Die oude geschiedenis Dirk Claus Hij draagt een kameelharige overjas, is tamelijk groot en omstreeks de veertig. (Heeft hij moeheid in de ogen?) Hij loopt door de straat, het regent en de straatstenen glimmen door de stadsverlichting. Nu en dan schiet een bliksemschicht door de donkere wolken. Zij is dertig jaar en draagt een smalle blauwe rok en een witte blouse met een opstaand kraagje. Zij leest en de schemerlamp geeft een schittering aan haar blond haar. Buiten tikt de regen op de ruiten. Zodra er een ‘structuur’ wordt gevormd komen de personages tot leven. Over ‘de’ waarheid wordt niet geredetwist. Zij beginnen, elk op hun manier, een autonoom leven te leiden. Alles kan nog gebeuren. Hij loopt over straat. Maar waarschijnlijk gaat hij ergens naartoe of komt hij van ergens terug. Zij bevindt zich in rust. Ze zit en leest. Wat ze leest doet hier niets terzake. Het is aannemelijk dat deze twee personen in hetzelfde verhaal een rol zullen spelen. Een aanduiding is dat de man in de regen loopt en zij (dezelfde?) regen tegen de ruiten hoort tikken. Maar het zou ook kunnen dat de twee volkomen onafhankelijke personen zijn die toevallig op dezelfde bladzijde voorkomen. Voor het ogenblik weet de lezer nog niets en alles is nog mogelijk. De vrouw zou een hartaanval kunnen krijgen en dan is haar verhaal meteen gedaan. Maar vermits ze in het verhaal geïntroduceerd werd heeft het weinig zin haar nu al af te voeren. Of wel? Zij is in ieder geval haar verleden. Wat erover te schrijven valt heeft zij beleefd. Heeft ze het mij verteld of verzin ik maar wat? Had ze op zeventien jaar een affaire met haar leraar aardrijkskunde? Een jonge man, met openstaand hemd, die haar gevangen hield in zijn blik? En haar hielp met haar leerstof, terwijl hij zacht zijn hand over... Neen! Die leraar heeft niet eens bestaan! Aardrijkskunde werd gegeven door een non, die trouwens ook geschiedenis gaf. Vermits de vrouw enkel bestaat door de drie regels die in het begin aan haar gewijd zijn, is haar personage bijzonder schraal. Ze draagt een witte blouse met opstaande kraag? En een blauwe rok? Er is niets dat haar kledij bepaalt. Moest ze nu onder een boom met een paard aan de teugel staan, dan zouden een rijbroek en laarzen een consequente aanduiding zijn. Maar neen, ze leest gewoon een boek. En hij? Hij draagt een ‘kameelharige overjas’? Het regent, dus zou hij evengoed een regenjas kunnen dragen van dat dure Engelse merk dat ik niet zal noemen. Teveel auteurs laten zich verleiden een sfeer te scheppen met woorden als: ‘Hij
stak zijn zwarte Parkerpen in zijn binnenzak.’ Gratis reclame! En volkomen onnodig. Hij kan evengoed een ‘Waterman’ wegbergen. Tenzij het verhaal: ‘De man met de Parkerpen’ zou heten. Maar dat zou geen goede titel zijn. ‘De moord met de parkerpen’ zou in de top-tien kunnen geraken. Maar ja, dat is ons verhaal nu eenmaal niet. Maar laten we even veronderstellen dat de beide personages in hetzelfde verhaal thuishoren. Ze hebben nog geen naam en moeten met ‘zij’ en ‘hij’ worden aangeduid. Dat is eigenlijk wel pijnlijk. Dus gaan we een stap verder in de structuur en geven ze allebei een naam. Jan en Viola? Kan je niets beters verzinnen? Dit moet toch kunnen. Jan dus. Hij heeft naamkaartjes met Jan Dalou en zijn adres. Wellicht heeft hij ook een academische graad? Ir.? Of gewoon drs.? Terwijl Viola nooit visitekaartjes heeft gehad. Waartoe ook? Ze zet er sowieso haar adres niet op. Gewoonlijk scheurt ze een blaadje uit haar agenda en krabbelt er haar telefoonnummer op. Viola Grumbach 078/232.23.13. Dat is meer dan voldoende! Maar op