Richtlijnen en protocollen
Diagnostiek van voedselallergie bij kinderen Diagnostics of food allergy in children Auteur: P.L.P. Brand Trefwoorden: allergietest, diagnostiek, dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie, huidpriktest, IgE, voedselallergie, voedselprovocatie Key words: allergy test, diagnosis, double blind placebo controlled food challenge, food allergy, food challenge, IgE, skin prick test Samenvatting
De verschijnselen van voedselallergie bij kinderen (en volwassenen) zijn aspecifiek. Mede daarom zijn er veel meer kinderen van wie de ouders vermoeden dat ze een voedselallergie hebben dan kinderen met een werkelijk aangetoonde voedselallergie. Het ten onrechte stellen van de diagnose voedselallergie heeft grote nadelen. Daarom is een kritische grondhouding van de arts belangrijk bij de diagnostiek van voedselallergie. De anamnese is het belangrijkste hulpmiddel bij de diagnostiek van voedselallergie. Met een kritische anamnese, gericht op het tijdsbeloop en de reproduceerbaarheid van de klachten, kan voedselallergie vaak al uitgesloten worden. Sensibilisatieonderzoek (meting van specifiek IgE in bloed of huidpriktesten) heeft geen plaats in de diagnostiek van voedselallergie door zijn gebrekkige specificiteit. Voedselprovocatie is de hoeksteen van de diagnostiek van voedselallergie. Open provocaties kennen een groot risico op fout-positieve uitslagen. Daarom is de dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie de gouden standaard voor de diagnostiek van voedselallergie bij kinderen. Bij de verdenking op een voedselallergie bij kinderen dient het kind laagdrempelig verwezen te worden naar een specialist die over de mogelijkheid beschikt om dubbelblinde voedselprovocaties uit te voeren. (Ned Tijdschr Allergie & Astma 2011;3:92-8)
Summary
Symptoms of food allergy in children (and adults) are non-specific. This is why there are many more children whose parents are convinced they suffer from food allergy than there are proven cases of food allergy in children. An unjustified diagnosis of food allergy has major medical disadvantages. This is why a critical attitude towards the diagnosis of food allergy in children is warranted for health care professionals. Taking a careful history is the most important diagnostic tool in children with suspected food allergy. Taking a critical history, focusing on the time course and reproducibility of symptoms, can rule out food allergy in many cases. Sensitization tests (measurement of specific IgE in blood or skin prick tests) are of no use in the diagnosis of food allergy due to their limited specificity.
Auteurs: dhr. prof. dr. P.L.P. Brand, kinderarts, Amalia kinderafdeling, Isala klinieken, Postbus 10400, 8000 GK Zwolle, e-mail:
[email protected]; tevens: UMCG Postgraduate School of Medicine, Universitair Medisch Centrum Groningen. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
3
92
Richtlijnen en protocollen Food challenges are the cornerstone of the diagnosis of food allergy in children. Open food challenges carry a high risk of false positive results. This is why the double blind placebo controlled food challenge is the gold standard of food allergy diagnosis in children. The threshold of referring children suspected of food allergy to a specialist with access to such double blind food challenges should be low.
