*ZEA17FF1619*
Zaaknummer: ZA.14-29466/DN.15-7637
GEMEENTE VLAGTWEDDE 127001 / 20-08-2015 REACTIENOTA ZIENSWIJZEN BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 2015 GEDEELTELIJKE HERZIENING 2015 (BEHOORT BIJ COLLEGEBESLUIT VAN 15 SEPTEMBER 2015)
2
INLEIDING Het bestemmingsplan heeft betrekking op: - De onderdelen die naar aanleiding van eerdere beroepen door de Raad van State zijn vernietigd; - Aanpassingen aan de Omgevingsverordening 2009 provincie GroningenGeconsolideerde versie 2014 - Een regeling voor verbouwmogelijkheden van karakteristieke en streekeigen bebouwing; - Correcties van geconstateerde feitelijke onjuistheden; - Afstemming van regels op de mogelijkheden die ook in recente bestemmingsplannen voor de dorpen zijn geboden. Procedure terinzagelegging Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2009, gedeeltelijke herziening 2015” heeft in de periode van 28 mei tot en met 8 juli 2015 ter inzage gelegen waarbij een ieder in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen. In deze Reactienota Zienswijzen wordt verslag gedaan van de binnengekomen zienswijzen. De gemeente geeft aan wat haar standpunt is en of de reacties leiden tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Opzet reactienota overleg en inspraak De zienswijzen worden in hoofdstuk 2 van deze nota besproken. In hoofdstuk 3 worden een aantal ambtshalve aanpassingen in het bestemmingsplan op een rij gezet. Bescherming persoonsgegevens Mede vanwege het feit dat bestemmingsplan digitaal worden gepubliceerd, is besloten om bij de zienswijzen geen telefoonnummers en e-mailadressen op te nemen. Vanwege dezelfde reden zijn de zienswijzen zelf ook niet opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan. Gevolgde procedure Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft van 15 januari tot en met 25 maart 2015 in het kader van inspraak ter inzage gelegen. Vooraf is huis aan huis een brief bezorgd waarbij de bewoners/eigenaren zijn gewezen op de voorgenomen planwijziging en de mogelijkheden om daarop in te spreken. Deze inspraakmogelijkheid is ook aangekondigd via de gemeentelijke voorlichtingspagina. Gedurende die periode is ook overleg gepleegd met de provincie Groningen en het Waterschap Hunze en Aa’s. De inspraak- en overlegreacties hebben aanleiding gegeven om het plan op diverse punten aan te passen. De provincie Groningen, het Waterschap en de insprekers zijn geïnformeerd of en in hoeverre hun bijdrage heeft geleid tot aanpassingen. Zij zijn daarbij ook gewezen op de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid om gedurende de aangegeven termijn een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Het ontwerpbestemmingsplan is voor de provincie Groningen, het Waterschap en voor een belangrijk deel van de insprekers geen aanleiding meer geweest om een zienswijze in te dienen waaruit geconcludeerd kan worden dat met de aanpassingen in voldoende mate aan hun wensen tegemoet is gekomen.
3
Een deel van de insprekers heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun wensen thans in de vorm van een zienswijze voor te leggen. De indieners van een zienswijze zijn in de gelegenheid gesteld daarop tijdens een hoorzitting d.d. 24 augustus 2015 een nadere toelichting gegeven. De samenvattingen van die hoorzitting zijn bij het procesdossier gevoegd. Leeswijzer/wijze van beoordeling van de zienswijzen. Verder is een aantal wijzigingen meegenomen waarover anderszins een beslissing is gevallen en, in voorkomende gevallen, overleg is gevoerd met onder andere de provincie. In die gevallen is het dus praktisch om de formele besluitvorming onderdeel te laten zijn van de planwijziging Het in het ontwerp laten vervallen van de agrarische bouwpercelen aan de J. Buiskoolweg als onderdeel van de mogelijke komst van een grootschalig agrarisch bedrijf is daarvan een voorbeeld. De ingekomen zienswijzen richten zich in een aantal gevallen tegen onderdelen die in het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen, in andere gevallen tegen elementen die wel passen in hiervoor aangegeven categorieën en ten slotte in enkele gevallen op thema’s waarvan de reclamant van oordeel is dat die ook onderdeel hadden moeten zijn van de planwijziging. 1. De zienswijzen die betrekking hebben op elementen die onderdeel zijn van het ontwerpbestemmingsplan zijn tijdig ingediend en ontvankelijk. Deze zijn in deze antwoordnota voorzien van een reactie en een voorstel om het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. 2. Zienswijzen die betrekking hebben op onderwerpen die passen binnen de hiervoor aangegeven categorieën, zijn - op een uitzondering na - ontvankelijk. In de antwoordnota is aangegeven of de zienswijzen al dan niet aanleiding geven om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 3. Zienswijzen die betrekking hebben op delen die geen onderdeel zijn van de planwijziging en niet behoren tot de categorieën waarvoor de planwijziging is bedoeld zijn, voorzien van het voorstel om het bestemmingsplan niet gewijzigd vast te stellen. Het gaat om onderdelen van het plan die niet zijn betrokken bij de voorbereiding, overleg en inspraak en het voert te ver om die elementen zonder nadere afweging van belangen bij de vaststelling te betrekken. BEANTWOORDING VAN DE ZIENSWIJZEN Onderstaand worden de ingediende zienswijzen samengevat, voorzien van een gemeentelijke reactie en een voorstel aan de gemeenteraad (wel of niet gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan). 2.1 De heer C.R. Kraai en mevrouw G.L. Kraai-Faber Benedenmarkeweg 3 9541 TX Vlagtwedde. Samenvatting zienswijze. Reclamanten stellen dat zij hun bezwaren handhaven zoals die zijn verwoord in hun inspraakreactie die is ingediend bij brief van 11 maart 2015 omdat niet inhoudelijk op hun opmerkingen/wensen is gereageerd. In die inspraakreactie geven zij aan verbaasd te zijn over de inhoud van de brief van 21 januari 2015, in het bijzonder met betrekking tot het behoud van karakteristieke bebouwing.
4
Zij wijzen er op dat er in het verleden brandschade is ontstaan aan de bestaande woning aan de Dikke Eikweg en stormschade aan een schuur. Zij hebben destijds het voornemen gehad om de panden in karakteristieke stijl te herstellen. Daaraan is door de gemeente geen medewerking verleend. In het verleden is medewerking aan de bouw van een ligboxenstal en van kuikenschuren geweigerd. Reclamanten geven aan dat daarbij sprake is geweest van valsheid in geschrifte, economische liquidatie, kwader trouw, misleiding en corruptie. Zij eisen in verband daarmee alsnog een vergoeding. In de inspraakreactie wordt er verder op gewezen dat de ondergrond van het pand aan de Dikke Eikweg is bestemd als Natuur. Volgens mededeling van de kant van de gemeente zou de aanwezige schuur afgebroken worden en reclamanten vragen zich af door wie daarvoor nadeelcompensatie en of er planschade wordt vergoed. Reclamanten geven aan dat de waarde van de woning aan de Benedenmarkeweg in waarde is gedaald door de wijze waarop een sloot zonder beschoeiing is toegestaan. In verband daarmee wordt een schadevergoeding geëist. Tot slot eisen reclamanten dat de ondergrond en het erf aan de Dikke Eikweg een bouwkavel blijft zoals het oorspronkelijk was. Beoordeling. De beide percelen van reclamanten aan de Benedenmarkeweg en de Dikke Eikweg maken geen deel uit van het thans voorliggende ontwerpplan. In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is aan het eerste perceel een woonbestemming gegeven. In het uiten van verbazing over de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van het behoud van karakteristieke/streekeigen panden wordt geen motivering genoemd op grond waarvan de regeling onjuist zou zijn. Dat er in het verleden, ten tijde van de ruilverkaveling, verschil van mening is geweest over de intenties van betrokkenen en de overheid doet daar niet aan af. Reclamanten uiten hun ongenoegen over de gang van zaken in het verleden en stellen op grond van vermeend onjuist handelen van de overheid recht te hebben op een schadevergoeding. Voor het verhalen van schade zijn geëigende juridische procedures en noch een inspraakreactie noch een zienswijze in het kader van een ontwerpbestemmingplan kan betrekking hebben op het geven van uitsluitsel over het al dan niet rechtmatig zijn van een dergelijke schadeclaim. De genoemde schadeclaim, noch hetgeen daarbij als onderbouwing is aangevoerd, richt zich tegen de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. De schuur aan de Dikke Eikweg ligt op een perceel met een agrarische bestemming en heeft de aanduiding “veldschuur”. Er is geen sprake van dat de schuur afgebroken zou moeten worden. Dit deel van de zienswijze is overigens ook niet gericht tegen de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Reclamanten stellen dat ten gevolge van de wijze van uitvoering van werkzaamheden in het kader van de EHS hun woning is waarde is gedaald waarvoor zij een schadevergoeding wensen. Indien en voor zover er sprake is van waardevermindering is die, ook volgens de mening van reclamanten, het gevolg van uitvoering van werkzaamheden en derhalve niet het gevolg van de regels van het bestemmingsplan. Dit deel van de zienswijze is eveneens niet gericht op de inhoud van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan.
5
Tot slot eisen reclamanten dat aan het perceel aan de Dikke Eikweg een bestemming wordt toegekend die aanvullende bebouwing toestaat. Omtrent deze wens is in eerder stadium bij de beslissing over het bestemmingsplan Buitengebied 2009 een beslissing genomen. De zienswijze heeft betrekking op een deel dat geen onderdeel vormt van de planwijziging en niet behoort tot de categorieën waarvoor de planwijziging is bedoeld. Voorstel: De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 2.2. De heer J.T. Doorschodt, Camping De Papaver Roos Onroerend goed beheer BV Beetserweg 58 Sellingen Samenvatting zienswijze Reclamant verzoekt om de noordplas van de zandwinning bij de herziening van het bestemmingsplan aan te geven met een bestemming als openbaar strand, omdat na verloop van de huidige vergunning in 2015 geen zand meer gewonnen mag worden. Verder wordt verzocht om het gedeelte dat aansluit op de westzijde van camping De Papaver (en dat wordt gebruikt als openbaar strand) toe te voegen aan de bestemming die al geldt voor de camping De Papaver. Reclamant maakt bezwaar tegen de mogelijkheid van recreatief medegebruik van gronden die bestemd zijn voor natuur en bos voor zover het gaat om percelen in de buurt van de camping. Gevraagd wordt om bij de vaststelling het mogelijk te bouwen aantal recreatiewoningen te vergroten tot 150. Tot slot wordt gevraagd om in het plan op te nemen dat de op de camping aanwezige horecavoorziening ook gebruikt kan worden ten behoeve van andere dan campinggasten en dat in het bestemmingsplan wordt aangegeven dat de camping het hele jaar door gebruikt kan worden. Beoordeling. In het ontwerpbestemmingsplan is geen voorstel opgenomen om de bestemming van de noordplas van “Bedrijf – Zandwinning” te wijzigen in de bestemming “Water”. Daartoe is ook geen aanleiding nu dit deel van het bestemmingsplan als zandwinning in bedrijf is en van de zijde van het college van Gedeputeerde Staten van Groningen is aangegeven dat er bij het college geen bezwaar bestaat tegen de verlenging van de ontgrondingsvergunning. Hetgeen ook aansluit op de overweging in de ontgrondingsvergunning van 23 augustus 2005 waarbij de mogelijke verlenging van de vergunning na 13 september 2016 is voorzien. De zienswijze heeft betrekking op een deel dat geen onderdeel is van de planwijziging in dit bestemmingsplan en behoort evenmin tot de categorieën waarvoor de planwijziging is bedoeld. Reclamant wenst (in ieder geval een gedeelte van) het perceel aan de westzijde van de camping De Papaver te bestemming tot Recreatie – 2. Een uitbreiding van de camping De Papaver met alle voorzieningen, bouw- en gebruiksmogelijkheden in westelijke richting is niet voorzien en het ontwerpbestemmingsplan beoogt ook niet om een dergelijke uitbreiding mogelijk te maken. Wel wordt in het bestemmingsplan ruimte geboden voor de bouw van een aantal recreatieverblijven, waarbij de regeling beoogt om deze landschappelijk zo goed mogelijk in te passen.