deze wijze wordt een verhaal totaal onleesbaar. De analyse moet vooraf beginnen. Het personage moet compleet in je hoofd zitten. Geen kameelharige overjassen en witte blouses met opstaande kraagjes. Het is toch geen beursbericht. Of een aantekening bij een bloedproef. De vrouw, resp. man moet met alles klaarstaan. Zij draagt geen beha maar wel een sloggy. Hij draagt een zwarthoornen bril van Rodenstock. En onderbroeken van Jocky. Zie je wel dat de merken een rol gaan spelen! Laten we dan rustig verder doen. Hij heeft een horloge van Omega en zij van Huguenin. Dat laatste is een mooi, elegant uurwerkje met Romeinse cijfers. Zijn Omega is zonder cijfers, maar met datum. Hij draagt witte hemden die hij per zes laat maken bij een hemdenmaker. En hier hoeft helemaal geen naam te staan, want op de winkel staat ‘hemden op maat, matige prijzen.’ Het zijn hemden in popeline, maar dat zegt niets. Viola echter is als een kapstok, waar merkkleren aan worden opgehangen. Kousen, schoenen, jurken en blouses, beha’s en slipjes, alles is gemerkt. Je kan trouwens vandaag helemaal niets dragen zonder merk, zeker geen beha, tenzij je die speciaal laat maken bij een ‘corsettenmaakster’, een uitgestorven beroep zoals de hoefsmid. Ons verhaal moet vorderen, dus schrijven we verder: Jan Dalou staat plots stil en herkent Lootens. Intussen wordt de stilte in Viola’s kamer verbroken door de telefoon. Jan herkent Lootens. Wat komt Lootens hier doen? Hij stapt zomaar binnen in mijn verhaal! Jan herkent Lootens. Dus hij kende de man vooraf! Heeft Jan iets verborgen gehouden voor mij? Daareven was er geen sprake van Lootens. Heeft
hij Lootens gekend in de retorica van St. Barbara, toen Lootens van het atheneum naar de Savaenstraat moest? In het derde leerjaar had hij nog een Lootens gekend die uit zijn bek stonk, bij mijnheer De Wagenheere in St. George. Die Lootens was een fameuze vechter op de speelplaats. De vloer van de speelplaats bestond uit beton, zodat je knieën afschuwelijk konden beginnen bloeden na een gevecht. De Wagenheere was een zieke onderwijzer met vijf kinderen. Om de haverklap bleef hij thuis en verscheen na enkele dagen terug met vieze koortsblaren op zijn lippen. Ze noemden hem ‘den boer’, omdat hij in Oostakker woonde. Maar Jan Dalou bedacht zich en besloot dat het de Lootens uit de retorica was die razendsnel Latijnse teksten kon vertalen. En hier gaat het verhaal verder: Verdomme, denkt Jan, de Lootens, en hij loopt verder zonder op te kijken. Weg Lootens! Hij was maar een voorbijganger. Maar waarom denkt Jan ‘verdomme’? Lootens komt toch niets doen in het verhaal. Ik kan hem natuurlijk in het verhaal opnemen. Jan kan Lootens staande houden en een praatje met hem maken. Lootens is trouwens een intelligente man die Latijnse... enz. Misschien had Lootens hem wél gezien, maar had hij van krommenhaas gebaard. Alles is immers nog mogelijk! Had Jan geweten dat Lootens een liaison nastreefde met Viola, dan had hij beslist beter even met hem gebabbeld. Intussen is Viola naar de telefoon gelopen en aarzelt om de hoorn op te nemen. Ik had natuurlijk de zaak eenvoudiger kunnen maken door het verhaal te beginnen met: Jan liep naar de telefoon en draaide Viola’s nummer. De drie regels over Viola hadden kunnen blijven staan. Maar deze betrokkenheid zinde me niet. Vooral nu niet, nu Lootens is opgedaagd. Intussen veronderstellen we ook dat Jan Dalou het telefoonnummer van Viola kent. Of moest hij eerst even in zijn agenda kijken? En, belangrijk detail, Viola verwacht waarschijnlijk Lootens en zit, om de tijd te doden, te lezen (bij een