Hillegom 3 januari 2016 Maurits de Ridder Dienst waarin mevrouw Gerrie Spuybroek na 30 jaar als koster afscheid neemt van de Protestantse Gemeente te Hillegom.
Jesaja 60 : 1 – 6 Mattheus 2 : 1 – 11
Gemeente van onze nieuwgeboren Heer, lieve gasten, “Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de Heer”. Zijn er mooiere woorden te vinden dan deze, uit Jesaja 60, zo vlak na het Kerstfeest, op de eerste zondag van de Epifanie en ook nog eens de eerste zondag van het nieuwe jaar? Woorden van dat schitterende visioen, van wel vijfentwintighonderd jaar geleden. Van een profeet die zo de grote profeet Jesaja leek, dat ze hem ook maar Jesaja hebben genoemd. Woorden voor Jeruzalem, vrouwe Jeruzalem, dochter van Sion, als een stad die schittert van het licht. Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de HEER. Duisternis bedekt de aarde en donkerte de naties, maar over jou schijnt de HEER, zijn luister is boven jou zichtbaar. Volken, overal vandaan, komen naar je toe. De koningen der aarde komen af het licht dat hier schijnt, op de heerlijkheid van de Heer, die hier straalt en voor iedereen zichtbaar is. “Geef je ogen de kost, kijk goed om je heen: ze stromen in drommen naar je toe. En je kinderen brengen ze mee. Je zonen komen van ver, al waren ze nog zo ver van huis, ze komen eindelijk veilig thuis in hun moederstad. 1
En ook de dochters. Die worden op de heup gedragen. Het is God zelf die ze thuis brengt, hij draagt zijn mensen zoals je kinderen draagt. Zo zorgzaam, zo vol liefde. Jeruzalem, je zult stralen van vreugde als je het ziet, je hart zal van blijdschap overslaan. De schatten van de zee zullen je toevallen, de rijkdom van vreemde volken valt je in de schoot. Een vloed van kamelen zal je land overspoelen. Uit Midjan en Efa komen ze, met kameelladingen goud en wierook. Jesaja ziet het allemaal gebeuren. Voor Jeruzalem na de ballingschap. Met in zich maar een handjevol uit Babel teruggekeerde ballingen, die misschien wel wanhopig op de puinhopen zitten van wat eens hun trotse stad was en hun prachtige tempel. Jesaja ziet een vernederde en verwoeste stad met mensen zonder hoop, een stad vol licht worden, het centrum van de wereld. Zo droomt hij over de toekomst van Jeruzalem. Alsof hij het al over het nieuwe Jeruzalem heeft. Zoals later Johannes het volgens de laatste hoofdstukken van het Bijbelboek Openbaring, op Patmos in diens visioen zou zien. Jeruzalem, de stad die het licht van zon en maan niet nodig heeft, omdat Gods glorie, Gods luister, over haar schijnt. Waar de volken naar binnen zullen komen om God de eer te brengen. Je ziet het zo voor je: door de twaalf altijd open poorten stromen de volken van overal vandaan de stad binnen. De Verenigde Naties zijn er niets bij. Het zal een volkerenbond zijn zoals nog nooit eerder te zien is geweest. Niks asielbeleid: blank en zwart, rood en geel, alle mensen zijn er van harte welkom. Je mag in het nieuwe Jeruzalem zijn zoals en wie je bent. Alle mensen zijn er gelijk. En er is overal vrede en volkomen harmonie. Wat geweldig is dat toch, als er te midden van een volk profeten zijn. Mensen met een visioen. Die blijkbaar van God de gave hebben gekregen om door de harde werkelijkheid van de wereld heen te kijken.
