DERDE NOTA WADDENZEE
Deel 3: kabinetsstandpunt planologische kernbeslissing
1
Brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Aan de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, november 2001
Hierbij bied ik, als coördinerend minister voor het Waddenzeebeleid, u het kabinetsstandpunt van de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (pkb deel 3) aan. Dit kabinetsstandpunt is het vervolg op de ontwerp planologische kernbeslissing (pkb deel 1) die u op 14 februari j.l. is toegezonden. De PKB Derde Nota Waddenzee is een herziening van de vigerende PKB Waddenzee uit 1993, die in 1994 partieel is herzien. In het kabinetsstandpunt heeft het kabinet op diverse punten wijzigingen aangebracht in de pkb-tekst ten opzichte van de tekst uit pkb deel 1. Die wijzigingen komen in belangrijke mate voort uit de reacties uit inspraak, bestuurlijk overleg en advies, die door het kabinet zijn ontvangen op pkb deel 1. In de nota van toelichting bij pkb deel 3 is aangegeven op welke wijze door het kabinet bij de vaststelling van de pkb-tekst rekening is gehouden met de ontvangen reacties. De reacties zelf zijn gebundeld in pkb deel 2, die apart aan u wordt toegezonden. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk
3
NOTA VAN TOELICHTING Inhoudsopgave
0
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
0.1 0.2 0.3
Procedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45 Reacties op de procedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Toelichting bij deel 3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Aard en kader van de nota . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 Aard en werkingssfeer van de pkb . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 Planhorizon en planperiode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Gebiedsbegrenzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Internationaal kader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
2
Beleidsuitgangspunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
2.1 2.2
Doelstellingen voor de Waddenzee . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66 Ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee. . . . . . . . . . . . . 68
3
Beleidskeuzen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
3.1 3.2
Ruimte Ruimte 3.2.a 3.2.b 3.2.c 3.2.d 3.2.e 3.2.f 3.2.g 3.2.h 3.2.i 3.2.j 3.2.k 3.2.l 3.2.m 3.2.n 3.2.o 3.2.p 3.2.q 3.2.r
voor natuur en landschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76 voor menselijke activiteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Gesloten gebieden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Inpolderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Scheepvaart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 Burgerluchtvaart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 Offshore-installaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 Kabels en buisleidingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 Havens en bedrijventerreinen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Bebouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 Baggerspecie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Diepe delfstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 Windturbines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102 Ontgrondingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 Archeologie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 Recreatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 Visserij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Militaire activiteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122 Pierenwinning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
7
8
4
Afwegingskader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
5
Doorwerking en evaluatie van het Waddenzeebeleid . 136
5.1 5.2 5.3
Doorwerking van beleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 Externe werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 Monitoring, onderzoek en evaluatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
6
Bestuurlijke organisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Bijlage:
Beschermde soorten en habitats op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
NOTA VAN TOELICHTING Hoofdstuk 0 Inleiding
0.1 Procedure Derde Nota Waddenzee deel 1 ‘Ont werp planologische kernbeslissing’ Op 14 februari 2001 heeft het kabinet de ontwerp planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (PKB Derde Nota Waddenzee deel 1) bekend gemaakt. Dit deel 1 bevat het kabinetsvoornemen voor de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de Waddenzee.
Terinzagelegging en informatiebijeenkomsten De Derde Nota Waddenzee doorloopt de procedure van de planologische kernbeslissing, zoals is aangegeven in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de periode van 14 februari tot en met 8 mei heeft de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 ter inzage gelegen op 26 plaatsen bij rijk, waddenprovincies en waddengemeenten. In die periode heeft het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer samen met de ministeries van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken en Defensie drie openbare informatieavonden georganiseerd in Delfzijl, Harlingen en Den Helder. Daarnaast zijn door de genoemde ministeries acht informatiebijeenkomsten verzorgd op uitnodiging van alle afzonderlijke waddeneilandbesturen, de gezamenlijke waddenprovincies, de werkgeversorganisatie VNO-NCW-Noord en de Zeeuwse gemeenten Reimerswaal en Schouwen-Duiveland. In laatstgenoemde gemeenten wonen veel in de Waddenzee vissende kokkel- en mosselvissers. De informatiebijeenkomsten werden bezocht door in totaal ca. 650 personen.
Inspraak Naar aanleiding van de terinzagelegging en de informatieavonden zijn door het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 234 inspraakreacties ontvangen, namens 306 insprekers. De insprekers hebben gezamenlijk zo’n 1200 schriftelijke opmerkingen gemaakt over de tekst van de pkb deel 1 en de nota van toelichting.
Best uurlijk overleg Met de waddenprovincies en de waddengemeenten is door het kabinet een overleg gevoerd over deel 1 van de PKB Derde Nota Waddenzee. Dit overleg vond plaats op 11 juni 2001 tijdens de 39e vergadering van het Coördinatiecollege Waddengebied (CCW). Naast de pkb deel 1 lagen bij dit bestuurlijk overleg ook de schriftelijke inspraakreacties voor van de Stuurgroep Waddenprovincies, de Vereniging van Waddenzeegemeenten en het Overlegorgaan Waddeneilanden. Op 26 juni 2001 is ook bestuurlijk overleg gevoerd met het Productschap Vis over de pkb deel 1 en de schriftelijke inspraakreactie van het Productschap.
45
Advies van de Waddenadviesraad De PKB Derde Nota Waddenzee deel
1 is
ter advies voorgelegd aan de Waddenadviesraad. Tijdens zijn 100e plenaire vergadering op 20 juni 2001 heeft de Waddenadviesraad zijn advies over de pkb deel 1 vastgesteld.
Pkb deel 2 ‘Reacties op de ont werp planologische kernbeslissing’ De resultaten van de inspraak, de verslagen van het bestuurlijk overleg en het advies van de Waddenadviesraad zijn opgenomen in pkb deel 2 ‘Reacties op de ontwerp planologische kernbeslissing’. De inspraakreacties zijn in pkb deel 2 samengevat tot de hoofdlijnen uit de inspraak. De verslagen van het bestuurlijk overleg en het advies van de Waddenadvies zijn integraal opgenomen in pkb deel 2. Pkb deel 3 ‘Kabinetsstandpunt’ Deel 3 van de Derde Nota Waddenzee is het kabinetsstandpunt. Het kabinetsstandpunt bestaat uit de tekst van de planologische kernbeslissing en een nota van toelichting.
0.2 Reacties op de procedure Naast de inhoudelijke onderwerpen heeft het kabinet ook verschillende reacties ontvangen op de gevolgde procedure en consultaties bij het opstellen van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1. Die reacties zijn zowel positief als negatief. Teneur van de negatieve reacties is dat de planvorming voor pkb deel 1 te weinig interactief is geweest.
Reactie van het kabinet De PKB Waddenzee 1993 is in 1998 geëvalueerd. De evaluatie was interactief zodat een breed beeld werd verkregen van de meningen over de PKB Waddenzee en zijn mogelijke toekomst. Overheden en belangengroepen hebben deelgenomen aan het evaluatieonderzoek en de werkconferentie. Op de internetsite van Interwad is een discussie gevoerd die voor iedereen toegankelijk was. Op basis van de bevindingen van de evaluatie en overleg met de waddenprovincies en –gemeenten in het Coördinatiecollege Waddengebied heeft het kabinet besloten de PKB Waddenzee 1993 te herzien. In de hoofdlijnenbrief aan de Tweede Kamer van 24 februari 1999 is dit besluit bekend gemaakt. Vanwege de interactieve evaluatie en het feit dat de Derde Nota Waddenzee in hoge mate voortbouwt op bestaand beleid uit de PKB Waddenzee 1993 en bestaand sectorbeleid, heeft het kabinet niet gekozen voor een breed interactief proces tijdens het opstellen van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1. Wel is tijdens die voorbereiding overleg gevoerd met de waddenprovincies en –gemeenten en is actief geparticipeerd door de waddenprovincies. Daarnaast heeft ook in formele zin het wettelijk voorgeschreven bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de andere overheden en het Productschap Vis, en heeft de Waddenadviesraad als wettelijk adviseur, een schriftelijk advies uitgebracht. Tijdens de terinzagelegging heeft een ieder de mogelijkheid gehad om op het kabinetsvoornemen te reageren.
46
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
0.3 Toelichting bij deel 3 Dit deel 3 van de PKB Derde Nota Waddenzee bestaat uit een tekst van de planologische kernbeslissing en een nota van toelichting. De nota van toelichting geeft aan op welke onderdelen het kabinet de ontwerp planologische kernbeslissing heeft gewijzigd en op welke wijze het kabinet bij zijn standpuntbepaling rekening heeft gehouden met de binnengekomen inspraakreacties, het gevoerde bestuurlijk overleg en het ontvangen advies van de Waddenadviesraad.
el 3 De
De
el 1
Deel 3 heeft op hoofdlijnen dezelfde opbouw als deel 1 en ‘Hoofdlijnen uit de inspraak’ in deel 2 van de PKB Derde Nota Waddenzee. Het kabinet meent dat op deze wijze haar standpunt ten aanzien van de ontvangen reacties op het voorgestelde beleid duidelijk en herkenbaar is weergegeven. Mede naar aanleiding van deze reacties, alsook door voortschrijdend inzicht zijn de volgende hoofdstukken en paragrafen door het kabinet aangepast dan wel toegevoegd:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.1 Paragraaf 3.1 Paragraaf 3.2.h
Aard en kader van nota Aard en werkingssfeer van de pkb Ruimte voor natuur en landschap Havens en bedrijventerreinen
Paragraaf Paragraaf Paragraaf Paragraaf
Windturbines Te beschermen en te behouden waarden en kenmerken Afwegingskader Vervallen Vervallen Monitoring, onderzoek en evaluatie
Inleiding Algemeen Ruimte voor natuur Haven- en industriegebieden Paragraaf 3.2.l Windenergie Paragraaf 4.1 Inleiding 4.2 4.3 4.4 5.3
Omschrijvingen Afwegingscriteria Afwegingsmethodiek Evaluatie
Elke paragraaf van de nota van toelichting bij de PKB Derde Nota Waddenzee deel 3 is onderverdeeld in drie delen: A) Reacties B) Kabinetsstandpunt C) Wijziging van pkb-tekst In onderdeel A zijn de hoofdlijnen uit de inspraakreacties, uit het bestuurlijk overleg en uit het advies van de Waddenadviesraad voor elk van de onderwerpen samengevat. Onderdeel B is het antwoord van het kabinet op deze hoofdlijnen van de reacties en tevens het kabinetsstandpunt. In onderdeel C is aangegeven of en op welke wijze het kabinet, mede naar aanleiding van de reacties, de tekst van de planologische kernbeslissing heeft gewijzigd. De wijzigingen van de pkb-tekst zijn aangegeven met KLEINE HOOFDLETTERS.
47
Deze nota van toelichting bij de PKB Derde Nota Waddenzee deel 3 komt niet in de plaats van de nota van toelichting bij de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1. De nota van toelichting bij pkb deel 3 is aanvullend op de nota van toelichting bij pkb deel 1. De inhoud van de uitgebreide nota van toelichting bij pkb deel 1 blijft daarmee van belang, tenzij anders aangegeven in de voorliggende nota van toelichting.
48
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Hoofdstuk 1
Aard en kader van de nota
1.1 Aard en werkingssfeer van de pkb A) Reacties Stat us van de pkb Insprekers noemen de relatie tussen de voorgestelde beleidskeuzen in de Derde Nota Waddenzee en de beleidsuitspraken in andere beleidsnota’s op het gebied van onder meer ruimtelijke ordening, economie, luchtvaart, visserij en natuurbescherming onduidelijk of zelfs tegenstrijdig. Aan het kabinet wordt dan ook gevraagd welk beleid voorrang heeft, of het afwegingskader in de pkb strenger mag zijn dan de afwegingskaders uit het natuurbeleid, of de pkb van invloed mag zijn op wettelijke kaders buiten de ruimtelijke ordening en of de pkb zelf moet worden getoetst aan de Habitatrichtlijn.
Concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang Met name de provincies, de gemeenten en het bedrijfsleven, maken bezwaar tegen het aantal concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang in de pkb en vinden dat hiermee de beleidsvrijheid van gemeenten en provincies onnodig wordt beperkt. Zij vinden het bovendien onaanvaardbaar dat in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang zijn geformuleerd voor het gebied buiten de pkbgrenzen. Het bedrijfsleven noemt als nadeel van de beslissingen van wezenlijk belang de lange procedure om deze beslissingen aan te passen aan gewenste veranderingen in het beleid. Natuur- en milieuorganisaties wensen juist een uitbreiding van het aantal concrete beleidsbeslissingen, om zo een betere doorwerking van het beleid naar provincies en gemeenten te bereiken. De NAM wenst een uitbreiding om een betere beroepsmogelijkheid te hebben tegen het geformuleerde ‘gasbeleid’. Het Productschap Vis vindt de beslissingen van wezenlijk belang de flexibiliteit van het visserijbeleid te veel beperken omdat zij een looptijd hebben van 10 jaar, terwijl in 2003 een nieuwe Structuurnota Zee- en Kustvisserij uitkomt. Gesteld wordt dat het beleid in die nieuwe nota in strijd kan zijn met de voorgestelde beslissingen van wezenlijk belang. Als deze beslissingen vervolgens moeten worden gewijzigd, kost dat volgens het Productschap te veel tijd. Zij stelt daarom voor om in de Derde Nota Waddenzee geen concrete uitwerking te geven aan het visserijbeleid, maar om daarvoor te verwijzen naar de Structuurnota Zee- en Kustvisserij.
49
Zelfbinding Rijk De Waddenadviesraad vindt dat de wijze waarop de pkb door het rijk moet worden ‘gebruikt’ te vrijblijvend is geformuleerd in de inleiding van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1. De Raad vindt dat deze formulering te veel ruimte laat aan het rijk om van echte ‘zelfbinding’ te spreken. De Raad adviseert om in deel 3 van de pkb de zelfbinding van het rijk aan het pkb-beleid duidelijker te laten doorklinken.
B) Kabinetsstandpunt Stat us van de pkb De Derde Nota Waddenzee is een kabinetsbesluit en kan dus van invloed zijn op wettelijke kaders buiten de ruimtelijke ordening. Het kabinet heeft een juridische doorlichting van de beschermingsregimes voor het landelijk gebied (incl. grote wateren en Noordzee) laten uitvoeren. Naar aanleiding hiervan is het hoofdstuk over het afwegingskader herzien en volledig in overeenstemming gebracht met artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Er wordt geen strenger regime gehanteerd dan in Europese- of nationale regelgeving wordt verlangd. Het kabinet is van menig dat het beleid zoals geformuleerd in deze Derde Nota Waddenzee voldoet aan de vereisten van artikel 6 Habitatrichtlijn.
Relatie met andere beleidsnota’s van het rijk Het kabinet vindt het zinvol om het rijksbeleid voor de Waddenzee bijeen te brengen in de Derde Nota Waddenzee. Daarom zijn hierin ook sectorale beleidsuitspraken terug te vinden. Het sectorbeleid van de verschillende ministeries, zoals Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken en Defensie, is voor wat betreft het Waddenzeebeleid op elkaar afgestemd. Naar de mening van het kabinet is het Waddenzeebeleid en het sectorbeleid dan ook niet strijdig. Beide beleidskaders zijn immers onverkort van toepassing op huidige en toekomstige activiteiten in de Waddenzee. Het karakter van de beleidsnota’s is evenwel verschillend. De Derde Nota Waddenzee is een integrale, gebiedsgerichte nota waarin beleidskeuzen worden gemaakt die het kabinet van belang acht voor de bescherming van natuur en landschap. In tegenstelling tot de sectorale beleidsnota’s hebben die beleidskeuzen daarom niet in de eerste plaats tot doel om de verschillende sectorbelangen te dienen, maar is wel rekening gehouden met deze belangen. Het integrale gebiedsgerichte beleid voor het gebied grenzend aan de Waddenzee is vastgelegd in andere beleidskaders, zoals de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het Structuurschema Groene Ruimte. Nieuwe activiteiten die voortvloeien uit het beleid in deze nota’s moeten ook worden getoetst aan het afwegingskader zoals is aangegeven in de Derde Nota Waddenzee als deze activiteiten gevolgen kunnen hebben op de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. De procedures voor herziening en actualisering van diverse rijksnota’s hebben in de praktijk verschillende momenten van besluitvorming. Daar waar het vanuit het beleid voor de Waddenzee noodzakelijk is, zullen de beleidsuitspraken uit de Derde Nota Waddenzee doorwerken in andere relevante (sectorale)
50
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
rijksnota’s, die tijdens de planperiode van de Derde Nota Waddenzee worden opgesteld of gewijzigd. Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste beleidsnota’s die mede relevant zijn voor de Waddenzee en op de specifieke relatie tussen deze nota’s en de Derde Nota Waddenzee. Bij de nadere besluitvorming over de doorwerking en uitvoering van het beleid en de programma’s dient rekening gehouden te worden met mogelijke gevolgen voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee.
Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is ondermeer het ruimtelijk rijksbeleid opgenomen voor de gebieden rondom de Waddenzee, ofwel de waddeneilanden, de vastelandkust en het IJsselmeergebied. Concreet gaat het daarbij onder meer om: • de benoeming van de gebieden ‘Eemsmond’ (Eemshaven-Delfzijl met afstemming op het Duitse Eemsgebied) en ‘Westergozone’ (LeeuwardenHarlingen) tot regionale stedelijke netwerken; • om de ruimtelijk-economische versterking en ontwikkeling van de ‘Noordas’; • om het bieden van ruimte voor havengebonden bedrijven in multimodale overslagcentra aan het water (dat wil zeggen, waar diverse vervoersmogelijkheden zoals via het water, de weg en het spoor samenkomen); • om de aanwijzing van projectlocaties voor de concentratie van glastuinbouw (o.a. bij Berlikum); • om de voorgenomen verplaatsing van marinevliegkamp Valkenburg naar Den Helder; • om het recreatiebeleid, zoals de regulering van de capaciteit van jachthavens. De Derde Nota Waddenzee heeft een eigenstandige positie ten opzichte van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. De nota’s zijn wat betreft het ruimtelijk beleid wederzijds aanvullend. Bij de nadere besluitvorming over de doorwerking en uitvoering van het Vijfde Notabeleid dient rekening gehouden te worden met mogelijke effecten voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Vierde Nota Waterhuishouding De hoofddoelstelling van deze nota luidt: ‘Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.’ In de Nota wordt gesteld dat de Waddenzee een wetland van internationale betekenis is en blijft. Voor dit intergetijdengebied ligt het accent op herstel en ontwikkeling van natuurlijke processen en natuurwaarden. Overgangen tussen water en land, en tussen zout en zoet worden hersteld. Menselijk gebruik wordt gereguleerd met als doel het minimaliseren van de effecten op natuur en milieu. Binnen de randvoorwaarden van een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als
51
natuurgebied zijn menselijke activiteiten met een economische en/of recreatieve betekenis mogelijk.
Derde Kustnota In de Derde Kustnota is vastgelegd dat duurzame bescherming tegen overstroming een collectief belang is. Om de veiligheid te kunnen waarborgen worden de waterkeringen op zodanige sterkte gehouden dat stormvloeden worden doorstaan (conform de Wet op de waterkering) en wordt structureel verlies van land aan de zee voorkomen. St ruct uurschema Groene Ruimte Het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) beschrijft voor geheel Nederland de ruimtelijke gevolgen van het sectorbeleid voor natuur, landschap, bos, landbouw, visserij, openluchtrecreatie en toerisme. Het beleid voor ruimtelijke ordening, milieu en water is daarin geïntegreerd. In het SGR is de Waddenzee aangemerkt als kerngebied van de ecologische hoofdstructuur. Voor het overige verwijst het SGR voor het Waddenzeebeleid naar de PKB Waddenzee. Het vigerende SGR wordt herzien; in 2002 zal naar verwachting het Tweede SGR worden vastgesteld. Ook in het Tweede SGR zal voor wat betreft het Waddenzeebeleid worden verwezen naar de Derde Nota Waddenzee.
Nationaal Milieubeleidsplan 4 Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) bevat geen gebiedsspecifiek milieubeleid voor de Waddenzee, maar levert wel in algemene zin een belangrijke bijdrage aan de bescherming en verbetering van de milieukwaliteit van belangrijke natuurgebieden, zoals de Waddenzee. In het NMP4 wordt gesteld dat de Waddenzee, als één van de gebieden die bijdragen aan de mondiale ecologische hoofdstructuur, moet worden beschermd en duurzaam worden beheerd. Het NMP4 zet vooral in op het aanpakken van de hardnekkige milieuproblemen. Emissies moeten omlaag tot aanvaardbare niveaus. Het gehele milieu zal daarvan op termijn de positieve effecten ervaren, ook de Waddenzee. Het NMP4 besteedt veel aandacht aan het hardnekkige probleem van de toenemende concentratie van CO2 (en andere broeikasgassen) in de atmosfeer. Deze concentratie leidt tot klimaatverandering en bedreigt zo de veiligheid van mensen en het voortbestaan van met name kwetsbare ecosystemen, waaronder wetlands zoals de Waddenzee. In het NMP4 is aangegeven welke mondiale emissiereducties bereikt moeten worden om binnen de grenzen van acceptabel geachte klimaatverandering te blijven.
Tweede Voort gangsnota Zeehavenbeleid De doelstelling van het Nederlandse zeehavenbeleid luidt: ‘De rijksoverheid streeft naar een duurzame economische versterking, gericht op toegevoegde waarde en werkgelegenheid, van de Nederlandse zeehavens en hun havenindustriële complexen en van het logistieke en industriële netwerk van corridors en inlandterminals waar zij een steeds integraler deel van uitmaken’. De relatie tussen het zeehavenbeleid en de Derde Nota Waddenzee is dat de scheepvaartroutes naar de
52
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Waddenzeehavens moeten voldoen aan de uitgangspunten van de Derde Nota Waddenzee.
Nationaal Verkeers- en Vervoersplan De doelstelling van het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) is om iedereen in Nederland een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem te bieden. Voor Noord Nederland, waaronder ook het waddengebied valt, heeft het kabinet in het NNVP gekozen voor een een versterkte economische groei gecombineerd met behoud en versterking van natuur, landschap en milieu. De Derde Nota Waddenzee en het NVVP vormen samen de waarborg voor een veilig vervoer van zowel mensen als goederen in het waddengebied binnen de randvoorwaarden van bescherming van natuur en landschap.
St ruct uurschema Regionale en Kleine Luchthavens Het Structuurschema Regionale en Kleine Luchthavens (SRKL) beschrijft het beleid voor alle burgerluchthavens in Nederland, exclusief Schiphol, inclusief het burgermedegebruik van militaire luchtvaartterreinen. De doelstellingen zijn standstill (geen toename) van de milieubelasting van deze luchthavens en de decentralisatie van de bevoegdheden voor de regionale en kleine luchthavens naar de provincies. Pkb deel 1 van het SRKL wordt verwacht in het voorjaar 2002, de pkb moet eind 2003 vastgesteld zijn. Voor het waddengebied zijn de kleine luchthavens Ameland en Texel en het burgermedegebruik van marinevliegkamp De Kooy van belang. Voor het gebruik van Ameland en Texel zijn de vastgestelde geluidszones het kader. Voor het marinevliegkamp De Kooy is de totale geluidsruimte van militair en burgerluchtverkeer in een geluidszone vastgelegd. In het SRKL wordt de geluidsruimte voor het burgermedegebruik separaat aangegeven.
Tweede St ruct uurschema Militaire Terreinen In de binnenkort uit te brengen pkb deel 1 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) wordt het ruimtelijk beleid voor het directe en indirecte ruimtebeslag van militaire activiteiten in Nederland vastgelegd. De pkb-tekst van de Derde Nota Waddenzee over militaire activiteiten in de Waddenzee zal passen in het nieuwe beleid van het Tweede SMT.
St ruct uurnota Zee- en Kust visserij In 1993 is in de Structuurnota Zee- en Kustvisserij beleid geformuleerd voor de visserij in de Waddenzee en de Oosterschelde voor de jaren 1993-2003. Doel van het beleid was de geconstateerde negatieve effecten van de visserij op een aantal belangrijke natuurwaarden te beëindigen. Dit beleid werd voor 10 jaar vastgelegd met de afspraak dat na vijf jaar een evaluatie zou plaatsvinden op basis waarvan eventueel het beleid en de maatregelen bijgesteld zouden kunnen worden. In 1997 zijn de effecten van het beleid geëvalueerd. Vervolgens werd het beleid voor de schelpdiervisserij voor de periode 1999 - 2003 op onderdelen bijgesteld, zoals vastgelegd in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij. Tegelijkertijd werd het lopende
53
evaluatieprogramma schelpdiervisserij aangepast (EVA II). Dit bijgestelde beleid is ook in de Derde Nota Waddenzee opgenomen, deels als beslissingen van wezenlijk belang. In 2003 zal op basis van de uitkomsten van de evaluatie een besluit worden genomen over de aard en de omvang van de schelpdiervisserij in de Waddenzee. In 2003 zal ook het beleid inzake de overige vormen van visserij mogelijk worden herzien. De herziening van het kustvisserijbeleid in 2003 kan aanleiding zijn voor een partiële herziening van de Derde Nota Waddenzee.
Kompas voor het Noorden De nota Kompas voor het Noorden vormt het stimuleringspakket voor de versterking van de regionaal-economische structuur van Noord-Nederland, zoals het kabinet is overeengekomen met het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (Drenthe, Fryslân en Groningen). De ruimtelijk-economische ontwikkeling van Noord-Nederland wordt hiermee op basis van een programma aangepakt. Het kabinet geeft daarvoor financiële steun. De ruimtelijk-economische ontwikkelingen in het waddengebied moeten volgens het Kompas voor het Noorden worden gebundeld in de grote steden van de stedelijke netwerken ‘Eemsmond’ en ‘Westergozone’.
Kop en Munt De nota Kop en Munt vormt het regionaal-economisch stimuleringsprogramma 2000-2006 voor de Kop van Noord-Holland. Het programma is een reactie van de provincie Noord-Holland, Gewest Kop van NoordHolland, de 9 gemeenten in de kop van Noord-Holland, Kamer van Koophandel voor Noordwest Holland en de ministeries van Economische Zaken, Defensie en Verkeer en Waterstaat op de sterke inkrimping van de grootste werkgever in de Kop van Noord-Holland, de Koninklijke Marine. Kop en Munt richt zich op een duurzame en vernieuwende plattelandsontwikkeling waardoor de balans tussen stad en platteland in de Kop van NoordHolland kan verbeteren.
Integrale Visie IJsselmeergebied De Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 (IVIJ) geeft een gebiedsgerichte, ruimtelijke uitwerking van het Structuurschema Groene Ruimte en van deel 1 van Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. De doelstelling van de visie is een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied voor de periode tot 2030. Bij de beleidskeuzen voor menselijke activiteiten in het gebied is rekening gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten van het IJsselmeer. Voor de recreatiesector wordt in het IVIJ een relatie gelegd met de Waddenzee. De visie is voor vaardoelen en ligplaatsenbeleid onder meer gericht op een beheersing van de vaardruk op de Waddenzee. Het beleid voor de Waddenzee en het IJsselmeer is voor deze onderwerpen op elkaar afgestemd.
Concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang Het gebruik van concrete beleidsbeslissingen in een pkb is een nieuwe bevoegdheid van het rijk. In de PKB Waddenzee 1993 is van deze mogelijkheden geen
54
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
gebruik gemaakt, omdat de wet hierin toen niet voorzag. Voor de Derde Nota Waddenzee wenst het kabinet wel gebruik te maken van deze nieuwe bevoegdheid. Voor een goede doorwerking van het pkb-beleid naar het provinciale en gemeentelijke beleid acht het kabinet het noodzakelijk om aan sommige beleidsuitspraken in de pkb de status concrete beleidsbeslissing te geven. Het kabinet is van mening dat hiermee beter uitwerking kan worden gegeven aan de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en als uniek open landschap. Het kabinet erkent evenwel dat een concrete beleidsbeslissing een ‘zwaar’ beleidsinstrument is. Uitgangspunt bij het aanmerken van deze beslissingen is dan ook om het aantal concrete beleidsbeslissingen zo beperkt mogelijk te houden. De argumentatie hiervoor is opgenomen in de nota van toelichting bij pkb deel 1. Voor vier activiteiten zijn concrete beleidsbeslissingen opgenomen. Het kabinet heeft aan beleidsuitspraken dat het van zodanig belang vindt dat een wijziging daarvan alleen tot stand kan komen door wijziging van de pkb, de status ‘beslissing van wezenlijk belang’ gegeven. In de Derde Nota Waddenzee heeft het kabinet bij de aanmerking van beslissingen van wezenlijke belang en concrete beleidsbeslissingen gekozen voor de benadering dat niet de locatie (in of in de nabijheid van de Waddenzee) van de activiteit bepalend is voor deze aanduiding maar de gevolgen die de activiteit kan hebben op de op grond van deze pkb te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal beleidsuitspraken met betrekking tot menselijke activiteiten in de nabijheid van de Waddenzee ook als beslissing van wezenlijk belang dan wel als concrete beleidsbeslissing is aangeduid. Gezien het belang van de concrete beleidsbeslissingen en de beslissingen van wezenlijk belang voor de bescherming van de Waddenzee acht het kabinet het niet wenselijk om de pkb-tekst op dit punt te wijzigen.
Zelfbinding van het rijk Het kabinet neemt het advies van de Waddendadviesraad over om in de tekst van de pkb meer aandacht te besteden en invulling te geven aan de ‘zelfbinding’ van het rijk. De tekst van de eerste alinea van paragraaf 1.1. wordt dienovereenkomstig aangepast.
C) Wijziging van de pkb-tekst De titel van hoofdstuk 1 is veranderd van: ‘Inleiding’ in: ‘AARD EN KADER VAN DE De titel van paragraaf 1.1 is veranderd van ‘Algemeen’ in: ‘AARD EN WERKINGSSFEER VAN DE PKB ’.
NOTA’.
In de inleiding is de zin over de zelfbinding van het rijk als volgt gewijzigd: “Het rijk BASEERT ZICH OP DEZE PKB bij initiatieven tot internationale samenwerking op het terrein van de ruimtelijke ordening, bij besluitvorming over ruimtelijke projecten en bij de voorbereiding van structuurschema’s en sectornota’s DIE RELEVANT ZIJN VOOR DE WADDENZEE.”
55
1.2 Planhorizon en planperiode A)
Reacties
Verschillende insprekers en de Waddenadviesraad geven expliciet aan in te stemmen met de verlenging van de planperiode van 5 tot 10 jaar. Zij stellen evenwel dat deze verlenging geen belemmering mag zijn voor nieuwe gewenste ontwikkelingen.
B)
Kabinetsstandpunt
Het kabinet is van mening dat de verlenging van de planperiode tot 10 jaar geen belemmering is voor nieuwe, gewenste ontwikkelingen voor de Waddenzee en het waddengebied. Om noodzakelijke ontwikkelingen waarin de pkb niet voorziet toch mogelijk te maken, kan de pkb door het kabinet partieel worden herzien. De procedure van de planologische kernbeslissing, zoals is aangegeven in artikel 2a en 2b van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorziet in zo’n tussentijdse, gedeeltelijke herziening van de pkb.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst.
1.3 Gebiedsbegrenzing A) Reacties Begrenzing pkb-gebied Veel insprekers en de Waddenadviesraad geven aan dat het hanteren van verschillende gebiedsgrenzen in de Derde Nota Waddenzee en onder andere de Natuurbeschermingswet en internationale richtlijnen onduidelijk en complex is. Het geeft bovendien het risico op juridische complicaties. Om die complexiteit te beperken verzoeken de natuurbeschermingsorganisaties en de Waddenadviesraad om het pkb-gebied uit te breiden in noordelijke richting tot de grenzen van het Vogelrichtlijngebied en het trilaterale samenwerkingsgebied. Ook vragen insprekers om een beperkte economische vrijwaringszone rond de havens, het schrappen van het Marsdiep uit het pkb-gebied en het vervangen van de aangegeven rijksgrens tussen Nederland en Duitsland door de grenzen van het met Duitsland betwiste gedeelte van het Eems-Dollardgebied. In overweging wordt gegeven om het gehele waddengebied, inclusief de eilanden en de vastelandkust, aan te wijzen als nationaal landschap, met het oog op de bescherming van dit gehele gebied. De Waddenadviesraad adviseert om voor het hele waddengebied één gebiedsgericht, geïntegreerd plan (pkb) vast te stellen.