6
Indien en voor zover de zienswijze beoogt om de gronden met de bestemming Recreatie – 3 niet meer openbaar toegankelijk te maken, dan is daarvoor geen wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. In het bestemmingsplan is het toegestane gebruik geregeld en niet of een terrein al dan niet zonder belemmeringen voor publiek toegankelijk is. De zienswijze heeft overigens betrekking op een deel dat geen onderdeel is van de planwijziging en niet behoort tot de categorieën waarvoor de planwijziging is bedoeld. Bij de gronden binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2009 die bestemd zijn voor “Natuur” en “Bos” is recreatief medegebruik toegestaan. Er is geen reden om op dat beleid ten aanzien van de percelen in de buurt van de camping De Papaver een uitzondering te maken. De zienswijze heeft betrekking op een deel dat geen onderdeel is van de planwijziging en niet behoort tot de categorieën waarvoor de planwijziging is bedoeld. Reclamant verzoekt om de mogelijkheden voor het realiseren van recreatiewoonverblijven te vergroten. In de planwijzing is middels een aanduiding, het maximaal aantal te bouwen recreatie woonverblijven geregeld. Dit betreft het aantal (namelijk 20) waarover reeds voor 2009 overeenstemming bestond en welke aanduiding destijds abusievelijk niet op de plankaart was vermeld. De gewenste verdere uitbreiding van het aantal tot 150 behoort niet tot de categorieën waarvoor de planwijzing is bedoeld. Reclamant vraagt in het bestemmingsplan op te nemen dat de horecavoorzieningen ook gebruikt mogen worden voor andere gebruikers dan de campinggasten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied is het reeds de bedoeling geweest om dat te regelen. Het bestemmingsplan staat het realiseren en exploiteren van horecavoorzieningen toe als een nevenactiviteit van de camping en in de bestemmingsomschrijving zijn geen beperkingen aan de aard van de gebruikers gesteld. Het blijkt echter dat de specifieke gebruiksbepaling in artikel 23. 5 onder i daarbij ten onrechte niet is geschrapt. Passend binnen deze planherziening ligt het voor de hand dit artikel te schrappen. Daarmee worden de regels voor de bestemming Recreatie 2 gelijk getrokken met de regels voor de bestemmingen Recreatie 1 en 3. De planregels staan het gebruik van de camping gedurende het gehele jaar toe. Er is geen reden om dat nog nader in regels vast te leggen. De zienswijzen richt zich overigens op een onderdelen die geen onderdeel zijn van het ontwerpbestemmingsplan. Voorstel: De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen door art. 23.5 onder i te schrappen. 2.3. Janzing Brink Schipperus Namens Kremer Zand Kasteellaan 28 6602 DE Wijchen Reclamant verzoekt om de bedrijfsbestemming “Zandwinning” voor het in de zienswijze aangegeven gedeelte aan de noordzijde van de zuidplas te handhaven aangezien de zandwinning nog niet is afgerond. Voorts wijst reclamant er op dat in het noordwestelijk gedeelte daarvan een vergunning is verleend voor een zanddepot (onder- en boven water). Verzocht wordt om in ieder geval voor dat deel de huidige bestemming te handhaven of in ieder geval een aanduiding op te nemen op grond waarvan een zanddepot is toegestaan.
7
Omdat Kremer Zand het zanddepot in en nabij de zuidplas pas kan afronden wanneer er aan de noordzijde opslag mogelijk wordt gemaakt, vraagt reclamant om in het plan ten behoeve van een nieuw te maken zanddepot een passende bestemming op te nemen. Reclamant verzoekt om de voorgestelde regel ter bescherming van diepe waterplassen aan te passen in die zin dat het verondiepen van de waterplas niet van toepassing is op het terug laten vloeien van een zand-watermengsel dat vrij komt in het kader van de zandwinning. Tot slot stelt reclamant dat instemming met het aangeven van een recreatieve bestemming voor een deel van de zandwinning/het water aan de noord- en oostzijde van de camping De Papaver afhankelijk is van het honoreren van de wensen ten aanzien van de zanddepots zoals hiervoor is aangegeven. Beoordeling: Reclamant verzoekt om de noordelijke strook van de zuidplas te blijven bestemmen als zandwinning of daaraan in ieder geval een dubbelbestemming te geven. Opgemerkt moet worden dat de vergunning voor de zandwinning in de zuidplas inmiddels is verlopen en het college van Gedeputeerde Staten van Groningen ook niet voornemens is vergunning te verlenen voor een zanddepot in deze zuidplas. In de voorliggende partiele herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is aan de zuidplas de bestemming “Water” toegekend, met daaraan toegevoegd de aanduiding: “specifieke vorm van water – diepe waterplas’. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de zandwinning na 1 januari 2016 zal kunnen worden voortgezet. Een en ander met uitzondering van activiteiten die betrekking hebben op de afwerking van de zandwinning en het verwijderen van het onderwaterzanddepot in de zuidplas. Deze zienswijze geeft aanleiding om het plan gewijzigd vast te stellen. Reclamant verzoekt om bij de noordplas een gedeelte aan te geven met een bestemming die zandopslag mogelijk maakt. Vooralsnog is er geen overeenstemming met de provincie en de gemeente over de inrichting van een dergelijke depot. Hoewel daar overleg over gaande is ontbreekt een landschappelijk inpassingsplan dat van wezenlijke invloed kan zijn op de randvoorwaarden die aan een dergelijke bestemming zouden moeten worden verbonden. Daarbij is het niet op dit moment niet uit te sluiten dat het overleg er toe zal leiden dat van een andere oppervlakte ten behoeve van het gewijzigde gebruik zou moeten worden uitgegaan dan thans in de zienswijze is aangegeven. Indien dat overleg tot resultaat leidt ligt het voor de hand aan de plannen door middel van een omgevingsvergunning medewerking te verlenen. Er is om die reden op dit moment geen aanleiding om het bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat een zanddepot nu reeds mogelijk wordt gemaakt. Verzocht wordt om de regels ten aanzien van het verbod om de waterplas te verondiepen aan te passen in die zin dat het terug laten vloeien van een zand- watermengels dat vrij komt bij de zandwinning niet zal vallen onder het verbod. De betreffende regel is gebaseerd op de Provinciale omgevingsverordening; deze geeft in artikel 4.45 het volgende aan: “een
bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in kaartbijlage 13 aangegeven (diepe) waterplassen voorziet in een verbod op het dempen en op het zowel geheel als gedeeltelijk verondiepen van de waterplassen, anders dan ten behoeve van het afwerken van (diepe) waterplassen en aanpassingen aan oevers”.
De van de provincie overgenomen regeling is bedoeld om het storten van materiaal in diepe waterplassen te verbieden. Het moet reclamant worden nagegeven dan de regels op dat punt zeer strikt zijn en niet dan wel onvoldoende rekening houden met toegestane activiteiten die tevens een (geringe) wijziging in de diepte van een waterplan tot gevolg kunnen hebben.
8
De regel kan worden genuanceerd door op te nemen dat het verbod niet van toepassing is voor activiteiten die tot een verondieping kunnen leiden ten gevolge van legale werkzaamheden in het kader van de zandwinning. Reclamant stelt dat de instemming met de realisering van de recreatieve bestemming aan de noord- en oostzijde van de camping De Papaver afhankelijk wordt gesteld van de mogelijkheid om een zanddepot bij de noordplas in te richten. Er is geen ruimtelijk relevante relatie tussen enerzijds een acceptabele ruimtelijke ontwikkeling die aansluit bij de bestaande camping en die onderdeel kan zijn van de afwerking van de zandwinning en anderzijds het hebben van een zanddepot op een ander deel dat geen directe relatie heeft de betreffende waterplas. Indien en voor zover reclamant veronderstelt dat het exploiteren van recreatieve voorzieningen in de betreffende strook zou kunnen leiden tot klachten over nog aanwezige zandopslag elders in de waterplas, heeft de eigenaar het binnen zijn mogelijkheden om de volgorde te bepalen van de activiteiten in die zin dat eerst de opslag kan worden afgebouwd en daarna de recreatieve voorzieningen aan de noord- en oostzijde van de camping De Papaver, worden gerealiseerd. Voorstel: De regels ten aanzien van het verbod tot verondieping van de waterplas te nuanceren door aan te geven dat het verbod niet van toepassing is op activiteiten die tot een verondieping leiden ten gevolge van werkzaamheden in het kader van de zandwinning. De voorgestelde tekst in de planregels komt dan te luiden: b. het dempen en/of het geheel of gedeeltelijk verondiepen van diepe waterplassen, anders dan ten behoeve van werkzaamheden in het kader van de zandwinning en het afwerken van diepe waterplassen en aanpassingen aan de oevers, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - diepe waterplas". Bovendien wordt voorgesteld om als overgangsregeling voor het (onderwater) opgeslagen zand in het noordelijk deel van de Zuidplas bij De Beetse de volgende (gemarkeerde) bepaling in de planregels op te nemen: Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Deze onderbreking geldt niet voor wat betreft de
zandwinning ter plaatse van het noordelijk deel van de “Zuidplas” bij De Beetse. Het overgangsrecht eindigt daar pas op het moment van definitieve beëindiging van de zandwinning.
d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. De zienswijzen geven overigens geen aanleiding om het plan gewijzigd vast te stellen.
9
2.4. D.W. Orsel Wedderstraat 48 9541 VN Vlagtwedde Reclamant geeft in de zienswijze aan dat indien de als veldschuur achter Veelerweg 13 in Veele kan worden gewijzigd in een woning ook het perceel Kolonel Blondeelweg 1 in Veele kan worden bestemd voor de bouw van een woning. Ter onderbouwing geeft reclamant het volgende aan: Het bouwen van een woning op het perceel achter Veelerweg 15 is in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij wordt er op gewezen dat het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009 er op is gericht om de bestaande woonhuizen te handhaven. Het bestemmingsplan is niet gericht op het realiseren van nieuwe woningen in het buitengebied. Reclamant vraagt zich af hoe het kan dat het nu wel mogelijk is om een nieuwe woning te bouwen achter het bebouwingslint achter de woning aan de Veelerweg 15. Reclamant komt tot de conclusie dat het bouwen van een woning achter Veelerweg 15 in strijd is met de Provinciale omgevingsverordening omdat in artikel 4.27 van die verordening wordt gesteld dat een bestemmingplan niet voorziet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet functioneel aan het buitengebied gebonden functies zoals wonen. Het verlenen van medewerking tot het realiseren van een woonbestemming op een in het bestemmingsplan aangegeven veldschuur is, naar het oordeel van reclamant, in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid. In de zienswijze wordt er op gewezen dat het realiseren van een woning aan de Veelerweg eveneens in strijd in met het provinciale en gemeentelijke beleid omdat er een verdere (ongewenste) verstening plaats vindt en een aantasting van het beekdal van de Ruiten Aa. Ook wordt een verlies van het areaal van de EHS geconstateerd. Ter completering van de motivering waarom het aangeven van een woonbestemming aan de veldschuur aan de Veelerweg op bezwaren stuit wordt verwezen naar mogelijke wateroverlast, strijdigheid met de gemeentelijke woonvisie, het onvoldoende onderzoeken van alternatieve bouwlocaties, het ontbreken van een geldig huisnummer en het niet realiseren van een oorspronkelijk Westerwoldse boerderij. Reclamant geeft aan dat naar zijn oordeel de locatie aan de Kolonel Blondelweg voor een woonbestemming in aanmerking komt omdat die locatie ooit bebouwd is geweest. Dee bezwaren die er zijns inziens gelden voor de veldschuur aan de Veelerstraat gelden niet dan wel in mindere mate voor zijn perceel. Daarbij is hij voornemens een bouwplan te realiseren in de vorm van een kleine boerderij in Westerwoldse stijl. In een aanvulling op de motivering heeft reclamant in een brief 22 juli 2015 nader aangegeven op grond waarvan zijns inziens in het principeverzoek van de betreffende aanvrager onjuistheden zijn aangegeven. Reclamant geeft daarbij aan dat de kennisname van stukken, die betrekking hebben op het perceel aan de Veelerweg, er toe leiden dat hij onverkort van mening blijft dat bij het geven van bouwmogelijkheden aan de Veelerweg ook zijn locatie aan de Kolonel Blondeelweg als bouwlocatie kan worden ontwikkeld. Beoordeling: Voor de juiste beoordeling van de zienswijze is het van belang de twee elementen die in de zienswijze zijn aangegeven te onderscheiden.
