Jesaja 7 ‐ 12 Door J. Stringer
Inleiding Deze studie is eigenlijk geschreven om te onderzoeken wat de logica is achter de twee verwijzingen in Hebr. 2:13 naar Jesaja 8. Om hier een antwoord op te kunnen geven moeten we ons verdiepen in de eerste 12 hoofdstukken van Jesaja. Het is de tijd toen Achaz koning was in Jeruzalem (Juda). Deze studie geeft dus een overzicht van vooral Jesaja 7 tot en met 12, maar zoomt daarbij vooral in op de kinderen van Jesaja omdat die expliciet worden genoemd in Hebr. 2:13. Tegelijkertijd laat deze studie zien hoe belangrijk het is om het O.T. goed te bestuderen als ernaar verwezen wordt in het N.T. Zonder een bredere kennis van het gedeelte in het O.T. gaat de diepere betekenis van het citaat vaak voor een groot deel verloren!
Achtergrond bij Jesaja 1‐12 Politiek/militaire achtergrond van Jesaja 1 – 12 Jesaja 7:1‐14 geven een schets van de directe politieke en militaire bedreiging van Jeruzalem door buurland Israel (het tien‐stammenrijk met hoofdstad Samaria, ook wel Efraim genoemd, naar de grootste stam). Samaria had een coalitie gesloten met hun noordelijke buur Aram (hoofdstad Damascus). Samen waren ze van plan Jeruzalem te veroveren. De boodschap van Jesaja voor koning Achaz in Jeruzalem was dat hij op de Heer moest vertrouwen en niet bang moest zijn. Dit politieke conflict speelt in heel het eerste gedeelte van Jesaja. De politieke boodschap van Jesaja is kort samengevat: je hoeft niet bang te zijn voor je twee noordelijk buren Israel en Aram. De echte bedreiging is Assur (Assyrie met hoofdstad Nineve). Het hele idee achter de coalitie Israel/Damascus was juist om een machtsblok te vormen tegen Assur. Ze waanden zich veilig vanwege hun coalitie en wilden dat nog verder versterken door Jeruzalem erbij te betrekken. Maar Achaz vertrouwde dat niet en weigerde om mee te doen. Daarom waren Samaria/Damascus van plan om Jeruzalem met geweld mee te laten doen. Als je doorleest zul je ontdekken dat Jesaja aan de ene kant voorspelt dat Jeruzalem gespaard zal blijven van Assur, maar dat Israel en Aram verslagen en volkomen vernietigd zullen worden door Assur. Hun landen zou volkomen worden ontvolkt. Dat is later inderdaad gebeurd. Het tien‐stammenrijk is ver voor de Babylonische ballingschap van Juda weggevoerd in ballingschap naar Assur en ook nooit meer teruggekeerd. Maar in en nog veel verdere toekomst zal Assur zelf ook moeten boeten voor haar gruweldaden en grootspraak tegen Jeruzalem en de God van Jeruzalem. Assyrie zou op haar beurt worden vernietigd door Babel (en ook Egypte zou daarbij een duit in het zakje doen, maar uiteindelijk het onderspit delgen tegen Babel). Het echte gevaar voor Jeruzalem was niet Assur maar Babel. Maar in de tijd van Jesaja was dat een ondergeschikte provincie van het uitgestrekte Assyrische rijk. Niemand kon zich toen voorstellen dat op een dag Babel het grote gevaar zou vormen. Koning Achaz van Jeruzalem pakte de boodschap van Jesaja in de tijd van Koning Achaz
1
Jesaja dan ook helemaal niet op, waardoor Jesaja uiteindelijk tot de conclusie kwam dat zijn boodschap goed moest worden opgeborgen voor latere tijden. Het is weer de vraag of Jesaja zelf door had dat die latere tijden naast de latere ontwikkelingen met Babel, ook op de nog veel verder weg liggende geschiedenis van de Messias sloeg.
Proberen het gevaar te slim af te zijn door vriendjes te worden met je ergste vijand Depolitiek militaire situatie wordt met pikante details uitgelegd in 2 Kon. 16. Voor ons doel is het belangrijk om het volgende uit 2 Kon. 16 te leren:
Achaz probeerde aan het gevaar van Israel en Aram te ontkomen door vriendjes te worden met Assur. Dit kwam in een stroomversnelling nadat Aram een eerste stad van Juda had veroverd. Hij presenteerde zich bij Tiglatpileser heel slaafs als ‘uw knecht en uw zoon’. Achaz ging in dit streven naar vriendschap met Assur zo ver dat hij enorme concessies deed ten aanzien van zijn eigen godsdienst: hij gaf het goud en zilver uit de tempel aan Assur en hij verving het altaar door Mozes gemaakt door een kopie van het altaar dat hij in Damascus zag. Dit was hoogstwaarschijnlijk een belangrijk mobiel altaar uit de godsdienst van Assur dat mee werd gesleept overal weer de koning naartoe ging (het overwonnen Damascus in dit geval). Kortom, Achaz probeerde zich zo veel mogelijk te conformeren aan de godsdienst van Assur in een poging om vriendjes te worden.