Ex terne werking Onduidelijkheid is er over de begrenzing van het waddengebied en door het niet noemen van de grenzen van het gebied waarvoor de externe werking geldt. De provincies verzoeken het kabinet om in de pkb-tekst van deel 3 geen onderscheid meer te maken in gebieden ‘grenzend aan’ en
56
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
‘direct grenzend aan’ de Waddenzee. Dit zou onzekerheid en misverstanden kunnen oproepen.
Kaarten De kaarten in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 geven eveneens aanleiding tot veel reacties. Kaart 1, de begrenzing van het pkb-gebied, zou onduidelijk en op onderdelen onjuist zijn. De kaarten met daarop aangegeven de gebieden voor recreatief medegebruik en de kabels en leidingen in de Waddenzee zouden onvolledig zijn. Kaarten met daarop aangegeven de stiltegebieden en de nationale parken in het waddengebied worden gemist. B) Kabinetsstandpunt Begrenzing pkb-gebied De begrenzing van het pkb-gebied in de Derde Nota Waddenzee is in beginsel hetzelfde als in de PKB Waddenzee 1993. Dat betekent dat de pkb-grens een aantal vaste punten volgt zoals aangegeven in bijlage 1 bij de planologische kernbeslissing. Het kabinet maakt hierop echter in pkb deel 3 een uitzondering voor de begrenzing van het pkb-gebied ter plaatse van dynamische gebieden zoals kwelders en platen langs de kust van de waddeneilanden. Het kabinet wenst voor deze dynamische gebieden, waar de kustlijn wordt beïnvloed door de natuurlijke waterbeweging en morfologie, geen statische grens te hanteren. Voor de begrenzing van deze gebieden wordt in de Derde Nota Waddenzee daarom uitgegaan van het actuele voor de Waddenzee gemiddelde grenspeil van NAP +2,50 meter en niet van het ‘oude’ gemiddelde grenspeil van NAP +2,50 meter uit de pkb van 1993. Het hanteren van een dynamische grens betekent overigens dat de grens van het pkb-gebied langs de kwelders en platen van de eilandkusten steeds iets kan verschuiven. Die verschuivingen zullen echter minimaal zijn. In deel 1 van de PKB Derde Nota Waddenzee is het pkb-gebied op een aantal punten onjuist weergegeven. Als gevolg daarvan zijn een recreatieterrein op Texel (Camping De Robbenjager) en de Eemscentrale onbedoeld opgenomen in het pkb-gebied. In kaart 1 van pkb deel 3 heeft het kabinet dit gecorrigeerd. Tevens heeft het kabinet ervoor gekozen om de grenzen van het pkb-gebied op een meer gedetailleerde kaart aan te geven.
De complexiteit van meerdere grenzen Binnen het pkb-gebied bestaan meerdere gebiedsbegrenzingen op basis van verschillende beleidsnota’s, wetten en regelingen. De begrenzing van het pkb-gebied zelf is er daar één van. In een aantal reacties wordt de suggestie gedaan om de grens van het pkbgebied uit te breiden in noordelijke richting en samen te laten vallen met bijvoorbeeld de grens van het Vogelrichtlijngebied zodat er in ieder geval één begrenzing minder is. De consequentie van zo’n wijziging van de gebiedsbegrenzing zou zijn dat grote delen van de waddeneilanden en de 3 mijlszone van de Noordzeekuststrook onder het regiem van de Derde Nota Waddenzee zouden worden gebracht. Het kabinet acht dit niet wenselijk omdat dan de doelstellingen van het beleid in de pkb voor de verschillende deelgebieden
57
Noordzeekustzone, eilanden en Waddenzee ruimtelijk gedifferentieerd zouden moeten worden. Een ruimtelijke differentiatie in de uitwerking van het beleid voor specifieke gebieden is naar de mening van het kabinet geen probleem, dat gebeurt immers nu ook al, zoals bijvoorbeeld bij de sluiting van gebieden voor de bodemberoerende visserij. Het kabinet acht echter een ruimtelijke differentiatie in doelstellingen binnen het dan vergrote pkb-gebied niet wenselijk en heeft daarom de begrenzing van het pkb-gebied niet gewijzigd.
De pkb-grens in het noorden: de grens t ussen Waddenzee en Noordzee De juridische grens tussen Waddenzee en Noordzee is gebaseerd op het Zeerechtverdrag (VN-verdrag inzake recht van de zee van 10 december 1982). In dit internationale zeerechtverdrag is aangegeven dat de grens tussen land en zee wordt gevormd door de laaglaagwaterspringlijn. Dit is een doorgetrokken lijn langs de vastelandkust die alle inhammen naar zee afsnijdt waarvan de monding minder dan 24 zeemijlen breed is. Al het water aan de landzijde van deze lijn wordt beschouwd als binnenwater. Omdat de zeegaten tussen de waddeneilanden smaller zijn dan 24 zeemijlen, is ook de Waddenzee, inclusief die zeegaten, een binnenwater. De grens tussen de Waddenzee en de Noordzee wordt dus bepaald door een ‘berekende’ doorgetrokken lijn tussen de waddeneilanden conform de richtlijnen uit het zeerechtverdrag (zie pkb-kaart 1). Deze lijn valt samen met de begrenzing van het pkb-gebied die daarmee tevens de juridische grens is tussen de Waddenzee en de Noordzee. Ook om deze reden wenst het kabinet de noordelijke grens van het pkb-gebied niet uit te breiden in noordelijke richting.
De pkb-grens in het zuiden: de grens t ussen Waddenzee en zeehavens Het instellen van een beperkte economische vrijwaringzone met een straal van enige zeemijlen rondom de bestaande havens wordt bepleit om deze havens zeewaarts enige ruimte te geven. Het kabinet acht verkleining van het pkbgebied in strijd met de hoofddoelstelling voor de Waddenzee en met de Habitat- en Vogelrichtlijn en zal hiertoe dan ook niet overgaan. De Waddenzee bestaat uit een geheel van zeegaten, geulen, wadplaten, prielen en kwelders. Eén van die elementen of deelgebieden hieruit afzonderen leidt tot een incompleet te beschermen systeem. Het gegeven dat Duitsland en Denemarken een aantal vaargeulen en havens hebben uitgezonderd van het beschermingsgebied, is het kabinet bekend, maar leidt niet tot een andere beslissing. Hierbij wordt aangetekend dat in de door Duitsland en Denemarken uitgezonderde gebieden wel sprake is van externe werking vanwege de Vogel- en Habitatrichtlijn, en dat ook daar de invloed van het beschermingsbeleid voor de Waddenzee dus van invloed is. Overigens is het zo dat binnen de randvoorwaarden van de hoofddoelstelling wel degelijk economische activiteiten zijn toegestaan in de door de insprekers genoemde delen van het pkb-gebied. Voorts tekent het kabinet hierbij aan dat voor de Nederlandse Waddenzeehavens wel degelijk uitzonderingsbepalingen zijn opgenomen in
58
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
het beschermingsbeleid voor de Waddenzee. Zones rond deze havens zijn namelijk uitgezonderd van de aanwijzing van de Waddenzee als milieubeschermingsgebied. Dit betekent dat de eisen die gelden met betrekking tot geluidhinder in de milieubeschermingsgebieden niet gelden voor de omgeving van de havens van Delfzijl, Eemshaven, Lauwersoog, Harlingen en Den Helder (zie ook de kaart met milieubeschermingsgebieden in de kaartenbijlage).
De pkb-grens in het westen: het Marsdiep Om dezelfde reden als hierboven aangegeven is het kabinet niet voornemens om het Marsdiep uit te zonderen van het pkb-gebied. Verkleining van het pkb-gebied acht het kabinet in strijd met de hoofddoelstelling van de Waddenzee. Ook het Marsdiep is namelijk een onlosmakelijk onderdeel van het te beschermen systeem van zeegaten, geulen, platen, prielen en kwelders in de Waddenzee. Overigens is ook het Marsdiep in het huidige beleid al uitgezonderd van de eisen en regels met betrekking tot geluidhinder. De pkb-grens in het oosten: het Eems-Dollardgebied In het betwiste gebied in het Eemsestuarium (aangeduid als Eems-Dollardgebied) hebben de Nederlandse en Duitse regering afspraken gemaakt over de wijze waarop beleid, beheer en uitvoering met betrekking tot waterbeheer en milieu, natuur en landschap, in onderlinge samenwerking wordt opgepakt. Het Eems-Dollard milieuprotocol (1996) als uitwerking van het Eems-Dollard verdrag (1960) vormt voor deze samenwerking de basis. Het betwiste gebied in het Eemsestuarium is in pkb-kaart 1 aangegeven. De gebruikte omschrijving “de naar Nederlandse rechtsopvatting geldende grens” is vervangen door de formulering “het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied.” Dit werkt ook door in bijlage 1.
Begrenzing waddengebied in verband met ex terne werking Het in de Derde Nota Waddenzee geformuleerde beleid heeft ook betrekking op ontwikkelingen buiten het pkb-gebied, voor zover deze van directe betekenis zijn voor het pkb-gebied zelf. In paragraaf 5.2 wordt de externe werking verder uitgewerkt. In de pkb wordt naast het pkb-gebied ook het waddengebied omschreven om onderscheid te maken tussen de Waddenzee zelf en het omliggende gebied. Het waddengebied omvat de Waddenzee, de waddeneilanden, de zeegaten tussen de eilanden, de Noordzeekustzone tot 3 zeemijl uit de kust, alsmede het grondgebied van de aan de Waddenzee grenzende vastelandsgemeenten. Het waddengebied is op kaart weergegeven. Over de daarin aangegeven begrenzing in het IJsselmeer blijkt uit de inspraakreacties onduidelijkheid te bestaan. De begrenzing van het waddengebied aan de vastelandskust volgt de grenzen van de gemeenten die aan de Waddenzee liggen. Dit geldt ook voor de grens van het waddengebied in het IJsselmeer, waar de gemeentegrenzen van Wieringen en Wûnseradiel zijn aangegeven.
59
De aanduiding van de ‘omgeving’ van het pkb-gebied In PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 worden verschillende formuleringen gebruikt voor activiteiten in de omgeving van het pkb-gebied. Deze formuleringen betreffen ‘(direct) grenzend aan de Waddenzee’, ‘aan de rand van de Waddenzee’, ‘langs de Waddenzee’ en ‘in de (directe) nabijheid van de Waddenzee’. De beleidsuitspraken richten zich op het oprichten van bouwwerken, plaatsing van windturbines en uitbreiding of aanleg van nieuwe (jacht)havens en bedrijventerreinen en op de indicatieve lijst voor de externe werking. Deze formuleringen worden gehanteerd in beleidsuitspraken die gericht zijn op het gebied rondom de Waddenzee. De bedoeling daarvan is het voorkomen van aantasting van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee zelf. Deze uitspraken zijn een concrete invulling van de externe werking met betrekking tot de hierboven weergegeven specifieke beleidsuitspraken. Het kabinet heeft in deel 3 van de pkb gekozen voor een eenduidiger formulering van de verschillende begrippen door de variatie in begrippen terug te brengen tot ‘direct grenzend aan de Waddenzee’ en ‘in de nabijheid van de Waddenzee’. De overige in dit verband in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 gehanteerde termen komen te vervallen. • Het begrip ‘in de nabijheid van de Waddenzee’ is een breed begrip dat zowel wordt gehanteerd voor beleidsuitspraken over een object of een gebied dat ofwel geheel of ten dele direct grenst aan het pkb-gebied, als voor een gebied dat niet direct grenst aan het pkb-gebied, maar wel in de omgeving van het pkb-gebied is gelegen. • Het begrip ’direct grenzend aan de Waddenzee’ wordt daarentegen enkel gehanteerd voor beleidsuitspraken over een object of een gebied dat in z’n geheel of ten dele direct grenst aan de grens van het pkb-gebied. Het kabinet heeft hierbij niet gekozen voor een afstandscriterium, aangezien limitering van de externe werking niet in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Bovendien geldt dat de invloed op de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee verschilt per soort activiteit en daarom een algemeen afstandscriterium niet gegeven kan worden. Het bevoegd gezag zal hier van geval tot geval een beoordeling moeten maken (zie ook paragraaf 5.2 van deze nota van toelichting).
Een gebiedsgericht omgevingsplan voor het gehele waddengebied? Het kabinet is niet voornemens om voor het gehele waddengebied één ruimtelijk plan vast te stellen. Het ruimtelijk beleid voor de Waddenzee is vastgelegd in de Derde Nota Waddenzee. Het ruimtelijk beleid voor de gebieden die grenzen aan de Waddenzee, zoals de vastelandskusten, de waddeneilanden en de Noordzee, is vastgelegd in andere beleidskaders, zoals het Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Nieuwe activiteiten in deze gebieden die de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee kunnen aantasten, moeten worden getoetst aan het afwegingskader zoals is aangegeven in de Derde Nota Waddenzee. Het kabinet
60
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
is van mening dat zij op deze wijze een evenwichtig en effectief beleidskader heeft gecreëerd dat optimaal rekening houdt met de afzonderlijke gebiedskenmerken en beleidsdoelstellingen voor de verschillende delen van het waddengebied.
Milieubeschermingsgebieden en stiltegebieden In de Wet Milieubeheer is bepaald dat in ieder geval als milieubeschermingsgebieden worden beschouwd, de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument en de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis (de zogenaamde Wetlands in de Ramsar Conventie uit 1975). De aanwijzing als milieubeschermingsgebied is de taak en bevoegdheid van provincies. Voor de gebieden in de Noordzeekustzone buiten de provinciegrenzen is dat de bevoegdheid van het rijk. In de provinciale milieuverordeningen van de provincies Noord-Holland, Fryslân en Groningen is de gehele Waddenzee aangewezen als milieubeschermingsgebied gericht op voorkomen of beperken van geluidhinder (zogenaamde stiltegebieden). In het milieubeschermingsgebied zijn specifieke uitzonderingen gemaakt rond de havens en in verband met militaire activiteiten. Overigens is nog niet het gehele wetlandgebied aangewezen als milieubeschermingsgebied. Het rijk en de provincies zullen hier alsnog toe overgaan.
Nationale parken Nationale parken zijn conform internationaal aanvaarde definities aaneengesloten gebieden van tenminste 1000 ha., bestaande uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven, waar tevens goede mogelijkheden aanwezig zijn voor recreatief medegebruik. In de nationale parken worden natuurbeheer en natuurontwikkeling geïntensiveerd, natuur- en milieueducatie sterk gestimuleerd en vormen van natuurgerichte recreatie als ook onderzoek bevorderd. In het waddengebied zijn drie nationale parken gelegen: Schiermonnikoog, Lauwersmeer en Duinen van Texel. De laatste twee betreffen nationale parken in oprichting. De nationale parken zijn op kaart aangegeven.
Nationaal Landschap In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening stelt het kabinet dat enkele cultuurhistorische en landschappelijk waardevolle gebieden die nu of in de toekomst worden bedreigd door verstedelijking of andere ruimtelijke ontwikkelingen (kunnen) worden aangewezen als nationaal landschap, ter bescherming van de karakteristieke openheid. Het kabinet heeft er niet voor gekozen de Waddenzee als nationaal landschap aan te wijzen. Het beleid voor de bescherming van de Waddenzee is naar de mening van het kabinet voldoende vastgelegd in de Derde Nota Waddenzee. Een nieuwe gebiedscategorie heeft in dit geval geen toegevoegde waarde. Zonering recreatief medegebruik van de Waddenzee Het reguleren van
61
recreatie naar plaats en tijd vindt plaats door middel van zonering. De Waddenzee is hiertoe opgesplitst in drie deelgebieden. Deze zijn karakteristiek wat betreft natuur en gebruik, en laten niet alle dezelfde ontwikkeling van recreatie toe; deze zonering gaat uit van drie gradaties van recreatief medegebruik en is weergegeven op de kaart “globaal afgewogen recreatieve zonering”. De zones met geen of nauwelijks recreatief medegebruik vallen samen met de afgesloten gebieden conform artikel 17 van de Nb-wet of artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Deze gebieden zijn afgesloten in verband met de grote verstoringgevoeligheid. Het betreft hoogwatervluchtplaatsen, rustgebieden voor zeehonden, broedkolonies etc. De gebieden zijn niet of slechts tijdelijk geopend voor recreatie en de ligging of begrenzing wordt zonodig jaarlijks op grond van natuurbelangen aangepast. Zones met beperkt recreatief medegebruik zijn gebieden met belangrijke natuurlijke waarden. Het betreft hier vooral gebieden die bij laag water droog vallen en waar vogels foerageren. Zones met recreatief medegebruik betreffen gebieden waar recreatieve activiteiten in principe geen bedreiging vormen voor de ecologische functies.
C) Wijziging van de pkb-tekst In paragraaf 1.3 en in bijlage 1 is de gebruikte omschrijving “de naar Nederlandse rechtsopvatting geldende grens” vervangen door de formulering “HET TUSSEN N EDERLAND EN D UITSLAND BETWISTE GEBIED .” De aanpassingen met betrekking tot de aanduiding van de ‘omgeving’ van het pkb-gebied zijn onder C) Wijziging van de pkb-tekst in hoofdstuk 3 en 5 aangegeven. In bijlage 1 van de pkb is de nadere omschrijving van de grens van het pkbgebied als volgt gewijzigd: “Tot het pkb-gebied behoren de kwelders en platen van de Waddenzeekust van de waddeneilanden. Ter bepaling van het exacte beloop van de grens in deze gebieden is de grenspeillijn aangehouden. Dit is het peil dat gemiddeld éénmaal per twee jaar WORDT overschreden, en waarvoor als gemiddelde het NAP + 2,50 meter WORDT gehanteerd.”
1.4 Internationaal kader A)
Reacties
De Verklaring van Stade en het daarbij horende Trilaterale Waddenzee Plan staan centraal in veel reacties over het internationaal kader. Het voorgestelde beleid is volgens veel insprekers in strijd met deze internationale verklaring omdat daarin is vastgelegd dat de mogelijkheden voor de sociaal-economische ontwikkeling van de bevolking van het gebied gewaarborgd moeten worden. Maar ook op andere specifieke punten constateren insprekers strijdigheid met het Trilaterale Waddenzeeplan.
62
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
De mogelijke aanwijzing van de Waddenzee tot een Internationaal Park leidt tot verschillende reacties, variërend van bezorgdheid over de gevolgen voor de sociaal-economische ontwikkelingen tot een pleidooi van de provincies en natuur- en milieuorganisaties voor meer duurzame internationale samenwerking. De pkb-teksten over het met Duitsland betwiste Eems-Dollardgebied worden voor onze oosterburen nogal ongelukkig genoemd. In een aantal inspraakreacties wordt erop gewezen dat in het Waddenzee Plan (§ 2, blz. 21) staat dat “natuurbescherming op lange termijn niet mag leiden tot een achteruitgang van de sociaal-economische omstandigheden voor de bewoners van het Samenwerkingsgebied” en wordt gesteld dat de in deel 1 van de pkb opgenomen aanscherpingen van het beleid hier wel toe zullen leiden. De Waddenadviesraad adviseert om de trilaterale samenwerking te richten op het probleem van de ‘regie’ van het trilateraal beleid in het algemeen en meer in het bijzonder op calamiteitenbestrijding, afstemming van de implementatie van de EU-richtlijnen in het gebied en inhoudelijke afstemming van milieueffectrapportage. Verder moeten er volgens de Raad op korte termijn betere afspraken met Duitsland worden gemaakt over het gezamenlijk beheer in het betwiste gebied.
B) Kabinetsstandpunt Verklaring van Stade In 1997 werd in Stade de achtste trilaterale regeringsconferentie gehouden tussen Denemarken, Duitsland en Nederland. De uitkomst werd vastgelegd in de Verklaring van Stade. Onderdeel van de verklaring vormt het Trilaterale Waddenzee Plan waarin een groot aantal maatregelen en acties is opgenomen die nodig zijn om de trilateraal gestelde doelen te verwezenlijken. Voor zover van toepassing voor de Derde Nota Waddenzee zijn de in Stade gemaakte afspraken overgenomen. Naar het oordeel van het kabinet is er geen sprake van een achteruitgang van de sociaal-economische omstandigheden als gevolg van de Derde Nota Waddenzee. De aanscherpingen van het beschermingsbeleid zijn naar de mening van het kabinet noodzakelijk om achteruitgang van de biologische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het pkb-gebied te voorkomen, dan wel om die kwaliteiten te vergroten. Daarmee verandert de basis voor een op duurzaamheid gerichte sociaal-economische ontwikkeling echter niet.
Internationale best uurlijke samen werking In oktober 2001 heeft in Esbjerg in Denemarken de negende trilaterale regeringsconferentie plaatsgevonden over de bescherming van de Waddenzee. De Nederlandse regering heeft zich bij de voorbereiding van de conferentie ingezet voor een versterking en verdere ontwikkeling van de trilaterale samenwerking. Concreet is door de Nederlandse regering gepleit voor: • de consequente uitvoering van de in 1997 op de conferentie van Stade gemaakte afspraken;
63
•
het onderzoeken van de mogelijkheden voor de aanmelding van de trilaterale Waddenzee bij UNESCO als Werelderfgoed op grond van de natuurwaarde van dit gebied, inclusief de westelijke Waddenzee met haar concentratie aan scheepswrakken vanwege hun archeologische waarde; Daarbij is draagvlak onder bewoners en gebruikers van het gebied van groot belang; • het laten aanwijzen van de Waddenzee en wellicht aangrenzende delen van de Noordzee tot Particularly Sensitive Sea Area (PSSA: bijzonder gevoelig zeegebied); • het gezamenlijk ontwikkelen van beleid met het oog op de risico’s voor de bescherming van de Waddenzee die de scheepvaart met zich meebrengt; • continueren van het trilaterale monitorings- en beoordelingsprogramma; • blijvende aandacht voor het belang van het landschap en het cultureel erfgoed in het waddengebied, zoals door het project LanceWad in kaart gebracht (Landschap en Cultureel Erfgoed van het Waddengebied); • verbreding en verdieping van de toekomstige samenwerking waarbij gedacht wordt aan onderwerpen als samengaan economie en ecologie, mogelijke kwantificering van doelen, verbetering publieke participatie en stroomlijning, verbeteringen versterking van de trilaterale samenwerking als zodanig. Bij dit laatste is ook een onderzoek naar een Internationaal Park en naar een meer juridisch bindende vorm van samenwerking aan de orde gesteld. De verantwoordelijkheid voor de trilaterale samenwerking ligt naar de mening van het kabinet primair bij de drie landen zelf. Deze sturen de samenwerking aan. Het Gemeenschappelijk Waddenzee Secretariaat faciliteert de samenwerking en heeft hierbij een coördinerende functie. De afgelopen twee jaar is de regie vanuit de drie landen versterkt. Ook voor de calamiteitenbestrijding geldt dat ieder land hiervoor primair zelf verantwoordelijk is. De meerwaarde van een trilaterale organisatievorm voor de calamiteitenbestrijding in de Waddenzee wordt door het kabinet niet gezien. Bilaterale afspraken voor het grensgebied tussen landen zijn wel van belang en deze bestaan dan ook tussen Duitsland en Nederland. Over de afstemming van de implementatie van de EU-richtlijnen tussen de drie landen zijn in Esbjerg goede afspraken gemaakt. Voor wat betreft de afstemming tussen milieueffectrapportages is in Stade afgesproken dat de drie landen informatie hierover zouden uitwisselen. Dat gebeurt ook met gebruikmaking van internet. Het nauwkeurig op elkaar afstemmen van de criteria voor genoemde rapportages is tot op heden niet haalbaar gebleken. De Noordzeelanden hebben in het Bonn-agreement de samenwerking vastgelegd, gericht op de bestrijding van de vervuiling van de Noordzee.
64
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Regeringsconferentie in 2005 De volgende en tiende regeringsconferentie wordt gehouden in 2005. Tot die tijd is Nederland voorzitter van de trilaterale samenwerking en primair belast met de voorbereiding van de tiende conferentie. Bij die voorbereiding zal het kabinet, net als bij de voorbereiding van de conferentie in Esbjerg, de andere overheden, belangenorganisaties en bewoners en gebruikers van het waddengebied nadrukkelijk betrekken. Belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren is de uitvoering van de in Esbjerg en op vorige conferenties gemaakte afspraken. Ook hierbij zal het kabinet waar mogelijk en gewenst anderen betrekken.
Eems-Dollardgebied In het betwiste gebied in het Eems-Dollardgebied hebben de Nederlandse en Duitse regering afspraken gemaakt over de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan onderlinge samenwerking inzake beleid, beheer en uitvoering met betrekking tot de onderwerpen water, milieu, natuur en landschap. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag en het Eems-Dollard milieuprotocol. De Nederlandse inzet voor het EemsDollardgebied is gericht op het samen met de Duitse partners inhoud geven aan samenwerking. Afgesproken is dat bij de daadwerkelijke uitvoering van het beleid en het beheer in het betwiste gebied eerst inhoudelijke overeenstemming nodig is tussen beide overlegpartners. Nederland zal bij deze samenwerking de Derde Nota Waddenzee als uitgangspunt hanteren. Het kabinet acht het wenselijk om in de komende tijd met Duitsland de dialoog aan te gaan over de wijze waarop de afspraken uit het Eems-Dollardverdrag van 1960 en het Eems-Dollardmilieu-protocol worden uitgevoerd. Bovendien acht het kabinet het verbieden van mosselzaadvisserij in het gebied Hond-Paap dermate van belang voor de hoofddoelstelling van de Waddenzee, dat het zijn voornemen om het gebied samen met Niedersachsen onder de Natuurbeschermingswet respectievelijk Niedersächsisches Naturschutz Gesetz te brengen heeft opgenomen in de tekst van de pkb.
C) Wijziging van de pkb-tekst In paragraaf 1.4 ‘Internationaal kader’ is de pkb-tekst over het Eems-Dollard verdrag uitgebreid met de volgende zinnen: “IN HET SAMENWERKINGSGEBIED VAN DE EEMS-DOLLARD WORDT DOOR NEDERLAND EEN SPOEDIGE GEZAMENLIJKE AANWIJZING VAN HET GEBIED H OND -P AAP ALS STAATSNATUURMONUMENT/NATURSCHUTZGEBIET NAGESTREEFD”.
65
Hoofdstuk 2 Beleidsuitgangspunten
2.1 Doelstellingen voor de Waddenzee A)
Reacties
Veel insprekers onderschrijven de hoofddoelstelling, maar over de wijze waarop deze is uitgewerkt en vertaald in beleid lopen de meningen uiteen. Met name gemeenten en het bedrijfsleven vinden de hoofddoelstelling te eenzijdig gericht op ecologie en verzoeken om ook de sociaal-economische functie van de Waddenzee op te nemen in de hoofddoelstelling. Natuurbeschermingsorganisaties vinden dat een verdere aanscherping van het beschermingsbeleid nodig is om de doelstellingen van het sectorale natuurbeleid èn van de Derde Nota Waddenzee te kunnen halen. Zij en anderen reageren verheugd op de uitbreiding van de doelstelling voor de Waddenzee met landschappelijke aspecten en vragen deze tevens toe te voegen aan de natuurdoelstelling, omdat rust en ruimte ook van belang zijn voor de fauna in het waddengebied. De waddenprovincies doen de suggestie om ook cultuurhistorische waarden op te nemen in de hoofddoelstelling. De Waddenadviesraad vraagt welke beleidsdoelstellingen uit eerdere pkb’s niet zijn gerealiseerd en welk aanvullend of alternatief beleid kan worden geformuleerd om de doelstellingen alsnog te bereiken. Volgens de Raad zijn vooral de doelstellingen voor de waterkwaliteit en het beperken van de recreatiedruk niet gehaald.
B) Kabinetsstandpunt Het begrip “activiteiten” Het kabinet streeft naar uniformering van het gebruik van begrippen met de terminologie zoals deze wordt gehanteerd in relevante afwegingskaders. Dit heeft ertoe geleid dat het begrip ‘activiteiten’ is vervangen door ‘plannen, projecten of handelingen’.
Nat uur versus economie Het kabinet beoogt met de Derde Nota Waddenzee primair de bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud van het unieke open landschap. Om deze reden acht het kabinet het niet wenselijk om sociaal-economische functies van de Waddenzee op te nemen als onderdeel van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. Wel is in paragraaf 2.1 expliciet aangegeven dat plannen, projecten of handelingen met een economische en/of recreatieve betekenis mogelijk zijn mits zij passen binnen deze hoofddoelstelling. Aanscherping van het beschermingsbeleid Het kabinet is van mening dat het beschermingsregime in de Derde Nota Waddenzee voldoende is om het
66
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
beleid van de Derde Nota Waddenzee te realiseren.
Reikwijdte van de doelstelling Het kabinet is het eens met de provincies en de natuur- en milieuorganisaties dat cultuurhistorische waarden en rust en ruimte voor fauna in de Waddenzee van belang zijn voor de bescherming en ontwikkeling van dit gebied. Het kabinet is echter van mening dat deze op voldoende wijze in de hoofddoelstelling zijn opgenomen. Cultuurhistorische waarden binnen het pkb-gebied van de Waddenzee komen naar de mening van het kabinet overeen met archeologische waarden in de bodem. Het voorkómen van verstoring van de rust en ruimte voor de fauna is naar de mening van het kabinet een vanzelfsprekend onderdeel van de doelstelling ‘duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van flora en fauna’. Bovendien zijn de meest kwetsbare gebieden in de Waddenzee het gehele jaar of een deel van het jaar gesloten voor menselijke activiteiten.
Ont wikkeling kwaliteit Waddenzee De positieve tendens in de ontwikkeling van de kwaliteit van de Waddenzee blijkt onder meer uit de Natuurbalans 2000 en het Quality Status Report 1999. Het kabinet erkent dat een aantal ecologische doelen nog niet is bereikt. Voorbeelden van niet bereikte doelen zijn de waterkwaliteit het herstel van zeegras en mosselbanken, en ontwikkeling van sommige vogelsoorten. Het kabinet erkent dat kwaliteitsverbeteringen betreffende de waterkwaliteit nodig zijn. In het Quality Status Report Waddenzee 1999 is een beschrijving gegeven van de kwaliteit van water, sediment en biota. Er is nog een klein aantal stoffen waarvan de concentraties groter zijn dan de minimum kwaliteit (MTR= maximaal toelaatbaar risiconiveau). Dit is onder andere het geval voor aan sediment en zwevend stof gebonden tibutyltin (TBT), gebruikt als aangroeiwerend middel in de scheepvaart en twee soorten PCB’s in sediment en koper (in het Eems-Dollard estuarium). Het ministerie van Verkeer en Waterstaat onderzoekt wat de bronnen van deze stoffen zijn en welke maatregelen nodig en mogelijk zijn om de concentraties te reduceren tot het verwaarloosbaar risiconiveau. Het kabinet geeft in paragraaf 3.1 van deze nota van toelichting aan welk aanpalend beleid hiervoor is geformuleerd. Er is veel bereikt in de afgelopen tien jaar met betrekking tot verbetering van de natuurlijke toestand in de kwelders door het verminderen van de begrazingsdruk en verminderen van greppelonderhoud. Deze werkwijze vergroot niet alleen het kwelderareaal, maar is ook gunstig voor het herstel van de verscheidenheid in de vegetaties. Voor vogels luidt het doel: optimale condities voor voedselbeschikbaarheid, broed-, pleister- en ruigebieden. Er is een aantal maatregelen genomen om deze optimale condities te bereiken. Of dit ook werkelijk lukt wordt thans
67
gemonitoord. De populaties van vele vogelsoorten in de Waddenzee zijn in de afgelopen decennia toegenomen en van enkele soorten is een afname te bespeuren. De populatie zeehonden, circa 3000, kan als levensvatbaar worden beschouwd. Bekend is echter dat in het verleden tussen de 6.000 en 16.000 zeehonden hebben geleefd in het Nederlandse deel van de Waddenzee. De populatie Grijze zeehonden in de Waddenzee is betrekkelijk klein maar neemt geleidelijk toe.
