BBLIpTHEEK KITLV 0175 1906
n 4?i6/^do
'fâ
U.JÜLI
l II,|iII|l|f
/-
Neerlands
Koloniën.
-Äti.
L-J/OA/X.
Neerlands Koloniën, beknopte handleiding ten dienste van het onderwijs, door
ü.
SCHUILING,
Leer aar aan de Rijhs-Kweekschool
te Deventer.
Met vele platen en figuren, benevens enkele schetskaarten.
»
Z U T P H E N,
W. J. T H I E M E & Cie. 1898.
ù yz?2~
^ t
INHOUD. [.
INSULINDE.
Blz.
Algemeen Overzicht
\
§ 1. Ligging. — § 2. De zeeën. —§ 3. Het vulkanisme. — § 4. Het klimaat. — § 5. De flora. — § 6. De fauna. — § 7. De natuurlijke verdeeling van Insulinde; de bodem.— § 8. De bevolking. — § 9. De politieke verdeeling; bestuur. I.
Aziatisch-Insulinde
22
a. Java (met Madoera)
22
§ 10. Algemeen overzicht. — § 11. He> bergland van "West-Java. — § 12. Het bergland van Midden-Java. — § 13. Het Bergland van Oost-Java. — § 14. De laagvlakten ; algemeen overzicht. — § 15. De vlakte van West-Java. — § 16. De n. vlakte van Midden-Java. — § 17. De z. vlakte van Midden-Java. — § 18. De vlakte der Beneden-Solo. — § 19. De centrale vlakte van OostJava. — § 20. De z. vlakte van Java's Oosthoek. — g 21. Madoera. — § 22. De hoogtezonen in verband met de cultures. — § 23. De heete zone. — § 24. De gematigde zone. — § 25. De koele en de koude zonen. — § 26. De drie stammen. — § 27. De Nederlanders op Java.
b. Sumatra
62
§ 28. Algemeen Overzicht. — § 29. Het bergland en de kleine vlakten aan de westkust. — § 30. Plaatsen. — § 31. De oostelijke vlakte. — § 32. Bevolking. — § 33. Bestuur en verdeeling. c. De eilanden in het verlengde van Malaka . . . .
78
§( 34. Algemeen overzicht ; de Straits Settlements. — § 35. Kiou, Bangka en Blitoeng. d. Borneo
82
§ 36. Algemeen overzicht. — § 37. Planten en dieren; menschen. § 38. De Wester-afdeeling. — § 39. De Zuideren Ooster-afdeeling. — § 40. Engelsch-Borneo. e. De Philippinen
.
§ 41. Beschrijving.
.
.
.
,
94
Biz.
IT. Celebes
93
§ 42. Algemeen overzicht. — § 43. De twee middelste schiereilanden. — § 44. Het zuidelijk schiereiland. — § 45. Het noordelijk schiereiland. — § 46. Staatkundige indeeling. III.
De Kleine Soenda eilanden
101
§ 47. Algemeen overzicht. — § 48. Bali en Lombok. § 49. Soembawa. — § 50. De residentie Timor. IV.
De Molukken
103
§ 51. Algemeen overzicht. — § 52. De groep van Halmaheira. — § 53. De eilanden om de Banda zee.
V. Australisch-Insulinde
HO
§ 54. Beschrijving.
II.
DE NEDERLANDSCHE BEZITTINGEN IN AMERIKA.
1. Suriname
H2
§ 55. Guyana. — § 56. Suriname.
2. Nederlandsch West-Indië § 57. Ligging. — § 58. De Nederlandsche Kleine Antillen. — § 59. De groep van Curaçao.
117
VOORBERICHT
De belangstelling in onze heerlijke en kostbare tropische koloniën 'neemt toe, naarmate de middelen van verkeer se tot ons doen naderen en de geheimen harer natuur door de elkander steeds sneller opvolgende ontdekkingen en nasporingen worden ontsluierd. Ook bij het onderwijs wordt langzamerhand meer plaats voor de studie er van ingeruimd, terwijl op de verschillende examens de oppervlakkige kennis van voorheen voor beter en dieper inzicht plaats moet maken. Evenals voor Nederland, heb ik daarom gemeend, ook voor Neerlands koloniën een afzonderlijk werkje te moeten samenstellen, althans voor hen, die meenen, dat het gewone algemeene leerboek der aardrijkskunde niet meer toereikende kan heeten. Daarmede is tevens voldaan aan het verzoek van enkele collega's, die den wensch hebben geuit, naast mijn „Beknopt Leerboek" of „Onze Aarde" zulk eene handleiding voor hun onderwijs aan gymnasien en burgerscholen te hebben. Te meer ben ik tot het schrijven daarvan overgegaan, omdat juist de laatste jaren zooveel nieuws en ivetenswaardigs op het gebied van de aardrijkskunde onzer bezittingen hebben gebracht, terwijl de bestaande handleidingen, ook de nieuwste, daarvan vaak in 't geheel geen melding maken. Dit werkje kan, wal de hoogere klassen der lagere school betreft, tevens dienst doen als handleiding bij de ter perse zijnde Schoolkaart van Insulinde, die binnen korten tijd het licht zal zien. Wat de methode betreft, héb ik ook hier het beschrijven naar geographische landschappen toegepast, vooral op de hoofdeilanden en Sumatra.
Wat de schrijfwijze der namen betreft, is overal, om aan de heerschende verwarring een eind te maken, de Woordenlijst van het Kon. Ned. Aardr. Genootschap (1897) gevolgd, evenals op de straks genoemde „Schoolkaarf' en op de drie bladen van den nieuwen druk in den met den heer BEEKMAN samengestelden Schoolatlas der geheele Aarde. Op deze laatste is tevens eene nieuwe Geologische kaart van Java en Madoera (naar Verbeek en Fennema) aangebracht, waardoor de studie van Java, als vroeger die van Nederland, eenen hechteren grondslag heeft gekregen. Het schetskaartje van „De groote merenlaagle van Celebes" is vervaardigd naar de oorspronkelijke kaarten der heeren SARASIN in de Verhandlungen d. Gesellsch. f. Erdkunde Merlin 1895 en '96. De statistische gegevens zijn meestal ontleend aan het Koloniaal Versla" van 189G. De cijfers tusschen haakjes, achter de plaatsen, wijzen de duizendtallen inwoners aan. En hiermede zij deze schoolhandleiding in de aandacht van de medeonderwijzers aanbevolen, terwijl ik van welwillende op- en aanmerkingen gaarne een goed gebruik zal maken. R. SCHUILING. Deventer, Febr. '98.
LlimpiUMBBB^gB
I. IN8ULINDE. 1. Algemeen overzicht. § 1. igging.
Het deel der aarde, dat niet door water is bedekt, bestaat uit d r i e v a s t l a n d c n en e e n e g r o o t e m e n i g t e e i landen. ( Europa il. d e O u d e W c r e 1 d ] Azië Afrika do d r i e v a s t l a n d c n Amerika f |2. de N i e u w e W e r e l d , Noord (zuid-Ji il-Amerika 3. A u s t r a 1 i ë (Nieuw-Hollànd) Wel zijn deze drie thans door zeeën en zeestraten gescheiden, maar verschillende eilanden en eilandenrijen wijzen op de vroegere verbinding ; ze zijn als 't ware de bruggen, die aanduiden, dat de drie vastlanden bijeen behooren. He b e 1 a n g r ij k s t e e i 1 a n d e n b r u g d e r a a r d e verbindt de Oude Wereld, en wel Azië, met Australië ; ze is door Muitatuli I n s u l i n d e ( = »eilandenrijk") genoemd, naar het Latijnsche woord i n s u l a . Ze sluit aan Z u i d o o s t-A z i ë vooral op d r i e p u n t c n, n.l. bjj F o r m o s a , M a l a k a en k a n p Xe g r a ï s (aan de westzijde van Achter-Indië I ; met A u s t r a 1 i ë is ze verbonden door N i c u w( i u i n e a (het grootste eiland der aarde) en den I) o d e m d e r zeer ondiepe II a r a f o e r a z e e. I n s u l i n d e ligt tusscheu 21° N.B. en 1 1 ° Z . B . ; de K r e e f t s k e e r k r i n g snijdt F o r m o s a . De A e q u a t o r gaat over de drie grootste eilanden en snijdt de twee grootste vrij wel midden door (welke ?). Al de plaatsen en eilanden hebben dus tweemaal per jaar de zon loodrecht boven zich, die op het N. H. in ons zomerhalfjaar, die op het Z. 11. in ons winterhalfjaar. Ze komt er steeds tusschen half zes en half zeven op en gaat dus ook om dien tijd onder. De schemering duurt er kort, veel korter dan bij ons, daar de zon er 61' loodrecht öf bijna loodrecht uit de kim verrijst en ook zoo ondergaat, zoodat ze spoedig 16» onder den horizon gedaald is (dan houdt de schemering overal op). Van deze korte schemering zijn ongeoefende reizigers meermalen de dupe geworden. B. SCHUILINO, Neerlands Koloniën. 1
2 Insulinde ligt tusschen 920 en 135" (tot en niet de A r o e e i 1 a nd e n) O. L. v a n G r e e n w i c h . Amsterdam en Batavia verschillen 102° in lengte en dus 102 X * m m ' °' *> u u r 48 min. in tijd. Te Batavia is het namelijk steeds zooveel later. Het gebied van Insulinde werd over zee het eerst bereikt door de S p a n j a a r d e n en de P o r t u g e e z e n. V a s c o de G a m a bereikte Voor-Indio in 1498 om Afrika heen, dus v a n h e t w e s t e n ; M a g e l h a e n s bereikte Insulinde (de Philippijnen) in 1520 om Zuid-Amerika heen,dus v a n h e t o o s t e n . Daar Columbus meende, Indië te hebben bereikt, werd Insulinde later O o S t - I n d i ë genoemd, tegenover W e s t - I n d t ë , de eilandenbrug tusschen Noord- en Zuid-Amerika. De zeeweg naar Insulinde is sedert 1869 aanzienlijk korter dan vroeger door het graven van het S u e z - k a n a a l . Daardoor ontstond een nieuwe waterweg dwars door de Oude Wereld. De wegen o m A f r i k a en o m Z u i d-A m e r i k a vorderen v o o r z e i l s c h e p e n beide ongeveer 9 O dagen, die d o o r het Suez-kanaal voor stoom s c h e p e n 3 0 à 4 0 dagen. Gemiddeld volgen per dag een IOtal Suez-booten dezen weg naar Zuidoost-Azië. l)e plannen, om ook dwars door de Nieuwe Wereld eenen waterweg te openen, hebben tot dusverre schipbreuk geleden. Het graven van het P a n a m a - k a n a a l is op noodlottige wijze gestaakt ; aan het N i c a r a g u a-k a n a a l wordt door de Amerikanen bij horten en stooten gewerkt. De s n e l l e o n t w i k k e l i n g v a n d e E n g e l s c h e k o l o n i ë n in A u s t r a l i ë , z o o w e l a l s v a n d e k o l o n i ë n e n s t a t e n in Z u i d o o s t - A z i ë , h e e f t d e b e t e e k e n i s van h e t t u s s c h e n g e l e g e n I n s u l i n d e in o n z e e e u w aanzienlijk doen t o e n e m e n . De stoombootmaatschappijen, die Insulinde niet het moederland verbinden, zijn : 1. de m a a t s c h a p p i j N e d e r l a n d , afvaart van Amsterdam; 2. de R o t t e r d a m sch e L l o y d , afvaart van Rotterdam (beide maildienst) ; 3. de m a a t s c h a p p i j O c e a a n , van Amsterdam via Liverpool naar Batavia (goederenvervoer). De Suez-booten van de maatschappij Nederland doen Genua, die der Lloyd Marseille aan ; verder alle Port-Said, Suez en Aden, op de terugreis, om de pelgrims, vaak ook Mekka's haven Dzjidda. De océanographie onderscheidt d r i e o c e a n e n : den A t l a n t i s c h e n , den G r o o t e n of S t i l l e n , en den I n d i s c h e n O c e a a n . Ze zijn bekkens met eene gemiddelde diepte van
:: 3000 à 4000 M., die door verzakking van groote deden der aardkorst zijn ontstaan. I n s u l i n d e ligt tusschen den G r o o t e n en den I n d i s c h e n O c e a a n ; tusschen de honderden eilanden onderling, alsmede tusschen deze en de beide vastlanden vindt men een twaalftal z e e ë n , welke te zamen door den Duitschen oceanograaf Kr üm in el (professor te Kiel) A u s t r a a l a z l a t i s c h e M i d d e l z c e zijn genoemd. Die twaalf deelen dezer middelzee zijn niet alle van dezelfde natuur. De J a v a zee b. v. is wegens de g e r i n g e d i e p t e te vergelijken met de Noordzee ; eene daling van 100 M. zou bijna de geheele zee doen verdwijnen; op de meeste plaatsen kunnen groote schepen wel ankeren. De drie zeestraten aan de noordwestzijde (welke?) voeren naar h e t eveneens ondiepe zuidelijke d e e l d e r C h i n e e s c h e Zee (of Z u i d c h i n e e s c h e Zee, Chin. Ilan hai = »Zuidzee"). De ondiepe H a r a f o e r a zee tusschen Nieuw-Guinea en Australië werd reeds genoemd. De M o l u k s c h e zee — tusschen Noord-Celebes en Halmaheira, zuidwaarts tot de Soela eilanden — is eene d i e p e zee, ' die van de laatstgenoemde eilandengroep noordwaarts gaandeweg wat dieper wordt, zoodat het water van den Grooten Oceaan er vrijen toegang heeft. Men kan deze zee dus als eene groote golf van den Grooten Oceaan beschouwen. Als zoodanig; staat ze onder de zeeën van Insulinde geheel alleen. De C h i n e e s c h e zee is voor 't groolste deel een d i e p b e k k e n , dat door eenen hoogen d r e m p e l — tusschen de Philippinen en Formosa — van den Grooten Oceaan gescheiden is, zoodat al het water dier zee beneden den drempel geene vrije gemeenschap heeft met den Grooten Oceaan, waarvan de Chineesche zee eigenlijk een onderdeel is. Het deel der zee
GROOTE OCEAAN !ÏOOO M.
ONDERZEESCHE
BEKKENS
IN
NSULINDE
beneden den drempel heet e e n o n d e r z e e s c l i b e k k e n en zulk een bekken heeft deze twee eigenschappen : 1*
4 a. het heeft eene c o n s t a n t e t e m p e r a t u u r , die des te hooger is, naarmate de drempel hooger ligt; b. het heeft niet v e e l d i e r l i j k e n p l a n t a a r d i g l e v e n , daar zijn water weinig zuurstof bevat, wijl het nooit in directe aanraking met den dampkring komt. Soms komt men over den drempel nog eerst in een tweede bekken, dat dan op zijne beurt door eenen drempel van den oceaan gescheiden is, b. v. bij de Mi n d o r o z e e (zie de doorsnede) en de B a n d a z e e . De n o " niet genoemde onderzeesche bekkens van Insulinde vindt men in: d e C e l e b e s z e e , d e Ce r a m z e e , de Sa w o e z e e , d e F l o r e s z e e en de A n d a m a n s c h e z e e . Deze namen hebben dus betrekking op de zeebekkens en niet op een willekeurig stuk van de watervlakte in Insulinde. De naam M o 1 u k s c h e z e e voor „het water aan weerszijden der Soela eilanden", de naam T i m or z e e voor „hot water rondom Timor" kan in die beteekenis niet meer gebruikt worden, want in de allereerste plaats moeten de verschillende bekkens namen hebben. Vandaar enkele nieuwe namen, zooals : S a w o e z e e , M i n d o r o z e e en An dain a n s e h e ze c. Het diepste dezer zeebekkens is de B a n d a z e e (zie de kaart). Verschillende z e e s t r a t e n of met de beide oceanen.
verbinden
deze zeeën onderling
Welke zeeën verbinden : de s t r a a t v a n M a 1 a k a ; s t r a a t Soenda; straat B a n g k a , de (Ja s p a r s t r a t e n en s t r a a t K a r i m a t a ; do s t r a a t v a n V o r m o s a ; de s t r a a t van Makasar; s t r a a t Bali; s t r a a t Lombok; s t r a a t A l l a s on s t r a a t S a p i; s t r a a t O m b a a i ; de M a n i p a s t r a a t en P i t t's P a s s a g e ? "Waarom zou men spreken van G a s p a r s t r a t e n (in het niv.)? De zeeën van Insulinde munten uit door natuurschoon. Het doorschijnende water, de helder blauwe kleur, de tropische plantengroei langs de kusten en de scherpe omtrekken der vele vulkanen dragen daartoe in hooge mate bij. Na heete dagen vooral ziet men h e t l i c h t e n d e r z e e : een zacht, blauwachtig licht bedekt de watervlakte en fonkelt nu en dan als de heldere sterrenhemel, vooral in het zog van schepen; het wordt veroorzaakt door microscopische diertjes, die een phosphorachtig licht uitstralen. De v l o e d g o l f , die tweemaal per etmaal uit den Grooten (Jceaan in de zeeën van Insulinde doordringt, veroorzaakt slechts op sommige plaatsen een aanzienlijk verschil tusschen H. W. en L. W. In d e Chi n e e s c h e ze e merkt men haar meestal
.) maar eens per etmaal; in de J a v a zee, die de vloedgolf van daar ontvangt, meestal ook maar eenmaal. In straat Bali en de verdere zeestraten tusschen de K l e i n e S o e n d a e i l a n d e n veroorzaken eb en vloed vrij sterke stroomingen. In de zeeën zelve zijn de z e e s t r o o m i n g e n afhankelijk van de moesons, zooals we straks zullen zien. § 3. Tusschen de genoemde wateren vindt men de vele kleine en Het vulka-groote e i l a n d e n , welke 1e zamen eene oppervlakte hebben, nisme. 7Q0 g r o o t a ] s n e j d e r d e d e e l der Austraalaziatische Middelzee. Den bodem dier eilanden zullen we later nader leeren kennen,
Krakatau vóór en na 27 Aug. 1883. (de gewone cijfers duiden de tegenwoordige, de Romeinsche de vroegere zeediepte, en op de eilanden de hoogte van deze, aan) maar op ëén kenmerk moet reeds hier gewezen worden, namelijk op het v u l k a n i s m e , wijl het in zulk een nauw verband staat met de aanwezigheid der vele diepe zeebekkens. Deze laatste zijn immers ontstaan, doordat langs b r e u k l i j n e n in de aardkorst deelen van deze tot op aanzienlijke diepte zijn verzonken. Langs die lijnen zijn de steile randen in verschillende richtingen gescheurd, en door die scheuren en spleten zoeken de lava en andere vulkanische producten (s t e e n e n , zand, asch) eenen uitweg naar boven, waarbij vooral de wa-
6 t e r d a m p van het in de spleten der aardkorst gedrongen water als drijfkracht dienst doet. Uoor de eigen warmte der aarde gaat dit water namelijk op groote diepte in stoom over Overeenkomstig deze theorie vindt men dan ook l a n g s d e d i e p s t e b e k k e n s e n l a n g s d e b u i t e n r a n d e n v a n Ins u l i n d e het levendigste v u l k a n i s m e . Tevens heeft men daar de meeste en hevigste a a r d b e v i n g e n . a. l a n g s d e n I n d i s c h e n O c e a a n : ° o p de A n d a m a n e n de N i c o b a r e n , S u m a t r a , J a v a en de K l e i n e S o e n d a eilanden. Op Sumatra en .Java liggen de vulkanen in lange rjjen volgens de strekking dezer eilanden boven 1 e n g t e s p 1 e t o n, waarop de vulkaankegels zieh als oven zoovele schoorsteonen verheffen ; van afstand tot afstand worden deze lengtespleten echter, meer of minder rechthoekig, gesneden door d w a r s s p l e t e n , waarboven dan eenige kegels naast elkander staan.
PROFIEL
LANGS
DE LIJN
C—H
RAKATA VERLATEN EIL:
Waar de 1 e n g t e s p 1 e t e n van Sumatra en Java elkander onder eenen stompen boek ontmoeten, ligt de vulkaan K r a k a * a n die sedert de hevige uitbarsting van 27 Aug. 1883 de geheele wereld' door berucht is. Hij is tevens de middelste van zeven vulkanen die op eene d w a r s s p l e e t liggen; de uitersten dezer zeven zijn de zuidoostpunt van Sumatra en de westpunt van Java. Bjj de genoemde uitbarsting ging liet centrum der groep van Krakatau, o. a. het donker geteekende deel van Ra k a t a ( K r a k a t a u ) (zie het kaartje), oenige honderden meters naar beneden, terwijl ook een stuk in de lucht werd geschoten, liet vallende puin deed een paar eilandjes ontstaan, die echter niet tegen de erosie bestand bloken. De fijne aschdeeltjes en de waterdamp veroorzaakten nog dagen na de uitbarsting eene blauwe of groene zon en roode schijnsels aan den hemel, zelfs in onze streken. De golven, die de instorting van het centrale deel deden ontstaan, teisterden in hooge mate de naaste kusten van Java en Sumatra; 36000 menschen, voor i/3 Javanen, verdronken.
7 Bijna even berucht is de T a m b o r a op Soeinbawa, L a v a-s t r o o m e n uit do laatste eeuwen zjjn in Insulinde bjjna geheel onbekend. De vulkanen werpen er zoo goed als altijd asch zand en steenen uit. b. l a n g s d e n G r o o t e n O c e a a n : de buitenrand der P h i l i p p i n e n , de T a l a u t e i l a n d e n en de noordkust van Nieuw-G u i n e a. Vooral het eiland L u z o n is door de vele uitbarstingen en aardbevingen berucht. c
langs den o ostrand der zeer diepe Banda
zee.
Prof. Wichmann verdeelt de eilanden om deze zee in eene b u i t e n en eene b i n n en r ij. De eerste is ten deele, de laatste geheel en al vulkanisch. In de binnenrij is de G o e n o e n g A p i ( = V u n r b e r g), de werkende vulkaan der Banda eilanden, het meest bekend.
d. l a n g s de b e i d e zijden d e r M o l u k s c h e zee; aan de westzijde de Minahasa en de T a l a u t e i l a n d e n , aan de o o s t z i j d e B a t j a n , T i d o r e , T e r n a t e en het noordelijke schiereiland van Ha lm a h ei ra. In de Minahasa werkt de L o k o n gedurig, op de Sangi eilanden heeft de A w o e h zich in de laatste jaren door verschillende hevige uitbarstingen berucht gemaakt.
Door de vele en hevige regens en de lichte verweerbaarheid der vulkaanmantels zijn deze bijna alle g e r i b d ; in de geulen tusschen de plooien der mantels ruischen in den regentijd de stortbeken. De groote Indische vulkanen zijn meestal sameng e s t e l d : in de oude kratervlakte, hetzij in het midden of in den rand, zijn nieuwe kraters ontstaan. Evenals in de vulkanische deelen van Italië, vindt men ook hier op vele plaatsen m o f e t t e n (koolzuurbronnen) en sol fat a r e n (zwavelbronnen). Door de vele zwaveldampen zijn de binnenwanden der kraters vaak met eene laag z w a v e l bedekf. In de k r a t e r s vindt men door de vele regens vaak meert j e s ; in de werkende kraters zijn ze z u u r (d. i. het water bevat zwavelzuur), anders zoet. De gunstige verdeeling van landen water geeft aan Insulinde het heerlijkste tropische klimaat, dat men zich denken kan: overv l o e d van vocht n a a s t o v e r v l o e d van w a r m t e . De sjemid-
8 delde jaartemperatuur ligt tusschen 20" en 28° ; te Batavia heeft de k o e l s t e maand ( J a n u a r i ) eene temperatuur van 25J°, de w a r m s t e (April) eene van 27°. Om de regelmatige afwisseling der jaargetijden en, in verband daarmede, der regen- en droge winden ( j n o e s o n s ) te leeren verstaan, moeten we ons herinneren, dat Insulinde de eilandenbrug is tusschen Azië en Australië. In onzen z o m e r is de luchtdruk in C e n t r a a l - A z i ë , ten gevolge van de groote hitte aldaar, l a a g , die in het binnenland van A u s t r a l i ë , waar het dan winter en dus koel is, vrij h o o g . Daardoor stroomt dan de lucht over de eilandenbrug noordwest-' waarts naar Azië. De wind is dus z u i d o o s t . Alleen voor het uiterste noordwesten van Insulinde, dus voor h e t u i t e r s t e n o o r d e n v a n A t j e h en de w e s t h e 1 f t d e r P h i 1 i p p ij n en, geldt dit niet. Daar is de wind des zomers, als in Zuid-Azië, z u i d w e s t . In onzen w i n t e r is de luchtdruk in 't binnenland van Aus t r a l i ë , ten gevolge van de groote z o m e r h i t t e , l a a g , die in Centraal-Azië, in verband met de strenge w i n t e r k o u d e , h o o g . Daardoor stroomt dan de lucht over de eilandenbrug zuidoostwaarts naar Australië. De wind is dus n o o r d w e s t . Alleen aan den rand van Insulinde langs don Grooten Oceaan is dit niet hot geval. Daar waait, zooals in de meeste tropische streken van het N. IL, de n o o r d o o s t p a s S a a t . In bijna geheel Insulinde is d e n o or d w e s t m o e s o n r e g e n w i n d , d e z u i d o o s t m o e s o n d r o g e w i n d . Onze winter is dus in den regel de regentijd. Uitzonderingen op deze regels: o. de streek van den z u i d w e s t m o e s o n (het uiterste noorden vanAtjeh on de westhelft der Philippinen), waar deze de regenwind is (in onzen z o in e r ! ) ; b. de rand langs den Grooten Oceaan (de oosthelft der Philippinen, de noordkust van Celebes, de groei) van Halmahcira, en de noordelijke helft van Nieuw-Guinea), waar de n o o r d o o s t p a s s a a t regen brengt (in onzen w i n t e r ! ) ; c. het zuidoosten (de zuidelijke helft van Nieuw-Guinea, de zuidzijde van Ceram en lioeroe, de Banda eilanden, Ambon en het zuidoosten van Celebes;, waar de z u i d o o s t p a s s a a t r e g (i n w i n d is (in onzen z o m e r !). In de meeste streken valt o o k i n d e n d r o g e n m o e s o n vrij w a t w a l e r door de w a r m t e o n w e d e r s in den namiddag, een gevolg van de groote hitte in den voormiddag, die de
9 lucht snel doet uitzetten en met deze den waterdamp in hoogere en koudere luchtlagen drijft. Vooral te B u i t o n z o r g zijn de namiddagonweders, tusschen "2 en 5 uur, zeer gewoon ; ze gaan steeds van zware regens vergezeld. B u i t e n z or g h e eft de m e e s t e on w e d e r s v an a l l e p l a a t s e n op a a r d e . Gevaarlijk zijn do tropische onweders echter niet. Bovendien is in de buurt van den aequator de afwisseling van eenen drogen en eenen natten moeson door de vele regens in alle maanden vaak niet op te merken. De overgangen tusschen den drogen- of g o e d e n - en den natten- of k w a d e n m o e s o n heeten k e n t e r i n g e n ; ze vallen m e e s t a l i n A p r i l e n O c t o b e r , en brengen in den regel buiig, onbestendig weer mee. V o o r a l i n d e n d r o g e n m o e s o n waaien er in de kustvlakten der groote eilanden l a n d - en z e e w i n d e n , de eerste bij nacht, de laatste over dag. Om ze te verklaren, nemen we B a t a v i a (zie onderstaande teekening) als voorbeeld. Als de zon daar boven den horizon is. wordt het land snel verwarmd ; daardoor wordt de luchtdruk beneden laag (1) en boven hoog (h). hooger dan in hetzelfde vlak boven de Java zee, zoodat de lucht daarheen wegvloeit. Dientengevolge ontstaat er oen m a x i m u m van luchtdruk boven de zee, en van daar stroomt dan de lucht t e g e n 1 0 u u r naar liet land. Dos nachts is de toestand juist andersom, zoodat de la n d w i n d — v a n 9 à 10 u r e n dos a v o n d s t o t z o n s o p g a n g — naar zee waait. De frissche zeewind, die tegen 10 uur het zeewater op eenigen afstand van de kust doet krullen en gaandeweg het land nadert, is voor tropische nederzettingen van groot gewicht, daar ze de hitte van den dag aanzienlijk tempert. De landwind voert des nachts de schadelijke miasmen der talrijke r a w a h ' s (moerassen) naar zee. De r e g e n c i j f e r s stijgen in Insulinde vaak tot evenveel meters als bij ons decimeters. Streken met b à G M. regen zijn
10 er in de westelijke helft vele. Vandaar de vreeselijke b a n ( d ) j i r s (overstroomingen) in den regentijd, als kleine beken tot krachtige stroomen aanzwellen. „Het water rijst niet, het stuwt. Men ziet er niet op, men ziet er t e g e n , alsof 't een muur ware, die voortschuift over de vlakte. Het leven valt hier niet te berekenen naar v o e t e n hoogte, noch naar u r e n nabijheid. En men meene niet, dat eenigo uren afstands veiligheid verzekeren ; in weinige minuten zjjn die uren doorgesneld. Weg, tuinen van kofflcboomen, die daar zoo kort geleden nog de hoogte kroondet, en in schijnbare veiligheid neerzaagt op het zilveren beekje in de diepte. Dat beekje is sterk en woedend geworden. Weg, landhuis met witten gevel, dat zoo vriendelijk uitstaakt boven 't omringend plantsoen ; de hoogte uwer ligging baat u niet ; — de banjir springt en schuift over vallei en diepte, laat die gevuld achter, maar houdt water en kracht genoeg over, om hooger on sterker te blijven dan gij. Weg, dorpje op den heuvel, — zie, wat beneden lag, is reeds verslonden ; - - maar de banjir is hooger dan de heuvel, die straks niet meer zal uitsteken boven de oppervlakte van het water, doch slechts eene oneffenheid zal wezen, als de zandbank op den bodem der zee. Weg alles, wat weerstand biedt, weg alles, wat vlucht ! Tegen die kracht bestaat geeno kracht, tegen die snelheid bestaat geene snelheid. Weg rund en paard en nienseh ! Weg plant, boom, tuin, woud, — alles weg, alles meegesleurd, alles verwoest, alles gedood, vernield, in kokende vaart, — alles glad geschaafd, gemalen, geschoren!" (Multatuli). In slechts weinige streken komen bepaalde d r o o g t e n voor, b. v. in het o o s t e n v a n B o r n e o , aan de droge zijde deigebergten, en o p d e K l e i n e S o e n d a e i l a n d e n , vooral T i m o r , waar het in den drogen moeson soms in eenige maanden in 't geheel niet regent. Op Java is het verschil tusschen den natten en den drogen moeson duidelijk te zien aan de middelcijfers der uiterste maanden : Jan. Aug. Jaar. Batavia: 35 C.M. — 3 c.M. — 184 c.M. Buitenzorg: 55 „ - 27 „ — 500 „ Soerabaja: 81 , — 1 v — 146 „ Deze cijfers leeren tevens : hoe van Batavia naar. den voet van het bergland de regoncijfers snel stijgen, ook in den drogen moeson ; en hoc het oosten in de beide moesons merkbaar droger is dan het westen. Over 't algemeen valt er in het oosten van Insulinde veel minder regen dan in liet westen. Echter dalen de regoncijfers nergens beneden 1 M.
Slechts op de hoogste plateaux en bergtoppen neemt men wel eens r ij p en ij s waar.
11 Voor een bezoek aan Insulinde, voor zooverre het tot den noordwestmoeson behoort, zijn de maanden M e i en J u n i de meest gewcnschtc. Dan is de natte moeson voorbij. Wel is deze koeler door den vaak dichten wolkcnsluier, maar tevens, vooral in de kustplaatsen, zeer regenachtig. In de genoemde maanden is bovendien al het groen frisch en sappig ten gevolge van de rijke besproeiing, terwijl de schadelijke miasmen bedekt zijn door eene aanzienlijke waterlaag, zoodat ze eerst eenige maanden later, als de poelen en plassen opdrogen, voor de gezondheid gevaarlijk worden, en m a l a r i a — den geesel dor tropische laagvlakten — doen ontstaan. Ook is in onzen voorzomer de lucht in Insulinde klaar en het uitzicht onbelemmerd, terwijl later de oostmoeson alles vaak in een nevelig waas hult. Steeds, maar vooral in de genoemde maanden, is de morgenstond in Insulinde het schoonste deel van den tropischen dag. Door den vruchtbaren bodem en het heerlijke tropische klimaat vinden we in Insulinde d e w e e l d e r i g s t e f l o r a d e r a a r d e . Alleen die van de s e l v a's, in het gebied van den A maz o n e n s t r o o m , dat eveneens door den aequator gesneden wordt, mag met haar vergeleken worden. Vooral de p a l m e n , de echte vertegenwoordigers van het tropische klimaat, zijn hier in rijken voorraad aanwezig: de k o k o s p a l m , de a r e n p a l m , de l o n t a r p a l m , de b e t e l p a l m , de s a g o p a l m , enz. De k o k o s p a l m (of k l a p p e r , doorliet Mal. k al a p a ) , tot 25 M. hoog en soms met bladeren van 5 M. lengte, levert voor den Inlander haast van alles : p a l m w ij n (uit de bloemkolven), p a l m k o o l (de jonge bladknoppen), m a t t o n en t o u w w e r k (van de bastvezels der noten), h u i s r a a d (de doppen der noten), k o k o s o 1 i o (uit de pit ; dozo doet — gedroogd, onder den naam c o p r a — ook dienst bij de bereiding van k o k o s z e e p), m a n dj e s en a t a p (dakbedekking; beide van do bladeren), t i m m e r h o u t (de stam). De a r e n p a l m levert eveneens a t a p , en verder de zoogenaamde z w a , r t e s u i k e r en s a g o e w e e r (palmwijn). De l o n t a r p a l m levert eveneens palmwijn voor s u i k e r en s i r o o p ; vroeger dienden de bladeren als p a p i e r, waarin met eene stift of een mes de karakters werden gegrift. De b c t c J p a 1 m levert de noten en de bladen voor het bekende 1) e t e 1 k a u w e n, zoowel bij de vrouwen als bjj de mannen zoo algemeen (de pruimen bevatten bovendien g a m b i r — zie Sumatra —, k a l k en t a b a k). De s a g o p a l i i i bevat in den stam de s a g o , die niet alleen over Singapoer wordt uitgevoerd, maar in het oosten van Insulinde, waar de r ij s t bouw, bjj gebrek aan water, zou mislukken, het h o o f d v o e d s e 1 der bevolking is.