10
Reclamant geeft in zijn zienswijze aan waarom het aangeven van een woonbestemming op het perceel gelegen achter Veelerweg 15 die in het vigerende bestemmingplan als veldschuur is aangegeven onjuist is, omdat een dergelijke bestemming zich niet verdraagt met het gemeentelijk en provinciaal beleid. Ten tweede geeft reclamant aan dat onder andere op grond van het gelijkheidsbeginsel ook zijn kavel aan de Kolonel Blondeelweg met een woonbestemming dient te worden aangegeven indien dat ook voor het perceel aan de Veelerweg 15 het geval zou zijn. De in de zienswijze aangegeven argumenten waarom er geen additionele bouwmogelijkheden in het buitengebied worden aangegeven zijn door reclamant vrijwel uitputtend aangegeven. Deze argumenten leiden terecht tot de conclusie dat aan de Kolonel Blondeelweg geen nieuwe locatie voor een woning dient te worden aangegeven. Het aangeven van een nieuwe bestemming aan het perceel dat eigendom is van betrokkene maakt geen deel uit van de bestemmingswijziging en past ook niet in de hiervoor aangegeven categorieën. Nu de zienswijze op dat punt is gericht tegen een onderdeel dat geen deel uitmaakt van het ontwerpbestemmingplan is er geen aanleiding om het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen. De zienswijze gericht tegen het aangeven van een woonbestemming voor de in het vigerende bestemmingplan Buitengebied aangegeven veldschuur is niet gegrond. In de toelichting op de planwijziging is aangegeven op grond waarvan het verantwoord dan wel gewenst geacht wordt om ter plaatse van dit historisch erf de vervanging van de resterende schuur door een woning met daarbij behorende erfinrichting te realiseren. In de daar opgenomen onderbouwing is ingegaan op de argumenten die in de zienswijze aan de orde zijn gesteld. Reclamant voert geen nieuwe argumenten aan die zouden moeten leiden tot een andere beoordeling of aanvulling van de toelichting/onderbouwing. Dit erf is van oudsher als boerderij in gebruik geweest en maakte onderdeel uit van het karakteristieke landschap. In de loop der jaren is het woongedeelte afgebroken en resteert de schuur. Die heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied een passende bestemming gekregen die er op neer komt dat alle gebruiksfuncties die in voormalige agrarische bebouwing zijn toegestaan ook hier mogelijk zijn, dit met uitzondering van bewoning. Er is geoordeeld dat hier sprake is van een passende verbetering van de cultuurhistorische situatie door de oude karakteristiek situatie te herstellen. Er is geen strijd met het provinciaal beleid aangezien er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag in de zin van de provinciale omgevingsverordening. Daarbij wordt uitgegaan van het feit dat er reeds sprake is van aanwezige bebouwing. Reclamant geeft aan dat er in het principeverzoek van 6 oktober 2010 door de aanvrager onjuistheden zijn vermeld ten aanzien van de geschiedenis van het pand aan de Veelerweg en het historisch belang daarvan. Ongeacht hetgeen destijds door een aanvrager in een principeverzoek is aangegeven is het van belang op grond waarvan in het nu aan de orde zijnde ontwerpbestemmingsplan voorgesteld wordt een woonbestemming aan te geven. Die argumentatie is vermeld in de ruimtelijke onderbouwing die in de toelichting van het plan is opgenomen. De nadere motivering van reclamant D.W.Orsel geeft geen nadere argumenten op grond waarvan afbreuk wordt gedaan aan de opgenomen ruimtelijke onderbouwing. Overigens moet worden benadrukt dat de zienswijze met name is bedoeld om er voor te zorgen dat ook aan zijn perceel aan de Kolonel Blondeelweg een woonbestemming wordt toegekend. Het vitale verschil in beoordeling van de beide situaties ligt in het feit dat er aan de Veelerweg sprake is van een voormalige boerderij waarvan het woongedeelte is afgebroken en het bedrijfsgedeelte de bestemming “veldschuur” heeft gekregen. Nu de bebouwing (en de daarbij
11
behorende gebruiksmogelijkheden) een gegeven zijn, ligt het in de rede om ruimte te geven voor een kwalitatieve verbetering door bouwmogelijkheden te geven voor herstel van de woonfunctie. De motivering is in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven. Ten aanzien van de kavel aan de Kolonel Blondeelweg is geen sprake meer van enige bebouwing. De grond heeft een agrarische bestemming en de bestaande situatie geeft daarom geen aanleiding om af te wijken van de algemene beleidslijn. Reclamant heeft een verzoek om omgevingsvergunning voor een nieuwe woning aan de Kolonel Blondeelweg ingediend. In dat kader zal een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit worden genomen op grond waarvan eveneens zal worden beoordeeld of er sprake is van een situatie op grond waarvan al dan niet terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan. Voor de volledigheid wordt daarbij opgemerkt dat er op het door reclamant aangegeven perceel aan de Kolonel Blondeelweg geen bebouwing meer aanwezig is. Het spreekt voor zich dat argumenten die zijn aangevoerd in de aanvulling op de zienswijze tegen het ontwerpbestemmingplan ook in dat bij de beoordeling van het verzoek om omgevingsvergunning opnieuw aan de orde gesteld kunnen worden. Voorstel: De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 2.5. De heer M. Bentz van den Berg en mevrouw W. Raaijmakers Veenweg 48 9561 TM Ter Apel Samenvatting zienswijze Reclamanten verzoeken om het erf bij hun woning aan te passen. Het betreft een aan de woonbestemming grenzend gedeelte met een agrarische bestemming dat feitelijk in gebruik is als woonerf. Beoordeling: Het ontwerpbestemmingsplan heeft onder andere tot doel om feitelijke onjuistheden te corrigeren. Reeds voor de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied bestond het perceel van reclamant uit een woning met omliggend erf, afgeschermd door een beplantingssingel. Een deel van het erf was en is in gebruik voor het hobbymatig houden van dieren, een moestuin en datgene wat bij het gebruik als woonerf gebruikelijk is. Het ligt daarom in de lijn van de voorgestelde planwijziging om aan de kavel van betrokkene een woonbestemming te geven. Voorstel: Voorgesteld wordt de betreffende kavel op de verbeelding aan te geven met de bestemming “Wonen” 2.6. Cumela Advies Postbus 1156 3860 BD Nijkerk Samenvatting van de zienswijze. Reclamant verzoekt namens de heer Veldhuis, eigenaar van Veldhuis Kraanverhuur, Grondwerken en Grondverzetbedrijf, Kloosterveenweg 25 te Ter Apel een bouwvlak aan te geven met de bestemming “Bedrijf” op een perceel dat aansluit op het perceel met een bedrijfsbestemming gelegen binnen het bestemmingsplan De Linten.
12
Reclamant ziet het in de aangegeven zin gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan als een slechts gedeeltelijk herstel van onjuistheden vooruitlopend op een discussie over een verdere uitbreiding. Reclamant stelt dat over het aangeven van een bedrijfsbestemming geen discussie meer is met de gemeente en de provincie. Beoordeling: Met de betrokken ondernemer wordt reeds geruime tijd overleg gevoerd over de aanpassing van het bestemmingsplan teneinde enige uitbreidingsmogelijkheden te geven aan het ter plaatse gevestigde bedrijf. Het perceel van betrokkene, voor zover dit is gelegen in het bestemmingsplan De Linten, heeft de bestemming “Bedrijf” met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – loonbedrijf”. Betrokkene was destijds van oordeel dat ook een deel van zijn perceel, dat in een vorig bestemmingsplan als agrarisch bouwperceel was aangemerkt, met die bedrijfsbestemming aangegeven had moeten worden. Inmiddels is, mede naar aanleiding van toezeggingen aan de gemeenteraad, met betrokkene overleg gepleegd over de mogelijkheden. Het lijkt ook voor de provincie bespreekbaar dat een nieuwe grens van de bedrijfsbestemming wordt gelegd in het verlengde van de erfgrenzen van de ten noorden van het bedrijf gelegen percelen. Aan betrokkene is voorgesteld om een onderbouwd plan voor te leggen dat uitgaat van die begrenzing. Reclamant concludeert thans dat een uitbreiding van de bestemming tot die grens geaccepteerd is en niet meer ter discussie staat. Reden waarom nu een gewijzigde vaststelling, als herstel van onjuistheden, zou moeten worden overwogen. Hoewel hier geen sprake is van herstel van onjuistheden zou een gewijzigde vaststelling kunnen worden overwogen indien het een wijziging betreft waarover anderszins een beslissing is gevallen en voldoende overleg is gevoerd met onder andere de provincie. Geconstateerd moet worden dat door betrokkene nog geen plan is voorgelegd waarover, binnen de lijnen van het gevoerde overleg, overeenstemming is bereikt, laat staan over is besloten. Integendeel, betrokkene heeft voorstellen voorgelegd die uitgaan van een veel grotere uitbreiding en reclamant stelt ook in de zienswijze dat meer wordt beoogd dan thans in de planwijziging zou moeten worden meegenomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat hoe dan ook ontheffing dient te worden verleend van de Provinciale Omgevingsverordening dan wel de begrenzing van het buitengebied formeel dient te worden aangepast voordat medewerking van de zijde van de provincie zeker is gesteld. Nu er geen sprake is van het herstel van onjuistheden maar van een planaanpassing waarover tot nu toe geen afgerond overleg, laat staan besluitvorming heeft plaatsgevonden, ligt het niet in de rede om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Voorstel: De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 2.7. Van Westreenen Anthonie Fokkerstraat 1a 3772 MP Barneveld Reclamant stelt namens Maatschap Klein Ikink, Wijnbossenweg 3 te Vlagtwedde, dat de aanpassing van het bouwvlak van het perceel Wijnbossenweg 3 te Vlagtwedde ten onrechte niet is meegenomen in de gedeeltelijke herziening van het bestemmingplan.
13
Reclamant wijst er op dat in bijlage 8 van het bestemmingsplan onjuiste aantallen zijn aangegeven. Aangegeven wordt dat bij het aantal dieren 6120 vleesvarkens aangegeven behoort te worden in plaats van 100 vleeskalveren. Aangegeven wordt dat er in het kader van het zgn. keukentafeloverleg overeenstemming is bereikt over bouwen van een nieuwe stal voor 3000 vleesvarkens en dat ten behoeve van deze aanpassing inmiddels ook een MER-beoordeling is doorlopen. Op korte termijn zal een verzoek om omgevingsvergunning worden ingediend. Tot slot verzoekt reclamant om bij de vaststelling het bouwvlak aan te passen in die zin dat ten oosten een uitbreiding wordt aangegeven teneinde de bouw van een mestsilo mogelijk te maken. De locatie wordt gemotiveerd op grond van logistieke en hygiënische aspecten en ter afscherming van de direct omwonenden. Beoordeling: De zienswijze ten aanzien van de juistheid van hetgeen is opgenomen in Bijlage 8 lijkt op een misverstand te berusten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is in Bijlage 8 opgenomen dat het bedrijf beschikt over een milieuvergunning voor 4350 vleesvarkens en een aanwezig stalvloeroppervlak van 4850 m2. Het geconstateerde verschil is te verklaren omdat niet de juiste bijlage 8 op de gemeentelijke website is geplaatst. Er is in 2010 keukentafeloverleg gevoerd over de aanpassing van het bedrijf. Daarbij is uitgegaan van de bouw van een nieuwe stal (binnen het geldende bouwvlak). Er is daarbij ook gesproken over de aanpassing van het bouwvlak om zowel voor het bedrijf als vanuit een goede ruimtelijke ordening een plaats te vinden voor de mestopslag. Daarbij is er vanuit gegaan dat er een nieuwe mestopslag (gezien van de Wijnbossenweg) achter de bestaande stallen zou worden gerealiseerd. Reclamant stelt thans een andere locatie voor waarover tot nu toe geen overleg is gevoerd. Op grond van het vorenstaande is er geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Voorstel: De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 2.8. SRK Rechtsbijstand Postbus 3020 2700 AA Zoetermeer Reclamant dient een zienswijze in namens de heer en mevrouw Stokvis en voor hun bedrijven Westerweelde Pedagogisch Centrum en Groepsaccommodatie Westerweelde. Namens cliënten wordt geconstateerd dat op het perceel Roelagerweg 2 al ongeveer 15 jaar geen pluimvee meer wordt gehouden, dat de verlening van een milieuvergunning in 2011 niet is gevolgd door het herstarten van het bedrijf, de bedrijfsgebouwen voor caravanstalling worden gebruikt, het bedrijf al vanaf 2002 te koop staat en de dierproductierechten in dat jaar zijn verkocht. Reclamant stelt dat de milieuvergunning ingetrokken had moeten worden en dat het niet gepast is om het bedrijf nu positief te bestemmen. Daarbij wordt gesteld dat aan de verleende omgevingsvergunning van 2011 geen betekenis behoort te worden toegekend gezien de manier waarop die tot stand is gekomen. Vervolgens wordt aangevoerd dat de uitspraak van de Raad van State van 19 oktober 2011 niet impliceert dat aan het bedrijf een niet- grondgebonden agrarische bestemming dient te worden toegekend.