Ont wikkeling recreatiedruk Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de doorgaande groei van de (water)recreatie. Ten eerste heeft de in de afgelopen jaren opgetreden economische groei er voor gezorgd dat steeds meer mensen in staat zijn geweest hun wensen op het gebied van watersport in vervulling te laten gaan, hetgeen resulteerde in een toename van het aantal recreatievaartuigen. Ten tweede heeft zich op het IJsselmeer een aanzienlijke groei van het aantal ligplaatsen voorgedaan, die mogelijk leidde tot een extra druk op de Waddenzee. Naar het oordeel van het kabinet is die druk op dit moment nog niet onaanvaardbaar groot. Voor het beheersbaar maken en houden van recreatie en toerisme op de Waddenzee wordt een integraal beleid ontwikkeld (zie paragraaf 3.2.o). C) Wijziging van de pkb-tekst Het begrip ‘activiteiten’ is vervangen door ‘PLANNEN, GEN ’.
PROJECTEN OF HANDELIN -
2.2 Ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee A) Reacties Duurzaam sociaal economisch ont wikkelingsperspectief De waddenprovincies vinden het toekomstbeeld inspirerend al valt hen de uitwerking tegen. Zij vragen het kabinet aan te geven hoe het duurzame ontwikkelingsperspectief zal worden gerealiseerd en vragen evenals de waddengemeenten en de Waddenadviesraad om een nader onderzoek naar het sociaal-economisch perspectief voor de waddenregio. De Waddenadviesraad adviseert een duurzaam ontwikkelingsperspectief op te nemen op met name sociaal-economisch en toeristisch-recreatief terrein en om in nauwe samenwerking met de betrokken waddenoverheden en belangenorganisaties in het gebied bij te dragen aan het ontwikkelen en realiseren daarvan. De Raad concludeert dat het aangekondigde streefbeeld en referentiekader in de PKB Waddenzee 1993 niet tot stand zijn gekomen en stelt dat deze alsnog ontwikkeld moeten worden. De Raad concretiseert dit advies door streefbeelden voor het jaar 2030 voor een duurzame sociaal-economische ontwikkeling voor de verschillende maatschappelijke sectoren op te nemen.
68
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Ont wikkelingsperspectief nat uur Natuur- en milieuorganisaties vinden dat het streven naar een duurzame ontwikkeling van de Waddenzee juist alleen gericht moet worden op de toekomstige natuur- en landschapswaarden en daarnaast hooguit enkele waarborgen mag bevatten voor de bereikbaarheid en veiligheid van het gebied. Sociaal-economische en toeristisch-recreatieve ontwikkelingen in de Waddenzee zijn volgens de natuurorganisaties alleen mogelijk indien deze niet in strijd zijn met de doelstelling. Zij hebben daarom bezwaar tegen het lange termijnperspectief voor militaire activiteiten, gezien de vele vormen van milieubelasting. Ook de waddenprovincies vinden een verdere vermindering van de militaire activiteiten wenselijk. Als toevoeging aan het ontwikkelingsperspectief stellen de natuur- en milieuorganisaties naast areaalvergroting van kwelders ook de “verjonging” van kwelders voor. Ook missen zij in het ontwikkelingsperspectief de aspecten klimaatverandering en zeespiegelstijging die zij zien als een potentiële bedreiging voor de beoogde lange termijnontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en uniek open landschap. De werkgroep Vlieland wijst op de achteruitgang van het areaal zeegrasvelden en mosselbanken en de daaraan gerelateerde terugloop van bepaalde soorten fauna. Ook vraagt zij om een nadere verklaring voor de keuze de rust in het westelijke deel van de Waddenzee minder te waarborgen dan in de oostelijke helft.
B) Kabinetsstandpunt Sociaal-economisch ont wikkelingsperspectief Het kabinet heeft zich met de Derde Nota Waddenzee niet ten doel gesteld een sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee, of breder voor het Waddengebied, te schetsen. Gezien de reacties en adviezen neemt het kabinet het initiatief om gezamenlijk met de waddenprovincies en -gemeenten en in overleg met belangenorganisaties te werken aan de opstelling van een duurzaam sociaal economisch ontwikkelingsperspectief voor het waddengebied. Hierin zal onder meer aandacht besteed worden aan toeristische en recreatieve activiteiten, sociaal-economische ontwikkelingen in industrie, haven gerelateerde bedrijfsleven, transport, energie, landbouw, visserij en overig bedrijfsleven. Dit duurzame sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief moet passen binnen de hoofdlijn van het op duurzame ontwikkeling gerichte ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee, zoals dat is opgenomen in de pkb-tekst. Als bouwstenen voor het duurzame sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief zullen onder meer Kompas voor het Noorden, Kop en Munt en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening worden gebruikt. Vooruitlopend hierop heeft het kabinet het ontwikkelingsperspectief aangevuld met de onderwerpen toerisme en Waddenzeehavens.
Concretisering ont wikkelingsperspectief Het kabinet vindt het zinvol om voor een nadere concretisering van het ontwikkelingsperspectief een streefbeeld en een referentiekader op te stellen. Het streefbeeld zal een concretisering van het ontwikkelingsperspectief bevatten, in meetbare of zo meetbaar
69
mogelijke grootheden. Het streefbeeld geeft de na te streven situatie weer voor de Waddenzee in 2030. Het referentiekader geeft een zo natuurlijk mogelijke Waddenzee weer, zoals deze zich in grote lijnen zou ontwikkelen zonder beïnvloeding van menselijke activiteiten, onder invloed van natuurlijke dynamische processen zoals slib- en zandhuishouding en waterbewegingen. Het referentiekader vormt het ijkpunt voor het streefbeeld. De onderkenning dat dit belangrijke hulpmiddelen bij het realiseren van het Waddenzeebeleid kunnen zijn, is reden deze voornemens in pkb deel 3 alsnog op te nemen. Het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW) wordt verzocht dit streefbeeld en referentiekader uit te werken ten behoeve van het op te stellen Beheersplan Waddenzee.
Militaire activiteiten Een verdere beperking van de militaire activiteiten in de Waddenzee is in het kader van de Derde Nota Waddenzee, gezien het maatschappelijk belang van deze activiteiten, niet aan de orde. Het kabinet wijst er op dat in de afgelopen jaren, door de genomen maatregelen en de reductie van de krijgsmacht, de milieubelasting door militaire activiteiten in de Waddenzee reeds sterk is verminderd. In deel 3 zijn enkele aanvullende milieumaatregelen opgenomen (zie paragraaf 3.2.q van deze nota van toelichting).
Vergroting areaal meer nat uurlijke kwelders Het habitattype kwelder omvat alle kwelders op het vasteland en de eilanden, inclusief de pionierszone. Natuurlijke kwelders hebben een afwateringspatroon van onregelmatig slingerende geulen en soms een pionierszone. Na verloop van tijd vormen zich steile kwelderranden tussen oudere gedeelten en pionierszones grenzend aan droogvallende platen. Het ontwikkelingsperspectief is gericht op vergroting van het areaal natuurlijke kwelders. De mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe natuurlijke kwelders door ontpoldering zijn echter beperkt. De beste manier om het areaal uit te breiden is het verbeteren van de natuurlijke omstandigheden in bestaande kweldergebieden. Hierdoor kan ook de gewenste ‘verjonging’ gestalte krijgen.
Klimaat verandering en zeespiegelstijging Naar de mening van het kabinet vormt klimaatverandering en zeespiegelstijging geen bedreiging voor het ontwikkelingsperspectief 2030. Wellicht is er op langere termijn wel sprake van een potentiële bedreiging. Om die reden zal het kabinet dit onderwerp meenemen in het aangekondigde onderzoek naar ruimte voor natuurlijke processen met het oog op de klimaatverandering en zeespiegelstijging (zie ook paragraaf 3.1 van de pkb-tekst).
Ongestoorde ont wikkeling nat uurlijke mosselbanken en zeegrasvelden Om het ontwikkelingsperspectief te realiseren zijn de meest kansrijke gebieden voor het ontstaan van stabiele mosselbanken en zeegrasvelden gesloten voor de schelpdiervisserij. Het gaat daarbij om circa 30% van alle wadpla-
70
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
ten. Delen van deze kansrijke gebieden liggen op de wantijen in de Waddenzee en worden dus niet bevist. Het kabinet erkent dat het opnemen van een indicatie van een na te streven oppervlakte richting geeft aan dit perspectief. Dit zal onderdeel vormen van het aangekondigde streefbeeld. Volgens het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij uit 1999 wordt gestreefd naar het vóórkomen van 2000 tot 4000 hectare stabiele natuurlijke mosselbanken in de Waddenzee. Voor zeegrasvelden geldt geen gekwantificeerde doelstelling. De oorzaken van het verdwijnen en niet meer massaal terugkomen van het zeegras zijn onderwerp van meerjarig onderzoek.
Zonering oostelijke en westelijke Waddenzee Binnen de randvoorwaarden van de hoofddoelstelling zijn menselijke activiteiten in het pkb-gebied toegestaan. Deze activiteiten vinden niet overal binnen het pkb-gebied met dezelfde intensiteit plaats. Vanwege geomorfologische omstandigheden wordt het oostelijk wad bijvoorbeeld extensiever bevaren (beroeps- en recreatievaart) dan het westelijk wad. Hierdoor heerst er op het oostelijk wad meer rust dan in het westelijk gedeelte van de Waddenzee. Bij de beoordeling van plannen, projecten of handelingen zal deze natuurlijke zonering, onder meer in het kader van de vergunningverlening, een rol dienen te spelen.
C) Wijziging van de pkb-tekst De volgende zinnen zijn aan het ontwikkelingsperspectief toegevoegd: “ER IS EEN SITUATIE BEREIKT VAN DUURZAAM TOERISME DIE ECOLOGISCH HOUDBAAR, ECONOMISCH LEVENSVATBAAR EN SOCIAAL ACCEPTABEL IS .” “DE WADDENZEEHAVENS HEBBEN ZICH DUURZAAM ONTWIKKELD TOT (INTER)NATIONALE MULTIMODALE OVERSLAGCENTRA MET VESTIGINGSMOGELIJKHEDEN VOOR HAVEN GEBONDEN BEDRIJVEN .” In paragraaf 2.2 is tevens toegevoegd: “HET REGIONAAL COÖRDINATIECOLLEGE WADDENGEBIED
ZAL HET ONTWIKKELINGS -
PERSPECTIEF VAN DEZE PKB CONCRETISEREN IN HET OP TE STELLEN
BEHEERSPLAN
WADDENZEE, DOOR HET OPSTELLEN VAN EEN STREEFBEELD EN EEN REFERENTIEKADER VOOR DE W ADDENZEE .” “HET KABINET NEEMT VOORTS HET INITIATIEF OM SAMEN MET DE WADDENPROVINCIES EN - GEMEENTEN EEN DUURZAAM SOCIAAL - ECONOMISCH ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF VOOR HET WADDENGEBIED OP TE STELLEN , BINNEN DE RANDVOORWAARDEN VAN HET ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF VAN DEZE PKB . H ET KABINET ZAL DE BELANGENORGANI SATIES HIERBIJ BETREKKEN .”
71
Hoofdstuk 3
Beleidskeuzen
A) Reacties Sociaal economisch beleid Veel insprekers, zowel individuen, belangenorganisaties, het bedrijfsleven als de waddengemeenten, vinden de beleidskeuzen in de pkb onevenwichtig in de zin dat de nadruk te veel ligt op de ecologische functie van het waddengebied. Opgemerkt wordt dat dit niet alleen ten koste gaat van de sociaal-economische ontwikkelingsmogelijkheden voor het kustgebied en de waddeneilanden, maar ook van de vrijheid van haar inwoners. Men vindt dat het ontwikkelingsperspectief, waarin ook ruimte is voor duurzame sociaal-economische en toeristisch-recreatieve ontwikkelingen, zo niet kan worden gerealiseerd. Zij stellen dat in de pkb alleen maar wordt aangegeven wat er niet mag, terwijl er juist aandacht nodig is voor wat er wel mag en kan.
Offensief nat uurbeleid De natuur- en milieuorganisaties vragen juist om een meer offensief natuurbeleid. Een onevenwichtigheid die zij signaleren is dat het kabinet enerzijds streeft naar een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en een uniek open landschap en anderzijds ruimte biedt aan bestaande èn nieuwe grootschalige activiteiten die de kwaliteit van de Waddenzee bedreigen. Gesteld wordt dat alleen een meer offensief beschermingsbeleid in combinatie met meer beperkingen aan bepaalde gebruiksvormen die kwaliteit kan waarborgen.
Kleinschalige versus grootschalige activiteiten Een derde onevenwichtigheid die veel insprekers signaleren is de constatering dat in de pkb kleinschalige lokale activiteiten die al van oudsher worden ondernomen onevenredig worden beperkt in vergelijking tot bepaalde grootschalige activiteiten. De voorgestelde beleidsruimte voor militaire activiteiten, grootschalige schelpdiervisserij en eventuele oprichting van een windturbinepark langs de Afsluitdijk staat voor veel insprekers symbool voor grootschalige activiteiten die niet passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. Diverse insprekers merken op dat het toestaan van dergelijke grootschalige activiteiten het draagvlak bij de lokale bevolking voor het beleid ten aanzien van de meer kleinschalige activiteiten ondermijnt. De waddenprovincies en waddengemeenten hebben aangegeven dat zij de beschreven onevenwichtigheid het “belangrijkste probleem” in het voorgestelde beleid vinden. Zij noemen als voorbeelden het niet evenwichtig vertalen van het ‘gasbesluit’ naar andere beleidsvelden en het niet of nauwelijks reduceren van de militaire activiteiten in het Waddengebied. Overigens doelen de provincies en gemeenten ook op de verdeling van bevoegdheden als zij het hebben over de ‘onevenwichtigheid’ van de pkb (zie ook paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting).
72
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Gelijkheidsbeginsel De Waddenadviesraad reageert op de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in deel 1 van de pkb. Omdat aan één activiteit (gaswinning) beperkingen zijn opgelegd, zou dit volgens het kabinet ook bij andere activiteiten moeten gebeuren. Zo wordt volgens de Raad in de pkb onder verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel een aantal beleidsuitspraken gedaan, die nieuw zijn ten opzichte van het huidige beleid (inzake garnalenvisserij en opheffing snelvaargebieden). De Raad vraagt zich af of deze opvatting van het gelijkheidsbeginsel in rechte houdbaar zal zijn, mede gezien de invulling die aan dit beginsel in de juridische literatuur en in de rechtspraak wordt gegeven. De Raad adviseert een inhoudelijke motivering van de beleidskeuzen te geven. Ook het Productschap Vis heeft moeite met de wijze van toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Het is volgens het Productschap een nieuw gegeven dat het gelijkheidsbeginsel in de Derde Nota Waddenzee in negatieve zin wordt toegepast in de zin dat op basis van het beginsel activiteiten worden verboden. Het Productschap Vis vindt dat de afweging om activiteiten in bepaalde mate wel of niet toe te staan in het waddengebied moet afhangen van toetsing aan het begrip ‘inpasbaarheid’.
Bestaand gebruik Natuur- en milieuorganisaties zijn van mening dat de bestaande activiteiten in de Waddenzee mogelijk significante gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken van de Waddenzee. Dit houdt in dat de in de pkb beschreven bestaande activiteiten en het beleid daarvoor volgens hen getoetst moeten worden aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. B) Kabinetsstandpunt Sociaal-economisch beleid In het kader van het gezamenlijk met de belanghebbenden uitwerken van het sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief zal onderzoek plaatsvinden naar de gewenste sociaal-economische ontwikkeling van het waddengebied. Het kabinet acht de Derde Nota Waddenzee niet het juiste kader voor het afzonderlijk formuleren van sociaal-economisch beleid voor het Waddengebied. De pkb richt zich primair op de Waddenzee, terwijl het sociaal-economisch beleid reeds in andere beleidsnota’s van het kabinet is geformuleerd en zich richt op het hogere schaalniveau van het Noorden van Nederland.
Offensief nat uurbeleid Het kabinet is van mening dat het reguleren van het menselijk gebruik van de Waddenzee een belangrijke bijdrage levert aan de hoofddoelstelling van het Waddenzeebeleid. Dit beleid is naar de mening van het kabinet offensief. De te beschermen en te behouden waarden en kenmerken, op basis waarvan het waddengebied zich kwalificeert als een natuurgebied van internationale allure, worden in de Derde Nota Waddenzee expliciet genoemd evenals de (inter-)nationale doelen waaraan de Nederlandse regering door de Derde Nota Waddenzee en het sectorbeleid voor natuur actief een bijdrage levert. Om deze doelen te bereiken hebben de overheden instrumenten ter beschikking, bijvoorbeeld wet- en regelgeving, controle, handhaving en
73
voorlichting en educatie. Het is van belang dat de overheden deze instrumenten op adequate wijze inzetten. Het adequaat inzetten van dergelijke instrumenten wordt ook als een offensieve benadering ter bescherming van natuurwaarden beschouwd.
Kleinschalige versus grootschalige activiteiten De beoordeling van de toelaatbaarheid van plannen, projecten of handelingen in de Waddenzee gebeurt voor zowel kleinschalige als grootschalige activiteiten op eenzelfde wijze, namelijk door toepassing van het afwegingskader zoals is aangegeven in deze pkb. Dat de uitkomst daarvan verschilt per plan, project of handeling is te verklaren uit de voor die toetsing te hanteren criteria. Voor het voortbestaan van militaire activiteiten in het waddengebied zijn de afwezigheid van alternatieve locaties en de dwingende redenen van groot openbaar belang doorslaggevend. Het kabinet erkent dat deze activiteiten de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken in meer of mindere mate aantasten. Ook de eventuele uitbreiding van marinevliegkamp De Kooy moet in dit licht bezien worden (zie ook paragraaf 3.2.q van deze nota van toelichting). Bij mechanische schelpdiervisserij speelt eveneens de vraag naar de mate van aantasting van te beschermen en te behouden waarden en kenmerken. Het lopende onderzoeks- en evaluatieprogramma (EVA II) moet hierover uitsluitsel geven en mondt in 2003 uit in een nieuw besluit over de omvang van de schelpdiervisserij en de toekomst van de kokkelvisserij in de Waddenzee. Op de uitkomst daarvan kan het kabinet nu niet vooruitlopen. Met betrekking tot de passage in de pkb over de eventuele plaatsing van windturbines langs de Afsluitdijk in het kader van het Interprovinciaal Project Windmolenpark Afsluitdijk (IPWA) heeft het kabinet een opening geboden voor het geval de nog uit te voeren afweging in het voordeel uitvalt voor plaatsing. Over de inhoudelijke uitkomst van de afweging kan het kabinet op dit moment nog niets zeggen (zie ook paragraaf 3.2.l van deze nota van toelichting). Lokaal medegebruik Bij velen is de indruk ontstaan dat activiteiten die gevat kunnen worden onder de gezamenlijke noemer “lokaal medegebruik” niet meer mogelijk zouden zijn. Van oudsher maken de bewoners van de eilanden en de kustgemeenten gebruik van de Waddenzee. Het gaat daarbij om cultureel of historisch bepaalde activiteiten zoals het vissen met enkele fuiken of een hoekwant, het zoeken van mosselen, kokkels of oesters voor eigen gebruik, pierensteken voor eigen visserij of wadlopen. Ook bepaalde sportieve activiteiten (zoals bijvoorbeeld de Ronde om Texel en de Texelrace) kunnen hiertoe worden gerekend. Dergelijk medegebruik - kleinschalig permanent dan wel groter maar incidenteel - is toegestaan op voorwaarde dat de activiteiten geen significante gevolgen hebben voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Voor deze activiteiten is veelal een vergunning of een ontheffing nodig. Indien verwacht kan worden dat een voorgenomen activiteit tot significante gevolgen leidt, dan is de activiteit niet
74
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
toegestaan. De uitwerking van meer exacte voorwaarden en wijze van vergunningverlening vindt plaats in het Beheersplan Waddenzee.
Gelijkheidsbeginsel Het kabinet onderschrijft de definitie van het gelijkheidsbeginsel zoals gegeven door de Waddenadviesraad. Het gelijkheidsbeginsel speelt wel degelijk, naast de inhoudelijke motivatie, een rol bij de toepassing van de algemene doelstellingen van het beleid op de verschillende vormen van menselijk medegebruik. De wet geldt immers voor iedere gebruiker of bezoeker van het gebied in gelijke mate. Slechts in één geval werd het gelijkheidsbeginsel expliciet gehanteerd en genoemd in de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1, en wel onder ‘garnalenvisserij’. Het kabinet heeft ook een inhoudelijke motivering van het beleid en is het niet eens met de door de Waddenadviesraad gemaakte opmerking dat uit de redactie van de uitspraak de inhoudelijke motivatie voor sluiting niet blijkt: sluiting van gebieden zal immers alleen dan plaatsvinden, als dat voor de bescherming van flora en fauna noodzakelijk wordt geacht (zie verder in deze nota van toelichting paragraaf 3.2.a en p).
Bestaand gebruik In de Derde Nota Waddenzee wordt op verschillende plaatsen gesteld dat plannen, projecten of handelingen moeten worden beoordeeld door toepassing van het afwegingskader zoals is aangegeven in deze pkb. De Habitat- en Vogelrichtlijn brengen met zich mee dat de aangewezen gebieden niet in kwaliteit achteruit mogen gaan. Wanneer van een dergelijke achteruitgang sprake is of dreigt te zijn, dient de overheid passende maatregelen te nemen. In pkb deel 1 is gesteld dat het bestaand gebruik in het pkb-gebied in beginsel mogelijk blijft in de huidige aard en intensiteit. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europese Hof van Justitie over artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn blijkt echter dat deze bepaling ook ziet op de beoordeling van bestaand gebruik. Daarmee sluit de Habitatrichtlijn niet uit dat bestaand gebruik onder omstandigheden schadelijke effecten kan hebben voor natuurwaarden en dat dit mitsdien nader dient te worden beoordeeld en gereguleerd. Dit heeft ertoe geleid dat in pkb deel 3 de zin over bestaand gebruik is aangevuld.
C) Wijziging van de pkb-tekst In de tweede alinea van de inleiding van hoofdstuk 3 van de pkb hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden. “Voor PLANNEN, PROJECTEN OF HANDELINGEN waarvoor in dit hoofdstuk geen of geen alomvattende uitspraken worden gedaan, geldt dat die getoetst moeten worden aan de hoofddoelstelling door toepassing van het afwegingskader ZOALS AANGEGEVEN IN DEZE PKB. Het bestaand gebruik, WAARONDER HET LOKAAL MEDEGEBRUIK, in het pkb-gebied blijft in beginsel mogelijk in de huidige aard en intensiteit, TENZIJ DE GEVOLGEN DAARVAN AANLEIDING GEVEN DE E UROPEESRECHTELIJKE TOETS TE DOORLOPEN .”
75
3.1 Ruimte voor natuur en landschap A) Reacties Ruimte voor landschap Diverse insprekers hebben te kennen gegeven waardering te hebben voor de toevoeging van landschappelijke waarden aan de hoofddoelstelling voor de Waddenzee (zie hoofdstuk 2.1 van deze nota van toelichting).
Nat uurlijke ont wikkeling ecosysteem Zowel de provincies, de gemeenten als de natuur- en milieuorganisaties vragen om welke ecologische processen en aspecten het gaat bij ‘een zo natuurlijk mogelijk ecosysteem’ en doen suggesties voor natuurwaarden die ook voor ontwikkeling in aanmerking komen. De genoemde overheden en de land- en tuinbouworganisaties vragen het kabinet om ook rekening te houden met de mogelijke nadelen van natuurontwikkeling voor andere functies en grondeigendommen. Volgens de Waddenadviesraad is het zo veel mogelijk natuurlijk laten verlopen van karakteristieke processen (waterbeweging, sedimenttransport, biologische processen) in de beheersstrategie die bij het in de pkb geformuleerde beleid hoort belangrijker dan het handhaven van een zo groot mogelijke soortenrijkdom. Bij het nastreven van een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling passen initiële inrichtingsmaatregelen (bijvoorbeeld de inrichting van zoet-zoutovergangen) en beheersmaatregelen die gericht zijn op het tegengaan van effecten die worden veroorzaakt door externe factoren. Voor alle andere ontwikkelingen wordt de natuurwaarde niet uitgedrukt in de soortenrijkdom, maar in de mate waarin er sprake is van een kenmerkende soortensamenstelling en biodiversiteit. De Waddenvereniging pleit ervoor de maatregelen ten behoeve van behoud of ontwikkeling van de natuur op te nemen in het hoofdstuk over menselijke activiteiten omdat ook deze maatregelen het afwegingskader dienen te doorlopen.
Kwaliteit water, bodem en lucht Om de kwaliteit van water, bodem en lucht beter te waarborgen wordt het kabinet uitdrukkelijk uitgenodigd om het beleid aan te scherpen en garanties te geven op dit punt. Het bedrijfsleven plaatst daarbij als kanttekening dat strengere milieueisen onrechtvaardig zijn, omdat vervuiling vooral afkomstig is van de rivieren en de Noordzee. De lange termijn doelstelling voor de waterkwaliteit, het verwaarloosbaar risiconiveau, bestempelt de Waddenadviesraad als ambitieus. Als tussenstappen worden het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) en de streefwaarden genoemd. De Raad adviseert in pkb deel 3 termijnen op te nemen waarin de tussenstappen binnen de huidige planperiode moeten worden gerealiseerd. De gemeente Dongeradeel vraagt om een verbod op de opslag van radioactief en/of toxicologisch afval in zoutkoepels in de ondergrond van de Waddenzee en het waddengebied.
Klimaat verandering en zeespiegelstijging Volgens de natuur- en milieuorganisaties gaan actuele prognoses over de zeespiegelstijging uit van een gro-
76
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
tere bandbreedte dan de 60 centimeter per eeuw die het kabinet noemt in de nota van toelichting bij deel 1 van de pkb. De organisaties vragen het kabinet om in het aangekondigde onderzoek rekening te houden met een zeespiegelstijging van 80 centimeter per eeuw. Natuur- en milieuorganisaties achten het wenselijk dat het kabinet in pkb deel 3 de richting aangeeft van het door het kabinet in deel 1 aangekondigde onderzoek naar de uitwerking van klimaatverandering en zeespiegelstijging op het waddengebied. De Waddenadviesraad vindt dat uit de pkb-tekst en toelichting niet duidelijk wordt welke kansen worden geboden aan cyclische processen van erosie en sedimentatie met een langjarige omlooptijd. De Raad adviseert om waar mogelijk (veiligheid) ruimte te bieden aan grotere schommelingen in de kustlijn.
Duisternis als wezenlijke waarde Enkele insprekers vragen het kabinet om aandacht voor nachtelijke duisternis als te beschermen wezenlijke waarde van de Waddenzee. B) Kabinetsstandpunt Ruimte voor landschap In de voorgestelde beleidskeuzen in hoofdstuk 3 van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 heeft de landschapsdoelstelling geresulteerd in beperkingen voor menselijke activiteiten in het waddengebied, die de identiteit en de weidsheid van het waddengebied kunnen aantasten, zoals bijvoorbeeld bebouwing, havens en bedrijventerreinen, windturbines en offshore-installaties. Het kabinet heeft ervoor gekozen deze keuze te expliciteren door het toevoegen van “landschap” aan de titel van de paragraaf 3.1. Ook is in paragraaf 3.2 van pkb deel 3 aangegeven hoe het kabinet het landschap van de Waddenzee wenst te beschermen.
Nat uurlijke ont wikkeling ecosysteem Het beleid voor de natuur is gericht op een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van het ecosysteem. Dit houdt in dat gestreefd wordt naar zo natuurlijk mogelijke, niet significant door de mens beïnvloede, waterbewegingen en de daarmee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen als mede naar een zoveel mogelijk door natuurlijke abiotische omstandigheden bepaalde omvang en samenstelling van de levensgemeenschappen in de Waddenzee. Bij dit laatste behoort een waterkwaliteit die voldoet aan de hoogste ecologische doelstelling. Om tot een zo natuurlijk mogelijk ecosysteem te komen zijn in trilateraal verband concrete doelen (eco-targets) voor natuur en landschap overeengekomen. In de nota van toelichting van de deel 1 van de Derde Nota Waddenzee zijn deze vermeld. De wijze waarop de doelen bereikt moeten worden is - eveneens in trilateraal verband - concreet vastgelegd in het Trilaterale Waddenzee Plan. Verdere concretisering voor de Nederlandse omstandigheden vindt plaats in het Beheersplan Waddenzee.
Biodiversiteit Het kabinet is het met de Waddenadviesraad eens dat moet worden gestreefd naar ‘een kenmerkende soortensamenstelling en biodiversi-
77
teit’. Maatregelen dienen zich inderdaad te beperken tot situaties, waarin de kenmerkende biodiversiteit door externe factoren wordt bedreigd. Het kabinet vindt dat de voorgestelde maatregelen binnen een dergelijke beheersstrategie passen. Plannen, projecten of handelingen waarvoor in hoofdstuk 3 van de Derde Nota Waddenzee geen of geen alomvattende uitspraken zijn gedaan, moeten getoetst worden aan de hoofddoelstelling door toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb. Dat geldt derhalve ook voor het selectief ingrijpen waar nodig voor behoud van de biodiversiteit van de Waddenzee. Als voorbeeld hiervan kan genoemd worden het ingrijpen in de natuurlijke ontwikkeling om erosie van bestaande natuurwaarden te voorkomen, bijvoorbeeld aan de uiteinden van de eilanden ter behoud van het kwelderareaal.
Klimaat verandering , zeespiegelstijging en zoet-zou t gradiën ten Vanwege de stijgende zeespiegel in combinatie met de bodemdaling moet rekening gehouden worden met meer zoute kwel. Uitpolderingen mogen en zullen nooit de veiligheid van de bewoners in gevaar brengen. Bij schade die zou ontstaan aan landbouwgewassen, als gevolg van een toename van binnendijks foeragerende ganzen of andere vogels, kan een beroep worden gedaan op gebruikelijke regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het meebewegen met de zee zal niet onevenredig veel landbouwgrond van functie doen veranderen. Vooralsnog gaat het er om in de strook achter de dijk geen onomkeerbare ontwikkelingen toe te staan. De komende vijf jaar vindt besluitvorming plaats waar zoet-zout gradiënten hersteld gaan worden. De landbouw en andere belanghebbenden zullen daarbij worden betrokken. Onderzoek naar effecten van de zeespiegelstijging op de Waddenzee vindt reeds plaats. In 1999 zijn de resultaten van de Integrale Bodemdalingstudie Waddenzee gepresenteerd. In het rapport wordt uitgebreid ingegaan op effecten van de mogelijke toekomstige zeespiegelstijgingen. Op de achtste trilaterale regeringsconferentie in Stade (1997) is afgesproken een werkgroep samen te stellen met als taak de effecten van zeespiegelstijging voor de Waddenzee en de kust op een rij te zetten en voorstellen te doen voor kustverdediging en natuurbescherming bij versnelde zeespiegelstijging. Op de trilaterale regeringsconferentie in Esbjerg worden zo nodig vervolgacties afgesproken. Voorspellingen van de toekomstige zeespiegelstijging hebben een grote bandbreedte. In het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change, vastgesteld op de VN vergadering te Genève 13-16 februari 2001, wordt aangegeven dat de verschillende klimaatveranderingscenario’s in de 21e eeuw een absolute zeespiegelstijging laten zien van 0.09 tot 0.88 meter. Het gemiddelde (0.47 meter) is 2 tot 4 maal de stijging die is waargenomen tijdens de twintigste eeuw. Hierin is nog geen versnelling waarneembaar. In Nederland wordt
78
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
voor waterbouwkundige constructies met een lange ontwerptijd reeds rekening gehouden met een relatieve zeespiegelstijging, zijnde het totale effect van absolute zeespiegelstijging plus bodemdaling, van 60 cm/eeuw. Dat er ook een hoger scenario bestaat ten aanzien van de zeespiegelstijging tot 88 cm in de 21e eeuw is het kabinet bekend. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat doet onderzoek naar de sedimenthuishouding van de Waddenzee en de uitwisseling van sediment met de Noordzee in relatie tot de zeespiegelstijging. Het doel is om meer inzicht te krijgen in het moment dat de versnelde zeespiegelstijging significante invloed op de biota van de Waddenzee gaat krijgen. Voor grote delen van de waddeneilanden is een basiskustlijn vastgesteld. Het beleid is erop gericht dat de basiskustlijn gehandhaafd blijft. Op plaatsen waar structureel erosie optreedt, zal de kustlijn hersteld worden. Voor de meeste uiteinden van de eilanden is geen basiskustlijn vastgesteld. Daar is een vrije dynamiek mogelijk. Er wordt in principe alleen ingegrepen als er een doorbraak ontstaat waardoor een eiland in twee gedeelten dreigt te breken. Dit gebeurt in overleg met de gebiedsbeheerders en na toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb. Met het oog op klimaatveranderingen en de relatieve zeespiegelstijging wordt onderzocht hoe de afvoercapaciteit van IJsselmeerwater naar de Waddenzee vergroot kan worden. In 2000 heeft de regering besloten om de spuicapaciteit van de Afsluitdijk te vergroten. Indien compensatie en of mitigatie nodig is, zal de aanleg van een brakwaterzone langs de Afsluitdijk in het kader van de gestarte milieu-effectrapportageprocedure worden onderzocht. Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de activiteit zal het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb worden doorlopen.