Uit den rijken overvloed noemen we hier verder nog, als
L2
kenmerkend voor bepaalde streken, ook in verband met het klimaat: de m a n g r o v e s (of rh i z o p h o r e n ) , die alle moeraskusten der tropische luchtstreek vergezellen en door de uitgebreide wortelstoelen voor de aanslibbing van groot gewicht zijn ; de p a n d a n e n en de n i p a p a l m e n , eveneens in de moerassen ; de b a m b o e s e n , die tot allerlei doeleinden worden verwerkt en, vooral op Java, alle dorpen in hooge heiningen omgeven; de d j a t i b o s s c h e n , die de kalkgebergten van Oost-
Mangrove-boomen (r li i z o ]> li o r c n). Java bedekken, in den drogen moeson geheel kaal staan, zooals onze zomerlooi'boomen in den winter, en om het kostbare t i m m e r h o u t ( d j a t l h o a t , in Engelsch-Tndië l e a k ) onder geregeld toezicht staan, wat met geene andere bosschen in Insulinde het geval is; de c a s u a r i n e n , ook in het drogere OostJava, en om de harige bladen naar den casuaris benoemd ; de e u c a l y p t e n , die het droge oosten der Kleine Soendaeilanden, het meest Timor, een Australisch uiterlijk helpen
13 geven. Vooral, waar woud uitgeroeid is, tiert het lange en taaie a l a n g - a l a n g g r a s welig. De producten voor de Europeesche markt zullen we bij de verschillende eilanden nader leeren kennen. Voor de Inlanders is r i j s t het hoofdvoedsel. Ze is eene waterplant en moet maanden lang in het water staan. De akkers, die niet kunstmatig besproeid worden, heeten d r o g e r i j s t v e l d e n ; de hoogst beschaafde Maleiers gaan ze echter, met behulp der talrijke beken en rivieren, geregeld onder water zetten. Ze zijn dan door d i j k j e s omgeven, zoodat men den waterstand kan regelen, e v e n a l s i n o n z e p o l d e r s , en heeten n a t t e r i j s t v e l d e n ( s - a w a h ' s ) . Men vindt deze niet. alleen i n d e vlakten, maar ook, terrasgewijze, tegen de hellingen der bergen. Heel Zuidoost-Azië en bijna geheel Insulindo, te zamen met meer dan 70O millioen zielen — d. i. bijna de helft der menschheid — leeft hoofdzakelijk van rijst. In Insulinde eet men de vijst d r o o g , tl. i. zóó, dat de korrels slechts weinig samenhangen. Ze worden boven kokend water gaar g e s t o o m d in van bamboe gevlochten trechtervormige manden. Behalve de rijst kweekt de Inlander ook wel m a ï s (Jav. dj ag o e n g , in de Molukkcn m il o e), k a t j a n g (peulvruchten), o e 1) i (eene aardvrucht), m a n g g i s t a en d o c r i a n (een paar van de vele boomvruchten, de laatste met cenen onaangenamen reuk). De maïs werd ingevoerd door do Portugeezen. g 6. De fauna,
-Meer dan de plantenwereld, maakt de d i e r e n w e r e l d van het westelijke, A z i a t i s c h e deel van Insulinde eene groote tegenstelling met die van het oostelijke, A u s t r a l i s c h e deel. Het westen heeft de groote zoogdieren van Azië: vele a p e n soorten, k o n i n g s t i j g e r s (op Java en Sumatra), p a n t e r s (op Java, Sumatra en Borneo), w i l d e r u n d e r e n (bantengs), olif a n t e n (op Sumatra en N. O.-Borneo), r h i n o c e r o s s e n (op Sumatra en West-Java), t a p i r s (Sumatra), e v e r s en h e r t e n (bijna overal), vele si a n g e n soorten (o. a. de soms 5 à 6 M. lange p y t h o n s , die zonder moeite herten dooddrukken). Het oosten kent, wat de zoogdieren betreft, alleen de Australische b u i d e 1' d i e r e n , en van deze slechts weinige en kleine soorten. Vooral de Engelsche zoöloog W a l l a c e heeft de fauna van Insulinde bestudeerd (1854—62) met het oog op de verhouding der eilanden tot Azië en Australië. In zijn hoofdwerk hierover noemt hjj den aap o r a n g-o e t a n ( = „boschmensch") als karakteristieken vertegenwoordiger van het Aziatische deel en de p a r a d n' s v o g e 1 s als vertegenwoordigers van het Australische deel. Deze laatste komen vooral op Nieuw-Guinea voor; slechts eene enkele soort vindt men in de Molukken.
14 Het groote verschil tusschen de Aziatische en do Australische dieren wijst op den hoogen ouderdom der scheiding. R e e d s v ó ó r d e n t e r t i a i r e n t ij d w a r e n d e t w e e d c e 1 e n v a n I n s u 1 i n d e gescheiden.
De v e e t e e l t in Insulinde is niet belangrijk. Als trek- en lastdier is de logge, donker grauw gekleurde b u f f e l (Mal. karbau) van groot gewicht; hij beploegt de sawah's en trekt de p e dat i's (karren). Op Madoera en in 0. Java wordt de buffel wel vervangen door het r u n d (sapi), welks vleesch ook gegeten wordt, evenals dat van den buffel. G e i t e n vindt men er veel. De kleine p a a r d e n worden meer als rij-, dan als trekdieren gebezigd. Vleeschspijzen worden door de Inlanders bijna niet dan bij feestelijke gelegenheden genuttigd. Dan eet men vleesch van koeien, buffels en kippen, bij de niet-Mohamedanen ook van varkens, bij de Bataks zelfs ook van honden. De Indische zeeën zijn zeer rijk aan de heerlijkste vischs o o r t e n , en de Maleiers zijn over 't algemeen handige en drieste visschers. In de zon gedroogd, levert hunne visch eene smakelijke toespijs bij de rijst. Aan vele kusten gaan de visschers 's morgens vroeg met den landwind naar zee, en keeren 's namiddags met den zeewind huiswaarts. Van de vele s c h i l d p a d d e n zijn enkele belangrijk om het vleesch, andere om de schaal (karet). §7. Met het oog op de diepte der zeeën, den bouw der eilanden, De natuur- de Hora en de fauna heeft Wallace de eilanden van Insulinde lijke verdeeling van in groepen verdeeld. Insulinde ; Het z u i v e r A z i a t i s c li e deel gaat oostw aarts ongeveer tot de de bodem. dieptclijn van 200 M. en omvat dus al do eilanden t o t d e s t r at e n v a n L o m b o k e n M a k a s a r. Doze zijn nog betrekkelijk kort van Azië gescheiden, zooals vooral blijkt uit de nauwe verwantschap der dieren. Het eerst hebben zich de P h i 1 i p p ij n e n en J a v a afgescheiden, later B o r n e o en S u m a t r a benevens de e i l a n d e n i n h e t v e r l e n g d e v a n M a l a k a . Thans zou de geringe rijzing van 40 M. Sumatra en Borneo, en eene van 45 M. Java niet het vastland van Azië verbinden. Het z u i v e r A u s t r a l i s c h e deel omvat, behalve K i e u wG u i n e a , slechts de l' a p o e s c h e en de A r o e e i 1 a n d e n en reikt eveneens ongeveer tot de dieptclijn van 200 M. Daartusschen ligt het o v e r g a n g s g e b i e d , dat zieh in d r i e ë n laat splitsen. C e l e b e s , dat met Java, Sumatra en Borneo tot de G r o o t e S o e n tl a- e i 1 a n d e n behoort, is een o u d-c o n t i n e n t a a 1 e ila nd van Azië ; de K l e i n e S o e n d a e i 1 a n d o n (behalve B a l i ) ver-
1!) toonen meer verwantschap met Australië, evenals de M o 1 u k k e n. In de laatste ligt eene aaneenschakeling van d i e p e zeci 1 n, die de n a t u u r l i j k e s c h e i d i n g tussehen de twee helften vormen, namelijk : de M o 1 u k s e h e zee, de C e r a m z e e, de B a n d a z e e en de S a w o e z e e . De natuurlijke verdeeling van Insulinde is dus als volgt: a. J a v a (met Ma d o e r a ) ; b. S u m a t r a ; c. d e e i l a n d e n in h e t v e r 1. A z i a t i s c h - l n s u l i n d e l e n g d e van M a l a k a ; d. B o r n e o ; e. d e P h i 1 i p p ij n e n.
(
2. C e l e b e s ; 3. d e K l e i n e S o e n d a e i l a n d e n ; 4. d e M o 1 u k k e n ; 8. A u s t r a l i s c h I n s u l i n d e . Timor), is de grootte der Vergeleken met N e d e r l a n d ( «rootste eilanden als volgt : Nieuw-Guinea Borneo Sumatra - Celebes - Java - Luzon, 13' 5' 4 ...33. ( X Ned.) 2 3 \ si
N.-Guinea.
Sumatra.
D Celebes.
Luzon.
Nederland.
Lombok.
Wat den b o d e m betreft, moeten we het b e r g l a n d goed onderscheiden van de grootere of kleinere l a a g vla k t e n , die op alle eilanden van eenige uitgestrektheid te vinden zijn en zich over '1 algemeen snel uitbreiden. De a a n s l i b b i n g , en daardoor de vorming van a l l u v i u m , is hier namelijk buitengewoon sterk. Dit wordt veroorzaakt door de sterke v e r w e e r i n g der hooge streken, waardoor de meeste gebergten met eene dikke laag verweerd gesteente zijn bedekt. Verder heeft de weelderige Hora dikke h u m u s l a g e n doen ontstaan, terwijl
46 de vulkanische uitbarstingen veel a s c h
z a n d en
P « « * ^
rtP tallooze k o r a a l - e n a n d e r e d i e r t j e s vlijtig mj net voi I n Z « w land behulpzaam zijn. Aan zandige stranden T d t men hier en daar d u i n e n , die het water der beken tegenhouden en groote, ongezonde moerassen doen ontstaan. . . -
„
,i,. werklieden der tropische zeeën,"
zijn kvingvormig en hebbon eene ia „ _ _ kmnalkalk van den rand bijna altijd met k o k o s p a l m e n i r noten er door de zeestroomingen worden aangespoeld -
«
' ' " i f Insulinde zijn de koraalriffen overal verspreid, maar alleen in h e ^ o ^ n ën nooi'doosten, waar weinig rivieren zijn en de passaten en
s i e v e r s c h i j n s e l e n a a n k o r a a l k a l k k u st en (naar Martin)
17 Aan de kusten van Sumatra, Borneo en Java zijn de vele groote rivieren, door haar zoet water en door hare ontzaglijke hoeveelheden slib, oorzaak, dat koraalriffen er zoo goed als onbekend zjjn. Voor de kustbewoners zijn die riffen van groot gewicht. Z« wemelen m den regel van vissehen, die men op allerlei wijzen, en niet alleen bp dag, maar, met behulp van fakkels, die de dieren moeten lokken, ook bij nacht, buit maakt. Tevens vindt men daar de t r i P a n g, een weekdier, dat zich op het strand de darmen met zeezand vult ; het wordt gerookt en is in China als lekkernij zeer in trek zoodat de tripangvangst in het oosten van Insulinde een zeer winstgevend middel van' bestaan is. Bjj ebbe vinden de varkens en hoenders, die overal gehouden worden, op de riffen rijkelijk voedsel. Op vele plaatsen wijzen de koraalriffen van Insulinde op r ij z i n v a n d e n b o d'e m. Ze liggen vaak hoog boven den zeespiegel en vertoonen in de s t r a n d 1 jj n e n de vroegere waterstanden (zie de doorsneden op p. 16). Op tie Kei eilanden vindt men vaak 4 à 5, op S a p a r o e a (ton oosten van Ambon) zelfs 11 straiidlijuen boven elkander.
N u t t i g e m i n e r a l e n bevat de bodem van Insulinde slechts hier en daar. Op vrij groote schaal winnen de Blanken thans tin (op de eilanden in het verlengde van Malaka) en s t e e n kolen (op Sumatra en Borneo), terwijl p e t r o l e u m (op Sumatra en Java) belangrijk begint te worden (in 1896 reeds voor ruim f6 m.). Op kleine schaal zoeken de Chineezen en Inlanders naar goud en ijzer (op Sumatra en Borneo), benevens naar d i a m a n t e n en p l a t i n a (op Borneo). a. de I n l a n d e r s . Insulinde en al de eilandengroepen, die meestal bij het vastland Australië worden gerekend, zijn de woonplaats van het Malelsch-Polynesische m e n s c l i e n r a s , dat in vier hoofdtakken is gesplitst, namelijk 1. d e M a l e i e r s of I n d o n e s i ë r s , 2. de P a p o e a ' s of M e l a n e s i e r s , 3. de H i c r o n e s i ë r s , en 4. de P o l y n e s i ë r s . Van deze wonen in Insulinde alleen de beide eerstgenoemde afdeelingen. Verreweg het grootste deel behoort aan de Maleie r s ; de P a p o e a ' s bewonen, behalve Nieuw-C ui nea, de M o l u k k e n en de o o s t h e l f t d e r K l e i n e S ne n da-e i 'land e n (tot West-Flores, maar met uitzondering der S a w o e e i l a n d e n ) ; ze zijn hier echter overal sterk met Maleiers gemengd, zoodat deze deelen, ook wat de bevolking betreft, een o v e r g a n g s g e b i e d vormen. Buiten Insulinde bewonen de Maleiers ook een groot deel van M a d a g a s k a r (de II o va's), K'. SCHTjiLtN-o, Neêrlands Koloniën.
o
« 18 en de Papoea's de eilanden ten zuidoosten van Nieuw-Cuinea (met dit eiland M e l a n e s i ë = »land der Zwarten" geheeten). De overeenkomst in den bouw der t a l e n leert, dat de Papoea's en de Maleiers bijeen behooren; zelfs zijn verschillende woorden, behoudens de klankwijzigingen, dezelfde ; echter vertoonen de talen ook groote verschillen. De 1» a p o e a ' s hebben niet, als de M a 1 e i e r s, sluik haar, maar k r o e s, evenals de Negers en do Hottentotten ; het is echter niet, als bjj de Negers, gelijkmatig over het hoofd verdeeld, maar het groeit in bundeltjes, zooals bij de Hottentotten; de Papoea's zijn dus b u n d e l h a r i gen en hun hoofd heeft veel overeenkom st met eenen raagbol ; ook hun baard is kroes. De h u i d k 1 e u r is vaak donkerbruin, bij zwart af; echter ook wel veel lichter; de huid zelve is fluweelachtig zacht, als van eenen Neger ; eerst op leeftijd wordt deze, door het naakt loopen in alle weer en wind, hard en ruw. De lengte mag men gelijk stellen met die van Europeanen, zoodat ze de Maleiers overtreffen. Evenals de Maleiers, behooren. tie Papoea's tot de schuintandigen (p r o g n a t e n) ; echter niet allen, zoodat velen op Europeanen gelijken of, door den grooten neus, nog meer op Joden. De meesten zijn langhoofdig ( d o l i c h o cep h a a l ) . — De Papoea is levendig van aard, in tegenstelling inet den Maleier, die zijne aandoeningen weet te verbergen. Het snijwerk op werktuigen en woningen verraadt eenigen kunstzin. De M a l e i e r s zijn licht roodbruin, soms ook geelbruin. Hun hoofd is plat en breed, het haar grof, zwart en sluik ; golvend of krullend haar is eene bijna zekere aanduiding van vreemd bloed. De baard komt bijna niet tot ontwikkeling. De jukbogen steken iets uit. Meestal zijn de Maleiers kortschedelig ( b r a c h y ce p li a al), b. v. de Javanen, Soendaneezen, Boegineezen en Makasaren, veel minder echter de Dajaks, Balineezen en Amboneezen. — De Maleiers zjjn, zooals we zagen, in hooge mate in zich zelven gekeerd ; verrassing, .verwondering of vrees laten ze zelden blijken. Echtbreuk en giftmenging zijn onder hen zeer algemeen. Het opiumrooken (a m f i o e n s e h u iv e n) is de pest der Indische maatschappij. In het Maleische deel van Insulinde vindt men nog overblijfselen van een klein ras, dat in haar en huidkleiir overeenkomst vertoont met de Papoea's, maar in andere opzichten er sterk van afwijkt. De Spanjaarden noemen die kleine zwarten op de Philippijnen N e g r i t o s ( = Negertjes), de Maleiers noemen hen daar A i t a (ook = »zwarten"). Men vindt hunne verwanten in de binnenlanden van Malaka (de S e m a n g s ) , op de Andamanen (de M i n c o p i e s ) en misschien op Java (de zwervende K a l a n g s ' . De hoogste beschaving ondel- de inlanders van Insulinde vindt men daar, waar de Maleiers in aanraking geweest zijn met de Hi n d o e ' s , onze stamverwanten in Voor-Indic. Door hen is
1!)
J a v a tot veel hoogere ontwikkeling gekomen dan de overi-e eilanden; op S u m a t r a en B o r n e o vindt men slechts hielen daar sporen van hunne vroegere aanwezigheid. Van de Hin doe's zijn ook het B o e d d h i s m e en het B r a h m a n i s m e waaraan zoovele reusachtige tempelruïnen (tjandi)" op Java herinneren. In 't laatst der middeleeuwen heeft op Java en elders de I s l a m gezegevierd en thans vindt men onder de Maleiers alleen in de binnenlanden nog H e i d e n e n : de B a t a k s (Sumatra), de D a j a k s (Borneo), de A l f o e r e n (Celebes en de Molukken) Alleen onder deze laatste stammen maakt het C h r i s t e n d o m hier en daar vorderingen. Vooral sedert de opening van het Suez-kanaal trekken jaarlijks steeds meer Mohamedanen als h a d s j i s naar Mekka en Medina. De voornaamste Mohamedaansche vorsten ( s u l t a n s ) wonen in k r a t o n s ; deze zijn in den re-el door eenen muur en eene gracht omgeven en 'bevatten vaak zoovee bewoners, dat ze op zich zelve steden mogen heeten (te Djokjakarta 15000 menschen).
i
b.
de I m m i g r a n t e n .
Deze kan men verdeden in V r e e m d e O o s t e r l i n g e n en Europeanen. Tot de eersten, de immigranten uit Oost- en Zuid-Azië, behooren : a. de C h l n e e z . c n , in heel Insulinde + 7, millioen, in Ned. Indië + Va millioen, op Java + 1/4 millioen (in 1896 in heel Ned. Indië 455000, op Java 251000). De Chineezen worden door hun eigen hoofden, met den titel m aj o o r , k a p i t e i n of l u i t e n a n t , volgens de voorschriften van ons Gouvernement, bestuurd. Ze leven vooral in de steden (handelaars, geldschieters, Opiumpachters), in bergbouwstrckon (mijnwerkers op Bangka, Blitoeng, Sumatra en Borneo), of doen dienst als koelies (b.v. op do tabaksvelden van Deli). In hunne winkels (toko's) is alles te koop. Bij de inlanders zjjn ze in den regel gehaat. Op hun ouden dag keeren ze meestal naar China terug. De nieuw aangekomene licet S in-k e ( = „nieuw-gast"; scheldnaam K e ei. b. de H i n d o e ' s , deels, naar eene kuststreek aan de oostzijde van Voor-Indië, K l i n g a l e e z e n (of K l i n g e n ) , deels, naar Bengalen, B e n g a l e e z e n geheelen ; aantal 11000. ' Men vindt ze vooral op Java. Sumatra en Bangka. 2*
« 20 1
c. de A r a b i e r e n , in Ned. Indië 24000, op Java 16000. Deze staan, als afkomstig uit het heilige land van den Profeet, bij alle Mohamedaansche Inlanders in hoog aanzien. Hoofdmiddelpunten : Batavia, Soerabaja en Palembang. De E u r o p e a n e n zijn voor verreweg het grootste deel S c d e r l a n d e r s ; hun aantal nadert in Nederl. Indië, met het leger, dat onder de 40000 manschappen 18000 Nederlanders telt, 80000; in 1896 in Ned. Indië (zonderhet leger) 62000, op Java 50000.
Een
Arabier.
Op de Philippijnen wonen + .'Ï0000 S p a n j a a r d e n benevens vele b l a n k e m e s t i e z e n (uit huwelijken van Spanjaarden en Maleiers) ; in de Britschc koloniën, vooral in Britsch-Borneo, vindt men eenige duizenden E n g e Is c h e n ; op Portugeesch-Timor eenige honderden P o r t u g e e z e n (in hot oosten van Insulinde ook op sommige plaatsen Z w a r t e P o r t u g e e z e n , nakomelingen van Portugeesche kooplieden of soldaten en Inlandsehe vrouwen). Al deze Europeanen leger, of zijn betrokken v e l d a r b e i d in de E u r o p e a n e n zoo
doen dienst als ambtenaren en in het bij de plantages en den handel. V o o r t r o p i s c h e l a a g v l a k t e n zijn d e « o e d als ongeschikt.
De levenswijze dor Europeanen is geheel in overeenstemming met liet klimaat. Hun huis is ruim en luchtig ; v l o e r m a t t o n vervanKen onze tapijten ; in de ruime v e r a n d a h s geniet men volop de buitenlucht. Baden is aan de orde van den dag. Aan de Indische r i j s t t a f e l gewent men spoedig. In den aanvang heeft de b a a r (nieuw aangekomene) veel last van de warmte, en het transpireoren werkt dan afmattend; maar weldra is hij geacclimatiseerd. ïusschen
de Europeanen en de Inlanders staat de
Sinjo.
21 Door zijn Europeesch bloed acht hij zich boven den gewonen Inlander verheven, maar hij wordt door de Blanken vaak met den rug aangezien. Een postje op een Gouvernementsbureau is veelal zijn ideaal. § 9. Insulinde behoort voor verreweg het grootste gedeelte aan Be politieke -\ e d e r l a n d , dat daardoor d e t w e e d e k o l o n i a l e m o verdeeling; R e n d h e i d d e r a a r d e is. bestuur.
Nederlandsch gedeelte van I n s u 1 i n d e.
V£'
Insulinde.
Nederland.
£
bezit de P h i 1 i p p ij n e n ; K n u e, I a n d heeft het protectoraat over N o o r d w e s tB o r n e o ( S a b a h , 15 r o e n c i on S e r a w a k ) en bezit tevens L a b o ë a n , de S t r a i t s S e t t l e m e n t s (S i n ga p o e r. ZuidM a l a k a en P o e l o e P i n a n g ) , de An da m an e n en de N i k o b a r e n , b e n e v e n s liet z u i d o o s t e n van N i e u wGuinea; P o r t u g a l bezit de n o o r d e l i j k e helft van T i m o r ; en D tl 11 s c h 1 a n d li e t n o o r d o o s t e n v a n Nieuw(T u i n e a. Het N e d e r l a n d s c h e g e b i e d wordt verdeeld in a. J a v a m e t M a d o e r a (22 r e s i d e n t i ë n , en i 3 gouvernementen, b. de B u i t e n b e z i t t i n g e n 13 r e s i d e n t i ë n , en 1 adsistent-residentie. De namen der onderdeden verschillen, alnaarmate er een g o u v e r n e u r , een r e s i d e n t of een a d s i s t e n t - r e s i d e n t ons gezag vertegenwoordigt. In de Buitenbezittingen vindt men naast deze Nederlandsche ambtenaren nog vaak I n l a n d s e h e v o r s t e n , op Java alleen nog in de beide V o r s t e n l a n d e n ( D j o k j o k a r t a en S o e r a k a r t a ) . Onder de genoemde ambtenaren staan in de onderafdeehngen r e s i d e n t e n (alleen onder den gouverneur van Sumatra's Westkust), a d s i s t e n t-r e s i d e n t e n en c o n t r o l e u r s . Boven hen staat de Cf o u v e r -
22 n e u r - g e n e r a a l (bij de Inlanders T o e w a n b e s a r , d. i. »groote heer"); zijne grondwet, waarin de wijze van beheer is voorgeschreven, is het R e g e e r i n g s r e g l e m e n t , dat in 1854 bij de wet is vastgesteld. Hij wordt bijgestaan door den R a a d v a n I n d i ë (een vice-president en 4 leden), dien de Koningin benoemt; deze was vroeger, toen de stoomschepen en de telegraaf den afstand nog niet hadden verkort, meer noodig dan thans. Men onderscheidt in Indië een c i v i e l - , een m i l i t a i r - en een m a r i n e - d e p a r t e m e n t . Het eerste is verdeeld in vijl afdcelingcn, elk met eencn d i r e c t e u r aan liet hoofd. I. justitie; '2. hinncnl. bestuur ; de 5 direction van , . . . , , . . \ 3. onderwijs, eerodienst en nijverheid ; het civiel-departement '' ' | 4. burgerlijke openbare werken : 5. financiën. In verband niet de inrichting van bestuur onderscheidt men in Xed.-Indië : 1. w e t t e n (vastgesteld door de istaten-Generaal en de Koningin), 2. k o n i n k l i j k e b e s l u i t e n (gecontrasigneerd door den minister van koloniën), en 8: k o l o n i a l e o r d o n n a n t i ë n (van den Gouverneur-Generaal, den Raad van Indië gehoord). Het H o o g g e r e c h t s h o f is gevestigd te Batavia; R a d e n v a n J u s t i t i e (eveneens tëuropeesche rechtsgeleerden) heeft men te Batavia, Samarang, Soerabaja, Padang en Makasar. Verder vindt men op Java en Madoera R e c h t b a n k e n v a n O m g a n g (gedeeltelijk Inlanders) en verder in alle hoofdplaatsen van residentiën of adsistent-residentién L a n d r a d e n (meest Inlanders). Ook heeft men nog R e g e n t s c h a p s - en D i s t r i c t s gerechten. Het leger (voor de helft .Inlanders) is + 40000 man sterk ; de v l o o t bestaat uit 18 schepen (met 140 kanonnen en 2200 manschappen). De laatste is een deel der Nederlandsche marine. Voor de Europeanen heeft Harderwijk het „ K o l o n i a l e Werfd e p ó t" ; bovendien vindt men te Nijmegen en te Zutfcn eenc „K olo n i a l e E es er v e." I.
§ 40. Algemeen overzicht.
A z t a t l s c h - I n s u 1 i n d e. a. Java (met Madoera). 131700 K.M2. = bijna 2400 D geogr. mijlen = 4 X Ned. 2 5 ïiilllloen b e w o n e r s . Door de tropische warmte, de overvloedige besproeiing, de buitengewone vruchtbaarheid van den bodem en de dichte, op hoogen trap van beschaving staande bevole e i ] C l l betrekkelijk
23 king is J a v a h e t b e l a n g r i j k s t e e i l a n d d e r h e e t e 1 u c h t s t r e e k. De naam .1 a w a-d w i p a ( = „g i e r s t-1 a n d") werd er door de Hindoo's aan gegeven. Vroeger meende men, dat eerst door dezen de g i e r s t had plaats gemaakt voor de r ij s t ; echter is uit de taalkundige onderzoekingen van P r o f . K e r n gebleken, dat de gezamenlijke M a l e i er s reeds vóór hunne verspreiding door Insulinde den v ij s 11) o u w moeten hebben gekend. Java ligt tusschen 6 « en 9 ° Z. R. en 105 ° en I I 4 J « 0. L. v. Gr. De grootste breedte van de noord- naar de zuidkust bedraagt 3b uren gaans; in het smalste deel is ze slechts 10 uren gaans. De n o o r d-, z u i d-, w e s t - en o o s t punt heeten, in dezelfde volgorde: St. N i k o l a a s p u n t , J a v a ' s Z u i d h o e k , J a v a h o o f d en J a v a's O o s t h o e k . Het k l i m a a t der verschillende deelen loopt niet veel uiteen, wat de warmte en den regentijd betreft, wel met betrekking tot de regenhoeveelheid. In onderstaand lijstje zijn enkele hoofdzaken bijeengebracht. ') STREKKX.
M O E S O N S. '
Straat,
Soenda
Zuidzijde
( WZW-WNW-Dec-Mrt. 1 ZO—ZZO—April-Oct,
( WNW—WZW—Oct.-Mrt. X ZO—April-Sept.
( WNW—WZW—Dec-April Noordzijde (W. deel) l OZO—Mei-Oct.
I hoofdregentijd I droge tijd' ! regencijfers. I
Opmerkingen.
veel buiig weer, ( Oct.-Mrt. vergezeld van donX April-Sept. der, vooral in den Java's 1ste p. natten moeson. 348 c.M.
f Jan.-Mrt. \ April-Sept. Tjilatjap 388 c.M. Poeger..150 »
in de vlakten de Z.O. en Z.AV. moeson droog ; in de gebergten aan de Z.zijdc nat, aan de N.zijde droog.
in den drogen moeson de hemel door ( Dec-Mrt. stof nevelachtig; in c Mei-Nov. den natten na heSerang..-190c.M. vige regens heldere Cheribon 232 c.M. nachten.
i) Ze zijn, ook wat de later volgende onderdeden van Insulinde betreft, ontleend aan den pas verschenen atlas Wind and Weather, Currents, Tides and Tidal streams in the East Indian Archipelago (op last van het Gouvernement gepubliceerd door Dr. J. P. van der Slok, directeur van liet Meteorologisch Observatorium te Batavia).
24
Noordzijde (G. deel) f WNW—Dec-Mrt. X OZO—Mei-Nov.
Str. v. Madoera
(W.—Jan., Febr. l O.—April-Oct. (beide zwak)
( Dec-Febr. in deze streek minX Juli-Sept. der onweer dan in (zeer droog) de vorige. Rembang-] 43c.M. de W.moeson is aan de Z.zijde over dag het sterkst door de f Jan. en Febr. zeewinden ; de O. iJuli-Oct. moeson is aan de zeer droog. Z.zijdc des nachts Soerabaia140c.M. het sterkst door de Bezoeki"..130c.M. laiulwinden.
Wat den ouderdom van den bodem betreft, bestaat Java in hoofdzaak uil t e r t i a i r e k a l k , l e e m en z a n d . De kal koeb e r g t e n zijn het jongst; ze ontstonden langs de noord- en de zuidkust ; in het binnenland vindt men ze nergens. Echter is ruim \ deel van dien tertiairen bodem door v u l k a n e n (uit den d i l u v i a l e n en a l l u v i a l e n tijd) bedekt, terwijl l deel van den ouden bodem door d i l u v i u m en a l l u vi u m aan het oog is onttrokken. Ook te midden van deze jonge vormingen vindt men vulkanen, die vroeger als afzonderlijke eilanden uit het water verrezen; dit is namelijk het geval in Oost-J a va. Rijna 2/5 van het tertiaire grondgebergte ligt dus thans nog aan de oppervlakte. Van een nog veel ouder grondgesteente z(jh slechts hier en daar sporen gevonden, namelijk rolstukken van g r a n i e t . Als vast gesteente is deze oudste vorming bij het jongste onderzoek van Java's bodem alleen gevonden op de K a r i m o n - d j a w a e i l a n d e n (zie § 34). Java's bodem is van 1881—18!)1 voor 't eerst aan een grondig onderzoek onderworpen door onze mijningenieurs V e r b e e k en F e line m a ; de eerste onderzocht ongeveer 4/B, de laatste ongeveer l/6 er van. Eeno zeer uitvoerige geologische kaart, in 26 bladen, en e'ene geologische beschrijving, vervaardigd door Verbeek, verschenen in liet voorjaar van 1897. Hunne onderzoekingen vervangen dus thans die van den Duitsclien natuuronderzoeker J u n g h u h n , welke, hoe verdienstelijk ook, thans reeds meer dan eene halve eeuw oud zijn en dus noodig herziening behoefden. In procenten uitgedrukt, leidde hunne geologische opneming van Java tot het volgende, aanzienlijk van dat van Junghuhn afwijkende resultaat : -y.ai Gesteenten o u d e r d a n m i o c e e n .1 o n g-t e r t i a i r e g e s t e e n t e n 38 °/
20 Vulkanische gesteenten. D i l u v i u m en a l l u v i u m
. .
28
°/
83 %
Het a l l u v i u m ligt öf met den zeespiegel gelijk óf slechts weinig daarboven ; vaak vindt men op de plaats, waar het d i1 u v i u m begint, een klein trapje of terrasje, dat zich eenige meters boven de jonge kustvorming verheft ; deze werd bijna uitsluitend aangevoerd door de rivieren, en bestaat uit vulkanisch gruis, zand en klei. — liet d i l u v i u m stijgt van 10 tot + 120 M.; vóór het ontstond, moet Java's'bodem eerst eene aanzienlijke daling hebben ondergaan, daar het, blijkens de zeeschelpen, die men er in vindt, voor een groot' deel i n z e e is afgezet. Het bestaat in den regel uit vulkanisch gruis, asch, zand en steenen, in Rantam ook veel puimsteentuf. Een deel van het diluvium ontstond i n m e r e n, welker bekkens reeds in de andere vormingen aanwezig waren of achter dammen van vulkanische stoffen, die de afvloeiing van het water beletten, ontstonden. Deze vroegere in e er b o de m s zijn thans zeer vruchtbare, meestal ook zeer gezonde plateaux, b. v. de v l a k t e v a n K a m l o e i i g (680—650 M. hoog) en de v l a k t e v a n « a r o e t (700—500M. hoogi. Alle zijn door inknaging van eene rivier, die eene steeds dieper wordende kloof uitschuurdo in den afsluitenden bergrug, langzamerhand drooggelegd. De vlakte van Bandoeng is in de oostelijke helft gedeeltelijk nog moerassig. Ue Javaansche v u l k a n e n begonnen reeds te^en het einde van den tertiairen tijd te ontstaan en van de 131 zijn er 29 no" altijd werkende. Al het hooge bergland behoort er t o e ; de § e m e r o c stijgt tot 377C M., terwijl de jong-tertiaire vormingen niet hooger reiken dan 1350 M. De h o o f d s p l e e t van het Javaansche vulkanisme loopt van Krakatau in de richting van het eiland langs den rand van den Indischen Oceaan; in Midden- en Oost-Java loopt eene tweede lengtespleet er evenwijdig mee. Op dezelfde d w a r s s p l e e t staan hier b.v. de M e r b a b o e en de M e r a p i, ook de T e n g g e r en de S e m e r o e. Geheel g ei s o l e e r d staan enkele zeer oude vulkanen, die grootendeels tertiair zijn, b. v. de M o e r i a h (vóór het ontstaan van het alluvium een eiland), de R i n g g i t (aan de noordkust van Java's Oosthoek) en het eiland H a w e a u (in de Java zee). Van de werkende vulkaantoppen hebben 16 in den historischen tijd lavastroomen, zand, asch en steenen uitgeworpen, terwijl 13 gassen uitstooten, hoofdzakelijk waterdamp en zwavelig zuur. De z e v e n m e e s t w e r k z a m e zijn:
26 de C f e d e h , de C o e n t o e r , de M e r a p i , de K l o e t , de S c m e r o e , de IL c m o n g a n en de R a o c n g . Echte lavastroomen in den historischen tijd zijn alleen bekend van den G o e n t o e r, den S e m e r o e en den L e m o n g a n, van de beide laatste gelijktijdig in 1885. Bijna alle Javaansche vuurbergen zijn vulkaanruïnen, met oenen ingestorten krater, waarin zich nieuwe kegels hebben gevormd (vgl. Krakatau). Spitse toppen met zeer kleine kraters vertoonen nog de T j . e r i m e i , de SI a m a t , de Soeinbing, de S e n d o r o, do S e m e r o e en enkele andere. Evenals a 11 c t r o p i s c h e v u 1 k a n e n in r e g e n r ij k e s t r e k e n zijn ook die van Java g e r i b d ; tusschen de ribben hebben de vele beken, die in den regentijd verbazend kunnen zwellen, d i e p e k l o v e n (dj o e r a n g s) uitgeschuurd. De gemakkelijk venveerbare bovenlaag der vulkaanmaiitels is in den regel zeer vruchtbaar en heeft vooral voor de k o f f i e c ui t u u r grootc waarde. De alluviale l a a g v l a k t e n liggen in den regel langs de buitenzijden van het bergland; alleen in het oosten gaat eene er van tusschen de kalkgebergten ver naar binnen. Het b e r g l a n d , dat voor een deel door de uitgebreide vulkaankegels bedekt is, namelijk dat v a n W e s t - en M i d d e n - J a v a , reikt tot aan de oostgrens van Kedoe; in dat van O o s t J a v a staan, zooals we zagen, de vulkanen naast en tusschen de kalkgebergten. Het
bergland.