schemerlamp). Maar wat loopt Jan Dalou daar te doen? Lootens kan ook de geheime vrijer van Viola zijn. Lootens is natuurlijk getrouwd en in dit geval is het een buitenechtelijke verhouding! En hij geeft les in St. Barbara (Grieks en Latijn) en daar lacht men niet met overspel. Jan Dalou speelt op veilig. Hij is ingenieur bij Petrochim en daar hebben de meeste collega’s wel een bieke zitten. Zo liet zijn collega Verbraeken zijn salaris op een Luxemburgse bank storten, omdat hij daar een koeketien had. En Sorgeloos woonde in de weekends bij zijn maîtresse, want hij had een kot vol kinderen. Daarom was Lootens hem blijkbaar, zonder groeten, gepasseerd. Maar we schrijven verder aan ons verhaal: Jan liep naar de telefoon, draaide Viola’s nummer en zei gedempt:
‘Ik heb daarjuist Lootens gezien!’ Viola zuchtte. ‘Neen toch!’ Haar stem klonk dof. ‘Waar gaat hij naartoe?’ ‘Ik weet het niet, maar hij leek gehaast.’ Jan hoorde haar ademhaling. ‘Jan?’ ‘Ja’ ‘Ik weet niet meer wat ik moet beginnen.’ Het verhaal begint zich tragisch af te tekenen. Jan Dalou heeft Lootens gezien en licht Viola daarover in. Viola is angstig en stelt zich vragen over de genaamde Lootens. Waar loopt hij naartoe, in de regen? Jan kan er niet op antwoorden, doch geeft bijkomende informatie: ‘Hij leek gehaast!’ Viola weet niet wat beginnen en zit dus ergens in de knel. Een onuitgesproken geheim hangt over het telefoongesprek. Het is nu duidelijk dat Jan Viola kent. Hij had zijn agenda niet nodig om haar nummer te weten. Jan sprak ‘gedempt’, alsof iemand hem buiten de telefooncel kon horen... Hetgeen hij zegt is enkel en alleen voor Viola bestemd. Viola lijkt ontdaan, want ze zegt: Neen toch! Dus ze kent Lootens ook. Van waar kent ze hem? Vrijer? Lid van de zangvereniging waar ze wekelijks haar altstem oefent? Medeschermer in de schermclub? Natuurlijk is een persoon altijd ergens. Thuis, op straat, in de trein, men kan het zo gek niet verzinnen. Maar de mogelijkheid dat Jan Dalou Lootens zou ontmoeten was blijkbaar niet voorzien. Had de man trouwens ook nog een voornaam? Jan dacht na. In het derde leerjaar was het Christiaan Lootens. Maar hoe heette de Lootens van de retorica? Albert, Jozef, Alfons, Louis, ja, Louis heette hij. Op zijn boekentas stonden twee hoofdletters. Viola wil graag weten waar Louis Lootens heengaat. Hij is kennelijk niet in zijn normale doen, want anders zou de vraag niet gesteld worden. Er kan ook verondersteld worden dat Viola meestal weet wáár hij heengaat. Het is ‘verdacht’ dat Lootens daar loopt, Jan Dalou niet groet en zich ergens heen spoedt. Hoe Lootens eruitziet en welke bindingen hij heeft, of zou kunnen hebben met Viola blijft hier in het onzekere. Evenwel speelt hij een hoofdrol in het verhaal, zonder dat hij zich heeft aangediend. Hij duikt uit het niets op en verdwijnt snel. Of niet? Tijdens het telefoongesprek valt er een korte stilte. Viola denkt klaarblijkelijk na en Jan wacht op een reactie. Hij hoort alleen haar ademhaling. Een vorm van zuchten. Iemand die zich geen raad weet. Wat is er tussen Louis Lootens en Viola Grumbach? Bedriegt ze hem met Jan Dalou? Moet ze hem nog geld? Is Louis haar