Hiermee komen we op de eerste parallel tussen de situatie van de Hebreeën en Jesaja. Het is heel goed mogelijk dat een belangrijke aanleiding voor het dreigende afval van de Hebreeën een toenemende dreiging van zware vervolging was. De Joden hadden in het Romeinse rijk een uitzonderingspositie. Hoewel de Romeinen hun godsdienst maar niets vonden, werd het erkend op basis van zijn zeer oude oorsprong. De Joden hoefden niet mee te doen met de groeiende keizerverering en hun sabbatsrust werd bijvoorbeeld erkend. In het begin maakten de Romeinen geen onderscheid tussen Joden en christenen. Maar in de loop van de eerste eeuw werd het voor iedereen steeds duidelijker dat de christenen niet zomaar een sekte vormden binnen het Jodendom. Het werd dus gaandeweg steeds moeilijke voor Joodse christenen om nog te kunnen profiteren van hun godsdienstige uitzonderingspositie als Jood. In praktijk had de lokale situatie ook een grote invloed op dit alles. Ondanks hun speciale positie werden de Joden in diverse plaatsen en tijden wel degelijk vervolgd. Het is goed mogelijk dat de brief is geschreven aan Joodse christenen in Rome. De vervolging die ze meemaakten tijdens de beginperiode van hun geloof (Hebr. 10:32‐36) zou heel goed een gedocumenteerde zware Jodenvervolging in Rome geweest kunnen. Tijdens die uitbarsting van Jodenhaat werden huizen en bezittingen afgenomen en werden veel Joden gedwongen om te vluchten. Ook werden velen gevangen gezet. Maar er vielen relatief weinig doden. Het lange hoofdstuk 11 over de geloofsgetuigen somt veel voorbeelden op van zware vervolging, potentieel met de dood tot gevolg. Daarna vanaf 12:4 stelt de schrijver dat de lezers nog niet ‘ten bloede toe’ weerstand hebben geboden. De positieve uitspraken over tuchtiging in 12:7‐11 klinken ons extreem vreemd in de oren. Hoe dan ook, het lijkt er sterk op dat de schrijven (en de lezers) zware vervolging voorzagen. Naast Jesaja in de tijd van Koning Achaz
2
de vreemde uitspraken over tuchtiging, is het ook vreemd dat de schrijver het lijdzaam ondergaan van deze vervolgingen plaatst in het kader van de strijd tegen de zonde. We zien dit zowel in 10:12‐ 31 (met daarna de herinnering aan hun eerder vervolging) als in 12 (expliciet in vers 1 en 4). Hoewel de verwijzing naar zonde en naar de noodzaak van tuchtiging ons zeer vreemd voorkomen in verband met trouw blijven in vervolging, is het in elk geval duidelijk dat deze dreiging een belangrijke rol speelde in het leven van de lezers van de brief. Het is dus zeer wel mogelijk dat deze Joodse lezers de kans op vervolging probeerden te verminderen door zich weer meer als Jood dan als christen te profileren. Voor christenen is namelijk nooit een uitzonderingssituatie geschapen in het Romeinse rijk. Zij werden gaandeweg meer en meer gezien als een ernstige bedreiging van de beschaving omdat hun uitspraken over een ‘liefdemaal’ werden geïnterpreteerd als seksorgieën en hun uitspraken over het eten van Christus’ lichaam en het drinken van zijn bloed werden geïnterpreteerd als kannibalisme. Verder leek het er voor de buitenwacht op dat hun godsdienst geen oude roots had, het belangrijkste criterium voor de zeer traditioneel ingestelde Romeinen. Een eerste mogelijke parallel tussen Jesaja en Hebreeën is dus dat men in beide situaties zeer ernstige dreiging probeerde te ontlopen door de godsdienst aan te passen aan het wenselijke. Voor de Hebreeën betekende dit terugkeer naar hun vroegere traditionele Joodse geloof omdat dat wel werd geaccepteerd.