14
Het lijkt er op dat vanwege een communicatiefout rond de vergunningverlening in 2011 en het niet intrekken van de milieuvergunning, waarvan vele jaren geen gebruik is gemaakt, er toch voor wordt gekozen voor het toelaten van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Daarbij ontbreekt een redelijke belangenafweging. Reclamant wijst er op dat er ook geen sprake is van een strikt conserverende maatbestemming. Reclamant is van oordeel dat rekening zou moeten worden met de inbreng van de GGD GHOR in het kader van de evaluatie van de Wet geurhinder en veehouderij die momenteel plaats vindt Daarbij wordt er op gewezen dat ook de ruimtelijke gevolgen voor de groepsaccommodatie en het Pedagogisch centrum van cliënten moeten worden meegewogen Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is naar het oordeel van reclamant recht gedaan aan het beleid om een verwevening van functies mogelijk te maken door aan het bedrijf aan de Roelagerweg 2 geen mogelijkheden meer te geven voor intensieve veehouderij. Clienten hebben veel geïnvesteerd in hun bedrijven in de verwachting dat de intensieve veehouderij niet weer zou worden opgestart. Tot slot wordt er op gewezen dat een herstart van intensieve veehouderij op nieuw zou kunnen leiden tot grote conflicten in de buurt. 2.9. Stichting Achmea Rechtsbijstand Postbus 4116 7320 AC Apeldoorn Reclamant dient een zienswijze namens de heer M. Bentz van den Berg, mevrouw W. Raaijmakers, Maatschap B.G. en M.G. Mulder, de heer B.G. Mulder en mevrouw G.M. Mulder. Reclamant verzoekt bij de vaststelling aan het perceel Roelagerweg 2 een bestemming “Wonen en caravanstalling” toe te kennen, een bestemming die recht doet aan het reeds 15 jaar bestaande gebruik. Vervolgens wordt verzocht om de bestemming “Agrarisch 2” in noordelijke richting op te schuiven. En ten derde wordt gevraagd om aan het perceel Ruiten A kanaal West V 2 een recreatieve bestemming toe te kennen. Ten aanzien van het perceel Roelagerweg 2 wordt er op gewezen dat op grond van de uitspraak van de Raad van State de gemeente nader zou moeten onderzoeken of de afgegeven omgevingsvergunning aanleiding zou moeten zijn om de aanduiding “specifieke regeling” (die de aanwezigheid van intensieve veehouderij mogelijk maakt) alsnog dient te worden toegekend. Reclamant stelt vast dat er al meer dan 15 jaar geen sprake meer is van een intensieve veehouderij. Daarbij wordt er op gewezen dat de milieuvergunning, die aanleiding is geweest voor de overwegingen van de Raad van State, destijds onrechtmatig is verleend omdat de aanvraag niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan noch was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing teneinde daarvan af te wijken. Reclamant stelt dat de milieuvergunning, welke gebrekkig tot stand is gekomen, zeker niet leidend is bij de vraag of de locatie positief bestemd dient te worden. Aangegeven wordt dat bij een conserverend plan als hier aan de orde de bestaande situatie in hoge mate bepalend is voor de keuze van de bestemming. De bestaande situatie betreft een woonhuis waarvan de voormalige kippenstallen worden gebruikt voor caravanstalling. Daarbij wordt ter nadere motivering aangegeven dat de betrokken ondernemer de dierproductierechten in 2002 heeft verkocht.
15
Reclamant stelt dat sinds 2009 de functies natuur en recreatie zich nog verder hebben ontwikkeld. Het mogelijk maken van intensieve veehouderij zou het risico met zich meebrengen van belangentegenstellingen en conflicten. Ten aanzien van dit onderdeel wordt er op gewezen dat het aangeven van een bestemming die intensieve veehouderij mogelijk maakt zal leiden tot waardevermindering van omliggende woningen waarmee onvoldoende rekening is gehouden. Namens cliënten verzoekt reclamant om de gebiedsbestemming Agrarisch 2 in noordelijke richting op te schuiven zodat de grens komt te liggen ten noorden van het bouwblok van het bedrijf Ruiten A kanaal West V 3. Een dergelijk aanpassing zou naar het oordeel van reclamant gewenst zijn omdat die bestemming meer specifiek bedoeld is voor behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Daarbij wordt gewezen op de aangegeven wijzigingsbevoegdheid om de bestemming in bepaalde gevallen te wijzigen in natuur. Het opnieuw creëren van een intensief veehouderijbedrijf is daarmee, alsdus reclamant, in strijd. Tot slot wordt gevraagd om voor het perceel Ruiten A kanaal West V 2 een recreatieve bestemming aan te geven dan wel een bestemming te geven die een toename mogelijk maakt van recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden. 2.10. DAS Postbus 23000 1100 DM Amsterdam Reclamant dient een zienswijze in namens de familie K. Van Bohemen, Roelagerweg 12, Ter Apel Reclamant geeft aan dat de gemeente geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de betrokken ondernemer daadwerkelijk plannen heeft de pluimveehouderij op korte termijn te hervatten. Ook wordt de vraag gesteld of de vergunning voor het aanbrengen van heaters nog altijd als bestaand recht kan worden aangemerkt nu er sedert 2001 geen sprake meer is van een pluimveehouderij en er sedert 31 december 2002 ook geen pluimveerechten meer staan geregistreerd op naam van de betrokken ondernemer. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 1 april 2015 ligt het naar de mening van reclamant in de rede om de in 2011 verleende vergunning in te trekken. Er wordt in de zienswijze gewezen op de ontwikkelingen die er na 2001 in het gebied hebben plaatsgevonden en die zich niet goed verhouden met de hervatting van een pluimveehouderij op de locatie Roelagerweg 2. Het toestaan van een intensieve veehouderij zou onevenredig afbreuk doen aan het evenwicht in dit gebied dat met een verwevenheid van functies is bereikt. Tot slot is reclamant van mening dat met betrekking tot gezondheidsaspecten door de ondernemer dient te worden aangetoond dat de hervatting van de pluimveehouderij niet zal leiden tot een ernstig risico op de verspreiding van dierziekten of anderszins zal leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s voor de omgeving.
16
2.11. De heer H.H.L. van Rooijen Roelagerweg 3 9561 TR Ter Apel Reclamant stelt dat ten onrechte uit de uitspraak van de Raad van State de conclusie getrokken lijkt te zijn dat de mogelijkheid van intensieve veehouderij dient te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor een andere mogelijke conclusie verwijst reclamant naar de uitspraak van de Raad van State (nr. 201402849/1/a4). Voorts wordt er op gewezen dat de aanvraag milieuvergunning voor het aanbrengen van de heaters destijds niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Reclamant maakt bezwaar tegen het opnieuw mogelijk maken van intensieve veehouderij omdat daardoor het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Dat past niet in deze rustige woonomgeving. Er wordt op gewezen dat er in het gebied verbreding van de plattelandsontwikkeling heeft voorgedaan met een toename van toeristische recreatieve activiteiten en de woonfunctie in vrijkomende panden. In dat kader wordt er op gewezen dat vrij recent geen medewerking is verleend aan de realisering van een agrarisch bedrijf aan de Roelagerweg omdat die niet past in dit gebied. Een herstart van een intensieve veehouderij zou daarmee in tegenspraak zijn. Reclamant vermeld dat er sinds 15 jaar geen sprake meer is van een pluimveebedrijf, de omliggende grond destijds is verkocht en er ter plaatse sprake is van een goed geoutilleerde caravanstalling (met verwijzing naar diverse websites waarin naar het bedrijf wordt verwezen). Ook na de vernietiging van het betreffende deel van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is er geen sprake geweest van aanpassing van het bedrijf overeenkomstig de vergunning en/of het herstarten van de pluimveehouderij. De woning en schuren staan ook al geruime tijd te koop. Naar het oordeel van reclamant had de gemeente zich op basis van de argumenten genoemd in de reactie op de bezwaren van de ondernemer tegen de plannen van de uitbreiding van de camping van zijn buren. Daarin is als conclusie aangegeven: “betrokkene heeft na beëindiging van zijn agrarische bedrijfsactiviteiten en het nalaten van concrete stappen tot herstart van zijn bedrijf, zijn rechten verwerkt”. In de zienswijze wordt verwezen naar enkele rapporten en aanbevelingen ten aanzien van de gezondheid voor omwonenden van intensieve veehouderijbedrijven. In de antwoord op de inspraakreacties wordt voorbij gegaan aan het feit dat is aangetoond dat mensen die last hebben van astma, aantoonbaar nadeel hebben bij het wonen in de nabijheid van een IVbedrijf. Reclamant wijst er op dat, nu de woning en schuren te koop staan, het mede daardoor aannemelijk is dat de ondernemer het kippenbedrijf niet wil opstarten en dat het herstel van de bestemming slechts beoogt het financiële belang van hem te dienen. Reclamant stelt dat het financiële belang van de ondernemer afgewogen dient te worden tegen belangen van omwonenden die de waarde van hun bezittingen daardoor zien dalen. Tot slot stelt reclamant dat de ontwikkelingen in het gebied, die gekenschetst worden als “verbrede plattelandsontwikkeling”, er toe behoren te leiden dat er een afweging van belangen dient plaats te vinden tussen de verkregen rechten van omwonenden ten opzichte van het belang van een bedrijf dat in feite al jaren niet meer bestaat. Reclamant geeft aan dat ook de zienswijzen van zijn buren en die van Milieudefensie als onderdeel van zijn zienswijze moeten worden beschouwd.
17
2.12. Milieudefensie Zuid-Oost Groningen p/a mw. W. Raaijmakers Veenweg 48 9561 TM Ter Apel Reclamant voert aan dat de Raad van State geen richting heeft aangegeven ten aanzien van het nieuwe besluit dat de gemeenteraad ten aanzien van het bedrijf aan de Roelagerweg 2 dient te nemen. Geconstateerd wordt dat daaraan nu een nieuwe motivering ten grondslag is gelegd. Reclamant stelt dat de beleidslijn om bedrijven die beschikken over een milieuvergunning positief te bestemmen niet bedoeld kan zijn om oude rechten tot in lengte van jaren te beschermen en verwijst daarbij naar dezelfde argumenten die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangegeven in het raadsvoorstel van 24 februari 2009. Ook een niet meer bestaande varkenshouderij aan de Roelagerweg 7 (met een niet-actuele milieuvergunning) is positief bestemd. Gesteld wordt dat bij het nemen van een besluit tot het aangeven van de mogelijkheid van intensieve veehouderij recht gedaan moet worden aan de historisch gegroeide werkelijke situatie waarbij meegewogen dient te worden dat de vergunning van 2011 (voor het aanbrengen van de heaters) niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan en derhalve in strijd met art. 2.12 van de Wabo is verleend. Ook wijst reclamant er op dat er reeds 15 jaar geen gebruik gemaakt wordt van de milieuvergunning en de stallen in de periode onafgebroken worden geëxploiteerd als caravanstalling. Reclamant geeft aan dat er in de jaren ’90 en ook nog daarna een aantal procedures zijn gevoerd waarbij conflicterende belangen tussen de intensieve veehouderij op het perceel Roelagerweg 2 en ontwikkelingen op naburige erven de inzet waren. Inmiddels is er sprake van natuurontwikkeling, de inrichting van een groepsaccommodatie, een minicamping, functies die in harmonie zijn met de bestaande akkerbouw en grondgebonden veehouderij. In die verwevenheid van functies past ook het gebruik van bestaande gebouwen als caravanstalling. Het opnieuw geven van mogelijkheden voor intensieve veehouderij zal weer kunnen leiden tot belangentegenstellingen en conflicten. Sinds 1999 is op de locatie Roelagerweg 2 geen sprake meer van het houden van vleeskuikens, in 2002 is het akkerbouwbedrijf verkocht evenals de dierproductierechten voor pluimvee. Het perceel met de woning en de schuren wordt sedert 2002 te koop aangeboden. Reclamant acht het aannemelijk dat de betreffende ondernemer in 2011 een milieuvergunning heeft gevraagd om zijn rechten te behouden en niet met het oogmerk om zelf het bedrijf te hervatten. Daarbij vinden zij ondersteuning in het feit dat nadien geen aanpassing van de schuren heeft plaatsgevonden en de caravanstalling ononderbroken is voorgezet. Reclamant wijst er op dat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om de milieuvergunning in te trekken. Reclamant wijst er op dat in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 wordt onderkend dat er een verwevenheid van recreatieve- en agrarische functies kunnen zijn die elkaar versterken. Gesteld wordt dat aan dit beleid recht is gedaan door geen intensieve veehouderij meer mogelijk te maken in het gebied rond de Roelagerweg waardoor de weg geeffend werd voor het samengaan van recreatie en landbouw. Reclamant stelt dat het mogelijk maken van intensieve veehouderij binnen de bestemming “Agrarisch 2” op gespannen voet staat met de gebiedsbestemming omdat in die bestemming een wijziging naar bestemming “Natuur” is voorzien. Intensieve veehouderij conflicteert immers met natuur.