Üe kern van W e s t - J a v a is het b e r g l a n d d e r P r e a n g e r R e g e n t s c h a p p e n , waarop zich een aanzienlijk getal hoose vulkaankegels verheffen, en dat door schilderachtige rivierdalen doorsneden wordt. Het bevat in de noordelijke helft een paar belansrijke p l a t e a u x , n. I. dat van B a n d o e n g (680—650 M.) naar hetwelk zich aan de zuidzijde nog een paar kleinere openen, en dat van G a r o e t (700—500 M.) Beide zijn oude meerbeddingen, die naar de zijde der Javazee door nauwe poorten in de rivierdalen der T j i Ta r o e m en der T j i M a n o e k zijn leeggeloopen; waar de Tji Taroem het plateau verlaat, vormt ze den hoogen nevetval T j o e r o e k A l i m o n . Ze zijn omringd door hooge vulkaankegels, waartusschen ze diepe kommen vormen. In de morgenuren zijn deze in den regel gevuld met eene zee van nevel, die optrekt, naarmate de zon zich verheft. Op deze plateaux en tegen de vulkaanhellingen er om heen kweekt men de beroemde P r e a n g e r k o f f i e ; op de laatste vindt men ook verschillende k i n a t u i n e n , zoowel van de Regeering als van particulieren. Van de plaatsen, waarnaar ze benoemd worden, is B a n d o e n g - , de hoofdplaats der residentie Preanger
27 Regentschappen, verreweg het grootst; echter ligt ook het lieve G a r o e t aan den s p o o r w e g , die v a n B a t a v i a ' d w a r s door de Preanger n a a r T j i l a t j a p gaat, en zoo het belangrijkste punt aan de noordkust van Java met het belangrijkste aan de zuidkust verbindt (iH'Jo). B a n d o e n g (25) en G a r o e t liggen beide p.m. 700 M. hoog en hebben een aangenaam koel, maar vochtig klimaat, liet eerste lieert eene kininefabriek en eene kweekschool voor inlandsche onderwijzers; de races, die in Juli op het race-plein worden gehouden, trekken duizenden toeschouwers. Van de vulkanen om en tusschen deze plateaux noemen we den T a n g k o e b a n - p r a h o e ( = »omgekeerde prauw", naaiden vorm), den W a j a n g (tusschen de twee kleine plateaux ten zuiden van Bandoeng), den G o e n t o e r ( = »donderberg"), den G a l o e n g g o e n g (in den zeer vulkanischen oostrand) en den P a p a n d aj a n ( = »smidse"). De T a n g k o c 1» a n -p r a h o e (-2075 M.) heeft twee groote kraters van 130 M. en 200 M. diep, van welke de oostelijkste nog werkt ; daarin zetten solfataren de heerlijkste zwavelkristallen af. Aan de zuidhelling vindt men de k i n a t u i n e n v a n L e m b a n g , waar eene gedenknaald aan de ijverige werkzaamheid van P r a n z J u n gh u h n, den energieken beschrijver van Java's vulkanen en tevens den schepper onzer kina-cultuur, herinnert. — De W a j a n g heeft eveneens merkwaardige solfataren, en zelfs eenen geiser, die heet, modderig, zuur water opstuwt. — De G o e n t o e r stort nu en dan zijne asch en steenen over de koffletuinen in den omtrek uit ; de Gal o e n g g o e n g bedekte in 1822 West-Java met eene dikke aschlaag ; de hooge P a p a n d a j an, die een schoon uitzicht aanbiedt, zoowel naar de zuid- als naar de noordzijde, vernielde in 1772 niet minder dan 40 dorpen met bijna 3000 bewoners. liet lagere bergland der Zuid-Preanger is dun bevolkt. Op de smalle kuststrook, door de vele riviertjes en de zee gevormd en meestal met, tot 30 M. hooge, d u i n e n bezet, wonen visschers. liet binnenland is een paradijs voor jagers; men vindt er tijgers, i'hinocerossen, panters, bantengs (wilde runderen), herten en evers. Naar het zuidoosten ontwijkt uit het Preanger bergland de T j i T a n d o e i , welke in haren middenloop door eene even schoone als vruchtbare vlakte stroomt. Naar het zuidoosten gaat de T j i M a n d i r i , die in de W i j n k o o p s b a a i valt. Ze ontspringt op het toppunt der Preanger, den samengestelden vulkaan C t e d e h (ruim 3000 M.). De spoorweg door de Preanger buigt er aan de zuidzijde omheen en verlaat dan tusschen dezen
28 berg en den veel lageren S a l a k t é n z o r g de vlakte te bereiken.
het bergland, om bij B u i-
Tegen de hellingen dezer beide vulkanen liggen verschillende k o f f i e - en t h e e t u i n e n , b.v. P a ra k a n S a l a k en Si nag a r. Ten zuiden van den Gedeh ligt, aan den spoorweg, hetliefelpe S o c k a b o e m i (s= „lustoord der wereld"), eene geliefkoosde verblijfplaats van gepensioneerden; ten oosten er Van vindt men, aan den spoorweg en aan de beide postwegen, die den Gedeh insluiten, het wat lager gelegen T.jiandjoer, met het sanatorium S i n d a n g l a j a (bijna 1100 M.) ten noordwesten er van. De beruchte uitbarsting van den Salak in 1699, door Junghuhn uitvoerig geschetst, berust, volgens Verbeek, op onjuiste berichten en moet dus uit de rij van de vulkanische verschijnselen worden geschrapt. Van den Salak gaat het K e n d a n g g e b e r g t e , eene deidunst bevolkte streken van Java, westwaarts, dicht langs d e zuidkust. Aan het uiteinde is het door alluvium gescheiden van den G o e n o e n g P a j o e n g ( = »zonneschermberg", naar de ribben zoo genoemd), die dus vroeger een eiland was. Eene strook diluvium scheidt het van de vulkanen langs Java's westkust, die in het noorden de St. N i c o l a a s p un.t vormen. Deze kust is door de P e p e r - en de W e l k o m s t b a a i diep ingesneden ; de vooruitstekende punten worden door onze schippers als E e r s t e - , T w e e d e - , D e r d e - en V i e r d e p u n t onderscheiden. Aan de noordoostzijde rust tegen het Preanger bergland d e hooge vulkaan T j e r t m e i (3080 M.), die tevens met den voet aan de Java zee reikt en zoo de vlakte van West-Java afsluit. § 12. De kern van Midden Java's bergland is de 300—600 M. hoog b van MrZ-gelegen v a l l e i v a n K e d o e — »het paradijs van Java" — den Java. e n (j e vulkanische verheffingen er omheen ( K e d o e = »vallei'"). Aan den westrand staan, dicht naast elkaar, de P r a h o e, d e S e n d o r o en de S o e m b i n g , welke laatste tot ruim 3300 M. stijgt. De eerste sluit aan de noordzijde het kleine, bijna 2200 M. hoog gelegen, D i ë n g p l a t e a u , eene staalkaart van vulkanische verschijnselen, af; de twee laatste zijn ter reede van S a m a r a n g als »de Twee Gebroeders" bekend. Het D i ë n g p l a t e a u , slechts 100 H.A. groot, is eene boomlooze, met gras begroeide kraterbodem; het bevat het bekende D o o d e n d a 1 of de S t ik v a l l e i , eene mofet (koolzuurbron), zure en zoete meren, modderwellen en kraters, benevens zeer merkwaardige ruïnen van H i n d o e - t e m p e l s (vier in getal), die ons wijzen op de groote rol, welke het plateau in de geschiedenis van Java speelde.
29 Aan de oostzijde staan de O e n g a r a n en, verder zuidwaarts, de M e r b a b o e (ruim 3100 M.) en de Merapi, van welke de laatste nog steeds werkt. Tusschen den Oengaran en den Merbaboe overschrijdt de postweg van Samarang den 700 M. hoogen verbindingsrug en daalt af naar de groote garnizoensplaats Mag e l a n g (23), het centrum der zeer schoone vallei, welke \rij wat dichter bevolkt is dan Zuid-Holland, maai- nog geenen
Een deel van don B or o-B oedo er. spoorweg bezit ten gevolge van hare afgeslotenheid; een stoomtram naar Djokjokarta komt echter in 1«98 gereed. Om de gun stige ligging heeft men er een groot m i l i t a i r e t a b l i s s e m e n t gebouwd. De eenige rivier der vallei is de P r o g o , die op den Sendoro ontspringt, in de lava-bedding een vrij diep ravijn heeft uitgeschuurd en naar de zuidkust gaat; de hoofd-
30 plaats der r e s i d e n t i e Ke d o e - de eenige op Java, die niet aan zee grenst — ligt aan den linkeroever, terwijl in het zuiden van Kedoe aan den rechteroever de beroemde Boeddhistische tempelruïne B o r o B o c d o e r wordt gevonden. De 15 o ro B o e d o e r werd in de achtste of negende eeuwgebouwd en is de m e r k w a a r d i g s t e d e r J a v a a n s c li e t j a n d i (tempelrinnen ; eig. = „steenen", nl. die, waarmee men van ouds de asch der verbrande lijken bedekte). Ze ligt op eenen heuvel en verheft zich 31.5 M. daarboven. Ontzagljjk groot is het aantal Boeddha-beelden die m de duizenden architectonische versieringen zijn aangebracht. Van den Prahoe loopt de waterscheidende bergrug van Midden-Java westwaarts naar het Preanger bergland ; in den reusachtigen vulkaan SI a m at, den tweeden berg van Java verheft hij zich tot bijna 3500 M. Een tweede rug, meer zuidwaarts loopt er evenwijdig m e e ; naar de S e ra j o e, die op het Dien"' plateau ontspringl, vervolgens tusschen de beide gebergten doorstroomt, om daarna door het zuidelijkste te ontwijken naaide zuidkust, heet hij wel Zui d - S e r a j o e g e b e r g t e . De bodem der oost-west gestrekte vlakte tusschen de beide ruggen was vroeger een m e e r , dat langzamerhand door het puin van de Serajoe en hare bijstroomen is opgevuld en ten slotte, naarmate het bed dezer rivier in de zuidelijke keten dieper werd, geheel is leeg geloopen. In het bovenste deel dezer oude i n e e n lakte ligt W o n o s o b o , de hoofdplaats der Bagelensche afdeeling Led o k , bekend door hare theetuinen; in het benedenste de°el de negon B a n j o e m a s , gelegen nabij de rotspoort der Serajoe.
-~L
§ 13. 0
° Tala "*'
1. d e B Ö
de
kalkgebergten.
u " M e , b a I ' " e begint een der O o s t j a v a a n s c h e k a l k g e b e r g t e n . Het ligt in de richting van het eiland, en reikt tot bij S o e r a b a j a . Een tweede loopt er aan de noordzijde evenwijdig mee en vormt voor ee* aanzienlijk deel de noord kust ; van uit zee kan men de lage, tafelvormige plateaux, die met de kegels der vulkanen elders eene groote tegenstellin° vormen, zien ; onze matrozen noemden ze, naar eene kleine visschersplaals aldaar, »de d o o d k i s t e n v a n T o e b a n " Beide gebergten zijn met uitgestrekte, zeer kostbare d j a t i h osstfu^ï bedekt, welke in den drogen moeson aan het landschap echter een w.ntersch aanzien geven (zie § »); ook zijn in beide p et r o l e u m b r o n n e n ontdekt. Door het zuidelijkste gaat Java's hooldr.vier, de S o l o , die uit twee bronrivieren ontstaat, en beneden het genoemde dwarsdal tusschen de beide ruggen oostwaarts stroomt. De voortzetting van de noordelijkste kelen is
31 h e t e i l a n d M a d o e r a , dat door de ondiepe en smalle T r e c h t e r — in het midden 15 M. — van Java is gescheiden. Het zuidelijkste der drie Oostjavaansche kalkgebergten heet G o e n o e n g K i d o e l ( = »zuider gebergte") en verheft zich tot bijna 900 M. Het vormt op de meeste plaatsen de zuidkust; in het westen sluit het aan het S e w o e g e b e r g t e (of „duizend gebergte", naar de vele, lage toppen), in het oosten rust het tegen den S e m e r o e . Vooral deze keten toont veel k a r s t verschijnselen : druipsteengrotten, verdwijnende b e k e n , enz. Vroeger was deze keten met dichte wouden bedekt, maar deze hebben voor een groot deel plaats gemaakt voor kollietuinen. Alleen onmiddellijk langs de kust zijn eenige kilometers van het oerwoud, ter wille van de defensie en den regenval, gespaard gebleven. 2. de v u l k a n e n . Evenals de vallei van Kedoe in Midden-Java, zoo is het 300-500 M. hooge p l a t e a u v a n I l a l a n g , met de omringende vulkanen, het hoofd-middelpunt van het vulkanisme in Oost-Java. Aan de westzijde staan de K a w i , de K l o e t en de A r d j o e n o (3300), aan de oostzijde de T e n g g e r en de S e m e r o e (3676 M. ; J a v a ' s t o p p u n t ) . De verbindingsrug in het noorden, tusschen den Ardjoeno en den Tengger, daalt tot ruim 500 M. bij het stadje L a w a n g ; over dezen gaat de spoorweg van Soerabaja uit de noordelijke kustvlakte naar het plateau. In het zuiden is dit afgesloten door den reeds genoemden G o e n o e n g K i d o e l ; deze belet, dat de rivier der hoogvlakte, de B r a n t a s , naar den Indischen Oceaan gaat, zooals de Progo ; ze moet langs den noordvoet er van ontwijken naar de v l a k t e v a n K e d i r i . M a l a n g , het centrum der vlakte, 440 M. hoog gelegen, is bekend om zijn .koel en aangenaam khjnaaj. en heeft door al het natuurschoon in den omtrek, dat steeds meer bezoekers trekt, eene reeks op Europeesche wijze ingerichte hotels; als te Magelang is er een groot garnizoen. Opliet plateau, dat geheel uit vulkanisch materiaal bestaat, kweekt men veel t a b a k , tegen de vulkaanhellingen veel k o f f i e . Aan den spoorweg naar Lawang vindt men de t j a n d i van S i n g o s a r i ; L a w a n g zelf trekt steeds meer gepensioneerden en renteniers, terwijl menigeen uit de heete kustvlakte er tijdelijk de koelte komt genieten. l>c A r d j o e n o is een zeer samengestelde vulkaan; de hoogste top heet naar de solfataren We l i r a n g ( = „zwavel"); men vindt ze op den bodem van den gapenden kraterkuil ; uit de ontsnappende dampen slaat de zwavel neer; rappe inlanders komen deze er zoeken.
32 De T e n g g e r is vooral merkwaardig door de D a s a r ( = zandzee ), eene reusachtige, bijna spiegelgladde vlakte van grjjsgeel zand waarin de oude kraterbodètn is veranderd; uit deze stijgen een drietal nieuwe vulkanen, o.a. de Krom o ( = B r a h m a " , den god der Hindoes), op De laatste is de heilige berg der ï e n g g er e e i c n , die den ouden Hindoe-godsdienst trouw zijn gebleven; eens per jaar, op het groote Uromo-fcest, legeren er zich duizenden menschen indezandzee en de priesters beklimmen langs eene houten trap den Bromo, om offeranden m den krater te werpen. Op een der noordelijke ribben van den Tengger hgt, op 1800 M. hoogte, het beroemde herstellingsoord T o s a v i. W S e m e r o e, Java's toppunt, heeft eenen aschkegel ; hij reikt met de zmdcljjkste ribben aan den Indischen Oceaan; in de'laatste jaren werkt hij veel en hevig, soms tegelük met den L e m o n g a n (zie § 10).
ISewesten het plateau van Malang heelt men eerst den Wilis, en daarna den L a w o e ; beide rusten met den voet tegen den Goenoeng Kidoel, terwijl alleen de Wilis het middelste kalkgebergte bereikt. Beoosten genoemd plateau vindt men achtereenvolgens: den kleinen L e m o n g a n , die echter altijd werkt het hooge J a n g g e b e r g t e , dat tot de noordkust reikt; en het i d j e n p l a t e a u , met de vulkanen Ra o e n g (3300 M.) en -Merapi, welks ribben aan s t r a a t liai i komen. Geheel afgezonderd ligt in het noordwesten van Oost-Java de zeer oude M o e r i a h , door alluvium met het overige Java verbonden, en dus vroeger een afzonderlijk eiland. De l a a g v l a k t e n . b
AlalLu ovSchï r
r' dTB S t e i k e a a n s l i b b i n lsti , , e p e ,aVa Zee e e n '
wc
lke vooral aan "de zijde der S'" g t«"'«'" vindt, vertoont het eiland
ßijna nergens rotskusten ; in den regel ligt er eene smallere of breedere strook diluvium en alluvium aan den voet van het bergland. Doordat echter hier en daar een kalkrug of een vulkaan nog de zee bereikt, zijn er verschillende afzonderlijke k u s t v l a k t e n -aan te wijzen. Indien men de kleine buiten rekenino- laat moet men er onderscheiden ; a. d e v l a k t e v a n W e s t - J a v a (van de St. Nicolaaspunt tot \ den 1 jerimei) ; ,
b. d e n o o r d e l i j k e v l a k t e v a n M i d d e n - J a v a (van den ljenmei tot het noordelijkste kalkgebergte van Rembang); c. d e z u i d e l i j k e v l a k t e v a n M i d d e n - J a v a (van het IVeanger bergland tot het Sewoe gebergte) ; d. d e v l a k t e d e r b e n e d e n - S o l o ; e. d e c e n t r a l e v l a k t e v a n O o s t - J a v a (van den oostrand van Kedoe tot straat Madoera) ; V_ 1'. d e z u i d e l i j k e v l a k t e v a n J a v a ' s O o s t h o e k .
33 Bijna alle zijn ze dicht bevolkt; ook vindt men er alle groote steden van het eiland. Voor de cultuur van s u i k e r , r i j s t , t a b a k en i n d i g o hebben ze groote waarde. De b o d e m bestaat meest uit klei ; de diluviale is, door het ijzeroxyde, donkerbruin, de alluviale, waaruit de weelderige Hora 'het' ijzer grootendeels heeft verwijderd, grijs gekleurd. D u i n e n vindt men slechts hier en daar, aan de zuidkust der m a n g e r tot 30 M. hoogte. Goede havens zijn er bijna onbekend; alle zeesteden hebben een h a v e n k a n a a l , dat nu en dan zeewaarts verlengd moet worden, naarmate de'aanslibbing vordert. Dat van S o e r a b a j a is in bijzonder gunstigen toestand, doordat de waterrijke B r a n t a s er door naar °zee gaat. B a t a v i a heeft, ver van den mond der kleine rivier, waaraan het ligt, eene k u n s t m a t i g e h a v e n gekregen in' 1 andjoeng Pnoek. Een deel der vlakten wordt ingenomen door m o e r a s s e n [ r a w a h ' s ) , . d i e »n den drogen moeson, wanneer ze in modderpoelen veranderen, licht m a l a r i a veroorzaken. Dit gevaar wordt nog vergroot door de duizenden s a w a h ' s , die hier en daar heele districten tot éën groot schaakbord van kunstmatige watervlakten maken en na den rijstoogst, als ze volop door de zon worden beschenen, tijdelijk eveneens modderpoelen gelijken. Slechts een paar streken echter zijn bepaald berucht wegens malaria, namelijk T j i l a t j a p , aan de zuidkust, en het o u d e B a t a v i a , aan de noordkust, dat zelfs den bijnaam kreeg van »het graf der Europeanen"; te S a m a r a n g is de treurige toestand van vroeger veel verbeterd. M a l a r i a is inderdaad, zoowel als van Italië, ook de vloek van Java, en vooral de Blanke wandelt er vaak niet ongestraft onder palmen.' Het gevaarlijkst is de moeraslucht na zonsondergang, waarom men in havenplaatsen als T a n d . j o e n g P r i o e k niet anders dan bij nood den nacht doorbrengt. Te T j i l a t j a p , waar de groote rawa'h achter do stad ligt, brengt de landwind des nachts de gevaarlijke moeraslucht naar deze en verpest er de atmosfeer ; daar heeft men dan ook de spoorbaan in 1895 alleen met behulp van dwangarbeiders kunnen voltooien, terwijl het garnizoen thans zoodanig is ingekrompen dat het nette stadje snel wegkwijnt. Te F o r t W i l l e m I, ten zuiden van Samarang, dat ook door een moeras — r a w a h P c n i n g — is omgeven, is do toestand veel gunstiger, doordat het water geregeld kan wegvloeien. Dat sawah's zeer ongunstig werken, leert vooral ia r o et, hetwelk onmiddellijk na den rijstoogst, in Juli en Augustus, van malaria nooit geheel vrjj blijft. In de duizenden dorpen°der laagvlakte zijn de 20 à 30 M. hooge en dichte b a m b o e h a g o n, die ze omgeven, een uitstekend voorbehoedmiddel tegen de gevreesde ziekteook is het van beteekenis, dat de h u i z e n op p a l e n zijn gebouwd. E. SciiuiLiKO, Neêrlands Koloniën. 3
34 Wat het g r o n d b e z i t betreft, verdient nog vermelding, dat het Gouvernement in deze eeuw een groot deel der vlakten langs de noordkust aan particulieren heeft verkocht, zoodat deze daar tegenover de Inlanders de rechten uitoefenen, welke anders het Gouvernement heeft. Zulke p a r t i c u l i e r e l a n d e r i j e n vindt men vooral in de vlakte van West-Java. waar bijna de geheele r e s i d e n t i e B a t a v i a er toe behoort; ook in Krawang (de T j i a s e m l a n d e n ) . De oostelijkste vindt men in Pasoeroe an. Tusschen de bezitters dezer landerijen en het Gouvernement rijzen gedurig moeilijkheden. De v l a k t e van W e s t - J a v a helt van het bergland geleidelijk naar zee af; B u i t e n z o r g ligt 267 M., M e e s t e r C o r n e l i s slechts 20 M. boven den zeespiegel. De kust vertoont, tusschen de St. N i c o l a a s p u n t en den voet van den T j e r i m e i , niet eene enkele verheffing; r h i z o p h o r e n spelen in het door den vloed aangevoerde slib de hoofdrol en uitgestrekte r a wah's vergezellen het strand. Dat het slib echter door de rivieren naar zee wordt gevoerd en in de buurf van hare monden bezinkt, blijkt duidelijk uit het beloop der kust ; vooral bij den mond van de T j i O e d j o n g , de Tj i S e d a n e , de Tji T a r o e m en de Tji Manoek steekt de kust met schiereilanden en modderkapen in zee vooruit.
rivieren *"""" ""
/ I j / J
T j i O e dj o e n g k a a p P on t a n g ; Tj i D oer i an ; Tji S e d a n e OntongDjawa; T j i L i w o e n g (de rivier van B u i t e n z o r g en li a t a v i a) ; Tji Taroem . . . hock van K r a w a n y ; \ Tji M a n o e k . . hoek van Indramajoe.
Tusschen deze bevinden zich nog dozijnen kleinere rivieren. Ze bewijzen, dat de vlakte goed besproeid wordt. Dereg,en wordt niet alleen aangevoerd door den n o o r d we s t m o e s o n , die zuidwaarts moet klimmen en daardoor steeds meer water moet afstaan, maar ook door de warm t e o n w e gLexs, vooral in den drogen moeson; de zware onweders te Buitenzorg tusschen 2 en b uur n.m. werden reeds vermeld. Van de kust naar den bergrand stijgen de jaarlijksche regencijfers van 2 tot b M. Het groote centrum der vlakte is B a t a v i a (112, met de omliggende kampongs 180), de h o o f d p l a a t s van Neerlandsch-Indie', in 1619 gesticht door Koen, op de plaats van het verwoeste J a c a t r a . De o u d e b e n e d e n s t a d is eng en ongezond ; ze werd naar het model onzer Ilollandsche steden
3S — met wallen en grachten — gebouwd; de G h i n e e / . e n bewonen er het groote C h i n e e s c h e k a m p ; de Europeanen vertoeven er slechts over dag op de kantoren. De n i e u w e b o v e n s t a d — naar een deel wel W e l t e v r e d e n geheeten — is villa'sgewijze gebouwd en geheel naar de eischen °van het tropische klimaat ingericht; zwaar geboomte beschaduwt er de breede grintwegen tusschen de rijen villa's, en ruime pleinen zorgen voor frissche lucht. Bekende deelcn van Nieuw-Batavia zijn: M o l e u v l i e t , X o o y d w j j k , R-jUwjjk, het K o u i n as n 1 e i n en W e i t e - Bêzîéns- en merkwaardigheden : het m u s e u m v a n h e t I! a t.G e n. v. K u n s t e n e n W e t o n s c h a p p e n (ethnographie en geschiedenis) ; het m u s e u m v o o r h e t M ij n w e z e n ; het M e t e or o l o g i s e h O b s e r v a t o r i u m ; het (i o u v e r ne m e n t s p a leis; het g y m n a s i u m AV i 11 e m III. De verhouding van de Inlanders, de Chineezen, de Europeanen en de Arabieren is thans als volgt: Inlanders 7'iOOO . ' . ' . ' . ' 27000 Chineezen Europeanen <)()()0 Arabieren . ' . ' . ' . ' .woo totaal . . . . 112000 De Inlanders zijn voor een groot deel M a l ei e r s , die zich hier na de verwoesting van [Jacatra in de verlaten landstreek kwamen vestigen, waardoor de taal in en om Batavia B a t a v i a s o h - M a l e i s e h heet. Bij hen voegden zich uit liet binnenland Soendaneezen en ook .Javanen en Madoereezen. De nieuwe haven T a n d j o e n g P i l o c k (1885), met eene diepte van 8 à 9 M., is door een kanaal en eenen spoorweg met de stad verbonden. Men zict';er steeds het witte „wachtschip", en in den regel liggen er aan de lage bazaltkaden groote booten van de maatschappijen X e d e r 1 a n d, L 1 o y d en K o n. P a k e t v a a r t gemeerd. Ook vindt men er een droogdok. Iets bcooston Tandjoeng Prioek geeft P e t i t T r o n v i l l e gelegenheid tot het nemen van zeebaden Tot dusverre is Batavia het eenige middelpunt van spoorwegen in de vlakte. De Gouverneur-generaal resideert te B u i t e n z o r g , aan den voet van den S a l a k en den G e d e h , in eene heerlijke omgeving; te T j i p a n a s heeft de G. G. een buitenverblijf. Achter het paleis vindt men den beroemden B o t a n i s c h e n t u i n , even belangrijk voor de wetenschap als voor de cultures. ' s L a n d s l ' l a n t c n t u i n , in 1817 door R e i n w a r d t gesticht, is de geheele wereld door als de bestes wetenschappelijke hortus vermaard ; allerlei laboratories tooiien het alzijdig belang voor de wetenschap. Als onderdeeion van den tuin kan men beschouwen: den
3*
36 C ui t uur t ui n, voor de teelt van tropische landbouwgewassen, ook te Buitenzorg, en den b e r g t ui n T j i bod as (even ten w. van Tjipanas), voor de gewassen der hoogere zonen, op de noordhelling van den G e deh, op eene hoogte van 1425 M. Verder vindt men nog in deze vlakte : S e r a n g (6), de opvolgster van het eenmaal beroemde, maar nu vervallen B a n t a m , dat reeds eene prooi der aanslibbing is geworden; het is de hoofdplaats der residentie B a n t a m en ligt aan den postweg naar N i e u w - A n j e r . P o e r w a k a r t a (6), de kleine hoofdplaats van het, door de vele moerassen dun bevolkte, K r a w a n g .
De Moskee te Ba n t am I n d r a m a j o e , de koffiehaven der Preanger en tevens het middelpunt van een uitmuntend rijstland ; kleine booten en prauwen bevaren de Tji Manoek ; ze voeren zout naar de Preanger en koflie terug; echter neemt het vervoer per spoor sterk toe. Om den rivierarm langs Indramajoe te behouden voorde scheepvaart, is in den bovenmond der R a m b a t a n een o v e r laat gebouwd. C h e r i b o n (eigenlijk T j i - r e b o n = »garnalen rivier", waaraan het ligt; 18), de hoofdplaats der gelijknamige residentie, met eene goede reede, die druk bezocht wordt.
37
§ 16. Ten oosten van den T j e rime i buigt de laagvlakte weer vrij b. de n. ver naar binnen, vooral in het stroomgebied der L o s a r i , die vlakte van aan de zuidzijde van den genoemden, hoogen vulkaan komt. Midden- Daarna naderen de voorheuvels van het bergland weer langzaJava. merhand de kust; de noordelijke ribben van den P r a h o e en het tertiaire bergland reiken zelfs tot vlak bij zee. Daarna volgt er weer een strookje laagland, dat bij S a m a r a n g snel breeder wordt en zelfs tusschen de beide noordelijke kalkgebergten van Oost-Java zoo naar binnen dringt, dat ze haast ongemerkt overgaat in de vallei der Solo; eerst beoosten Rembang wordt de kust weer hoog. Hoe dit lage land den Moeriah tot vastland heelt gemaakt, werd reeds vermeld. De grootste rivier van het oostelijk deel heet T a n g g o e l - a n g i n . In het groote moeras — Rawan b e s a r — tusschen den Moeriah en het noordelijkste kalkgebergte stroomt de Dj o e wan a (Joana) noordoostwaarts en brengt beneden het gelijknamige stadje haar water in de Java zee. De waterscheiding met de Tanggoel-angin is zeer onvolkomen ; bij hooge standen zendt deze een deel van het water naar de Djoewana. De beide deelen der vlakte zijn dicht bevolkt. Naast de sawah's ziet men overal _suik£r_v£lden. Het aantal s u i k e r f a b r i e k e n is zeer groot; men vindt ze bijna alle langs de spoor- en st_ojMnJrjjnJjjjLen. In het westelijk deel heeft alleen T e g a l ( = »vlakte"; 17) een spoorlijntje zuidwaarts, tot R a l a p o e l a n g ; maar de s t o o m t r a m S a m a r a n g — G h e r i b o n is in aanleg. Samarang heeft Java's oudste lijn n a a r de Vorstenl a n d e n , met eenen zijtak naar A m b a r a w a ; bovendien eenen s t o o m t r a m n a a r J o a n a , met zijlijnen van K o e d o e s l a n g s d e n w e s t v o e t van den Moeriah en van Demak door het dal der Kali E o e s i (de voornaamste der twee bronrivieren van de Tanggoel-angin) n a a r Rlora. De laatste zijlijn is bij P o e r w o d a d i zuidwaarts verbonden met de lijn naar de Vorstenlanden. Van Blora wordt zeer veel p e t r o l e u m , welke uit twee bronnen ten Z.Z.O. er van wordt gewonnen, naar Samarang vervoerd. In het dal der Loesi verdienen vermelding de m od d erw e l l e n (slijkvulkanen) v a n K o e w o e . Aanhoudend wordt er de modder omhooggedreven door opstijgende gassen, tot ze met eenen knal uiteenberst. Uit het zoutachtige slijk, dat de knal achterlaat, wordt door de Inlanders zout »aangemaakt." De naam slijkvulkanen is ongepast, daar de wellen met het vulkanisme niets hebben uit te staan. In het westelijke deel is, naast Tegal, nog belangrijk Pe>
::<s k a l o n g a n ( = »land der k a l o n g s " , eene soort vleermuizen ; 36), dat door de wat hooger en gezonder ligging veel bewoners trekt; beide zijn hoofdplaatsen der gelijknamige residenties. In bet oostelijk deel ligt d e h o o f d h a v e n v a n M i d d e n J a v a , tal. S a m a r a n g (72), waarin men, evenals te Batavia, een o u d en een n i e u w gedeelte kan onderscheiden. Het eerste, welks wallen en grachten in 1824 zijn opgeruimd, ligt dichter bij zee, en is benauwd, heet en stollig, echter lang niet zoo ongezond meer als voor eene kwarteeuw. Het nieuwere deel ligt aan d e n B o d j o n g s c h e n w e g , eene fraaie kanarie- en tamarindelaan, met de statige residentswoning aan het eind ; een stoomtram verbindt Bodjong met de oude stad. Waar de bodem begint te rijzen — een half uur bezuiden de stad — ligt de schoongelegen bovenstad T j a n d i , die een heerlijk uitzicht over de stad en de reede aanbiedt. Aan de zeezijde ziet men overal ta m b a k s (vijvers, waarin zeevisch geteeld wordt) en sawah's. Bewesten de stad is uit de kleine S a m a r a n g r i v i e r een groot b a n d j i r - k a n a a l naar zee geleid; niettemin staan de Tnlandsche kampongs, aan de westzijde der stad, in den westmoeson toch soms nog dagen lang onder water. De verhouding van de hoofdbestanddeelen der bevolking is thans als volgt : Inlanders 56000 Chineezen 12000 Europeanen 4000 Arabieren 1000 In tegenstelling inet Batavia, ziet men hier een zuiver J a v a a ns e h e bevolking; het i n d i g o b l a u w der kleoilij wjjst dit onmiddellijk aan. Ook ziet men er voor karren en wagens geene paarden en karbouwen, maar s a p i's (runderen). Evenals Batavia heeft Samarang eene drinkwaterleiding. O e n g a r a n is een gezondheidsetablissement voor militairen. De straks genoemde zijlijn naar A m b a r a w a is ten behoeve van onze h o o f d v e s t i n g op Java, n.l. h e t f o r t W i l l e m 1; het ligt, 476 M. hoog, aan den rand van eene, door het uitgeworpen puin der vulkanen aan weerszijden ontstane, kom, r a w a h P e n i n g , welke afvloeiing heeft naar de noordkust; vroeger was het moeras een m e e r en thans is het dit gedeeltelijk nog; aan den rand vindt men eenen kring van oawah's. Door den ring van bergen, die de kom bijna geheel insluiten, is het fort voor het verdragende geschut van den nieuweren tijd niet overal veilig. liet klimaat is er heerlijk. In de Bawah besar liggen K o e d o e s (welks kramers heel Java afreizen) en P a t i (17; de nieuwe hoofdplaats van Japara),
' 'I
39 beide aan de tramlijn naar R e m b a n g (15). De haven van de oude hoofdplaats J a p a r a is door koraalriffen onbruikbaar geworden. § 17. Lri2£«Java.
Tusschen^de
heuvels in het zuidoosten der Preanger en het
S e W O e
S e b e r S t e k o m t h e t bergland van Midden-Java op twee unten even aan of bij den Indischen Oceaan, n.l. door den P K a r a n g R o l o n g ( = »uitgeholde r o t s " ; zie de plaat op de volgende pagina) en de voortzetting van Kedoe's westrand. Daardoor kunnen we dus d r i e k l e i n e k u s t v l a k t e n onderscheiden, nl. 1. v a n R a n j o e m a s . Vóór het westelijk deel van deze ligt het bergachtige eiland N o e s a K e m b a n g a n ( = bloemen-eiland"), de oostelijke voortzetting van het tertiaire bergland in het zuiden der Preanger. De ondiepe zee d a a r a c h t e r — S e g a r a A n a k a n ( = »kinderzee", d. i. »kleine zee") — vormt steeds meer één geheel met de g r o o t e r a w a h , waardoor de T j i T a n d o e i naar zee gaat. Ded^Jta van deze rivier nadert snel genoemd eiland. Een kleine CnWbJjstroom der Serajoe komt uit de oude m e e r v l a k t e v a n M a d j e n a n g ; door zijn bed is het vroegere meer leeggeloopen. Aan de oostzijde van Noesa Kembangan, waar vrij groote schepen naar binnen kunnen, ligt het ongezonde T j i l a t j a p (zie § 14) ; de toegang is versterkt.
„Gunstig gelegen voor do afscheping van de producten uit vijf aangrenzende residenties is T j i la tja]) ook van belang voor de vaart op Australië en als zoodanig geschikt voor kolenstation en het afgeven van mails, zoodat men zich in de toekomst voor deze plaats nog eene belangrijke ontwikkeling kan voorstellen" (J. E. de Meijier Gedenkb. v/h. Kon. Inst, van Ing. 1897). Op de reede staat 10 M. water. Hoe jammer dus, dat de malaria deze havenplaats bijna onbewoonbaar maakt. N o e s a K e m b a n g a n's kalkbergen bevatten veel d r u i p s t e e n g r o t t e n ; do beroemdste is „de S t e e n e n M o s k e e". Vóór het oostelijk deel vindt men, bij de S c h i l d p a d d e n b a a i , eene duinkust. De S e r a j o e valt er in zee. 2. v a n H a g e l e n . Deze smalle vlakte, welke door een begin van duinvorming moeite heeft, het overtollig water naar zee te brengen, is niettemin zeer dicht bevolkt. Langs den postweg en de spoorlijn, die den bergvoet vergezellen, vindt men eene dichte rij kleine plaatsen; het grootst is de hoofdplaats P o e r w o r e d j o (== »ontluikende bloem"; 12), dat in den oorlog met üiepo Ne<mro f1825—30) ontstond. K a r a n g B o l o n g , in don westhoek, is, evenals R o n g k o p aan den zuidvoet van het Sewoe gebergte, bekend door de e e t b a r e
i
40
_^JIL>
VI v o g e l n e s t j e s , die hier door de S a l a n g a n e n (klipzwaluwen) worden gebouwd en door de Inlanders met groot levensgevaar worden „geplukt". Ze hechten rotanladders, van eenige honderden voeten lengte aan eenen boom, die dicht bij den rotsrand staat, en slingeren zich met behulp van deze boven den schuimenden en kokenden afgrond in eene der rotskloven, waar do nieuwe nesten verscholen zijn. Met speren steken ze deze los en voeren ze in zakken mee. De oogst gaat met allerhande plechtigheden, gewijd aan de godin Ra t o e Kid o e l , gepaard. . W 3. v a n Dj okj o k a T t a . Deze kleine vlakte, waardoor de P r o g o zich eenen weg naar zee heeft gebaand, ontleent hare groote beteekenis aan de stad D j o k j o k a r t a of D j o c j a (58), den zetel van een der beide sultans in de V o r s t e n ] a n d e n ( D j o k j o k a r t a en S o e r a ka r t a ) ; ook woont er de p r i n s P a k o e A l a m , eveneens uit het aloude sultansgeslacht. De k r a t o n van den sultan is eene vierkante ruimte van meer dan een uur gaans in omtrek. Hij is omgeven door eenen stevigen muur, 4 M. hoog en 5 M. breed, en bevat allerlei gebouwen, benevens pleinen, vijvers, kanalen en tuinen. Naast den kraton staat het Nederlandsche fort R u s t e n b u r g . De pi. m. 15000 bewoners behooren allen tot den hofstoet. In de buurt der stad vindt men het AVa t er k a s t e e l , eene interessante ruïne. Aran de volksvermaken verdienen de zeer gewilde t ij g e r g e v e c ht e n (tegen buffels nl.) vermelding. Djokjokarta ligt aan de spoorlijn, die Java in de lengte doorsnijdt. Een stoomtram naar den Progo-mond, ter wille van de suikerfabrieken, is gereed; die naar Magelang zal in 1898 worden geopend. Aan den spoorweg naar Soerakarta liggen, bij de waterscheiding tusschen de noord- en de zuidkust, de ruïnen der grootsche t e m p e l s van P r a m b a n a n . § 18. Als de S o l o (eene rivier, in lengte = de W e z e r ) hetmiddelste d. de vlakte kalkgebergte van Oost-Java, dat aldaar slechts 100 M. hoog is, der Beneden- j n e e n e nauwe kloof doorbroken heeft, stroomt ze tusschen dit °° en het noordelijkste kalkgebergte oostwaarts. De waterscheiding met de Loesi is op het laagste punt slechts 90 M. hoog, en wordt gevormd door rivierafzettingen uit den diluvialen tijd. Het dal wordt oostwaarts gaandeweg breeder en het mondingsgebied is zeer moerassig. Ten einde de ondiepe T r e c h t e r , den zeeweg naar S o e r a b a j a en onze voornaamste maritieme vestiging, open te houden, heeft men den mond der Solo door een k a n a a l verder naar het westen verplaatst. In de Java zee
^
i '-- f -
-—:—
42
ft.