Inleiding
Ouders van circa 1 op de 5 kinderen hebben vroeger of later het vermoeden dat hun kind een voedselallergie heeft.1-4 Uit onderzoek blijkt dat de grote meerderheid van deze verdenkingen op voedselallergie onterecht is: de prevalentie van voedselallergie bij alle kinderen is niet hoger dan circa 2-3%.5-7 Deze discrepantie wordt veroorzaakt door het feit dat verschijnselen van voedselallergie bij kinderen weinig specifiek zijn. Voedselallergie kan zich presenteren met een scala aan klachten (zie Tabel 1); elk van deze verschijnselen kent echter een brede differentiaaldiagnose.8 In principe kan de arts hier op 2 verschillende manieren mee omgaan. Aan de ene kant kan de arts bij elk potentieel verschijnsel van voedselallergie deze diagnose serieus overwegen en diagnostiek ernaar inzetten; aan de andere kant kan de arts ervoor kiezen om eerst andere - vaak meer waarschijnlijke of vaker voorkomende - oorzaken te willen overwegen en onderzoeken, alvorens diagnostiek naar voedselallergie in te zetten.8 Deze afweging wordt beïnvloed door het gevaar van het missen van de diagnose voedselallergie enerzijds en de betrouwbaarheid van de diagnostische middelen voor voedselallergie anderzijds. Recent zijn 3 klinische richtlijnen verschenen die bedoeld zijn om de arts erbij te helpen om de diagnostiek naar voedselallergie bij kinderen zo betrouwbaar en effectief mogelijk te verrichten: een van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), een van de sectie kinderallergologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), en een van de National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) van de Britse National Health Service.9-11 In dit artikel worden deze 3 richtlijnen besproken en adviezen gegeven voor de diagnostiek van voedselallergie bij kinderen, zowel in de jeugdgezondheidszorg als in de eerste en tweede lijn. Hoewel dit artikel zich in het bijzonder richt op voedselallergie bij kinderen, zijn de hier besproken gegevens en adviezen grotendeels ook van toepassing op volwassenen.
93
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
Nadelen van een onterechte diagnose voedselallergie
Voorstanders van het laagdrempelig overwegen en stellen van de diagnose voedselallergie nemen vaak een ‘baat het niet, dan schaadt het niet’-standpunt in: wat is er nu op tegen om kinderen een tijdlang een dieet te geven als de ouders het idee hebben dat hun kind een voedselallergie heeft? Steeds meer wordt duidelijk dat aan deze zienswijze een aantal forse nadelen kleeft (zie Tabel 2). Restrictief dieet is ongezond Het wordt steeds duidelijker dat kinderen met een restrictief dieet (gebaseerd op vermeende voedselallergie) een reële kans lopen op voedingsdeficiënties en op slechte groei.12,13 Stagnerende introductie van bijvoeding en fixatie op voedsel als oorzaak van klachten Als ouders ten onrechte bevestigd worden in hun idee dat een voedselallergie de oorzaak is van vage of aspecifieke klachten bij hun kind, dan bestaat de kans dat dit patroon zich voortzet bij introductie van nieuwe voedingsmiddelen. Bij baby’s bij wie ten onrechte koemelkallergie werd vastgesteld kunnen ouders de neiging hebben om bij elk nieuw geïntroduceerd voedingsmiddel vage klachten als huilen en voedingsweigering te interpreteren als een uiting van voedselallergie. Niet alleen leidt dit tot stagnerende introductie van bijvoeding en een weinig gevarieerde voeding,14 maar ook kunnen ouders hierdoor gefixeerd raken op voedsel als oorzaak van allerlei klachten bij hun kind, en neemt hierdoor de bereidheid om te zoeken naar de werkelijke oorzaak af. Sociale isolatie Kinderen met een vermeende voedselallergie kunnen niet zorgeloos meedoen aan tractaties op school, genieten van lekkernijen bij kinderfeestjes, of onbezorgd meeëten bij logeerpartijen of in restaurants.
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
Tabel 1. Verschijnselen die kunnen passen bij voedselallergie.*
Tabel 2. Nadelen van een onterechte diagnose voedselallergie.
Huid: erytheem
Een restrictief dieet is ongezond: voedingsdeficiënties, slechte groei
eczeem
Stagnerende introductie van bijvoeding
urticaria
Onterechte fixatie op voedselallergie als oorzaak van aspecifieke klachten
angio-oedeem Maag-darmkanaal: braken kolieken, buikpijn
Sociale isolatie (tractaties, feestjes, uit eten) Ontstaan van voedselallergie door onterechte eliminatie
diarree Luchtwegen: rinitis piepen, benauwdheid Algemeen: onrustig gedrag, huilen anafylaxie
Tabel 3. Drie stappen in diagnostiek van voedselallergie. 1. kritische grondhouding en uitvoerige anamnese 2. sensibilisatieonderzoek: niet zinvol 3. voedselprovocaties (bij voorkeur dubbelblind)
shock * De kans op voedselallergie neemt toe als er 2 of meer orgaansystemen betrokken zijn bij de reactie; desondanks is de specificiteit van deze verschijnselen laag en is de differentiaaldiagnose van elk van deze symptomen uitgebreid (zie tekst).