18
Reclamant geeft aan dat de grens tussen de bestemmingen “Agrarisch 1” en “Agrarisch 2” over de Roelagerweg loopt en een ongewenste tweedeling in het gebied met zich meebrengt. Voorgesteld de grens tussen die bestemmingen in noordelijke richting te verschuiven. Reclamant vraagt bij een afweging van de belangen van de betrokken ondernemer ten opzichte van die van reclamant de volgende aspecten te betrekken: het beleid om uit te gaan van de bestaande feitelijke situatie, de doelstelling van verwevenheid van functies, het conflict dat bestaat tussen intensieve veehouderij en de bestemming “Agrarisch 2”, de harmonieuze verwevenheid tussen functies die verstoord zal worden door intensieve veehouderij toe te staan, de aantasting van bestaansmogelijkheden voor de recreatiebedrijven en zorgfuncties, de leefbaarheid en gezondheid voor direct omwonenden en het gebied van de Laudermarke, de kwetsbaarheid van natuurgebieden in de nabije omgeving en het feit dat het bedrijf ligt in zgn. witte gebied waar op grond van provinciaal beleid geen uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk is. Op grond van de aangegeven argumenten stelt reclamant voor om aan het perceel Roelagerweg 2 een bestemming te geven voor wonen met caravanstalling en de grens tussen de agrarische bestemmingen 1 en 2 te verschuiven. 2.13. Familie Van der Weg Ruiten A kanaal West V 4 9561 TP Ter Apel Reclamant stelt dat ten onrechte uit de uitspraak van de Raad van State de conclusie getrokken lijkt te zijn dat de mogelijkheid van intensieven veehouderij diende te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor een andere mogelijke conclusie verwijst reclamant naar de uitspraak van de Raad van State (nr. 201402849/1/a4). Voorts wordt er op gewezen dat de aanvraag milieuvergunning voor het aanbrengen van de heaters destijds niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Reclamant maakt bezwaar tegen het opnieuw mogelijk maken van intensieve veehouderij omdat daardoor het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Dat past niet in deze rustige woonomgeving. Er wordt op gewezen dat er in het gebied verbreding van de plattelandsontwikkeling heeft voorgedaan met een toename van toeristisch-recreatieve activiteiten en de woonfunctie in vrijkomende panden. In dat kader wordt er op gewezen dat vrij recent geen medewerking is verleend aan de realisering van een agrarisch bedrijf aan de Roelagerweg omdat die niet past in dit gebied. Een herstart van een intensieve veehouderij zou daarmee in tegenspraak zijn. Reclamant vermeldt dat er sinds 15 jaar geen sprake meer is van een pluimveebedrijf, de omliggende grond destijds is verkocht en er ter plaatse sprake is van een goed geoutilleerde caravanstalling (met verwijzing naar diverse websites waarin naar het bedrijf wordt verwezen). Ook na de vernietiging van het betreffende deel van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is er geen sprake geweest van aanpassing van het bedrijf overeenkomstig de vergunning en/of het herstarten van de pluimveehouderij. De woning en schuren staan ook al geruime tijd te koop. Naar het oordeel van reclamant had de gemeente zich op basis van de argumenten genoemd in de reactie op de bezwaren van de ondernemer tegen de plannen van de uitbreiding van de camping van zijn buren. Daarin is als conclusie aangegeven: “betrokkene heeft na beëindiging van zijn agrarische bedrijfsactiviteiten en het nalaten van concrete stappen tot herstart van zijn bedrijf, zijn rechten verwerkt”.
19
In de zienswijze wordt verwezen naar enkele rapporten en aanbevelingen ten aanzien van de gezondheid voor omwonenden van intensieve veehouderijbedrijven. In de antwoord op de inspraakreacties wordt voorbij gegaan aan het feit dat is aangetoond dat mensen die last hebben van astma, aantoonbaar nadeel hebben bij het wonen in de nabijheid van een IV bedrijf. Reclamant wijst er op dat, nu de woning en schuren te koop staan, het mede daardoor niet aannemelijk is dat de ondernemer het kippenbedrijf niet wil opstarten en dat het herstel van de bestemming slechts beoogd het financiele belang van hem te dienen. Reclamant stelt dat tegenover het financiele belang van de ondernemer afgewogen dient te worden met dezelfde belangen van omwonenden die de waarde van hun bezittingen daardoor zien dalen. Tot slot stelt reclamant dat de ontwikkelingen in het gebied, die gekenschetst worden als “verbrede plattelandsontwikkeling”, er toe behoren te leiden dat er een afweging van belangen dient plaats te vinden tussen de verkregen rechten van omwonenden ten opzichte van het belang van een bedrijf dat in feite al jaren niet meer bestaat. Reclamant geeft aan dat ook de zienswijzen van zijn buren en die van Milieudefensie als onderdeel van zijn zienswijze moeten worden beschouwd. 2.14. Familie Veldman Ruiten A kanaal West V 1 9561 TP Ter Apel Reclamant stelt dat ten onrechte uit de uitspraak van de Raad van State de conclusie getrokken lijkt te zijn dat de mogelijkheid van intensieven veehouderij diende te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor een andere mogelijke conclusie verwijst reclamant naar de uitspraak van de Raad van State (nr. 201402849/1/a4). Voorts wordt er op gewezen dat de aanvraag milieuvergunning voor het aanbrengen van de heaters destijds niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Reclamant maakt bezwaar tegen het opnieuw mogelijk maken van intensieve veehouderij omdat daardoor het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Dat past niet in deze rustige woonomgeving. Er wordt op gewezen dat er in het gebied verbreding van de plattelandsontwikkeling heeft voorgedaan met een toename van toeristisch-recreatieve activiteiten en de woonfunctie in vrijkomende panden. In dat kader wordt er op gewezen dat vrij recent geen medewerking is verleend aan de realisering van een agrarisch bedrijf aan de Roelagerweg omdat die niet past in dit gebied. Een herstart van een intensieve veehouderij zou daarmee in tegenspraak zijn. Reclamant vermeldt dat er sinds 15 jaar geen sprake meer is van een pluimveebedrijf, de omliggende grond destijds is verkocht en er ter plaatse sprake is van een goed geoutilleerde caravanstalling (met verwijzing naar diverse websites waarin naar het bedrijf wordt verwezen). Ook na de vernietiging van het betreffende deel van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is er geen sprake geweest van aanpassing van het bedrijf overeenkomstig de vergunning en/of het herstarten van de pluimveehouderij. De woning en schuren staan ook al geruime tijd te koop. Naar het oordeel van reclamant had de gemeente zich op basis van de argumenten genoemd in de reactie op de bezwaren van de ondernemer tegen de plannen van de uitbreiding van de camping van zijn buren. Daarin is als conclusie aangegeven: “betrokkene heeft na beeindiging van zijn agrarische bedrijfsactiviteiten en het nalaten van concrete stappen tot herstart van zijn bedrijf, zijn rechten verwerkt”.
20
In de zienswijze wordt verwezen naar enkele rapporten en aanbevelingen ten aanzien van de gezondheid voor omwonenden van intensieve veehouderijbedrijven. In de antwoord op de inspraakreacties wordt voorbij gegaan aan het feit dat is aangetoond dat mensen die last hebben van astma, aantoonbaar nadeel hebben bij het wonen in de nabijheid van een IV bedrijf. Reclamant wijst er op dat, nu de woning en schuren te koop staan, het mede daardoor niet aannemelijk is dat de ondernemer het kippenbedrijf niet wil opstarten en dat het herstel van de bestemming slechts beoogd het financiele belang van hem te dienen. Reclamant stelt dat tegenover het financiele belang van de ondernemer afgewogen dient te worden met dezelfde belangen van omwonenden die de waarde van hun bezittingen daardoor zien dalen. Tot slot stelt reclamant dat de ontwikkelingen in het gebied, die gekenschetst worden als “verbrede plattelandsontwikkeling”, er toe behoren te leiden dat er een afweging van belangen dient plaats te vinden tussen de verkregen rechten van omwonenden ten opzichte van het belang van een bedrijf dat in feite al jaren niet meer bestaat. 2.15. De heer B. Olde Agterhuis en Mevrouw Olde Agterhuis-Kloppers Roelagerweg 7 9561 TR Ter Apel Reclamant stelt dat ten onrechte uit de uitspraak van de Raad van State de conclusie getrokken lijkt te zijn dat de mogelijkheid van intensieve veehouderij diende te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor een andere mogelijke conclusie verwijst reclamant naar de uitspraak van de Raad van State (nr. 201402849/1/a4). Voorts wordt er op gewezen dat de aanvraag milieuvergunning voor het aanbrengen van de heaters destijds niet is getoetst aan de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Reclamant maakt bezwaar tegen het opnieuw mogelijk maken van intensieve veehouderij omdat daardoor het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Dat past niet in deze rustige woonomgeving. Er wordt op gewezen dat er in het gebied verbreding van de plattelandsontwikkeling heeft voorgedaan met een toename van toeristische recreatieve activiteiten en de woonfunctie in vrijkomende panden. In dat kader wordt er op gewezen dat vrij recent geen medewerking is verleend aan de realisering van een agrarisch bedrijf aan de Roelagerweg omdat die niet past in dit gebied. Een herstart van een intensieve veehouderij zou daarmee in tegenspraak zijn. Reclamant vermeldt dat er sinds 15 jaar geen sprake meer is van een pluimveebedrijf, de omliggende grond destijds is verkocht en er ter plaatse sprake is van een goed geoutilleerde caravanstalling (met verwijzing naar diverse websites waarin naar het bedrijf wordt verwezen). Ook na de vernietiging van het betreffende deel van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is er geen sprake geweest van aanpassing van het bedrijf overeenkomstig de vergunning en/of het herstarten van de pluimveehouderij. De woning en schuren staan ook al geruime tijd te koop. Naar het oordeel van reclamant had de gemeente zich op basis van de argumenten genoemd in de reactie op de bezwaren van de ondernemer tegen de plannen van de uitbreiding van de camping van zijn buren. Daarin is als conclusie aangegeven: “betrokkene heeft na beeindiging van zijn agrarische bedrijfsactiviteiten en het nalaten van concrete stappen tot herstart van zijn bedrijf, zijn rechten verwerkt”.
21
In de zienswijze wordt verwezen naar enkele rapporten en aanbevelingen ten aanzien van de gezondheid voor omwonenden van intensieve veehouderijbedrijven. In de antwoord op de inspraakreacties wordt voorbij gegaan aan het feit dat is aangetoond dat mensen die last hebben van astma, aantoonbaar nadeel hebben bij het wonen in de nabijheid van een IV bedrijf. Reclamant wijst er op dat, nu de woning en schuren te koop staan, het mede daardoor aannemelijk is dat de ondernemer het kippenbedrijf niet wil opstarten en dat het herstel van de bestemming slechts beoogd het financiële belang van hem te dienen. Reclamant stelt dat tegenover het financiële belang van de ondernemer afgewogen dient te worden met dezelfde belangen van omwonenden die de waarde van hun bezittingen daardoor zien dalen. Tot slot stelt reclamant dat de ontwikkelingen in het gebied, die gekenschetst worden als “verbrede plattelandsontwikkeling”, er toe behoren te leiden dat er een afweging van belangen dient plaats te vinden tussen de verkregen rechten van omwonenden ten opzichte van het belang van een bedrijf dat in feite al jaren niet meer bestaat. Reclamant geeft aan dat ook de zienswijzen van zijn buren en die van Milieudefensie als onderdeel van zijn zienswijze moeten worden beschouwd. Beoordeling: Door SRK Rechtsbijstand, Stichting Achmea Rechtsbijstand, DAS, de heer Van Rooijen, Milieudefensie Zuid-Oost Groningen, Familie Van der Weg, familie Veldman en de heer en mevrouw Olde Agterhuis zijn, deels gelijkluidende, zienswijzen ingediend die beogen te voorkomen dat aan het perceel Roelagerweg 2 een agrarische bestemming wordt gegeven die tevens intensieve veehouderij mogelijk maakt. Aanvullend daarop verzoeken enkele reclamanten om de grens tussen de bestemming Agrarisch 1 en 2 in noordelijke richting te verschuiven. Allereerst toont onderstaand kaartfragment de situatie zoals opgenomen in de ontwerpherziening van dit bestemmingsplan. Het in dat ontwerpplan op het perceel Roelagerweg 2 toegekende bouwperceel heeft de aanduiding bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf (bnab). Het bouwperceel is qua omvang afgestemd op het bouwperceel zoals eerder (bij de vaststelling in 2009) was opgenomen.
22
Ten aanzien van de door enkele reclamanten gevraagde wijziging van de begrenzing tussen de bestemmingen “Agrarisch 1” en “Agrarisch 2” wordt het volgende opgemerkt: Allereerst is het van belang om vast te stellen dat de voorgestelde gedeeltelijke herziening, zoals aangegeven in de publicaties en de toelichting geen betrekking heeft op de regels ten aanzien van de agrarische bestemmingen. De door reclamanten ingediende zienswijze ten aanzien van dit onderwerp hebben derhalve geen betrekking op de inhoud van de voorliggende gedeeltelijke herziening en zijn daarom geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Gezien de andere aspecten van de zienswijzen wordt kennelijk verondersteld dat het al dan niet aangeven van de bestemming “Agrarisch 2” van belang zou kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of intensieve veehouderij binnen die bestemming passend zou zijn. Dat is niet het geval. Ter informatie het volgende. Binnen de bestemming “Agrarisch 2” is een aantal beschermende bepalingen opgenomen die beogen te voorkomen dat binnen de bestemming gelegen gronden minder geschikt worden voor omzetting naar natuur voor zover die nodig zijn voor de ontwikkeling van de EHS. Het gaat daarbij met name om een vergunningensysteem voor het uitvoeren van werkzaamheden zoals diepploegen. Ook zijn er binnen de bestemming “Agrarisch 2” specifieke gebieden aangegeven die onderdeel zijn voor de inrichting van de EHS en op grond daarvan binnen de planperiode in aanmerking komen voor een wijziging naar de bestemming “Natuur”. Van een dergelijke wijzigingsbevoegdheid is in het gebied rond de Roelagerweg geen sprake. Milieudefensie lijkt in de zienswijze uit te gaan van de veronderstelling dat de doelstelling ten aanzien van verwening van functies juist betrekking heeft op het gebied met de bestemming “Agrarisch 2” waarbinnen intensieve veehouderij niet past. Deze veronderstelling is niet juist. Zowel binnen de bestemming “Agrarisch 1” als “Agrarisch 2” komen niet- grondgebonden agrarische bedrijven voor. Binnen de bestemming “Agrarisch 2” zijn de omvang van de bouwpercelen en de mogelijkheden voor uitbreiding wel beperkter dan binnen de bestemming Agrarisch 1. De in 2009 gegeven bestemming Agrarisch 2, aan de verschillende percelen, is overigens ook niet bedoeld om een als een soort bufferzone bescherming te bieden aan gronden met een andere bestemming zoals bos en bestemmingen voor recreatieve doeleinden. Aan de gronden binnen het bestemmingplan zijn zelfstandig werkende regels gegeven die bescherming bieden aan de belangen die met de bestemming worden gediend. Voor wat betreft de beoordeling van de zienswijzen die betrekking hebben op de wens om aan het perceel Roelagerweg 2 geen bestemming toe te kennen die intensieve veehouderij mogelijk maakt, is het van belang om duidelijkheid te verschaffen omtrent de ontwikkelingen rond het beroep bij de Raad van State en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak. Bij het raadsbesluit van 22 september 2009 is aan het bedrijf Roelagerweg 2 een (grondgebonden) agrarische bestemming gegeven met als motief dat er reeds jaren geen pluimveehouderij werd geëxploiteerd en dat er op grond daarvan geen aanleiding meer was om een aanduiding “SR” (zijnde speciale regeling ten behoeve van intensieve veehouderij) op te nemen die mogelijkheid zou bieden om (uitgaande van de vergunde situatie) het houden van vleeskuikens mogelijk te maken. De betreffende ondernemer stelde daartegen beroep in en beriep zich daarbij op het feit dat de exploitatie door omstandigheden was onderbroken en het de bedoeling is de activiteiten te hervatten. Feit is dat er tussen de datum van het raadsbesluit en de behandeling bij de Raad van State een milieuvergunning is afgegeven voor het plaatsen van heaters die (ook) nodig zouden zijn voor het voldoen aan regels van dierenwelzijn binnen een pluimveehouderij.