/.:! vormen de slibbige wateren van Java's belangrijksten stroom eene vuilgele, ver vooruitstekende vlek ; aan den rand er van ligt een lichtschip, dat door middel van ballen en kegels de diepte der vaargeul naai; Soerabaja aan de schepen bekend maakt. De verbetering van de Solo voor de irrigatie en de scheepvaart is in 1894 ernstig ter hand genomen. Van de werken noemen w e : het leggen van eenen s t u w d a m bij N g a w i , en het n i e u w e k a n a a l v a n d e S o l o n a a r d e n o o r d k u s t (even beneden de oostgrens van Rembang), het laatste ter wille van Soerabaja en van de afwatering der beneden-Solo-vallei. Het doorsnijdt eenen kalksteenrug van 24 M. hoogte en wordt 2.', uren gaans lang. Eene draadkabelbaan zal dienst doen voor het aanvoeren van materiaal uit de naburige steengroeven. De Beneden-Solo heeft slechts kleine plaatsen doen ontstaan. Aan den voet der heuvels van het middelste kalkgebergte ligt het kleine G r i s é e ( G r e s i k ) , dat nog steeds het djatihout dezer streken voor zijnen scheepsbouw gebruikt; bovendien vinden de vele kustvaarders hier in den westmoeson eene veilige i'eede. Haai' de La w o e en de W i l i s , die met den zuid voet tegen het zuidelijke kalkgebergte rusten, het middelste niet of slechts even bereiken, vormen de v l a k t e n v a n S o e r a k a r t a , Madi o e n en K e d i r i één geheel, terwijl de laatste, tusschen den A r d j o e n o en het middelste kalkgebergte door, samenhangt met de d e l t a d e r B r a n t a s . Met de vlakte van Djokjókarta hangt de centrale vlakte samen door een vlak diluviaal terrein van nog geen 160 M. hoogte. Wat de afwatering betreft, behooren slechts de twee westelijkste vlakten bijeen ; de beide rivieren van deze, waaraan de hoofdplaatsen S o e r a k a r t a óf S o l o (102) en M a d i o e n (19) liggen, vereenigen zich bij N g a w i tot S o l o , welke dan, zooals we zagen, in eene dwarsklool' van drie uren gaans lengte door het middelste kalkgebergte breekt. De k i' a t o n van den s u l t a n v an . S o e r a k a r t a (of Solo) herbergt pi. m. 10000 menschen, en is door hooge, witte muren omgeven. Zeer bezienswaardig is ook de d a l e m van p r i n s M a n g k o e N eg o r o . Verder vindt men er een klein Nederlandsch to r t, evenals te Djokjókarta, benevens K u r o p e 68 'C h e en C h i n e e s c h e w jj k e n. Daar Soerakarta het hart van het oude rijk M a t a r M m is, vindt men hier ook de kern van den Javaanschen a d e l . De Chineezen en Europeanen kweeken in de beide Vorstenlanden veel s u i k e r , i n d i g o , t a b a k en k o f f i e . Ze huren
H van de sultans groote uitgestrektheden lands, en dragen den naam l a n d h u u r d e r s . Te Soerakarta wonen 1100 Europeanen en 4200 Chineezen, te Djokjókarta 1800 Europeanen en 320J Chineezen. Vooral in Djokjókarta vindt men ook vele particuliere cultures van indigo. De v l a k t e v a n K e d i r i behoort tot het stroomgebied der B r a n t a s . Deze komt van het plateau van Malang de residentie binnen, doorstroomt haar van het zuiden naar het noorden, en splitst zich in S o e r a b a j a in twee delta-armen, de k a l i M a s en de kali D o r o n g (Jav. k a l i == »rivier"). Bij het stadje K e d i r i (17) begint de prauwvaart ; dit ligt tevens aan de spoorlijn, die weldra de geheele Brantas zal vergezellen (alleen het deel M a l a n g — B l i t a r is nog in aanleg). Een steeds toenemend aantal stoomtrams staat met deze lijn in verbinding. Vroeger hingen de riviervonuingen van Kediri samen met die van Madioen. Het vulkanisch puin van den Wilis [ligt thans tegen liet zuidelijke kalkgebergte van Kembang; het laagste punt der waterscheiding tusschen de Solo en de Brantas is hier echter slechts 120 JM. hoog. Verschillende waterwerken regelen de waterverdeeling tusschen do beide Brantas-armen. De kali Mas is bovendien, ook m -t liet oog op de irrigatie, genormaliseerd. De zeer dicht bevolkte d e l t a d e r B r a n t a s wordt bijna geheel ingenomen door dessa's, sawah's en suikerrietvelden ; op vele plaatsen wellen aardoliën uit den bodem op, en in het noordelijk deel worden zelfs p e t r o l e u m b r o n n e n , zoowel ten w. als ten o. van de kali Mas, geëxploiteerd (fabriek voor zuivering van petroleum te W o n o k r o m o , aan de laatste bocht der kali Mas); bovendien treft men er modderwellen en minerale bronnen aan. Aan den mond der kali Mas ligt S o e r a b a j a (148), de grootste plaats en tevens de eerste handelsstad van Java; men vindt er het uitgebreide marine-etablissement en den artillerieconstructiewinkel, benevens machine-industrie met het oog op de vele suikerfabrieken in de buurt ; de citadel, thans als versterkt punt opgeheven, heet P r i n s H e n d r i k ; de K o n i n k l i j k e P a k e t v a a r t heeft hier groote kantoren. In S o e r a b a j a is de beneden- of handelsstad veel minder van de boven- of Europeesche woonstad gescheiden dan te Batavia en Samarang. De kantoren, magazijnen, winkels en woonhuizen van de Europeanen, Chineezen, Arabieren en Inlanders zijn meer dooreengemengd en goed beschaduwde erven ziet men er weinig. Daardoor is het voorkomen der stad meer Europeesch, maar tevens is het er benauwder en vuiler dan elders. In de buurt S i m p a n g is de toestand ecli-
its ter veel gunstiger. Aan den eisch van goed drinkwater tracht men eerst nu door het boren van artesische putten te voldoen. De verhouding van de onderscheidene bestanddeeleu der bevolking is thans als volgt : Inlanders : 130000 Chineezen 10000 Europeanen (iOOO Arabieren 2000 Ook in de Middeleeuwen lag de volkrijkste stad van Java bij de delta van Java's belangrijkste rivier; ze heette M o d j o p a ï t en was de hoofdstad van een groot Hindoe-rijk. In den strijd tegen den Islam ging ze met het rijk onder. Hare grootsche r u ï n e n vindt men aan den noordvoet van den Ardjoeno. In de smalle, in den drogen moeson zeer regenarme, kustvlakte langs de straat van Madoera, liggen nog het doodsche P a s o e r o e a n (24) en het fraaie, vriendelijke P r o b o l i n g g o (9); het eerste is sterk achteruitgegaan door de spoorwegverbinding met Soerabaja ; de ruime kantoren en breede kaden herinneren er aan de vroegere handelsgrootheid. S 20. Deze begint voor de cultures (tabak, f. de suide-den, maar is zeer moerassig en nog lijke vlakte Unggo uit is eene spoorlijn ontworpen, i-mi J w o s f f l ] vergezellen en tevens doorloopen
suiker) belangrijk te wordun bevolkt. Van Probodie den voet der bergen naar P a n a r o e k a n en
( tO^fJlOCn'
B a n j o e w a n g i . De postweg van Probolinggo naar deze vlakte snijdt het gebergte bewesten den Lemongan op eene hoogte van 275 M. Aan de kust der vlakte vindt men eene smalle duinstrook, tot 12 M. hoog. De zuidoosthoek van Java, liet kalkgebergte B l a m b a n g a n , was vroeger een eiland ; bet is door alluvium met liet overige Java verbonden. § 21. Madoera.
M a d o e r a bevat, behalve het reeds genoemde kalkgebergte tot 470 M. hoog), slechts aan den zuidkant kleine vlakten. Daar liggen dan ook de residentie-hoofdplaats P a m e k a s a n (7) en het kleinere S o e m e n e p , bekend d o o i d e G o u v e r n e m e n t s z o u t p a n n e n , waarin een afzonderlijk deel der bevolking zout wint voor onze Regeering, die in de Gouvernementslanden het z o u t m o n o p o 1 i e bezit. De z o u t p a n n e n zijn door dijkjes omgeven. Daar de zon het binnengelaten zeewater moot verdampen, is de droge moeson de boste tijd voor het zoutwinnen. Na de verdamping vindt men het zeezout als eene korst op den bodem. Van Soemenep gaat het naar de pakhuizen in de kustplaatsen der verschillende eilanden, op Java een 80tal. Meestal verhandelen Chineezen het van daar naar liet binnenland.
46 De jaarlijksche opbrengst, door het Gouvernement ontvangen, bedroeg' in 1895 ruim f 8,6 m. liet hoofdmiddel van bestaan is echter op Madoera de vischvangst. Overal langs de kust ziet men de visscherskampongs in zee vooruitgebouwd, en daarvóór de talrijke visschersprauwen. In het westen vindt men p e t r o l e u m , evenals in Rembang en Soerabaja. Tot Java behooren ook nog de B o o m p j e s e i l a n d e n , de K a r i m o n - d j a w a e i l a n d e n en B a w e a n (met de hoofdplaats Sang[kapoera). § 22. De h o o g t e z o n e n . De hoogtezonen in ver- Gaat men uit Java's laagvlakten het bergland in, steeds hooger, band met de totdat men de hoogste toppen heeft bereikt, dan kan men van cultures. beneden naar boven v i e r g o r d e l s onderscheiden. Men noemt ze, met het oog op de afnemende temperatuur, achtereenvolgens : a. b. c. d.
de h e e t e zone, van 0 tot 650 M. . . temp. 27°—24°; de g e m a t i g d e zone, van 650tot 1Ö00M. » 24°—19°; de k o e l e zone, van 1500 tot 2500 M. » 19°—13°; de k o u d e zone, boven 2500 M. . . . » 13"—8°. De kennis dezer zonen hebben we vooral te danken aan J u n g h u h n , den reeds genoemden onderzoeker van Java's vulkanen (zie § 11), die de natuur van het eiland zoo grondig doorvorschte en vooral in de o e r w o u d e n zich zoo bijzonder te huis gevoelde. „Levendig is mjj liet beeld bijgebleven der Javaansche w o u d e n, met eeuwigdurend groen versierd, der duizenden van 1) 1 o e m e n, wier liefelijke geur nimmer verzwakt ; met liet oor mijns geestes hoor ik den zeewind rutschen door de b a n a n e n en door de toppen der p a 1 m e n, — verneem ik het donderend geplas der w a t e r v a 11 e n, die in het binnenste des lands van hooge bergwanden nederstorten ; — het schijnt mij toe, als adem ik de koele niorgenlueht in, als treed ik voor de gastvrije hut der Javanen, terwijl nog eene diepe stilte rust op de oorspronkelijke wouden, die mij van rondomme insluiten, — hoog boven mij in de lucht ijlen zwermen van k a l o n g s klapwiekend terug naar de landstreek, waar zij des daags hun verblijf houden. Allengskens komt leven en beweging in liet loofgewelf der wouden,— p a u w e n heffen hun luid gekrijsch aan, a p e n hervatten hun levendig spel en doen de echo's der bergen ontwaken door hun morgenlied, — duizenden van vogelen vangen hun gekweel aan en vóór nog de zon den oostolijkcn hemel kleurt, gloeit reeds de majestueuse top van gindscliou berg in goud en in purper. Uit die hoogte blikt bij mij
V7 aan als een oude bekende, mijn verlangen klimt en reikhalzend zie ik uit naar den dag, waarop ik zal kunnen zeggen : z ij t g e g r o e t, g ij li e r g e n !" (J u u g h u b n) De h o o f d c u l t u u r p r o d u c t e n van Java zijn : i n d e h e e t e zone: s u i k e r , i n d i g o en t a b a k ; in de g e m a t i g d e zone: k o f f i e en t h e e ; in de k o e l e zone: k i n a . § 23 In deze zone woont bijna de geheele bevolking van Java. De heete Daardoor beslaan de s a w a h ' s een aanzienlijk deel dervlakten; zone. van het naaste bergland beschouwd, schitteren ze als een onafzienbaar aantal kleine meertjes in het zonnelicht; soms reiken ze onmiddellijk tot aan den oever der zee; ook liggen ze vaak terrasgewijze tegen de bergen omhoog en worden dan door de vele beken achtereenvolgens besproeid en nu en dan geinundeerd. Bij de sawah's heeft men kw e e k b e d d i n g e n ; uit deze worden de zaailingen ( b i b i t ) op de sawah's overgeplant. Tegen de r ij s t v o g e l t j es (g e 1 a t i k s) plaatst men hier en daar w a c h t h u i s j e s , die men met elkaar in verbinding brengt door touwtjes, waaraan allerlei poppetjes en vodden heen en weer fladderen. Met een klein mesje (a n ia n i) wordt de p a d i halm voor halm, meestal door de vrouwen, gesneden. Van het Wachthulsje tegen do gelatiks. begin tot het einde gaat de rijstteelt met zeer veel godsdienstige plechtigheden en feesten, alle volgens het overoud gebruik (adat), gepaard. Langs de kusten vindt men echter meestal de reeds genoemde m a n g r o v e w o u d e n ( r h i z o p h o r e n ) ; alleen op de meer zandige oevers vindt men soms eene t r o p i s c h e d u i n f l o r a . De r a w a h ' s hebben haren eigenaardigen plantengroei. In het binnenland spelen de p a l m e n bijna overal eene hoofdrol. Waar bosschen geveld zijn, groeit het lange a l a n g - a l a n g , een taai soort Steppengras. In het drogere oosten moeten naast de reeds genoemde d j a t i w o u d e n de vele a c a c i a ' s genoemd worden.
48 Het S u i k e r r i e t is 2Vs — 4 M. lang; uit het saprijke m e r g wordt de suiker gehaald. Zoodra dit merg eene grijsachtig bruine kleur aanneemt en het sap kleverig en zoet wordt, is het riet rijp. De oogsttijd is in den drogen moeson, van Juni tot September; dan wordt het in bundels naar de m o l e n s gebracht, waar men het sap er uit perst. Dit wordt gekookt en verder bewerkt. De meest gewilde soorten riet zijn het roodbruine T j e r i b o lisch en het gele J apa rasch. In de laatste jaren is de se r e h-ziekte eene geduchte plaag geweest. Door de b e e t s u i k e r onzer gematigde luchtslreek is de prijs der suiker in onzen tijd aanzienlijk gedaald. Bij afschaffing der suikerbelasting zou ze nog veel goedkooper kunnen worden. C u b a is het e e r s t e , J a v a het t w e e d e suikerland deraarde. Het s u i k e r r i e t . De I n d l g o p l a n t is een heester van ongeveer I M. hoogte. Ite bekende blauwe verfstof wordt getrokken uit de geheele plant, maar vooral uit de b l a d e n . Deze worden gekookt en daarna verder bewerkt; in koekjes komt de verfstof in den handel. De eigenlijke kleurstof — i nd i g o l i n ' e — bereidt men thans ook langs scheikundigen weg, zoodat de indigocultuur door hetzelfde lot bedreigd wordt als in Zeeland de meekrapcultuur. Tegenover die van Britsch-Indië is de opbrengst op Java gering. De t a b a k s c u l t u u r kennen we door ons eigen vaderland. Ze vereischt veel zorg. Het drogere oosten van Java kweekt steeds grooter hoeveelheden van dit artikel. Vooral in de alang-alangvelden treft men veel h e r t e n aan, b.v. de r o e s a ' s , die smakelijk vleesch leveren; waar de k o n i n g s t i j g e r hen niet vervolgt, doen ze veel schade aan het suikerriet en de rijst. Ook huizen er de beide p a n t e r soorten. In de oerwouden van het heuvelland van West-Java
49 ontmoet men reeds hier den r h i n o c e r o s ; ook iladderen daar overal groote zwermen k a l o n g s vruchtenetende vleermuizen) rond. De p a u w en het s c h u b d i e r azen gaarne op de w i t t e
De K a l o n g
(1/3 der nat. grootte 1.
m i e r e n , die in ludiü zoo gevreesd zijn, wijl de larven de hardste houtsoorten doorboren, zoodat men huismeubels steeds tegen deze moet beschermen. 4 K. SCHUILING, Nefrlands Koloniën.
ÖO In deze zone wonen weinig inlanders ; de Europeanen hebben er echter hunne Sanatorien en zoeken daar vaak herstel van gezondheid. Alleen in de Preanger vindt men in de gematigde zone nog tertiaire bergruggen ; elders alleen steile vulkaanhellingen. Slechts in enkele streken, b.v. in Kedoe, zijn de berghellingen boven 650 M. nog tot opeenvolgende terrassen voor de sawah's vervormd; in den regel heeft de rijst plaats gemaakt voor de m a ï s . Van de oerwouden verdienen de r a s a m a l a ' s , de woudreuzen der Preanger, vermelding; vooral die op de hellingen van den G e d e h zijn beroemd. In de vele k o f f i e t u i n e n dezer zone, welke als 't ware de oerwouden omzoomen, tiert de k o f f l e h e e s t e r zeer welig, vooral tegen de hellingen der vulkanen. Hij draagt roode bessen, die op onze kersen gelijken ; deze bevatten twee pitten, de k o f f i e b oo n e n , die door b r a n d e n den aangenamen geur erlangen. Als de koflietuinen met de witte bloesems dik beladen zijn, leveren ze een heerlijk gezicht op ; daar de heesters drie keer per jaar bloeien, onderscheidt men, wat den oogst betreft, eenen v o o r p l u k , eenen g r o o t e n p l u k en eenen n a p l u k . De koflieheester werd eerst in 't begin der vorige eeuw uit Arabie naar Java overgebracht; alleen in de Gallalanden, ten zuiden van Abessynië, groeit hij in het wild ; in den laalsten tijd heeft men ook de L i b e r ia-k of fie van de westkust van Afrika naar Java overgebracht. Thans is B r a z i l i ë het e e r s t e en J a v a het t w e e d e kol'lieland der aarde. Naast de t u i n k o f f i e , welke veelal onder schaduwboomon groeit, ten einde tegen al te felle zonnestralen beschut te zijn, onderscheidt men b o s c h k o f f i e, die, met minder zorg, in gevelde wouden, en h a a g-(p a g g e r)-k o f f i e, welke in do dessa's, onder de pisangs der tuintjes, wordt gekweekt. Wat den eigendom der koffietuinèn betreft, moet men goed onderscheiden de k o f fi e c u l t u u r v a n h e t G o u v e r n e m e n t en de daarnaast staande v r i j e c u l t u u r . De eerste wordt door de I n landers uitgeoefend in de door de Regeering aangewezen streken ; ze ontvangen per p i k o l (01;1/4 K.Gr.) f I I .
De t h e e s t r u i k is een altijd groene heester van bijna 11 M. hoogte; hij werd in 1826 uit Ghina, het vaderland van den t h e e s t r u i k (evenals Assam van den thee b o om), naar Java overgebracht. De b l a a d j e s worden een voor e'e'n geplukt; ook deze moeten, als de koflieboonen, gebrand, of liever, g e b r a d e n worden. De weligste theetuinen vindt men op ongeveer 1000 M. hoogte. In den laatsten tijd komt de Ja va-thee steeds meer in trek.
51
Ook in deze zone treft men veel h e r t e n aan, vooral in de Preanger; eveneens w i l d e zwijnen, wilde h o e n d e r s en Patrijzen. De m o esa „ g (koffierat) smult gaarne van de bessen in de koffietumen. In de grasvelden leeft eene soort d a s - in het binnenste der wouden ontmoet men veel a p e n en eekh o o r n tj es. e e e Vaste Be\oeleen t - ut u, "^""* ^'"J" tt gëccue " , vaste ™onplaateen woonplaatsen TUlk aant en treft m e n J:L7emT\ ; meer. Slechts "n , °PP vulkaantoppen treft men «r er aan, aan, van vanwelke welkeenkele enkele zonen. zich tot kleine plateaux uitbreiden, namelijk den Di e n g den T e n g g e r en den Idjen. De rook der hoogste vulkanen'wijst aan, dat hier steeds de zuidoostpassaat heerscht. Palmen zijn 'er zeer schaarsch ; vooral in Oost-Java bepalen c a s u a r i n e i i het voorkomen van het landschap. Enkele vulkanen verheilen zich tot boven de woudgrens; de plantengroei boven deze heeft "er veel overeenkomst met de alpenflora der gematigde luchtstreken In den benedensten gordel der koele zone | 1500—1800 M ) tiert de k l n a b o o n i , welke in 1854 door Junghuhn's vriend H a s s k a r l uit de Andes van Peru naar Java werd overgebracht, trots de strenge straffen, zelfs de doodstraf, welke °de Peruaansche regeering op hel weghalen van zaden en stekken uit het gebergte gesteld had. Uit den bast van den kinaboom trekt men langs scheikundigen weg de (ju i ni n e, het bekende middel tegen de koorts. De fabrieken zijn in de groote steden der Oude en Nieuwe Wereld, o. a. te Amsterdam. Als bij de kof he onderscheiden we ook eene G ou ver n e m e n t ski nac u l t u u r en eene vrije c u l t u u r . De eerste is echter voor de ^ Inlanders niet verplichtend, maar wordt in vrijen a r b e i d uitgeoefend. De meeste (rouvernemenis-kinatuinen vindt men tegen de vulkaanhellingen rondom het plateau van Bandoeng.
§ 26. s ï ™Kn
Van de fauna noemen we: de sp r i n g b l o e d z u i g e r s , die zich van de bladen en takken laten neervallen en eene plaag voor de reizigers zijn; de w i l d e en de v l i e g e n d e k a t t e n " de b a n t e n g s (wilde runderen); de s e g o e n g s , eene stinkende dassoort; h e r t e n , met tijgers en pau wen in hun gevolg, over geheel Java, en r h i n o c e r o s s e n , in West-Java ; onderde vogels vooral den b e r g z a n g e r , die aan alle steile berghellingen zijne betooverende melodieën Huit. De b e v o l k i n g . De bewoners van Java noemen wij gewoonlijk J a v a n e n Op T e i l a n d Z e l V e ü n d e r s c h e i d t m e n n a a s t den hoofdstam'van - dezen naam nog twee andere Maleische volken, namelijk de S o e n4. *
52 d a n e e z e i i , in het westen, en de M a d o e r e e z e n , in het oosten. De J a v a n e n wonen westwaarts ongeveer tot de riviertjes Tji L o sa r i en T j i T a n d o e i ; echter is hun taal, als gevolg van hun overwicht, ook in het noorden der oude sultanaten Tji r eb o n en B a n t a m zeer gewoon, en geldt ze zelfs in het Preanger bergland als meer beschaafd dan het Soendaneesch. Door de innige aanraking met de veel hooger beschaafde Ilindoe's, van wie ze o. a. den katoenstruik en den buffel ontvingen, zijn de Javanen het meest beschaafde volk van Java en van geheel Insulinde. Als bij de Ilindoe's zijn de hooge standen scherp gescheiden van den laagsten, zelfs in de taal; de drie hooge standen spreken onder elkander het H oogja v a a n s c h (Kram il) en het mindere volk richt in deze taal hel woord tot hen, terwijl de vierde kaste L a a g-j av a a n s c h (N g ok o) spreekt en door de hoogere standen in deze volkstaal wordt toegesproken. Ieder Javaan moet dus de twee Javaanscbe talen verstaan en spreken. Het Hoog-javaansch sproot voort uit de oude taal der Ilindoe's, welke vele Maleische elementen in zich opnam. De geleende beschaving deed zelfs eene niet onaanzienlijke litteratuurontstaan,welke Een .) a v ;i a n s c h b o o t'd. eeschreven is in het zoogenaamde kawi, eenen ouderen vorm van het Iloog-javaansch'; haar bloei werd geknakt door den Islam, die sedert den val van M o dj o p aï t in 1478 (zie § 18) op Java heerschte, waarna het kawi een toevluchtsoord vond op het eiland Bali.
83 Door de langdurige overheersching is de Javaan gelaten en onderworpen. De geest van initiatief begint eerst onder ons, meer vrijzinnig bestuur zich hier en daar te openbaren; echter is zorgeloosheid een doorgaande karaktertrek. De Islam heeft hem fanatiek gemaakt ; als hij dezen in gevaar acht, is hij tot eenen strijd op leven en dood bereid. Zijne woning, die,zeer waarschijnlijk door den invloed der Hindoe's,niet op palen wordt gebouwd als bij de Soendaneezen en de meeste andere Maleische volken, is heel eenvoudig ; het dak, van palmbladeren of alang-alang, steektaan beide zijden over de wanden uit, zoodat er eene overdekte galerij ontstaat.De huizen der aanzienlijken hebben ruime p e n d o po's (voorhuizen), voor feesten en tot ontE e n e 3 il v a vangst van gasten. a n s e h e p r i n s e s. De S o c n d a n c e a s e n wonen in en om het Preanger bergland; door hunne afgezonderdheid zijn ze eenvoudiger dan de Javanen, en zeer sterk gehecht aan het oude ; ook bijgelooviger en stipter met betrekking tot de voorschriften van den Koran. Het Hindoeïsme had op hen ook veel minder invloed dan op de Javanen. Zij zijn waarheidlievend, maar achterhoudend tegenover Europeanen. Door den meer scheeven stand der oogen komt bij hen het Mongoolsche type sterker uit dan bij de Javanen ; ook zijn ze gespierder, maar wat kleiner. Hunne huizen staan, als bij de Maleiers buiten Java, op palen, een gevolg van de vrees voor vijanden, zoowel dieren als menschen. De s a r o n ü (lendendoek) en de hoofddoek worden door hen ook anders gedragen dan door de Javanen en ze zijn lang niet altijd als deze met k r i s en hakmes aewapend. Het grondbezit is bij hen,
i
^
M
als bij de Madoereezen, i n d i v i d u e e l , bij de Javanen echter communaal. De krachtige 9 I a d o e r c e z e n wonen, behalve op het weinig vruchtbare Madoera, in Java's Oosthoek, waar ze de Javanen op vele plaatsen hebben verdrongen. Ze zijn stoute visschers en zeevaarders, terwijl ze in ons leger zeer gewaardeerd worden. Hun taal is een zelfstandig dialect van het Javaansch, maar zonder kräinä, althans op het eiland Madoera. In brieven en openbare stukken schrijft men het Madoereesch met Javaansche karakters. De dorpen (Javaansch d es s a , Maleisen k a r n p o n g ) liggen in de reeds genoemde d o r p s b o s c h j e s ; het dorpsplein, overeenkomende met den „brink" in onze Saksische dorpen, heet a l o e n - a l o e n en
W; 1
ïT'Wv*'
" rL"
m lMrr,
.1 a v a a n s e h e w o n i n g. daaraan palen de m o s k e e (m i s s i g i t) en de 1 a n g g a r (tegqlp school en bedehuis voor de wouwen), terwijl in het midden een'of meer w a r i n g i n s prijken. ]}jj iedere woning behoort een boomgaard en een moes- en bloementuin, te zamon omgeven door eene bamboeheg (p a g g e r), ook eene of meer rijstschuren (1 o e m b o e n g s ), en eene k r a a l voor de buffels. Huisraad is er in de woningen weinig ; stoelen zoekt men tevergeefs, alleen eene grooto rustbank (b a 1 eliale) is in den regel aanwezig; vorken en lepels zoekt mener —en bjj alle Maleiers — ook tevergeefs ; de rijst nemen ze tnssehen vinger en duim. liet dak ( a t a p ) is van a l a n g - a l a n g , i d j o e k (vezels
53 van aren-palmen), bladeren van den s a g o - en n i p a h p a l m of van lia m b o e , soms ook, mits hout overvloedig te krijgen is,van s i r a p (plankjes, min of meer in den vorm van onze pannen). Licht en lucht komen alleen door de deur ; vensters zijn haast overbodig, daalde woning zoo goed als uitsluitend dient voor eten en slapen. Op de bale-bale gebruikt liet gezin, op matjes neergehurkt, het middagmaal. Bij de Javanen is de begane grond de vloer ; dat deze, vooral in den natten moeson, koortsen verwekt, ligt voor de hand. De h u i s i n d u s t r i e der mannen legt zich toe op het maken van k r i s s e n (vooral uit pa m o o r, eene fijne, weeke ijzersoort, die op Borneo wordt gevonden), liet vlechten van matten, mandjes on kokertjes (uit b a i n 1) o e of r o t a n) en het verwerken van de verzamelde b o s c h p r o d u c t e 11. De vrouwen weven kleedingstukken en verven die op eigen-
E e n e J a v a a n s e li e a a n
het
weefgetouw.
aardige wijze (liet b a t i k e n ) ; de inlandsclie industrie van s a r o n g s en h o o f d d o e k e n kwijnt echter door den invoer van onze gocdkoope katoentjes. Alleen de aanzienlijke Javanen plegen nog bij voorkeur gebatikte kleedingstukken te dragen. In de tuinen ontbreken de k l a p p e r en de p i s a n g bijna nooit; van de bloemen is vooral de kleine, witte m e l a t i , met haren weiriekenden geur, zeer geliefd; als toevoegsel bjj de rijst is de Spaanscho peper ( l o m b o k ) onmisbaar. De weekniarkt — bjjna overal om de ".> dagen — heet lia sa r (vgl.'het Turksche b a z a r ) , waar vooral de Chineezen komen venten; de alom verspreide snoepkraampjos heeten w a r o n g s
Dansen — maar veel kalmer dan inEuropa en zeer gracieus — is een geliefkoosd vermaak, vooral aan de hoven. Het nationale tooneel heet \vaj a n g (een poppenspel, waarbij de vertooner reciteert), het Javaansche orehest, hoofdzakelijk slaginstrumenten, g a m e1 a n. A m fi oc ns c il u i v e n (in de o p i-u m k i 11 e n of te huis) is de kanker op Java; de pacht brengt er jaarlijks /' 13 à H m., in heel Ned. Ihdie' pi. m. ƒ17 m., op; de pachters zjjn meestal Chineezen ; liet opium wordt uit Britschliiilie, PerziS en Turkije aangevoerd; terwijl de Heiden-
D a n s m c i s j e uit de volksklasse.
sehe volken in Insulinde zich gaarne door sterken drank bedwelmen, grijpen do Mohamedaansehe volken, welken die prikkel verluiden is. al te gaarne naar het heulsap; echter voor den opiumschuiver methet bekende gevolg: „eerst eet hij opium, dan eet de opium hem". Veel onschuldiger is het li e t e 1 k a u w e n, dat bjj de Inlandsche vrouwen minstens even sterk is als bij de mannen (zie S B); het vuile, bruinroode sap van de s i r i h-p r u i m e n , waarvoor in de woningen s i r i h - d o o z e n aanwezig zjjn, ontsiert vaak mond en lippen van de schoone sekse, maar de Javaansche dichter vergelijkt zulk oenen mond bij de klove van eenen door rijpheid geborsten granaatappel. Ook het r o o k e n v a n t a b a k , eerst door de Portugee/.en in Insulinde gebracht, is hier zeer algemeen. Als eigenaardig gebruik verdient nog vermelding liet t a n d e n v ij 1 e n, eene voor ons onverklaarbare uiting van den schoonheidszin der Javanen. Hoe de I s l a m de oude tempels van het Brahmanisme en liet Boeddhisme der Hindoo's tot ruïnen heeft gemaakt, zagen we reeds herhaaldelijk. Naast de Arabische m o s k e e p r i e s t e r s , kenbaar aan hunnen tulband en witten tabbaard, vindt men overal door het volk gekozen d o r p s p r i e s t e r s ; de islam is dan ook met allerhande lieideiisclie voorstellingen uit den voor-islaniietisehen tijd door-
J/
weven. Tot het „witte volk'' behooren ook- de h a d s j i ' s (bedevaartgangers naar Mekka i wier aantal door het gemakkelijke verkeer met de voorhavens van Mekka en Medina steeds toeneemt ; op Java zijn er pi. m. 50000; velen,beschouwen hen als een gevaar voor liet rustig bezit onzer koloniën in Insulinde.
Een A m f i o e n s c h u i v c r. H e i d e n e n zijn alleen gebleven de pi. m. GOOO T e n g g e r coz e n , die reeds Inj den B r o m o werden genoemd, en de weinige i i a d o e w i ' s (lett. = B c d o e i n e n ) in 't zuiden van Bantam. Het aantal I n 1 a n d s c li e C h r i s t o n e n bedraagt slechts cenige duizenden. Vermelding verdient de bloeiende Christengemeente M o dj o w a r n o , ten zuidwesten der ruïnen van Modjopaït.
§ 27. De O. I. C o m p a g n i e , opgericht in 1602, zocht in den aanBeNederlan-vano haar heil in de M o l u k k e n , daar s p e c e r i j e n toenmaals ders op Java. h e t hoofdhandelsartikel waren. Maar k o f f i e , su i ke r en verschillende andere koloniale waren maakten in de vorige eeuw Java tot het hoofdbezit der Compagnie. De genoemde producten moesten haar door de Inlanders tegen eenen vasten, lagen prijs geleverd worden ; een groot deel der opbrengsten bereikte echter het Javaansche volk niet; het werd door de ambtenaren der Compagnie en door de inlandsche regenten achtergehouden. Bovendien moesten de Javanen veel h e e r e n d i e n s t e n verrichten, en ze mochten alleen met de Compagnie handel drijven (monopoliestelsel). Het E n g e l s c h e t u s s c h e n b e s t u u r (1811—1(1) verklaarde den landbouw en den handel vrij. In plaats van het monopolie der Compagnie kwam nu eene dorpsbelasting, als huur voor de
58 landerijen, die als eigendom van de vroegere vorsten in de handen der nieuwe regeering waren overgegaan ( l a n d r e n t e s t e l s e l ; Eng. land-rent = »Iandhuur"). In 1816 kwam Java aan den Nederlandschen staat. Deze verving in zeer veel dorpen het landrente-stelsel in 1830 door het C u l t u u r s t e l s e l van graaf Van d e n Bosch. Dit verplichtte de Inlanders, op , der sawah's producten voor de Europeesche markt te kweeken. Vooral de toepassing van dit stelsel door onbetrouwbare en niet-deskundige ambtenaren liet veel te wenschen over en, trots de ontzaglijke winsten, die werden behaald, schafte men het gaandeweg af: in 1863 voor p e p e r , in 1864 voor tabak, in d865 voor k a n e e l , i n d i g o en t h e e , in 1890 ook voor s u i k e r . Thans bestaan van Regeeringswege alleen no»- de g e d w o n g e n c u l t u u r van koffie en de vrije c u l t u u r van kina. De l a n d r e n t e brengt thans nog 47 à 18 mill, gulden op (in 1895 ruim 17.56 m.). Iletaantal h e e r e n d i e n s t e n is nog steeds zeer aanzienlijk (+ 20 millioen dagdiensten per jaar). De zegen van het Nederlandsch bestuur op Java blijkt vooral uit de snelle en geregelde toeneming der bevolking, het »evol» van stoffelijke welvaart, gepaard met eene ordelijke staatsinrichting. Aan het Inlandsen onderwijs wordt steeds meer zorg besteed ; vooral voor de Europeanen bestaan te Batavia, Samarang en Soerabaja II. B. S. ; voor de opleiding van onderwijzers, bestemd voor de gouvernementsscholen voor inlanders, zorgen de k w e e k s c h o l e n te B a n d o e n g , D j o k j o k a r t a e n P r o b o li nggo buiten Java te F o r t de Koek, M a k a s a r en Ambon). Groote sommen worden door het Gouvernement besteed tot verbetering der i r r i g a ti e w e r k e n ten behoeve van de sawah's; de leidingen naar de akkers (slo.kans) worden verbeterd met het oog op de besproeiing der sawah's en tevens, om overstroomingen te voorkomen. De ontginningen op Java zijn vooral toegenomen door de a k k e r w e t van 1870; ze vergunt, dat domeingronden in e r f p a c h t aan particulieren worden afgestaan, echter voor niet langer11 daii 75 jaren. -Een net van post- en s p o o r w e g e n overdekt het eiland; de eerste postweg werd in 't begin dezer eeuw door D a e n d e l s aangelegd (zij doorsnijdt het geheele eiland in de lengte ; do.or de mijlpalen langs dezen rekent men op: Java alle afstanden bij p a l e n ; 1 paal = I C / j min.); aan het spoorwegnet wordt druk gewerkt. De eerste spoorwegen — van Samarang naar de Voistenlanden en van Batavia naar Buitenzorg. — werden geopend HU 1872.