broer? Er komt maar geen duidelijkheid! Terwijl Jan op haar reactie wacht, had hij evengoed kunnen vragen: ‘Viola, wat is er aan de hand?’ Maar hij blijft obstinaat zwijgen en de stilte weegt tussen hen. Wat had dat te betekenen? Jan wacht tot ze hem opnieuw toespreekt en zijn naam noemt. Waarom heeft ze niet gezegd: ‘Och, laat hem lopen.’ Maar dat zegt ze niet. Ze zegt alleen zijn naam, gevolgd door een nieuwe stilte. Viola zegt daardoor iets zonder te spreken. Zij schakelt ongewild over op een andere toonaard en zegt dof dat ze niet meer weet wat beginnen. Het is een bekentenis die in haar kaalheid keihard klinkt. Maar het zou ook omgekeerd kunnen. Ze had gewoon kunnen zeggen dat Lootens de pot op kon en dat Jan hem maar moest laten lopen, waarop Jan dan kon zeggen: ‘Viola, ik weet niet meer wat ik moet beginnen!’ Zo had men de situatie volkomen op zijn kop gezet. Jan ziet Lootens lopen in de regen, hij spoedt zich ergens heen, Jan belt Viola op, die hem zegt dat hij Louis maar moet laten lopen, wat Jan wellicht in een lastig parket zou hebben gebracht. Hier zou Viola de zelfzekere vrouw geweest zijn die de hulpbehoevende Jan Dalou gewoon aanraadt: ‘Och, laat hem lopen.’ Lootens zou dan een soort existentiële antiheld geweest zijn, die zijn relatie met Viola aan zijn laars lapt, terwijl Jan Dalou een slachtofferrol speelt en zich hulpbehoevend opstelt tegenover Viola. Doch Jan en Viola zijn druk in de weer om Lootens tot leven te wekken door hun gezamenlijke reactie op zijn ‘lopen’. ‘Gehaast’ werd er immers door Jan aan toegevoegd. De mogelijkheid blijft bestaan dat Lootens in het geheel niet gehaast is, maar zich spoedt omdat het regent. De interpretatie van Jan Dalou laat hem gewoon koud. Lootens speelt zijn rol in het verhaal en niet die van Jan of van Viola. Er werd ook niet gezegd waar Jan Dalou heenging en nu blijkt dat hij naar een telefooncel gaat om Viola op te bellen. Het feit dat hij Lootens zag lopen kan ook een andere betekenis gehad hebben. Het regent en deze regen weerspiegelt zich door de stadsverlichting op de straatstenen. Het verhaal speelt zich derhalve niet af in een obscuur boerendorp, maar duidelijk in een stad. Stadsmensen hebben andere principes over het leven en een buitenmens gaat niet haastig lopen omdat het regent. Er volgde opnieuw een stilte, af en toe doorbroken door gedempt dondergeroffel. ‘Spring in je auto en kom naar mijn appartement’, zei Jan. ‘Waar ben je nu?’ vroeg Viola. Jan keek even rond en zag, op het einde van de straat, een café met een uithangbord:
‘De Appel’. ‘Ik ga een koffie drinken in ‘De Appel’, een café dat uitkomt op het pleintje van de Langestraat. Kom onmiddellijk. Ik wacht!’ Toen hij de telefooncel verliet botste hij op Lootens. Jan had kunnen zeggen: ‘Blijf thuis, ik kom dadelijk.’ Maar neen, hij nodigt Viola uit om naar zijn appartement te komen en zoekt dan een volkomen willekeurige plaats uit waar ze elkaar kunnen ontmoeten. Hij vraagt bovendien aan Viola met haar auto te komen. Lootens is nog in de buurt en zou de auto van Viola kunnen opmerken. Jan had haar natuurlijk beter met een taxi laten ophalen. De vraag is echter waarom Viola naar hem moet komen. Waarom gaat Jan niet naar haar toe? Angst om Lootens te ontmoeten? Jan en Viola willen onmiskenbaar gezamenlijk iets vaststellen. Is er iets misdadigs in het spel? Of is het een probleem van trouw en ontrouw? Waar Lootens zich bevindt is een raadsel. Daarom vraagt Viola waar Jan zich bevindt, die een toevallig café aanduidt, ‘De Appel’. Viola is een eindje uit de buurt, want zij moet met haar auto komen. Dan is de veronderstelling dat zowel Louis Lootens als Jan Dalou op weg waren naar Viola toch verkeerd! Jan zal in afwachting een koffie drinken. Dus het kan een tijdje duren voor Viola in ‘De Appel’ toekomt. Waarschijnlijk zegt Jan ‘een koffie’ uit gewoonte. Niemand zegt: ‘Ik zal intussen een jenever drinken.’ Dat zou laten vermoeden dat men aan de drank is. Jan heeft door de regen gelopen en heeft wellicht wel zin in een jenever om zich wat op te krikken. Hij zou niet de enige zijn die spreekt van een ‘koffie’ drinken en in het café een ‘Scotch’ bestelt. Jan gaat dus naar het café om op Viola te wachten. Wij vervolgen het verhaal langs Viola’s kant. Ze legt de hoorn terug op de vork en kijkt voor zich uit. Zij weet niet wat beginnen en roept de hulp in van Jan, die daarin toestemt en de afspraak in het café maakt. Ze heeft niet gezegd dat ze naar Jan zou komen, hoewel ze gevraagd heeft wáár de afspraak zou doorgaan. Ze moet er met haar eigen auto heenrijden, en hopelijk staat hij voor de deur, want anders moet ze hem uit de garage halen. Eerst haar sleutels zoeken, die zij onveranderlijk op verschillende plaatsen legt. Ze heeft een sleutelrekje, maar vergeet altijd haar sleutels eraan te hangen. Maar gelukkig staat hij voor de deur! We weten dat ze een witte blouse met opstaande kraag en een smalle blauwe rok draagt. Ze is dus nog niet uitgekleed op dit uur (hoe laat is het eigenlijk?). Kan ze zo naar Jan? In een café waar mannen zitten te kaarten, biljarten en zo. Uit ervaring weet ze dat alle mannen opkijken wanneer een vrouw alléén een café
binnenkomt. Ze kan een jas aantrekken, maar ze bedenkt dat ze geen beha draagt. Ze trekt de lade open waar ze haar ondergoed bewaart. Een witte beha is haar het liefst, maar ze heeft een lichtblauw broekje aan. De donkerblauwe beha draagt ze alleen wanneer ze naar een receptie moet, omdat hij gunstig haar figuur corrigeert. Viola besluit gewoon een witte sloggy aan te trekken en ze heft haar jurk op om het lichtblauwe slipje uit te doen. Op dat ogenblik rinkelt de telefoon opnieuw. Ons verhaal gaat hier verder: De telefoon rinkelt en Viola neemt de hoorn af zonder na te denken: ‘Hallo?’ ‘Louis’ klinkt het droogjes. ‘Van waar bel je, Louis?’ ‘Uit een telefooncel, Viola. Jan Dalou is mij daarjuist gepasseerd.’ ‘En?’ ‘Och, je weet wel, Viola...’ ‘Wat wil je zeggen, Louis? Wat weet ik?’ ‘Hij komt toch niet naar jou?’ ‘Natuurlijk niet!’ liegt ze een beetje. ‘Goed, ik kom naar jou toe!’ ‘Neen’, zegt ze aarzelend. ‘Ik moet nog even weg.’ ‘Op dit nachtelijke uur?’ Viola weet niet wat te antwoorden en verbreekt de verbinding. Ze haakt haar regenmantel van de kapstok en neemt ook nog haar rode paraplu. Zenuwachtig steekt ze de sleutel in de starter en vertrekt met een schokje. Het verhaal veronderstelt hier dat zij de Langestraat kent, want ze heeft aan Jan geen verdere uitleg gevraagd. Door de telefoon van Lootens vergat ze de witte sloggy aan te trekken. De telefoon heeft haar ook wat uit haar lood geslagen. Ze is onmiddellijk naar buiten gelopen om de auto te starten. Dit zou een perfect verloop van het verhaal zijn. Het zou de indruk geven dat ze de toestand meester is en alles goed overlegd heeft. Maar er was de telefoon van Lootens die haar gestoord heeft. Ze heeft geen antwoord gegeven toen Lootens vroeg waar ze zo laat nog naartoe moest. Integendeel, zij heeft de verbinding verbroken! Had ze niet gezegd dat ze niet meer wist wat te doen? En wat doét ze nu? Ze rijdt naar Jan Dalou die op haar zit te wachten in café ‘De Appel’ aan de Langestraat en daar een koffie drinkt. Is ze in paniek buitengelopen? Klaarblijkelijk niet, want ze nam haar regenmantel en zelfs haar rode paraplu. Stel dat haar auto in de garage zou staan. Dan moest ze terug binnengaan voor de garagesleutel. Ze vindt de sleutel niet, loopt wat rond en gaat zitten om na te