23
Bij de beoordeling van de vergunning had mede de vraag betrokken moeten worden of het aanbrengen van de voorzieningen nodig/gewenst waren ten behoeve van binnen het bestemmingsplan passend gebruik. Die beoordeling had niet plaatsgevonden maar inmiddels had de vergunning wel zgn. materiële rechtskracht verkregen. Dat betekent dat de vergunninghouder daar legaal gebruik van kan maken. Ter zitting is de vergunning mede aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat het voornemen bestond om de bedrijfsactiviteiten na een noodzakelijke onderbreking weer op te starten. De inbreng van betrokken heeft geleid tot de overweging van de Raad van State die als volgt luidt: “Ter zitting is vast komen te staan dat op 24 mei 2011 een omgevingsvergunning is verleend voor de realisering van heaters in de bedrijfsruimtes waar vleeskuikens worden gehouden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het standpunt van de raad ten tijde van de vaststelling van het plan dat geen zicht bestaat op hervatting van de intensieve veeteelt. De raad heeft deze twijfel ter zitting niet kunnen wegnemen. Derhalve is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.” De in de zienswijzen aangeven stelling dat de uitspraak van de Raad van State niet per definitie hoeft te leiden tot het aangeven van een bestemming die intensieve veehouderij mogelijk maakt, is juist. Bij de opstelling van de thans voorliggende (ontwerp)bestemmingsplan voor de gedeeltelijke herziening van het bestemmingplan Buitengebied 2009 lag de volgende benaderingswijze voor. Bij het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is er (voor wat betreft het onderdeel intensieve veehouderij) vanuit gegaan dat de bedrijven die beschikten over een geldige milieuvergunning positief zijn bestemd waarbij de uitgangssituatie ten aanzien van de ontwikkeling werd bepaald door het aantal dieren, de diersoort en het vergunde staloppervlak. Tot op dit moment beschikt het bedrijf aan de Roelagerweg 2 over een geldige milieuvergunning en kan de inrichting, door het uitvoering geven van de maatregelen die zijn opgenomen in de vergunning van 2011, geschikt gemaakt worden voor het huisvesten van mestkuikens. Gelet daarop is er voor gekozen om het bedrijf positief te bestemmen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat bij nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf tot de conclusie zou zijn gekomen dat dan niet gekozen zou worden voor de locatie aan de Roelagerweg 2. Dat ligt te meer voor de hand nu in de Provinciale omgevingsverordening op grond van een rechtstreeks werkende bepaling in dit gebied de vestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten. Dit deel van de gemeente ligt namelijk binnen het zogenaamde witte gebied volgens de gebiedenkaart intensieve veehouderij van de provincie (zie onderstaand fragment) Binnen deze witte gebieden mag niet worden voorzien in een toename van de stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij.
24
Mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen dient het volgende te worden overwogen. Het argument dat er een conflict zou zijn tussen de bestemming voor een intensieve veehouderij en de bestemming “Agrarisch 2” kan niet worden gevolgd. Binnen de bestemming “Agrarisch 2” zijn diverse functies toegestaan. Waaronder intensieve veehouderijbedrijf voor zover die als zodanig is aangeduid. In tegenstelling tot wat reclamanten aanvoeren kan niet gesteld worden dat de aanwezigheid van een pluimveehouderij op zich leidt tot een verstoring van een harmonieuze verwevenheid van functies. Bepaalde gelimiteerde vormen van intensieve veehouderij maken volgens het bestemmingsplan immers deel uit van die verweving van functies. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij de opstelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is gekozen voor een functie die primair in het buitengebied horen (zoals de agrarische functies) en toegevoegde functies (zoals recreatie, zorg en wonen). De aan de orde zijnde planherziening voorziet niet in de wijziging van agrarische bestemmingen, het toevoegen van natuurgebieden of gebieden die daarvoor in aanmerking zouden moeten komen en eveneens niet in een wijziging van het systeem van primaire en toegevoegde functies in het buitengebied. Voor zover de zienswijzen veranderingen daarin beogen hebben die betrekking op elementen die geen onderdeel vormen van de planherziening en zijn die geen reden om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In de zienswijze van de Milieudefensie wordt expliciet gevraagd om een bestemming wonen met de mogelijkheid van een caravanstalling toe te kennen. Daarvoor is geen aanleiding. De aanwezige bebouwing is gebouwd voor agrarische bedrijfsactiviteiten en is daarvoor nog steeds geschikt . De betrokken ondernemer beschikt over bij het bedrijf behorende grond en wenst de agrarische bestemming te behouden. In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is overigens ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, zodra dit aan de orde is, de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen waarbij aan huis verbonden activiteiten (waaronder stalling en opslag) zijn toegestaan. Voor wat betreft het al dan niet aangeven van een bestemming die intensieve veehouderij mogelijk maakt wordt het volgende opgemerkt: Het staat buiten twijfel dat er sedert 1999 geen sprake meer is van het houden van vleeskuikens op de bestaande locatie. Er staan naast de bedrijfswoning twee schuren die, dan wel met enige
25
technische aanpassingen weer geschikt zijn voor de huisvesting van pluimvee, worden gebruikt voor de stalling van caravans. Via verschillende websites worden potentiële huurders verwezen naar dit bedrijf. De milieuvergunning van 2011 is verleend zonder dat er toetsing heeft plaatsgevonden aan de bestemmings- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Op grond daarvan behoefte aan het bestaan van die vergunning geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend om te kunnen bepalen of de bedrijfsactiviteiten al dan niet worden voortgezet. Ook na de uitspraak van de Raad van State is niet van enige feitelijke activiteit gebleken die er op duidt dat de betrokken ondernemer het houden van vleeskuikens zou willen hervatten. Door verschillende reclamanten is aangegeven dat de betrokken ondernemer heeft aangegeven niet voornemens te zijn zelf de pluimveehouderij weer op te starten. Ook in contacten met het gemeentebestuur heeft hij zich op vergelijkbare manier uitgelaten. Op grond daarvan dient te worden gesteld dat het nalaten van enige activiteit, die wijst op het tegendeel, aan betrokkene behoort te worden tegengeworpen. Hij heeft zijn rechten reeds voor de vaststelling van het bestemmingsplan verwerkt en hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om alsnog, na de uitspraak van de Raad van State, het tegendeel aan te tonen. Daarbij kan worden opgemerkt dat zelfs de technische voorzieningen die noodzakelijk zijn (en in 2011zijn vergund) om dieren overeenkomstig de wettelijke eisen te huisvesten, niet zijn aangebracht. Door geen enkele activiteit te ondernemen die duidt op een hervatting van de bedrijfsactiviteiten heeft de ondernemer bewust het risico genomen dat de gemeente op enig moment, in de lijn van de eerdere uitspraak van de gemeenteraad, zou concluderen dat er sprake is van feitelijke bedrijfsbeëindiging en er daarom reden zou ontstaan om de bestemming te wijzigen. Bij deze benadering is het reëel om in de overwegingen te betrekken of er in dit geval sprake is van een situatie waarbij het intrekken van de milieuvergunning in het licht van recente jurisprudentie in de rede zou liggen. Het bedrijf zou dan geacht worden te bestaan op grond van het feit dat nog een vergunning aanwezig is die redelijkerwijs al lang ingetrokken had kunnen zijn. In enkele zienswijzen wordt voor wat betreft die element verwezen naar de uitspraak van de Raad van State nr. 201402849/1/a4. Daarin kwam de Bestuursrechter tot de conclusie dat een vergunning kon worden ingetrokken toen geconstateerd werd dat er gedurende drie achtereenvolgende jaren geen gebruik was gemaakt van een omgevingsvergunning. In het concrete geval was sprake van de aanwezigheid van garageboxen in een varkensstal. Betrokkene kon niet aantonen dat in die periode wel varkens werden gehouden en het feit dat op ieder moment weer varkensrechten konden worden gekocht en weer met de bedrijfsactiviteiten kon worden gestart waren geen grond om de vergunning in stand te laten. Terecht merken reclamanten op dat de hiervoor genoemde uitspraak in hoge mate vergelijkbaar is met die van het bedrijf aan de Roelagerweg 2. Ook hier is er sprake van dat er gedurende meer dan 3 jaar geen dieren worden gehouden en de schuren gedurende die periode als caravanstalling in gebruik zijn. Wanneer uitgegaan wordt van de optiek dat er sprake is van herstart van een intensief veehouderijbedrijf die gelijk staat met een nieuw-vestiging, dan ligt het voor de hand om bij de beoordeling, of een positieve bestemming dient te worden gegeven, ook de elementen te betrekken die, onder andere in het de zienswijze van Milieudefensie, als overzicht zijn opgenomen.
26
Op grond van het feit dat het gebied in de Provinciale omgevingsverordening is aangegeven als zgn. wit gebied is de vestiging van een nieuw bedrijf uitgesloten. Met reclamanten moet worden geconcludeerd dat er in 2011 een milieuvergunning is verleend zonder dat er is getoetst aan de gebruiksbepaling van het bestemmingsplan. Eerst ter zitting bij de Raad van State is deze vergunning aangevoerd als zijnde een bewijs/indicatie dat de ondernemer voornemens was het bedrijf weer op te starten. Dat heeft geleid tot de overweging van de Raad van State dat door de gemeente onvoldoende is aangetoond dat er sprake was van een bedrijfsbeëindiging. Geconstateerd moet worden dat in de periode na de uitspraak door betrokkene geen enkele stap is ondernomen om de exploitatie weer ter hand te nemen. In die periode is wel de exploitatie van het bedrijf als caravanstalling voorgezet en bij potentiele huurders onder de aandacht gebracht. Bij een nadere analyse van de gebruiksmogelijkheden is komen vast te staan dat de meest oostelijk gelegen schuur destijds niet is komen te vallen binnen het gebied van het bouwvlak dat getroffen is door de gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan Buitengebied 1986 Dat betekent het volgende: De meest oostelijk gelegen schuur ligt buiten het bouwvlak van het bestemmingsplan Buitengebied 1986 en valt daarmee onder het overgangsrecht van dit bestemmingsplan. Op grond van dat overgangsrecht mocht het toen bestaande gebruik worden voortgezet. Geconstateerd moet worden dat het gebruik van deze schuur ten behoeve van de pluimveehouderij reeds jaren geleden is beëindigd. Volgens standaard jurisprudentie dient te worden geconcludeerd dat een langdurig onderbreking van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik leidt tot het vervallen van het op grond van het overgangsrecht toegestane gebruik. Daarmee kan er rechtens geen aanspraak meer worden gedaan om de meest oostelijke schuur voor intensieve veehouderij te gebruiken. Nu ondubbelzinnig is komen vast te staan dat er geen sprake meer is van een in bedrijf zijnd intensief veehouderijbedrijf, er reeds jaren sprake is van de uitoefening van een andere type bedrijf, de ondernemer niet de voorzieningen heeft aangebracht die conform de milieuvergunning voor de pluimveehouderij noodzakelijk zijn, er overigens geen enkele actie is ondernomen die het op enigerlei wijze aannemelijk maken dat er van een herstart van het bedrijf sprake zou zijn moet de conclusie worden getrokken dat er van een bedrijfsbeëindiging sprake is. Deze bedrijfsbeëindiging heeft in feite plaatsgevonden op het moment dat de dierproductierechten zijn verkocht en de bedrijfsbebouwing heeft ingericht voor de opslag van caravans. Ook de mededeling van de betrokken dat hijzelf niet zelf voornemens is om opnieuw pluimvee te willen houden mag daarbij te worden meegewogen. Deze mededeling doet ook afbreuk aan de zijn suggestie dat er sprake zou zijn van een voorgenomen herstart die heeft geleid tot de overweging van de Raad van State dat de gemeente de bedrijfsbeëindiging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Betrokkene heeft ruim de tijd gehad het bedrijf weer op te starten en daarmee duidelijk te maken dat de bedrijfsbeëindiging van ruim 15 jaar geleden ongedaan is gemaakt De hiervoor aangegeven argumenten geven aanleiding om de aanduiding sa-bnab te laten vervallen waardoor er een bouwperceel met een grondgebonden agrarische bestemming in het plan wordt opgenomen.