2
Om dwars door de waan en de angsten en de ellende van de dag heen, toch nog hoopvol en met moed en vertrouwen in de richting van de toekomst te durven kijken. Mensen met visie, met hun visioen. Zoals Jesaja, of Jeremia, of Ezechiël, of Amos, of Micha, of Johannes op Patmos. Tot de aller-allergrootste Mens aan toe, Jezus van Nazareth. Als er één was met een visioen, was Hij het wel. Hij, wiens hele levensvervulling het was om niet toe te geven aan de ellende en het onrecht en de armoe en het kwaad waarmee mensen, ook wij, elkaar kapot kunnen maken. Door nou juist dáár tegenover het visioen van Gods Koninkrijk te verkondigen. De nieuwe wereld die God aan het maken is, waarin alles zo haaks staat op wat wij allemaal bijna zo gewoon zijn gaan vinden. Het is net de omgekeerde wereld, die Jezus voor zich ziet. Alles op zijn kop. Als kleine en nederige mensen niet langer niet voor vol worden aangezien, maar juist op een voetstuk worden gezet. Als treurende, verdrietige mensen, door Jezus worden gefeliciteerd, niet omdat ze verdrietig zijn, maar omdat ze zullen worden getroost. Als niet langer de brutalen met hun grote mond de halve wereld zullen hebben, maar juist de zachtmoedigen het land zullen bezitten. Als mensen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid verzadigd zullen worden. Als mensen die barmhartig zijn, op hun beurt barmhartigheid zullen mogen ondervinden. Als mensen met een zuiver hart God zullen mogen zien. Als vredestichters niet langer voor vage en naïeve idealisten worden uitgemaakt, omdat ze immers kinderen van God zullen worden genoemd. En als het Koninkrijk van de hemel toekomt aan de mensen die nu nog omwille van de gerechtigheid worden vervolgd. Alles ondersteboven. Zo zou Jezus er tegenaan gaan kijken. En zo zou Hij het ook ongeveer gaan zeggen, op de berg van de zaligsprekingen. Met daar nog een hele Bergrede achteraan. “En de mensen waren diep onder de indruk, toen Hij uitgesproken was”, vertelt Mattheus verderop in zijn evangelie. En grote mensenmassa’s zouden Hem volgen. Maar vanmorgen, op deze eerste zondag van de Epifanie, het feest van Gods verschijning in onze wereld, zien we Hem nog als een weerloos en breekbaar kind. Op het moment dat de crème de la crème uit het oosten, de wijze
3
magiërs, komen om Hem als een nieuwgeboren koning te bezoeken en te eren en Hem hun geschenken aan te bieden. Ja, dat is toch opvallend, hoe Matteus dat vertelt. Ze komen uit het oosten, precies daar waar ooit de mensen van Jeruzalem in Ballingschap waren. Precies daar waar ooit Abraham woonde, en vanwaar hij werd geroepen om te gaan naar het land dat God hem wijzen zou. Ze volgen een ster, een licht aan de hemel. Om in eerste instantie ook al in Jeruzalem aan te komen. Maar meteen krijgen ze een les, zeg maar catechisatie, over het soort van heerser dat déze nieuwgeboren koning wil zijn – niet in een paleis, niet in de hoofdstad, het centrum van de macht, maar in het kleine Bethlehem. En daar schenken ze Hem dan ook hun gaven, ook al goud en wierook, net als de koningen toen in Jeruzalem. En nog iets meer: ze hebben ook nog mirre bij zich. Goud schenken ze, omdat goud voor koninklijke waardigheid en macht staat. Met hun goud leggen ze hun macht, hun aanzien en prestige, in de handjes van een weerloos en breekbaar kind. Dat kind dat ze daarmee dus eren als een koning. En wierook schenken ze, als een symbool van overgave en gebed. In veel kerken is de geurige wierook nog altijd een teken van het opstijgen van de gebeden. Met de wierook eren ze Hem als God. En dan de mirre. De geurige mirre werd gebruikt om koningen mee te zalven, maar ook om gestorven mensen mee te balsemen. Alsof die magiërs uit het oosten toen al konden weten hoe het zou gaan met dit koninklijke Kind. Alsof ze toen al wisten hoe Hij eens zou moeten lijden en sterven aan en in onze wereld. Wat heeft het voor ons te betekenen, wat die magiërs van toen daar in Bethlehem doen? Zijn zij niet bedoeld als een voorhoede en een voorbeeld voor ons allemaal? Juist als magiërs, met de wijsheid van de sterren achter zich, buigen zij voor een kind dat koning zal zijn. En voelen zij zich als vreemdelingen niet te groot om in dit weerloze en kwetsbare kind de God van Israël te dienen. 4