Hoe zat het met de zonen van Jesaja? Hebr. 2:13 citeert een uitspraak van Jesaja over zijn zonen. Twee zonen van Jesaja worden met naam genoemd: Sear‐Jasub (een overblijfsel zal teurgkeren, 7:3) en Maher‐Salal Chas‐Baz (haastig buit, spoedig roof, 8:3). Maar naast de deze twee zonen met hun merkwaardige namen speelt er nog een mysterieus kind met de naam Immanuël een centrale rol in dit gedeelte van Jesaja. Veel gelovigen kennen alleen Jes. 7:14 en het citaat ervan in Matt. 1:23. Maar de lezing van Jes. 7:1 – 9:6 laten zien dat deze bekende profetie ligt ingebed in een context die zowel de toekomst (ook onze toekomst!) als het heden van Jesaja omvat. Het citaat uit Matt. 1:23 geeft ons de absolute zekerheid dat we met een Messiaanse profetie te maken hebben. Volgens Jes. 7 is dit kind een heel bijzonder teken van God. Maar wie goed leest ontdekt dat niet zozeer de geboorte van dit kind een teken is, maar eerder de compleet veranderde situatie in het land tijdens de eerste 12 levensjaren van dit kind. Het Hebreeuwse woord ‘jonkvrouw’ in Jes. 7:14 betekent niet maagd, maar werd normaalgezien gebruikt voor een volwassen, maar nog niet getrouwde vrouw. In het citaat van Matt. 1:23 wordt in het Grieks wel het technische woord voor maagd gebruikt. Dit is weer te verklaren vanuit de Septuagint. Die oude Griekse vertaling van Jes. 7:14 vertaalt namelijk ‘jonkvrouw’ met het Griekse woord voor maagd in de technische betekenis van het woord. Waarom de Septuagint voor die vertaling koos is onbekend en eigenlijk een groot raadsel. Die vertaling werd gemaakt ver voor de maagdelijke geboorte van Jezus. Des te opmerkelijker omdat er vanuit de context van Jesaja 7 en 8 geen enkele aanwijzing te vinden is voor een maagdelijke geboorte. Het lijkt in eerste instantie juist om een heel gewoon kind te gaan. De profetie in Jesaja 7 lijkt dus niet over een maagdelijke geboorte te spreken, maar eerder over een jonge volwassen maar ongetrouwde vrouw die zwanger wordt. Maar zoals gezegd: de nadruk ligt Jesaja in de tijd van Koning Achaz
3
niet op zwangerschap en geboorte maar op de eerste levensjaren van het kind. Voordat het kind het onderscheid tussen goed en kwaad weet te maken zullen Israel en Aram ontvolkt worden door Assur. Maar ook het platteland van Juda zelf zal daar een enorme tik van meekrijgen (7:17). Dit hele proces duurde in praktijk zo’n 65 jaar (8:8). Aan het eind van die 65 jaar werd de hoofdstad van Israel (Samaria) definitief veroverd en vernield en werd het grootste deel van de nog overgebleven bevolking weggevoerd in ballingschap. Maar de jaren daarvoor vernielden de Assyrische legers telkens opnieuw grote delen van het platteland en de minder sterke steden. En ondanks het bondgenootschap met koning Achaz (Jeruzalem, hoofdstad van Juda), moest ook het platteland van Juda het sterk ontgelden. De profetie rond teken‐kind Immanuël gaf aan dat deze verwoesting op het platteland al in de zeer nabije toekomst zou beginnen, als leek de politieke situatie daar totaal nog niet op. De directe profetische betekenis van dit speciale kind is dus dat eerst het platteland geplunderd en ontvolkt zal worden met als gevolg dat al heel snel het platteland eigenlijk onbewoonbaar zal worden omdat het niet meer wordt onderhouden. In de Joodse cultuur werd de leeftijd van 12 jaar gezien als de grens waarop een kind in moreel opzicht volwassen was en dus zelf onderscheid kon maken tussen goed en kwaad. In de peuter jaren van dit kind zou het platteland dus ontvolkt worden en tegen dat het kind zo’n 12 was zouden de dorens en distels het land al helemaal bezetten (7:21 – 25). Dit laatste gedeelte legt meteen ook duidelijk uit hoe het zit met het menu van ‘boter en honing’. Op het eerste zicht lijkt het een luxe menu te betreffen, maar in werkelijkheid is het een teken voor de totale vernieling van het land. De grote vraag is nu: op wie slaat dit ‘teken‐kind’ in de tijd van Jesaja? De uitleggers hebben heel verschillende meningen:
een kind van Achaz, mogelijk zijn opvolger Hizkia, een onbekend kind in de familie van Achaz, een kind van Jesaja. een onbekend kind in de tijd van Jesaja, maar verder niet verwant aan de profeet of de koning.
De eerste twee opties hebben het voordeel dat Achaz dan persoonlijk direct betrokken zouden zijn met dat kind. Maar die vlieger gaat alleen op als het kind (en dus waarschijnlijk zijn moeder) op het platteland woonde. En dat maakt het uiterst onwaarschijnlijk dat het een kind van de koning of zijn naaste familie betrof, want die woonden uiteraard in Jeruzalem, en hoe gevaarlijker het werd, hoe nadrukkelijker ze gebruik gemaakt zullen hebben van de bescherming van die versterkte stad. Er zijn in de tekst aanwijzingen te vinden voor de derde optie (een kind van Jesaja): 1. Jes. 8:3,4 geeft aan dat Jesaja in de periode van zijn gesprek met Achaz een kind verwekte bij ‘de profetes’. Een vreemde aanduiding voor de reguliere vrouw van Jesaja (hij moet al eerder zijn getrouwd omdat hij Sear‐Jasub al had tijdens zijn gesprek met Achaz). Sommige commentatoren verklaren het gebruik van de uitdrukking ‘de profetes’ door te stellen dat ze die titel had omdat ze getrouwd was met de bekende profeet, maar zo’n taalgebruik komen we elders nergens tegen. Hoewel het allemaal niet netjes klinkt denk ik dat we op basis van de term ‘jonkvrouw’ (ongetrouwde jonge vrouw) gewoon moeten stellen dat Jesaja een kind verwekte bij een ongetrouwde profetes. Laten we aannemen dat het een tweede vrouw Jesaja in de tijd van Koning Achaz
4
2.
3.
4.
