Ministerie van Justitie
Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Datum Ons kenmerk Uw kenmerk Bijlage(n) Onderwerp
13 maart 2008 5533238/08 2070810280, 2070810290 en 2070811940 3 Beantwoording Kamervragen over na het veroorzaken van een fataal ongeval in het buitenland doorrijden in Nederland
Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Telefoon (070) 3 70 79 11 Fax (070) 3 70 79 00
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
Hierbij zend ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat, het antwoord op de vragen van de Kamerleden Teeven en De Krom (beiden VVD) aan de ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat over het na het veroorzaken van een fataal ongeval in het buitenland mogen blijven doorrijden in Nederland. (Ingezonden 1 februari 2008 onder nummer 2070810280), het antwoord op de vragen van het Kamerlid De Roon (PVV) over rechtsongelijkheid na invordering rijbewijs. (Ingezonden 1 februari 2008 onder nummer 2070810290) en het antwoord op de vragen van de Kamerleden De Wit en Roemer (beiden SP) over internationale samenwerking inzake ontzegging van rijbevoegdheid. (Ingezonden 18 februari 2008 onder nummer 2070811940).
De Minister van Justitie,
5523545/07/13 januari 2008
Antwoorden van de minister van Justitie mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat op de vragen van de leden Teeven en De Krom (beiden VVD) over het na het veroorzaken van een fataal ongeval in het buitenland mogen blijven doorrijden in Nederland. (Ingezonden 1 februari 2008; nr. 2070810280). Vraag 1 Deelt u de mening dat in Europees verband prioriteit zou moeten worden gegeven aan het doorgeven van informatie rondom veroorzakers van ernstige ongevallen uit derde (EU)landen door het land waarin het ongeval plaats vond aan het land waar de veroordeelde woont? 1) Vraag 2 Deelt u de mening dat het regelen van de (spontane) uitwisseling van dit soort informatie zou kunnen door de justitiele documentatieregisters bij bepaalde misdrijven aan elkaar te koppelen op basis van naam-, adres- en woonplaatsgegevens? Bent u voornemens de landelijk officier van justitie voor verkeer te verzoeken hiertoe te komen met een plan, waarbij tevens rekening wordt gehouden met privacybelemmeringen die eventueel moeten worden weggenomen? Antwoord 1 en 2 Alvorens in concreto op de vragen in te gaan zou wil ik benadrukken dat het uitwisselen van politiële en justitiële informatie alleen kan wanneer daarvoor een juridische grondslag bestaat. Dat geldt zowel binnen de Europese Unie als met derde landen. Binnen de Europese Unie bestaat reeds een aantal van deze juridische grondslagen. Nederland heeft daarnaast met een aantal derde landen rechtshulpovereenkomsten waarin de mogelijkheid om informatie uit te wisselen wordt geregeld. Nu het hier om uitwisseling met Duitsland gaat zal ik mij in mijn antwoord beperken tot de relevante EU-instrumenten en de bilaterale afspraken die Nederland heeft met Duitsland. De noodzaak tot doorwerking van opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid buiten het eigen grondgebied van een lidstaat heeft binnen de Europese Unie de aandacht. In het Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags Programma uit 2005 wordt aangekondigd dat er in 2006 een voorstel zal worden gedaan voor een kaderbesluit betreffende de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid (PbEG C 198). Tot op heden is dat voorstel evenwel nog niet gepresenteerd. Bij de Commissie zal ik navragen wat de stand van zaken is met betrekking tot dit actiepunt. Het (spontaan) uitwisselen van strafrechtelijke gegevens tussen lidstaten van de Europese Unie is nu al mogelijk op basis van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en op grond van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse 2/8
5523545/07/13 januari 2008
rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europes Unie van 29 mei 2000. Op grond van artikel 7 van laatstgenoemd verdrag kunnen de bevoegde autoriteiten binnen de grenzen van het nationale recht, ook zonder daartoe strekkend verzoek, gegevens uitwisselen met betrekking tot strafbare feiten. Bovendien ligt er een ontwerp-voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten. Dit kaderbesluit strekt tot intensivering van uitwisseling van gegevens uit nationale bestanden van veroordelingen en ontzettingen uit rechten. Het kaderbesluit biedt een aanvulling op het kaderbesluit van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit strafregisters (2005/876/JBZ) dat is geïmplementeerd in het Besluit justitiële gegevens. Daarnaast staat het elk land vrij om door middel van een bilateraal verdrag verdergaande afspraken te maken met betrekking tot gegevensuitwisseling. Nederland heeft hierover ondermeer met Duitsland en in het kader van de BENELUX afspraken gemaakt. In de onderhavige zaak, waar sprake is van een Nederlander die in Duitsland een fataal verkeersongeval met een Nederlands slachtoffer heeft veroorzaakt, is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden, het zogenaamde Verdrag van Enschede (Trb. 2005, 86 en 241) van belang. Dit verdrag heeft ten doel de bestaande mogelijkheden tot politiële samenwerking in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en in het kader van het voorkomen en opsporen van strafbare feiten, te verruimen (Kamerstukken II, 2005/06, 30 407, nr. 3). Een van de middelen betreft het uitwisselen van gegevens. Met inachtneming van het nationale recht kunnen deze gegevens op verzoek worden verstrekt, maar ook zonder verzoek voor zover er aanwijzingen zijn dat het voor de ontvanger nodig is deze informatie te kennen voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van strafbare feiten (artikel 20).
Vraag 3 Moet het regelen van de uitwisseling van dit soort gegevens rondom verkeersmisdrijven geen prioriteit hebben boven het over en weer kunnen innen van boeten ter zake van verkeersovertredingen? Naar hun aard en uitvoering laten deze zaken zich niet goed vergelijken. Op het terrein van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke geldelijke sancties is reeds een Europees instrument totstandgekomen, het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging op geldelijke sancties (PbEG L 76). Dit kaderbesluit biedt onder andere een grondslag voor het innen van bepaalde verkeersboetes, maar is veel ruimer. Het kaderbesluit omvat bijvoorbeeld ook de erkenning en tenuitvoerlegging in de Europese Unie van een beslissing houdende betaling van een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer. 3/8
5523545/07/13 januari 2008
Voor Nederland is de wetgeving die strekt tot implementatie van dit kaderbesluit per 1 december 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 432). Bij verkeersovertredingen die niet op het moment zelf door de autoriteiten worden waargenomen, maar bijvoorbeeld wel met behulp van een camera worden vastgelegd, is thans binnen de Europese Unie de identificatie van een buitenlandse overtreder aan de hand van de geregistreerde kentekengegevens nog geen sinecure. Ook het verder vereenvoudigen en versnellen van de mogelijkheden om deze gegevens ten behoeve van grensoverschrijdende verkeershandhaving te kunnen uitwisselen heeft binnen de Europese Unie aandacht.
1) Algemeen Dagblad, 31 januari 2007
4/8
5523545/07/13 januari 2008
Antwoorden van de minister van Justitie op de vragen van het lid De Roon (PVV) over rechtsongelijkheid na invordering rijbewijs. (Ingezonden 1 februari 2008; nr. 2070810290). Vraag 1 Klopt het dat een Nederlander, wiens rijbewijs door de Duitse autoriteiten is ingevorderd wegens het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval na drankgebruik, in Nederland straffeloos kan blijven autorijden? 1) Vraag 2 Ziet u in dat dit voor de nabestaanden een onverteerbare zaak is en dat dit ook de verkeersveiligheid in Nederland schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de buurlanden afspraken te maken die er toe strekken dat in dergelijke gevallen de invordering van een rijbewijs in het ene land ook in het andere land leidt tot strafbaarheid van het besturen van een auto terwijl het rijbewijs is ingevorderd? Zo neen, waarom niet? Antwoord 1 en 2 Het feit dat de Duitse politie het rijbewijs van betrokkene, hangende het justitiële onderzoek, heeft ingevorderd heeft thans geen rechtstreekse consequenties voor de bevoegdheid van betrokkene om in Nederland een motorrijtuig te besturen. In het geval betrokkene in Nederland in een auto wordt staande gehouden, kan hij wel worden beboet voor het niet kunnen tonen van een rijbewijs. Voorts kan door Duitsland aangeleverde informatie over het desbetreffende ongeval in Nederland aanleiding zijn een vordering in te stellen op grond van 130 WVW 1994 tot