27
Voorstel: De ingediende zienswijzen geven aanleiding om het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen en de aanduiding sa-bnab te laten vervallen. Tevens in bijlage 8 (toetsingsbijlage intensieve veehouderij) het bedrijf aan de Roelagerweg achterwege te laten. 2.16. De heer H.A. Schiphuis en mevrouw P.A. Schiphuis- van Nieff Zuiderdiep 392 9571 BX Tweede Exloermond Samenvatting zienswijze Reclamanten geven in een tweetal zienswijzen aan bezwaar te hebben tegen het ontwerpbestemmingsplan ten aanzien van de percelen Borgerweg 36 en 44. In de zienswijze is niet aangegeven waaruit de bezwaren bestaan. Betrokkenen hebben gevraagd om een termijn van ten minste 6 weken om de motivering aan te vullen omdat het gaat om complexe wijzigingen. In een aanvullende brief gedateerd op 10 juli 2015 (ingekomen op 29 juli 2015) hebben reclamanten ten aanzien van het perceel Borgerweg 44 in Ter Apel, aangegeven dat er bezwaren bestaan tegen de planwijziging omdat daardoor het maximale aantal m2 aan bebouwing door de planwijziging wordt beperkt. Tevens geeft reclamant aan dat er minder vrijheid is van materiaalkeuze bij het afwerken van gevels en/of dakbedekking. Reclamant herhaalt dat de aanduiding sba-wh niet hoort bij de betreffende woning. Beoordeling: Het betreft panden die in het oorspronkelijke plan zijn aangegeven met de bestemming Wonen-voormalig boerderijpand. Die bestemming is in het ontwerpbestemmingsplan vervallen en de percelen zijn ondergebracht in de bestemming Wonen. In de regels voor die bestemming zijn verschillende aanpassingen opgenomen. Reclamanten geven in hun zienswijze geen indicatie tegen welke elementen bezwaren bestaan hetgeen wel noodzakelijk is om tot ontvankelijkheid van de zienswijze te kunnen besluiten. Aan reclamanten is tot 25 juli 2015 gelegenheid gegeven om de motivering van de zienswijze aan te vullen. Die termijn is in overeenstemming met een algemeen aanvaarde gedragslijn. Binnen de gestelde termijn is geen nadere motivering of aanvulling ontvangen. Voor wat betreft de aanvulling op de zienswijze dient, in verband met het mogelijke vervolg van de juridische procedure, worden opgemerkt dat dat deel van de zienswijze niet binnen de daarvoor geldende termijn is binnengekomen en eveneens niet binnen de aan hen gegeven termijn die eindigde op 25 juli 2015. Van de nu aangegeven bezwaren is eveneens geen aanduiding te vinden in de zienswijze die wel tijdig is binnengekomen. Overwogen zou kunnen worden de buiten de gestelde termijnen ingekomen aanvulling aanleiding is voor een ambtelijk voorstel tot aanpassing. Reclamanten hebben in een eerdere inspraakreactie ook al aangegeven dat zij bezwaar hebben tegen de aangegeven aanduiding sba-oh. Verwezen wordt naar het antwoord op de inspraakreactie. Er is geen aanleiding om op grond van de gemaakte opmerking in de aanvulling op de zienswijze voor te stellen het plan gewijzigd vast te stellen. Reclamant stelt dat er voor zijn pand vallend onder de vigerende bestemming “WonenVoormalige boerderijpanden” een groter bebouwd oppervlak mogelijk zou dan onder de nu, in het ontwerpplan, aangegeven bestemming Wonen.
28
Dat is niet juist. Onder de vigerende bestemming is verandering (waaronder uitbreiding) van de oppervlakte van het hoofdgebouw niet mogelijk. Dat geldt eveneens voor bijgebouwen met een oppervlakte van meer dan 70 m2. Ook kan reclamant geen gebruik maken van de ontheffingsmogelijkheden ten behoeve van bijbehorende aanbouw, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Er staat op het erf reeds een bijgebouw met een oppervlakte van plm. 140 m2. Uitbreidingsmogelijkheden zijn alleen van toepassing wanneer er minder dan 100 m2 aan bijgebouwen staat of minder dan 140 m2 wanneer er sprake zou zijn van mantelzorg. Uit de planregels kan op zich niet de conclusie worden getrokken dat er een beperking is ten aanzien van het materiaalgebruik bij verbouw of vervangende nieuwbouw. Noch in het vigerende, noch in het ontwerpbestemmingsplan zijn regels ten aanzien van het materiaalgebruik opgenomen. De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijving onder b kan overigens, evenals de nu aangepaste regels in het ontwerpbestemmingsplan, via het toepassen van het welstandstoezicht leiden tot bepaald materiaalgebruik. De regels verschillen op dat punt niet in overwegende mate. Voorstel: De ingediende zienswijzen niet ontvankelijk te verklaren. De aanvulling op de zienswijze geeft overigens ook geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 2.17. De heer B.G. Mulder Ruiten A kanaal West V 2 9561 TP Ter Apel Samenvatting zienswijze Reclamant vraagt om de bestemming Agrarisch 1 in de buurt van zijn perceel te wijzigen in Agrarisch 2 omdat hij veronderstelt dat binnen de bestemming Agrarisch 1 zowel grondgebonden als niet grondgebonden agrarische activiteiten mogen plaatsvinden waardoor hij schade zou leiden. Ook zou een bestemming Agrarisch 2 een grotere bescherming inhouden van zijn recreatieve activiteiten mede omdat binnen de bestemming Agrarisch 1 ongewenste effecten zouden kunnen ontstaan. Reclamant stelt dat zijn perceel met recreatie en natuurontwikkeling volledig onbeschermd is binnen de agrarische bestemming. Allereerst moet worden opgemerkt dat de voorgestelde gedeeltelijke wijziging, zoals aangegeven in de publicaties en de toelichting geen betrekking heeft op de regels ten aanzien van de agrarische bestemmingen en de mogelijkheden voor agrarische bedrijven. De door reclamant ingediende zienswijze heeft derhalve geen betrekking op de inhoud van de voorliggende gedeeltelijke wijziging en is daarom geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Gezien het vervolg van de zienswijze beoogt reclamant een recreatieve bestemming te krijgen op zijn perceel en wordt kennelijk verondersteld dat het al dan niet aangeven van de bestemming Agrarisch 2 daarvoor van belang zou kunnen zijn. Dat is onjuist. Ter informatie het volgende: Binnen de bestemming Agrarisch 2 is een aantal beschermende bepalingen opgenomen die beogen te voorkomen dat binnen de bestemming gelegen gronden minder geschikt worden voor omzetting naar natuur voor zover die nodig zijn voor de ontwikkeling van de EHS. Het gaat daarbij met name om een vergunningensysteem voor het uitvoeren van werkzaamheden als diepploegen. Zowel binnen de bestemming Agrarisch 1 als Agrarisch 2 komen nietgrondgebonden agrarische bedrijven voor.
29
Wat daar ook van zij, de in 2009 gegeven bestemming Agrarisch 2 aan de verschillende percelen is niet bedoeld om een bescherming te bieden aan gronden met een andere bestemming zoals bos en bestemmingen voor recreatieve doeleinden. In de zienswijze van reclamant wordt het verzoek gedaan om aan een deel van zijn perceel een recreatieve bestemming te geven. Op de bij de zienswijze overgelegde tekening is aangegeven aan welk gedeelte een bestemming zou moeten worden gegeven die het exploiteren van een camping mogelijk maakt. Reclamant merkt terecht op dat recreatief gebruik als kleinschalige camping mogelijk is gemaakt en daarmee het betrokken gedeelte van het perceel niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt en zal worden gebruikt. Hoewel het ontstaan van de feitelijke situatie, bij een voorbeeld dat reclamant noemt, anders is, kan hem worden nagegeven dat er thans op beide plaatsen sprake is van een camping. Ook geeft hij aan dat er ter plaatse van het aangegeven bouwperceel geen sprake meer is van de exploitatie van een agrarisch bedrijf met uitzondering van de stalling van een aantal landbouwmachines. Binnen het kader van de voorgestelde aanpassing van het bestemmingsplan, onder andere bedoeld voor de afstemming het bestemmingsplan aan het feitelijke geaccepteerde gebruik, doet reclamant er terecht een beroep op om te bezien of een wijziging van de bestemming, zoals door hem aangegeven, dient te worden overwogen. Reclamant heeft vergunning gekregen voor de inrichting van het op de kaart aangegeven gedeelte van het perceel voor de inrichting van een kleinschalige camping. Die is feitelijk als zodanig ingericht. Reclamant geeft aan dat het agrarische bouwperceel kan vervallen omdat die ruimte niet meer nodig is voor de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf. Ook kan worden vastgesteld dat er voor wat betreft de beperkingen voor omliggende bedrijven geen verschil bestaat tussen een kleinschalige camping als onderdeel van een agrarisch bedrijf en een camping die als zodanig is bestemd. Volgens standaard jurisprudentie wordt een camping niet gezien als een geurgevoelig object omdat er geen sprake is van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf. Om die reden behoeft dan ook tegen het formeel aangeven van een recreatieve bestemming geen bezwaar te bestaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat de vanuit de situatie dat er sprake is van een bij een woning behorende (mini)camping waarbij er geen reden is om een bedrijfswoning op de recreatieve bestemming toe te staan. Tijdens de hoorzitting heeft reclamant aangegeven dat de agrarische activiteiten per 1 oktober 2015 zullen zijn beëindigd. In verband daarmee heeft hij ook schriftelijk verzocht om de bestemming van de (voormalige) boerderij een woonbestemming te geven. Daartegen bestaat geen bezwaar. In het bestemmingsplan is reeds een mogelijkheid aanwezig om een dergelijke wijziging van de bestemming te bewerkstelligen. De omzetting van de bestemming heeft geen nadeel voor omliggende bestemmingen en het ligt voor de hand onnodige procedures te voorkomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de voorliggende aanpassing van het bestemmingsplan juist mede is bedoeld om deze feitelijke verandering passend in het bestemmingsplan op te nemen. Voorgesteld besluit: Het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen in die zin dat aan het door reclamant aangegeven gedeelte van zijn perceel de bestemming Recreatie – 1 wordt gegeven. (met de aanduiding dat geen bedrijfswoning is toegestaan) Overigens geeft de zienswijze geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Als ambtelijke wijziging wordt voorgesteld om het resterende gedeelte van het oorspronkelijke agrarisch bouwperceel aan te geven met de bestemming “Wonen”
30
2.18. De heer B.G. Mulder Ruiten A kanaal West V 2 9561 TP Ter Apel Samenvatting zienswijze Reclamant vraagt in zijn zienswijze om de aanduiding “streekeigen” voor zijn pand te schrappen. Hij stelt dat er op 15 april 2015 een sloopmelding is gedaan en daaraan zijn verder geen voorwaarden verbonden. Beoordeling: Het doen van een sloopmelding heeft betrekking op de milieutechnische aspecten en heeft geen betrekking op de regels die gelden ten aanzien van eventueel vervangende nieuwbouw. In het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2009” is voor dit perceel een agrarische bestemming aangegeven waarbij is bepaald dat voor de voormalige boerderijpanden geldt dat de bestaande hoofdvorm (oppervlakte, bouw-/goothoogte en dakhelling) als bouwbepalingen bepalend zijn. Dat betekent dat bij vervangende nieuwbouw niet mag worden afgeweken van die maten van de bestaande boerderij op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Indien en voor zover reclamant veronderstelt dat na het slopen van het pand andere regels gelden dan is dat niet juist. In het ontwerpbestemmingsplan zijn ten aanzien van verbouw en vervanging genuanceerdere regels opgenomen. Reclamant geeft in de zienswijze niet (op enigerlei wijze) gemotiveerd aan dat bij de beoordeling van zijn pand van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Er is op grond van het vorenstaande geen aanleiding om het plan gewijzigd van te stellen. Voorstel: De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
31
3. Ambtelijke voorstellen tot gewijzigde vaststelling. 3.1. In de planregels van het vigerende bestemmingsplan is in de bestemmingen Agrarisch -1 en Agrarisch-2 zonder uitzondering een dakhelling van minimaal 300 voorgeschreven. Uit welstandsoverwegingen kan het van belang zijn om daarvan af te wijken en o.a. voor bebouwing die een verbinding vormen tussen gebouwen met een kap een plat dak toe te staan. Voorgesteld wordt om bij omgevingsvergunning van die bepalingen af te wijken. Aan het betreffende bouwschema (artikel 3.2.1. en 4.2.1_wordt aan de verplichte dakhelling een asterix toegevoegd met de tekst: “ over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² mag een bedrijfsgebouw of overkapping worden voorzien van een platte afdekking”. 3.2. In de bouwregels bij de bestemming Wonen is aangegeven dat de maximale oppervlakte aan hoofdgebouwen met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten hoogste 300 m2 mag bedragen. De ontheffingsmogelijkheden onder artikel 31, c en d hebben geen functie meer en waren reeds bij het ontwerp van dit bestemmingsplan vervallen. Om diezelfde reden kan ook lid a. achterwege blijven (vergroting bestaande oppervlakte hoofdgebouw tot ten hoogste 125%). Voorgesteld wordt die regel bij de vaststelling te schrappen. 3.3. Voor de karakteristieke en streekeigen bebouwing en de gebouwen met een oorspronkelijke hoofdvorm zijn o.a. bij de bestemming Wonen daarop afgestemde regels opgenomen die verbouw en vervanging van dat type bebouwing mogelijk te maken. In de regels zijn randvoorwaarden opgenomen die de kwaliteit van de bebouwde omgeving beschermt. In de bestemmingen Agrarisch 1 en Agrarisch 2 zijn de vergelijkbare beschermende regels voor gebouwen met een oorspronkelijke hoofdvorm abusievelijk niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Voorgesteld wordt bij de vaststelling aan de betreffende artikelen toe te voegen: “ indien sprake is van een boerderijpand met een oorspronkelijke hoofdvorm, alsmede voor de in dezelfde bouwstijl gebouwde bijbehorende bouwwerken (en geen aanduiding “karakteristiek ”of “streekeigen” is aangegeven) gelden de volgende bouwregels: de oppervlakte, goothoogte en dakhelling zal ten minste en ten hoogste voldoen aan de bestaande hoofdvorm dan wel een daarmee minimaal gelijkwaardige hoofdvorm voor wat betreft de streekeigen vormgeving waarbij deels buiten de bestaande plattegrond mag worden gebouwd” Vanwege de gelijkluidende bepalingen in een aantal niet-agrarische bedrijfsbestemmingen wordt verder voorgesteld deze bepaling eveneens toe te voegen aan de navolgende bestemmingen: Bedrijf (artikel 5) Bedrijf-Agrarisch (artikel 6) Kwekerij (artikel 7) Bedrijf-Manege (artikel 8) Cultuur en Ontspanning (artikel 11) Detailhandel (artikel 12) Dienstverlening – Agrarisch (artikel 13) Horeca (artikel 14) Maatschappelijk (artikel 15)