5.
betrof en dat ze al in ondertrouw waren om het wat minder pikant te maken. Wie weet gebeurde dit zelfs in opdracht van God, zoals God zich ook bemoeide met het huwelijksleven van Hosea om er een profetische betekenis aan te kunnen geven. En laten we dan voor het gemak maar aannemen dat hij vervolgens netjes met haar trouwde, maar eigenlijk weten we niets over deze profetes en haar relatie met Jesaja. Hoewel dit kind van de profetes de naam Maher‐Salal Chas‐Baz krijgt in 8:3 geeft vers 4 een sterke aanwijzing dat we hier met het teken‐kind Immanuël te maken hebben. Nog voordat naam Maher‐Salal Chas‐Baz een jaar of twee oud zal zijn, zullen Samaria en Damascus al flink zijn geplunderd door Assur. Dit lijkt dus een directe bevestiging te zijn van het eerdere profetische teken van Immanuël zoals beschreven in Jes. 7. Immanuël zou een teken zijn voor koning Achaz. Maar we mogen veronderstellen dat Achaz niet close was met het gezin van Jesaja. Hoe zou dit kind dan onder de aandacht van Achaz komen als het Jesaja’s kind was een ook nog eens opgroeide op het platteland? Als Jesaja inderdaad een kind verwekte bij een ongetrouwde vrouw, dan mogen we verwachten dat dat de nodige roddels veroorzaakte en ook Achaz ter ore kwam. Een heel andere optie is de suggestie dat Jesaja zelf uit het koningshuis stamde (zie later). In dat geval zou zijn kind een direct familielid van de koning zijn. In de vijf verzen die direct volgen op het verslag over zwangerschap en geboorte van Maher‐ Salal Chas‐Baz lezen we een profetie over de nabije inval van Assur met tot twee keer toe de naam van Immanuël (8:8 en 8:10). De geboorte van Maher‐Salal Chas‐Baz wordt dus direct voorafgegaan en direct vervolgd door de profetieën over Immanuël. Jesaja stelt in 8:18 dat zijn kinderen (meervoud) door God gesteld zijn tot ’tekenen en zinnebeelden onder Israël’. We vinden hier hetzelfde woord ‘teken’ als bij de aankondiging van de geboorte van teken‐kind Immanuël in 7:11 en 14.
Mijn stelling (ik ben daarin zeker niet de enige) is dus dat Maher‐Salal Chas‐Baz en de directe vervulling van de Immanuël profetie hetzelfde kind betreffen. Maher‐Salal Chas‐Baz moet dan dus als tweede naam Immanuël hebben gehad.
De dubbele betekenis van de namen van Jesaja’s zonen Ik veronderstel dus dat Jesaja twee zonen had en waarvan Jesaja zelf stelt dat God ze tot een teken en zinnebeeld stelde. In beide gevallen zat de profetische betekenis van de kinderen in hun naam, en in het geval van Maher‐Salal Chas‐Baz alias Immanuël waren ook de omstandigheden waarin hij zou opgroeien een teken. Het fascinerende is nu dat alle drie de namen zowel een negatieve als een positieve lading hebben. En precies datzelfde geldt voor de omstandigheden waaronder Immanuël zou opgroeien. We lopen ze een voor een langs.
Sear‐Jasub = ‘een overblijfsel zal terugkeren’. Negatief: er zal niet veel van Gods volk overblijven. Positief: God zal een klein overblijfsel sparen en weer terug laten keren naar het beloofde land. Dit laatste is een belangrijk thema in het hele boek Jesaja, maar ook in veel andere profetische boeken. Het is de kern van de boodschap van hoop die telkens doorklinkt te midden van de aankondiging van de meest afschuwelijke rampen die het volk zullen treffen en wegvagen als straf voor hun voortdurende zonde.
Jesaja in de tijd van Koning Achaz
5
Maher‐Salal Chas‐Baz = ‘haastig buit spoedig roof’. Negatief: aankondiging van een afschuwelijke oorlog. Positief: in eerste instantie zouden de twee vijanden van Juda door deze oorlog getroffen worden (Israël en Aram). Dat lijkt op het eerste zicht zich dus als een oplossing voor het directe probleem van Juda. Maar wie goed leest ziet overal aanwijzingen dat Juda hier niet te enthousiast over moet zijn, omdat zij zelf ook zeer zwaar getroffen zal worden door dezelfde legers van Assur. Immanuël = ‘God met ons’. Negatief: deze naam is als een noodkreet in de mond van het volk als ze het zwaar te verduren krijgen onder Assur (8:8 en 10). Positief: in de diepste ellende mogen we de zekerheid hebben dat God zijn kinderen niet vergeten is. Het teken van het eten van ‘melk en honing’. Het woord voor ‘melk’ is niet goed te vertalen in het Nederlands. In het Engels vind je de vertaling ‘curd’. Het betreft een melkproduct dat wij niet kennen. Het is zo rijk aan voedingstoffen dat het langere tijd als hoofdvoedsel gebruikt kan worden om op te overleven. En ook honing is op zich een luxe product. Het was natuurlijk heel ongewoon om honing te hebben als hoofdbestanddeel van je menu. Negatief: dit uitzonderlijke dieet werd veroorzaakt door de totale verwildering van het land. Positief: God zorgt voor de overlevenden vanuit de directe rijkdom van de natuur.
Kort samengevat: beide zonen van Jesaja verwijzen naar een extreem doemscenario en tegelijkertijd naar Gods nabijheid in die duistere tijd.
Verdere verwijzingen naar de zonen van Jesaja We vinden nog meer verwijzingen naar de zonen van Jesaja in de eerste 12 hoofdstukken.