Kwaliteit water en bodem In aanvulling op hetgeen hierover in de nota van toelichting bij deel 1 van de Derde Nota Waddenzee is gemeld, licht het kabinet hierna toe welk (nieuw) kabinetsbeleid inzake terugdringing van verontreiniging mede op de Waddenzee van toepassing is. In het NMP4 wordt onderscheid gemaakt in milieuvreemde stoffen, nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Voor milieuvreemde stoffen is in de nota “Strategienota omgaan met stoffen” nieuw beleid geformuleerd. Nieuw beleid betreft implementatie van het voorzorgprincipe, uitbannen van stoffen met onaanvaardbaar risico, streven naar beëindiging, uiterlijk in 2020 van emissies van persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT). Voor nutriënten is het beleid inzake duurzame landbouw van belang. Het streven is te komen tot een sterkere samenhang tussen het generieke beleid voor de landbouw en het gebiedsgerichte beleid, gericht op het realiseren van de milieukwaliteit die in natuurgebieden gewenst is. Op plekken waar de natuur kwetsbaar is voor landbouwemissies zal de landbouw moeten produceren binnen de kaders die volgen uit de natuurambities. Bij vernieuwing van het gebiedsgerichte beleid krijgt in de
79
periode tot 2010 de bescherming van grote natuurgebieden de prioriteit. Het beleid voor landbouwbestrijdingsmiddelen richt zich op het verminderen van de afhankelijkheid van schadelijke middelen. Een aantal bestrijdingsmiddelen wordt ondanks hun grote milieubelasting nog toegelaten omdat ze als landbouwkundig onmisbaar worden beschouwd. Het kabinet wil dit soort middelen zo snel mogelijk van de lijst toegelaten bestrijdingsmiddelen afvoeren. Voor de periode 2001-2010 wordt een nieuw beleid ontwikkeld waarmee naar verwachting in 2010 handhaving van het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico)niveau haalbaar wordt. In de beantwoordingnotitie (2000) op de Motie Augusteijn stelt het kabinet dat de gevraagde tussendoelen en termijnen weinig of geen toegevoegde waarde hebben. In plaats daarvan stelt het kabinet voor de Tweede Kamer periodiek te informeren over huidige kwaliteit, inspanningen ter verbetering en verwachte resultaten en doet zij voorstellen ter versterking van het instrumentarium. In de Vierde Nota Waterhuishouding wordt aangegeven dat bij de uitvoering van het waterbeleid meer accent gelegd wordt op een gebiedsgerichte aanpak. In de provinciale waterhuishoudingsplannen en de waterbeheersplannen concentreert deze aanpak zich op het stellen van prioriteiten voor de aanpak van emissies bij de bron. Hierbij dient onder meer rekening te worden houden met kwaliteitseisen in het benedenstrooms gelegen watersysteem.
Verbod op opslag radioactief en toxicologisch afval Voor het oppervlaktewater is opslag van radioactief of toxicologisch afval niet aan de orde. Voor opslag van stoffen op bedrijfsterreinen en havens in de nabijheid van de Waddenzee (Harlingen, Eemshaven, Delfzijl) gelden de CPR (Commissie Provinciale Rampen)-richtlijnen. In deze richtlijnen is rekening gehouden met de leerpunten van de Sandoz-ramp. In de streek- en bestemmingsplannen wordt aangegeven dat de categorie bedrijven (in de nabijheid van de Waddenzee) die tot onomkeerbare gevolgen voor de Waddenzee kunnen leiden niet mogen worden toegelaten. Voor een aantal bedrijven leidt dit ertoe dat specifieke maatregelen moeten worden getroffen om dergelijke risico’s tot een minimum te beperken.
Duisternis als kwaliteit van nat uur en landschap Nachtelijke duisternis of donkerte is voor het kabinet een belangrijk element in de bescherming van de landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee. In de reacties op pkb deel 1 wordt daar naar het oordeel van het kabinet terecht aandacht voor gevraagd, aangezien in pkb deel 1 daar niets over is gezegd. In de Nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ (2000) stelt het kabinet: “Ook ten aanzien van hinder door verlichting is beleid wenselijk (…)”.
80
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
De Gezondheidsraad heeft in 2000 het advies “Hinder van nachtelijk kunstlicht voor mens en natuur” uitgebracht en signaleert daarin de voortschrijdende teloorgang van duisternis in de avond en de nacht en de gevolgen daarvan voor het landschap en de menselijke woonomgeving. De Gezondheidsraad ondersteunt het pleidooi van natuurbeschermingsorganisaties voor het behoud van duisternis als een ‘oerkwaliteit’ van natuur en landschap in het landelijk gebied, niet alleen voor de natuur zelf, maar ook “vanwege de behoefte van mensen om tot rust te komen in een omgeving die contrasteert met die van de huidige hectische 24-uurs maatschappij (compensatiewaarde)”. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) is momenteel bezig een donkerte-gebieden kaart te maken van Nederland. De verwachting is dat ook (een deel van) de Waddenzee op deze kaart zal worden opgenomen. Het kabinet zal in de eerste helft van de planperiode van de Derde Nota Waddenzee onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om verstoring van de nachtelijke duisternis door lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen. Lichthinder kan optreden als er sprake is van verhoogde lichtintensiteit ten opzichte van het (natuurlijke) achtergrondniveau en zal zich dus in de ochtend- en avondschemer en in de nachtperiode voordoen. Lichthinder kan het natuurlijk dag/nachtritme van dieren (negatief ) beïnvloeden en zal met name gevolgen kunnen hebben voor vogelsoorten die op de naburige kwelders overnachten.
C) Wijziging van de pkb-tekst De titel van paragraaf 3.1 is als volgt uitgebreid: “Ruimte voor natuur EN LANDSCHAP”. Aan paragraaf 3.1 wordt de volgende passage toegevoegd: “HET KABINET ZAL IN DE EERSTE HELFT VAN DE PLANPERIODE ONDERZOEKEN
WAT DE
MOGELIJKHEDEN ZIJN OM VERSTORING VAN DE NACHTELIJKE DUISTERNIS DOOR LICHT HINDER ZOVEEL MOGELIJK TE VOORKOMEN ”.
3.2 Ruimte voor menselijke activiteiten 3.2.a Gesloten gebieden A) Reacties Artikel 17 Nat uurbeschermingswet Het beleid om gebieden op grond van artikel 17 van de Natuurbeschermingswet het hele jaar of een deel van het jaar te sluiten voor recreatie en garnalenvisserij heeft tot grote onvrede geleid. Insprekers uit de recreatie- en visserijsector trekken de veronderstelde effecten van de garnalenvisserij en kleinschalige recreatie op de natuurwaarde van deze gebieden zeer in twijfel en vragen om aangepast beleid. De Waddenadviesraad merkt op dat sluiting van gebieden op grond van artikel 17 van de Natuurbeschermingswet een middel is om bepaalde soorten te beschermen.
81
Gezien de grote toename van het de populatie zeehonden roept hij de vraag op of sluiting van deze gebieden voor alle activiteiten nog wel nodig is. De Raad adviseert om sluiting van gebieden te laten plaatsvinden op grond van duidelijke criteria waarover met de bewoners en gebruikers van het gebied wordt gecommuniceerd. Inhoudelijke motivatie van al het beleid moet uitgangspunt van de beleidskeuzen zijn, niet het gelijkheidsbeginsel, zo stelt de Raad.
Toepassing artikel 6 Habitat richt lijn Avifauna Groningen is van mening dat de hele Waddenzee een gesloten gebied zou moeten zijn. Om menselijke activiteiten mogelijk te maken zouden enkele deelgebieden ‘opengesteld’ moeten worden. Zo’n besluit tot openstelling moet vervolgens, zo stelt Avifauna, worden getoetst aan het afwegingskader, ofwel artikel 6, van de Habitatrichtlijn.
B) Kabinetsstandpunt Toepassing artikel 17 Nat uurbeschermingswet Het kabinet is van mening dat belangrijke internationale vogel- en zeehondenpopulaties, die in bepaalde gebieden van de Waddenzee en in bepaalde periode van het jaar voorkomen, zo optimaal mogelijk moeten worden beschermd. Het geëigende instrument daarvoor is de toepassing van de Natuurbeschermingswet, en in het bijzonder de instelling van zogenaamde artikel 17 gebieden. Artikel 17 gebieden zijn gebieden die op grond van de Natuurbeschermingswet een extra “basisbescherming” bieden voor het in stand houden en ontwikkelen van populaties van vogels en zeehonden. De extra bescherming door middel van de artikel 17 gebieden houdt niet in dat er per definitie niets meer kan. De mogelijkheid blijft bestaan om met ontheffing of vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet het gebied te betreden of te bevaren en er een bepaalde activiteit uit te oefenen. Bij de beslissing hierover vindt een afweging plaats tussen het met de activiteit gemoeide maatschappelijk belang en de schade die de activiteit ten gevolge zou kunnen hebben. In geval van schade met significante gevolgen wordt in de praktijk geen toestemming verleend. Aan de vergunning of de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die de kans op verstoring minimaliseren. Concreet voorbeeld van een ontheffing is die voor bepaalde wadlooptochten waarvan een deel van de route door een artikel 17 gebied gaat. Ook is dit jaar een vergunning verleend aan de garnalenvissers om onder strikte voorwaarden bepaalde delen van de artikel 17 gebieden te bevissen. In de jaren daarvoor gingen de garnalenvissers er vanuit dat zij een dergelijke vergunning niet nodig hadden omdat zij vanuit historische gronden niet gehouden zouden zijn aan de artikel 17 bepalingen. Om die reden heeft het kabinet gemeend om met een beroep op het gelijkheidsbeginsel in deel 1 expliciet aan te moeten geven dat het verbod om zich in artikel 17 gebieden te begeven in beginsel ook voor de garnalenvisserij geldt. Inzake de toepassing van het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot garnalenvisserij verwijst het kabinet overigens naar de algemene inleiding van dit hoofdstuk en naar het onderdeel ‘visserij’(3.2.p).
82
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Naar verwachting zal met het beleid in de Derde Nota Waddenzee de huidige oppervlakte van de op grond van de artikel 17 gesloten gebieden min of meer gelijk blijven. De dynamiek van de Waddenzee maakt het noodzakelijk dat jaarlijks enige aanpassing van de artikel 17 gebieden plaatsvindt. Sommige vogelsoorten nemen in aantallen toe, van andere soorten loopt de populatie terug. Extra bescherming krijgen belangrijke broedplaatsen van vogels en van belang zijnde hoogwatervluchtplaatsen van vogels. Door deze extra bescherming wordt het broedsucces verhoogd en krijgen vogels gelegenheid om ongestoord op te vetten. Ook de rustgebieden en zooggebieden voor zeehonden kunnen voor een bepaalde periode in het jaar worden afgesloten voor menselijke activiteiten. Weliswaar groeit de zeehondenpopulatie weer, maar het kabinet is van mening dat waakzaamheid geboden blijft. Met name zogende zeehonden en hun jongen moeten alle rust krijgen. Zonder de aanvullende bescherming met gesloten gebieden zal naar verwachting het aantal zogenaamde “huilers” en de sterfte van pas geboren zeehonden weer toenemen. Over de jaarlijkse actualisering van de begrenzing van de artikel 17 gebieden vindt altijd vooraf overleg plaats met belangenorganisaties en andere overheden. Vervolgens vindt publicatie plaats in de Staatscourant en bestaat er voor een ieder de mogelijkheid om gemotiveerd bezwaar te maken. Met als doel een adequate implementatie van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn is door het kabinet een voorstel voor wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 voor advies toegezonden aan de Raad van State. In artikel 20 van dat voorstel staat dat de minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij de toegang kan beperken tot de, op grond van artikel 10a aangewezen, gebieden die geheel of ten dele beheerd worden door of onder verantwoordelijkheid vallen van het Rijk. De mogelijkheid voor het rijk om delen van het huidige staatsnatuurmonument Waddenzee te sluiten blijft dus ook straks bestaan. Voor de overige gebieden is de provincie daartoe bevoegd.
Toepassing artikel 6 van de Habitat richt lijn Wat betreft de vraag of gehele sluiting van de Waddenzee en openstelling via toepassing artikel 6 van de Habitatrichtlijn aan de orde is, stelt het kabinet dat in beginsel in een Staatsnatuurmonument elke menselijke handeling verboden is die mogelijkerwijs schade kan toebrengen aan het systeem. De toepassing van de Natuurbeschermingswet bij ontheffing- en vergunningaanvragen voor bepaalde activiteiten impliceert ook een toets op basis van artikel 6 Habitatrichtlijn (Zie ook hoofdstuk 4 van deze nota van toelichting)
C) Wijziging van de pkb-tekst Na de zin: “Ter bescherming van flora en fauna zijn delen van de Waddenzee het gehele of een deel van het jaar gesloten voor menselijke activiteiten” is de volgende zin toegevoegd: “OP DIT VERBOD KUNNEN ONTHEFFINGEN WORDEN VERLEEND AAN ACTIVITEITEN DIE GEEN SCHADE VEROORZAKEN AAN DE TE BESCHERMEN FLORA EN FAUNA”.
83
3.2.b Inpolderingen A)
Reacties
De voorgenomen beleidskeuze van het kabinet om geen concessies te verlenen voor inpolderingen van (delen van) de Waddenzee heeft geen aanleiding gegeven tot reacties.
B)
Kabinetsstandpunt
Het kabinet concludeert uit de inspraakreacties en het bestuurlijk overleg dat het voorgenomen beleid ten aanzien van inpolderingen van (delen) van de Waddenzee geen nadere toelichting of wijziging behoeft.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst
3.2.c Veiligheid A)
Reacties
Het uitzonderlijke belang van bescherming van de bewoners in het waddengebied tegen overstromingen wordt in alle reacties onderschreven. Volgens de natuur- en milieuorganisaties moeten evenwel ook de ingrepen in het waddengebied, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de veiligheid van de bewoners, worden getoetst aan het afwegingskader.
B)
Kabinetsstandpunt
Duurzame bescherming tegen overstromingen is een collectief belang. Om de veiligheid van bewoners te kunnen waarborgen, worden de waterkeringen in het waddengebied op zodanige sterkte gehouden dat stormvloeden worden doorstaan en wordt structureel verlies van land aan zee voorkomen. Door wijziging van hydraulische randvoorwaarden, zoals bij voorbeeld zeespiegelstijging, kunnen aanpassingen van de waterkering om het huidige veiligheidsniveau te handhaven nodig zijn. Dit beleid is vastgelegd in de Wet op de Waterkering en in de Derde Kustnota. Door het kabinet wordt de plicht vanuit de Wet op de Waterkering om de veiligheid te handhaven aangemerkt als dermate dwingende reden van groot openbaar belang, dat dit apart wordt genoemd bij de doelstellingen voor de Waddenzee. Dit laat onverlet dat voor menselijke ingrepen, gericht op de waarborging van de veiligheid het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb moet worden doorlopen.
C) Wijziging van de pkb-tekst De tekst wordt als volgt aangepast: “Menselijke ingrepen gericht op de waarborging van de veiligheid voor de bewoners van het waddengebied zijn IN BEGINSEL toegestaan”.
84
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
3.2.d Scheepvaart A) Reacties St reefdiepte vaargeulen Het bedrijfsleven heeft bezwaar tegen het handhaven van de streefdiepte voor vaargeulen uit 1993 omdat deze slecht uitwerkt op de concurrentiepositie van de Waddenzeehavens. De technisch-economische ontwikkelingen in de scheepvaart leiden namelijk tot een steeds grotere diepgang van schepen. De Waddenadviesraad is voor het handhaven van de maximum vaardiepte uit 1993 maar pleit voor een uitzondering voor de havens van Den Helder, Delfzijl en Eemshaven omdat deze zich moeten kunnen ontwikkelen tot nationale zeehavens, vanwege hun ligging aan natuurlijk diep vaarwater.
Vaarrou tes en vaarsnelheid De recreanten hebben bezwaar tegen het beperken van het gebruik van de oost-westroute over de wantijen. Veel insprekers uit de recreatiesector alsmede de Waddenadviesraad pleiten voor het opheffen van de snelheidslimiet voor niet mechanisch aangedreven schepen, zoals zeilschepen en catamarans. Enkele insprekers vragen om de vaarroute via de jachthaven van Nes naar de Noordzee aan te wijzen als hoofdvaarroute, dan wel de snelheidsbeperking op dit traject op te heffen, zodat Ameland net als de andere eilanden ook een snelle verbinding krijgt met de Noordzee.
Scheepvaart veiligheid Verschillende insprekers vragen het kabinet om in de pkb aanvullende veiligheidsmaatregelen op te nemen die ongelukken met gevaarlijke transporten zoveel mogelijk kunnen voorkomen. De Waddenadviesraad spreekt zijn zorg uit over voorgenomen marktwerking van de loodsplicht, zowel in verband met de veiligheid van de Waddenzee als met de concurrentiepositie van de noordelijke zeehavens. De Raad wijst op het belang van de invoering van een integraal meld- en volgsysteem. Voortkomend uit de nauwe relaties tussen de Noordzee en de Waddenzee, is de Raad van mening dat er alsnog een nauwe afstemming noodzakelijk is met de Nota Bestrijding Milieugevaarlijke stoffen in de Noordzee 2000-2010.
B) Kabinetsstandpunt St reefdiepte vaargeulen In 1993 is naar aanleiding van een uitspraak van de Tweede Kamer over de bereikbaarheid van de Waddenzeehavens en de eilanden vastgelegd dat vaartuigen die op dat moment gezien hun diepgang en afmetingen de havens bij gemiddelde zeestand en wind konden aandoen dit ook in de toekomst moeten kunnen. Het kabinet zal een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van een mogelijke verdieping van één of meer vaargeulen in het pkb-gebied. Daarin zal ondermeer naar de ontwikkelingen in de scheepvaart, de kosten, de baten en de morfologische en ecologische effecten op de Waddenzee gekeken worden. Vervolgens zal het kabinet zich beraden of het vast zal houden aan het in 1993 vastgelegde uitgangspunt in de PKB Waddenzee 1993 dat aangeeft dat vaartui-
85
gen die op dat moment gezien hun diepgang en afmetingen de havens bij gemiddelde zeestand en wind konden aandoen dit ook in de toekomst moeten kunnen. Bij de besluitvorming zal het kabinet het afwegingskader toepassen, zoals aangegeven in hoofdstuk 4 van deze pkb.
Vaarrou tes en vaarsnelheid In de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 heeft het kabinet aangegeven dat een middel om verstoring tegen te gaan het beperken van het scheepvaartverkeer op de oost-westroutes over de wantijen tot de periode rond hoog water is. Indien noodzakelijk kan hiervan op grond van de Natuurbeschermingswet gebruik worden gemaakt. In de afgelopen tien jaar bleek dit overigens slechts sporadisch noodzakelijk. De oost-westvaarroutes blijven in beginsel gehandhaafd en toegankelijk voor scheepvaartverkeer en recreanten. Net als de hoofdvaarwegen zijn ook deze oost-westroutes daarom opgenomen in het vaarwegmarkeringsplan van de Waddenzee. In tegenstelling tot de hoofdvaarverbindingen worden deze routes echter niet gebaggerd en volgen ze qua ligging èn qua diepgang de natuurlijke dynamiek. In het Binnenvaartpolitiereglement zijn de vaarroutes aangegeven waar sneller varen dan 20 km/uur is toegestaan. Dit zijn voor de Waddenzee de veerbootroutes, de routes van de Noordzee naar de zeehavens in het waddengebied en de routes van de Noordzee naar het IJsselmeer. Deze vaarroutes zijn aangeduid als hoofdvaarwegen. De route van Nes naar de Noordzee kwalificeert zich niet als hoofdvaarroute. Het kabinet is van mening dat de huidige hoofdvaarwegen geen uitbreiding behoeven. Het geldende snelheidsregime op de route Nes-Noordzee blijft daarom van kracht. In de Regeling snelle motorboten Rijkswateren is de maximum vaarsnelheid van 20 km/uur vastgelegd met uitzondering van een aantal benoemde vaarroutes: de hoofdvaarroutes en de veerbootroutes. Middels een bekendmaking aan de scheepvaart wordt dit snelheidsregime alleen op motorschepen van toepassing verklaard. Voor sneller varen dan 20 km per uur bij het begeleiden van evenementen is ontheffing cq. vergunning nodig. Opgemerkt dient te worden dat in een “Bekendmaking aan de scheepvaart” is vastgelegd dat sneller varen dan 20 km per uur is toegestaan in geval van daadwerkelijke reddings-, bergings-, opsporings-, en patrouille-operaties, alsmede de hiermee verband houdende oefeningen. De maximum vaarsnelheid zal eveneens niet van toepassing worden verklaard voor militaire oefeningen.
Scheepvaart veiligheid De bestrijding van calamiteiten begint met een goede preventie. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een (dreigende) verontreiniging van het watersysteem door milieubedreigende stoffen. Daarnaast is, als toch een ramp of calamiteit optreedt, een adequate bestrijdingsorganisatie nodig.
86
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Voor de bestrijding van calamiteiten in de Waddenzee is de Samenwerkingsovereenkomst Ongevallenbestrijding Waddenzee (SOW) afgesloten. Deze overeenkomst wordt, aan de hand van ervaringen opgedaan bij oefeningen en nieuwe wetgeving zoals de Wet Rampen en Zware Ongevallen, geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Er wordt gewerkt aan het beter op elkaar afstemmen van rampenplannen en bestaande procedures. De bevindingen zullen eveneens in de SOW worden verwerkt. Het kabinet stimuleert de reeds in gang gezette ontwikkelingen gericht op een zo groot mogelijke bescherming van het mariene milieu, zoals het uitfaseren van enkelwandige tankers. Schepen met gevaarlijke lading moeten zich melden, zodat het Kustwachtcentrum de beschikking heeft over de ladingsgegevens en andere voor hulpverlening relevante informatie. Gewerkt wordt aan een koppeling van de nationale meld- en informatiesystemen, waaronder die van Nederland, Duitsland en Denemarken. In de Waddenzee moet de bestrijding per kombergingsgebied (gedeelte van de Waddenzee tussen twee wantijen) worden aangepakt. Een trilaterale bestrijdingsorganisatie is daarom niet noodzakelijk. Het ‘verleggen’ van de scheepvaartroutes op de Noordzee is voor olie- en chemicaliëntankers boven een bepaald tonnage al gebeurd, met het in IMOverband (International Maritime Organization) verplicht stellen van het gebruik van de diepwaterroute voor deze schepen. De Noordzee en de Waddenzee worden in de huidige plannen betreffende de ramp- en calamiteitenbestrijding als twee systemen benaderd. De oorzaak hiervoor is gelegen in het feit dat de gebieden qua verantwoordelijkheden, bevoegdheden en van toepassing zijnde wet- en regelgeving ook daadwerkelijk twee aparte gebieden zijn. Het spreekt voor zich dat bij calamiteiten (de bestrijding van verontreiniging van de watersystemen) de Noordzee en de Waddenzee als één systeem beschouwd moet worden. Voor zowel de Noordzee als de Waddenzee is Rijkswaterstaat de waterkwaliteitsbeheerder. De afstemming en samenwerking ten behoeve van de bestrijding van calamiteiten is tussen de Rijkswaterstaat directies Noordzee, Noord-Holland en Noord-Nederland goed geregeld. Voor de bestrijding van verontreiniging door olie op de Waddenzee is het door de CUBVO (Contactgroep Uitvoering Beheersplan Verontreiniging door Olie) geadviseerde bestrijdingsmaterieel aanwezig en operationeel. De gezamenlijke waddenoverheden zijn voornemens een risico-analyse te laten verrichten naar de mogelijke risico’s met betrekking tot calamiteiten in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen en met betrekking tot calamiteiten met milieu bedreigende stoffen op de Waddenzee. Het beleid voor navigatie-ondersteunende dienstverlening (NOD) is in juni 2000 vastgesteld in de Tweede Kamer. Het NOD-beleid omvat een 3-tal aspecten: regionale, internationale en overgangsaspecten, waarbij het veiligheidsniveau en het milieu niet in het geding mogen zijn. Meer differentiatie in het
87
stelsel van NOD zal worden ingevoerd. Voor de interim-periode tot ca. 2005 worden maatregelen getroffen (AMvB) om regionale situatie toegesneden oplossingen mogelijk te maken. Schepen met gevaarlijke lading vallen niet onder een eventuele versoepeling. De effecten op het huidige veiligheidsniveau zullen worden gemonitoord.
C) Wijziging van de pkb-tekst Na de alinea over de streefdieptes voor de vaargeulen wordt de volgende zin toegevoegd: “HET KABINET ZAL EEN ONDERZOEK LATEN UITVOEREN NAAR DE EFFECTEN VAN EEN MOGELIJKE VERDIEPING VAN ÉÉN OF MEER VAARGEULEN IN HET PKB - GEBIED . D AARBIJ ZULLEN ZOWEL DE ECOLOGISCHE EFFECTEN OP DE W ADDENZEE ALS DE ECONOMISCHE KOSTEN EN BATEN BETROKKEN WORDEN .” In de pkb-tekst is de zin over de maximumvaarsnelheid als volgt gewijzigd: “Voor alle MOTORschepen in de Waddenzee geldt een maximum vaarsnelheid van 20 km per uur, uitgezonderd in een aantal betonde vaargeulen EN VOOR DAADWERKELIJKE REDDINGS -, BERGINGS -, OPSPORINGS -, EN PATROULLE OPERATIES , ALSMEDE VOOR DE HIERMEE VERBANDHOUDENDE EN MILITAIRE OEFENINGEN .”
3.2.e Burgerluchtvaart A) Reacties Minimum v lieghoogte en verbod ulv’s Veel insprekers maken bezwaar tegen de beperkingen voor de (kleine) burgerluchtvaart waarbij het vooral gaat om de beperkingen voor ultralichte vliegtuigen en de voorgestelde minimale vlieghoogte van 450 meter. De insprekers wijzen op de negatieve gevolgen voor het lokale toerisme, de eventuele beperkingen voor medische vluchten en noodoperaties en de ongelijke behandeling ten opzichte van bijvoorbeeld het militaire luchtvaartverkeer en het luchtvaartverkeer voor natuurwetenschappelijk onderzoek. De insprekers verzoeken het kabinet het verbod op ultra lichte vliegtuigen (ulv’s) te schrappen. Zij stellen dat het verbod in strijd is met hetgeen wordt gesteld in het Structuurschema Regionale en Kleine Luchthavens en in het Trilaterale Waddenzeeplan. De natuur- en milieuorganisaties zijn voor aanscherping van het beleid voor de minimum vlieghoogte van helikopters en ultra lichte vliegtuigen.
Reeds uitgevoerde milieumaat regelen Het voorgestelde beleid houdt volgens veel insprekers nauwelijks rekening met de milieumaatregelen die al zijn uitgevoerd, zoals de per 1 januari 2000 gewijzigde geluidcontour van 50 naar 47 bkl (de zogenaamde ‘min 3 bkl-operatie’) ter vermindering van de geluidhinder.
88
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Corridors De natuur- en milieuorganisaties zijn voor verplaatsing van de huidige luchtvaartcorridors boven de Waddenzee in verband met de nabijheid van vogelrijke gebieden. De waddeneilanden zijn tegen een mogelijk vliegverbod boven stiltegebieden. Volgens de eilanden wordt daarmee het voortbestaan van de burgervliegvelden op de eilanden op het spel gezet. Natuur- en milieuorganisaties en enkele burgers pleiten daarentegen voor een aanscherping van het voorgenomen beleid en zijn voor een verbod voor de kleine luchtvaart boven stiltegebieden en een verbod op reclamesleepvluchten.
B) Kabinetsstandpunt Minimum v lieghoogte en verbod ulv’s In Stade is afgesproken dat voor het samenwerkingsgebied (de Waddenzee en het overige waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten) een minimum vlieghoogte van tenminste 450 meter wordt ingevoerd. In de huidige AMvB Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee (1999) is dit geëffectueerd voor het pkb-gebied. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat de daarin opgenomen kaart niet geheel overeenkomt met de tekst. Het kabinet zal deze kaart aanpassen aan de tekst van de AMvB. Voor het overige deel van het samenwerkingsgebied zal doorwerking in regelgeving zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd. Een onderdeel hiervan is het aanwijzen van het gehele Wetland in het waddengebied tot milieubeschermingsgebied. Zie hiervoor ook de kaart Burgerluchtvaart. Als uitgangspunt blijft gelden dat de vliegvelden van Texel en Ameland bereikbaar blijven. Het vliegen met ulv’s boven de Waddenzee wordt niet beperkt door de Derde Nota Waddenzee, maar door de regelgeving voor het vliegen met ulv’s. In afwijking en ter correctie van hetgeen in de nota van toelichting bij pkb deel 1 is opgenomen over het verbod voor ulv’s geldt het volgende. Iedere piloot die met een ulv vliegt moet een ontheffing hebben voor het bewijs van luchtwaardigheid. In die ontheffing is opgenomen dat de piloot met zijn ulv niet mag vliegen binnen een horizontale afstand van 1,5 km van een stiltegebied/milieubeschermingsgebied. Hiermee is het voor ulv’s dus verboden de Waddenzee voorzover stiltegebied tot op 1,5 km te naderen. Op de kleine luchthavens Ameland en Texel is het gebruik van ulv’s niet toegestaan.
Reeds uitgevoerde milieumaat regelen Per 1 januari 2000 is de grenswaarde voor de geluidszones op de kleine luchthavens aangescherpt van 50 naar 47 bkl (de bkl is een equivalent geluidsniveau met weeg- en straffactoren, de maat voor de geluidsbelasting van de kleine luchtvaart). Dit betekent een halvering van de geluidsbelasting. Voor een belangrijk deel is deze reductie gerealiseerd doordat de vliegtuigen stiller gemaakt zijn of met stillere vliegtuigen wordt gevlogen. Dit heeft ook invloed op de geluidsbelasting van het overlandverkeer en dus ook voor het vliegverkeer boven de Waddenzee. In de Hoofdlijnennotitie voor het Structuurschema Regionale en Kleine Luchthavens is gepleit voor een substitutie van geluidmakende vliegtuigen
89
door stille en zuinige kleine vliegtuigen. Op deze manier kan de geluidsbelasting door de kleine luchtvaart naar verwachting omlaag gebracht worden.
Corridors De corridors zijn de kortste verbindingen tussen vliegvelden op de eilanden met het vasteland, rekening houdend met de controlzone van de vliegbasis Leeuwarden en met de militaire verboden gebieden. De corridors zijn steeds rechte lijnen tussen twee punten aan beide zijden van het water.
C) Wijziging van de pkb-tekst Eerste zin wordt gewijzigd in: “Boven de Waddenzee en het overige waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, ZAL een minimum vlieghoogte voor de burgerluchtvaart van 450 meter WORDEN INGESTELD.”