Ontstaan van voedselallergie door onterechte eliminatie In toenemende mate wordt duidelijk dat het ten onrechte mijden van een voedingsmiddel juist een voedselallergie in de hand kan werken. Van een groep Nederlandse kinderen bij wie op jonge leeftijd koemelkallergie was uitgesloten na voedselprovocaties in het ziekenhuis, maar wier ouders toch kozen voor een koemelkvrij dieet, bleek later een aanzienlijk deel alsnog een koemelkallergie te hebben ontwikkeld, vaak met ernstige reacties.15 Fatale reacties na dergelijke langdurige onterechte eliminatiediëten zijn beschreven.16 Inmiddels wordt algemeen aanvaard dat gecontroleerde blootstelling aan voedselallergenen vroeg in het leven de kans op voedselallergie verkleint.17 Daarmee is de rationale vervallen onder preventieve hypoallergene voeding om voedselallergie te voorkómen.18 Gevaar van late herkenning valt mee
Hoewel het voor ouders en kind onplezierig kan zijn als de diagnose voedselallergie met vertraging gesteld wordt, zijn hieraan geen medische risico’s verbonden.8 De kans dat een anafylaxie niet als een
mogelijke voedselallergie herkend zou worden is verwaarloosbaar klein. Het enige andere risico is dat ouders zich niet serieus genomen kunnen voelen in hun verdenking van voedselallergie. Dit is eenvoudig te voorkomen door de klachten die de ouders rapporteren serieus uit te vragen en te analyseren, en met hen te bespreken dat voedselallergie weliswaar een oorzaak kan zijn, maar dat vele andere oorzaken waarschijnlijker zijn.8 Betrouwbare diagnostiek is nodig
Omdat er dus behoorlijke nadelen kleven aan het ten onrechte stellen van de diagnose voedselallergie heeft de arts een grote verantwoordelijkheid om de diagnose betrouwbaar te stellen. In de 3 onlangs gepubliceerde richtlijnen worden daartoe nuttige en belangrijke adviezen gegeven. De diagnostiek van voedselallergie kent 3 stappen (zie Tabel 3).9-11 Stap 1: anamnese Veruit het belangrijkste diagnostische instrument bij de verdenking op voedselallergie is de anamnese. Op grond van 2 principes (tijdsbeloop en reproduceerbaarheid) kan een voedselallergie vaak al uitgesloten worden. Tijdsbeloop. Als symptomen van een vroege allergische reactie (zoals urticaria en angio-oedeem) later dan 2 uur na inname van een voedingsmiddel optreden, dan worden die klachten niet veroorzaakt door voedselallergie.19
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
3
94
Richtlijnen en protocollen
Tabel 4. Gang van zaken bij een dubbelblinde voedselprovocatie. Gedurende 4 weken voor de test krijgt het kind voeding die vrij is van het te testen allergeen. Het kind komt 2 keer een halve dag naar het ziekenhuis, in dagopname, voor het eten van testvoeding. De ene keer bevat de testvoeding wel het verdachte allergeen (verumvoeding), de andere keer niet (kippenei wordt bijvoorbeeld verpakt in pannenkoeken; pinda en noten in koekjes). Verum- en testvoeding zijn identiek in kleur, geur, uiterlijk en smaak. De volgorde van verum- en placebovoeding wordt door loting bepaald en is niet bekend bij kind, ouders, arts of verpleging (dubbelblind); de sleutel van de volgorde wordt verzegeld in een gesloten enveloppe. Op beide testdagen wordt testvoeding in opklimmende hoeveelheden aangeboden, te beginnen met een lage dosis, iedere 20-30 minuten verdubbelend, tot een dosis die bij alle patiënten met een voedselallergie een reactie uitlokt. Als de patiënt een objectieve reactie krijgt (braken, diarree, huidverschijnselen, luchtwegverschijnselen) dan wordt de test op die dag gestopt. Bij subjectieve verschijnselen (prikkelend gevoel in mond of keel, buikpijn, onrustig gedrag, huilen) wordt dezelfde testdosis nogmaals gegeven; de test wordt alleen beëindigd indien de subjectieve klachten toenemen of als objectieve verschijnselen optreden. Een week na de 2e testdag wordt de code verbroken en de uitslag besproken met de ouders. Alleen als het kind verschijnselen (objectieve verschijnselen of dezelfde verschijnselen als waarmee de patiënt zich presenteerde) vertoont bij blootstelling aan verumvoeding en niet bij de placebovoeding, is de uitslag van de proef positief en zal de arts de diagnose voedselallergie kunnen stellen.