Gemeente, laat het duidelijk zijn. Vandaag gaat het natuurlijk niet alleen maar om mensen uit een ver verleden. Nee, “Verschenen is Gods genade als redding voor álle mensen”, schreef de apostel Paulus ooit aan zijn leerling Titus. En dus ook voor ons, hier in de Protestantse Gemeente van Hillegom is Hij verschenen. Om nota bene ook onder ons te komen wonen, Hij die het Licht der wereld is. Opdat ook wij met Hem mogen delen in het grote visioen van Gods Koninkrijk dat komen gaat. De magiërs kwamen naar het Kind met hun geschenken. Goud, wierook en mirre. Dat hebben wij niet bij ons. Daar hebben wij niet op gerekend. Maar wat hebben we dan wél? Wat kunnen wij Hem geven als bij wijze van spreken óns goud, wierook en mirre? Zou dat niet het geloof kunnen zijn dat ook wij er als kinderen van God bij mogen horen? En is het niet onze dankbaarheid daarvoor? Ons goud, wierook en mirre als geschenk voor Jezus, is het niet dat we goed voor elkaar zijn en dienstbaar en gastvrij? Zoals bijvoorbeeld een goede koster dat is. Lieve Gerrie, en dat ben jij in elk geval geweest, wel dertig jaar lang. Eerst met jouw Jan samen. Als een geweldig stel. En sinds Jan er helaas niet meer is, ben je er heel moedig en enthousiast mee doorgegaan. Tot op de dag van vandaag. Week aan week was je hier om, vanuit je geloof, je met hart en ziel en een heleboel gastvrijheid voor de mensen in te zetten. Niet alleen op zondag, maar ook op alle andere dagen. Hoeveel mensen zul jij niet hebben getroost, als ze hier kwamen voor de uitvaart van een geliefde en jij hen opving met een kop koffie en een goed woord? Hoeveel brood zul jij hier in al die jaren niet hebben klaargemaakt, ook voor mensen die het moeilijk hadden, om toch weer verder te kunnen? En hoeveel glaasjes water heb jij hier niet ingeschonken? Over goud, wierook en mirre gesproken. Alles om zo ons te helpen gemeente te zijn en om de lofzang gaande te houden. Je zult er straks nog wel meer over horen. Dank je wel, Gerrie. 5
Gemeente, óns goud, wierook en mirre, is dat ook niet onze liefde als antwoord op Zijn liefde voor ons? Onze liefde en barmhartigheid voor onze medemensen in de wijde wereld, maar ook dicht om ons heen, waarvan er nog altijd zo veel mensen stuk gaan aan liefdeloosheid en onverschilligheid van anderen. Ons goud, wierook en mirre, als geschenk voor Jezus, dat zal toch ook onze inzet zijn voor een betere en mooiere en vrediger en rechtvaardiger wereld waarin we als mensen eerlijker en met meer respect met elkaar om zullen gaan. Door met Hem als voorbeeld goed te doen en barmhartig te zijn. Door ons te ontfermen over mensen aan wie geen recht wordt gedaan. Door helpers te zijn voor mensen die geen helper hebben. En ook door een veilige plek te bieden aan vluchtelingen. En door ons er tegen te verzetten als hele groepen van mensen, zelfs hele volken, onrecht wordt aangedaan. Alsof de liefde van God niet voor alle mensen is bedoeld. Alle mensen van overal vandaan. Ons goud, wierook en mirre, dat is toch zeker het beste van onszelf, ons hart. Ons mens zijn, zoals Hij het ons heeft geleerd. Zoals God ons heeft bedoeld. Zouden we dat niet aan Hem geven? Dan nog één ding, de grote Rembrandt heeft een prachtig schilderij gemaakt van het hoogtepunt uit het verhaal van vandaag: “de aanbidding der wijzen”, heet het. Die magiërs hebben hun geschenken nog in hun handen, als ze bij het kind staan. Met een lichtglans op hun gezicht in een verder donkere ruimte. Alsof ze in het zonnetje zijn gezet. Waar komt dit licht vandaan? Als we goed kijken, zien we dat het stralende licht van het Kind komt. Het pasgeboren kind zet de mensen om zich heen in het licht. Alsof ook zij de woorden van Jesaja hadden gelezen: Sta op en schitter, jullie licht is gekomen, over jullie schijnt de luister van de HEER. Wat kunnen we elkaar beter toewensen dan om persoonlijk en ook samen als gemeente van Christus net als die magiërs in dát Licht te leven. En vooral ook in dat licht te blijven. Elkaar daar in vast te houden. Mét wat we Hem, en daarmee ook elkaar, te bieden hebben. Met óns goud, wierook en mirre, tot eer van Hem en tot zegen van elkaar.
6
Wat kunnen we elkaar beter toewensen. Vandaag, op deze zondag van de Verschijning van de Heer en aan het begin van het nieuwe jaar en voor al onze dagen. Lof zij U, Christus, in eeuwigheid! Amen.
7