denken. Waar heb ik die sleutel gelaten? Ze schudt haar handtas uit op het salontafeltje en haar lippenstift rolt van het tafeltje. Ha, hier is de sleutel! Een roestig geval met een rode ring. Ze bergt alles terug in haar handtas, maar vergeet de lippenstift. (Niemand loopt zomaar buiten zonder een blik in de spiegel te werpen. Een strelende beweging met een tot kom gevormde hand aan de zijkant van het kapsel.) Ze gaat voor de spiegel staan (ze is blond en heeft groene ogen?) en wil haar lippen wat bijwerken. Terug de handtas open, maar de lippenstift is niet te vinden! Ze trekt de la van haar kaptafel open en vindt de reservesleutel van de garage. Maar die hoeft ze niet! Met de donkerrode lippenstift, die ze meestal gebruikt als ze naar een receptie gaat, werkt ze haar lippen bij. (Met de pink veegt ze een beetje mascara weg onder haar rechteroog.) Dan is ze klaar. Ze ziet de lippenstift niet liggen naast de salontafel. Ze schopt er tegen en hij rolt onder de kast. Maar haar auto stond voor de deur, dus moest ze de sleutel van de garage niet eens gaan zoeken. Maar het verhaal gaat verder. Lootens hangt ontgoocheld de hoorn aan de haak en ziet dat de regen intussen met bakken uit de lucht valt. Hij besluit nog even te wachten tot het ergste voorbij is. Viola rijdt naar de Langestraat. Haar rechterschoen klemt wanneer ze op de gaspedaal duwt. Wat wilde Lootens eigenlijk? Wanneer ze aankomt in ‘De Appel’ zit Jan in een hoekje met een glas whisky voor hem. Zij ziet de vermoeidheid in zijn ogen. ‘Lootens heeft nog opgebeld!’ zegt ze, nadat ze Jan een kus op het voorhoofd heeft gegeven. Hij legt zijn hand op haar arm, terwijl ze gaat zitten. Hoe ziet het café eruit? Warm, bedompt, berookt. Mannen spelen kaart en biljarten. Het geklik van de ballen overstemt het geroezemoes. De waard droogt glazen af met een blik die overal en nergens kijkt. ‘Wat wou hij?’ vraagt Jan. ‘Wie?’ ‘Lootens, natuurlijk!’ Viola kijkt onverschillig het café rond, kruist de benen over elkaar en antwoordt: ‘Niets!’ ‘Hoe niets?’ ‘Je weet wel, de oude geschiedenis. Hij kan er niet over zwijgen. Hij is er ziek van.’ ‘En daarvoor valt hij je lastig?’
‘Af en toe...’ Viola steekt een sigaret op en blaast rook in Jans gezicht. ‘Ik dacht dat je niet meer wist wat beginnen!’ ‘Ja, zomaar...’ De oude geschiedenis? Welke geschiedenis? Jan is blijkbaar op de hoogte, want hij stelt geen vragen. En intussen is haar angst ook verdwenen, misschien omdat ze Lootens afgescheept heeft? Of is het de aanwezigheid van Jan Dalou die haar geruststelt? ‘Altijd Alba 1980?’ vraagt hij. Ze knikt. De garçon komt haar bestelling opnemen. ‘Geef mij maar een oude jenever’, zegt ze opgeruimd. ‘Ga je nu jenever drinken?’ vraagt hij verbaasd. Alba, het oude krocht dat ze, samen met vrienden hadden gekocht als zomerverblijf. Het eerste jaar was er zelfs geen dak. Toen heeft Louis Lootens balken en pannenlatten besteld en de volgende zomer waren ze onder dak. Op een nacht is de ruzie begonnen. Roepen en schreeuwen. Ze hadden ‘marc’ gedronken en de vrouwen waren bijeen gaan zitten om geheimpjes uit te wisselen. Lootens was toen opgestaan en had enorm kabaal gemaakt. Het duurde niet lang of de mannen begonnen te vechten. De vrouwen waren tussenbeide gekomen en hadden de gemoederen gekalmeerd. Lootens had een balk op zijn kop gekregen en bloedde als een rund. De volgende dag was hij weg. Hij had Viola toevertrouwd dat hij haar ooit de waarheid zou komen vertellen. Dat was nu tien jaar geleden. Viola was toen twintig, beeldschoon. Een vrouw voor wie men zou hebben gevochten. ‘Zullen we dan maar...’ vroeg Jan Dalou. Ze knikte, wilde haar lippenstift nemen, maar vond hem niet. ‘Die oude geschiedenis’, zei Jan grimlachend, terwijl hij zijn stoel opzijschoof.