Reproduceerbaarheid. Voedselallergie geeft een reproduceerbaar klachtenpatroon: blootstelling aan een allergeen geeft elke keer een vergelijkbaar klachtenpatroon. Hiervan kan de arts gebruikmaken in de anamnese door te vragen of het verdachte voedingsmiddel ook wel eens gegeten kan worden zonder dat er klachten optreden. Zo meldde een moeder op mijn spreekuur mij onlangs dat haar kind halfvolle melk van Albert Heijn wel kan verdragen, maar die van de Aldi niet. Hieruit leidde ik af dat het kind geen koemelkallergie heeft. Een andere moeder vertelde me dat haar kind op blootstelling aan kippenei soms huiduitslag krijgt, soms diarree, en soms onrustig gedrag. Ook hier achtte ik kippenei-allergie op grond van deze anamnese uitgesloten. Alleen in de NVK-richtlijn wordt dit principe enigszins uitgewerkt.9 In de NHG-Standaard en de NICE-‘guideline’ gaat men nog steeds uit van een lijst met symptomen die mogelijk kunnen passen bij voedselallergie (zie Tabel 1 op pagina 94). Volgens de NHG-Standaard is bij 2 of meer van de volgende criteria aanvullend onderzoek naar voedselallergie geïndiceerd: symptomen van 2 of meer orgaansystemen, reproduceerbaar klachtenpatroon, blijven bestaan van klachten ondanks adequate therapie voor andere oorzaken zoals eczeem, en een positieve familieanamnese voor atopie.10 De NICE-‘guideline’ geeft als richtlijn voor
95
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
verder onderzoek dat er klachten zijn van meer dan 1 orgaansysteem.11 Hoewel er zeker enige logica zit in deze aanbevelingen – de kans op voedselallergie is vast groter als aan de genoemde criteria is voldaan – zijn ze toch onvoldoende gebaseerd op onderzoek, en suggereren ze ten onrechte dat de arts al aan voedselallergie moet denken bij erg aspecifieke klachten (bijvoorbeeld bij een kind met eczeem en huilerig gedrag, als een tante hooikoorts heeft). De a-priorikans op een positieve familieanamnese is erg groot, en verhoogt de kans op voedselallergie slechts marginaal.20 Eczeem wordt niet veroorzaakt door voedselallergie.21 Hoewel kinderen met eczeem een verhoogde kans hebben op voedselallergie, moet dit dan gezien worden als comorbiditeit: in een systematische review bleek dat dieetinterventies niet helpen bij eczeem.22 Meestal volstaat een uitvoerige anamnese om een verdenking op voedselallergie te ontzenuwen, vooral bij kinderen met eczeem of vage klachten (huilen, buikpijn, malaise). Stap 2: ‘allergieonderzoek’ Ouders vragen vaak om een ‘allergietest’ als ze denken dat hun kind een voedselallergie heeft. In de praktijk komt dit neer op onderzoek gericht op allergische sensibilisatie: het aantonen van specifiek IgE tegen voedingsmiddelen of een huidpriktest.