8:1,2 Onder het toeziende oog van twee publiekelijk erkende (’betrouwbare ‘) getuigen moest Jesaja de naam Maher‐Salal Chas‐Baz op een groot bord schrijven zodat alle voorbijgangers het zouden lezen (of zich zouden laten voorlezen), en erover na zouden denken. 8:23‐6 bevat de bekende kerst profetie ‘Een Kind is ons gegeven, een Zoon is ons geboren’. Hier klinkt weer de echo van de eerdere aankondiging van de geboorte van Immanuël als speciaal teken‐kind. Het betreft een zoon van David (9:6). Heel dit gedeelte is duidelijk Messiaans en beschrijft een veel latere toekomst. Ook hier vinden weer dezelfde mix van dreiging en donkerheid en Gods redding en hulp temidden van die duisternis. 10:20‐27 geeft een hoopvolle profetie over ‘de rest van Israël’(20) en ‘de rest van Jakob’ (21) dat door God gespaard zal worden. Dit is het thema van het overblijfsel dat zal terugkeren (Sear‐Jasub). Nadat 10:28‐34 de komende val van de koningen van Samaria en Damascus vergelijkt met het omhakken van woudreuzen (door God zelf), gaat 11:1‐10 verder op dit beeld. Hier blijkt dat uiteindelijk (veel later) ook het koningshuis van David (Isaï was de vader van David) omgehakt zal worden door God (begin Babylonische ballingschap). Maar nog veel later zal er onverwachts een rijsje = scheut opkomen uit de omgehakte stam en wortel van David. Ook hier weer een bekende kerstprofetie. Maar in feite wordt ook hier verder geborduurd op het Jesaja in de tijd van Koning Achaz
6
thema van een overblijfsel, want zo’n scheut dat opkomt uit een omgehakte boom is een prachtig beeld voor het begrip overblijfsel of rest. En ten slotte vinden we het thema van het overblijfsel (Sear‐Jasub) weer expliciet terug in 11:11 – 16.
Een belangrijke conclusie is dus dat de zinnebeeldige boodschap van de zonen van Jesaja hoofstukken 7 tot en met 11 als het ware doordrenken. Ze zijn op allerlei manieren zo prominent aanwezig dat je deze vijf hoofdstukken de titel ‘De zinnebeeldige zonen van Jesaja’ zou kunnen geven.
En Jesaja zelf? Jesaja 8:17 stelt dat Jesaja zelf ook een teken en zinnebeeld was. Zijn naam betekent: De HERE is redding/verlossing. In de Complete Word Study Bible lees ik: ‘He was an astute observer of the world of his day and moved easily and boldly among the rulers of Judah, both civil and religious. Many scholars conclude that he was of the line of David, of royal descent’. Jesaja’s naam heeft dus in elk geval net zo’n profetische betekenis als de namen van zijn zonen. En het is goed mogelijk dat hij ook nog eens een zoon van David was (dan zouden zijn kinderen dus ook zonen van David zijn). Maar er is meer. Net zoals David in zijn Psalmen regelmatig in de ‘ik’ vorm zingt over zijn eigen situatie, maar al zingend over zichzelf vloeiend overgaat tot allerlei Messiaanse profetieën, zo zien we ditzelfde in het boek Jesaja. In het tweede deel van zijn boek vinden we de bekende ‘vier profetieën over de Knecht de Heren’ (zie de perikoop titels in de NBG vertaling), stuk voor stuk indrukwekkende profetieën over de Messias (42:1‐7; 49:1‐7; 50:4‐11 en het zeer bekende 52:13‐ 53:12). De tweede en derde van deze opvallende profetieën zijn in de ‘ik’ vorm gesteld. De vierde profetie is niet in de ‘ik’ vorm, maar vanwege de zeer persoonlijk klinkende inhoud en door de vergelijking met beide voorgaande profetieën komt de kamerling uit Morenland in Handelingen 8:34 tot de vraag of Jesaja het hier misschien over zichzelf heeft. Net als David leefde Jesaja zo dicht met God dat heel zijn wezen zich als het ware identificeerde met de komende Messias waar hij zoveel over profeteerde. Volgens de Joodse traditie zou Jesaja uiteindelijk de marteldood zijn gestorven door hem door midden te zagen. Deze traditie weerklinkt ook in Hebr. 11:37. In elk geval door zijn naam en door zijn boodschap was Jesaja als het ware een levende profetie van de Messias. En het is dus goed mogelijk dat dit extra verstrekt werd door een afstamming van David en door een marteldood dat al net zo gruwelijk was als de dood van Christus.