59 Op Java vindt men de volgende s p o o r w e g e n (181)6): a. S t a a t s s p o o r w e g e n . Westerlijnen : B a t a v i a—T a n d j o e n g l' r i o e k eu B a t a v i a— D j o k j o k a r t a (met z i j l i j n e n naar ( i a r o e t , T j i l a t j a p en P o e r w o r e d j o) ; Oosterlijnen : S o e r a b a j a—S 0 1 o ; S o e r a b a j a—K e p a n d j e n (ten z. van Malangi; S o e r a b a j a—P a s i r i a n (ten z.w. van Loemadjang), en K e r t o s o n o—W 1 i n g i (ten w. van Kepandjen). b. d c N e d . - I n d . 8 p. m a a t s c h a p p i j . lijnen: B a t a v i a—B u i t e n z o r g en S . a m a r a n g—Dj o e j a (met zijtak naar Willem I). c. d e B a t a v . O o s t e r 8 p. m a a t s c h a p p ij. lijn: B a t a v i a — K e d o enjg ( { e d e (aan de westgrens van de res. Krawang i. Bovendien de volgende t r a m w e g e n : a. d e N e d . - I n d . T r a m w e g - m a a t s c h a p p i j , lijn : Batavia—Meester Cornells. b. d e S a m a r a n g — C h e r i b o n .S t o o m t r a m - m a a t s c l i a p p i j . lijnen: T e g a l — B a l a p o e i a n g ; .Sa m a r a n g—J o a n a (met de zijlijnen K e e d o e s—1' e t j a n g a ä n en D e m a k — B l o r a , de laatste weder met de zijlijn P o e r w o d a d i—G o e n d i h). c. S o l o s e lie T r a m w e g - m a a t s c h a p p i j , ljjn: S o l o — B oj o l a l i (ten w. van Solo). d. S t o o m t r a m w e g D j o c j a—B r o s s o t (aan de benedenProgo). e. O o s t-J a v a S t o o m t r a m-m a a t s c h a p p ij. ljjnen : O e d j o n g—S e p a n d j a n g (door S o e r a b a j a) en M o d j o k e r t o — X g o r o (aan den westvoet van den Ardjoeno). Een aanzienlijk getal tramlijnen zijn nog in aanleg (zie de kaart).
Over de rivieren vindt men hier endaar b r u g g e n , of anders p ont v e r e n (sas a k s). Waar hotels ontbreken, zijn langs de hoofdwegen door de zorg van het Gouvernement p a s a n g g r a h a n s (passantenhuizen) gebouwd, vooral ten behoeve van de op reis zijnde ambtenaren ; ze staan onder het beheer van eenen m a n d o e r . Ook vindt men langs alle belangrijke wegen, van afstand tot afstand, g a r d o e s (huisjes) voor de politieposten. Wat de d i c h t h e i d van b e v o l k i n g aangaat, overtreft Java reeds lang het moederland. Java's oppervlakte -— bijna 4 >< Nederland Java's bevolking = ruim r, >( Nederland
2371 D (J.m. of 130546 K.M2. 35.0(18 millioen.
Nederland heeft 147 bewoners per K.M.Java » 192 » » » Vergelijken we onze provincies met Java's residenties, dan kunnen we D r e n t e en Overijsel stellen naast B e s o e k i ,
60
B a n t a m en K r a w a n g ; ze blijven alle b e n e d e n 1 0 © bewoners per K.M.2 1 Jan. '96.
Drente Overijsel
53 94
Besoeki Bantam Krawang.
. . . . .
71 84 85
Het dunst bevolkt zijn dus op Java de beide uiteinden ; van het westelijk deel komt alleen Batavia — door invloed van de hoofdplaats van Ned. Indié' — boven 100. In Besoeki dringen de cultures eerst in onzen tijd door ; Krawang bevat groote onbewoonde moerassen ; Bantam is in onze eeuw zwaar geteisterd door allerlei rampen (veepest, Krakatau, opstand). Van Ï O O — 2 0 0 bewoners per K.M.2 vindt uien in zeven Nederlandsche provinciën en in een 8tal Javaansche residentie;-. Preanger Begentsehappen 105 Eriesland 102 Probolinggo . . . . 159 Noord-Brabant . . . 104 Kediri 172 Gelderland . . . . 106 Batavia 175 Zeeland 117 Rembang 477 Limburg 123 Madioen 1*5 Groningen 126 Pasoeroean 192 Utrecht 172 Soerakarta 193 Behalve Batavia en de Preanger behoort tot deze rubriek dus het geheele verdere oosten (de Oostjavaansche kalkgebergten met de tusschengelegen vlakten), behalve Soerabaja — door invloed van de grootste stad van Ned.-Indië. Een deel van midden-Java, benevens Madoera, telt 3 0 0 — 3 0 0 bewoners per K.M2. Banjoemas 222 Tjirebon 225 Djokjokarta . . . . 266 Samarang 285 Madoera 295 Van :tOO—ÏOO tellen een viertal residenties aan de noordkust van Midden- en Oost-Java, benevens Kedoe ; ze laten zich vergelijken met onze beide provinciën Holland. Tegal 301 Japara 313 Noord-Holland 332 Pekalongan . . . . 320 Zuid-Bolland . 351 Soerabaja 361 Kedoe 368
(il Boven ÏOO gaat alleen de residentie B a g e l e n . . Van de E u r o p e a n e n wonen ongeveer -\. in groote havensteden aan de noordkust : in de steden Batavia, Samarang en Soerabaja . . in de overige deelen van Java De C h i n e e z e n zijn daarentegen meer over het eiland verbreid : in de steden Batavia, Samarang en Soerabaja . . in de overige deelen van Java
RESIDENTIES.
(in volgorde van de grootte)
r; a 5
GROOTTE D K.M. - G G.in.
a 1-5
Totaal
130546
. 20000 30000 geheele . 48000 203000
1 Jim. 1895. HOOFDPL.
tu
Preanger Regent204-2'.) schappen 10103 Besoeki 7906 Bantam 7ii:; Rembang 7007 Kediri r>7s7 Tjirebon 07 2(', Batavia (',217 Soerakarta 5961 Soerabaja r,882 Madioen 5502 Banjoemas 5-280 Pasoeroean Samarang 5164 ( = Noord-Brabant) 1930 Krawang 1562 Madoera 3771 Tegal 3490 Probolinggo 3418 Bagelen Djokjokarta 3110 ( = Zuid-Holland) 7 Japara 2040 Kedoe Pekalongan 1780 ( = Zeeland)
410. de drie
Bev. dci hoofdpl. Totaal Europeain duinen. zendt.)
371 183 114 135 127 123 122 113 108 107 101 96
15.0 7.7 6.0 5.7 5.4 5.2 5.1 4.8 4.0 1.5 4.3 4.0
lil
3.9 3.8 3.5 2.9 2.7 2.0
Samarang Poerwakarta Pamekasan Tegal Probolinggo Poerworedjo
72 0 7 17 9 12
3800
90 S3 (is (13 02 50 51 37
2.4 2.3 1.0
Djokjokarta Pati ' Magelang
68 17 23
1800 200 000
32
1.4
Pekalongan
30
400
2371
1 100
Bandoeng Besoeki Serang Rembang Kediri Cheribon Batavia Soerakarta Soerabaja Madioen Banjoemas Pasoeroean
25 4 6 15 17 18 112 102 148 19 5 24
700 100 150 150 300 400 '.MOO 1300 0500
700 200 500 70 150 Kill
700 300
lil»
b.
Sumatra.
13J X Nederland; 2 . 2 m l U l o e n bewoners. § 28. overS
Dit lang gestrekte eiland — na Borneo het grootste van Ned IndiÖ
" " S n i j d t d e l i n i e i n d e l i c h t i n 8 ^doost-noordwest, en wordt door deze in twee bijna even groote stukken verdeeld. De ongeveer west-oost gerichte n o o r d k u s t reikt tot bijna 6" N.B., de V l a k k e H o e k in het zuiden tot bijna 6° Z.B. De w e s t h e l f t van het eiland wordt ingenomen dooi een aaneengesloten b e r g l a n d , dat echter slechts hier en daar aan zee komt ; deze heeft uit het slib der vele kleine rivieren bijna overal kleine kustvlakten doen ontstaan. Evenwijdig inet de westkust loopt eene rij bergachtige eilanden, die e°enmaal te /amen éénen bergrug vormden ; ze zijn onderling en van Sumatra door eene ondiepe zee gescheiden, en behooren bij het bergland van het hoofdeiland, zooals op twee plaatsen door west-oost gestrekte eilandengroepen wordt aangewezen (waar?). Aan [de westzijde van deze eilandenrij daalt de zeebodem snel af tot oceanische diepten. De o o s t h e l f t is ééne reusachtige laagvlakte, die tot het alluvium en het diluvium behoort. Het alluvium der groote rivieren steekt bij hare monden met groote schiereilanden in de ondiepe zeeën — de J a v a z e e , de Z u i d c h i n e e s c h e z e e en de A nd a m a n s c h e z e e — vooruit; de straten, die Sumatra scheiden van Malaka en de eilanden in het verlengde daarvan, worden steeds smaller en ondieper. Deze zeestraten zijn : île a t r a n t v a n Mal aku, tiissehen Sumatra en Malaka; s t va a t lie v li a la, tussehen Sumatra en de Linggaoilanden, en s t r a a t l i a n g k a, tussclien Sumatra en Bangka. De laatste is in het zuiden, door de snel aangegroeide delta der M o e s i, nog slechts twee uren gaans breed. Wat het k l i m a a t betreft, loopen de verschillende streken nog al uiteen, zooals nevenstaand lijstje leert.
63 STREKEN.
MOESONS.
hoofdrogentijd droge tijd regenejjfers.
Opmerkingen.
Str. Soenda tot Ajerbangis
zie § 10 O—ZO—Mei-Oct. Sopt.—Dec. beide moesons zwak, ook W - N W - Nov.- Mei—Aug. en Febr. in den drogen moeson Mrt. Padang 468 C.M. veel regen; de n.w. moeson vooral 's nachts dooiden landwind. tot Singkel in onzen winter Mrt.—Mei en Sept. de nnw. moeson des veranderlijke —Dec. nachts vaak n o.—regen winden in alle maanden NNW—Juli-Nov. Jan. Febr. en Juli, Aug Singkel 465 c.M. in onzen winter steeds veel regen s Jtot 'Prong de nnw. moeson is de veranderlijke zw. moeson, die langs de winden kust z.waarts uitwijkt. NNW—Mei-Nov. J un i Juli en Febr. w at minder tot Atj eh hoofd ZZO— Mei-Nov. Aug, -Nov. veel ook deze zzo. moeson i> vooral na Juli regen de zw. moeson, die echter O—Nov.-April Jnn.- -April wat langs de kust n.waarts minder uitwijkt. Atjeh'sn.kust ZW—April-Oet. Sept. Juliveel de o. moeson is in liet vooral na Juli begin en aan liet einde O—Nov.-Mrt. Febr. en Mrt. droog van het seizoen zo.—zzo. vooral Jan. Notar;idja ..170 c.M. , Poeloe Bras ZW—Z—Aprilzeer v cel regen,ook Poeloe Bras behoort geOct. in Nov. heel tot den zw. moeson O—Nov.-Mrt. Febr. en Mrt. droog van Zuid-Aziö. Atjch's n. o. ZW—Z—AprilOct.; Dee.veel regen in onzen zomer overdag kust Oet. 177 c.M. n. en nno. wind dooiSegli OZO—Dec.-Mrt. Febr en .Mrt. droog den zeewind, Atjeh's o. kust ZO—ZW—MeiSept. Dee.veel regen aan de kust door de Nov. sterke land- en zeewinin onzen winter Febr. en Mrt. droog den 's nachts altijd zw. de moeson onen l) 's daags altijd no. merkbaar Edi '...198C.M. Doc. NW—Oct.tot Bangka zeer veel regen -) ZO-half Mei-Sept. veel regen met zwak, vaak W. wind onweer Bengkalis . . 265 c.M. » /Str. Bangka NW—Dec-April veel regen Nov.— vooral Jan.-Mrt. Jan. ook Mrt. O—Mei-Oct. minder regen Mei Sept. vooral Juli totStr.Soenda W. en NW—half veel regen I )ec — de ozo. moeson is ook Nov.-April Febr. veel o. en zelfs no. OZO—half Meiminder regen Juli Oct. —Oct. i) Bij Noord-Sumatra zijn de land- en zeewinden overal zeer sterk, zoodat ze vaak de moesons verdrijven, vooral als de zon in top staat; tussehen zonsondergang en middernacht vallen van den bergrand vaak de gevreesde S u in a t r a n e n (plotselinge stormen) neer. -) De N.W. mowson der Str. van Malpka wordt zuidwaarts steeds regenrijkcr, naarmate Malaka en Sumatra elkander meer naderen, doordat hij hier in de engte gedreven wordt ; later in don tjjd wordt hij X.O. en komt dan niet mooi weer van do bergen van Malaka neer.
64 De p l a n t e n - en d i e r e n w e r e l d zijn zeer nauw verwant aan die van Malaka en Borneo. Van de groote zoogdieren noemen w e : den o l i f a n t , den tweelioornigen r h i n o c e r o s , den t a p i r , den t i j g e r , een zeer groot h e r t , eene zeer schuwe a n t i l o p e , den m a w a s (op Borneo o r a n g - o e t a n g geheeten) en den s i a m a n g , ook eene groote apensoort. «.
het bergland en de kleine vlakten aan de westkust. § 29. liet gebergte, dat óf onmiddellijk uit zee óf uit de kleine Beachryving.vlakten aan de westkust overal vrij steil oprijst, heet B o e k i t B a r i s a Q. Vaak wordt het aan de oostzijde door eene tweede keten vergezeld en dan ontstaan er l e n g t e d a l e n , die zich hier en daar over eene aanzienlijke uitgestrektheid van Sumatra uitbreiden. Als 1) e 1 a n g r ij k e 1 e n g t e d a 1 e n verdienen vermelding : in Z u i d - S u m a t r a : het d a l d e r S e m a n g k a, en het d a l d e r b o v e n - M o e si en b o v en-K e t a u n, die van dezelfde dalwaterscheiding naar het zuidoosten en noordwesten stroomen ; in M i d d e n-S u m a t r a : de v a l l e i v a n S o l o k e n h e t S i n g k a r a h-in e e r, welke door de ( ) m b i 1 i n a ('vloeiing heeft naar het oosten ; in N o o r d - H u m a t r a : het g r o o t e 1 e n g t e d a 1 v a n d e b ny e n-G a d i S n i e t d e r i v i e r v a n A n g k o 1 a e n d e b o v e nT a r o ; de tweo eerste stroomen elkaar te gemoet en ontwijken dooiden Boekit Barisan naar de westkust, evenals de Taro. Eenmaal was het dal der Taro één met dat der beide andere stroomen, maar de vulkaan K a j a verhief zich juist in het dal en scheidde het noorden van het zuiden.
liet bergland van Sumatra is vooral niet minder vulkanisch dan de bodem van Java, wat eerst in de laatste dertig jaren door de onderzoekingen onzer mijningenieurs ( V e r b e e k , F e n n e i u a , d e ( i r e v e ) is gebleken. Behalve eene 1 e n g t e s p 1 e e t, die overal de westkust van Sumatra volgt, onderscheidt V c r h e c k op Sumatra een 12tal d w a r s s p l e t e n , waarboven telkens twee of meer vulkanen in min of meer west-oostelijke richting staan, b. v., van het zuiden af gerekend: no. 8 : de I' a t a h-s c m b i l a n, de H o r i i i t . j i o f p i e k \ ' a n I n «1 r a p o c i' a en de 'l' o e d j o e, die te zainen MiddenSumatra van Zuid-Sumatra scheiden ; en no. '.): de S i n g g a l a n g , de M e r a p i e n d e S a g o, in he noorden der Padangsche Bovenlanden. Van de (10 vulkanen, door Verbeek vernield, zijn slechts z e v e n thans nog w e r k e u d e :
68 de D e m p o (in het zuiden), de K a b a (aan de oostzijde van het lengtedal der Moesi), de T a 1 a n g, de S i n g g a 1 a n g, de M e r a p i, de P a s a m a n (alle vier in de Padangsche Bovenlanden) en de S or i k M e r a p i (aan de westzijde van het lengtedal der Gadis); aan deze kan men nog als no. 8 K r a k a t a u , gelegen boven do dwarsspleet van Straat Soenda, toevoegen. De K o r i n t j i (3700 M.) is waarschijnlijk het toppunt van Sumatra ; tot bijna 3000 M. reikt de P a s a m a n, die door de Portugeezen O p h i r werd genoemd, naar het bekende goudland uit den Bijbel, dat zij ook hier dachten te zijn genaderd. In het noorden van Sumatra, waar het binnenland nooit door oenen blanke is betreden, zijn zeker nog vulkanen te ontdekken. Vooral in het noorden neemt het bergland den p l a t e a u v o r m aan. Daar kennen we het uitgestrekte p l a t e a u v a n T o b a , de woonplaats der Heidensche Ba t a k s ; het is eene 4100 à H 50 M. hoog gelegen grassteppe, waar veel veeteelt, o. a. van kleine paarden, wordt gedreven ; alleen in de diepe ravijnen, welke de rivieren er hebben ingesneden, ziet men boomen, en daar wordt tevens landbouw gedreven. De veel kleinere plateaux van Midden- en Zuid-Sumatra staan in verband met het vulkanisme. Ze waren vroeger zoetwatermeren ; daarin zette zich het puimsteentuf der vulkanen af, waarna de meren door de steeds dieper geworden rivierdalen leegliepen. Het bekendste dezer p u i m s t e e n t u f p l a t e a u x is het p l a t e a u v a n A g a m (900 M.), waarop F o r t d e K o e k , de hoofdplaats der Padangsche Bovenlanden, ligt; de rivieren hebben schilderachtige dalen in den vruchtbaren bodem uitgesneden. Nog nauwer is de verwantschap tussehen het vulkanisme en de g r o o t e m e r e n v a n S u m a t r a . Ze ontstonden alle door instorting van den vulkanischen bodem, op de wijze, zooals dit in 1883 in het centrum der groep van Krakatau geschiedde. Vandaar dat de rotsoevers der meren overal bijna loodrecht opstijgen ; ze maken het landschap even schilderachtig als stout, vooral bij het m e e r v a n M a n i n d j o e , het eenige, dat afvloeiing heeft naar de westkust. Van het noorden af heeten de groote zoetwaterbekkens : h e t m e e r v m i T o b a , ruim 900 M. hoog, het grootste van alle en tevens het centrum van het gelijknamige plateau ; in het zuidoosten vloeit het overtollige water door do A s a h a n weg, die eene kloof heeft gevormd dwars door het hooge vulkanische randgebergte er om heen ; in het midden van het meer ontstond een nieuwe vulkaan, die door eene smalle landengte met den westrand is verbonden ; h e t in e e r v a n D l a n i n d j o e, welks afvloeiing, de A nt o k a n, eene diepe kloof door don westrand heeft uitgeschuurd ; E. SCHUILING, Neêrlands Koloniën. 5
66 het wordt van Fort de Koek uit steeds meer bezocht ; de kraterrand verheft zich tot 1250 M. boven het spiegelgladde watervlak ; h e t i a e e r ,v a n S i n g k a r a h , aan de oostzijde van den Boekit Barisan, bjjna 4 uren gaans lang; het heeft afvloeiing door de O m b i 1 i n, den bovenloop der Indragiri, die vooral bekend is dooide groote k o l e n v e l d e n , welke ze doorsnijdt; h e t m e e r R a n a u , in het zuiden, dat haar overtollig water naar de K e m e r i n g zendt ; eenmaal was het cirkelvormig, maallater ontstond er in het zuidoostelijk deel een nieuwe vulkaan. Het zeer overvloedige regenwater van het Sumatraansche bergland gaat voor 't grootste deel naar de oostkust; alleen in Noord-Sumatra gaan er ook vrij groote rivieren naar de westkust, zooals de G a d i s , de T a r o en de S i n g k e l . Toch hebben ook aan den westkant de rivieren kleine alluviale vlakten doen ontstaan, b. v. van Padang noordwaarts en bij den mond der Singkel, welker delta ver in zee vooruitsteekt. Goede havens vindt men alleen daar, waar het gebergte aan de kust komt, b. v. bezuiden Padang, waar de K o n i n g i n n e b a a i (met de E m m a h a v e n ) het beginpunt van den nieuwen spoorweg naar de Padangsche Bovenlanden is geworden. De bevolking in het bergland is dun ; groote plaatsen liggen er nergens. Eerst nadat Nederland er zich van meester maakte, zijn er enkele middelpunten van eenige beteekenis ontstaan. Ze liggen aan de w e g e n , die uit de kleine kustvlakten aan de westzijde naar binnen voeren en zijn zetels van ons bestuur ; langs die wegen ontstond ook cultuur (koffie, in de Padangsche en Palembangsche bovenlanden; in de laatste ook t a b a k ) . De bodem levert op vele plaatsen, vooral in Midden-Sumatra, g o u d , terwijl aan de Ombilin de zeer uitgestrekte Om b i l i n - k o l e n v e l d e n ontdekt werden (1868). Aan de oostzijde geven de groote rivieren, vooral de M o e s i en de B a t a n g H a r i , gelegenheid, het bergland te naderen. Aan straat Soenda, waar twee, door bergland omzoomde, baaien — de K e i z e r s b a a i en de L a m p o e n g s c h e b a a i — vrij diep naar binnen dringen, deed slechts de laatste eene plaats van eenige beteekenis ontstaan, n.l. T e l o e k B e t o e n g f3); dit komt door de vlakte achter het bergland dezer baaien, die met het laatste de r e s i d e n t i e L a m p o e n g s c h e d i s t r i c t e n vormt, van welke Teloek Betoeng de hoofdplaats is ; het voert de p e p e r dezer streek uit; in 1883 werd het door de uitbarsting van Krakatau zoo goed als geheel verwoest. In het zuidelijk deel der westkust, waar de kustvlakte noordwaarts langzamerhand breeder wordt, is het kleine B e n g k o e-
117
l e n (7), welks opene reede onveilig is, zoodat de schepen op het nabijzijnde B a t t e n e i l a n d moeten ankeren, het beginpunt van eenen p o s t w e g , die bjj K e p a h i a n g (800 M.) den Boekit Barisan overschrijdt en daarna tot T e b i n g T i n g g i de Moesi volgt, om bij L a h a t den bijstroom Le m a ta n g op te zoeken. B e n g k o e 1 e n werd in 1824, toen Engeland met ons overeenkwam, Sumatra te verlaten en zich tot het vastland te beperken, door genoemd rijk aan ons afgestaan. Aan het Engolsche bezit herinnert nog de naam van het fort M a r 1 b o u r o u g h. De p o s t w e g is slechts een pad, op vele plaatsen slecht onderhouden. Beneden Lahat, bij M o e a r a E n i m , verlaat het de Lematang; echter kan men van daar/beter te water — met kleine stoombooten — naar P a l e m b a n g . T e b i n g T i n g g i (aan de Moesi), L a h a t (aan de Le m a t a n g ) on M o e a r a d o e a (aan de K e m e r i n g, den zuidelijksten grooten bijstroom der Moesi) zijn de drie hoofdmiddclpunten der Palembangsche Bovenlanden, aan den oostvoet van het bergland ; in alle drie zetelt een adsistent-resident. Vrij wel in het midden der langgestrekte westkust ligt, op i'* 'L lir., de eenige belangrijke plaats aan den Indischen Oceaan, ni. P a d a n g [= »vlakte"; 30), aan het begin eener moerassige, alluviale vlakte, die zich noordwaarts uitstrekt. Aan de zuidzijde der stad breekt het kustgebergte met den bekenden A p e n b e r g af. Ook hare reede is onveilig, en daarom heeft men de K o n i n g i n n e - b a a i — vroeger B r a n d e w i j n s - b a a i — tot uitgangspunt voor den s p o o r w e g n a a r d e P a d a n g s c h e B o v e n l a n d e n (geopend 1891) gemaakt. Het zeer stille P a d a n g maakt met zij'ic klapperbosschen, breede lanen en oud geboomte eenen aangenamen indruk. De houten woningen der 1G00 Europeanen zien er met hare hooge, puntige daken van gedroogde palmbladeren schilderachtig uit; alleen het lage hotel.van den gouverneur is van steen gebouwd. In de vuile winkelbuurten deiVreemde Oosterlingen, waaronder 5000 Chiueezen, is het soms zeer druk. Ook vindt men er eene kolonie N i a s s e r s (van het hoofdeiland vóór de westkust). Het M i c h i e l s p l e i n herinnert, ook door een monument, aan den veroveraar der Padangsche Bovenlanden (1830—40). Door de laatste is Padang eene belangrijke markt voor koftie en goud. Op een koraaleilandje voor de stad staat een v u u r t o r e n ; op P i s a n g G a d a n g is de r c e d e v a n P a d a n g. De K o n i n g i n n e b a a i , het begin van den spoorweg langs Padang naar de Bovenlanden, is door steile, groene heuvels omgeven ; in de E m in a-h a v e n blinkt alles nog van nieuwheid ; ze is tegen alle winden beschut en 7.5 M. diep. Van Padang gaat oostwaarts ook een p o s t w e g over den p a s v a n S o eb an g .(ruim 1100 51.) naar de sehoone v a l l e i v a n
(i«
S o 1 o k ; echter kan men die gemakkelijker langs eenen omweg — door de K l o o f — per spoor bereiken. De K l o o f is het bijna 3 uren gaans lange, schilderachtige dwarsdal der A n e , een riviertje, dat benoorden Padang de zee bereikt ; de postweg en de spoorweg, welke er door gaan, voeren beide naar het bijna 800 M. hoog gelegen P a d a n g P a n d j a n g , zetel van eenen adsistent-resident en gelegen te midden van eene overschoone natuur. In de K1 o o f verdient do A j e r-M a n t j o c r w a t e r v a 1, 25 51. hoog, vermelding. Als de bandjir woedt, is de A n e ontembaar woest ; dan moet alle menschenwerk wijken, zooals de spoorbruggen der nieuwe lijn in 1893 ondervonden. Van Padang-Pandjang gaat de spoorweg tussehen den M e r a p i , welks spiraal van kraterdamp hier overal zichtbaar is, en den S i n g g a l a n g door naar F o r t d e H o e k , op het plateau van Agam, de gezonde en heerlijk gelegen hoofdplaats der Padangsche Bovenlanden. Het koele bergklimaat maakt het tot een gezocht herstellingsoord voor onze troepen, vooral voor die uit Atjeh. Te F o r t d e K o e k verdienen, behalve het ruime militaire kampement, nog vermelding : de kweekschool voor inlandsche onderwijzers, de groote inlandsche markt, en de renbaan (voor de zoo geliefkoosde races). Naar de oude, op eenen heuvel gelegen, sterreschans noemen de Inlanders het B o e k i t T i n g g i ( = „hoogc berg''). Om Fort de Koek heen verdienen vermelding : het schoone m e e r v a n M a n i n d j o e , het K a r b o u w e n g a t (het schilderachtigste deel van de kloof, door de M a s a n g en een barer bijstroomen in het zachte gesteente uitgeschuurd), en de d r u i p s t e e n g r o t N g a l a u d i B a n g s o (op den weg — thans ook spoor weg — naar P a.j a k o mbo). Nog merkwaardiger dan de laatste is do g r o t v a n B o e a (ten oosten van Padang Pandjang), waardoor een riviertje stroomt. Van Padang Pandjang gaat een zijtak van den genoemden spoorweg zuidoostwaarts naar de schoone en vruchtbare v a l l e i v a n h e t S i n g k a r a h m e e r e n S o l o k , en van hier naar de reeds genoemde O m b i l i n k o l e n v e l d e n , met hunne steile zandsteenwanden en scherpe kalktoppen. Do O m b i l i n k o l e n werden eerst in 1868 door onzen mijningenieur De O r e v e ontdekt ; hij verdronk in de rivier op een zijner onderzoekingstochtcn. Ze bevatten 77 % koolstof. Do mijnwerkers zijn Chineesche en andere koelies, benevens dwangarbeiders. In een groot ijzeren gebouw wordt „de zwarte diamant" gezift en gewasschen. In de residentie T a p a n o el i zijn N a t a l , S i b o g a en S i n g k e l de voornaamste der kleine kustplaatsen. Het eerste voert
69 veel k a m f e r uit, vooral naar China; het bederfwerende hars wordt gewonnen uit holten in het hout van den k a m f e r b o o m , den woudreus van Sumatra. Si b o g a , aan de schoone, door eilanden beschermde b a a i v a n T a p a n o e l i , was vroeger de hoofdplaats der residentie, maar, toen ons gebied zich tot ver over het bergland uitstrekte, werd de zetel van den resident verlegd naar het schoone lengtedal der Gadis-Angkola, en wel naar P a d a n g S i d e m p o e a n , aan den zuidvoet van den reeds genoemden vulkaan B a j a . S i n g k e l ligt in de moerassige delta der rivier van Singkel. Van het p l a t e a u v a n T o b a behoort het zuiden (tot het meer) reeds tot de genoemde residentie. Aan Atjeh's westkust, waar achter de smalle kustvlakte de plateaurand overal hoog opstijgt, verdient alleen de p e p e r h a v e n M e l a b o e n vermelding. In het uiterste noorden van Sumatra breidt zich tussehen de beide ruggen, waarin het bergland eindigt, de kleine v l a k t e v a n G r o o t - A t j e h uit. De A t j e h - r i v i e r stroomt er door. Op de lagunenkust ontstond in den Atjeh-oorlog O l e h - l e h , hetwelk sedert 1877 door eene s t o o m t r a m verbonden is met K o t a K a rij u ( = »koningsfort" ; 4), vroeger de kraton van den sultan van Atjeh, thans de hoofdvesting van ons b e z e t g e b i e d (slechts 11 uren gaans in doorsnede), en tevens de zetel van den g o u v e r n e u r v a n A t j e h . Het „bezet gebied" is door een opengekapt terrein van het overige Atjeh gescheiden ter wille van de veiligheid. De forten aan den rand zijn door een n e t v a n s t o o m t r a m w e g e n met de centrale vesting verbonden ; langs den linkeroever der Atjelirivier voert ook reeds eene stoomtramlijn in de vallei omhoog tot I n d r a p o e r i . De gezondheidstoestand laat in de moerassige, alluviale vlakte zeer veel te wonschen over ; de moest gevreesde ziekte is de b e r i-b e r i. Op het rotseiland P o e l o e W e h , vóór de kust van Oleh-leh, is, aan de schoone en diepe S a b a n g b a a i , een k o l e n e t a b l i s s e m e n t gevestigd, ten behoeve van de vele schepen, die door de B e n g a l e n p a s s a g e , aan de westzijde, gaan; deze straat wordt verlicht door den nieuwen W i l l e m s t o r e n , op de noordkust van P o e l o e B r a s . Deze toren, in 1875 ontstoken en 100 51. boven volzee hoog, draagt terecht het opschrift : „Gesticht in oorlogstijd, den vrede gewijd." In het zuiden zijn reeds vele der Heidensche B a t a k s dooide Bijnsche zendelingen tot Christenen bekeerd. b. d e o o s t e l i j k e v l a k t e . §3]. Ze omvat meer dan de helft van het eiland, en breidt zich Beschrijving, daar het snelst uit, waar de grootste rivieren zijn. Langs deze
70
wonen weinig, buiten de oevers er van zoo goed als in 't geheel geen menschen. Door den overvloed van warmte en vocht is de flora er zeer welig, zoodat men de vlakte bijna ée'n t r o p i s c h o e r w o u d kan noemen. Slechts twee belangrijke plaatsen heeft ze aan te wijzen : in het zuiden, als middelpunt van belangrijke w a t e r w e g e n , de stad P a l e m b a n g ; in het noorden, door de bloeiende cultuur van t a b a k , M e d a n . Ze zijn tevens de eenige zetels van r e s i d e n t e n in de vlakte. De kust is overal laag en vlak, meestal ook moerassig. Naar binnen stijgt ze zeer langzaam. Tot + 5 M. hoogte is alles all u v i a l e r i v i e r k l e i , van de hoogtelijn van 5 M. tot aan den voet van het gebergte vindt men bijna overai eene z e e v o rm i n g u i t d e n d i l u v i a l e n t ij d. Naar de s t r o o m g e b i e d e n laat de vlakte zich het best verdeden ; met deze stemt de politieke indeeling vrij wel overeen. | de Sekampocng : de res.'Lamp oen g a. hot gebied van de Sepoetih, en sehe d i s t r i c t e n ; de T o e l a n g Hawaii} . i de 51 o c s i b. het gebied van en J = de res. P a l e m b a n g ; ' de Bata n g H a r i I e. het gebied der I n d r a g i r i , deel der res. Ri ou en o n d. ; j de S i a k \ Ide Rökan / = de res. S u m a t r a ' s d. het gebied van jde P a n e en Bila, enz. j Oostkust; tot de Taniiang ) e. het gebied der kleine riviertjes in de o o s t e l i j k e k u s t v l a k t e van Atjeh. a. De vlakte der L a m p o e n g s c h e d i s t r i c t e n heeft alleen wat pepercultuur. De postwegen, welke de kaart aanwijst, zijn slecht onderhouden paden. De moerassen langs de Java zee worden noordwaarts steeds breeder; die langs de Mas o e d j i scheiden de residentie van Palembang. Laatstgenoemde rivier ontvangt in de moerassen zelfs een arm van de K e r n ei' i n g, die tot de M o e s i behoort. b. In de residentie P a l e m b a n g vindt men de beide grootste rivieren van Sumatra, welke door snel aangroeiende delta's de vlakte nog steeds uitbreiden. De M o e s i bereikt, zooals we reeds zagen, bij T e b i n g T i n g g i de vlakte, waarin ze, langs den bergvoet, eene groote bocht noordwaarts maakt. Daardoor heeft ze alle groote bijstroomen reehts : de L e m a t a n g, de O g a n en de K e in e r i n g.
71 Zoowel deze waterwegen als de postweg van Bengkoelen voeren n a a r Sumatra's grootste stad, P a l e m b a n g (M). Hoewel IC u 17 uren uren gaans van zee gelegen, is ze toch, door de getijen (2—5 M.), voor vrij groote schepen bereikbaar. Vooral met Singapoer onderhoudt het een druk verkeer ; de producten van het binnenland — rijst, rotting, koffie, getah pertjah en andere harsen ( d a m a r , voor kaarsen; d r a k e n b l o e d , eene verfstof; b e n z o ë , eene geurige olie), was en peper — worden er tegen zout, katoentjes, ijzer- en koperwaren, aardewerk en kramerijen verruild. Een aanzienlijk deel der woningen drijft op vlotten ( r a k i t s ) in de rivier. P a l e m b a n g was vóór 1825 de zetel van een machtig sul-. tan, die, in genoemd jaar, wegens eenen opstand, werd afgezet. De kraton is nu een fort. In de oude rivierarmen ( s o e n g e i s ) , welke de stad doorsnijden en die bij ebbe zoo goed als droog loopen, zet de bevolking bij vloed de netten uit. Er wonen slechts 240 Europeanen, echter 4100 Chineezen en 2000 Arabieren. De Inlanders zijn, als gevolg der vroegere Javaansche overhcersching in Zuid-Sumatra, meestal Javanen. De B a t a n g H a r i voert al het water uit de zuidelijke helft der Padangsche Bovenlanden naar de vlakte en heeft eveneens alle groote bijstroomen rechts. Haar stroomgebied zoowel als hare lengte gaan die der Moesi nog iets te boven: beide zijn ze zoo lang als de S e i n e . Boven de delta vormt ze, dooiden arm K o m p e h , een riviereiland. Aan het boveneinde er van ligt het kleine D j a m b i (3), de zetel van eenen sultan, op wie« we steeds nauwkeurig het oog moeten houden. Aan het benedeneinde ligt het nog kleinere M o e a r a K o m p e h ( M o e a r a = »aan de samenvloeiing van"), dat we tot eene vrijhaven hebben gemaakt, maar door de nabuurschap van Singapoer al te zeer wordt gedrukt. Vooral door de Su m a t r a-ex p e di t i e van 1877-79 is het stroomgebied van de Batang Hari, vóór dien tijd meestal r i v i e r v a n D j a m b i geheeten, beter bekend geworden. Ze werd ondernomen door S c h o u w S a n t v o o r t, V e t h , S n e l l e m an en V a n H a s s e l t , zoowel van de Padangsche Bovenlanden stroomafwaarts als van den Djambi-mond uit stroomopwaarts. c. De O m b i l i n heet, naar de landstreken, die ze doorstroomt, in den middenloop K w a n t a n , in den benedenloop I n d r a g i r i . Eerstgenoemde streek behoort nog steeds tot de O n a f h a n k e l i j k e l a n d e n ; de vorst van Indragiri is leenman van den sultan van Lingga en daardoor behoort zijn gebied tot de r e s i d e n t i e Biou.