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
In onderzoek blijkt steeds weer dat asymptomatische sensibilisatie voor voedselallergenen bij kinderen eerder regel is dan uitzondering.5 In een recent Brits bevolkingsonderzoek kon 80% van de kinderen met een positief specifiek IgE tegen pinda dit voedingsmiddel zonder klinische verschijnselen eten.23 Een Nederlandse studie toont dat pindasensibilisatie vooral voorkomt bij kinderen met multipele sensibilisaties, waarvan de klinische relevantie moeilijk te duiden is.24 Weliswaar neemt de kans op voedselallergie toe bij sterkere sensibilisatie,25 maar ook bij een hoge sensibilisatiegraad is klinische tolerantie mogelijk. De mate van sensibilisatie zegt ook niets over de ernst van de eventuele reactie. Op grond van deze overwegingen concluderen de 2 Nederlandse richtlijnen dat er geen plaats is voor sensibilisatieonderzoek bij de diagnostiek van voedselallergie bij kinderen.9,10 De auteurs van de Engelse richtlijn zijn van mening dat een anamnese van klachten die kunnen passen bij voedselallergie, in combinatie met aangetoonde sensibilisatie, genoeg is om de diagnose voedselallergie te stellen.11 Uit onderzoek is gebleken dat een dergelijke benadering ertoe kan leiden dat de prevalentie van voedselallergie met een factor 10 toeneemt in 10 jaar tijd.26 Ik ben het dan ook meer eens met de aanbevelingen uit de Nederlandse richtlijnen dan die uit de Engelse. Ook hier heeft de arts dus weer een belangrijke taak: aan ouders duidelijk maken dat met bloedonderzoek of huidtesten een vermoede voedselallergie niet goed onderzocht kan worden. Stap 3: voedselprovocaties Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat het enige nuttige aanvullende diagnosticum bij de verdenking op voedselallergie de voedselprovocatie is. Meestal spelen artsen geen rol van betekenis bij het elimineren van een voedingsmiddel: dat hebben de ouders (of andere hulpverleners) al voor u gedaan. De kunst is dan om ouders ervan te overtuigen dat voedselprovocatie nodig is om de diagnose te bewijzen, zelfs als het kind opgeknapt is na eliminatie van het verdachte voedingsmiddel. Het eenvoudigste is de open provocatie: men geeft het kind gewoon weer het mogelijke voedselallergeen in de voeding, en kijkt wat er gebeurt. Mits goed voorbereid kan dit nuttig zijn, met name om voedselallergie uit te sluiten. De goede voorbereiding omvat dan uitleg wat de ouders kunnen verwachten, dat de kans op terugkeer van
de verschijnselen klein is en dat de provocatie alleen positief is indien de oorspronkelijke klachten weer terugkeren. Het nadeel van de open provocatie is de grote kans op fout-positieve uitslagen,5,27 met name bij vage of aspecifieke klachten. Daarom is de gouden standaard voor de diagnostiek van voedselallergie de dubbelblind placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP). De procedure van de DBPGVP staat beschreven in Tabel 4; voor meer informatie zie de folder die in de Isala klinieken wordt gebruikt om ouders uitleg te geven over de diagnostiek van voedselallergie en de gang van zaken bij de DBPGVP (te downloaden via http://www. isala.nl/patient/patientenfolders/Documents/5994. pdf). Dubbelblinde provocaties voor koemelk worden inmiddels in de meerderheid van Nederlandse ziekenhuizen uitgevoerd; op verschillende plaatsen is ook een DBPGVP voor andere voedingsmiddelen (zoals kippenei, pinda, hazelnoot, tarwe en soja) mogelijk (onder andere in het Beatrix kinderziekenhuis UMC Groningen, Martini Ziekenhuis Groningen, Deventer Ziekenhuis, Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht, Reinier de Graaf Gasthuis Delft en de Isala klinieken Zwolle). Een DBPGVP toont niet alleen of er (nog steeds) sprake is van voedselallergie, maar ook hoe ernstig de reactie is, en bij welke dosis deze optreedt. Deze gegevens zijn van groot belang voor het verdere beleid. Bij een anafylaxie voor een voedingsmiddel is naast een dieet ook een epinefrine-auto-injector aangewezen.28 Bij een hoge drempeldosis hoeft de patiënt sporen van het betreffende voedingsmiddel niet consequent te mijden, hetgeen het dieet en de leefregels aanzienlijk eenvoudiger maakt. Naar mijn mening is bij verdenking op voedselallergie laagdrempelige verwijzing voor een DBPGVP aangewezen. Voedselallergie is een diagnose met serieuze consequenties voor kind en ouders, en de nadelen van een onterechte diagnose zijn groot. Aanbevelingen voor de praktijk
Het stellen of verwerpen van de diagnose voedselallergie bij kinderen is niet eenvoudig, maar wel belangrijk en dankbaar werk. Met een kritische grondhouding en een uitvoerige anamnese kunnen veel gevallen van vermeende voedselallergie ontkracht worden. Sensibilisatieonderzoek heeft geen plaats in de diagnostiek van voedselallergie. Eliminatie en provocatie zijn de hoekstenen van de diagnostiek;
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
3
96
Richtlijnen en protocollen Aanwijzingen voor de praktijk 1.