We zoomen in op de citaten in Hebr. 2 Hebr. 2 citeert twee fragmenten uit Jes. 8:17 en 18. Deze verzen staan midden in het gedeelte over de kinderen van Jesaja. Beide zonen hebben we al met naam genoemd inclusief de aankondiging van het speciale teken‐kind Immanuël. De situatie is als volgt. Hoofdstuk 7: Jesaja had Achaz in een persoonlijk gesprek met Sear‐Jasub erbij (een overblijfsel zal terugkeren) gewaarschuwd voor zijn plannen om een verdrag met Assur te sluiten. Hij had hem opgeroepen om op God te vertrouwen dat de dreiging van Israël en Aram geen kwaad zou kunnen doen. Tijdens dit gesprek bood God aan om een indrukwekkend teken te doen Jesaja in de tijd van Koning Achaz
7
naar de keuze van Achaz zelf. Als Achaz met een vroom smoesje weigert om een teken te vragen ontvangt hij het teken van Immanuël. Hoofdstuk 9: kort daarop (of net ervoor?) wordt de profetes zwanger en wordt het teken‐kind Maher‐Salal Chas‐Baz (haastig buit, spoedig roof) alias Immanuël (God met ons) geboren. Achaz slaat Jesaja’s waarschuwing in de wind en gaat door met zijn verdrag met Assur. Daarop ontvangt Jesaja (8:5‐10) een profetie waarin hij aankondigt dat Assur ook Juda zal ‘overstromen’. Deze overstroming is maar ‘tot de hals’ omdat Jeruzalem gespaard zal blijven. Maar het platteland zal dus geteisterd door de wrede benden van Assur. Voor Jesaja was dit een heel moeilijke situatie omdat hij als landsverrader overkwam. In 8:11‐15 geeft God Jesaja een dubbele waarschuwing. Het zijn indringende waarschuwingen over zijn eigen gevoelens en over hoe hij pesoonlijk aankijkt tegen de politieke situatie. Deze waarschuwingen aan het adres van Jesaja staan in de paragraaf direct voorafgaand aan de paragraaf waaraan Hebr. 2 refereert. En beide waarschuwingen hebben een directe parallel met de situatie van de Hebreën (zie de toevoegingen in cursief):
De samenvatting van beide waarschuwingen (8:11): ga niet op de weg van dit volk. De Hebreeën dreigden weer terug te keren naar de traditionele Joodse godsdienstige wegen. Wat dit volk een samenzwering noemt mocht Jesaja geen samenzwering noemen (12a). De Messiasbelijdende Joden werden vanaf het begin door de traditionele Joden gezien en behandeld als verraders. Je moet niet bang zijn voor de situatie, hoe dreigend die ook is, maar je moet de HERE vrezen. Hem moet je heilig achten, Hij moet het voorwerp van je vrees en van je schrik zijn. Dan zal Hij voor jou tot een (beschermend) heiligdom zijn maar de anderen zullen zich aan Hem stoten als aan een rots en over die rots struikelen (8:12b‐15). De Hebreeën waren bang voor extra vervolging vanwege hun Messiaanse belijdenis waardoor ze niet meer werden aangezien als traditionele Joden. De brief schrijver waarschuwt op veel plaatsen subtiel en minder subtiel voor de afschuwelijke eeuwige gevolgen als ze de waarheid aan de kant zetten. De meest extreme waarschuwingen vinden we in Hebr. 10:27 en 31 (‘vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God’). Het is verder interessant om vast te stellen dat het beeld van de rots waarover velen zullen struikelen in 1 Petr. 2:8 wordt geciteerd als zijnde een profetie over de Messias. Heel de politiek militaire beangstigende situatie in de dagen van Achaz worden dus door God gebruikt als een soort ‘uit het leven gegrepen profetie’ met als centrale vraag: vertrouw je op Gods oplossingen (in de meest ultieme zin: zijn Messias), of vertrouw je op eigen inzicht en slimheid?
En dan komen we bij de paragraaf met de citaten in Hebr. 2. (Jes. 8:16‐18). Jesaja laat zich waarschuwen door God en trekt zich terug uit het politieke debat: ‘Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen’ (8:16). Met andere woorden: ik heb ze publiekelijk gewaarschuwd maar ze willen niet luisteren. Ik heb nu mijn profetisch waarschuwende getuigenis op schrift gesteld en in bewaring gegeven aan mijn leerlingen (ook de toekomstige generaties, ook de Hebreeën, ook wij als we Jesaja bestuderen!!).
Jesaja in de tijd van Koning Achaz
8
‘Ik zal wachten op de HERE, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja, op Hem zal ik hopen’ (8:17). De eerste en laatste deelzin uit dit vers worden in Hebr. 2:13 als volgt samengevat: ‘Ik zal op Hem vertrouwen’. Met deze uitspraak geeft Jesaja te kennen dat hij gehoor geeft aan de dubbele waarschuwing die Hij van God ontving: niet gaan op de wegen van zijn volk, maar gelovig uitzien naar Gods hulp in donkere tijden. Voor de Hebreeën is dit citaat dus allereerst een sterke oproep om net als Jesaja hun angst te bedwingen en gelovig uit te zien naar Gods hulp in de verdrukking. Maar er moet meer zijn in de toepassing door de auteur van de brief omdat deze eerste directe toepassing van Jes. 8:17 wel aansluit bij de situatie van de Hebreeën maar niet bij het hoofdthema van Hebr. 2. Ik kom hier straks nog op terug. ‘Zie, ik en de kinderen die mij de HERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot zinnebeelden onder Israël…’ (Jes. 8:18). Hebr. 2:13 citeert de eerste deelzin letterlijk, de rest van de zin moeten we erbij denken omdat de lezers Jesaja heel goed kenden. We hebben al uitgebreid besproken hoe Jesaja zelf en zijn zonen elk voor zich als het ware levende profetieën zijn van de Messias. Tijdens onze studie over het teken‐kind Immanuël kwamen we bijvoorbeeld de meest bekende Messiaanse (kerst)profetieën tegen! U heeft zich waarschijnlijk nooit gerealiseerd dat dit zeer speciale teken‐kind in eerste instantie de tweede zoon van Jesaja was! Beide citaten in Hebr. 2:13 verwijzen dus naar diepgaande Messiaanse profetieën. Wat hun context betreft sluiten ze goed aan bij de situatie van de brief lezers: oproep in een zeer angstige situatie om niet mee te gaan met de rest van hun volk, maar om kost wat kost het vertrouwen op God te stellen en uit te blijven zien naar zijn hulp in de nood. Maar de grote vraag blijft hoe deze citaten aansluiten bij het hoofdonderwerp van Hebr. 2. Wat was dat hoofdonderwerp ook al weer?
