden in situaties die niet gevaarlijk zijn en als ze hun kinderen stimuleren en uitdagen hun grenzen te verleggen.