Met een kritische grondhouding en een uitvoerige anamnese kunnen veel gevallen van vermeende voedselallergie ontkracht worden.
2.
Sensibilisatieonderzoek heeft geen plaats bij de diagnostiek van voedselallergie.
3.
Het aanvullend onderzoek van keuze is de dubbelblinde voedselprovocatie.
ook hier zijn een kritische grondhouding en uitvoerige uitleg aan ouders aangewezen. De dubbelblinde voedselprovocatie verdient de voorkeur omdat deze betrouwbaarder is dan de open provocatie en gegevens oplevert over de drempeldosis. Daarom moet naar mijn mening de drempel om een kind met mogelijke voedselallergie te verwijzen naar een kinderarts die dubbelblinde voedselprovocaties kan uitvoeren laag zijn.
diagnose ‘voedselovergevoeligheid’. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:2290-92. 9. Meijer Y, Brand PLP, Duijvestijn YCM, Vlieg-Boerstra BJ. Diagnostiek naar voedselallergie in de tweede lijn. Consensusstandpunt sectie kinderallergologie. Tijdschr Kindergeneeskd 2010;78:237-43. 10. Lucassen PLBJ, Albeda FW, Reisen MT van, Silvius AM, Wensing C, Luning-Koster MN. NHG-Standaard Voedselovergevoeligheid.
Eerste
herziening.
Huisarts
Wet
2010;53:537-53.
97
Referenties
11. National Institute for Health and Clinical Excellence.
1. Osterballe M, Hansen TK, Mortz CG, Host A, Bindslev-
Food allergy in children and young people. Diagnosis and
Jensen C. The prevalence of food hypersensitivity in an un-
assessment of food allergy in children and young people in
selected population of children and adults. Pediatr Allergy
primary care and community settings. NICE clinical guide-
Immunol 2005;16:567-73.
line 116, 2011.
2. Pereira B, Venter C, Grundy J, Clayton CB, Arshad SH,
12. Isolauri E, Sütas Y, Salo MK, Isosomppi R, Kaila M.
Dean T. Prevalence of sensitization to food allergens, re-
Elimination diet in cow’s milk allergy: risk for impaired
ported adverse reaction to foods, food avoidance, and food
growth in young children. J Pediatr 1998;132:1004-9.
hypersensitivity among teenagers. J Allergy Clin Immunol
13. Flammarion S, Santos C, Guimber D, Jouannic L,
2005;116:884-92.
Thumerelle C, Gottrand F, et al. Diet and nutritional status
3. Zuberbier T, Edenharter G, Worm M, Ehlers I,
of children with food allergies. Pediatr Allergy Immunol
Reimann S, Hantke T, et al. Prevalence of adverse reac-
2011;22:161-5.
tions to food in Germany - a population study. Allergy
14. Vlieg-Boerstra BJ, Melse-Velema PA. Diëtistische
2004;59:338-45.
begeleiding bij stagnerende introductie van bijvoeding bij
4. Eggesbo M, Halvorsen R, Tambs K, Botten G. Prevalence
jonge kinderen. Ned Tijdschr Diëtisten 1998;53:228-32.
of parentally perceived adverse reactions to food in young
15. Flinterman AE, Knulst AC, Meijer Y, Bruijnzeel-
children. Pediatr Allergy Immunol 1999;10:122-32.