Aansluting bij het hoofdonderwerp van Hebr. 2 Wat was ook al weer het hoofdonderwerp van Hebr. 2? Hebr. 1 toont aan dat de populaire Joodse gedachte dat de Messias een soort engel zou zijn totaal niet klopt: hij staat ver boven de engelen. Hij is de Zoon van God en staat daarmee op één lijn met God zelf. Hebr. 2 gaat dan in op de prangende vraag: ‘Als Christus dan zo dicht bij God staat, hoe kon God dan toestaan dat hij zo afschuwelijk moest lijden?’. Het antwoord is bekend: het was Gods plan (het voegde God…, 2:10) dat Christus ons van het lijden en de dood zou verlossen door zelf persoonlijk deel te nemen aan dat lijden zonder te bezwijken voor de verleidingen die voortkomen uit dat lijden. Nu kunnen we eindelijk doordringen tot de kern van de zaak in beide citaten. We beginnen bij het tweede citaat.
Ziehier ik en de kinderen die God mij gegeven heeft En denk de rest van de zin erbij: de HERE der heerscharen die op de berg Sion woont heeft ons tot zinnebeelden en tekenen gesteld. Deze uitgebreide beschrijving van God wijst op zijn almacht (de HERE van de hemelse legermachten) en koninklijk gezag (de berg Sion). Hoewel we diep in nood mogen geraken is dat geen zwakte van God maar juist zo door hem in zijn almacht gekozen. Jesaja in de tijd van Koning Achaz
9
Jesaja zelf leed duidelijk onder de hele situatie en de afwijkende stelling name die hij in het politiek militaire strijdtoneel moest innemen. Gezien de verwijzing in Hebr. 11:37 naar de Joodse traditie over Jesaja’s marteldood mogen we veronderstellen dat de briefauteur (en zijn Joodse lezers) die marteldood als historisch beschouwden. Jesaja zelf wordt dan wel een heel sterke profetische afschaduwing van de lijdende Messias. Voor zijn kinderen geldt dat net zo. In elk geval het meest besproken teken‐kind Immanuël zou kennelijk opgroeien op het platteland dat in zijn peuter jaren werd vernield en ontvolkt door de milities van Assur met als gevolg dat hij rond een jaar of 12 zou wonen in een bizarre wildernis dat helemaal was overwoekerd door dorens en distels. Geen prettige manier om op te groeien! Hoe klein een kind ook is, het kan niet anders of het lijdt mee in de algemene angst, paniek en ontreddering bij zulke verwoestende, nietsontziende legerbendes die waarschijnlijk bij herhaling over het platteland trokken. En daarna als het kind gaat beseffen in wat voor wereld het leeft, dan is het lijden ook enorm bij het dagelijks uitzien op die steeds verder verwilderende wereld om hem heen dat duidelijk totaal geen toekomstperspectief bood. De rest van je leven proberen te overleven van een paar runderen, schapen en wilde honing… Jesaja en zijn kinderen stonden dus persoonlijk midden in een diep lijden. We weten niet hoe het afliep met zijn kinderen, maar Jesaja zelf bleef dwars door dat lijden heen gelovig vertrouwen op God, zelfs tot de marteldood toe mogen we veronderstellen. Dat is dus de belangrijkste boodschap van dit citaat in Hebr. 2: God wist precies waar hij mee bezig was. Hij plaatste de Messias net als Jesaja en zijn kinderen (levende profetieën van de Messias) midden in dat afschuwelijke lijden met de opdracht om getuigen te zijn en op God te blijven vertrouwen tot het bittere eind. De dubbele lading in de namen van de kinderen en in de ‘melk en honing’ levensomstandigheden sluiten hier op aan. Negatief : verwijzing naar bitter lijden. Positief: blijf op God vertrouwen, hij redt.
Ik zal op Hem vertrouwen En dan het eerste citaat. Op basis van het tweede citaat mogen we dit zien als profetische woorden direct uit het hart van de Messias zelf omdat Jesaja op zoveel manieren zelf een teken van de Messias was. En net als in de eerder in Hebr. 2 geciteerde Psalm 22 van David zien we hier dat de profeet juist door en in zijn lijden zelf tot een levende profetie van de lijdende Messias wordt. De kern is dus persoonlijk deelname aan diepgaand lijden gecombineerd met volhardend vertrouwen op God dwars door dat lijden heen. God heeft in dit alles niet de controle verloren, maar het past in zijn plan. Dat is dus exact het hoofdonderwerp van Hebr. 2.