32
3.4. Er is in het bestemmingplan bij de onderscheiden agrarische bedrijfsbestemmingen een maximale oppervlakte voor een bedrijfswoning opgenomen van 150 m2. Voor nieuwe bedrijfswoningen is deze bepaling adequaat. Door de nieuwe benadering van een gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken kunnen binnen de bestemming Wonen de voormalige boerderijpanden geheel als woonruimte in gebruik worden genomen ook al is de oppervlakte meer dan 150 m2. Het is onlogisch dat bestaande boerderijen op een agrarisch erf niet geheel als woning ingericht zouden kunnen worden. Voorgesteld wordt daarom de regels op dat punt aan te passen door aan de artikelen 3.2.1 en 4.2.1. de volgende bepaling toe te voegen: “ tenzij de bedrijfswoning inpandig is gevestigd in het oorspronkelijke boerderijpand, in welk geval de oppervlakte van de bedrijfswoning ten hoogste gelijk is aan de oppervlakte van het oorspronkelijke boerderijpand.” Volledigheidshalve merken wij op dat in de niet-agrarische bedrijfsbestemmingen reeds een bepaling is opgenomen waarin het volgende staat: “de oppervlakte van een bedrijfswoning zal niet meer bedragen dan 150 m2 , tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen”. Deze bepaling was alleen nog niet opgenomen in de bestemming ‘Bedrijf’. Voorgesteld wordt deze ook daar toe te voegen. 3.5. Door de gemeenteraad is op 23 juni 2015 een motie aangenomen waarin is overwogen dat inwoners in staat moeten zijn om in hun eigen energiebehoefte te voorzien en wordt geconstateerd dat de huidige bestemmingsplannen in een aantal situaties belemmerend werken voor de realisatie van zonneweides. Ook het bestemmingsplan Buitengebied kent formele beperkingen wanneer buiten de dakvlakken zonnepanelen worden geplaatst en een deel van de opbrengst wordt geleverd aan de energiemaatschappij. Voorgesteld wordt om bij de vaststelling in de algemene gebruiksregel de volgende regel op te nemen: Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend: kleinschalige duurzame energiewinning, waarbij gebruik ten behoeve van de opwekking van windenergie niet is toegestaan Voorts wordt daarbij aan artikel 1 de volgende definitie toegevoegd: kleinschalige duurzame energieopwekking (nieuw): winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte; 1.14
3.6. Tijdens de periode van voorbereiding zijn nieuwe luchtfoto’s beschikbaar gekomen. Het ligt voor de hand de feitelijke, meest recente situatie, te betrekken bij de planwijziging. Daarbij gaat het met name om situaties waarvoor de planwijziging, mede, is bedoeld, namelijk correcties van feitelijke afwijkingen. In het ontwerpbestemmingsplan zijn reeds ten gevolge van die keuze de bij woningen ingerichte tuinen onderdeel gemaakt van de woonbestemming. Bij het vergelijken van de plankaart met de luchtfoto’s zijn nog een aantal afwijkingen geconstateerd die eveneens aangepast behoren te worden. Een uniforme benadering wordt van belang geacht.
33
Voorgesteld de verbeelding op dit punten gewijzigd vast te stellen. Een bijlage met de adressen waar een dergelijke wijziging is meegenomen is aan dit voorstel tot ambtelijke aanpassingen gevoegd. 3.7. Aanpassing toelichting: Wij stellen u voor de plantoelichting aan te passen en aan te vullen op basis van uw besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan. 3.8. Mestsilo’s. Algemeen geldt dat mestsilo’s zoveel mogelijk binnen de agrarische bouwpercelen moeten worden gerealiseerd. Gelet op de eerdere uitspraak van de Raad van State over een concreet geval én in verband met de aanwezigheid van enkele mestsilo’s buiten de agrarische bouwpercelen is binnen de bestemmingen Agrarisch-1 en Agrarisch-2 op de algemene verbodsbepaling voor het plaatsen van mestsilo’s de volgende uitzonderingsbepaling opgenomen: “ tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestsilo", in welk geval een mestsilo buiten het bouwvlak is toegestaan; ” 3.9. Vanwege de afstemming van de recreatieve bestemmingen Recreatie-2 en Recreatie-3 waarbij horeca als nevenactiviteit is toegestaan, is het gewenst om de uitsluiting van mogelijk overlast gevende vormen van horeca, reeds opgenomen in Recreatie-3, ook in Recreatie-2 op te nemen: “aan lid 23.1. onder b nummer 5 wordt de volgende tekst toegevoegd: ',niet zijnde dancings, bar-dancings, discotheken en naar de aard daarmee gelijk te stellen zware horecafuncties;'. “: 3.10 Binnen de bestemming Wonen-1 is het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak als strijdig gebruik opgenomen. In verband met de toepassing daarvan is de volgende definitie aan artikel 1 toe te voegen: paardrijbak (nieuw): een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed (of daarmee vergelijkbaar materiaal) met een omheining in de vorm van een hekwerk (ander bouwwerk) en/of verlichting; 1.19
3.11 1.21 bestaand (nieuw) De definitie ten aanzien van “bestaand” wordt gewijzigd en afgestemd op de tekst van de provinciale Omgevingsverordening Onder bestaand wordt verstaan: a. Bebouwing die op het tijdstip van ter inzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan;
34
b. Gebruik van gronden en bebouwing dat op het tijdstip van het van kracht worden van het gebruiksverbod bestond, met uitzondering van gebruik dat in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan; 3.12 Binnen de bestemming Agrarisch-1 en Agrarisch-2 dient ter afstemming op de verbeelding in de planregels de volgende bepaling te worden toegevoegd: “het gebruiken van de gronden ten behoeve van de bestemming Agrarisch-1 / Agrarisch - 2 zonder aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in bijlage 10, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting"; Het betreft hier de aanleg van enkele erfinrichtingsplannen voor een goede landschappelijke inpassing. 3.13 In enkele wijzigingsbepalingen van het vigerende plan werd nog verwezen naar de bestemming ‘Wonen-Voormalige boerderijpanden’. Deze bestemming komt thans niet meer terug. Voorgesteld wordt de relevante zinsnede achterwege te laten. 3.14 Ter verruiming van de functiemogelijkheden binnen de bestemming Maatschappelijk dienen ook bijbehorende bedrijfswoningen te worden toegestaan en wel door toevoeging van lid g: g. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor mantelzorg, logiesverstrekking, dan wel een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit die zijn genoemd in bijlage 6; Hierbij horen het opnemen van de navolgende specifieke gebruiksregels, toe te aan artikel 19.4: d. e.
f.
het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning; het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien: 1. het bedrijf of beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning; 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m² bedraagt, met dien verstande dat delen van bedrijfswoningen en/of bijbehorende bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet worden gebruikt voor het wonen ook mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit; 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt; 4. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft bij een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden; het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandig.
Bestemmingsplan Buitengebied, gedeeltijke herziening 2015
35
Lijst met wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan Behoort bij : Reactienota zienswijzen; ambtelijke aanpassingen 3.6. Venneweg 4
vgl. bij minicamings elders; Recreatie aangegeven
Onstwedderweg 23
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Onstwedderweg 21
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Onstwedderweg 19
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Onstwedderweg 17
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Onstwedderweg 15
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Wollingehuizerweg 95
woonbestemming qua vorm aangepast
Wollingboerweg 22/24
bouwperceel gecorrigeerd naar werkelijke legale situatie
Zwarteweg Zuid 2
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Zwarteweg Zuid 4
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Wollingboerweg 58
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Vlagtwedderstraat 8
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Bourtangerstraat 24
woonbestemming gelijk getrokken met erf buurperceel
Bourtangerstraat 5
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Ruiten A kanaal West I nr 4
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Lammertsweg 9
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Veelerveensterweg 13
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Oude Veendijk 4
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Lammertsweg 15
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Vlagtwedderstraat 29
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Vlagtwedderstraat 42
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Oude Jodenkerkhof 1a
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Oude Jodenkerkhof 2
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Oude Jodenkerkhof 3
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Piketlaan 6
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Bisschopsweg 39
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Bischopsweg 46
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Bisschopsweg 42
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Zodenpadweg 13
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
2e Pallertweg2
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
2e Pallertweg 4
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
2e Pallertweg 6
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
1e Pallertweg 27
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Wollingboerweg 11
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Burg Buiskoolweg 39
bestemming aangepast aan kadastrale grens
Ruiten A Kanaal West 3 nr. 12
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Rijsdammerweg 18
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Molenkampenweg 7
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Leemdobber 22
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Hanekampenweg 1
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Lammerweg 3
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Overwijksterweg 8
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
perceel achter Wollinghuizerweg 66
bestemming Bos omgezet naar Agrarisch 2
Borgertangerweg 10
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
36
Jipsingboertangerweg 28a
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Jipsingboertangerweg 33
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
G Buwaldaweg 12
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
G Buwaldaweg 14
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Jipsingboertangerweg 151
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Jipsingboertangerweg 157
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Voorbeetseweg 65
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Beetserweg 86
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Schaalbergerweg 30
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Slegplakkenweg 1
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Beetserweg 77
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Borgerweg 40
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Borgerweg 24
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Zuidveldweg 11
bestemming aangepast aan feitelijke situatie
Zuidveldweg 27
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Lauderhokweg 5
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Veenweg 23
bouwvlak aangepast aan feitelijke situatie
Ruiten A Kanaal Oost V nr 9
bouwvlak aangepast aan feitelijke situatie
Wischluiweg 3
woonbestemming aangepast aan kadastere
Sellingerstraat 3
woonbestemming aangepast aan kadastrale grens
Selllingerstraat 13
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Sellingerstraat 15
bestemming veldschuur aangegeven
Ruiten A Kanaal Oost V nr 5
bouwvlak aangepast zodat schuur daar binnen valt
Veenweg 48
woonbestemming aangepast aan kadaster en feitelijke situatie
De Bruilweg 2
woonbestemming aangepast aan kadaster en feitelijke situatie
Moersloot 32
woonbestemming aangepast aan kadaster en feitelijke situatie
Moersloot 50
woonbestemming aangepast aan kadaster en feitelijke situatie
Moersloot 97
woonbestemming aangepast aan feitelijke situatie
Munnekemoer 14
bestemming Wonen aangegeven/ bebouwing uitgesloten
Munnekemoer 11
bestemming Wonen aangegeven/ bebouwing uitgesloten
Munnekemoer 10
bestemming Wonen aangegeven/ bebouwing uitgesloten
Sellingen, 15 september 2015