3.2.f Offshore-installaties A) Reacties Parkeren van offshore-platforms Het voorgenomen verbod op het parkeren van offshore-installaties in de Waddenzee roept bezwaren op vanuit de olie- en gassector. Aangegeven wordt dat het parkeren van installaties tijdelijk is, en daarom niet leidt tot aantasting van de Waddenzee maar wel van levensbelang is voor de offshore-industrie in Den Helder. Als het kabinet vasthoudt aan dit verbod noemen de insprekers het op korte termijn aanwijzen van een goede alternatieve locatie noodzakelijk. Op voorhand wordt aangegeven dat de haven van Den Helder geen alternatief is.
B) Kabinetsstandpunt Parkeren van offshore-platforms Het kabinet blijft van mening dat parkeren van booreilanden en andere offshore-installaties in de Waddenzee niet wenselijk is. Het kabinet maakt een uitzondering op het verbod tot parkeren van offshore-installaties in de Waddenzee voor de bestaande tijdelijke parkeerfaciliteit in het Gat van de Stier tussen Den Helder en Texel. Deze, al in de pkb Waddenzee 1993 bestaande parkeerfaciliteit, houdt in dat op deze locatie, in afwachting van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden in de haven van Den Helder, maximaal twee offshore-installaties mogen worden geparkeerd voor maximaal drie maanden per jaar. Alleen in noodgevallen, die nader in bestemmingsplannen en/of vergunningverlening zullen moeten worden vastgelegd, kan tijdelijk sprake zijn van drie offshore-installaties en kan een eenmalige verlenging van de termijn worden toegestaan met ten hoogste drie maanden. Deze tijdelijke faciliteit wordt binnen drie jaar beëindigd, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze pkb. Het kabinet zal zich inspannen om binnen drie jaar een redelijk alternatief te vinden buiten het pkb-gebied. Als alternatieven zullen onder meer de mogelijkheden in de haven van Den Helder, de Noordzeekustzone ten noorden van Noorderhaaks en de Noordzeekustzone ten zuiden van de onveilige zones bij de Kop van Noord-Holland worden onder-
90
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
zocht. Indien op basis van dit onderzoek geen redelijk alternatief gevonden kan worden, dan is het kabinet bereid de pkb op dit punt partieel te herzien.
C) Wijziging van de pkb-tekst Toegevoegd wordt: “HET
KABINET MAAKT HIEROP EEN UITZONDERING VOOR DE
BESTAANDE TIJDELIJKE PARKEERFACILITEIT IN HET
HELDER
EN
TEXEL. OP
GAT
VAN DE
STIER
TUSSEN
DEN
DEZE LOCATIE MOGEN , IN AFWACHTING VAN ONDERHOUDS - EN
REPARATIEWERKZAAMHEDEN IN DE HAVEN VAN
DEN HELDER,
MAXIMAAL TWEE OFFS -
HORE - INSTALLATIES WORDEN GEPARKEERD VOOR MAXIMAAL DRIE MAANDEN PER JAAR .
ALLEEN
IN NOODGEVALLEN KAN TIJDELIJK SPRAKE ZIJN VAN DRIE OFFSHORE - INSTALLA -
TIES EN KAN EEN EENMALIGE VERLENGING VAN DE TERMIJN WORDEN TOEGESTAAN MET TEN HOOGSTE DRIE MAANDEN .
DEZE
TIJDELIJKE FACILITEIT WORDT BINNEN DRIE JAAR BEËINDIGD , TE REKENEN VANAF
DE INWERKINGTREDING VAN DEZE PKB . ALTERNATIEF BUITEN DE
WADDENZEE
HET
KABINET ZAL ZORGDRAGEN VOOR EEN
VOOR HET PARKEREN VOOR BOOREILANDEN EN
ANDERE OFFSHORE - INSTALLATIES .”
3.2.g Kabels en buisleidingen A) Reacties Aanleg nieu we kabels en leidingen en verlenging vergunningen Het bedrijfsleven is van mening dat, met het oog op economische ontwikkeling, de aanleg van kabels en leidingen mogelijk moet blijven. Daarnaast wordt aan het kabinet expliciet gevraagd om in de pkb op te nemen dat het afwegingskader voor nieuwe activiteiten in de Waddenzee geen betrekking heeft op kabels en leidingen waarvoor de vergunningen reeds zijn verleend. Zo loopt de vergunning voor de hoogspanningskabel tussen Nederland en Noorwegen (NORNED) af, maar is de kabel door omstandigheden nog niet gerealiseerd. De visserijsector wil dat nieuwe kabels en leidingen alleen mogen worden aangelegd in stabiele leidingstraten.
Verplaatsen van leidingzones Met het oog op de morfologische dynamiek van de Waddenzee verzoekt de visserijsector het kabinet om het verplaatsen van de huidige leidingzones te overwegen indien dit een betere bodemdekking tot gevolg heeft. De Waddenadviesraad sluit zich hierbij aan vindt dat een bestaande leidingenstraat verplaatst moet worden op het moment dat er sprake is van een positief milieurendement.
gas- en hoogspanningsleidingen Natuur- en milieuorganisaties vragen een verbod op olie-, gas-, en hoogspanningsleidingen die geen nutsfunctie hebben voor de eilanden.
Olie-,
B) Kabinetsstandpunt Verlenging van vergunning voor nog niet gerealiseerde kabels en leidingen Voor reeds vergunde kabels en leidingen die nog niet zijn gerealiseerd
91
blijft de vergunning gedurende de looptijd (van de vergunning) van kracht. Indien een verlenging van de vergunning wordt aangevraagd zal een beoordeling plaatsvinden op grond van het op dat moment geldende kabinetsbeleid (i.c. deel 3).
Verplaatsen van leidingzones Bestaande leidingzones kunnen naar de mening van het kabinet alleen vanuit ecologisch oogpunt worden verlegd, indien deze leidingen of leidingzones aan vervanging toe zijn. In de afweging of er sprake is van een positief milieurendement bij verplaatsing van een bestaande leiding dient de daarmee gemoeide investering te worden afgewogen tegen het milieurendement ervan. In de bepaling van het milieurendement dienen zowel de optredende verstoring bij onderhoud aan het bestaande en nieuwe tracé als de verstoring bij de aanleg van het nieuwe en verwijdering van het oude tracé te worden betrokken. Het kabinet constateert overigens dat de Waddenadviesraad het voorgenomen kabinetsbeleid onderschrijft: bij aanleg van nieuwe kabels en leidingen dient in beginsel te worden aangesloten bij bestaande leidingzones. Olie-, gas- en hoogspanningsleidingen Een verbod op olie-, gas- en hoogspanningsleidingen door de Waddenzee die geen nutsfunctie hebben voor de waddeneilanden is niet aan de orde. Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van dergelijke kabels en leidingen moet het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb worden gehanteerd. Daarmee zijn de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee tegen eventuele aantasting door de aanleg en het onderhoud van deze kabels en leidingen afdoende beschermd.
Kaart met kabels en leidingen De kaart is aangevuld met ontbrekende tracés.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst.
3.2.h Havens en bedrijventerreinen A) Reacties Samenhang met ruimtelijk-economisch beleid Gemeenten en bedrijfsleven maken bezwaar tegen de concrete beleidsbeslissing om geen nieuwe havens en in het plangebied geen uitbreiding van bestaande haven- en industriegebieden toe te staan. De mogelijkheid om te kunnen uitbreiden is volgens hen essentieel voor de sociaal-economische ontwikkeling en concurrentiepositie van deze gebieden. Natuur- en milieuorganisaties zijn verheugd met deze voorgenomen beslissing. Het bedrijfsleven en de waddenprovincies vragen op dit punt aandacht voor afstemming met het ruimtelijk-economisch beleid in andere beleidsnota’s. De Waddenadviesraad adviseert om het vigerende en toe-
92
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
komstige nationale zeehavenbeleid in de pkb te verwerken. Verder zou in de pkb een aanzet moeten worden gegeven om havengebonden bedrijven zich te laten ontwikkelen tot duurzame bedrijventerreinen, zo mogelijk in een nader uitgewerkt duurzaam ontwikkelingsperspectief.
Veerhaven Den Helder Bij de exploitant van de veerdienst tussen Den Helder en Texel (TESO) bestaan plannen om de veerhaven te Den Helder naar het oosten te verplaatsen. Dit onder meer om het verkeer naar en van de veerboot uit het centrum van Den Helder te weren. Aan het kabinet wordt gevraagd om dit niet uit te sluiten in de pkb. Los wal Ballumerboch t Over de ‘Ballumerbocht’ op Ameland wordt gevraagd om deze loswal aan te geven op de pkb-kaart met havens en industriegebieden.
B) Kabinetsstandpunt Samenhang met ruimtelijk-economisch beleid Het ruimtelijk-economisch beleid voor de havens en bedrijventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee is verwoord in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, de nota Kompas van het Noorden, de Tweede Nota Zeehavenbeleid en het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan. Het kabinet wil de positie van Noord-Nederland binnen de Europese Noordzeeregio duidelijker ‘op de kaart’ zetten. Belangrijk daarvoor is de ontwikkeling van de noord-as, die bestaat uit twee infrastructuurlijnen naar ondermeer Eemsmond en Westergozone (LeeuwardenHarlingen). De Waddenzeehavens en de havengebonden bedrijvigheid direct grenzend aan de Waddenzee vormen een belangrijk onderdeel van deze stedelijke netwerken. Hierdoor krijgen deze gebieden een betere verbinding met centraal Nederland en een betere aansluiting op het internationale vervoersnetwerk en Schiphol. Het kabinet wil de faciliteiten voor de kust- en binnenvaart in de noordelijke zeehavens verbeteren door vestigingsmogelijkheden te bieden voor havengebonden bedrijven in multimodale overslagcentra. Het speelt hiermee in op de tendens dat economische activiteiten zich verplaatsen vanuit de Randstad naar andere delen van Nederland. Door beter gebruik te maken van de mogelijkheden van Noord-Nederland kan deze regio een belangrijke bijdrage leveren aan een doelmatiger ruimtelijke inrichting van ons land. Voor het kabinet is het ook van belang dat hiermee de regionale economische verschillen binnen Nederland zoveel mogelijk worden verkleind. Bij het opstellen van de Derde Nota de Waddenzee heeft het kabinet rekening gehouden met het vigerende ruimtelijk-economische beleid voor het waddengebied. De genoemde ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de havens en bedrijventerreinen in het waddengebied kunnen conform dat beleid doorgang vinden, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. Uitbreiding van bestaande havens en bedrijventerreinen is dan ook mogelijk, mits dit buiten het pkb-gebied gebeurt en na toepassing van het afwegingska-
93
der zoals aangegeven in deze pkb. De aanleg van nieuwe havens en de uitbreiding van bestaande havens buitendijks (ofwel in het pkb-gebied) acht het kabinet in strijd met de hoofddoelstelling. Het kabinet heeft deze beleidsbeslissingen aangemerkt als concrete beleidsbeslissing om ten aanzien van dit punt een goede doorwerking naar het provinciale en gemeentelijke beleid te waarborgen (zie ook het kabinetsstandpunt in paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting). Het kabinet zal in het duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief voor het waddengebied aandacht besteden aan de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen (zie paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting).
Veerhaven Den Helder Naar de mening van het kabinet is verplaatsing van de veerhaven Den Helder mogelijk, mits deze past binnen de randvoorwaarden zoals opgenomen in de Derde Nota Waddenzee. Het gaat daarbij in ieder geval om het beleid zoals opgenomen in paragraaf 3.2 van deze pkb onder ‘inpolderingen’ (b), ‘scheepvaart’(d), ‘havens en bedrijventerreinen’ (h) en ‘bebouwing’ (i). Voor de uiteindelijke beslissing zal door het bevoegd gezag het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb moeten worden gehanteerd. Loswal Ballumerbocht Loswallen, zoals de Ballumerbocht, hebben hetzelfde doel als havens, namelijk locaties waar schepen kunnen laden en lossen. Naar de mening van het kabinet is gelijke behandeling dan ook terecht. Op de kaart bij de pkb deel 3 is daarom naast de havens ook de loswal Ballumerbocht aangegeven.
C) Wijziging van de pkb-tekst De titel van paragraaf 3.2.h is veranderd van: ‘Haven- en industriegebieden’ in: ‘HAVENS EN BEDRIJVENTERREINEN’. Het kabinet is van mening dat hiermee beter wordt aangesloten op de gebruikte terminologie in het ruimtelijk-economisch beleid. Daarnaast zijn de volgende wijzigingen in de tekst doorgevoerd: “Er mogen geen nieuwe HAVENS EN BEDRIJVENTERREINEN worden aangelegd in of DIRECT grenzend aan de Waddenzee. Bestaande HAVENS EN BEDRIJVENTERREINEN DIRECT grenzend aan de Waddenzee mogen niet zeewaarts worden uitgebreid;” “Ontwikkelingsmogelijkheden op bedrijventerreinen IN DE NABIJHEID VAN de Waddenzee kunnen worden benut, onder voorwaarden dat wordt voldaan aan de landelijke milieuhygiënische normen en dat risicodragende bedrijven en/of stoffen worden toegestaan mits aangetoond wordt dat in geval van calamiteiten er geen onherstelbare schade kan worden toegebracht aan de Waddenzee.”
3.2.i Bebouwing A) Reacties Begripsomschrijvingen In diverse reacties wordt het kabinet gevraagd omschrijvingen te geven van de gehanteerde begrippen gebouwen, bouwwer-
94
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
ken en bebouwing, dan wel alleen het eenduidige planologische begrip ‘bouwwerken’ te gebruiken.
Bou w verbod Waddenzee Aan het kabinet wordt gevraagd of het verbod op het oprichten of plaatsen van gebouwen in de Waddenzee ook geldt voor bestaande clubgebouwen of andere recreatievoorzieningen en voor gebouwen die nodig zijn voor onderzoek en beheer van het waddengebied. Het bedrijfsleven vraagt specifiek aandacht voor de oprichting van plaatsgebonden bouwwerken en installaties die noodzakelijk zijn voor diverse economische activiteiten. De Waddenadviesraad hecht meer waarde aan een goede inpassing van de bebouwing in het waddengebied dan een strikte begrenzing van de bebouwingshoogte. De Raad denkt daarbij aan architectuur, materiaalgebruik en kleurstelling. Nieu we bebou w ing en bou w hoo gt e in het de nabijheid van de Waddenzee Enkele insprekers geven aan dat het koppelen van de bouwhoogte voor nieuwe bebouwing aan de bouwhoogte van bestaande bebouwing onevenredige beperkingen met zich meebrengt voor gemeenten en havengebieden met een lage skyline. Vooral de waddeneilanden geven aan dat het noodzakelijk is dat zij woningbouw plegen in twee of drie lagen, als de beperkingen van het bouwareaal door de beleidsvoorstellen in de Derde Nota Waddenzee en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening doorgang vinden. Land- en tuinbouworganisaties geven aan dat de beperkingen die het kabinet wil opleggen aan bebouwing aan de rand van de Waddenzee niet ten koste mogen gaan van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van agrariërs, bijvoorbeeld met betrekking tot glastuinbouwlocaties. Samen met de provincies wijzen zij bovendien op een mogelijk conflict tussen deze beperkingen en de voorgestelde locaties voor glastuinbouw in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Ook gemeenten en het bedrijfsleven maken bezwaar tegen het voorgenomen beleid voor bebouwing aan de rand van de Waddenzee als dit betekent dat zij hun huidige bouwplannen niet kunnen realiseren.
B) Kabinetsstandpunt Begripsomschrijvingen Ter verduidelijking van het voorgestelde beleid voor bebouwing hanteert het kabinet de volgende begrippen en omschrijvingen: • Onder gebouw wordt verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, conform artikel 1 lid 1 sub c van de Woningwet. • Onder bouwwerk wordt verstaan: elke constructie, niet zijnde gebouwen, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. • Onder bebouwing wordt verstaan: gebouwen en bouwwerken.
95
Uit zonderingen op het bou w verbod in de Waddenzee Het in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 geformuleerde absolute bouwverbod voor het pkb-gebied is in pkb deel 3 op een aantal punten genuanceerd. Het gaat om uitzonderingsbepalingen voor onderzoek, monitoring en veiligheid. Voor de plaatsing van windturbines heeft het kabinet specifiek beleid geformuleerd in paragraaf 3.2.1. In de Waddenzee mag geen bebouwing worden opgericht of geplaatst. Het kabinet maakt hierbij een uitzondering voorzover deze noodzakelijk is voor het realiseren van de doelstellingen van het Waddenzeebeleid en onder de voorwaarde dat ze tijdelijk is. Deze uitzonderingsbepaling is van belang om tijdelijke voorzieningen mogelijk te maken voor wetenschappelijk onderzoek en monitoring in het belang van de bescherming van de Waddenzee als natuurgebied (vogelkijkhutten, onderbrengen onderzoeksfaciliteiten en dergelijke). Voorts heeft het kabinet in pkb deel 3 een uitzondering gemaakt voor bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer. Bouwwerken daarvoor zijn in beginsel toegestaan, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling. De oprichting van deze bouwwerken moeten daarvoor worden getoetst aan het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb.
Nieu we bebou wing en bou w hoogte in de nabijheid van de Waddenzee Het kabinet blijft van mening dat nieuwe bebouwing die geen rol vervult bij de functies van het landelijk gebied alleen kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren, zoals te bepalen op grond van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In deel 1 van de PKB Derde Nota Waddenzee is opgenomen dat bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee qua hoogte moet aansluiten bij de hoogte van bestaande bebouwing. Bij herbouw mag aangesloten worden bij de hoogte van de oorspronkelijke bebouwing. Hiermee wil het kabinet voorkomen dat (delen van) de randen van de Waddenzee verworden tot massieve ‘muren’ die de beleving van de openheid van de Waddenzee verminderen. Het kabinet acht het dan ook van belang voor de Waddenzee als uniek open landschap dat delen van het waddengebied die in de huidige situatie een relatief ‘lage skyline’ hebben deze lage skyline ook zoveel mogelijk behouden. Een uitzondering op de hoogtebepaling wordt gemaakt voor havengerelateerde bebouwing in Den Helder, Delfzijl en de Eemshaven. De rode contouren moeten zo worden getrokken, dat voorkomen wordt dat gemeenten door ruimtegebrek worden gedwongen met nieuwe bebouwing ’de hoogte in te gaan’. De rode contouren worden vastgesteld door gemeenten en provincies zoals is aangegeven in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Nieuwe bebouwing buiten de rode contouren kan voorts alleen worden gerealiseerd indien deze is toegestaan op basis van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (bijvoorbeeld grondgebonden agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen) en indien deze past in de aard van het landschap. Dit betekent dat de bebouwing wel zichtbaar mag zijn vanaf de Waddenzee, maar geen wezensvreemd element in dat landschap mag zijn. Het kabinet is het eens met de Waddenadviesraad dat een kwalitatief goede inpassing van de bebouwing in
96
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
de nabijheid van de Waddenzee (door architectuur, materiaalgebruik en kleurstelling) ook van belang is voor de bescherming van de landschappelijke kwaliteit van de Waddenzee. Met betrekking tot de huidige bouwplannen geldt dat deze getoetst moeten worden aan de vigerende plannen en regelgeving. De wijze waarop deze pkb doorwerkt in andere plannen is aangegeven in paragraaf 1.1 en 5.1.
C) Wijziging van de pkb-tekst De volgende zinnen zijn gewijzigd: “Er MAG in de Waddenzee geen BEBOUWING worden opgericht of geplaatst
MET UIT-
ZONDERING VAN TIJDELIJKE BEBOUWING TEN BEHOEVE VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN MONITORING EN BOUWWERKEN NOODZAKELIJK VOOR DE VEILIGHEID VAN HET SCHEEPVAARTVERKEER IN DE
WADDENZEE.”
“Nieuwe bebouwing IN DE NABIJHEID van de Waddenzee mag alleen plaats vinden in de op basis van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening vast te leggen rode contouren en dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing. EEN UITZONDERING OP DE HOOGTEBEPALING WORDT GEMAAKT VOOR HAVENGERELATEERDE BEBOUWING IN D EN H ELDER , D ELFZIJL EN DE E EMSHAVEN .” “Onder bebouwing worden alle zondering van windturbines.”
GEBOUWEN EN
bouwwerken verstaan, met uit-
3.2.j Baggerspecie A) Reacties Verspreiding baggerspecie Het bedrijfsleven verzoekt het kabinet om in de Derde Nota Waddenzee mogelijk te maken dat baggerspecie die aan de normen voldoet, kan worden verspreid in de Waddenzee. Vooruitlopend op de nieuwe concept-normering verzoeken burgers en natuur- en recreatieorganisaties juist om een verbod op de verspreiding van klasse 2 baggerspecie.
Locatiekeuze stort locaties Daarnaast wordt door verschillende insprekers verzocht om in het beleid mogelijk te maken dat de baggerspecie verder uit de kust mag worden gestort en dat de keuze van stortlocaties moet worden onderworpen aan een nadere beoordeling waarbij ook vertroebeling en zuurstoftekort wordt meegenomen.
Stort locaties elders De Waddenadviesraad wijst op de proceduretijd en kosten die zijn gemoeid met het realiseren van de extra baggerspeciedepots buiten de Waddenzee als baggerspecie uit havens niet meer in de Waddenzee mag worden teruggestort. Het betreft kosten voor de havenbeheerder als gevolg van verontreinigingen die (deels) elders worden veroorzaakt. De havenbeheerders zullen de kosten aan de havengebruikers doorberekenen met negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse
97
Waddenzeehavens. Ook voor de extra zandhonger die in de havens zal ontstaan zal volgens de Raad een oplossingen moeten worden gezocht.
B) Kabinetsstandpunt Verspreiding baggerspecie Het opnemen in de pkb van een verbod op het verspreiden van klasse 2 specie “omdat veel klasse 2 specie tegen klasse 3 specie aanzit” wordt niet overwogen, net zo min als overwogen wordt om in de pkb op te nemen dat klasse 3 specie wel mag worden verspreid omdat dit dicht tegen klasse 2 aanligt. In dit geval zou het in de rede liggen te onderzoeken of de klassengrenzen zelf zouden moeten worden herzien. Omdat nieuwe landelijke normering in de maak is wordt dit niet meer zinnig geacht. Het opnemen van een nieuwe normering in de Derde Nota Waddenzee, vooruitlopend op de nieuwe landelijke normering, zou tot de volgens het kabinet ongewenste situatie leiden dat nog niet vastgesteld en nog aan wijzigingen onderhevig landelijk beleid in een deelgebied reeds wordt uitgevoerd.
Locatiekeuze stort locaties in de Waddenzee Het kabinet verwijst voor dit onderwerp naar het landelijk ontwikkelde beleid voor de verspreiding van baggerspecie. Bij het zorgdragen voor optimale situering van de stortlocaties wordt het aspect van wisselende stortlocaties meegenomen. Bij de beoordeling van de stortlocatie worden zowel ecologische als economische criteria gehanteerd. Ecologische criteria zijn onder meer de bodemfauna, troebelheid en zuurstoftekort, sedimentatie (begraving van organismen), verspreiding, de aanwezigheid van rustplaatsen van zeehonden, locaties met zeegras, mosselpercelen, de foerageergebieden van vogels. Een economisch criterium is betaalbaarheid (i.v.m. de transportafstand). Het kabinet overweegt niet om specie afkomstig uit de Waddenzee of uit de havens direct grenzend aan de Waddenzee naar de Noordzee te brengen. Dit zou in strijd zijn met de gemaakte afspraak in Stade dat baggerspecie uit het samenwerkingsgebied en uit de havens aan de Waddenzee in principe in het systeem zal worden teruggebracht. Onttrekking van de gebaggerde specie aan de Waddenzee en het vervolgens storten in de Noordzee zou de inhoud van de Waddenzee doen toenemen en de natuurlijke zand/slib verhouding doen wijzigen. Stort locaties elders Het kabinet merkt op dat de mogelijke financiële consequenties van een aanpassing van het beleid voor de verspreiding van baggerspecie geen onderdeel zijn van het beleid in de Derde Nota Waddenzee. De mogelijke financiële consequenties dienen te worden behandeld binnen de besluitvorming over de landelijke beleidsaanpassing voor de verspreiding van baggerspecie. Het beoordelingssysteem voor het al dan niet mogen verspreiden van baggerspecie in zoute wateren is de uniforme gehaltetoets uit de Vierde Nota Waterhuishouding. In aanvulling op de stofbeoordeling wordt landelijk een beoordelingssysteem ontwikkeld gebaseerd op biologische effecten en de mate van milieubelasting van de aanwezige verontreinigingen.
98
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
De problematiek van eventuele extra depots op het land tengevolge van herziening van het beoordelingssysteem en of baggerspecie al of niet in het oppervlaktewater mag worden verspreid, maakt geen onderdeel uit van deze pkb en zal onderdeel zijn van het invoeringstraject van het herziene beoordelingssysteem. Ook de beoordeling of de zandhonger door het eventueel verminderen van de hoeveelheid baggerspecie toeneemt, maakt onderdeel uit van de herziening van het beoordelingssysteem.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst
3.2.k Diepe delfstoffen A) Reacties Beleidswijziging voor diepe delfstoffen winning Bedrijfsleven en mijnbouwondernemingen noemen het verbieden van proefboringen en beperken van gaswinning onnodig en onrechtvaardig. Het opsporen en winnen van gas is volgens hen ‘van dwingend openbaar belang’. Ook merkt één van de bedrijven op dat de beleidswijziging onverwacht is en in strijd is met verwachtingen die in het verleden zijn gewekt. Natuurbeschermingsorganisaties en anderen verzoeken om een totaal verbod op het opsporen en winnen van gas in de Waddenzee.
Kleine velden beleid Ondanks het belang dat de overheid vanuit zowel maatschappelijk als ook energiepolitiek gezichtspunt toekent aan de winning van gas uit kleine velden, wordt volgens de mijnbouwmaatschappijen in het nieuwe beleid - zonder toereikende motivering - aan het maatschappelijk en energiepolitieke belang van de winning van waddengas voorbijgegaan.
Nader onderzoek en voorzorgsbeginsel Nader onderzoek heeft volgens het bedrijfsleven en de mijnbouwmaatschappijen bovendien voldoende zekerheid opgeleverd dat er van proefboringen en gaswinning conform het beleid van de PKB Waddenzee 1993 redelijkerwijs geen aantasting is te vrezen van het pkbgebied. De in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 geformuleerde eis dat hierover absolute zekerheid nodig is, betekent volgens hen dat aan delfstoffenwinning strengere eisen worden opgelegd dan aan andere activiteiten. Zij noemen dit een inconsistente toepassing van het voorzorgbeginsel en het afwegingskader en achten dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een schadevergoeding op het onrechtmatig ontnemen van concessierechten wordt gemist. Weliswaar wordt in het nieuwe beleid theoretisch de mogelijkheid opengelaten om alsnog tot proefboringen en winning van gas over te gaan, maar alleen als aan bepaalde voorwaarden zal zijn voldaan. Wanneer die mogelijkheid evenwel intreedt, is volgens het bedrijfsleven en de mijnbouwmaatschappijen onvoldoende concreet en objectief bepaald; bovendien ontbreekt een procedureel kader om daarover zekerheid te krijgen, zo stellen zij.
99
Brede maatschappelijke discussie en nulmeting De Waddenadviesraad adviseert om een brede maatschappelijk discussie over energiebeleid en mijnbouwactiviteiten in het waddengebied te starten. Aanknopingspunten voor deze discussie moeten volgens de Raad het Energierapport en het Mijnbouwactiviteitenplan zijn dat einde 2001 verschijnt. De Raad merkt overigens op dat volgens hem nog geen begin is gemaakt met de ‘uitgebreide nulmeting’ om de voor het waddengebied karakteristieke dynamiek en variatie in de tijd te beschrijven.
Reeds vergunde activiteiten Een mijnbouwonderneming stelt er vanuit te gaan dat de tekst zoals deze in de nieuwe pkb zal worden vastgelegd geen verdere beperking in zal houden ten aanzien van de bestaande mogelijkheden om op een voortvarende wijze het binnen de Zuidwal-concessie gelegen aardgasvoorkomen te exploiteren.
Zou t winning Eén mijnbouwonderneming vraagt om bij de nadere beoordeling van de effecten van diepe delfstoffenwinning een onderscheid te maken tussen de effecten van zoutwinning en van winning van overige delfstoffen. De onderneming noemt de wijze waarop de nota van toelichting melding maakt van bodemdaling door zoutwinning onjuist en verzoekt om correctie.
B) Kabinetsstandpunt Beleidswijziging voor diepe delfstoffen winning Het kabinet heeft op 7 december 1999 een standpunt over proefboringen naar en winning van gasvoorkomens onder het pkb-gebied aan de Tweede Kamer voorgelegd waarin overwegingen en conclusies voorkomen die het niet mogelijk maken om het beleid uit de PKB Waddenzee 1993 ongewijzigd voor te zetten. Naar de mening van het kabinet moest het op 7 december 1999 genomen besluit over het waddengas letterlijk worden opgenomen in de Derde Nota Waddenzee. Op geheel vergelijkbare manier werden in vorige pkb’s over de Waddenzee besluiten van het kabinet en/of afspraken met de mijnbouwbedrijven over het waddengas opgenomen. Daarin valt een ontwikkeling te bespeuren over het denken over risico’s en over de voorwaarden die de overheid aan concessionarissen kan opleggen gebaseerd op nieuwe inzichten. Zoals het kabinet bij de verdediging van zijn besluit van 7 december 1999 tegenover de Tweede Kamer heeft benadrukt is er daarbij geen sprake van het afnemen van concessierechten. Het beleid van het kabinet is erop gericht gaswinning toe te staan indien de onzekerheden rond de gevolgen van gaswinning voor het waddenecosysteem in voldoende mate zijn weggenomen.
Kleine veldenbeleid Het kabinet kent onveranderd groot belang toe aan de uitvoering van het kleineveldenbeleid en aan de inzet van de winning van waddengas in dit beleid. Het kabinet is van oordeel dat dit beleid ook ondersteuning vindt in het zogeheten ‘Groenboek’ over de energievoorziening van de Europese Commissie. In dit Groenboek wordt de noodzaak van een adquate
100
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
voorzieningszekerheid van gas binnen de Europese Unie onderstreept.
Nader onderzoek en voorzorgbeginsel Het is juist dat het kabinet in zijn standpunt over waddengas niet concreet en objectief aangeeft aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor het weer toestemming kan geven voor proefboringen naar en winning van waddengas. Ook is het juist dat het tijdstip waarop naar verwachting aan de voorwaarden zal zijn voldaan, niet exact is aangegeven. De onzekerheden die het kabinet hebben doen besluiten tot het onderhavige beleid, zijn van een zodanig complexe aard dat zij niet kunnen worden getoetst aan absolute normen voor aanvaardbare risico’s. Die complexiteit is het gevolg van met elkaar samenhangende onzekerheden: of bepaalde ongewenste effecten optreden, of er interactie en/of cumulatie van zulke effecten mogelijk is bij winning op meer locaties tegelijk, of de effecten tijdelijk dan wel blijvend zijn, en of effecten met maatregelen kunnen worden voorkomen of beperkt. Het kabinet erkent dat de overwegingen mijnbouwactiviteiten al dan niet toe te staan subjectieve elementen bevatten. Dat is de politieke verantwoordelijkheid die met het Waddengasbesluit van 7 december 1999 is genomen. Ondertussen wil het kabinet voortschrijdende inzichten volgen en in de beoordeling betrekken. Uit de, op verzoek van het kabinet uitgebrachte, adviezen van de externe deskundigen zijn enkele kernpunten gedistilleerd, die in de ogen van het kabinet een centrale rol spelen bij de afweging al dan niet vergunningen voor gaswinning te verlenen. Deze zijn in de nota van toelichting bij pkb deel 1 opgenomen. Zoals bekend betreffen deze onzekerheden over de effecten van mogelijke bodemdaling, voortvloeiend uit winning van diepe delfstoffen. Het kabinet laat momenteel bepaalde onderzoeken verrichten naar mogelijkheden om effecten van gaswinning te verminderen. Voorbeeld is een onderzoek naar de mogelijkheid van voorkómen van bodemdaling door een combinatie van aardgaswinning en CO2-injectie. Het kabinet waardeert dat met name de NAM zich inspant om nieuwe gegevens over en inzichten in de gevolgen van gaswinning openbaar te maken. Hierbij blijft het nodig dat het oordeel van onafhankelijke deskundigen wordt ingewonnen. Ook is het kabinet van mening dat het een politieke verantwoordelijkheid blijft, welke waarde aan oordelen van deskundigen moet worden toegekend en hoe zwaar resterende onzekerheden moeten wegen. Het kabinet deelt niet de mening van de mijnbouwsector, dat een procedureel kader ontbreekt om - wanneer naar het oordeel van de concessionaris aan de gestelde voorwaarden voor het toestaan van mijnbouwactiviteiten is voldaan daarover zekerheid te krijgen. Het kabinetsbesluit van 7 december 1999 inzake het waddengas is het uitgangspunt voor alle voor het waddengas relevante besluiten. Daarom heeft dit besluit doorgewerkt in de Derde Nota Waddenzee. Ook was het de basis waarop de staatssecretaris van Landbouw Natuurbeheer en Visserij Natuurbeschermingswetvergunningen aan de NAM heeft gewei-
101
gerd. De bestaande wettelijke kaders voor mijnbouwactiviteiten in en nabij de Waddenzee blijven overeind: de Mijnwetgeving, de Natuurbeschermingswet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het is dan ook via de weg van vergunningaanvragen krachtens die wetten dat mijnbouwmaatschappijen zekerheid kunnen verkrijgen of het kabinet de mening van een concessionaris deelt, dat met nieuwe inzichten en daaraan te ontlenen zekerheden aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Brede maatschappelijke discussie Het kabinet wil benadrukken dat het Energierapport onderdeel is van het nationale energiebeleid. Het 2e Energierapport wordt in het voorjaar van 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. Er is geen sprake van een mijnbouwactiviteitenplan. In een brede maatschappelijke discussie wordt door het kabinet niet voorzien.