72 d. In de r e s i d e n t i e S u m a t r a ' s O o s t k u s t is het zwaartepunt sedert hare vestiging (1873) gaandeweg van het zuiden naar het noorden verplaatst. Toen het sultanaat S i a k nog al onze aandacht vorderde, was B e n g k a l i s , op het gelijknamige eiland vóór de kust, aan de diepe B r o u w e r s t r a a t , de zetel van ons bestuur; door de snelle opkomst van D e l i is die echter in 1886 naar M e d a n verplaatst. De rivieren van het zuidelijk deel — de K a m p a r , de S l a k , de R ö k a n en de P a n e l (met de B i l a ) — zijn aanzienlijke stroomen, met groote moerassen langs hunne oevers. Vooral S i a k voert g a m b i r , w a s , b e t e l - en k o k o s n o t e n , g e t a h - p e r t j a h en andere harsen, ook reeds wat koffie en tabak, uit. B e n g k a l i s heeft ecne belangrijke t r o e b o e k visscherfl (p. m500 schepen). Behalve deze viseh — welker vleesch in den vorm van kleine tabletjes ( k r o e p o e k ) als toespijs bij do Inlandsehe tafelzeer gewild is — voert het veel hout naar Singapocr. De handel is er, zooals op vele kustplaatsen van Sumatra, in handen van Chineezen. Het noordelijke, smallere deel der vlakte, te beginnen met de streek der A s a h a n , de afvloeiing van het T o b a m e e r , is vooral sedert 1870 zeer belangrijk. Toen werd, door invloed der Handel-maatschappij, de I» c l i-m a a t s c h a p p i j gesticht, die zich ten doel stelde, op de van de vorsten van D e l i , L a n g k a t , S e r d a n g en andere gepachte gronden t a b a k te kweeken. Behalve de tabaksvelden ziet men hier zeer eentonige l a l a n g (alang-alang)-velden en struikgewas. Op de pas ontgonnen tabaksvelden kweekt de bevolking, na den tabaksoogst, rijst. Daar deze tabakscultuur als roofbouw wordt gedreven, gaat ze met eene roekelooze verwoesting van wouden gepaard. Het middelpunt der cultuur is M e d a n (14), sedert 1886 tevens het centrum van het nieuwe s p o o r w e g n e t . De hoofdlijn gaat noordwaarts naar den mond der B e l a w a n , thans de haven van Deli; even ten zuiden er van ligt de oude havenplaats L a b o e a n . De werklieden der tabaksvelden zjjn meest C h i n e e z e n , en verder K 1 i n g s (uit Voor-Indië), J a v a n e n en B o j a n s (van Bawean); de zeer dunne Inlandsche bevolking bleek voor de cultuur ongeschikt. Vooral uit de Engelsche Straits Settlements (Poeloe Pinang on Singapoer) worden er velen aangeworven. Met deze is bovendien veel verkeer; zelfs heetcn de plantages met den Engelsehcn naam e s t a t e s . De eerste werd er gevestigd door N i e n h u jj s, tevens den sticlitei der Deli-maatschappjj. De pakken tabak, die bij duizenden naar do kust gaan, zijn in fijne matten gehuld. De invoer van atap, droogstokken voor tabak, hout, kunstmest, rijst en viseh, benevens Europcesche mondbehoeften, is aanzienlijk.
73
W/f/* ,
te
M c« >S 03
74 Te M e d a n verdienen vermelding : het nieuwe S u 11 a n s p al o i s (in Moorschen stijl) en de nieuwe Chi n e e s c h e t e m p e l , getuigen der wolvaart van do Inlandsche vorsten en de zonen van het Hemelsehe Rijk ; ook het h o s p i t a a l on het i m m i g r a n t e n" a s y l der Doli-maatsriiappij, welke reeds lang zoor hooge dividenden uitkeert. Voor de beambten bestaat een s a n a t o r i u m op het eiland P o e 1 o e Pinang. In A t j e h is de kustvlakte zeer smal. De kleinehavenplaatsen voeren alle veel p e p e r — een klimheester, die twee oogsten per jaar geeft — uit. Ook levert de kust veel b e t e l n o t e n op. Vooral langs de P e r l a k heeft men, evenals in L a n g k a t , p e t r o l e u m b r o n n e n ontdekt; in Siani heeft de Sumatraansche petroleum de Russische en Amerikaansche reeds bijna verdrongen, terwijl de uitvoer naar China snel toeneemt.
M a 1 e i s c h e w o n i n g e n. De 11 a I e i e i s behooren te huis in de I'adangsche Bovenlanden en hebben zich van daar uit verspreid over verschillende deelen van Sumatra, terwijl ze zich verder aan verschillende kusten van de overige eilanden van Insulinde, vooral Borneo, hebben gevestigd. Daardoor is hunne taal, vermengd met vele
7S andere bestanddeelen, de v e r k e e r s t a a l van I n s u l i n d e geworden ; men kan er in alle havens mee terecht en daarom wordt ze als »Maleisch" te Delft en elders onderwezen. De trap van beschaving is onder hen zeer uiteenloopend ; het laagst staan de O r a n g O e l o e en O r a n g L o e b o e , in het lengtedal der boven-Gadis, en de O r a n g K o e b o e (in de oerwouden tusschen de beneden-Moesi en de Lalang) ; bij beide is het gebruik vfui vuurwapenen nog onbekend, evenals bij de Dajaks en enkele andere weinig ontwikkelde Maleische stammen ; de Orang Koeboe drijven zelfs nog zoogenaamden »stommen handel" met de kooplieden van Palembang. Bij'de veel hooger staande Maleiers der Padangsche Boven- en Benedenlanden vindt men als overblijfsel uit een tijdperk van veel geringer ontwikkeling nog het merkwaardige n e v e n e r f r e c h t : niet de eigen kinderen, maar die van broeders en zusters zijn de erfgenamen van den vader. Daardoor ontbreekt bij den vader de hoofdprikkel tot arbeid, terwijl bij de kinderen eerbied voor de ouders, welke ons op Java zoo weldadig aandoet, bijna geheel ontbreekt. T o t e e n M a 1 e i s c h g e z i n b e h o o r t d e v a d e r n i o t : wel helpt hij zjjne vrouw de sawah's bebouwen, en geeft haar nu en dan kleeren en geld, maar zijne bezittingen zijn na zijnen dood voor het gezin der broeders en zusters. Zusters wonen meestal, elk met hare kinderen in een afzonderlijk deel, in eene gemeenschappelijke woning on vormen ook één gezin ; aan het hoofd er van staat de oudste broer van moederszijde of, zoo er gcene. broers zün, de oudste zoon van eene der zusters. Hij heet m a n i a k ; zijne macht is bijna onbeperkt.
De godsdienst der Maleiers is overal de I s l a m . Het aantal priesters en hadsji's is onder hen zeer groot. Alleen te Padang en Fort de Koek vindt men in de Padangsche landen steenen moskeeën. De wieg en bakermat der B a t a k s is het p l a t e a u v a n Toba, waar ze vooral van veeteelt leven; de kleine Bataksche paarden zijn ook in Deli zeer bekend. Ze zijn H e i d e n e n , maar hun natuurgodsdienst heeft zich langzamerhand met Islamietische voorstellingen — uit Atjeh en Deli — vermengd. De vele booze geesten onder hen worden bezworen door sjamanen. Hunne woningen staan op palen ; alle dorpen zijn door hooge borstweringen, grachten en eene haag van doornbamboe omgeven, en meestal op ontoegankelijke plaatsen gebouwd — een gevolg van den eeuwigdurenden oorlogstoestand. In ieder dorp vindt men een of meer s op p o's (gemeentehuizen); ze dienen voor vergaderingen en tot bewaarplaats van allerhande merkwaardigheden, o. a. van de p o esta h a : zeer oude, met inkt op schors ge-
i i
76 schreven documenten. Bijnsche zendelingen prediken onder hen met goed gevolg het Christendom. De Bataks zijn anthropophagen ; echter is het eten van menschenvleesch thans beperkt tot eenige door den adat omschreven gevallen (landverraders, eedbreukigen, enz.). Bij hen sluit het erfrecht de vrouw uit. Kropgezwellen komen onder de Bataks veel voor. § 33. Slechts enkele stammen hebben zich hardnekkig tegen ons Bestuur en verzet; de meeste hebben zich vrijwillig onderworpen, toen ze verdeeling. v a n n a b j j d e z e g e n j n g e n T a n vrede en orde hadden aanschouwd. Zestig jaren geleden waren de P a d a n g s c h e B o v e n l a n d e n het brandpunt van verzet, als thans A t j e h . Klachten over den zecroof dor Atjehers, vooral van Engolsche zjjde, hebben ons in 1873 tot eene o o r l o g s v e r k l a r i n g gedreven. De k r a t o n werd in 1874 genomen. Vooral V a n d e r H e i j d e n (1877—70) verspreidde schrik onder de Atjehers; hij werd echter dooiden gouverneur-generaal teruggeroepen. In 1881 werd de bevolkingdoor onze Regeering eene kostbare nieuwe m is si git (moskee) aangeboden (zie p. 77). In 1884 werd de „ g e c o n c e n t r e e r d e s t e l l i n g " tot stand gebracht, zooals we die nu nog kennen. In den laatston tijd heelt de drang tot krasser optreden weer de overhand gekregen. Behalve de binnenlanden van Atjeh zijn thans nog o n a f h a n k e l i j k : het midden en noorden van het plateau van Toba, het gebied der midden-Bokan en dat der Kwantan en der middenBatang-Hari met hare bijstroomen. De G o u v e r n e m o n t s 1 a n d c n bestaan uit : a. de r e s . P a d a n g s c h e B e n e d e n l a n d e n (322 D g. m.) hoofdplaats : P a d a n g (30) bevolking : 200000. b. de r o s. P a d a n g s c h e B o v e n l a n d e n m e n t S u m a t r a's ' (410 D g. ni.) W o s t k ust j hoofdplaats : F o r t de K o e k I bevolking: 734000.
(
2. 3. 4. 5.
I c. do r es. T a p a n o e l i (763 D g. m.) hoofdplaats : P a d a n g S i d e m p o e a n v bevolking: 233000. de ros. B e n k o o 1 e n (444 D g. m. — bevolking 16000) hoofdplaats : B o n g k o e 1 o n (7). de res. L a m p o e n g s c h e d i s t r i c t e n (533 D g. m. — bevolking 134000), hoofdplaats: T o l o e k Be t o e n g (3). do res. l' a 1 e m b a n g (2527 ü g. m. — bevolking 677000) hoofdplaats P a l e m b a n g (55). I n d r a g i r i (deel der r e s. R i o u).
77
w W
7« 0. do res. S u m a t r a ' s O o s t k u s t (1660 D bevolking in. 230000), hoofdplaats : Medan (13). 7. hot gouvernement A t j e h en O n d e r h o o r i g h e d en (067 a g. m. — bevolking 526000), hoofdplaats: Ko t a-Ra dj a (4). c.
de e i l a n d e n in het v e r l e n g d e van Malaka.
§ 34. Evenwijdig aan het bergland van Sumatra loopt dat van het Algemeen s c h i e r e i l a n d M a l a k a , hetwelk zich voortzet in : overzicht ; a. d e B i o u e i l a n d e n ; de Straits b. d e L i n g g a e i l a n d e n ; Settlements. c. B a n g k a ; d Blitoeng. Voor dezen samenhang pleit niet alleen de r i c h t i n g , maar ook de a a r d d e r g e s t e e n t e n , en verder de o n d i e p e z e e en de p l a n t e n - en d i e r e n w e r e l d . Het toppunt van de eilanden in het verlengde van Malaka is de p l e k v a n L , l n g g a (1100 M.). In het zuiden van B a n g k a buigt het bergland oostwaarts om naar Blitoeng, met denzelfden hoek, als de richting van het bergland van Sumatra met die van het bergland van Java vormt. Echter vinden we ook eene voortzetting van het bergland van Malaka in dezelfde richting op de K a r i m o nd j a w a e i l a n d e n , voor de noordkust van Java. Dit laatste is aan het licht gebracht bjj het geologisch onderzoek van Java door V e r b e e k en F e n n e m a (zie § 10). De o u d e leig e s t e e n t e n van het Suniatraansche bergland zijn eveneens kenmerkend voor al de pas genoemde deelen, tot on met de K a r i in o nd j a w a e i l a n d e n . Konmerkend is bovendien voor deze deelen de r ij k d o m a a n 11 n ; ze bevatten de r i j k s t e t i n a d e r d e r g e h e e 1 e b c k e n d e w e r e 1 d. Alleen op de Karimon-djawa eilanden is tinerts onbekend, evenals g r a n i e t , dat op Malaka, Singkep, Bangka en Blitoeng met het tinerts de oude leigesteenten vergezelt. Wat het k l i m a a t betreft, vindt men enkele gegevens in onderstaand lijstje. STEKKEN.
MONSONS.
de Riou-Lingga archipel
NNW-N—Nov. en Dec. N—Jan. en Febr.
Straat Bangka
hoofdregentijd droge tjjd regencijfers.
zeervochtigOct.cn Dec. iets minder Febr. en Juli NXO-O—Mrt.enApr. Riou . . . 300 cM. ZZO—Apr.-Sept. Lingga. . 308 „ ZZW—Oct. Muntok. . 307 „ zie S 10.
Opmerkingen. zooals uit de opgave der nioesons blijkt, loopt do wind in den loop van hot jaar het kompas rond.
79 zeer vochtig Nov.W K W - F W - DecJan. Mrt., vooral Jan. ZO—half Apr.-Nov. het minst vochtig Juli-Sept. (om den 3den dag regen) en Febr. meeste regen Oct.'t zuiden der Chi- NNW—Nov.-Febr. Dec.,zwak minimum neesche zee in Febr. iets minder in Juli ZZO-Apr.-Oct. ook in den o. moeson veel regen.
de Gaspar straten en str. Karimata
vooral in Jan. en Febr. hooge zeeën.
de o. moeson duurt verreweg het langst,. maar de w. moeson is het krachtigst.
M a l a k a is een schiereiland van Achter-Indië; het is het smalst bij de l a n d e n g t e van K r a h , waar het bergland bovendien slechts 76 M. hoog is. Daar Malaka de schepen naar China en Japan tot eenen grooten omweg noodzaakt, is er reeds herhaaldelijk aan eene doorgraving der genoemde landengte gedacht. Daardoor zou de beteekenis der Engelsche S t r a i t s S e t t l e m e n t s ( = »nederzettingen in en aan de Straat", nl. van Malaka) vrij wat geringer worden. Van de eilandjes vóór de kust zijn thans dat, waarop de stad S i n g a p o e r (bijna 200) ligt, benevens P o e l o e P i n a n g (met de stad G e o r g e t o w n ) , van veel gewicht voor den wereldhandel. Behalve de kusteilanden bezit Engeland ook het geheele zuidelijke deel, o. a. met de stad M a l a k a , eertijds eene Portugeesche en later eene Nederlandsche bezitting. Alleen het noorden van Malaka is nog in naam een deel van h e t rijk S i a m ; het behoort namelijk niet meer tot het door Frankrijk en Engeland »beschermde deel" van dat rijk. Do „vrijhaven" S i n g a p o e r is voor alle lijnen langs ZuidAzië naar Oost-Azië en Australië een belangrijk knooppunt. Het heeft eene prachtige reede en een kosmopolitisch, vooral Europeesch voorkomen. Echter zijn de bewoners meest C h i n e e z e n (kooplieden en koelies). De groote handelsfirma's in de beschaafde wereld zun bijna alle in Singapoer vertegenwoordigd ; vandaar de vele kantoren en magazijnen. O n z e K o n i n k 1 ij k e P a k e t M a a t s c h a p p ij , die langs dertien gesubsidieerde lijnen al de havens van NederlandschIndiö met elkander in verbinding brengt, heeft er eveneens een be- langrijk kantoor ; zoowel do E n g e 1 s c h e m a i l (Southampton— Brindisi—Singapoer) als de F r an s c lie m a i l (Marseille—Singapoer) brengen hier namelijk veel Nederlandsche personen en goederen aan. Op het hoofdplein staat een standbeeld voor S i r S t a m f o r d Raffles, die in 1819 de stad stichtte. De B o t a n i s c h e t u i n is belangrijk, hoewel minder dan die te Batavia. Op het toppunt van het kleine P o e l o e P i n a n g heeft do Delimaatsohappij een s a n a t o r i u m voor hare ambtenaren : t h e C r a g ,
so
, 3„. BB«.
De residentie nog
S
,„dragiri (de §3!). ^
b
S ni o i t h u i s o p
*or.
rto
randen
vindt
men,
*f
m
*
B
'"„J'«
Bangka.
lusscucu
um &
.
,
men bijna overal s t r o o m t ! n e r t s l a g e n a e hierheen water van het bergland, dat eveneens^ e tin b J J * * £ * ^ zijn gevoerd. De kleine riviertjes d.er vlakten h e D ° e ' getijen, trechtervormige monder, e n g ^ ^ J J ^ bevaren; tevens worden ze gebrii. v o r d t s e , e id, waardoor of waarlangs een deel van b a n f e t i ? om het tinerts te wasschen. In onzen zomer, als
81 moeson weinig regen brengt, staan de werkzaamheden soms eemge weken stil. De werklieden zijn C h i n e e z e n . de leiders Nederlandsche m i j n i n g e n i e u r s . Het t i n e r t s werd hier ontdekt in 1710; de eerste "ontginnérs kwamen van Palembang (P a 1 c m b a n g s c h e g r o e v e n) ; de sultan van Palembang lokte hier de eerste Chineezen heen, om voor hem tin te winnen ; ze vereenigden zich tot k o n g s i 's. De ondiepe groeven heeten ko e l i t-m ü n en, de diepe (6 à 10 M.» k o 11 o n g-m jjn e n ; in de laatste moet het erts omhoog gebracht worden, om het te kunnen wasschen. In de s m e l t h u i z e n wordt het tiuerts, met behulp van houtskool uit de naburige wouden, gesmolten. In den'vorm van s c h u i t j es, elk van i/o pikol (307/8 K.G.), leveren de kongsi's het tin aan het Gouvernement; ze ontvangen f 13.50 per schuitje. Het aantal werklieden bedraagt 12 à 13000; het graven geschiedt over dag, het smelten des nachts. De jaarljjksche opbrengst is in de laatste jaren 120 à 170000 pikols ; in 1890 brachten de 120000 pikols der zes tinveilingen f 7,373000 op. Te M u n t o k (4), aan de smalle en ondiepe s t r a a t B a n g k a , woont de r e s i d e n t , en tevens de m a j o o r - t i t u l a i r , die" aan' het hoofd der 31000 Chineezen van het eiland staat. B l i t o e n g of B H U t o n (bijna = Gelderland, met 41000 bewoners) is de eenige a d s i s t e n t - r e s i d e n t i e , die rechtstreeks onder den gouverneur-generaal staat; ze werd in 1852 van Bangka gescheiden, nadat in het vorige jaar het eerste tin was ontdekt. Het onderzoek werd ingesteld door Prins Hendrik, naar wien de eerste mijn werd genoemd; in lSfiO sloten dé ondernemers zich tot de B i l l i t o n - m a a t s c ha p pij aaneen Hare concessie, die in 1892 ten einde liep, is, onder 'veel tegenkanting in de Tweede Kamer, tot 1927 verlengd, echter onder veel gunstiger voorwaarden voor het Gouvernement. Ook hier zijn de C h i n e e z e n de delvers en smelters, terwijl de I n l a n d e r s , tot k o l e n b r a n d e r s k o n g s i ' s vereenigd, de noodige houtskool leveren.. Het meeste tinerts vindt men in het oosten, waar ook een stoomtram voor het vervoer van het mineraal is aangelegd. De hoofdplaats, T a n d j o e n g P a n d a n (2), ligt echter aan de westkust, dicht bij de drukste der drie waterwegen dooide G a s p a r s t r a t e n ; daar woont ook de k a p i t e i n - t i t u l a i r , het hoofd der 12000 Chineezen, voor s / 4 werklieden in de mijnen. Het zeer tinrijke Blitoeng levert jaarlijks pi. in. 80000 à 100000 pikols tin, wat eene opbrengst van 5 à G mill, gulden vertegenwoordigt. De v e i l i n g e n worden gehouden te B a t a v i a . In het boekjaar 1895/96 werd aan den Staat f 334000 uitgekeerd. 0 R. SOHUILIHG, Neêrlands Koloniën.
82
§ 36. Algemeen 1
d. B o r n e o (4° Z.B. tot 7° N.B.) 2 2 X N e d e r l a n d ; + 1.8 mi Mitten b e w o n e r s. Indien we Ni e u w-G u i n e a tot Australie rekenen, is B o r h e t g r o o t s t e e i l a n d v a n I n s u l i n d e . Hoewel in het n e o centrum gelegen, is het door den bodem van zeer ondiepe zeeën met Java, Sumatra en Malaka, en daardoor met Zuidoost-Azië, verbonden. De vrij d i e p e geul in het midden der s t r a a t v a n M a k a s a r scheidt G e l e b e s duidelijk af en aan de noordwest-, noord- en noordoostzijde liggen de d i e p e b e k k e n s van de Z u i d c h i n e e s c h e z e e , de M i n d o r » ze e en d e C e l e b e s zee. Tusschen deze drie vormen echter de landru ggen, waarop P a l a w a n en de S o e l o e e i l a n d e n zich verhellen, een paar eilandbruggen naar de Philippijne n. De kern van het eiland is een aaneengesloten bergland, dat eerst voor kort, en nog slechts ten deele, nader bekend is geworden. Op oudere kaarten teekende men de gebergten slechts als waterscheidingen tusschen de rivieren, voor zooverre die bekend waren. Do meerdere kennis van dit bergland hebben we, wat NederlandschBornco betreft, vooral te danken aan onze m ij n i n g e n i e u r s (vooral V e r b e e k , V a n S c h e l l e , E v e r w Jj n en II o o z e) en aan de B o r n e o-e x p e d i t i e van 1893 en '04 (Prof. M o l e n gr a a ff als g e o l o o g , en verder B ü 11 i k o f e r als zoöloog, H a 11 i e r als botanicus en N i e u w e n h u i s als anthropoloog en cthnograaf). De laatste heeft bovendien zeer onlangs (189G—'97) het bergland tusschen de K a p ó e a s en de M a h a k a m doorreisd, wat nog aan geenen blanke was gelukt; do Duitsche reiziger M ü l l e r , die hot in 1825—'26 beproefde, werd door de Dajaks vermoord. De hoofdketen van Borneo loopt niet, zooals men vroeger meende, zuidwest-noordoost; in h e t b i n n e n l a n d is d e s t r e k k i n g van a l l e g e b e r g t e n west-oost. De hoofdketen loopt door het breedste deel van Borneo; aan -de zuidzijde vindt men het gebied van de K a p ó e a s en de M a h a k a m , aan de noordzijde dat der rivieren van S e r a w a k , o. a. de B a t a n g L o e p a r en de R e d j a n g . Het hoogste deel ligt, voor zoover we het thans kennen, in het brongebied der Kapóeas (1700 à DJ00 M.); daarom heeft Molengraaf!' het B o v c n - K a p ó e a s g e b e r g t e genoemd. Oostwaarts zet het zich waarschijnlijk voort in het b e r g l a n d v a n B e r a u . waar de S e g a h en de K a l e h door breede lengtedalen oostwaarts stroomen. Het bestaat uit graniet en oude leigesteenten. Het laagste punt in dit gebergte is de p a s v a n N a n g a B a d a n (S'A ir.), tusschen de meren rechts van de boven-Kapôcas (o. a. L o e a r),. die in den regentijd het overvloedige water van den hoofdstroom.
83 bergen, en de B a t a n g L o e p ar. Hier is de natuurlijke verbinding tusschen het Engelsehe en het Nederlandsche gebied, tevens de weg van I d a P f e i f f e r en vele andere onderzoekers. Vooral het dal der E m b a 1 a u wordt door Molengraaff om zijne schoonheid geprezen, en zoowel hierom als om zijnen bouw vergeleken met het Rijndal tusschen Bingen en Bonn. Het bergland in het gebied der boven-Kapóeas en bovenMahakam is door Molengraaiï', naar den straks genoemden ontdekkingsreiziger, M u l l e r g e b e r g t e genoemd. Het bestaat geheel uit d o od e v u l k a n e n . Vooral in de grensstreek tusschen onze beide residenties vindt men prachtige vulkaanruïnes, o. a. de majestueuze T e r a t a (1430 M.), in welks nabijheid Müller werd vermoord. De ontdekking van dit tot nu toe geheel onbekende v u 1 k a a ng e b i e d , dat alleen in de Wester-afdeeling minstens 800 K.M.2 beslaat, is een van de meest belangwekkende feiten, die het jongste onderzoek aan het licht bracht. Vóór de werkzaamheden onzer mijningenieurs gold geheel Borneo als niet-vulkanisch ; een der laatstgenoemden (Van Schelle) ontdekte in de Wester Afdeoling den dooien vulkaan M el ab o e, benevens warme bronnen. In het Müller gebergte werden geene sporen van nog voortdurende vulkanische werkzaamheid gevonden en de sterke verweering doet vermoeden, dat deze vulkanen reeds lang zijn uitgedoofd. Daarna volgt zuidwaarts, tusschen de K a p ó e a s en de Mel a w i , het M a «I i p l a t e a u , dat aan de zuidzijde met eenen steilen wand van ruim 1000 M. hoogte in het dal der laatgenoemde rivier staat en naar het noorden langzaam afhelt. Het bestaat uit zandsteen, die zich ook onder de vulkanen van het Müller gebergte uitstrekt; waarschijnlijk is de zandsteen, waarin d e Mahakam tusschen den boven- en middenloop watervallen vormt, er. de oostelijke voortzetting van. Het Melawi-dal vindt oostwaarts zijne voortzetting in dat der D j o l o o i en b o v e n - B a r i t o. Bezuiden dit dal vindt men, eveneens met eene strekking west-oost, het S c h w a n e r g e b e r g t e , dat in den B o e k i t R a j a ( = »Koningsberg"; 2278 M.) het h o o g s t b e k e n d e p u n t v a n N e d e r l a n d s c h - B o r n e o heeft aan te wijzen. Eigenlijk is het de steile zuidrand van een plateau (graniet, met zandsteen er op), dat evenals het vorige noordwaarts langzaam afhelt. Hier en daar vertoont het oude, doode vulkaantjes. Oostwaarts zet het gebergte zich voort tot aan gene zijde der B a r i t o . Deze gaat er bij den mond der T e w e door, terwijl het verder oostwaarts het Mahakam-stroomgebiedmede begrenst. Dit gebergte noemde Molcngraaff naar den Duitschen reiziger, die van 1843—'48 Zuid-Borneo doorkruiste. 6*
84 Alleen in Zuidoost-Borneo vindt men eenen bergrug, die zuid-noord loopt; naar een der hoogste toppen (+ 1000 M.) noemt men het M e r a t o e s g e b e r g t e . Het vertoont hier en daar d r u i p s t e e n g r o t t e n , o. a. die van B a n g k a l a a n . Het toppunt van Borneo, en tevens van heel Insulinde, ligt in het noorden, op Engelsch grondgebied, n. 1. de K l n a b a l o e (4170 M.). Uit dit overzicht volgt, dat de nog steeds gangbare vergelijking van Borneo met Celebes — ook als men de laagvlakten op Borneo wegdenkt — niet opgaat. Tusschen en aan de buitenzijde van de verschillende gebergten vindt men jonger heuvelland en verder in de vlakke streken diluvium en alluvium. Het tertiaire heuvelland bevat op vele plaatsen s t e e n k o l e n ; in het westen en zuiden vindt men ook op vele plaatsen g o u d en d i a m a n t e n . Het diluvium en alluvium beslaan eene groote uitgestrektheid in Zuid-Borneo, en verder vooral in den middenloop der Mahakam, in het geheele kustgebied van Serawak en langs de Kapóeas, te zamen wel 1/4 van het eiland. In deze vlakten en door de vele en langgestrekte rivierdalen gaan de zeewinden ver naar binnen en brengen aan de bergstreken veel regen. Daar de hoofdregenwind echter uit het westen komt, heeft men in de oostwaarts gaande dalen eenen o-oed merkbaren drogen moeson, vooral in de vlakten der midden-Mahakam, waar het soms in een paar maanden niet regent. Een overzicht van Borneo's klimaat in de verschillende deelen geeft het volgende lijstje. STREKEN.
1 '
— MOESONS.
droge tijd hoofdregentijd
I Chin, zee (zuiden) zie § 34. Chin, zee (noorden) N—Dee.-Apr. in Apr. NO en O Z—Moi-Sept. vooral na Juni N—Dec.-Apr. de n.o. kust vooral Jan. Z—Juli-Sept. (beide zwak) N—Jan.-Apr. Str. Makasar (n.) ZZW—Mei-Oct. vooral Juni-Sept. ZW. NW—Dec.Mrt. Str. Makasar (z.) vooral Jan. O—Apr.-Oct. vooral na Juni
regencjjfers
Opmerkingen.
'
de voorjaarskentering duurt I/2, de na.jaars-kentering 2 maand de kenteringen duren beide 2 mnd. — weinig onweer —de zeer veel regen Boeloengan 424 c.M. n.moeson het sterkst veel regen Nov.-Mrt. minder Juli-Sept. Samarinda 204 c.M. veel regen Dec.-Mrt. in Maart komen hier vooral Dec. ook veel NO en O betr. droog Juli-Sept. winden voor Bandjermasin 249cM. regen; vaak lichte buien iets minder ; onweer Serawak 405 c.M. zeer veel rogon
83 De best bevaarbare rivier is de B a r i t o ; Zij is over eene aanzienlijke lengte voor stoombooten bevaarbaar. In den bovenloop vormen de rivieren van Borneo vele stroomversnellingen ( r i a m s ) ; vóór den mond vormen ze gaarne zandbanken. Dat ze veel vaste stoffen meevoeren, bewijst de snelle aanwas der d e l t a ' s , vooral die van de K a p ó e a s , de K o e t e i , de B a r a m en de R e d j a n g , welke reeds sterk in zee vooruitsteken. Als r o t s k a p e n steken in het zuiden, oosten, noorden en westen in zee vooruit : kaap S e l a t a n , kaap K a n i o e n g a n , kaap S i m p a n g M e n g a j a u en kaap D a t o e . Vooral de kust van Noord-Borneo is dicht met k o r a a l r i f f e n bezet. Op enkele punten heeft de zuidoostmoeson d u i n e n doen ontstaan. De f l o r a van Borneo is even weelderig als die van Sumatra, waarmee ze in hooge mate overeenkomt. Van de groote z o o g d i e r e n van Sumatra en Java ontbreken hier de tijger en de luipaard, terwijl er de rhinocerossen bijna niet voorkomen. De wilde runderen en de olifanten zijn tot het noorden van het eiland beperkt. Van de vele apensoorten verdient de o r a n g o e t a n (=z boschmensch" 1 , van de wilde zwijnen het w i t t e v a r k e n , van de egels de l a n d a k afzonderlijk vermelding. De laatste wordt door de Inlanders gaarne gegeten. Het h o o f d v o l k van Borneo, dat overal het binnenland en op enkele plaatsen ook nog de kust bewoont, zijn de D a j a k s ; op vele plaatsen werden ze echter door vreemde indringers teruggedrongen en overheerscht, vooral door de M a l e l c r s van Sumatra en Malaka, ook door de H i n d o e - J a v a n e n lin het zuiden), de B o e g i n e e z e n (in Koetei), de S o e l o e n e e z e n en de I l a n o n s (in het noord-oosten). De D a j a k s zijn wat grooter en wat lichter van kleur dan de meeste Maleiers. In het binnenland dragen zij in den regel alleen een lendengordel van boombast of katoen. De Dajaksche vrouwen dragen ook veelal 30 tot 40, de mannen tot 15, koperen ringen om den arm, als sieraden. De huizen zijn meestal op palen van ijzerhout gebouwd en zeer groot. Elk dorp is door een of twee palissaden van ijzerhout omgeven. Groote aarden potten, met allerlei gedrochten versierd ( t a m p a j a n ' s of b l a n ga's), worden als erfstukken in hooge eerc gehouden. Het beruchte k o p p e n s n e l l e n is hier en daar nog in zwang; het geschiedt óf om zieh krjjgsroem te verwerven, óf als een bewjjs van moed tegenover zjjne geliefde, óf als doodenoffer bij begrafenissen (de zielen der verslagenen moeten de overledenen dienen).
86 Oorlog tusschen de verschillende stammen is de gewono toestand; de n g a j a u t o c h t e n zijn gericht tegen ongewapenden, in den regel, om hen te snellen, de a s s a n t o eh t e n zijn groote krijgsondornemingen tegen geheele dorpen. Bij enkele stammen heerscht, als op Borneo, nog „stomme handel." In het binnenland is vaak g i e r s t , in
D a j a k i n f e o s t g e w a a d.
D a j a k i n k r ij g s d o s.
plaats van rijst, liet hoofdvoedsel. liet b l a a s r o e r — eene lange buis, waardoor pijltjes geblazen worden —, zeker het meest oorspronkelijke wapen in Insulinde, is nog bij alle stammen in gebruik. Bij de Dajaks der binnenlanden komen veel k r o p g e z w e 11 e n voor.
87 Vooral in de Wester-afdeeling wonen veel C l i l n e e z e n , loor het goud en de diamanten. Hun ze werden er heen gelokt door aantal is echter afnemende. Vroeger hadden de Chineesche k o n g s i 's een eigen bestuur en rechtspleging ; in hunne versterkte k o n g s i h u i z e n (t h a n g s) richtten ze alles naar welgevallen in. Maar ze werden overmoedig; tegen alle Maleiers en Europeanen der Wester-afdeeling werd een reusachtig moordplan op touw gezet. Toen volgden onzerzijds de - k o n g s i o q r l o g e n (1853—'50), die met het verlies der oude voorrechten eindigden. AT j i J i n f Wester-afdeeling, Nederlandsch-Borneo ! °' l /j u i d e r- e n O o s t e r-a 1 d e e 1 i n g. g 38. De W e s t e r - a f d e e l i n g = 4V3 X . Nederland, met De Westeri 329000 Inlanders. afdeeling. 3 C O O o Chineezen. 367000 bewoners, n.l.: \ lbOO Arabieren. I 400 andere Vreemde Oosterlingen. 300 Europeanen. De hoofdstroom is de K a p ó e a s , die de hoofdrichting der gebergten volgt, en met verschillende delta-armen het ondiepe deel der Zuidchineesche zee bereikt. De voornaamste bijstroom, de M e l a w i , loopt er evenwijdig mee, tot ze hem, langs den westrand van het Madi-plateau, bij S i n t a n g , bereikt. In de delta ontvangt hij nog de rivier van L a n d a k , juist tegenover Pontianak (17), de hoofdplaats der Wester-afdeeling en zetel van eenen sultan. In den regentijd gaan de groote prauwen ( b a n d o n g s ) tot B o e n o e t , in den drogen tijd tot S a n g g a u. De grootte der meren, rechts van den bovenloop, is in hooge mate afhankelijk van de moesons: in het natte jaargetijde worden ze ëe'ne groote watervlakte, in het droge krimpen ze in tot poelen en plassen, zoodat dan de bevolking der omstreken eenen waren vischoogst kan houden. Het stroomgebied der boven-Kapóeas wordt bewoond door onafhankelijke Dajakstammen; in dat der midden-Kapóeas vindt men Dajaks onder Maleische hoofden ; in het deltagebied, evenals in de geheele kuststreek, zijn de Inlanders bijna uitsluitend Maleiers. De M a l e i e r s zijn M o h a m e d a n e n , de D a j a k s Heidenen. De C h i n e e z e n der Wester-afdeeling wonen vooral in het noordwestelijk deel; ze zoeken het g o u d , evenals de d i a m a n t e n , alleen in het alluvium; de waarde der Borneosche a.