Koomen CA, Pasmans SG. Acute allergic reactions in
5. Brand PLP, Dubois AEJ. Diagnostiek van voedselallergie
children with AEDS after prolonged cow’s milk elimination
bij kinderen. Ned Tijdschr Geneeskd 2006;150:2188-90.
diets. Allergy 2006;61:370-74.
6. Venter C, Pereira B, Grundy J, Clayton CB, Roberts G,
16. Barbi E, Gerarduzzi T, Longo G, Ventura A. Fatal allergy
Higgins B, et al. Incidence of parentally reported and clini-
as a possible consequence of long-term elimination diet.
cally diagnosed food hypersensitivity in the first year of
Allergy 2004;59:668-9.
life. J Allergy Clin Immunol 2006;117:1118-24.
17. Du TG, Katz Y, Sasieni P, Mesher D, Maleki SJ,
7. Eggesbo M, Botten G, Halvorsen R, Magnus P. The prev-
Fisher HR, et al. Early consumption of peanuts in infancy
alence of CMA/CMPI in young children: the valaidity of pa-
is associated with a low prevalence of peanut allergy.
rentally perceived reactions in a population-based survey.
J Allergy Clin Immunol 2008;122:984-91.
Allergy 2001;56:393-402.
18. Brand PL, Vlieg-Boerstra BJ, Dubois AE. Dietary
8. Brand PLP. Nadelen van het liberaal stellen van de
prevention of allergic disease in children: are current
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
recommendations really based on good evidence? Pediatr
component-resolved diagnostics. J Allergy Clin Immunol
Allergy Immunol 2007;18:475-79.
2010;125:191-7.
19. Bindslev-Jensen C, Ballmer-Weber BK, Bengtsson U,
24. Jong AB de, Dikkeschei LD, Brand PL. Sensitization pat-
Blanco C, Ebner C, Hourihane J, et al. Standardization of
terns to food and inhalant allergens in childhood: A com-
food challenges in patients with immediate reactions to
parison of non-sensitized, monosensitized, and polysensi-
foods--position paper from the European Academy of Aller-
tized children. Pediatr Allergy Immunol 2011;22:166-71.
gology and Clinical Immunology. Allergy 2004;59:690-97.
25. Nieuwaal NH van, Lasfar W, Meijer Y, Kentie PA,
20. Alford SH, Zoratti E, Peterson EL, Maliarik M, Ownby DR,
Flinterman AE, Pasmans SG, et al. Utility of peanut-
Johnson CC. Parental history of atopic disease: disease
specific IgE levels in predicting the outcome of double-blind,
pattern and risk of pediatric atopy in offspring. J Allergy
placebo-controlled food challenges. J Allergy Clin Immu-
Clin Immunol 2004;114:1046-50.
nol 2010;125:1391-2.
21. Wensink M, Timmer C, Brand PLP. Constitutioneel
26. Mullins RJ, Dear KBG, Tang MLK. Characteristics of
eczeem bij kinderen wordt niet veroorzaakt door voedselal-
childhood peanut allergy in the Australian Capital Territory,
lergie. Ned Tijdschr Geneeskd 2008;152:4-9.
1995 to 2007. J Allergy Clin Immunol 2009;123:689-93.
22. Bath-Hextall F, Delamere FM, Williams HC. Dietary
27. Kaila M, Isolauri E. Diagnosis of cow’s milk allergy:
exclusions for improving established atopic eczema in adults
open or blinded? J Allergy Clin Immunol 1997;100:714-5.
and children: systematic review. Allergy 2009;64:258-64.
28. Brand PLP. Anafylaxie: feiten en fabels. Ned Tijdschr
23. Nicolaou N, Poorafshar M, Murray C, Simpson A,
Geneeskd 2007;151:574-7.
Winell H, Kerry G, et al. Allergy or tolerance in children sensitized to peanut: prevalence and differentiation using
Ontvangen 25 februari 2011, geaccepteerd 22 juni 2011.
Nederlands Tijdschrift voor Allergie & Astma
Jaargang 11, nr. 3 - 2011
3
98