Reeds vergunde mijnbou wactiviteiten Met betrekking tot bestaande activiteiten geldt het algemene uitgangspunt ten aanzien van bestaand gebruik, zoals is opgenomen in de inleiding van hoofdstuk 3 van de pkb. Zou t winning Uit het uitgevoerde aanvullend onderzoek naar aanleiding van de procedure voor vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet, is gebleken dat de snellere bodemdaling ten gevolge van de zoutwinning zich alleen voordoet op het vasteland, dus buiten het pkb-gebied. Tevens is gebleken dat het gebied waarin bodemdaling optreedt kleiner is dan bij de aanvang van de winning was voorspeld. De effecten van zoutwinning in het pkb-gebied zijn daardoor kleiner dan aanvankelijk werd verwacht. De passage in de nota van toelichting van deel 1 van de pkb, waarin gesteld werd dat ook de daling onder het pkb-gebied sneller ging dan aanvankelijk gedacht, blijkt dus achterhaald. Inmiddels is voor de in uitvoering zijnde zoutwinning bij Harlingen dan ook een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet verleend. Kaart diepe delfstoffen Deze kaart is toegevoegd om een beeld te geven van de bestaande winlocaties.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst
3.2.l Windturbines A) Reacties Plaat singsbeleid w indt u rbines en In t erprovinciaal Projec t Windmolenpark Afsluitdijk Het verbod op het plaatsen van windturbines in de Waddenzee wordt door veel insprekers gewaardeerd. Zij verzoeken dit verbod uit te breiden naar het gebied grenzend aan het pkb-gebied en spreken zich dan ook op voorhand uit tegen de plaatsing van een windmolenpark langs
102
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
de Afsluitdijk; dit zou strijdig zijn met de hoofddoelstelling van de Waddenzee omdat het de wezenlijke kenmerken of waarden aantast. Daarentegen wijzen verschillende energieorganisaties juist op het belang van de inzet van schone windenergie voor het behoud van de Waddenzee. Zij verzoeken het kabinet elders ruimte te reserveren voor een groot windpark indien zij besluit plaatsing van windturbines langs de Afsluitdijk te verbieden. De Waddenadviesraad meent dat het te verschijnen nationale Energierapport nodig is om een beoordeling te kunnen maken van de vraag of er bij een energiepark op de Afsluitdijk sprake is van “dwingende redenen van groot openbaar belang”.
Plaatsing van t urbines rond havens, indust rieterreinen en dammen Enkele gemeenten vragen het kabinet om plaatsing van windturbines op specifieke locaties, zoals havens, dammen en bedrijventerreinen, mogelijk te maken. Ook wordt verzocht om concrete normen voor de toepassing van de externe werking van windturbines in het gebied grenzend aan de Waddenzee.
Andere vormen van duurzame energie Het kabinet wordt ook gevraagd om in de pkb-tekst aandacht te besteden aan andere vormen van duurzame energie.
B) Kabinetsstandpunt Plaatsingsbeleid windt urbines In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zijn criteria opgenomen voor de selectie van plaatsingsgebieden voor windturbines. Voornemens voor plaatsing van windturbines in de nabijheid van de Waddenzee zullen aan die criteria moeten voldoen en eveneens moeten worden getoetst aan de hoofddoelstelling voor de Waddenzee door toepassing van het afwegingskader zoals is aangegeven in deze pkb.
Nieu we best uursovereenkomst windenergie Na de bekendmaking van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 hebben de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat en Defensie namens het kabinet, de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een nieuwe bestuursovereenkomst over de plaatsing van windturbines in Nederland getekend. In deze nieuwe Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) van 10 juli 2001 zijn de partijen overeengekomen dat eind 2010 tenminste 1500 MW aan windvermogen op het provinciaal ingedeelde deel van Nederland zal zijn opgesteld. In de Bestuursovereenkomst is afgesproken op welke manier de provincies zullen zorgdragen voor een zodanige keuze van plaatsingsgebieden voor windturbines dat daarmee de doelstelling van 1500 MW wordt gehaald. Voor de motivering van de noodzaak van hun keuze van plaatsingsgebieden baseren de provincies zich op de uitspraken in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en op rijksnota’s over duurzame energie en klimaatsbeleid.
103
Interprovinciaal Project Windmolenpark Afsluitdijk Ten opzichte van pkb deel 1 is de uitspraak over de mogelijkheid om windturbines langs de Afsluitdijk toe te staan aangepast. Op 12 september 2001 hebben de convenantpartners van het Interprovinciaal Project Windmolenpark Afsluitdijk (IPWA) een concreet voorstel gedaan voor een locatie van dit park. In reactie hierop heeft het kabinet besloten om hieraan te zullen meewerken en daarmee een uitzondering te maken op het algemene beleid voor plaatsing van windturbines in de Waddenzee. Voor uitvoering van het project is vereist dat het project de toets van het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb kan doorstaan. Voor de verdere besluitvorming over dit project blijft het initiatief liggen bij de desbetreffende provincies en gemeenten.
Plaatsing van t urbines rond havens, bedrijventerreinen en dammen Het kabinet acht het niet wenselijk, maar ook niet nodig om voor deze locaties een ander beleid te formuleren dan het algemene beleid voor de plaatsing van windturbines in de nabijheid van de Waddenzee. Het kabinet wijst er op dat zij, net als de gemeenten, van mening is dat gebieden als havens, dammen en bedrijventerreinen in beginsel geschikt acht voor de plaatsing van windturbines, zoals ook is aangegeven in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Ook voor deze locaties geldt echter onverkort dat voornemens voor plaatsing van windturbines in de nabijheid van de Waddenzee moeten voldoen aan de criteria in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en moeten worden getoetst aan de hoofddoelstelling voor de Waddenzee door toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in de Derde Nota Waddenzee. Het kabinet past de tekst van deel 1 van de PKB Derde Nota Waddenzee op dit punt enigszins aan. Het kabinet blijft bij zijn mening dat plaatsing van windturbines langs dammen in het pkb-gebied niet wordt toegestaan, daar dit in strijd is met de hoofddoelstelling voor de Waddenzee.
Andere vormen van duurzame energie De mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie in het waddengebied moeten passen in het algemene duurzame energiebeleid van het kabinet. Dit beleid omvat twee lijnen: (a) besparing op energiegebruik en (b) toenemende benutting van bronnen van duurzame energie. Op korte termijn dient volgens beide lijnen ook een bijdrage te worden geleverd aan het klimaatbeleid: het vermijden van CO2-uitstoot. Volgens de Derde Energienota (ministerie Economische Zaken, 1995) en het Energierapport 1999 (ministerie Economische Zaken) zijn voor de korte termijn windenergie en biomassa de belangrijkste bronnen van duurzame energie. Dit zijn de enige bronnen die in kostprijs enigszins kunnen wedijveren met niet-duurzame energie. Dit verschil tussen windenergie en biomassa enerzijds en de overige bronnen van duurzame energie anderzijds is wezenlijker geworden door de recente liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Daarom wil het kabinet ook in het waddengebied op te verantwoorden wijze ruimte bieden aan windturbines. Daarbij zal uiteraard per project een toetsing moeten plaatsvinden of het beschermingsregime van de Waddenzee wordt aangetast.
104
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Het kabinet merkt daarbij op dat deze beoordeling vooral betrekking heeft op de fysieke verschijningsvorm en invloed van de turbines. Het kabinet heeft daarom in pkb deel 3 de titel van de paragraaf ‘windenergie’ gewijzigd in ‘windturbines’. Het kabinet wil daarmee benadrukken dat de Derde Nota Waddenzee geen ‘energiebeleid’ bevat, maar slechts afgewogen beleid voor de oprichting van installaties voor energieopwekking in het licht van de hoofddoelstelling van de Waddenzee als natuurgebied en uniek open landschap. De opwekking van elektriciteit uit waterkracht in bijvoorbeeld een getijdencentrale lijkt een economisch niet haalbare optie in de Waddenzee, dit ondanks de fiscale tegemoetkomingen. Over deze optie moet bovendien worden opgemerkt dat deze potentieel een nadelige invloed kan hebben op het waddenecosysteem, voor zover dit van de getijdenwerking afhankelijk is. Dit is (nog) niet goed onderzocht, maar noopt tot een minstens even voorzichtige benadering van deze optie als met windturbines geschiedt.
C) Wijziging van de pkb-tekst De titel van paragraaf 3.2.l is veranderd van: ‘Windenergie’ in: ‘WINDTURBINES’. De tweede zin wordt vervangen door: “HET KABINET MAAKT HIEROP EEN UITZONDERING DOOR MEDEWERKING TE VERLENEN AAN HET PLAATSEN VAN WINDTURBINES BIJ DE A FSLUITDIJK , IN HET KADER VAN HET INTERPROVINCIAAL PROJECT WINDMOLENPARK AFSLUITDIJK. VOOR UITVOERING VAN HET PROJECT IS VEREIST DAT HET PROJECT DE TOETS VAN HET AFWEGINGSKADER ZOALS AANGEGEVEN IN DEZE PKB KAN DOORSTAAN .”
De alinea over IPWA is geschrapt. Aan de zin “De toelaatbaarheid van plaatsing van windturbines IN DE NABIJHEID VAN het pkb-gebied zal van geval tot geval worden beoordeeld” is de volgende zin toegevoegd: “DOOR TOEPASSING VAN DE CRITERIA ZOALS OPGENOMEN IN DE VIJFDE NOTA RUIMTELIJKE ORDENING EN HET AFWEGINGSKADER ZOALS AANGEGEVEN IN DEZE PKB .”
3.2.m Ontgrondingen A) Reacties Schelpen winning Verschillende insprekers zijn van mening dat ontgrondingen in het algemeen schadelijk zijn voor de ecologie van de Waddenzee. Over de ruimte die de schelpenwinning om die reden wel of juist niet moet krijgen in de pkb lopen de meningen uiteen: van een gereguleerd beleid met aandacht voor economische belangen tot een totaal verbod. Vanuit de eilanden, vooral Ameland, wordt verzocht om de winning van schelpen af te stemmen op lokale behoeften.
Zandwinning De Waddenadviesraad is het eens met de in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 voorgestelde beperking van zandwinning, maar wijst op het
105
belang van een gevalsspecifieke afweging in gevallen waarin zand door het beleid vanaf grote afstanden aangevoerd moet worden. Dit in verband met de milieueffecten van het transport. De Raad sluiten hiermee aan bij het verzoek vanuit Ameland om de winning van zand en schelpen af te stemmen op de lokale behoefte. Daarnaast vraagt de Raad aan het kabinet aandacht voor zijn advies van juni 2001 waarin hij adviseert de schelpenwinning te spreiden, bijvoorbeeld door het gedeeltelijk openstellen van binnendelta’s in het oostelijk waddengebied.
B) Kabinetsstandpunt Schelpen winning In de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 is nader onderzoek aangekondigd om het beleid van de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning (1998) te evalueren en om een aantal kennisleemten in te vullen. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Uit het onderzoek komt naar voren dat sprake is van een grote voorraad theoretisch winbare schelpen in het waddengebied en dat een groot deel van de gewonnen schelpen duizenden jaren oud is. Volgens het onderzoek zijn de effecten van een gespreide schelpenwinning op de morfologie van de Waddenzee en op de eilandkusten relatief beperkt. Daarentegen nemen de effecten mogelijk toe bij een langdurige geconcentreerde winning en op locaties dichtbij de kustdelen waar geen basiskustlijn is vastgesteld en waar dus geen zandsuppleties plaatsvinden. Dit geldt voor de meeste uiteinden van de waddeneilanden. Het onderzoek wijst verder uit dat de waarde van schelpenbanken als ecotoop beperkt lijkt. Voor de vestiging van leefgemeenschappen op schelpenbanken lijkt een lange, ongestoorde ontwikkeling nodig. Zo’n langdurige, ongestoorde situatie komt momenteel niet voor in de Waddenzee, omdat alle diepere delen waar de schelpenbanken liggen, bevist worden door de garnalenvisserij. Onbekend is of bepaalde levensgemeenschappen zich wel op de schelpenbanken kunnen vestigen als er een aantal jaren in het geheel geen visserij zou plaatsvinden met invloed op de bodem. Om dit nader te onderzoeken stelt het kabinet een zogenaamd ecoplot in, zijnde een voldoende representatief gebied met schelpenbanken waarbinnen gedurende een aantal jaren bepaalde delen wel en andere delen juist niet bevist mogen worden. Het niet beviste deel van het ecoplot kan - omdat ook alle andere verstorende activiteiten verboden zijn - tevens dienst doen als referentiegebied. Binnen een referentiegebied kan de ‘zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling’ worden gemonitoord. Er is ook onderzoek verricht naar mogelijke plekken in de oostelijke Waddenzee waar schelpenwinning mogelijk is zonder gevolgen voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Dit blijkt het geval te zijn in verschillende delen van de binnendelta’s van de zeegaten. Het oostelijke deel van de Waddenzee is nu nog voor schelpenwinning gesloten. Op basis van deze onderzoeksresultaten heeft het kabinet de volgende beleidsaanpassingen voorgesteld in een partiële herziening van de Landelijke
106
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Beleidsnota Schelpenwinning: • De schelpenwingebieden in de Noordzeekustzone worden met uitzondering van de buitendelta’s gesloten voor schelpenwinning. • Een grotere spreiding van winning over meerdere zeegaten beperkt mogelijke lokale en tijdelijke effecten op de uiteinden van de eilanden. Daarom worden beperkingen gesteld aan de maximaal te winnen hoeveelheden schelpen per zeegat. Bovendien wordt een minimale afstand tot de kust in acht genomen. • Het oostelijk deel van het pkb-gebied zal gedeeltelijk weer open worden gesteld voor schelpenwinning. Dit betreft delen van de binnendelta’s waar door de hoge natuurlijke dynamiek de kans op vestiging en langdurige overleving van organismen op schelpenbanken nihil is. Locaties in de oostelijke Waddenzee waar die kans wel aanwezig wordt geacht, blijven gesloten. Er is geen aanleiding voor aanpassing van het vigerende winquotum van 210.000 m3 per jaar voor het waddengebied, waarvan 90.000 m3 in het pkbgebied en 120.000 m3 in de zeegaten buiten het pkb-gebied.
Zandwinning Naar aanleiding van de opmerkingen over de schadelijke effecten van ontgrondingen voor de ecologie van de Waddenzee wil het kabinet opmerken dat zandwinning in de Waddenzee reeds met ingang van 2000 is afgebouwd tot het noodzakelijke onderhoudsbaggerwerk voor de scheepvaart. Als het op deze wijze gewonnen zand daarvoor geschikt is, kan dit worden verwerkt door de zandhandel. Met name vanaf het eiland Ameland is gevraagd dat zand op het eiland af te zetten. Naar de mening van het kabinet is dit bij het huidige beleid reeds mogelijk. Het reduceren van de zandwinning tot het noodzakelijk nautische onderhoud van scheepvaartgeulen heeft bij de winning op de Noordzee geresulteerd in beduidend grotere transportafstanden. Het kabinet heeft geoordeeld dat de winst voor de Waddenzee door het beperken van de ingreep in de morfologische processen belangrijker is dan de nadelige gevolgen door toename van de transportafstand. C) Wijziging van de pkb-tekst Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in het kader van de evaluatie van de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning van 1998 is in de pkb-tekst over ontgrondingen de volgende zinsnede toegevoegd: “TOT EEN MAXIMUM VAN 90.000 M3 PER JAAR IN HET PKB-GEBIED”.
3.2.n Archeologie A)
Reacties
Verschillende insprekers zijn bezorgd dat de bescherming van archeologische waarden ten koste gaat van economische activiteiten en bereikbaarheid in de Waddenzee. Onder meer de waddeneilanden verzoeken het kabinet om het
107
actief onderzoeken en bergen van vondsten blijvend toe te staan, omdat deze anders kunnen blootspoelen en beschadigen.
B) Kabinetsstandpunt Het beschermingsbeleid In de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 heeft het kabinet aangegeven dat, in overeenstemming met de Monumentenwet, menselijke activiteiten in de Waddenzee in beginsel niet mogen leiden tot aantasting van de in de bodem aanwezige archeologische waarden. Bij activiteiten zoals bijvoorbeeld schelpenwinning en aanleg van kabels en buisleidingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige archeologische waarden. Op basis van het bepaalde in de Monumentenwet en het afwegingskader, zoals aangegeven in deze pkb, kan een afweging van de belangen plaatsvinden. In de nota van toelichting bij de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 is eveneens aangegeven dat uit de eventuele plaatsing van de westelijke Waddenzee op de definitieve Werelderfgoedlijst van UNESCO op zichzelf geen verdere regels of beperkingen voortvloeien. De westelijke Waddenzee is door Nederland geplaatst op de voorlopige Werelderfgoedlijst. Plaatsing op de definitieve lijst is alleen mogelijk als er voldoende beschermende maatregelen zijn getroffen, zoals bescherming op grond van de Monumentenwet en/of opname in een pkb. Dit is in de Waddenzee al in voldoende mate het geval.
Opgraven en onderzoek van archeologische waarden Het actief opgraven van archeologische waarden in de bodem van de Waddenzee is niet toegestaan tenzij deze door toedoen van natuurlijke processen aan de oppervlakte van de zeebodem komen. In dergelijke situaties zullen de archeologische waarden in contact komen met het zuurstofrijke water en komen afbraakprocessen op gang waardoor de archeologische objecten zullen verdwijnen. In de nota van toelichting bij deel 1 van de PKB Derde Nota Waddenzee heeft het kabinet aangegeven dat in dergelijke gevallen onderzoek of berging onder voorwaarden kan worden toegestaan. Deze voorwaarden hebben betrekking op de Monumentenwet en de Natuurbeschermingswet. Onderzoek van archeologische waarden dat de bodem niet beroert en anderszins niet leidt tot aantasting van te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee is daarmee niet uitgesloten. Het opgraven en onderzoeken van archeologische waarden zijn overigens wel vergunningplichtig.
C) Wijziging van de pkb-tekst Als tweede zin wordt toegevoegd: “ONDERZOEK VAN ARCHEOLOGISCHE
WAARDEN DAT DE BODEM NIET BEROERT EN
ANDERZINS NIET LEIDT TOT AANTASTING VAN TE BESCHERMEN EN TE BEHOUDEN WAAR DEN EN KENMERKEN VAN DE
108
WADDENZEE
IS DAARMEE NIET UITGESLOTEN .”
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
3.2.o Recreatie A) Reacties Kleinschalige recreatie Het voorgenomen beleid voor recreatie heeft geleid tot zeer veel reacties van vooral recreanten en recreatieorganisaties. In algemene zin vragen de insprekers om meer erkenning van de natuurbeleving als een kleinschalige recreatieve activiteit, die niet schadelijk is voor de Waddenzee. Om vormen van recreatie die nauwelijks enige schade veroorzaken niet onterecht te beperken, is volgens de insprekers een meer concrete uitwerking van beleid en meer maatwerk in de pkb-tekst nodig.
Vaarsnelheid, speedboten, snelvaargebieden en water- en jetskiën Verzocht wordt om de voorgestelde beperking van de vaarsnelheid te differentiëren naar verschillende gebieden en vaartuigen die al dan niet motorisch worden voortbewogen (zie ook de reacties en het kabinetsstandpunt in 3.2.d van deze nota van toelichting), en om te mogen blijven varen met kleine gemotoriseerde vaartuigen “al was het maar langzaam en om te genieten van de natuur”. Diverse watersportverenigingen en particuliere insprekers zijn van mening dat is aangetoond dat snelvaargebieden weinig negatieve gevolgen hebben voor natuurwaarden en dus zouden moeten blijven bestaan. De Waddenadviesraad sluit zich hier bij aan. Gebruikers van water- en jetski’s stellen dat het aantal dagen dat hiervan gebruik wordt gemaakt en daarmee de effecten beperkt zijn en dat deze vorm van waterrecreatie op bepaalde plaatsen op kleine schaal goed mogelijk is. Ook wordt verduidelijking gevraagd over de definitie van het begrip ‘speedboot’.
Capaciteitsbeleid jachthavens De voorgestelde beperking van de groei van het aantal ligplaatsen tot 4400 ligplaatsen leidt tot veel onbegrip. Samen met de waddengemeenten en -provincies vindt men zo’n beperking onvoldoende onderbouwd en bovendien geen goed instrument om de recreatiedruk te beperken. De waddenprovincies en -gemeenten hebben zich samen uitgesproken voor een integrale aanpak van het beheersvraagstuk. Hierover zou volgens de provincies een discussie moeten plaatsvinden tussen de belangenorganisaties, de regionale overheden en het rijk. Dit proces zou moeten leiden tot een convenant tussen de betrokken overheden over de sturing of beheersing van de recreatiedruk op de Waddenzee. De Waddenadviesraad sluit zich hier bij aan maar stelt dat zolang het convenant er nog niet is de ligplaatsennorm nog steeds een functie kan hebben, dat alleen in de westelijke Waddenzee uitbreiding van de ligplaatsencapaciteit mogelijk zou moeten zijn en dat rekening moet worden gehouden met de vraag naar ligplaatsen vanuit de lokale bevolking. De waddengemeenten pleiten ervoor de capaciteit van de havens op een goede wijze te benutten en zouden graag zien dat “puntligging” wordt voorgeschreven om de onveilige situatie in de havens aan te pakken. Ook vinden de gemeenten dat een vrijkomende industriehaven benut moet kunnen worden voor recreatievaartuigen.
109
B) Kabinetsstandpunt Kleinschalige recreatieve activiteiten Voor het kabinetsstandpunt over kleinschalige activiteiten in het algemeen verwijst het kabinet naar de inleiding van hoofdstuk 3 (lokaal medegebruik). Het kabinet erkent het belang voor het draagvlak van het Waddenzeebeleid van kleinschalige activiteiten die niet schadelijk zijn voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee.
Vaarsnelheid Voor het standpunt over de vaarsnelheid van niet mechanisch voortbewogen schepen verwijst het kabinet naar paragraaf 3.2.d van deze nota van toelichting.
Speedboten Het kabinet heeft in pkb deel 3 afgezien van het in deel
1 opgenomen voornemen een verbod op speedboten in te stellen, omdat te veel obstakels ten aanzien van de handhaafbaarheid van deze maatregel worden voorzien. Belangrijk punt daarin vormt de exacte afbakening of definiëring van het begrip speedboten. Tevens heeft als overweging een belangrijke rol gespeeld dat de bestaande maximumvaarsnelheid op de Waddenzee - uitgezonderd in een aantal benoemde vaargeulen - van maximaal 20 km per uur ook geldt voor speedboten en dat het gebruik van speedboten (nog) niet erg omvangrijk is. Wel is het kabinet van mening dat - onder invloed van toenemende vrije tijd en stijgend inkomen - een toekomstige snelle groei van speedbootgebruik op de Waddenzee een punt van aandacht moet zijn. Daarom wil het kabinet dit punt onderdeel laten zijn van het tussen de waddenoverheden af te sluiten convenant over de beheersing van de recreatievaart op de Waddenzee.
Snelvaargebieden, water- en jetskiën Naar de mening van het kabinet past het handhaven van de snelvaargebieden niet in een natuurgebied als de Waddenzee. Het kabinet blijft tevens van mening dat watersportactiviteiten zoals waterskiën, jetskiën (waterscooter wordt ook wel aangeduid als jetski) en vergelijkbare gemotoriseerde activiteiten niet in de Waddenzee thuishoren omdat zij niet georiënteerd zijn op de beleving van natuur en landschap in de Waddenzee, veel ruimte nodig hebben en effecten hebben op de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Bovendien wil het kabinet, zoals het ook heeft aangegeven in de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1, voorkomen dat met het handhaven van de snelvaargebieden een precedentwerking ontstaat. In de nota van toelichting bij PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 is reeds aangegeven dat voor de invoering van deze maatregelen een overgangstermijn van 3 jaar in acht genomen wordt, gerekend vanaf het moment van inwerkingtreding van de pkb. Dit is nu ook in de tekst van de pkb opgenomen.
Capaciteitsbeleid jachthavens Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de provincies om gezamenlijk tussen rijk, waddenprovincies en gemeenten een integraal beleid te ontwikkelen voor het beheersbaar maken en
110
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
houden van recreatie en toerisme op de Waddenzee en het resultaat vast te leggen in een te sluiten convenant tussen de betrokken partijen. Het initiatief hiertoe en voor het hiervoor benodigde onderzoek ligt bij de waddenprovincies. Tot aan de sluiting van het convenant acht het kabinet een capaciteitsbeleid voor het aantal ligplaatsen in jachthavens in de nabijheid van de Waddenzee echter een essentieel onderdeel van het te voeren recreatiebeleid. Om onduidelijkheid te voorkomen over de jachthavens waar het maximum van 4400 ligplaatsen betrekking op heeft, zijn deze nu expliciet in de pkb-tekst vermeld. Zij zijn ontleend aan de nota van de Stuurgroep Waddenprovincies “Naar een nieuw watersportbeleid”. Het te ontwikkelen integraal beleid kan tot het inzicht leiden dat een capaciteitsbeleid zoals thans is geformuleerd niet meer adequaat of overbodig is. In dat geval is het kabinet bereid de pkb op het onderdeel capaciteitsbeleid partieel te herzien.
C) Wijziging van de pkb-tekst Aan de tekst in pkb deel 3 over de maximum capaciteit voor jachthavens heeft het kabinet het volgende gewijzigd en toegevoegd: “Het aantal ligplaatsen voor de recreatievaart in de bestaande havens VAN TEXEL (OUDESCHILD), VLIELAND, TERSCHELLING, AMELAND, SCHIERMONNIKOOG, DEN H ELDER , D EN O EVER , H ARLINGEN , L AUWERSOOG , O OSTMAHORN , Z OUTKAMP , NOORDPOLDERZIJL, DELFZIJL EN TERMUNTERZIJL mag maximaal 4400 bedragen.” “OP INITIATIEF VAN DE WADDENPROVINCIES ZAL EEN CONVENANT WORDEN OPGESTELD TUSSEN RIJK , WADDENPROVINCIES EN - GEMEENTEN GERICHT OP EEN INTEGRAAL BELEID VOOR HET BEHEERSBAAR MAKEN EN HOUDEN VAN RECREATIE EN TOERISME OP DE
WADDENZEE. MOCHT
HET CONVENANT LEIDEN TOT HET INZICHT DAT HET CAPACI -
TEITSBELEID VOOR JACHTHAVENS NIET MEER ADEQUAAT OF OVERBODIG IS , DAN IS HET KABINET BEREID DE PKB OP DIT ONDERDEEL PARTIEEL TE HERZIEN.”
Toegevoegd wordt: “DE BESTAANDE SNELVAARGEBIEDEN WORDEN GESLOTEN. HIERBIJ ZAL EEN OVERGANGSTERMIJN VAN 3 JAAR IN ACHT WORDEN GENOMEN , GEREKEND VANAF DE INWERKINGSTREDING VAN DEZE PKB ”. De zin “Er mogen in de Waddenzee geen speedboten worden gebruikt” is vervallen.
3.2.p Visserij A)
Reacties
SCHELPDIERVISSERIJBELEID EN EVA II Verschillende natuurbeschermingsorganisaties pleiten voor een totaal verbod op de grootschalige schelpdiervisserij in verband met effecten op mosselbanken, zeegrasvelden en vogelpopulaties. In het bestuurlijk overleg met het rijk lieten de waddenprovincies weten dat zij voorstander zijn van het beëindigen van de mechanische kokkelvisserij. Zij vinden dat deze grootschalige vorm van visserij niet past binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. De Waddenzeegemeenten daarentegen slui-
111
ten zich aan bij de visie van het kabinet dat mede op grond van de resultaten van EVA II besluiten over de toekomst van de kokkelvisserij worden genomen, waarbij de initiatieven naar het zoeken van alternatieve methoden van kokkelvisserij die de visserijsector toont in het rapport ‘Uit de schulp’ een kans krijgen. De visserijsector, maar ook gemeenten en havenorganisaties, zijn tegen een verdere inperking; juist omdat daarmee de ruimte wordt ontnomen om de winning creatief in te passen in het dynamische waddensysteem. De Waddenadviesraad adviseert om voor de schelpdiervisserij, in plaats van de nu opgenomen beleidsuitspraken, concrete beleidsdoelen op te nemen in de pkb. De bestaande vrijwillige afspraken en de resultaten van het evaluatieonderzoek naar schelpdiervisserij in de Waddenzee (EVA II) kunnen dan in 2003 worden getoetst aan deze beleidsdoelen en in beleidsuitspraken worden vastgelegd. In 2003 is het evaluatie-onderzoek gereed. De resultaten moeten de basis vormen voor de besluitvorming over de toekomst van de kokkelvisserij en de omvang van de schelpdiervisserij na 2003. Het Productschap Vis stelt dat er een spanning zit tussen de in de pkb opgenomen tekst uit de Natuurbalans 1997 en de actuele inzichten over schelpdiervisserij. Op basis van een recentere evaluatie van de beleidsmaatregelen voor schelpdiervisserij voor de periode 1993-1997 heeft het parlement immers besloten het beleid met enige aanpassingen voort te zetten. Het Productschap Vis vindt de voorgestelde pkb-tekst over visserij erg gedetailleerd en dat deze veel beslissingen van wezenlijk belang bevat. Die combinatie maakt het beleid volgens het Productschap inflexibel en verhindert een duurzame ontwikkeling van de visserij. Zo maakt het Productschap met name bezwaar tegen het feit dat het kabinet in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 de vrijwillige afspraken van de schelpdiersector zonder overleg de status heeft gegeven van beslissingen van wezenlijk belang (zie ook de reactie van het Productschap Vis over de relatie tussen de Derde Nota Waddenzee en de Structuurnota Zee- en Kustvisserij in paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting). De Waddenadviesraad is het hiermee eens en vindt dat het aantal beslissingen van wezenlijk belang geen recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de sector. Het Productschap Vis noemt het ook bezwaarlijk dat in de pkb nieuw beleid is opgenomen met betrekking tot de sleepnetvisserij. In de uitwerking van de beleidskeuzen voor visserijactiviteiten zou de Derde Nota Waddenzee, volgens het Productschap, moeten verwijzen naar de Structuurnota Zee- en Kustvisserij. Het Productschap is van mening dat deze Structuurnota leidend zou moeten zijn voor het visserijbeleid. Ook de eventuele veranderingen in het beleid moeten volgen het Productschap dus worden verankerd in de Structuurnota. LOKAAL VERBOD OP MECHANISCHE SCHELPDIERVISSERIJ In enkele reacties wordt gepleit voor lokale verboden op de mechanische schelpdiervisserij ten zuiden
112
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
van Ameland en nabij Schiermonnikoog vanwege het verstorende karakter en de kansen die lokaal ontstaan met dit verbod op een natuurlijke toename van de mossel en daarmee van het voedselaanbod voor de wadvogels. GARNALENVISSERIJ De in deel 1 opgenomen aanscherpingen met betrekking tot de garnalenvisserij hebben geleid tot een groot aantal reacties waarin de noodzaak en/of de onderbouwing van de aanscherpingen ter discussie wordt gesteld. Het gaat daarbij met name om het verbod voor de garnalenvissers om te varen en te vissen in de artikel 17 gebieden. Het in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 opgenomen verbod om garnalen te vissen op de wadplaten (het litoraal) in de voor de bodemberoerende vormen van visserij gesloten gebieden ondervond weinig kritiek. De meeste reacties vanuit de sector richten zich echter op de toepassing van het gelijkheidsbeginsel waardoor aan de garnalenvisserij dezelfde beperkingen zijn opgelegd als aan andere menselijke activiteiten. Gezien de geringe effecten van de garnalenvisserij wordt dit onterecht genoemd. Het Productschap Vis merkt op dat in de afgegeven vergunningen juist voorwaarden zitten waardoor activiteiten inpasbaar gemaakt kunnen worden. Ook wordt gevraagd waarom een vergunningplicht in de Natuurbeschermingswet wordt opgenomen. Ook een aantal natuur- en milieuorganisaties wijzen op de verkeerde toepassing van het gelijkheidsbeginsel. De garnalenvisserij wordt volgens de Waddenadviesraad in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 geconfronteerd met een aanscherping van het beleid, zonder dat het kabinet aangeeft welke bijdrage hiermee wordt geleverd aan de realisering van de doelstellingen voor de Waddenzee. Onderzoek naar de mogelijke effecten van garnalenvisserij op het waddenecosysteem is al meerdere keren uitgesteld. De Raad is van mening dat, voorzover er aanvullend beleid nodig is voor de garnalenvisserij, dit gebaseerd moet zijn op onderzoeksresultaten. De Raad is van mening dat de voorgestelde invoering van de black box, waartegen ook enkele insprekers bezwaar maken, gezien de aard en werkwijze van garnalenvissers, in termen van natuurwinst niets toevoegt aan de huidige praktijk. De Raad adviseert daarom de beleidsuitspraak over het gebruik van de black box te laten vervallen. VOEDSELRESERVERINGSBELEID EN STREEFPRODUCTIE De natuur- en milieuorganisaties zijn van mening dat de voedselreservering in de voedselarme jaren te beperkt is. De visserijsector heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde aanscherping van het voedselreserveringsbeleid. Tevens verzoekt de sector om de streefproductie voor de mosselsector van 1 miljoen mosselton (100 miljoen kilo), zoals vastgelegd in het vigerende beleid, expliciet te erkennen in de Derde Nota Waddenzee. Het Productschap vindt de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten die in deel 1 zijn gebruikt ten aanzien van de voedselreservering in het sublitoraal onvoldoende om te kunnen dienen als basis voor het beleid.