88 d i a m a n t e n is door de Kaapsche zeer verminderd. Het middelpunt van dezen primitieven bergbouw is Montra d o (2). Het rijkje L a n d a k is, met het oog op het delven van de vermelde mineralen, naar het straks genoemde »stekelvarken" genoemd. In 't gebied der S a m b a s ( k a n a u en kiri) ligl het stadje S a m b a s , de zetel van eenen s u l t a n , evenals de hoofdplaats. Iets lager aan de rivier vindt men het fort S a m b a s .
Het fort Sambas. §39. De Zuideren Oosterafdeeling.
De Z n l d e r -
e n O o s t c r - a f d e e l l n g = 18Vs X Ke| 790000 Inlanders. I 4300 Chineezen. d e r l a n d , met bijna 800000 ] 1300 Arabieren. bewoners, n.l.: j 600 Europeanen. | 100 andere Vreemde Ooster1 lingen. Het M e r a t o e s g e b e r g t e , dat aansluit bij de gebergten van Centraal-Borneo, scheidt de Zuid er- van de Ooster-afdeeling. a. De Z u i d e r - a f d e e l i n g helt regelmatig af naar het zui-
89 den, zooals aan de evenwijdig loopende rivieren te zien is. De hoofdstroom is de B a r i t o of rivier van B a n d j e r m a s i n , die we reeds in het bergland hebben aangetroffen. Nadat ze voor het grensgebergte met Koetei bijna rechthoekig is omgebogen, krijgt ze alle groote bijstroomen van het Meratoes gebergte: de T e w e , de B a h a n (of r i v i e r van N e g a r a ) en de r i v i e r v a n Ma r t a p o e r a . Westwaarts worden de rivieren gaandeweg kleiner : de Kap ó e a s M o e r o n g (of k l e i n e D a j a k r i v i e r ) , de K a h a j a n (of C r o o t e D a j a k r i v i e r ) , de K a t i n g a n , enz. In den regentijd zoeken al deze rivieren in de moerassen van het alluvium gedurig nieuwe beddingen ; vandaar de vele natuurlijke stroomverbindingen ( t r o e s a n s ) en verlaten riviergeulen ( a n t a s s a n s ) ; de overgebleven waterplassen heeten d a n a u ' s . In het zuidoosten, waar reeds lang eene hoogere beschaving wordt gevonden, zijn ook sommige rivierbochten door de menschen afgesneden ten behoeve der scheepvaart. „Het water der i l a n a u ' s en dat hunner afwatering heeft, in massa beschouwd, de zwaiVMauwc kleur van inkt, en kaatst de beelden met spiegelhelderhcid terug ; in een glas geschonken, is het zeer klaar en heeft den tint van lichtkleurige madera. Deze kleur verkrijgt het door opneming van organische bcstanddeelen uit den moerasgrond en den dezen bedekkenden plantengroei : naarmate het langer hierop staan blijft, iets dat bij hooge waterstanden soms verscheidene maanden voortduurt, wordt de kleur donkerder" (Schwaner). De verhouding tusschen de Maleiers en Hindoe-Javanen deikuststreken tegenover de Heidensche Dajaks in het binnenland is hier als in de Wester-afdeeling. Echter vindt men er g e e n e I n l a n d s c h e v o r s t e n m e e r , b e h a l v e in h e t rijkje K o t a w a r i n g i n (in het westen}. De s u l t a n v a n B a n d j e r m a s i n verstoutte zich eenen aanval op het personeel onzer steenkolenmijn Na s s au (bij P e n g a r o n ; sedert 1884 gesloten) te doen, de Europeanen uit zijn rijk te verwijderen. Dientengevolge sultanaat opgeheven (1800).
in 1859, Oranjeten einde werd het
Alle p l a a t s e n van beteekenis liggen in het stroomgebied der B a r i t o : B a n d j e r m a s i n (4b); A m o e n t a i (7) en N e g a r a , aan de B a h a n ; M a r a b a h a n (6), tegenover den mond der Bahan, het middelpunt van den handel met de Dajaks ; en M a r t a p o e r a (6). B a n d j e r m a s i n ( = „zouttuiu") is eene stichting van de HindoeJavanen. Een deel der bevolking, 'vooral van de 2200 Chineezen, woont op vlotten ( r a k i t s).
90 b. De O os ter-af d e el ing helt af naar het oosten ; bergruggen scheiden de gebieden der verschillende rivieren. De M a h a k a m of r i v i e r van K o e t e i is de voornaamste ; haar stroomgebied is het s u l t a n a a t K o e t e i . De groote alluviale vlakte in den middenloop is in den regentijd voor een deel met water bedekt; dan krijgen de groote meren — Djemb a n g en Sem a j a n g — eene aanzienlijke uitgebreidheid. Aan het eind van deze vlakte neemt de hoofdstroom van het noorden de K am an op en volgt daarna de richting van deze. Door de vele delta-armen dringt de vloed met kracht naar binnen tot T e n g a r o e n g (b), de residentie van den sultan van Koetei. De hoofdhandelsplaats is het acht uren gaans lager gelegen S a m a r i n d a (10), eene stichting der Boegineeaen ;" het voert rotan, getah-pertjah, was, 'eetbare nestjes, schildpad en tripang uit; tevens is het de zetel van onzen a d s i s t e n t - r e s i d e n t . In de buurt van Samarinda liggen belangrijke s t è e n l a g e n , die door de Oost-Borneo m a a t s c h a p p i j worden ontgonnen ; ze doen de Australische kolen van Newcastle geduchte concurrentie aan. A Aan den oostvoet van het Meratoes gebergte liggen verschillende kleine rijkjes: het sultanaat P a s i r , Tanah B o e m b o e en de kleine staatjes van T a n a h Koe sa n. Ook het eiland P o e l o e L a u t vóór de kust levert steenkolen. De K a l e h en de S c g a l i zijn de tweelingstroomen der R er a us che l a n d e n : de sultanaten S a m b a l ï o e n g en G o e n o e n g T a b o e r . De beide gelijknamige hoofdsteden liggen aan de samenvloeiing der beide rivieren, 10 uren gaans van zee. Niet ver van daar, bij den G o e n o e n g Sa war, vindt men rijke kolenlagen. De Kajan en verschillende kleinere rivieren in het noorden der Ooster-afdeeling doorstroomen het sultanaat B o e l a n t a n en de T i d o e n g s c h e l a n d e n .
b. E n g e l s c h - B o r n e o
i Britsch N oord-B or ne o; het sultanaat B r o e n e i , en t Serawak.
§ 40. E n g e l s c h - B o r n e o , ongeveer Vi van het geheele eiland, Beschrijving, staat sedert 1888 onder het p r o t e c t o r a a t van het Britsche rijk, trots de protesten van Nederland, dat zich beroept op het contract van 1824, hetwelk bij Sumatra genoemd werd. Het n o o r d e n is meest bergland ; vooral de hooge groep van den K i n a b a l o e vangt veel regen op, en geeft het aanzijn
91 aan tal van kleine rivieren; de Danau-vlak t e , een groot moeras aan den zuidoostvoet, wordt in den regentijd een meer. De hoofdrivier is de Kina b a t a n g a n ; ze vloeit naar de Mindoro zee en is over een groot deel bevaarbaar. De S a n d a k a n baai is eene uitstekende haven, die op den weg-Australie^" Hongkong van beteekenis kan worden. In B r o e n e i en S e r a w a k vindt men eene laagvlakte langs de kust ; de modderkapen B a r a m en Siri k, de vooruitstekende punten der delta's van de Baram en de Redjang, steken ver in zee vooruit. Nog voor eene halve eeuw behoorde de geheele noordwestkust aan den s u l t a n van B r o e n e i . De zeeroof der Dajaks in 't zuiden, die den weg naar Oost-Azië bij voortduring onveilig maakten, bracht hem echter in botsing met de Engelschen. In 1839 verscheen de Engelsche zeekapitein J a m e s B r o o k e , om de roovers te tuchtigen ; toen dit geschied was, bleef hij onder de Dajaks van S e r a w a k wonen en stelde zich als r a d j a aan hun hoofd. Tevens werd de sultan van Broenei genoodzaakt, het eilandje L a b o e a n , dat kolen bevat, aan Engeland af te staan (1847). De blanke radja, na zijnen dood in 1868 zijn neef en aangenomen zoon C h a r l e s J o h n s t o n B r o o k e , breidde gaandeweg zijn gebied uit, ten koste van v-den sultan. S e r a w a k (of K o e t j i n g ; 2b) is eene aanzienlijke plaats. In Noord-Borneo zochten eerst de Amerikanen, en daarna de Engelschen vasten voet te krijgen. De laatsten stichtten in 1877, met goedkeuring van den sultan van Broenei en dien der Soeloe-eilanden, welke er aanspraak op maakten, de B r i t s c h e N o o r d - B o r n e o C o m p a g n i e en noemden hun gebied i a b a h ; in Engeland heet het echter steeds B r l t s c h - B o r n e o . Men vindt er t a b a k s p l a n t a g e s , vooral in de buurt der hoofdplaats E l o p o e r a , aan de Sandakan baai. Het sultanaat Broenei is thans ingekrompen tot de omgeving der stad B r o e n e i (2b), aan de Lim b a n g . e. de Philipp ij nen (b/1,—21° N.B.) ( = de h e l f t . v a n S p a n j e en P o r t u g a l ) . De P h i l l p i i i j n e n omvatten meer dan 1000 eilanden in § 4i. Beschrijving, het noorden van Insulinde. Ze liggen tusschen het diepe deel van de Zuidchineesche zee en het bekken van den Grooten Oceaan. De noordpunt nadert Formosa en daardoor het vastland van China ; de zuidoostpunt wijst naar Celebes en de Molukken ; in het zuidwesten zijn ze, zooals we zagen, door een paar, in \
eilanden opgeloste ruggen met Borneo verbonden. Niettemin werd deze eilandengroep reeds vroeg van het overige Insulinde gescheiden ; dit bewijzen de vele leemten in de dierenwereld. - Vooral de buitenzijde, langs den Grooten Oceaan, is zeer vulkanisch ; aardbevingen zijn overal een gewoon verschijnsel. De bodem is zeer verschillend; hij levert vooral: t a b a k j . suik e r en m a n i 1 a-h e n n e p (vezels van de bladscheeden van eenëïT pîiing; uitvoer vooral naar Engeland). De twee grootste eilanden zijn : L u i o n (= . Java) en M i n d a n a o (=. -/., Java). De hoofdplaats M a n i l a (ICO, met de voorsteden 200) heeft eene goede haven ; ze is echter gelegen in een zeer vulkanisch oord. De uitvoer van s i g a r e n is aanzienlijk. Dat Manila's klimaat, evenals dat van de gcheelc westzijde der Philippinen, beheerscht wordt door den zuidwestmoeson, blijkt duidelijk uit de rcgencijlers der laatste 30 jaren : het zo m erhalf j a a r bracht gemiddeld bijna 7 X zooveel r e g e n als het ivintprh al fj aar (samen bijna 2 M.). De Philippinen zijn van Europa uit het eerst bezocht door M a g e l h a ê s , die in een gevecht tegen de Maleische bewoners op het eiland £eJboe sneuvelde. De eerste S p a a n s e h e kolon i s t e n kwamen uit Mexico, van waar wind en stroom de Spanjaarden hierheen voerden. De eilanden der nieuwe bezitting werden benoemd naar Eilips II. Van de andere zijde werden de C h i n e e z e n er heen gelokt door de Mexikaansche zilverdollars, die weldra tot handel met China aanleiding gaven. Van de + 7 millioen bewoners is ongeveer de helft door de vele hier aanwezige Spaansche geestelijken, die er den Islam vóór waren, tot het Christendom bekeerd. Behalve de M a l c l c r * (de Tagala's, door de Spanjaarden los I n d i o s genoemd), vindt men hier als inboorlingen ook nog eenige duizenden van een klein en donker ras, dat deze eilanden stellig vóór de Maleiers heeft bewoond ; de Spanjaarden noemen hen W cg r l t o ' s ( = Negertjes). Naar hen is het eiland N e g r o s genoemd. £^"A-~*-'»-«>-?<^-»—1 De toestand dezer Spaansche kolonie is verre van rooskleurig ; spoorwegen zijn nog onbekend; zelfs gewone wegen en bruggen ontbreken. De ontevredenheid onder de Maleiers neemt gaandeweg toe, zooals de nog steeds onbedwongen opstand (481)6) in en om de hoofdstad getuigt.
93 II.
C e l e b e s . (6° Z.B. tot 2° N.B.)
5Vä X § 42. Algemeen overzicht.
Nederland; +
Vh m. bewoners.
Het skeletvormige eiland C e l e b e s heeft met de Philippijnen dit gemeen, dat eene verlaging van den zeespiegel met £00 Jf. weinig aan den vorm zou veranderen, zooals de kaart doet zien. Alleen zouden de meeste eilanden in het verlengde der v i e r s c h i e r e i l a n d e n (welke?) dan met deze verbonden zijn. Er liggen dus vrij diepe zeeën omheen ; echter is de afscheiding door de straat van Makasar het minst volkomen. Dit stemt ook overeen met de jongste onderzoekingen van de planten en dieren op dit eiland ; ze zijn een mengsel van Aziatische en Australische, maar de eerste hebben het leeuwenaandeel, vooral in de westhelft. W a l l a c e noemde Celebes dan ook een o u d - c o n t i n e n t a a l eiland; bet werd waarschijnlijk reeds in het miocène tijdvak van de Oude Wereld gescheiden. Op deze vroege afscheiding wijzen enkele zeer eigenaardige zoogdieren, vooral de z w a r t e h o n d s a a p , de b a b i r o e s a (het hertzwijn) en de a n o a (een antilope-achtigc buffel) ; ze komen nergens
De B a b i r o e s a (het hertzwijn). elders voor, maar hunne naaste verwanten vindt men in de Oude Wereld.
94 Celebes bestaat voor 't grootste deel uit bergland, dat in het centrum nog onvolledig bekend is. Voor zoover we weten, is het in het binnenland nergens vulkanisch ; wel aan de uiteinden der uiterste schiereilanden. In het zuiden verheft zich de reusachtige L r n n p o B a t a n g of p i e k v a n B o n t h a i n tot 3075 M, ; in uitgebreidheid en hoogte laat hij zich met den Etna vergelijken. Even ten noorden er van verheft zich de B o e l o e B o n t e O e h o e , en ten noordwesten van dezen d e p i e k v a n M a r o s , die beide eveneens voor vulkanen worden gehouden. De M i n a h a s a , het uiterste noordoosten van Celebes, is geheel vulkanisch; daar verheilen zich o. a. de K ! a b a t en de L o k o n . Zooals we reeds zagen, hangt het vulkanisme der Minahasa samen met dat van Mindanao. Van de zuidpunt van dit eiland gaat de vulkanenreeks over de S a n g i e i l a n d e n — met den A w o e h (1892!) en den G o e n o e n g A p i — er heen. Het zet zich voort in het landschap 11 o 1 o a n g M o n g o n d a u en het kustgebergte van G o r o n t a l o . Van daar is het te volgen op de T o g e a n e i l a n d e n (de vulkaan op B i n a n g Oen a n g) en waarschijnlijk by kaap Api, aan de noordkust van het volgende schiereiland, zooals do gebroeders P a u l en F r i t z S a r a s i n , die Celebes in de laatste jaren bereisden, aantoonden. Den meesten regen — + 4 M. — heeft het uiterste zuidwesten, waar de noordwestmoeson regenwind is. Aan de overzijde van dit schiereiland brengt de zuidoostmoeson van ons zomerhalijaar den regen, maar veel minder overvloedig. t een overzicht van het klimaat der Onderstaand lijstje verschillende deelen. STREKEN.
Sperinonde arch.
MOESONS.
W—Dec.-Mrt. vooral Febr. ZO—half April-half Oct.,vooral Mei-Sopt.
hoofdregentijd droge tijd. regencijfers zeer vochtig
Opmerkingen. de w. nioeson is door den zeewind des daags, de o. mocson door den landwind des nachts het sterkst
zeer droog (vgl. den Föhn), Sept. geheel regenloos Makasar 304 c.M. Str. Makasar (z.) zie § 30. Donggala 171 „ Str. Makasar (n.) zie S 36. NNO-NO—Nov.-Apr. de meeste regen Jan. in den z. mocson aan Celebes zee vooral na Dec. de kust van Celebes Z—Mei-Oct. de minste regen Sept. in den voornacht hevige buien, als in Menado 271 c.M. Atjeh Kenia 150 „ NO—Febr.-Apr. Groote Oceaan veel regen Jan. en de regentijden zijn dus vóór of in het (hetn. derMolukJuni-Juli ZZW-Z—Juli-Nov. selie zee). het droogst Sept. en begin van de moesons Oct.
^
95 G. v. Tomini
NO-NW—Dec-Apr. ZZO-ZZW—Juli-Oct.
Soela eil.
Flores zee
NNW—Dec.-Mrt. vooral Jan. en Febr. ZZO—half Apr.-Oct. vooral Juli-Aug. WNW—Dec.-Mrt. OZO—haltApr.-Oct. zeer hevig
veel regen Dec. en te Gorontalo is de hoofdregentijd Apr.Juni-Juli weinig Mrt.-Apr. en Juni, de tweodeNov.Jan. Oct.-Nov. veel regen Juni-Aug. de kenteringen — April en Nov. — en Dec-J an. weinig regen Sept.- zijn gekenmerkt door veel onweer Nov. veel regenbuien Dec. de droge OZO. ïnoeson brengt in 't begin en Jan. — Mei en Juni — droog Mei-Nov. Balangnipa 245 c.M. veel regen in Zuidoost-Celebos, ook nog op Saleier
De + I Vs millioen Maleische bewoners heeten in het midden en noorden AlfoeS r e n , in het zuiden M a k a s a r e n en B o e g i n e e z e n . De ' \ *,'.£ff&äß$i Alfoeren in het centrale deel heeten To ra dj a ' s ; ze hebben vele eigenschappen met de Uajaks *> gemeen. De MakaJ saren en Boegineezen zwerven gaarne op zee ; ook vervolgen ze, gezeten op hunne kleine, deugdelijke paarden, gaarne de vele h e r t e n van het L* binnenland, die ze i MtU&'H met lasso's vangen en Inlander uit het binnenland van Celebes. met lansen of krissen afmaken. Vooral onder deze twee stammen komt het amok m a k e n (in razernij rondloopen en iedereen, dien ze ontmoeten, overhoop steken) voor. Zoowel als de Maleiers, zijn deze twee stammen aartsliefhebbers van hanengevechten, die steeds van aanzienlijke weddenschappen vergezeld gaan; de beesten zijn met kunstsporen — meestal vervaardigd uit oude Engelsche scheermessen — gewapend.
**BSÈÊ!m
90 C h i n e e z e n wonen hier + 7000, Europeanen slechts 2000. §43. De t w e e m i d d e l s t e s c h i e r e i l a n d e n zijn het minst beBe twee mid- kend. Hier zijn nog belangrijke ontdekkingen te doen, zooals de delste schier straks genoemde gebroeders Sa r a s i n hebben bewezen. Na eilanden. Hunnen tocht door het onbekende midden van het eiland, langs het nog weinig bekende P o s o m e e r (1895), o n t d e k t e n ze i n ' t volgende jaar, op hunnen tocht dwars door het zuidelijkste dezer schiereilanden, t w e e g r o o t e m e r e n , van welke de Nederlanders niet eens het bestaan vermoedden, namelijk het schoon gelegen M a t a n n a m e e r en het veel grootere T o w o e t i m e e r . Het eerste wordt, naar den vorm en de kleur van het water, door de ontdekkers vergeleken met het Thuner meer, maar is aanzienlijk grooter; het tweede is van het noordoosten naar het zuidwesten niet minder dan n e g e n u r e n g a a n s l a n g , b ij e e n e b r e e d t e v a n v i e r t o t z e s u r e n g a a n s . Waarschijnlijk liggen ze alle drie in dezelfde laagte, die door de ontdekkers „ d e g r o o t e m e r e n l a a g t e v a n C e l e b e s " is genoemd (zie de hierbij behoorende kaart). Het P o s o m v c r, 7 uren gaans lang en 2t/s à 3 uren gaans breed, herinnerde de genoemde natuur-historische onderzoekers aan de grootste meren in Zwitserland ; het meer van Genève is slechts een paar uren gaans langer en even breed. Het ligt 500 M. boven den zeespiegel ; de afvloeiing is naar het noorden, en aan het boveneinde vindt men eene groote d e l t a als bewijs, dat het meer reeds vrij wat is ingekrompen. De diepte bedraagt meer dan 300 M. (met eene lijn van 312 M. lengte peilden de onderzoekers geen grond). Het meer is rijk aan visch, kreeften en schaaldieren. Het bergland aan weerszijden verheft zich aan den westoever het hoogst (tot 1500 M.). Het M a t a n a m e e r, 400 M. boven den zeespiegel gelegen, is buitengewoon diep; met eene lijn van 480 M. werd de b o d e m niet bereikt, zoodat deze b e n e d e n d e n z e e s p i e g e l ligt. Het T o w o e t i m e e r ontvangt het water van het vorige en ligt 80 M. lager. Het is meer dan 150 M. diep en heeft waarschijnlijk afvloeiing naar de golf van Bone. De hoofdrivier van dit deel i s d e B a h o e S o l o , evenals van het zuidelijke schiereiland de Sa d a n g . §44. Het z u i d e l i j k e s c h i e r e i l a n d heeft eene laagte in het Het zuide- midden. Ze wordt begrensd door twee bergruggen, van welke lijke schier^ de westelijkste verreweg het hoogst is. Deze scherp getakte eiland. keten stijgt gemiddeld tot 1000 M. ; alleen de reeds genoemde p i e k v a n M a r o s gaat 300 M. hooger. In het zuiden wordt de vruchtbare laagte, een vroegere zeebodem, afgesloten door de beide, reeds genoemde, hooge vulkanen ; ze is + 27 uren
QtrtHTcn ffoEK-EÄjrrcwnn,
I
/ _~^*v'.y
97 gaans lang en 4 à 5 uren gaans breed ; de oppervlakte bedraagt ruim 5000 M 2 . De hoofdrivier van dit lengtedal, de W a l a n n a ë , stroomt naar het noorden; hij is in den benedenloop voor kleine booten bevaarbaar, en valt in de T j e n r a n a , de afvloeiing van een tweetal ondiepe meren, het m e e r v a n S i d e n re°ng en het m e e r v a n T e m p e , die in den natten moeson het overtollige water bergen. Dan kan namelijk de Tjenrana, die door den oostolijken heuvelrug naar de golf van Bone gaat, het water niet zoo spoedig afvoeren, zoodat do Walannaë stroomopwaarts het meer helpt vergrooten. Deze opstuwing heeft, volgens Prof. W i c h m a n n, die in 1888 deze streek doorkruiste, zooveel slib doen bezinken, dat de beide nieren gescheiden werden. In zeer droge jaren — zooals in 1888 — drogen deze meren bijna uit; door het slib worden ze steeds ondieper en daardoor inden regentijd grooter. Het meer Tempe ligt slechts 30 M. boven den zeespiegel ; de overgebleven zeedieren, die door Prof. M a x W e b e r in het meer zijn aangewezen, bewijzen de vroegere aanwezigheid deizee in het lengtedal. Het water van vele bronnen is er nu nog brak. De grootste stad van Celebes, M a k a s a r (17), ligt in den zuidoosthoek van dit schiereiland, aan den weg van het westen naar het oosten van lnsulinde, en daardoor min of meer in het centrum er van. Het heeft drukken handel, zoowel met Singapoer en Batavia als met het oosten, vooral sedert het in 184« tot eene vrijhaven is verklaard; de handels- en visschersvloot "aat met den westmoeson oostwaarts en keert met den oostmoeson terug. De E u r o p e a n e n (000) wonen vooral aan het II o o g e P a d. Het aantal C h i n e e z e n , in het drukke C h i n e e s c h e k a m p , bedraagt 2700. Uit het binnenland komt o. a. de M a k a s a r-o 1 i e, waarmee de Makasaren hun weelderig hoofdhaar zalven en die onze a n t i - m a k a s s er s in gebruik heelt doen komen. De talrijke schepen liggen gedeeltelijk aan steigers voor de kade, en langs deze staan eene lange reeks van hooge, witte pakhuizen en kantoren, waarvoor stapels van allerlei koopwaar — c o p r a (het vleesch der kokosnoten), t r i p a n g (voor China), p a a r l e m o e r , g e d r o o g d e v i s c h , s c h i l d p a d , v o g e 1 h u i d e n, w a s , enz. — van den drukken handel getuigen. De groote bank vóór de kust maakt, dat ook in den westmoeson de haven niet onveilig is ; het labyrinth van koraalriffen, dat S p e r m o n d e a r c h i p e l heet, is echter terecht bij de schippers zeer gevreesd. Door de hooge citadelmuren en de oorlogsschepen en gouvernementsstoomers welke men hier veelal vindt, maakt ze min of meer den indruk van eene oorlogshaven. Kleinere plaatsen op het zuidelijk schiereiland zijn: B o n t h a i n (4) en B a l a n g u i p a , door eenen postweg met de hoofdplaats verbonden. Deze gaat van hier door het rijkje van den eenmaal beroemden K o n i n g v a n G o a noordwaarts. "' K. SCIIUILINO, Neêrlands Koloniën.
'WMi.wiMiw maiv***!'***
98
tu
Hetnoorde- H e t n o ° r d e l i j k e s c h i e r e i l a n d is bij het begin het lijke schier- s m a l s t ; daar voert een voetpad van de b a a i van Pal o s naar eiland. de golf van T om ini.
99 In het midden is G o r o n t a l o het belangrijkste punt. Het ligt in de slechts 450 M. breede rotspoort, waardoor de alluviale, west-oost gestrekte laagte, die ook hier door twee gebergten aan weerszijden wordt ingesloten, haar overtollig water naar zee voert. Over het noordelijk gebergte voert een paardenweg naar K w a n d a n g , dat men in ongeveer 7 uren bereiken kan. Ook deze vlakte was vroeger eene binnenzee, en het m e e r v a n L i m b o t o e is er een overblijfsel van. De langgestrekte kloof ontstond door verzakking van een deel van het granietgebergte; de beide ruggen, die zjjn blijven staan, kan men dus vergelijken met de Vogezen en het Zwarte Woud, de laagte zelve met de Middclrijnsche vlakte. Het uiteinde van dit schiereiland heet M i n a h a s a , waar Duitsche en Nederlandsche zendelingen de A übersehe bewoners voor het grootste deel tot het Christendom en een ordelijk leven hebben bekeerd. Het vulkanische bergland bevat het beroemde, bijna 700 M. hoog gelegen, m e e r v a n T o n d a n o , dat echter slechts 20 M. diep is en door ophooping van vulkanische uitwerpselen, die eene kom afdamden, ontstond. Het voert zijn water door de rivier van Tondana noordwaarts ; deze bereikt met vele stroomsnelten en eenen schoonen waterval van 80 M. hoogte — den T o n s e a L a m a w a t e r v a l — de vlakte, en komt bij M e n a d o in zee; naarmate het bed der rivier in het plateau dieper wordt, zal het meer leegstroomen. D o o r d e G o u v e r n e m e n t s - k o f f i e c u l t u u r is koffie het hoofduitvoerproduct; ze zal thans plaats maken voor v r i j e c u l t u u r . M e n a d o (9), K e m a en A m o e r a n g zijn de drie vrijhavens der Minahasa ; de twee eerste zijn door eenen postweg verbonden; van A moerang voert een pad naar B e l a n g . In den noordwestmoeson is de haven van Kema veiliger dan die van Menado ; in den zuidoostmoeson juist andersom. De beste haven heeft Amoerang. Het schoon gelegen T o n d a n o (12) is de grootste plaats der Minahasa ; het heeft een heerlijk bergkliinaat. Echter woont de resident te M e n a d o . Ten zuiden van de hoofdplaats verheft zich de werkende krater van den L o k o n ; ten westen van het Tondano meer ligt het kleine kratermeer Li n o e, te midden van een labyrinth van solfataren, heete bronnen en slijkvulkanenIn de Minahasa — zoo groot als G e l d e r l a n d , dat echter driemaal zoo dicht bevolkt is — heeft alles veel meer een Europeesch voorkomen dan in het overige Indië. De Inlandsche hoofden zijn als Europeanen gekleed en spreken vrij goed Hollandsch. Voor het rijststampen, dat op Java en elders uit de hand geschiedt, gebruikt men hier kleine watermolens. 7*
=J\
St'
100
§46. Staatkundige indeeling.
De dorpen der Minahasa hebben een zeer vriendelijk aanzien, vooral de nette huizen der Christenen, die met eene soort pijpaarde gewit z(jn, terwijl kozijnen, posten en luiken blauw zijn geverfd. Van de zeden en gebruiken verdient vermelding het a d o p t e e r e n v a n k i n d e r e n , dat ook bij de Dajaks voorkomt. Van de zendelingen, die dit schoone land tot een paradijs hebben gemaakt, vermelden we K i e d e 1, S c h w a r z en W i 1 k e n. „Éene groote, onvergeeflijke fout hebben zoowel de Ncderlandsehe Regeering als de zendelingen begaan, namelijk dat ze, toen ze zich gedwongen zagen, in plaats van de vele Alfoersche dialecten ééne taal tot de heersehende te verheffen, het M a 1 e i s c h kozen in plaats van het Nederlandsen" (W i 1 h e 1 m J o e s t). 1. U o u v e r n e m e n t s" l a n d e n (Makasar, de Noor der-, Zuider- en Ooster dis I tricten, en Saleyer; elk onder j eenen ads. res.) ; 2. L e e n r o e r i g e I a n a. het g o u v e r n e m e n t ] d e » ^ v ' B o n e ) ? , , , , , y 3. B o n d g e n o o t s c h a p r C e l c b e s en o n d e r h o o - / » . , , \ pTontoli,Kajcli,Mandar,Gowa, o l i j k e l a n d e n (b. v r igh edcn Loewoe, en de 4 rijkjes op (hoofdplaats r) b. de r e s i dMe ankt ai seaM het eiland Soembawa [met ï n a d o (10 afd., van welke. West-Flores]) ; Staatkundige jalloen G o r o n t a l o nietl 4. N i e t-b o n d g e n o o tverdeeling v a n / c e n e u ads. res.) schappelijke landen, Celebes 1 (hoofdplaats M e n a d o ) (b. v. W a dj o). c. d e r i j k j e s B a n g g a a i, T o m b o e k o e e n T o m o r i (die als vazalstaten van den sultan van Ternatetotde r e s i d e n t i e T e r n a t o behooren) f D o o r d a t v r o e g e r d e s u l t a n van M a k a s a r b e h e e r s c h e r w a s v a n h e t e i l a n d S o e m b a w a , e n W e s t - F l o r e s o p zijne b e u r t schatp l i c h t ' ^ was a a n e e n d e r v o r s t e n o p S o e m b a w a (n.l. van B i r n a ) , behoorden d e z e t w e e d e e l e n n o g s t e e d s tot h e t g o u v e r n e m e n t Celebes e n o n d e r h o o r i g h e d e n . De b o n d g e n o o t s c h a p p e l i j k e l a n d e n in d e a f d e e l i n g zijn aan o n s v e r b o n d e n d o o r h e t V e r nieuwde Boengaaische contract. Het rijk van Makasar werd voor goed veroverd in 1666 door onzen held C o r n e l l s S p e e l m a n . Daarna sloot deze met B o n e , te B o e n g a j a , het zoogenaamde B o e n g a a i s c h c o n t r a c t , dat weldra ook door de andere hoofden van Zuid-Celebes werd onderteekend. Na het Engelsche tusschenbestuur, in den Franschen t}jd, werd dit contract in 1824 vernieuwd.
101
§ 47. Algemeen overzicht.
III. De Kleine S o e n d a e i l a n d e n . Deze eilanden worden zoo genoemd in tegenstelling met de vier groote Soenda eilanden. Ze zijn de voortzetting van Java, betreft, behooren ; zoowel de vulw a a r b i j ze, wat den b o d e m kanenrij als de kalkruggen zetten zich hier voort. Alleen T i m o r , dat ook in lengterichting afwijkt, is niet vulkanisch, hoewel aardbevingen er nog al voorkomen. De p l a n t e n en d i e r e n vertoonen alleen op B a l i groote verwantschap met Java; met L o m b o k begint de zeer afwijkende flora en fauna der g r o e p v a n T i m o r . Op Bali ziet men t ij g e r s, p a n t e r s, w i l d e k a 11 e n en r h ln o c e r o s s e n , in de groep van Timor den Australischen koeskoes. Op Bali vindt men b a a r d v o g e l s , v r u ch t l ij s t e r s en specht e n , in de groep van Timor de Australische k a k e t o e ' s, h o n i g z u i g e r s en 1 o o p h o e n d e r s. Echter is hot verschil niet zoo groot, als Wallace vroeger aannam. Het k l i m a a t wordt oostwaarts gaandeweg droger; T i m o r is in den drogen moeson bijna regenloos, evenals Noord-Australic ; de echt Australische e u c a l y p t e n beheerschen er het landschap ; de eerste regens — in November — worden er met muziek en dans begroet. Reeds op S o e m b a w a verliezen in onzen zomer bijna al de boomen hunne bladeren; het woud heeft er dan een wintersch voorkomen ; stofstormen zijn er, als op Timor, gewoon, en de vele oogontstekingen doen aan woestijnen denken ; vóór de eerste regens, in September of October, steekt men er het vuur in de veelkleurige alang-alang velden. Een overzicht van het klimaat geeft het volgende lijstje. STBEKBN.
MOESOSS.
hoofdregentijd droge tijd regencijfers.
Opmerkingen.
de land- en zeewinden regen Dec-Apr. het westen (n.zijde) WNW—Doc.-Mrt. alleen in Jan. sterk vooral Fcbr. en Mrt. zijn niet krachtig — in regenloos Juli-Oct. Dec. is de moeson ZW. ZO—Apr.-Nov. krachtig, vooral in vooral aan de kusten en WZW. Bocleleng 117 c.M. Juli het westen (z.zijde) W-NW—Dec.-Feb. veel regenbuien in de moesons volgen in de zeestraten de richting van Jan. deze, en zijn op do smalZO-Z—half Maart- zeer droog ste plaatsen het sterkst Nov. regenbuien Dec. en ook hier in de zeestraten het oosten (n.zijde) W—Dec.-Maart, sterke n. en z. winden Jan. vooral Jan. bijna regenloos JuliO-ZO—Apr.-Oct. Oct. het oosten (z.zijde) WNW—Dec.-Mrt. onweersbuien Apr., in don drogen moeson is de hemel onbewolkt, Mei en Nov. regenloos Juni-Oct. maar toch nevelig door ZO—Apr.-Oct. veel stof vooral Juli
402
het z. van Timor en omgeving.
W-WNW—DecFebr. 0—half Mrt.-Oet. vooral Juni en Juli
regenloos Mei-Nov. vooral Juli-Sept. Koepang 151 c.M.
te Koepang zijn Dec. en Jan. de hoofdregenmaanden — in Dec. begini de moeson als ZW. wind
j a. de r e s i d e n t i e B a l i en L o m b o k l hoofdplaats: S i n g a r a d j a (8). .«. , . . ,,> 6 - S o e in b a w a e n W e s t-F 1 o r e s (zie0 § 40). I c. d o r e s i d e n t i o 'l' i m o r (al het overige) hoofdplaats : K o e p a n g (7). B a l l (= '/d Nederland; 700000 bewoners) bestaat uit een vulkanisch bergland in het noorden, eene vlakte in het midden en een klein kalkgebergte in het zuiden. De hoogste vulkaan is de G o e n o e n g A g o e n g of p i e k v a n B a l i (3200 M.). Toen de Islam de Hindoe-godsdiensten van Java verdreef, hebben deze op Bali een toevluchtsoord gevonden; de S i w a - t e m p e l s zijn over het eiland verspreid. De vier Hindoe-kasten zijn nog in wezen, hoewel niet scherp gegescheiden. Lijkverbranding is hier algemeen, evenals vóór de invoering van den Islam veel op Java plaats vond, en thans nog bij enkele Dajakstammen. Bij den dood der vorsten is de weduwen-verbranding nog in zwang. De oude kawi-litteratuur, op l o n t a r b l a d e n gegrift, is hier rijk vertegenwoordigd. In het binnenland komen veel kropgezwellen voor. Het westen, de vroegere rijkjes B o e Ie l e n g en Dj e m b r a n a , behoort rechtstreeks aan ons; geschillen over het zoogenaamde k l i p r e c h t (het recht op gestrande goederen), dat hier vaak den vorm van zeeroof aannam, leidde tot de onderwerping (Boeleleng 1854, Djembrana 1850). Van de z e v e n nog overige s t a a t j e s geniet K l o e n k o e n g eene zekere meerderheid. L o m b o k (= >/.2 Bali; 3 à 400000 bewoners) komt in bouw in hooge mate met Bali overeen. De p l e k v a n L o m b o h (of B i n dj a n i ) , welks krater G o e n o e n g A p i (== »vuurberg") steeds werkt, is waarschijnlijk het toppunt van Nêerlandsch-Indië (3800 M.). De Mohamedaansche S a sa k s, de eigenlijke bewoners van dit eiland, werden tot voor kort geheel beheerscht door een Balineesch vorst, tevens hoofd van K a r a n g A s e m , het oostelijkste rij kj e op Bali. Botsing tusschen de Sasaks en de + 20000 Baliueezen leidde tot tusschenkomst van ons bestuur en dit tot eenen hevigen oorlog, die met de gevangenneming van den vorst eindigde (1894). De oude residentie heet M a t a r a m , dicht bij de westkust gelegen ; hare haven, die in den westmoeson niet altijd veilig is, heet A m p e n a n . Sedert 1895 staat Lombok onder het rechtstreeksch bestuur van ons Gouvernement. _, . . iolitieke indeeling
s 48 Balten Lombok,
regen Dec. en Jan.