overgifte van het rijbewijs (op grond van het vermoeden dat de houder van het rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid en de geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorvoertuig waarvoor het rijbewijs is afgegeven). De vorderingsprocedure ex artikel 130 WVW 1994 heeft een bestuursrechtelijk karakter. Indien de politie een mededeling aan het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) doet zal het CBR nagaan welke mogelijkheden er bestaan om in het kader van de (bestuursrechterlijke) vorderingsprocedure maatregelen te nemen tegen betrokken bestuurder. In bepaalde gevallen kan het CBR overgaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Of de geldigheid kan worden geschorst, wordt bepaald in de artikelen 7 juncto 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. Op dit moment is de Nederlandse politie bezig te bezien of een mededeling aan het CBR kan worden gedaan. In dat kader wordt getracht de benodigde gegevens te verkrijgen van de Duitse politie en justitie. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Teeven en De Krom. 1) Algemeen Dagblad, 31 januari 2008
5/8
5523545/07/13 januari 2008
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Teeven en De Krom (beiden VVD), ingezonden 1 februari 2008, (vraagnummer 2070810280)
6/8
5523545/07/13 januari 2008
Antwoorden van de minister van Justitie mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat op de vragen Vragen van de leden De Wit en Roemer (beiden SP) over internationale samenwerking inzake ontzegging van rijbevoegdheid. (Ingezonden 18 februari 2008; nr. 2070811940) Vraag 1 Is het waar dat Nederland de EU-Overeenkomst betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid in juni 1998 wel heeft ondertekend, maar bijna 10 jaar later nog niet heeft geratificeerd? 1) Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Antwoord 1 In 1998 is tussen de 15 toenmalige EU-lidstaten een overeenkomst totstandgekomen betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze overeenkomst beoogt te regelen dat een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in een lidstaat van de Europese Unie en waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat gelding krijgt binnen de gehele Europese Unie en omvat de verplichting tot tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde ontzegging en het vervolgen en bestraffen van personen die een voertuig besturen tijdens die ontzegging. Uitvoering van deze verplichting op nationaal niveau is evenwel niet mogelijk gebleken zonder nadere afspraken op Europees niveau. De overeenkomst is mede om die reden door het overgrote deel van de lidstaten, waaronder Nederland en de ons omringende landen, tot op heden niet geratificeerd. Het belangrijkste knelpunt betreft het vooralsnog ontbreken van een Europees registratiesysteem van vonnissen betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid. Voor de uitvoeringspraktijk betekent dit dat het inzicht ontbreekt in een eventueel in een andere lidstaat opgelegde ontzegging van de rijbevoegheid. Vraag 2 Heeft Nederland op dit moment een alternatief voor het overnemen van een in een andere lidstaat uitgesproken ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals dit in de betreffende EUOvereenkomst is geregeld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welk alternatief is dit? Vraag 3 Staat het de Nederlandse regering vrij om met andere lidstaten afspraken te maken om de Overeenkomst (op onderdelen) al toe te passen voordat deze officieel in werking is getreden? Zo neen, hoe beoordeelt u de samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland die dit wel mogelijk achten? 2) Zo ja, bent u bereid om op korte termijn initiatieven te nemen om met andere lidstaten afspraken te maken over samenwerking inzake ontzegging van rijbevoegdheid? Antwoorden 2 en 3 7/8
5523545/07/13 januari 2008
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Teeven en De Krom (nr 2070810280) en De Roon (nr 2070810290) waar uw vragen een aanvulling op zijn. Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van de leden Teeven en de Krom (beiden VVD), ingezonden 1 februari 2008 (vraagnummer 2070810280) en van het lid De Roon (PVV), ingezonden 1 februari 2008 (vraagnummer 2070810290)
1) 98/C 216/01 2) http://www.dft.gov.uk/consultations/closed/drivingdisqualifications/consult?page=5#a1019
8/8