113
CO-MANAGEMENT De Waddenadviesraad verwijst in haar advies over het schelpdiervisserijbeleid naar het huidige model van co-management. Dit betekent dat van de visserijsector zelf een grote inbreng en inspanning wordt verwacht om te komen tot een duurzame visserij. De sector dient hieraan invulling te geven door het opstellen van beheersplannen en visplannen. De Waddenadviesraad is van mening dat de schelpdiervisserijsector haar beheers- en visplannen slechts heeft uitgewerkt binnen de randvoorwaarden en niet heeft aangegeven op welke wijze de gestelde ecologische doelen zullen worden bereikt. De Raad vindt verder dat bij co-management ook andere belanghebbenden dan alleen de visserijsector betrokken moeten worden. DUURZAME KLEINSCHALIGE VISSERIJ (O.A. HANDKOKKELVISSERIJ) Zowel de visserijsector als de natuur- en milieuorganisaties vragen aan het kabinet meer aandacht voor duurzame en kleinschalige vormen van visserij. De provincies missen in Derde Nota Waddenzee een expliciete passage over de handkokkelvisserij. Zij zijn van mening dat juist deze vorm van schelpdiervisserij, op grond van haar kleinschalige karakter, meer ruimte zou moeten krijgen. Zij willen dat het kabinet met het formuleren van beleid niet wacht op de resultaten van de evaluatie van het beleid voor de mechanisch kokkelvisserij in 2003. NIEUWE VORMEN VAN SCHELPDIERVISSERIJ De visserijsector vindt dat het verbod op het bevissen van andere schelpdiersoorten dan kokkels en mosselen lijnrecht staat tegenover de doelstelling dat nieuwe activiteiten van recreatieve of economische aard mogelijk zijn, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling van de pkb. Ook de natuur- en milieuorganisaties vragen het kabinet om specifiek beleid op dit punt. WIN-WINSITUATIES De visserijsector maakt in haar inspraakreacties het kabinet erop attent dat de Tweede Kamer in juni 1999 de motie Herrebrugh heeft aangenomen. In die motie, zo stelt de sector, wordt de regering gevraagd om in de Derde Nota Waddenzee “objectieve criteria op te nemen, ter bereiking van win-winsituaties voor zowel de visserij als de natuurwaarden”. De sector merkt op dat in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 deze objectieve criteria niet zijn terug te vinden en dat de pkb daarmee de uitvoering van de motie ernstig belemmert.
B)
Kabinetsstandpunt
HET SCHELPDIERVISSERIJBELEID VOOR DE WADDENZEE EN EVA II De schelpdiervisserij in de Waddenzee dient te passen binnen het geformuleerde ontwikkelingsperspectief dat is gericht op een zo natuurlijk mogelijke en ongestoorde ontwikkeling van de Waddenzee, waarbij de verstoring van de bodem zodanig is beperkt dat ongestoorde natuurlijke stabiele mosselbanken en zeegrasvelden voorkomen en er daarnaast voldoende voedsel voor vogels beschikbaar is. Het kabinet is van mening dat hiermee de concrete beleidsdoelen zijn genoemd waar de Waddenadviesraad om vraagt. Wanneer de ecologische duurzaamheid in gevaar komt, zal een afweging
114
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
plaatsvinden waarbij ook het maatschappelijk belang een rol speelt, teneinde te bepalen of de betreffende activiteit anders kan worden georganiseerd of dient te worden beëindigd. Momenteel worden de effecten van de schelpdiervisserij en met name de kokkelvisserij op de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee onderzocht in het evaluatieprogramma EVA II. In 2003 wordt dit onderzoek afgerond. Gedurende de loop van dit onderzoek worden alle van belang zijnde nieuwe wetenschappelijke inzichten over de effecten van schelpdiervisserij meegenomen. De uitkomsten van EVA II zullen een belangrijke rol spelen bij de kabinetsbeslissing over de omvang van de schelpdiervisserij en de toekomst van de kokkelvisserij in de Waddenzee, die in 2003 wordt genomen. Op dat moment worden de uitkomsten van het onderzoek getoetst aan de beleidsdoelen van deze pkb. De uitkomst kan aanleiding vormen tot een partiële herziening van de Derde Nota Waddenzee (zie ook de Structuurnota Zee- en Kustvisserij in paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting). Vooruitlopend op een eventuele wijziging van het schelpdiervisserijbeleid wordt de mogelijkheid voor een vrijwillige saneringsregeling verkend. In de Structuurnota Zee- en Kustvisserij (1993) koos het kabinet voor een gedifferentieerd beleid, bestaande uit een permanente gebiedssluiting van 26% van de droogvallende platen met daarnaast in voedselarme jaren een reservering voor vogels en een door de sector zelf te organiseren beheerste visserij in de opengestelde gebieden. Dit beleid werd voor tien jaar vastgelegd met de afspraak dat na vijf jaar een evaluatie zou plaatsvinden die zou kunnen leiden tot bijstelling van de genomen maatregelen. Deze evaluatie heeft in 1998 plaatsgevonden en heeft geleid tot een Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 1999-2003, waarin het gedifferentieerde beleid wordt gehandhaafd en op onderdelen aangescherpt. Zorg bestond er over de mate waarin het behoud en herstel van waardevolle bodembiotopen zoals mosselbanken en zeegrasvelden plaatsvond. In het Beleidsbesluit heeft het kabinet aangegeven dat zij streeft naar 2000-4000 hectare stabiele mosselbanken in de Waddenzee. Daarom is aanvullend op de sluiting van 26% van de wadplaten in 1999 5% gesloten voor de bodemberoerende visserij (mossel-, kokkel- en sleepnetvisserij met wekkerkettingen). Het betreft de - op basis van de nieuwste wetenschappelijke inzichten bepaalde - meest kansrijk zijnde gebieden voor de ontwikkeling van stabiele mosselbanken of zeegrasvelden. Periodiek wordt de zogenaamde ‘kansrijkheidskaart’ geactualiseerd. Het aangescherpte voedselreserveringsbeleid voor vogels, zoals het kabinet voorstelt in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1, blijft gehandhaafd (zie ook het kabinetsstandpunt hierna over het voedselreserveringsbeleid). In de voedselarme jaren zijn er relatief weinig schelpdieren en hebben vogels te maken met schaarste aan voedsel. In deze voedselarme jaren geldt een aangescherpte voedselreservering. Overigens is een voedselarm jaar niet geheel uit te sluiten, daarvoor is de afhankelijkheid van natuurlijke omstandigheden te groot. Wel kan door het beperken of verbieden van de schelpdiervisserij het tekort voor de vogels worden verkleind.
115
LOKAAL VERBOD OP MECHANISCHE SCHELPDIERVISSERIJ Het kabinet benadrukt dat de meest kansrijke wadplaten voor het herstel van mosselbanken reeds voor de schelpdiervisserij zijn gesloten. Voor Schiermonnikoog betekent dit dat slechts in een beperkt deel van het Nationaal Park nog schelpdiervisserij is toegestaan. Deze schelpdiervisserij wordt onder meer getoetst aan de Natuurbeschermingswet, waarna onder strikte voorwaarden vergunningen worden verleend. Onderzocht is of sluiting voor de kokkelvisserij in de nog wel beviste delen binnen het Nationaal Park en onder Ameland met gelijktijdige openstelling van een thans gesloten gebied elders in de Waddenzee tot een win-win situatie voor de natuur èn de kokkelvisserij leidt. Dit blijkt op korte termijn niet het geval te zijn. Daarom kan eerst bij de herziening van het schelpdiervisserijbeleid in 2003 worden overwogen om het gehele Nationaal Park Schiermonnikoog respectievelijk delen van de Waddenzee onder Ameland volledig te sluiten voor de bodemberoerende visserij. GARNALENVISSERIJ Artikel 17 gebieden worden enkel op inhoudelijke gronden gesloten voor menselijke activiteiten. De te beschermen diersoorten (vogels en zeehonden) zijn gebaat bij rust, hetgeen bereikt wordt door op basis van monitoringsgegevens en in overleg met belanghebbenden gebieden tijdelijk of permanent te sluiten voor in beginsel alle menselijke activiteiten. Tot voor kort gingen de garnalenvissers er vanuit dat zij vanuit historische gronden niet gehouden zouden zijn aan de artikel 17 bepaling. Om die reden heeft het kabinet gemeend om met een beroep op het gelijkheidsbeginsel (‘de wet geldt in gelijke mate voor iedere inwoner van ons land’) in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 expliciet aan te moeten geven dat het verbod om in artikel 17 gebieden te komen ook voor de garnalenvisserij geldt. In PKB Derde Nota Waddenzee deel 3 is deze zinsnede komen te vervallen omdat de zinsnede onder hoofdstuk 3.2.a (Gesloten gebieden) voldoende wordt geacht. De Natuurbeschermingswet biedt de mogelijkheid om een ontheffing of vergunning aan te vragen om een op grond van artikel 17 gesloten gebied te betreden of te bevaren en er een bepaalde activiteit uit te oefenen. Bij de beslissing hierover vindt een afweging plaats tussen het met de betreffende activiteit gemoeide maatschappelijk belang en de schade die de activiteit ten gevolge zou kunnen hebben. In geval van schade met significante gevolgen wordt geen toestemming verleend. Voor de garnalenvisserij is begin dit jaar een vergunning voor het bevissen van de Waddenzee verleend waarbij inbegrepen het onder strikte voorwaarden bevissen van de artikel 17 gebieden. Dit laatste werd besloten omdat het een activiteit betreft met een zeker maatschappelijk belang, waarvan tot op heden de schadelijkheid niet is aangetoond. De vergunning heeft een looptijd tot eind 2002. Nadat een nieuwe vergunningaanvraag is ingediend vindt opnieuw een afweging plaats op basis van de dan geldende inzichten en best beschikbare kennis. Het verbod om garnalen te vissen op de wadplaten, gelegen in de voor de kokkelvisserij en mosselvisserij permanent gesloten gebieden kent als achtergrond het doel om meer natuurlijke mosselbanken en zeegrasvelden terug te
116
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
krijgen in de Waddenzee. Dit doel wordt tot nu toe niet behaald, ondanks de sluiting van ca. 30 % van alle wadplaten voor de zogenaamde bodemberoerende vormen van visserij. Het garnalenvistuig gaat weliswaar niet door de bodem, maar het rolt wel over de bodem en heeft daarmee mogelijk toch effect op de ontwikkeling van mosselbanken en/of zeegras. De garnalenvissers stellen zelf dat zij niet vissen op de wadplaten, maar in de geulen en prielen van de Waddenzee. Bij hoog water kan een trekje over de plaat echter niet worden uitgesloten en om die reden heeft het kabinet gemeend om ook aan deze mogelijk verstorende vorm van visserij in de permanent gesloten gebieden een eind te moeten maken. De vraag naar de invloed van de garnalenvisserij op de bodemfauna kan tot op heden niet worden beantwoord. In trilateraal verband is - zoals een aantal inspraakreacties terecht stelt - afgesproken om hiernaar onderzoek te verrichten. Vanwege onderzoekstechnische en financiële problemen kwam dit niet in trilateraal verband van de grond. Om die reden heeft het kabinet gemeend dit onderzoek in eigen land te starten en hiertoe een zogenaamd ecoplot in te moeten stellen, waarbinnen delen wel en delen niet door de garnalenvissers bevist mogen worden. De concrete begrenzing van het gebied zal in overleg met de belangenorganisaties worden bepaald en worden vastgelegd in het Beheersplan Waddenzee. Het kabinet denkt dat een black box noodzakelijk kan zijn om daarmee de handhaving van de beperkende maatregelen mogelijk te maken op eenzelfde wijze als dit gebeurt bij de kokkel- en mosselvissers, maar ook bijvoorbeeld bij de schelpenwinning. Dit handhavingsaspect behoeft bij nader inzien evenwel niet in de pkb geregeld te worden, maar kan worden meegenomen in het Beheersplan Waddenzee en bij de vergunningverlening. Daarbij is de garnalensector in de gelegenheid om met alternatieve ideeën voor de handhaving te komen. VOEDSELRESERVERINGSBELEID EN STREEFPRODUCTIE De in de Structuurnota Zeeen Kustvisserij (1993) genoemde streefproductie voor de mosselzaadvisserij van gemiddeld 100 miljoen kg mosselen per jaar is een economische streefwaarde. Het kabinet streeft naar het in stand houden van een percelenareaal dat deze productie mogelijk maakt. Naar de mening van het kabinet kan deze economische streefwaarde worden gehaald indien de sector voor het uitzaaien op de kweekpercelen gemiddeld over drie jaar de beschikking heeft over 65 mln kg mosselzaad, zoals opgenomen in pkb deel 1. Dit is niet altijd het geval. Als gevolg van natuurlijke omstandigheden, maatregelen ter bevordering en behoud van mosselbanken en/of de voedselreservering voor vogels zullen er regelmatig jaren voorkomen dat de nagestreefde productie niet gehaald kan worden. De sterfte van eidereenden in de winter van 1999/2000 is aanleiding geweest om het voedselreserveringsbeleid onder de loep te nemen. Resultaat hiervan is een aanpassing van het voedselreserveringsbeleid. Behalve op de platen wordt
117
nu ook voedsel gereserveerd in het sublitoraal van de Waddenzee en in de kuststrook boven de Waddeneilanden. Het belang van het sublitoraal werd voordien onderschat. Eidereenden foerageren namelijk bij voorkeur op de onder water liggende mosselen of kokkels. Gebleken is dat in geval van voedselschaarste ook de spisulabanken op korte vliegafstand van de Waddenzee belangrijk kunnen zijn als voedsel voor onder meer eidereenden. Derhalve is ook de aanwezige spisula in de Noordzeekustzone betrokken bij het beleid inzake de voedselreservering voor vogels. De aanscherping van de voedselreservering is gebaseerd op de thans beschikbare kennis over voedselbehoefte en -preferenties van een aantal vogelsoorten. Deze kennis vertoont nog een aantal lacunes. Het eerder genoemde evaluatieonderzoek (EVA II) is tevens bedoeld om die lacunes op te vullen. De uitkomst van EVA II kan aanleiding zijn om het beleid met betrekking tot de voedselreservering opnieuw aan te passen en de pkb op dit punt partieel te herzien. CO-MANAGEMENT Het kabinet ondersteunt de mening van de Waddenadviesraad dat het begrip ‘co-management’ inhoudt dat sprake moet zijn van een nauwe betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het opstellen en implementeren van plannen inzake het beheer van vis- en schelpdierenbestanden. De gelegenheid om periodiek hierover van gedachten te wisselen wordt geboden en de visserijsector wordt in staat gesteld een aantal uitvoeringszaken zelf te organiseren. Het succes van co-management staat en valt met de bereidheid van de betrokkenen belanghebbenden om met elkaar in dialoog te gaan. De Raad acht het in deel 1 ‘opwaarderen’ van de bestaande vrijwillige afspraken uit het beheersplan van de sector tot uitspraken van wezenlijk belang fnuikend voor het co-management model. Het kabinet is het hier niet mee eens aangezien het niet gaat om vrijwillige afspraken met de sector, maar om maatregelen die de sector zichzelf heeft opgelegd in zijn Beheersplan. Omdat dit beheersplan aansluit bij de visie van het kabinet in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij is dat als zodanig in dit beleidsbesluit vermeld en daarmee onderdeel geworden van het beleid. Dit is door de Tweede Kamer geaccordeerd. HANDKOKKELVISSERIJ De handmatige kokkelvisserij kan volgens het kabinet gerekend worden tot de extensieve visserijvormen. Gelet op de aard van het vistuig en de kleine oppervlakte die bevist wordt zijn de effecten op het bodemleven en de bodemstructuur gering. Wel kan er verstoring van foeragerende vogels en rustende zeehonden worden veroorzaakt, doch dit kan door nadere voorschriften in de vergunningen tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. De handmatige kokkelvisserij vergt een zware lichamelijke inspanning van de vissers en zal over het algemeen slechts lonend kunnen worden uitgeoefend op plaatsen waar de kokkels in een hoge dichtheid voorkomen. Het kabinet heeft recent zijn beleidsvoornemen ‘uitgifte vergunningen handmatige kokkelvisserij 2001-2003’ uitgebracht.
118
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Het beleidsvoornemen stelt de volgende voorwaarden: • nieuwe vergunningen voor handkokkelvisserij worden alleen afgegeven aan hen die deze vergunning daadwerkelijk gebruikten in de periode 19892000; • de vergunningen voor handkokkelvisserij zijn slechts geldig voor een door menskracht voortbewogen vistuig; • de handkokkelvisserij vindt niet plaats in de voor bodemberoerende vormen van visserij gesloten gebieden; • het vigerende voedselreserveringsbeleid voor vogels is eveneens van toepassing op de handkokkelvisserij; • in 2003 wordt het schelpdiervisserijbeleid herzien; in ieder geval tot die tijd zijn de vergunningen voor de handkokkelvisserij niet overdraagbaar. N IEUWE VORMEN VAN SCHELPDIERVISSERIJ In de Structuurnota Zee- en Kustvisserij (1993) is de visserij op andere schelpdiersoorten dan kokkels en mosselen niet toe. Nieuwe vormen van mechanische en de bodem beroerende visserij verdragen zich niet met de hoofddoelstelling van de pkb, omdat deze kunnen leiden tot meer bodemberoering en/of verstoring. Het is het kabinet bekend dat sinds de tachtiger jaren de Japanse oester voorkomt in de Waddenzee. De laatste jaren verspreidt deze ‘exoot’ zich snel in het gebied. Uit onderzoek in de Oosterschelde is gebleken dat het gevaar aanwezig is dat deze oestersoort op den duur de van nature voorkomende mosselen en kokkels gaat verdringen. Het kabinet beschouwt dit echter als een natuurlijke ontwikkeling en is dan ook niet voornemens hiertegen maatregelen - zo dit al zou kunnen te nemen. De Japanse oester is - mits jong geoogst - een goed eetbare schelpdiersoort. Een aantal personen verzamelt deze oesters voor consumptiedoeleinden. Voorzover het handmatig rapen geschiedt ten behoeve van eigen consumptie valt dit onder het kleinschalig medegebruik van de Waddenzee en is het kabinet bereid het rapen ervan tot een hoeveelheid van 10 kg per persoon per dag vrij te geven, behoudens in de artikel 17 gebieden en de voor de kokkel- en mosselvisserij gesloten gebieden. Ook geldt als voorwaarde dat geen verstoring plaatsvindt van bijvoorbeeld vogels of zeehonden. Voor het handmatig rapen van mosselen voor eigen gebruik geldt reeds een dergelijke vrijstelling. Het beroepsmatig met de hand oogsten van Japanse oesters ten behoeve van de handel kan leiden tot grote aantallen ‘rapers’ op het wad, hetgeen verstorend zal werken. Hiervoor wordt dan ook geen vrijstelling gegeven. WIN-WIN SITUATIES Het kabinet hanteert de volgende criteria ter bereiking van een mogelijke win-win situatie voor zowel natuur als schelpdiervisserij. Winst voor de natuur wordt bepaald door (de kans op) het eerder bereiken van de zogenaamde eco-targets die zijn ontleend aan de trilaterale Stade-verklaring, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Belangrijke aan de eco-targets ontleende criteria zijn: • in de Waddenzee moet een gesloten gebied zijn/blijven van eiland tot vaste wal bij voorkeur in het oostelijk deel;
119
•
het areaal aan geomorfologisch en biologisch ongestoord (ook in relatie tot andere activiteiten), droogvallend en permanent onder water staand gebied moet door de uitruil toenemen; • vergroten van de kansrijkheid voor stabiele mosselbanken en zeegrasvelden; • bevorderen van de levensomstandigheden voor zeehonden (werp-, rust- en zooggebieden); • bevorderen van de foerageermogelijkheden voor trek- en standvogels. Winst voor de schelpdiervisserij is een verbetering van het economisch rendement van de schelpdiervisserij. Dit is mogelijk door in de open te stellen gebieden: • een verbetering na te streven van mossel- en kokkelbestanden van voldoende omvang en van gelijke of betere kwaliteit; • middels effectief beheer stabielere bestanden en vermindering van de visserij-inspanning na te streven. Om win-win situaties voor natuurbescherming en schelpdiervisserij in de Waddenzee te bereiken zijn meerdere opties onderzocht. Het kabinet concludeert uit dit onderzoek dat de onderzochte opties geen of slechts pas na een lange periode (enige) winst voor de natuur bieden. Voor de termijn tot 2003 is door geografische uitruil van gebieden namelijk sprake van verlies voor de natuur. Voor de lange termijn (20 jaar) lijkt een winst voor de natuur mogelijk, mits in een geografische ruil aanzienlijk grotere gebieden worden gesloten voor de schelpdiervisserij. De tweede optie, het anders organiseren van de kokkelvisserij, biedt volgens het onderzoek de beste mogelijkheid voor winst voor zowel de natuur als de schelpdiervisserij. Daarbij moet evenwel worden besloten dat dan voor minstens 20 jaar de grenzen van de gesloten gebieden niet meer mogen wijzigen. Het gaat dus om een ingrijpende beslissing die zeer goed doordacht genomen moet worden. Een derde mogelijkheid voor win-win lijkt aanwezig bij de mosselzaadvisserij door een bepaalde manier van mosselzaadmanagement. De komende jaren zal worden getracht hier invulling aan te geven. Het kabinet heeft besloten om vooralsnog de bestaande gesloten gebieden in stand te houden en eventuele invoering van win-win situaties, gebaseerd op uitruil van gebieden, te koppelen aan een herziening van het schelpdiervisserijbeleid in 2003. Daartegenover is het kabinet wel bereid om te bezien of het eerder genoemde mosselzaadmanagement nog voor 2003 ingevoerd kan worden. BESLUIT VASTE VISTUIGEN Ten aanzien van het gebruik van vaste vistuigen in de Nederlandse kustwateren heeft in 2000 een evaluatie plaatsgevonden. In pkb deel 1 van de Derde Nota Waddenzee heeft het kabinet aangekondigd dat op basis van deze evaluatie in pkb deel 3 beleid wordt geformuleerd voor deze vorm van visserij. Op basis van de genoemde evaluatie en vooruitlopend op de algehele evaluatie in 2003 van de kustvisserij voor alle Nederlandse kustwateren, is het kabinet van mening dat: • ter bevordering van een duurzame visserij met vaste vistuigen de visserij-
120
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
mogelijkheden voor de “traditionele” beroepsmatige vissers verbeterd dienen te worden; • de nadelige effecten van het staand want, in de vorm van ongewenste bijvangst van vooral vogels, beperkt dienen te worden; • het beleid zich moet richten op het via de vergunningvoorwaarden reguleren van de aard en omvang van de vaste vistuigenvisserij. • Om de visserijmogelijkheden voor de beroepsvissers te verbeteren worden zogenaamde visvakken ingesteld. Het ruimtelijk inpassen van deze visvakken dient te geschieden in de minst kwetsbare gebieden. Tevens zullen de mogelijkheden worden verkend voor een verbreding in de richting van de sector recreatie en toerisme. Het bovengenoemde zal worden uitgewerkt in het Beheersplan Waddenzee.
C) Wijziging van de pkb-tekst In de tekst van pkb deel 3 over visserij heeft het kabinet de volgende zin gewijzigd: “Visserij op andere schelpdiersoorten in de Waddenzee mag niet worden toegestaan MET UITZONDERING VAN HET HANDMATIG RAPEN VAN SCHELPDIEREN VOOR EIGEN GEBRUIK ”. De volgende zin is toegevoegd: “INDIEN DOOR GRENSCORRECTIES OF
UITRUIL VAN ( DELEN VAN ) GESLOTEN GEBIEDEN
MET NIET GESLOTEN GEBIEDEN EVIDENTE WINST VOOR DE NATUUR EN VOOR DE SCHELP DIERSECTOR KAN WORDEN BEREIKT, KAN DIT WORDEN OVERWOGEN .”
De tekst over de besluitvorming in 2003 over de toekomst van de schelpdiervisserij in de Waddenzee is uitgebreid met: “DE MOGELIJKHEDEN VOOR EEN VRIJWILLIGE SANERING VAN DE MECHANISCHE KOKKELVISSERIJ WORDEN DAARBIJ BETROKKEN.” De volgende zinnen zijn geschrapt: ”De garnalenvisserij zal in het sublitorale deel van deze gebieden uitsluitend zijn toegestaan aan garnalenvissers waarvan de schepen zijn voorzien van een black box.” ”De betreffende visserij in het sublitoraal is uitsluitend toegestaan voorzover de schepen zijn voorzien van een black box”(visserij met overige sleepnetten) ”Op basis van artikel 17 van de Natuurbeschermingswet zijn gebieden in de Waddenzee het gehele jaar of een gedeelte daarvan gesloten. Dit geldt ook voor alle visvaartuigen.” De volgende zin is toegevoegd: “OM DE EFFECTEN VAN DE GARNALENVISSERIJ OP DE BODEMFAUNA TE KUNNEN MONITOREN STELT HET KABINET EEN ECOPLOT IN . I N DIT GEBIED ZULLEN BEPAALDE DELEN WEL EN ANDERE DELEN NIET BEVIST MOGEN WORDEN . A NDERE , DE BODEMFAUNA BEÏN VLOEDENDE MENSELIJKE ACTIVITEITEN , ZIJN IN DE GEHELE ECOPLOT NIET TOEGESTAAN .
121
HET
NIET TE BEVISSEN DEEL GAAT TEVENS DIENEN ALS REFERENTIEGEBIED.”
De volgende tekst uit pkb deel 1: “Ten aanzien van het gebruik van vaste vistuigen ……worden geformuleerd” is vervangen door: “DE VISSERIJ MET VASTE VISTUIGEN ZAL WORDEN GEREGULEERD IN DE VORM VAN HET INSTELLEN VAN VISVAKKEN . D E VISSERIJ MET STAAND WANT ZAL WORDEN AFGEBOUWD OM DE VERDRINKING VAN VOGELS IN DEZE NETTEN VERDER TERUG TE DRINGEN.”
3.2.q Militaire activiteiten A) Reacties Relatie met de hoofddoelstelling en de Verklaring van Stade De ruimte die het kabinet wil geven aan militaire activiteiten spoort volgens vele insprekers niet met de hoofddoelstelling voor de waddenzee noch met de internationale afspraken in de Verklaring van Stade. De waddenprovincies constateren dat de beleidsvoorstellen van het kabinet in PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 de militaire activiteiten in het waddengebied niet of nauwelijks reduceren. Ze noemen dit onevenwichtig in vergelijking tot de beleidskeuzen voor verschillende andere activiteiten in het waddengebied en in strijd met de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. De waddengemeenten delen het pleidooi van de provincies voor vermindering van de militaire activiteiten in het waddengebied niet, als dit net zoals bij het ‘gasbesluit’ tot gevolg heeft dat er sprake zal zijn van vermindering van andere activiteiten in het gebied. Verschillende insprekers doen suggesties voor een mogelijke vermindering van de lokale overlast, andere pleiten voor een totale afbouw van de militaire activiteiten in het waddengebied. De Waddenadviesraad adviseert het rijk om het beleid ten aanzien van militaire activiteiten in de Waddenzee te blijven richten op vermindering. Uitbreiding in de zin van intensivering van militair gebruik of van nieuwe activiteiten mag niet worden toegestaan.
Minimum v lieghoogte voor gevechtsv liegt uigen en helikopters Veel insprekers zijn het er niet mee eens dat de minimum vlieghoogte voor gevechtsvliegtuigen en helikopters lager is dan de minimum vlieghoogte voor de burgerluchtvaart.
Verplaatsing Orions van Valkenburg naar Den Helder Veel specifieke reacties richten zich op de mogelijke komst van de ‘Orions’ van marinevliegkamp Valkenburg naar marinevliegkamp De Kooy in Den Helder. Dit leidt volgens de insprekers tot een, voor het waddengebied, onacceptabele toename van de milieubelasting en de onveiligheid. Enkele andere insprekers wijzen juist op het lokale economische belang van militaire activiteiten voor Den Helder.
122
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Vermindering van de totale milieubelasting De Waddenadviesraad wijst er op dat in het Defensie Meerjarenprogramma Milieu uit 1993 is aangekondigd dat de milieubelasting met 25% zou moeten worden verminderd. De Raad heeft begrepen dat de beoogde vermindering nationaal is bereikt, maar vraagt zich af welk percentage specifiek in het waddengebied gehaald is. Het antwoord op deze vraag is van groot belang om het beleid voor de komende jaren te kunnen vaststellen. De Raad meent dat alsnog inzicht moet worden gegeven in de vraag of er de afgelopen jaren sprake is geweest van een vermindering van de milieubelasting door militaire activiteiten.
Concent ratie van bestaande activiteiten De Waddenadviesraad is van mening dat concentratie van bestaande activiteiten, waardoor delen van het waddengebied gevrijwaard worden van militaire activiteiten, dient te worden getoetst aan artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. Dit houdt in dat lidstaten passende maatregelen moeten treffen om te zorgen dat de kwaliteit van een gebied niet verslechtert.