—
103 § 49. S o e m b a w a f= 2 1 /, X B a , i ) bestaat, zooals de grillige Soembawa. yovm r e eds doet vermoeden, uit eene aaneenschakeling van zelfstandige vulkanische verheffingen. De bijna geheel afgescheiden T a m b o r a is hier de meest geduchte vuurberg ; zijne uitbarsting in 1815 kostte aan 80000 menschen het leven en stichtte tevens groote verwoesting op Lombok en Bali. Dehoofduitvoerproducten zijn kleine p a a r d e n en was. Van de vier rijkjes zijn S o e m b a w a en Bima de voornaamste; niettemin zijn de gelijknamige residenties der sultans maar klein. Door Bima, dat op West-F lor e s aanspraak maakt, behoort dit met geheel Soembawa tot de b o n d g e n o o t s c h a p p e l i j k e land e n van het gouvernement Celebes (zie § 46). § 50. F l o r e s is in het binnenland nog haast onbekend. Men schat De residentie fe bevolking op ] /, millioen. In het oosten, te L a r a n t o e k a , Timor. w o n e n e e n p a a r duizend Z w a r t e P o r t u g e e z e n (zie § 8). Ten oosten van Flores volgen de eveneens onbelangrijke Sol o l'en Alor e i l a n d e n . S o e m b a , zoo groot als Soembawa, wordt ook wel genoemd naar het s a n d e l h o u t , dat hier voorkomt en eene roode verfstof levert. De kleine p a a r d e n tieren ook hier op de droge weiden uitstekend. De Sawoe e i l a n d e n liggen in het verlengde er van; ze helpen de Sawoe zee afsluiten. T i m o r ( = Nederland) behoort alleen voor de zuidelijke helft aan ons; in een hoekje Gouvernementsgebied ligt daar K o e p a n g (7). In het Portugeesche noorden, met de hoofdplaats Dilli, zijn een paar slijkvulkanen bekend. Was, paarden en sandelhout zijn ook hier de hoofduitvoerproducten ; de gedwongen Portugeesche koffiecultuur levert niet veel op. De 300000 (?) bewoners zijn meer aan de Papoea's dan aan de Maleiers verwant. Van Boti, in 't verlengde van Nederlandsch-Tïmor, is het noordelijkste deel bij hooge vloeden een afzonderlijk eilandje. IV. De Mol ukken. § 51. De tot Celebes behoorende B a n g g a j a a r c h i p e l vindt zijne Algemeen voortzetting in de S o e l a e i l a n d e n , de Obi e i l a n d e n en overzicht, M is ooi, dat aansluit bij het zuidwestelijke schiereiland van Ni e uw-G ui nea. Deze niet-vulkanische eilandenrij scheidt de n o o r d e l i j k e van de z u i d e l i j k e M o l u k k e n , die beide in hooge mate vulkanisch zijn ; de eerste kan men noemen de g r o e p van H a l m a h e i ra, de laatste omvatten in hoofdzaak de d u b b e l e rij e i l a n d e n om de o o s t e l i j k e h e l f t deiBa n d a zee.
104 a. de g r o e p v a n H a 1 m a h e i r a ; b. de eilandenrij S o e l a eil. — Obi e i l . — M o 1 u k k e n. j Misoo1 ; c. de d u b b e 1 e r ij e i 1 a n d e n o m ile o o s t e lijke h e l f t dor B a n d a zee. De weinige landzoogdieren zijn bijna alle Australische soorten, o. a. de k o e s k o e s en de o p o s s u m , twee buideldieren. De
Ken k o e s k o e s (Curcus ornatus). c i vet k a t , die, om het bekende reukwerk, als huisdier wordt gehouden, is van het westen ingevoerd. De Nieuwguineesche p a r a d i j s v o g e l s zijn hier slechts door eene, door Wallace ontdekte en naar hem benoemde, soort vertegenwoordigd. Een overzicht van het klimaat geeft het volgende lijstje. STREKEN.
Banda zee (z.o.)
MOESONS.
hoofdregentijd droge tijd regencjjfers.
Opmerkingen.
W-NW—Dec.-Mrt. veel regen Dec.-Febr. buien en onweer kovrfl veel Mrt.-Juni men hier zelden voor. vooral Febr. droogJuli-Oct.ofNov. O—April-Oct. vooral Mei-Juli Seira 155 c.M.
105 Banda zee (n.o.)
benoorden Ceram
Groote Oceaan
veel regen Mei-Aug. W—Dec-Febr. vooral Jan. en Febr. (vooral Juni en Juli) ook Dec-Apr. ZO—Apr.-Sept. weinig regen, Sept.Nov. vooral Juni-Aug. Ambon 371 c.M. NW—Dec.-Mrt. altijd regen, vooral Apr.-Juni ZZO—Mei-Oct. Bat j an 187 c.M. vooral Juli-Sept. zie § 42 Ternate 225 c.M.
de z.o. moeson is sterker en duurt veel langer dan de w. moeson. in de kenteringen veel onweer.
Het voornaamste voedingsmiddel levert in de Molukken de s a g o p a I in. die op vele plaatsen wordt aangeplant. Na den boom geveld te hebben, snijdt men uit den gekloofden stam de s a g o . Men eet ze of als pap ( p a p e d a ) , of als s a g o b r o o d j es, die na het bakken in de zon gedroogd zijn. Bij de papeda eet men gaarne visch, met citroensap en Spaansche peper gekruid. Zeer algemeen is in de Molukken, evenals op Noord-Celebes, het gebruik van s a g o e w e e r (palmwijn), die uit de bloemkolven van den arenpalm wordt gewonnen. De naam M o l u k k e n ( = »Specerij-eilanden") werd door de Portugeezen alleen toegepast op T e r n a t e , T id o r e, M o tir, Makjan en Batjan, alle aan de westzijde van Halmaheira. Later werd hij, door de aanwezigheid van specerijen, ook op de zuidelijker gelegen eilanden overgedragen. / a. de r e s i d e n t i e T e r n a t e Staatkundige hoofdplaats : T e r n a t e (3) ; indeeling j b. de r e s i d e n t i e A m b o n I hoofdplaats : A m bon (8). ie 52. H a l m a h e i r a (of Dj i lol o; ruim \ X Nederland) heeftin De groep vorm en bouw veel overeenkomst met Celebes. Op het noordevan lijkste schiereiland verheffen zich een aantal vulkanen. Deze zijn Halmaheira. (j e voortzetting van de vulkanen verder noordwaarts op de T a l a u t en de N a n o e s a e i l a n d e n , die aansluiten bij de vulkanische zuidoostpunt van Mindanao. Zuidwaarts vinden ze hunne voortzetting op de straks genoemde e i g e n l i j k e Molukk e n , van welke we een paar nader moeten beschouwen. T e r n a t e is een steeds rookende, 1700 M. hooge kegelberg. Aan den zuidoostvoet ligt het stadje T e r n a t e (3), de residentie van den s u l t a n , wiens geslacht eenmaal, zooals we zagen, zijne macht tot op Celebes uitbreidde ; er wonen ruim 300 Europeanen, onder wie de r e s i d e n t van T e r n a t e . In den laatsten tijd kweekt men hier m u s k a a t n o t e n ; daar de bevolking echter lui en onverschillig is, moeten de koelies van elders —
10() b. v. van de Talaut eilanden — komen. Aardbevingen doen het eiland nu en dan geweldig schudden. T i d o r e is een spitse vulkaankegel, die tot 1600 M. oprijst. Aan den oostvoet ligt het stadje T i d o r e , met den d a l e m van den s u l t a n v a n T i d o r e , die zijne macht vooral oostwaarts, tot op Nieuw-Guinea, uitbreidde. Op het veel grootere B a t j a n , dat slechts ten deele vulkanisch is en uit twee schiereilanden bestaat, resideert de d e r d e s u l t a n dezer residentie. Het is rijk aan wild (herten en evers) en herbergt ook den bij Celebes genoemden zwarten hondsaap, een huisdier, dat waarschijnlijk is ingevoerd. De B a t j a n - m a a t s c h a p p i j tracht sedert 1882 op dit eiland voordeel te behalen door cultures en het winnen van steenkolen en goud ; de kolen zijn echter slecht en de ontginning is gestaakt. D a m a r , voor kaarsen, is thans het hoofduitvoerproduct. De S o e l a e i l a n d e n leveren w a s en v o g e l n e s t j e s ; op de riffen er om heen verzamelt men k a r e t (schildpad) en t rip a n g (zie § 8). a. d e b i n n e n r i j . Ze omvat : B o m a , D a m a r , N i l a , S e r o e a , M a n o e k , de B a n d a e i l a n d e n , en A m b o n m e t d e O e l i a s s e r s . Al deze eilanden zijn vulkanisch ; alleen de laatste groepen zijn belangrijk. De B a n d a e i l a n d e n — te zamen nog niet 1 D mijl groot — vertoonen de bovenzeesche deelen van e e n e u sam e n g e s t e l d e n v u l k a a n , die zich laat vergelijken met de g r o e p van S a n t o r i n o . L o n t o r (Groot-Banda), P i s a n g en K a p a l zijn deelen van den ouden kraterrand. N e i r a en K r a k a zijn overgebleven stukken van eenen kleineren kraterrand binnen den ouden. In den rand daarvan verhief zich de nog steeds rookende G o e n o e n g A p i (G00 M.). De roem der Banda eilanden zijn van ouds de n o t e n p erk e n , die m u s k a a t n o t e n en f o e l i e leveren. Do meeste n o t c n p e r k e n — 25 van de 34 — vindt men op Lontor. Zoowel tegen den V o o r w a 1 (de binnenzijde) als den A c h t e r w a 1 (de buitenzijde) stijgen de tuinen omhoog, tot 250 M. zelfs. Hier en daar langs het strand ziet men de witte woningen der p e r k e n i c r s. De notenperkon leveren een heerlijk gezicht op ; geen spoor van wildernis en toch alles even grootsch en weelderig. Tusschen de glanzende bladeren ziet men de matgele vruchten in weelderigen overvloed ; hier
107 en daar gloeit de foelie — het roode vlies tusschen den harden dop en de groene schil — door den gespleten vruchtwand. Boven denote-
E e n m u s k a a t b o o m. boomen breiden ontzagwekkende kanarieboomcn hunne zwartgroene krninen tot een beschuttend bladerdak ineen.
108 Op N e i r a ligt de gelijknamige hoofdplaats, welke men, van het noorden komend, door het onvergelijkelijk schoone Z o u n e g a t bereikt; hier is een adsistent-resident gevestigd. Toen de specerijen van veel meer gewicht waren dan thans, vertegenwoordigde Neira eene der hoofdnederzettingen van de 0 . I. Compagnie. Naar de Banda eilanden heeten de groepen ten zuidwesten en zuidoosten er van de Z u i d w e s t e r - e n d e Z u i d o o s t e r e i l a n d e n . A m b o n i n e t d e O e l i a s s e r s mag men, sedert het jongste onderzoek van hunnen bodem, als het noordelijk uiteinde der binnenrij beschouwen. Niet alleen is de kern van het grootste der beide schiereilanden van Ambon een werkende vulkaan — de W a w a n i —, maar ook de Oeliassers bevatten veel vulkanisch gesteente, terwijl een achttal heete bronnen het levend vulkanisme vertegenwoordigen. De bodem dezer eilanden werd in 1891 en '92 onderzocht door Prof. M a r t i n . Hij noemt de drie voornaamste Oeliassers — H a r o e k o e , S a p a r o e a en N o e s a-1 a u t — vulkaanruinen, en beschouwt het toppunt van Ambon (de S a l l i o et o e, pi. m. 1800 M.i eveneens als zoodanig. Echter komen in deze groep ook andere dan'long-vulkanische gesteenten voor, b. v. graniet. Do koraalkalk (k. a r a n g) dezer eilanden wijst op eene zeer aanzienlijke rjjzing ten opzichte van de zee; ze ligt op Leitimor tot 480 M. hoog. In de buurt der hoofdplaats vindt men eene druipsteengrot. De koraalbanken in de b a a i v a n A m b o n zijn de beroemde „z e e t u i n en." Behalve deze eilanden bezocht Martin ook Ceram en Boeroe. De beide schiereilanden van A m b o n — II i to e en L e i t i m o r — zijn slechts door de alluviale l a n d e n g t e v a n P a s o (1200 M. breed en tot 3 M. hoog) verbonden ; ze scheidt de schoone b a a i v a n A m b o n van de veel kleinere v a n B a g o e a l a . Het bergland van H i t o e is weder door eene laagte van 200 M., die tusschen de beide genoemde toppunten doorloopt, in tweeën gescheiden ; het heeft in bouw veel overeenkomst met S a p a r o e a , maar de strekking van dit eiland is eene andere. Hitoe heeft alleen dorpen aan het strand, Leitimor ook boven op de bergen. De stad A m b o n (8) is het centrum van deze groep en tevens van de Molukken; zeer onlangs (Jan. '98) richtte eene hevige aardbeving er eene groote verwoesting aan. Ze voert de kostbare specerij, die de onvoldragen bloesems van den k r u i d n a g e l b o o m opleveren en welke hier vooral op de O e l i a s s e r s wordt gekweekt, uit. Behalve de Ambonsche eilanden leveren ook Z a n z i b a r en R é u n i o n deze kruiderij. De O. 1. Compagnie liet vroeger op zoo-
109 genaamde ho n g i t och t en de kruidnagelboomen der omliggende eilanden uitroeien, om het artikel op prijs te houden. De oogsttijd is van October tot Februari. De Amboneezen zijn een nieuwsgierig, luidruchtig, zanglustig, op pret — ook op sagoeweer — verzot volkje; vooral in de hoofdplaats is het Portugeesche en HoUandsche bloed goed merkbaar. Naast de kruidnagelteelt zijn het k l o p p e n v a n — die voor 't grootste deel van Ceram's zuidkust wordt sago gehaald — en v i s s c h e r i j de hoofdmiddelen van bestaan. b. d e b u i t e n rij. Deze vangt, evenals de binnenrij, bij W e t t e r aan. Dier begint de boog van eilandengroepen, van welke in het oostelijke deel de T e n i m b e r en de K e i e i l a n d e n de voornaamste zijn. Aan de noordzijde volgen dan de groote eilanden C e r a m en Boeroe. C e r a m , het grootste eiland der Molukken, is nog steeds voor ons onbelangrijk. De noord- en zuidkust zijn slechts door enkele voetpaden verbonden. Enkele bergstreken in het binnenland zijn nog nooit onderzocht. Het hoofdproduct is s a g o ; de s a g o p al m wordt vooral in de kleine kustvlakten gekweekt. De Maleische bevolking vertoont in het binnenland meer verwantschap met de Papoea's; tusschen de verschillende stammen bestaat veel vijandschap. Voor de moesons is het bergland van Ceram eene merkwaardige scheiding; de noordkant heeft regen van den noordwestmoeson (dus in onzen winter), de zuidkant van den zuidoostmoeson (dus in onzen zomer); alleen het achter Ambon's bergland gelegen deel der zuidkust mist daardoor den regen van den zuidoostmoeson en heeft regen in onzen winter. De zuidoostmoeson waait dag en nacht en maakt de prauwvaart in onzen zomer langs de zuidkust gevaarlijk, de noordwestmoeson meestal alleen over dag. Deze klimatische eigenaardigheden gelden ook voor Boeroe. i t o . - i o<- is eveneens bergland; in het centrum vindt men het m e e r v a n W a k a h o l o (bij Martin W a k o l l o ; 750 M. hoog), dat afvloeiing heeft naar de nqordkust. Het eiland is nergens vulkanisch, evenmin als het bekende deel van Ceram; de Tom a h o e , in het noordwesten, is een kalksteenberg. De Ileidensche Alfoeren van het binnenland komen weinig in aanraking met de Moharnedaansche Maleiers der kust. De b a b i r o e s a ' s van Celebes vindt men ook hier. Van de boomen is de k a j o e -
no p o e t i h ( = ».wit h o u t " ) h e t m e e s t b e k e n d ; h e t levert d e k a j a p o e t o l i e , die in d e k l e i n e , m o d d e r i g e h a v e n p l a a t s K a j e l i (i) wordt uitgevoerd. Cerams west- en Boeroe's oostkust dalen steil af in eene vrij diepe zee, welke door Martin als een dalingsveld wordt beschouwd. In verband met deze breuklijnen brengt hij den W a w a n i t o t d e v u l k a n e n rij a a n d e o o s t z ij d e d e r M o 1 u k s c h e z e e. In dit deel der Molukken schijnen overal de lijnen w.-o. door lijnen n.-z. te worden gekruist, zooais b. v. ook uit de strekking van het zuidelijkste der S o e 1 a e i 1 a n d e n blijkt. V.
A u s t r a l isch-Jnsu I inde.
Ui le u w-d u i n c a , h e t g r o o t s t e e i l a n d d e r a a r d e , reikt ng.bijna tot a a n d e n a e q u a t o r . Het b i n n e n l a n d is n o g zeer onvoll e d i g b e k e n d . Lfinjrs d e d i e p e zee aan d e n o o r d k u s t heeft m e n op v e r s c h i l l e n d e p u n t e n v u l k a n i s m e w a a r g e n o m e n . De o n d i e p e zee a a n d e zuidzijde v e r b i n d t h e t m e t A u s t r a l i ë ; in d e zeer o n d i e p e T o r r e s s t r a a t vooral is d e s c h e i d i n g zeer o n v o l k o m e n . Aan d i e zijde vind! m e n ook d e g r o o t s t e alluviale vlakte, m e t d e zeer b e v a a r b a r e rivier d e F l y . Het k l i m a a t is a a n w e e r s z i j d e n n o g al v e r s c h i l l e n d .
STREKEN.
Harafoera zee
N. Guinea's n. kust
MOESOHS.
W—Dec.-Febr. met veel stilten ZO-ÓZO—Apr.O t . , vooral JuliA ug. NW Nov.-Mrt. O—Mei-Oet. (zwak)
hoofdregentijd droge tijd. regcncijfers. bijna altijd veel regen, vooral Nov.-Juli minder regen Aug.Oet. Dobo 246 c.M. veel regen Dec.-Apr. weinig regen Dec.J iini Mansinani 215 c.M.
Opmerkingen. Doc-Pobr. hevige buien met veel onweer. aan de /.. kust is de hoofdregentijd JuliÖept.
De b e v o l k i n g heet, zooais we r e e d s z a g e n , P a p o e a ' s . R e e d s g e d u r i g h e b b e n ze h e t b i n n e n d r i n g e n van l i l a n k e n m e t g e w e l d belet. De beschaving is bij enkele stammen gering; terwijl in het oosten van Insulindc het gein-nik van hout. steen, been en visehgraat als grondstoffen voor « erktuigen nog algemeen is, vindt men ouder de Papoea's stammen, die geheel in liet s t e e n t ij d p e r k verheeren, liet t a t o e ë e r e n is onder de Papoea's, evenals bij de Dajaks en op de Philippinen, algemeen in zwang. In verschillende streken worden de lijken g e m u m m i f i c e e r d , n.l. door uitdroging (hij enkele Dajakstammen geschiedt dit door berooking boven vuur).
m Thans behoort het aan drie koloniale mogendheden; de grens van ons gebied met dat van Engelan ! en Duitschland trekken we langs den meridiaan van 441° O.L.
Verdeeling
a. N e d e r l a n d s e h g e b i e d (deel van de res. ïernate); ( 6. K a i s e r-AV i 1 h e 1 m s 1 a n d (hoofdplaats P r i ed r i c h-W i 1 h e 1 m s h a f e n) ; I 1 c. E n g e 1 s c h K i e u w-G u i n e a.
Het Nederlandsche bestuur is op Nieuw-Guinea niet vertegenwoordigd. Thans zijn er echter plannen aanhangig, om op de noord- en zuidkust, vooral met het oog op de zending, controleurs te plaatsen. Tot Australisch-Insulinde behooren ook de P a p o e s c h e e i l a n d e n en de A r o e e i l a n d e n ; de ondiepe zee, waarin ze liggen, wijst genoegzaam aan, dat ze tot de vastlandseilanden behooren. De voornaamste P a p o e s c h e e i l a n d e n zijn W a i g e o e , S a l a w a t i en M i s o o , . De A r o e e i l a n t e n zijn slechts door zeer ondiepe straten van elkander gesel eiden. In leze vischt men t r i p a n g en p a a i i e n . iïaii uen V o o i wal (de vesi/.ijde der groep V.m op het eilandje W a m m e r de kleine marktplaats D o b o . welke door de zeevaarders van Makasar dn
II.
D o I« r< *-d e r\ a nd s e h e bezi i i i f ; ge ii i n A m e r i k a . I
P u r i r; a ii' e.
(4Vs X
Nederland)
Hel middelste deel der noon ,cust van Zuid-Amerika is vlak. Het wordt bespoeld do ir den A t l a n t i s c h e n O c e a a n . Het strand is met dichte m a n g r o v e-wouden bezet en verschilt in voorkomen dus niet van de meeste lage kusten in Insulinde. De Z u i d e l i j k e \< q u a t o n a i e s t r o o i ^ gaat langs de kust naar het w sten ; iij doet het sliL» der 'ivieren bezinken en bevorder!: m hoogt male den aanwas va.i hel aU'.vnim. Die strooii D koinei. van »et bergland, dat zich achter de eenige uren ïaajis breed o kustvlakte verheft en Je waterscheiding beval tUBSchqp
( %. nyana
liet Engelsche deel is een belangrijk plantai/e-aehied, vooral voor s u i k e r . Het heeft eene bevolking van bijna 301,000zielen. De Franschen gebruiken het hui,-ie s i c lts voor deportatie. Het alluviale deel is zeer ongezond.
115 met voedingsplanten voor het werkvolk der plantages — in Suriname e f f e c t e n geheeten — draagt den-naam van k o s t g r o n d e n . De trenches worden door k o r j a l e n (uitgeholde boomstammen) bevaren. In 1895 telde Suriname : 93 cacaoplantages, te zamen 22200 II. A., en 9 suikerplantages, te zamen 9900 H. A. De laatste leveren, behalve suiker, m e l a s s e en r u m. Als w e r k l i e d e n heeft men sedert het midden der vorige eeuw naar Suriname N e g e r s gevoerd. Een deel ontvluchtte naar de bosschen; hunne nakomelingen heeten B o s c h n e g e r s ; ook staken velen na 4833, toen de Engelschen de slavernij afschaften, de Corantijn over. De negerslaven] hadden op de plantages vaak veel te lijden; eerst 4 Juli 4863 werden ze — + 40000 in aantal — vrij verklaard. Daarna heeft men, met behulp der regeering, eerst C h i n e e s c h e en later I n d i s c h e k o e l i e s ingevoerd. In 1894 is er voor 't eerst eene proef genomen met J a va a n s e h e k o e l i e s . Met de afschaffing der slavernij is in Suriname een tijd van achteruitgang aangebroken, waaruit het zich nog steeds niet kan opheffen. Het koclievraagstuk heeft men spottenderwijze „het Surinaamsche volkslied" genoemd. In 1879 kwam de Begeering met een I m m i g r a t i e f o n d s te hulp. Op 1 Jan. 189G waren in Suriname aanwezig: liritseh-Indische koelies 6600 Javaansche koelies 600 totaal . . . 7200. In het midden dezer eeuw werd in Suriname g o u d ontdekt; van 4853—96 werd er eene hoeveelheid van bijna f 20 m. uitgevoerd. De kaart geeft de voornaamste goudvelden — p l a c e r s — aan. Nog steeds worden er nieuwe ontdekt. Die tusschen de L a w a en de T a p a n a h o n i , de bronrivieren der Maroni, hebben een grensgeschil met Frankrijk te weeg geroepen ; de czaar van Rusland, tot scheidsrechter benoemd, heeft dat gebied echter in 4891 aan ons toegewezen. In 1895 werd er 749 K.G. goud gedolven. De uitvoer van goud vertegenwoordigde in genoemd jaar eene waarde van ruim f 1*8 m. Hoe c a c a o, g o u d en s u i k e r den uitvoer, die totaal in 1895 f 6.061000 bedroeg, beheorschen, blijkt uit deze opgave : cacao f 2.273000 goud f 1.307000 suiker f 1.084000 totaal f 4.664000
«*p>
"a m
s
im'
446
I r,
Geheel Suriname —- de zwervende groepjes in de wouden niet meegerekend — telt 66000 zielen. Voor niet minder dan 2 /5 behooren ze tot de M o r a v i s c h e B r o e d e r s . Ook vindt men er + 4200 Joden, meerendeels uit Brazilië af komstig ; zij zijn zeer trotsch op hunne afkomst en beheerschen in Suriname in hooge mate den toestand. Het aantal Europeanen bedraagt + 700. De B o s c h n e g e r s zijn slechts eenige duizenden in aantal; ze spreken het Negerengelsch (een mengelmoes van Engelsch, Hollandsch, Portugeesch, enz.). De drie voornaamste stammen der I n d i a n e n (Rood h uiden) zijn de C a r i b e n (de stam, die Columbus in West-Indië vond en naar wien de C a r i b i s c h e zee genoemd is), de A r o w a k k e n en de W a r a u e n . Onder de Boschnegers zoowel als onder de Indianen heerscht het n e v e n e r f r e c h t . Ook zijn ze beide s j a m a n i s t e n ; de sjamane der Boschnegers heet l o e k o e m a n , die der Indianen p y ai ma. De hoofdplaats van Suriname is de vrijhaven P a r a m a r i b o (27), bijna even ver ten noorden van de linie, als Batavia er ten zuiden van ligt. Bijna alle plantages vindt men in
P a r a m a r i b o.
de buurt der stad zelve. Ze ligt op verschillende zand-en schulpritsen. De K o n i n k l i j k e W e s t i n d i s c h e M a i l d i e n s t heeft het hoofdverkeer met Paramaribo. Het fort heet, naar onze eer-
-2-
^_
447
*^
ste veroveraars, Z e e l a n d i a . De meeste bewoners zijn n e g e r s , die weinig uitvoeren en met wat bananen, bakkeljauw (kabeljauw) en mango-vruchten zich geneeren. Door de goede waterwegen is hier van eenen spoorweg nog bijna geen sprake; naar Martinique gaat een kabel ; ook is de telefoon er in werking. Industrie is er niet. Paramaribo is de zetel van den G o u v e r n e u r , die, sedert 1866, met de K o l o n i a l e S t a t e n , het land bestuurt, volgens het B e g e e r i n g s r e g l e m e n t van 4865. De macht dier Staten is gering. Suriname is verdeeld in 47 d i s t r i c t e n .
2. § 57. Ligging.
Nederlandsen
West-Indië.
N o o r d - en Z u i d - A m e r i k a zijn verbonden door eene smalle l ) r ug van vastland ( C e n t r a a l - A m e r i k a ) en door eene e i l a n d e n b r u g (West-Indië). Toen Columbus op eene der B a h a m a e i l a n d e n landde, meende hij in I n d i ë, het doel zijner reis, te zijn aangekomen ; in die meening is hjj zelfs gestorven. Toen de dwaling bleek, noemde men de door hem ontdekte eilandonwereld W e s t-I n d i e, tegenover O o s tI n d i e (zie § 1). De eilandenbrug van W e s t - I n d i ë omsluit de v i e r b e k k e n s der A m e r i k a a n s c h e M i d d e l z e e ; het noordwestelijkste heet G o l f v a n M e x i c o , de drie overige te zamen C a r i b i s c h e z e e , naar de, bij Suriname genoemde, C a r i b e n . De Caribische zee wordt omsloten door de Gr o o t e en K l e i n e A n t i l l e n . De zee zelve lijkt naar vorm en. eigenschappen zeer op de B a n d a z e e ; de genoemde eilanden komen in hooge mate overeen met de d u b b e l e rij om deze zee. Oo\. 43$ de K l e i n e A n t i l l e n is de b i n n e n r i j g e h e e l v u l k a n i s c h , de b u i t e n rij slechts g e d e e l t e l i j k . Van de b i n n e n r i j behooren er t w e e aan N e d e r l a n d , van de b u i t e n r i j slechts h e t z u i d e l i j k d e e l van e e n e r v a n . T
i
i
i
i.
i
..
r
S a b a
N e d e r l a n d s c h e l b m n en r u i -„\ ^ Kleine Antillloni\ i S t. P u s t a 11 u s (alle pl. in. 180N.B.) ' bu i t en rij : het z u i d e l i j k 8/7 van St. M a r t i n Het noordelijkste deel der noordkust van Z u i d - A m e r i k a wordt voor 't grootste deel ingenomen door het k u s t g e b e r g t e v a n V e n e z u e l a , dat met de A n d e s samenhangt. Op het vastland bestaat het uit t w e e evenwijdige k e t e n s , die
448 echter hier en daar zijn afgebroken. Voor de kust ligt echter nog eene d e r d e k e t e n , die in eilanden is opgelost, en door eene vrij diepe zee van de andere is gescheiden. Dat deze ketens bijeenbehooren, is aangetoond door Prof. M a r t i n , die in 1885 ook deze eilanden bezocht. Genoemde eilanden behooren aan N e d e r l a n d , men noemt ze naar het grootste er van : j Aruba de g r o e p v a n C u r a e a o j C u r a e a o (met K l e i n-C u r a ç a o) Honai re Met het oog op den n o o r d o o s t p a s s a a t — den heerschenden wind in deze streken — behooren de Nederlandsche Kleine Antillen tot de e i l a n d e n b o v e n d e n w i n d (d. i. aan die zijde, van waar — zoo men zich in 't oosten der Caribische zee bevindt — de wind komt), en de groep van Curaçao t o t d e e i l a n d e n b e n e d e n d e n w i n d (d. i. naar de zijde, waar die wind heengaat). a. d e b i n n e n r i j . S a b a is een onderzeesche vulkaan, die zich 800 M. boven den zeespiegel verheft ; het kleine eilandje heeft rijke zwavellagen, die echter niet worden ontgonnen. Aan de hellingen wonen 2400 menschen (4 Jan. 4896). Voor den uitvoer zijn thans alleen Europeesche a a r d a p p e l e n van eenig belang, in 4897 voor f 8000 ( 3 | 5 van den geheelen uitvoer). S t . E u s t a t i u s , noordwest-zuidoost gestrekt, is veel grooter, maar heeft toch slechts eene lengte van l ' / j uur gaans. Het bevat in het zuidoosten eenen dooden vulkaan van bijna 600 M. hoogte ; terwijl het noordwesten uit een aantal kleine vulkanen bestaat. De cultures zijn onbeduidend, er wonen slechts 1600 menschen; 't hoofduitvoerartikel zijn z o e t e p a t a t e s . In den Amerikaanschen vrijheidsoorlog werd hier door onze kooplieden een zeer winstgevende smokkelhandel op Amerika gedreven ; toen heette het „de gouden rots." De bodem van St. Eustatius werd, evenals die van Saba, in 188.) onderzocht door Prof. Mole n g r a a ff. Ons deel van S t . M a r t i n wordt bewoond door 3700zielen. Het geheele eiland is 6* D mijl groot, en, behoudens lichte schokken van aardbevingen, niet vulkanisch. Langs het strand vindt men vele l a g u n e n (te zamen 1 D m. groot). In eene er van, de G r o o t e Z o u t p a n , winnen de Nederlandsche bewoners veel' z e e z o u t (in 4895 beliep onze uitvoer eene waarde van
119 l' 105000; de totale uitvoer was slechts f 400 hooger !). Op de lagune der Groote Zoutpan ligt P h i l i p s b u r g , genoemd naar eenen vroegeren vice-commandeur John Philips. Op alle drie eilanden is de hoofdregentijd de zoogenaamde » h u r r i c a n e - s e a s o n " (orkaan-getijde), van Juli tot October. Dan komen hier zeer gevaarlijke stormen voor. Zooais uit dien naam blijkt, is het Engelsch hier overal de hoofdtaai. Haar groote invloed in Suriname is boven ook reeds gebleken. § 59.De groep van
Curaçao.
De g r o e p v a n C u r a ç a o is niet vulkanisch. Bet hoogst verheft zich het hoofdeiland (tot bijna 400 M.). Aan de kusten spelen o u d e en j o n g e k o r a a l k a l k eene groote rol. Door de van zeevogels en andere zeedieren is die kalk op eïcrementen verschillende plaatsen in p h o s p h o r ie t overgegaan, dat als g u a n o in den handel wordt gebracht. Prof. Martin's onderzoek in 1885 leerde, dat deze eilanden in den kwartairen tijd, door den hoogeren stand der zee, veel kleiner waren. Toen bestond de groep uit a t o l l e n en door d a m- en s t r a n dr i f f e n omgeven eilandjes. Van de latere rijzing getuigen vele s t r a n d 1 ij n e n eu o e v e r t e r r a s s e n (zie § 7). in de jongere rifkalk vindt men hier en daar l a g u n e n , ih de oudere zoogenaamde b i n n e n w a t e r e n ; deze bleven daar, waar zoet water en slib den weg naar zee openhielden, doordat ze de koraalvorming beletten, bestaan. Voorbeelden van de eerste zijn het R i f w a t e r en het W a a i g a t , een voorbeeld van de laatste is het S c h o t t e gat. alle drie bij de hoofdplaats der groep. Het klimaat der groep is ongunstig; de regencijfers zijn te laag. Vaak ziet men in den regentijd de wolken boven de sterk verhitte koraalriffen en naakte rotsen verdwijnen, om weer terug te keeren, als de luchtstroom de eilanden gepasseerd is. De weinige besproeiing valt er in den vorm van stortregens. Daardoor is de plantengroei er zeer schraal. Het landschap maakte op Prof. Martin steeds den indruk van »eene onvoltooide schilderij, waarop de planten en overige levende wezens nog ontbraken." Door den aard van den plantengroei vormen c a b r i e t e n (geiten), s c h a p e n en e z e l s er de kern van den veestapel. ° A r u b a — 3J D m. en 9000 zielen, met sterk Indianentype — levert veel g u a n o (in 1895 voor eene waarde van f 114000). Ook komt er een weinig g o u d op het eiland voor. C u r a ç a o — 11 D m. en 28000 zielen — verdeelt men, met het OOK op den passaat, die van het oosten komt, in een
V
420 B o v e n - en een B e n e d e n g e d e - ' 1 e ; het laatste i s h e t h o o g ' t . De uitvoer van guano heeft weinig meer te beduiden. Aan dzuidzijde van het Bovengedeelte ligt de hoofdplaats onzer Westindische Bezittingen, nl. W i l l e m s t a d (8); hare prachtige haven is het bovengenoemde S c h o t t e g . . t . De verkeerstaal is hier, en op al de eilanden, het p a pi a n , e n t o (Spaansch, vermengd met Nederlandsch, Italiaansch en vele woorden der Indianen). De haven heeft cenen maandelijkschen stbomvaartfiienst door de K o n . W. I. m a i l . Door het vrij drukke oezoek van allerhande vaartuigen heerscht er nu en dan g e l e k o o r t s . In 1895 kwamen er 1309 schepen met oenen inhoud van 1298000 MS. « o - a i r e — 4 ' ü m. en 4400 zielen, met sterk Negertype _ leverde in 1895 voor f 20000 z o u t en voor f 14000 d i v i - d i v i (boombast, die eene zeer goede looistof bevat). De 49000 zielen onzer Westindische koloniën staan onder den G o u v e r n e u r te Willemstad. Ze belijden voor bijna \ den R. K. "-odsdiciict. Hel aantal I s r a ë l i e t e n bedraagt + 800.
"