Meer dan theologie Het is belangrijk om vast te stellen dat Hebr. 2 hiermee veel meer biedt dan een stuk indrukwekkende theoretisch onderwijs over de persoon en het werk van de Messias. Juist omdat de lezers ook met een groeiende dreiging van vervolging en lijden worstelden wordt dit onderwijs over Gods bedoeling met de Messias heel persoonlijk: het voegde God om de Messias door lijden heen te volmaken (Hebr. 2:10); het voegde God om Jesaja en zijn zonen als tekenen van de Messias door lijden heen te volmaken. Het kan gebeuren dat het God voegt om ook andere gelovigen door lijden heen te volmaken (zie latere uitleg bij Jes. 12). Dit is precies de insteek van de vele passages in het N.T. over vervolging. Weinig Westerse gelovigen besteden ooit serieus aandacht aan deze passages omdat echte vervolging gemakkelijk zo’n ver van mijn bed show lijkt te zijn. Gemeentelijk onderwijs Jesaja in de tijd van Koning Achaz
10
over dit belangrijke onderwerp ontbreekt geheel. Naast de bibliotheken vol boeken over gebed, genezing en fijne pastorale onderwerpen zult u moeten constateren dat het minieme aantal recente boeken over trouw in ernstige vervolging schril afsteekt. Het interessante is dat alle onderwerpen uit deze twee inleidende hoofdstukken van de brief stelselmatig terugkomen in de rest van de brief, waar ze verder worden uitgewerkt. Zo ook het persoonlijk omgaan met zeer zware vervolging (delen van 10 en 11 en in het bijzonder 12:1‐17). Zoals we aan het begin van deze studie opmerkten beschrijft de briefauteur in hoofdstuk 12 de positieve kant van lijden door vervolging in termen van tuchtiging. Door de negatieve klank van dat woord en het feit dat tuchtiging (lees lijfstraffen) taboe is geworden in onze opvoedkundige praktijken dreigen wij de positieve boodschap helemaal te missen. Het boeiende is dat deze insteek over de positieve kant van vervolging aan het eind van de brief nauw aansluit bij het laatste hoofdstukje in het eerste deel van Jesaja. Jesaja 12 stelt net als Hebr. 12 dat de gelovige die door lijden heen is gegaan uiteindelijk de HERE zal loven vanwege alles wat hij heeft meegemaakt. Jesaja 12 spreekt in termen van de toorn van God en de vreugde over zijn uiteindelijke vertroosting. De boodschap is dus dat het belangrijk is om je midden in het lijden mentaal te verplaatsen in de toekomst om vanuit het uiteindelijke toekomstige perspectief te beseffen wat het eindresultaat zal zijn van het lijden van nu. Hebr. 12 doet precies datzelfde maar dan in termen van tuchtiging door God. Tuchtiging is volgens God zeer nuttig omdat het het kind belangrijke dingen leert voor de rest van zijn leven. Doorstaan van lijden leert ons echt vertrouwen op God. En ook dat opmerkelijke aspect van het mens‐zijn vinden we terug bij de Messias. Hebr. 2:10 stelt dat God hem door lijden heen volmaakte : een leerproces dus door het lijden aan den lijve te ervaren. En in Hebr. 5:8 lezen we dat Christus door het lijden heen de gehoorzaamheid leerde.
Eindconclusie Deze studie laat zien dat het contextueel bestuderen van citaten uit het O.T. heel veel werk kan kosten omdat wij in doorsnee zo slecht bekende zijn met het O.T. Maar tegelijkertijd laat deze studie zien wat een enorme verrijking zo’n uitgebreide contextuele studie kan opleveren. Door zo door te dringen tot de persoonlijke levens van Jesaja en zijn kinderen en door de omringende boodschap van Jesaja ook mee te laten klinken (tot en met hoofdstuk 12 toe en eigenlijk ook inclusief zijn profetieën over de Knecht des Heren) blijkt Hebr. 2 een veel persoonlijker boodschap te bevatten dan op het eerste zicht aan de orde lijkt te zijn. Zonder deze studie lijkt Hebr. 2 zich te beperken tot een prachtig stuk (theoretisch) onderwijs over nut en noodzaak van het lijden van de Messias. Met deze uitgebreide studie erbij blijkt dat onderwijs over het lijden van de Messias als een boemerang bij ons terug te komen: door ons te verplaatsen in de situatie van Jesaja en zijn kinderen worden we gedwongen om na te denken over onze bereidheid om net als de Messias en net als Jesaja standvastig te blijven vertrouwen op God. Bekijk persoonlijke vervolging vanuit het toekomstige perspectief: het vormt je en leert je echt geloven en gehoorzamen. Eens zul je God er zelfs voor danken. En altijd mag daar die troostende gedachte zijn dat onze Middelaar zelf door het ergst denkbare lijden heen is gegaan. Hij staat ons bij. De bewezen kracht die God hem gaf om trouw te blijven wil hij ook aan ons geven. In plaats van jezelf en God te verloochenen om aan vervolging te
Jesaja in de tijd van Koning Achaz
11
ontsnappen moet je leren om in je nood jezelf meer en meer naar zijn kracht uit te strekken om zodoende toch te volharden ook al denk je op voorhand dat je dat nooit aan zult kunnen.
Jesaja in de tijd van Koning Achaz
12