B) Kabinetsstandpunt Relatie met de hoofddoelstelling en de Verklaring van Stade Het kabinet is van mening dat zij in haar beleidskeuzen ten aanzien van de militaire activiteiten in het waddengebied voldoende invulling heeft gegeven aan de afspraken van Stade. Een aantal militaire activiteiten is sinds 1993 reeds beperkt, zoals aangegeven in de nota van toelichting bij pkb deel 1, terwijl sommige militaire activiteiten in de Derde Nota Waddenzee nog verder zijn beperkt. Daarmee is naar de mening van het kabinet een forse inspanning gepleegd om de milieubelasting terug te dringen. Gelet op de maatschappelijke noodzaak van de resterende militaire activiteiten ziet het kabinet geen mogelijkheden verder te gaan in het beperken van deze activiteiten. Wel heeft het kabinet in pkb deel 1 verschillende onderzoeken aangekondigd om de milieubelasting in de Waddenzee te verminderen. Het gaat daarbij om: • draaiing van de schietrichting van het Cavalerieschietkamp (CSK) Vlieland; • wijziging van de aanvliegroute naar de schietrange op de Vliehors; • opheffing van de laagvliegroute voor gevechtsvliegtuigen boven de Waddenzee. De uitkomsten van de onderzoeken en het door het kabinet op basis hiervan voorgestelde beleid worden hierna toegelicht.
Draaiing van de schiet richting CSK Vlieland Op verzoek van het kabinet zijn vier varianten onderzocht om de schietrichting van het CSK te verleggen naar de Noordzee. In de eerste variant blijft het opstelplateau ongeveer op de huidige plaats maar de schietrichting is west. De doelen staan midden op de Vliehors en het onveilig gebied ligt over het meest westelijke deel van de Vliehors en over de Noordzee noord van Texel. De bebouwing van het CSK wordt op de huidige plaats gehandhaafd. In variant 2 staat het opstelplateau
123
iets noordelijk van de huidige plaats, maar is de schietrichting noordwest. De doelen staan op een kunstmatig (schier)eiland in de Noordzee. De onveilige zone ligt over het strand en over de Noordzee. De bebouwing van het CSK wordt op de huidige plaats gehandhaafd. In de derde variant staat het opstelplateau 2 km ten zuidwesten van de huidige plaats. De schietrichting is noord. De doelen staan tot op het strand. De onveilige zone ligt over het strand en over de Noordzee. De bebouwing van het CSK wordt op de huidige plaats gehandhaafd. In variant 4 blijft het opstelplateau iets ten zuiden van de huidige plaats maar is de schietrichting noord, staan de doelen op het strand en ligt de onveilige zone over de Vliehors, de Kroonpolders, het strand en de Noordzee. De bebouwing van het CSK kan niet op de huidige plaats blijven gehandhaafd omdat deze in het onveilige gebied ligt. Het doelengebied ligt op het strand en in de duinen. Bij alle varianten conflicteert de onveilige zone van het CSK met het aanvliegen van de range. Verontreiniging als gevolg van munitieresten blijkt geen rol te spelen. In elke variant neemt de geluidbelasting op het wad als gevolg van het schieten iets af omdat het kogelknalgeluid niet meer op het wad is gericht. Wanneer echter niet enkel op het wad wordt gelet, maar ook op de aangrenzende gebieden, blijkt elke variant een relevante verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie op te leveren. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding één van de beschreven varianten verder in overweging te nemen en heeft besloten de bestaande situatie te continueren.
Wijziging aanv liegrou te schiet range Vliehors Om de milieubelasting als gevolg van de vliegroute te verminderen, is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot wijziging van de aanvliegroute naar de schietrange op de Vliehors. Hierbij is een onderscheid te maken in enerzijds het traject van de gevechtsvliegtuigen tussen de thuisbases en de range op Vlieland, en anderzijds het vliegen van verschillende circuits boven de range tijdens de oefeningen, als de gevechtsvliegtuigen eenmaal daar zijn gearriveerd. Op basis van het onderzoek stelt het kabinet de volgende beleidswijziging voor. Het aanvliegen van de schietrange vanaf de thuisbases Leeuwarden en Twente zal voortaan vanaf het noorden, langs Terschelling en Ameland, gebeuren. Hierdoor wordt de Waddenzee korter overgevlogen dan wanneer, zoals tot nu toe, rechtstreeks op Vlieland wordt gekoerst. De hoogte waarop dit zal gebeuren is minimaal 450 en zal meestal beduidend hoger zijn. Voor wat betreft de vluchten vanaf de thuisbases in Volkel, België en het zuiden van Duitsland is een aangepaste route niet mogelijk zonder tekort te doen aan het oefenprogramma. Wanneer vanuit Volkel, België en het zuiden van Duitsland over zee (‘linksom’) zou worden gevlogen moet eerst over een groot deel van de provincie Noord-Brabant en Zeeland worden gevlogen. Ook moeten de luchtverkeersleidinggebieden van de luchthavens van Rotterdam en met name Schiphol worden gemeden evenals de huidige schietgebieden in de Kop van
124
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Noord-Holland. Deze route legt een dusdanig beslag op de brandstofvoorraad van het vliegtuig dat er te weinig overblijft om de opgedragen oefeningen op de range naar behoren uit te voeren. Bij het vliegen vanaf Volkel via OostNederland (‘rechtsom’) is dit bezwaar in mindere mate aanwezig, maar toch zodanig dat het voorschrijven van deze route bezwaarlijk wordt geacht. Wanneer een opdracht niet (geheel) wordt uitgevoerd dient zij immers opnieuw te worden gedaan. Dit leidt tot extra vluchten op de range die vermeden hadden kunnen worden. Niettemin moet de Waddenzee ook hier volgens het kabinet minimaal op een hoogte van 450 meter worden gekruist, enkele uitzonderingen daargelaten (zie hierna). Eenmaal bij de range aangekomen kan bij het merendeel van de bombardementsvluchten de range zó worden benaderd dat het gevlogen circuit zich geheel boven de Noordzee bevindt. Hierbij wordt dus niet meer over de Waddenzee gevlogen. Voor bombardementsvluchten op en rond de range kan bovendien over het algemeen op beduidend grotere hoogte (5 tot 8 kilometer) worden gevlogen dan tot voorheen (tot minimaal 200 meter), al kunnen weersomstandigheden nopen tot lager vliegen. Dit levert een vermindering van de geluidsbelasting op zowel boven het wad als boven de Noordzee en boven de noordkop van Texel. Het circuit voor het boordgeschut kan niet worden veranderd en blijft gedeeltelijk boven de Waddenzee. Hierbij worden doelen op de Vliehors beschoten met boordgeschut of raketten. In verband met de veiligheid dient de range vanuit het zuiden te worden aangevlogen. Er moet laag worden gevlogen omdat het doel voor de schutter visueel zichtbaar moet zijn. Bovenstaande komt erop neer dat de schietrange beduidend meer dan voorheen via de Noordzee wordt benaderd. De minimumvlieghoogte voor jachtvliegtuigen boven de Waddenzee wordt 450 meter, met twee uitzonderingen: 1) de vliegpatronen waarbij de range wordt benaderd voor oefeningen met het boordgeschut 2) enkele specifieke oefeningen waarbij de range vanuit het zuiden laag over de Waddenzee wordt aangevlogen.
Opheffen militaire laagv liegrou te Op basis van het onderzoek naar het opheffen van het gedeelte van de laagvliegroute boven de Waddenzee ten westen van Schiermonnikoog is besloten de laagvliegroute formeel op te heffen. Dit houdt in dat de minimumvlieghoogte ter plaatse dezelfde wordt als de algemene minimum vlieghoogte voor militaire vliegtuigen boven de Waddenzee.
Minimum v lieghoogte voor gevechtsv liegt uigen en helikopters Het kabinet zal de algemene minimumvlieghoogte voor militaire vliegtuigen boven de Waddenzee verhogen van 300 naar 450 meter. Daarbij gelden twee uitzonderingen in verband met het aanvliegen op de Vliehors (zie hiervoor). Voor helikopters is evenwel een algemene uitzondering op de minimum vlieghoogte noodzakelijk. Helikopters moeten ook onder minder gunstige weer-
125
somstandigheden naar bestemmingen op de waddeneilanden kunnen vliegen. Doordat de bestemmingen op de waddeneilanden niet over faciliteiten voor instrumentlandingen beschikken, dient er op zicht te worden gevlogen. Gelet op de vaak lager dan 450 meter hangende bewolking moet onder die omstandigheden onder deze hoogte worden gevlogen. Defensie zal echter niet zonder noodzaak op lage hoogte over de Waddenzee vliegen. Dat betekent dat ook de helikopters zoveel mogelijk op een hoogte van minimaal 450 meter boven de Waddenzee zullen vliegen mits de omstandigheden dit toelaten. Rond het marinevliegkamp De Kooy zal de operationele noodzaak vaak leiden tot lager vliegen van de helikopters. Vluchten met helikopters vinden plaats vanaf marinevliegkamp De Kooy en vanaf Leeuwarden. Bij helikoptervluchten vanaf marinevliegkamp De Kooy worden Texel en de Waddenzee zoveel mogelijk vermeden. Vanaf Leeuwarden vindt de dagelijkse vlucht naar Vlieland plaats waar de helikopter doorgaans stand-by staat zolang de schietrange open is. Voor het overige worden search and rescue vluchten en medische vluchten vanaf de eilanden naar het vasteland uitgevoerd.
Verplaatsing Orions van Valkenburg naar Den Helder Voor de verplaatsing van het marinevliegkamp Valkenburg naar Den Helder (De Kooy) zal een project-pkb procedure en een milieu-effectrapportage (m.e.r).-procedure worden gevolgd. In deze project-pkb zullen De Kooy en andere potentiële locaties aan een vergelijking worden onderworpen, waarbij zowel economische, maatschappelijke, operationele en bedrijfsvoeringsaspecten aandacht krijgen als ruimtelijke aspecten en milieuaspecten. Het afwegingskader zoals is aangegeven in de Derde Nota Waddenzee zal daarbij worden gevolgd. Wezenlijk daarbij is dat dient te worden nagegaan of er alternatieven voor deze activiteit buiten het waddengebied kunnen worden gevonden. Voordeel van deze werkwijze is dat in één procedure de verhouding van een nieuwe locatie voor het marinevliegkamp met andere van toepassing zijnde pkb’s kan worden geregeld, zoals het Structuurschema Militaire Terreinen en het Structuurschema Groene Ruimte. Dat wil zeggen dat de project-pkb de functie vervult van partiële herziening voor meerdere pkb’s tegelijk. Voordeel van een project-pkb procedure is ook dat alle actoren daarbij goed kunnen worden betrokken en dat het kabinet op deze wijze tot een afgewogen en integraal besluit kan komen. Dat komt de duidelijkheid en de snelheid van besluitvorming ten goede. Het ministerie van Defensie is de initiatiefnemer van deze project-pkb. Het kabinet reageert nu niet inhoudelijk op de ontvangen inspraakreacties over de eventuele verplaatsing van het marinevliegkamp Valkenburg naar De Kooy. Het kabinet benadrukt dat kennis is genomen van de door insprekers naar voren gebrachte externe veiligheidsproblematiek in relatie tot in de regio aanwezige risicovolle opslag en installaties in de omgeving van De Kooy. De inhoud van de inspraakreacties op PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 m.b.t.
126
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
De Kooy zal bij de voorbereidingen van de project-pkb worden meegenomen. Ook in de procedure voor de project-pkb kan overigens worden ingesproken.
Vermindering milieubelasting Het kabinet wijst erop dat de toezegging om de milieubelasting met een kwart te verminderen dateert van 1989 uit een brief van de Staatssecretaris van Defensie aan de Tweede Kamer. Die toezegging geeft een landelijke inspanning aan en niet speciaal voor het waddengebied. In de nota van toelichting van zowel de PKB Waddenzee 1993 als van de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 is aangegeven dat de militaire activiteiten in het waddengebied zowel wat betreft aantal als omvang beduidend zijn afgenomen. Het kabinet wil benadrukken dat daarmee ook de milieubelasting beduidend is afgenomen. Als gevolg van de herstructurering in de negentiger jaren is de krijgsmacht ongeveer gehalveerd. Daarmee is de doelstelling ‘vermindering milieubelasting met 25%’ in feite achterhaald, zoals aan het parlement al in 1993 is meegedeeld. De destijds genoemde vermindering van de milieubelasting met 25% is dan ook al ruimschoots gehaald. Concen t ratie van militaire activiteiten Het kabinet handhaaft de bestaande militaire activiteiten. Deze activiteiten worden van groot maatschappelijk belang geacht en er zijn geen alternatieven beschikbaar. Concentratie van activiteiten wordt door het kabinet daarom niet overwogen. Vermindering van milieubelasting, naast de in deel 1 genoemde reeds geëffectueerde maatregelen, wordt bereikt door het formeel opheffen van de laagvliegroute over de Waddenzee, het verhogen van de minimumvlieghoogte voor militaire vliegtuigen van 300 naar 450 meter en het zo veel mogelijk via de Noordzee aanvliegen van de Vliehors.
C) Wijziging van de pkb-tekst Als gevolg van het gestelde onder ‘bestaand gebruik’ in het begin van hoofdstuk 3 is de tweede zin van de eerste alinea als volgt aangevuld: “De bestaande activiteiten worden van zodanig maatschappelijk belang geacht dat zij in de planperiode op de bestaande locaties worden gehandhaafd en dat een doelmatig functioneren gewaarborgd moet zijn, MET INACHTNEMING VAN HET GESTELDE TEN AANZIEN VAN BESTAAND GEBRUIK IN DE INLEIDING VAN DIT HOOFDSTUK .”
De tweede alinea in de tekst van pkb deel 1: “De mogelijkheden om de milieubelasting in de Waddenzee te verminderen….. zal het kabinet de maatregelen effectueren.”, is in de tekst van pkb deel 3 vervangen door: “OM DE MILIEUBELASTING IN DE WADDENZEE TE VERMINDEREN HEEFT HET KABINET TOT DE VOLGENDE AANPASSINGEN VAN DE BESTAANDE MILITAIRE ACTIVITEITEN BESLO TEN : • HET GEDEELTE VAN DE LAAGVLIEGROUTE VOOR GEVECHTSVLIEGTUIGEN BOVEN DE WADDENZEE WORDT OPGEHEVEN; • DE MINIMUM VLIEGHOOGTE VOOR MILITAIRE VLIEGTUIGEN BOVEN DE WADDENZEE WORDT VERHOOGD VAN 300 METER NAAR 450 METER ; VLUCHTEN MET MILITAIRE
127
HELIKOPTERS EN DE VERSCHILLENDE NADERINGSWIJZEN VAN DE SCHIETRANGE OP DE
•
VLIEHORS
VORMEN HIEROP EEN UITZONDERING ;
HET AANVLIEGEN VAN DE SCHIETRANGE OP DE LIJK PLAATSVINDEN VANAF DE
NOORDZEE
VLIEHORS
ZAL ZO VEEL ALS MOGE -
IN PLAATS VAN OVER DE
WADDENZEE.”
Voorts is de volgende zin toegevoegd: ”HET MARINEVLIEGKAMP VALKENBURG BIJ LEIDEN WORDT IN PRINCIPE VERPLAATST NAAR HET MARINEVLIEGKAMP D E K OOY IN D EN H ELDER . H IERTOE WORDT EEN PRO JECT - PKB - PROCEDURE GEVOLGD , WAARIN OOK ALTERNATIEVE LOCATIES WORDEN ONDERZOCHT EN WORDT HET AFWEGINGSKADER , ZOALS AANGEGEVEN IN DEZE PKB , GEHANTEERD .”
3.2.r Pierenwinning A)
Reacties
De kleinschalige, handmatige pierenwinning staat in veel reacties symbool voor de beperking die insprekers ervaren van het historische, kleinschalige medegebruik van de Waddenzee dat nauwelijks effecten heeft. De pierenwinsector zelf bestrijdt ook de veronderstelde effecten van de mechanische pierenwinning. Sportvissers vragen aandacht voor voldoende aas en stellen dat het kweken en winnen van pieren elders geen alternatief is.
B) Kabinetsstandpunt De effecten van mechanische en handmatige pieren winning Het mechanisch winnen van wadpieren leidt tot aantasting van de bodem en van de flora en fauna ter plaatse. Het winvaartuig trekt een sleuf van 40 cm diepte door de wadbodem en waarna alle uitkomende specie gemengd met water op een lopende band terecht komt en de wadpieren eruit gehaald worden. De overblijvende specie met andere organismen komt weer in de ontstane geul terecht die wordt dichtgeschoven. Het betreft een lokale aantasting aangezien de pierenwinning slechts in enkele vast omschreven, nauw begrensde gebieden in de westelijke Waddenzee plaatsvindt. Indien niet langer langs mechanische weg aan de vraag naar wadpieren kan worden voldaan, dan wordt het zonder goed alternatief aantrekkelijk om met de hand pieren te gaan spitten en deze te verkopen. Het kabinet is van mening dat het vanwege de daardoor veroorzaakte verstoring niet gewenst is dat grote aantallen commerciële ‘handspitters’ het wad opgaan. Indien zich dit voor gaat doen zal hier op grond van de Natuurbeschermingswet tegen opgetreden worden door op minder kwetsbare plaatsen spitvakken aan te wijzen.
Het uitsterfbeleid Vanwege de door de machinale pierenwinning plaatsvindende verstoring heeft het kabinet in deel 1 aangegeven dat de pierenwinvergunningen niet overdraagbaar zijn. Voor de betreffende vier pierenwinbedrijven is dit niet nieuw, omdat dit beleid al in de Aanwijzing Staatsnatuurmonument Waddenzee II (1993) en ook in het vigerende Beheersplan
128
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Waddenzee 1996-2001 is opgenomen. Hierdoor is er in feite sprake van een uitsterfbeleid. Daarbij speelde de verwachting een rol dat het binnen afzienbare tijd mogelijk zou zijn om op commerciële schaal wadpieren te kunnen kweken. Inmiddels is gebleken dat de thans voorziene moeilijkheden bij het kweken van wadpieren dermate groot zijn, dat commerciële kweek niet binnen afzienbare tijd een alternatief zal kunnen bieden. Wel vindt inmiddels commerciële kweek van een andere aassoort, namelijk zagers, plaats en lijkt het gebruik van kunstaas dat is verrijkt met bepaalde geurstoffen perspectief voor een alternatief te gaan bieden. Naar het oordeel van het kabinet zal de sportvisserij zich op termijn op die alternatieven moeten gaan richten.
C) Wijziging van de pkb-tekst Geen wijziging van de pkb-tekst
129
Hoofdstuk 4 Afwegingskader
A) Reacties Meerwaarde nieu w afwegingskader Er is waardering voor de poging van het kabinet om in een overzichtelijk stappenplan inhoud en uitleg te geven aan het afwegingskader en aan de relatie met andere afwegingskaders. Over het algemeen vindt men die poging echter niet voldoende geslaagd en worden er vraagtekens gezet bij de meerwaarde van het afwegingskader. Veel discussie is er over de externe werking van het Waddenzeebeleid en de verhouding daarvan met de vigerende beleidskaders voor de rand van de Waddenzee (zie ook de reacties en het kabinetsstandpunt in paragraaf 5.2 van deze nota van toelichting).
Werkingssfeer afwegingskader Discussie is er ook over de activiteiten die onder het afwegingskader vallen. Natuur- en milieuorganisaties zijn bijvoorbeeld van mening dat ook de bestaande activiteiten in de Waddenzee moeten worden getoetst aan het afwegingskader.
Relatie met andere afwegingskaders Diverse insprekers wijzen er op dat door de inhoudelijke verschillen met de andere relevante afwegingskaders, met name de Habitat- en Vogelrichtlijn, misverstanden kunnen ontstaan die tot juridische procedures aanleiding kunnen geven. Nog belangrijker achten zij het risico op rechtsonzekerheid, doordat onduidelijk is welke regels en afwegingskaders toegepast moeten worden, waardoor de handhaafbaarheid en het draagvlak in het geding komen. Omschrijvingen Over de omschrijving van de begrippen ‘significante gevolgen’, ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ en ‘wezenlijke kenmerken of waarden’ zijn door diverse insprekers kritische opmerkingen gemaakt. De toevoeging van het woord “reële” aan het begrip alternatieven stuit eveneens op kritiek van insprekers.
Afwegingscriteria Ook de uitwerking van de criteria leidt tot vragen, suggesties en wijzigingsvoorstellen. Ten aanzien van de criteria worden met name opmerkingen gemaakt over ‘cumulatieve effecten’ en het ‘voorzorgbeginsel’.
Afwegingsmethodiek Veel insprekers wijzen op de kosten van het uit te voeren onderzoek, die met name voor de kleinere organisaties een probleem kunnen vormen, waardoor rechtsongelijkheid kan ontstaan. Natuur- en milieuorganisaties vinden de voorgestelde methodiek strijdig met die van de Habitatrichtlijn.
130
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Veel commentaar is er op de invulling en de gevolgen van stap 4 ‘mitigeren en compenseren’.
B) Kabinetsstandpunt Doorlichting beschermingsregimes Het in deel
1 opgenomen afwegings-
kader is ontleend aan het in de Nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ opgenomen afwegingskader voor Habitat- en Vogelrichtlijngebieden in Nederland. Genoemde nota werd door het kabinet vastgesteld in juni 2000. Eind 2000 werd Nederland door de Europese Commissie in gebreke gesteld voor wat betreft de implementatie van de Habitat- en Vogelrichtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving. Bij de vaststelling van deel 1 van de pkb heeft het kabinet daarom opdracht gegeven een doorwrochte juridische doorlichting uit te voeren van de beschermingsregimes in het landelijk gebied (inclusief grote wateren en Noordzee). Naar aanleiding hiervan komt het kabinet tot de conclusie dat het in deel 1 opgenomen afwegingskader op een aantal punten nog niet (volledig) spoort met het afwegingskader van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Daarbij gaat het om de volgende punten: • geen uniforme terminologie; • benadering bestaand gebruik; • omschrijving compensatiebeginsel. Dit heeft het kabinet doen besluiten om de gehele tekst uit pkb deel 1 en de daarbij behorende nota van toelichting betreffende het afwegingskader (hoofdstuk 4) te vervangen door de in dit deel 3 opgenomen tekst. Het kabinet volstaat, voor wat betreft de inhoud van het door het bevoegd gezag te hanteren afwegingskader, met een verwijzing naar de nu vigerende Natuurbeschermingswet en het Europeesrechtelijke afwegingskader van de Habitatrichtlijn. Na inwerkingtreding van de herziene Natuurbeschermingswet geldt het afwegingskader zoals daarin neergelegd. Voorzover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal door het bevoegd gezag eenzelfde afweging moeten worden verricht ten aanzien van de, in paragraaf 4.1 opgenomen landschappelijke kwaliteiten. Voor wat betreft de in de bodem aanwezige archeologische waarden is het beschermingsregime van de Monumentenwet van toepassing. Zodra de gewijzigde Natuurbeschermingswet van kracht is zal het kabinet een brochure uitbrengen waarmee een ieder duidelijkheid wordt geboden over de wijze waarop de afweging plaats dient te vinden.
Gevolgen wijziging Nat uurbeschermingswet 1998 Naar aanleiding van de ingebrekestelling heeft het kabinet een wetsvoorstel voorbereid, dat ten doel heeft om een wettelijke regeling in de Natuurbeschermingswet 1998 op te nemen ter implementatie van de verplichtingen voortvloeiende uit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Na vaststelling daarvan door de Tweede en Eerste Kamer vormt de Natuurbeschermingswet het wettelijk kader waaraan plannen, projecten of handelingen met mogelijke gevolgen voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken getoetst dienen te worden, teneinde te bepa-
131
len of deze plannen, projecten of handelingen zijn toegestaan in het licht van de hoofddoelstelling van deze pkb. De Natuurbeschermingswet beschermt naast de waarden en kenmerken op grond waarvan de Waddenzee zich kwalificeert voor de Habitat- en Vogelrichtlijn ook de waarden en kenmerken genoemd in de aanwijzing van de Waddenzee als Staatsnatuurmonument. Daarbij gaat het met name om het natuurschoon.
Te beschermen en te behouden waarden en kenmerken De Waddenzee is aangewezen als Speciale Beschermings Zone onder de EU-Vogelrichtlijn. Dit betekent dat het gebied zich kwalificeert op grond van een aantal internationaal van belang zijnde vogelsoorten. In bijlage A bij deze nota van toelichting zijn de voor de Waddenzee relevante soorten vermeld. De Waddenzee, voorzover niet dieper dan -5 meter NAP, is tevens aangemeld als gebied van communautair belang onder de EU-Habitatrichtlijn. De aanmelding heeft plaatsgevonden op grond van aanwezige waarden en kenmerken. Samengevat zijn dit: • Kusthabitats en halofytenvegetaties; het betreft een aantal habitattypen vallend onder de mariene wateren en getijdengebieden en kweldertypen vallend onder de atlantische en continentale kwelders en schorren. • Kust- en landduinen. Het betreft een drietal habitattypen behorende tot de kustduinen. Behalve vogels en zoogdieren op grond waarvan het gebied zich kwalificeert voor genoemde richtlijnen worden er in de aanmelding ook nog een aantal planten, amfibieën en insecten genoemd, die op de kwelders of in de duinen leven. Een uitgebreide beschrijving van deze habitattypen en -soorten is eveneens opgenomen in de bijlage van deze toelichting. Daarnaast geven ook de nationale beleidskaders uitgebreidere omschrijvingen en definities van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee. Zo is de Waddenzee aangewezen als Staatsnatuurmonument “Waddenzee” (18 mei 1981 respectievelijk 17 november 1993). In de toelichting bij de aanwijzing staat de natuurwetenschappelijke betekenis en het te beschermen natuurschoon van de Waddenzee omschreven voor wat betreft geomorfologie en hydrografie, het water, de onderwaterbodems, de wadplaten, kwelders en zandplaten en het natuurschoon. In de Derde Nota Waddenzee worden daar voorts aan toegevoegd landschappelijke kwaliteiten en archeologische waarden. HET AFWEGINGSKADER Voor de beoordeling van plannen, projecten of handelingen zijn, op basis van het nu nog in procedure zijnde voorstel voor wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998, de volgende punten in het bijzonder van belang: • plannen, projecten of handelingen, die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de, op grond van deze pkb, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, behoudens afweging;
132
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
•
•
•
voor plannen, projecten of handelingen die niet in verband staan met of noodzakelijk zijn voor de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken, en die afzonderlijk of gecombineerd significante gevolgen kunnen hebben, wordt een passende beoordeling van de gevolgen gemaakt alvorens daarover te besluiten; het bevoegd gezag dient de toelaatbaarheid van plannen, projecten of handelingen met significante gevolgen te toetsen aan de vigerende nationale en Europeesrechtelijke afwegingskaders. hierbij zijn met name bedoeld de Natuurbeschermingswet en de Habitat- en Vogelrichtlijn; plannen, projecten of handelingen die geen significante gevolgen hebben, kunnen in beginsel worden toegestaan op basis van de gebruikelijke, reguliere belangenafweging tussen het met het plan, project of handeling gemoeide belang en de schade die daardoor optreedt.
Ter toelichting op bovenstaande het volgende:
Cumulatieve effecten Rekening gehouden moet worden met de cumulatieve effecten van verschillende plannen, projecten of handelingen op de waarden en kenmerken van de Waddenzee. Bij de beoordeling of voor plannen, projecten of handelingen een vergunning kan worden verleend dienen steeds de gevolgen van andere plannen, projecten of handelingen te worden betrokken. Een dergelijke beoordeling is veelal kwalitatief van aard, maar dient zo mogelijk gekwantificeerd te worden. De totaalbeoordeling leidt tot een prognose van de cumulatieve gevolgen van de voorgestelde en andere plannen, projecten of handelingen, welke in de afweging wordt gebruikt om te bepalen of er al dan niet sprake is van aantasting van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken. Voorzorgbeginsel In artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn is uitwerking gegeven aan het voorzorgbeginsel. Volgens deze bepaling geven de nationale instanties slechts toestemming voor een plan, project of handeling nadat zij zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet aangetast zullen worden. Zijn zij er niet van overtuigd dat een plan, project of handeling geen significante gevolgen zal hebben, dan dient het beoordelingskader van artikel 6 leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn doorlopen te worden. Dit houdt in dat bij ontstentenis van alternatieven (translocatiebeginsel) het betreffende plan, project of handeling slechts tot uitvoering kan komen om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Artikel 6 lid 3 legt de beoordeling of er zekerheid bestaat dat aantasting achterwege zal blijven in handen van het bevoegd gezag.
Compensatie Op basis van artikel 6 van de Habitatrichtlijn neemt een lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. Dit betekent niet dat compensatie in alle
133
gevallen volledig hoeft te zijn, mits de samenhang maar gewaarborgd blijft. Of dit het geval is zal per situatie moeten worden bekeken. Wanneer de samenhang wel in gevaar komt en fysieke compensatie niet mogelijk is, kan dit niet worden opgelost met financiële compensatie, waarmee (bijvoorbeeld) andersoortige natuurontwikkelingsprojecten in de regio kunnen worden uitgevoerd. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit betekenen dat de ingreep niet mag plaatsvinden.
8 n n e e e a-
Voor de bescherming van de in de bodem aanwezige archeologische waarden geldt een eigen afwegingsregime. Het beginsel van behoud en bescherming van archeologische waarden is conform het Verdrag van Malta. De huidige Monumentenwet 1988 kent daartoe reeds een juridisch instrument, namelijk het verbod om zonder vergunning van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een beschermd monument aan te tasten, alsmede het verbod om zonder vergunning opgravingen te verrichten. Nadat de wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met het Verdrag van Malta zal zijn doorgevoerd komen daar volgens het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel nog twee rechtsfiguren bij. In de eerste plaats kunnen provincies dan archeologische attentiegebieden aanwijzen. Deze aanwijzing strekt er toe gemeenten te verplichten het archeologische belang te laten meewegen bij besluiten inzake voorgenomen bodemverstorende activiteiten. Voor grote (dat wil zeggen m.e.r.-plichtige) projecten gaat een ander regime gelden, dat volledig aansluit bij de MER op grond van de Wet Milieubeheer. Dat regime leidt ertoe dat er door de initiatiefnemer zo nodig archeologische inpassingsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook is het mogelijk dat het project of de activiteit geen doorgang kan vinden in verband met het belang van behoud van de archeologische waarden.
et
C) Wijziging van de pkb-tekst De tekst uit pkb deel 1 is grotendeels gewijzigd, waarna de tekst als volgt luidt:
al ht n
4.1 Te beschermen en te behouden waarden en kenmerken DE
OP GROND VAN DEZE PKB TE BESCHERMEN EN TE BEHOUDEN WAARDEN EN KEN -
MERKEN VLOEIEN DIRECT VOORT UIT DE HOOFDDOELSTELLING VAN DEZE PKB .
DEELS HABITAT-
NEDERLAND OP GROND VAN DE VOGELRICHTLIJN MOET BESCHERMEN EN BEHOUDEN. DEELS BETREFT HET WAARDEN EN KENMERKEN DIE HET KABINET VAN DERMATE GROOT BELANG ACHT DAT DEZE EVEN EENS BESCHERMD EN BEHOUDEN DIENEN TE BLIJVEN .
BETREFT HET WAARDEN EN KENMERKEN DIE EN
et d
ONDER
TE BESCHERMEN EN TE BEHOUDEN WAARDEN EN KENMERKEN WORDEN IN DEZE
PKB VERSTAAN :
NATUURLIJKE WAARDEN EN KENMERKEN: • waterbewegingen en de daarmee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen;
134
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
• • • • •
natuurlijk bodemreliëf; kwaliteit van water, bodem en lucht; biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren; gebiedsspecifieke planten- en diersoorten; fourageer-, broed- en rustgebieden van vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis.
ANDERE WAARDEN EN KENMERKEN: • landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid; • in de bodem aanwezige archeologische waarden en kenmerken.
4.2 Afwegingskader DOOR MIDDEL VAN WIJZIGING VAN DE NATUURBESCHERMINGSWET 1998 ZAL HET EUROPEESRECHTELIJKE AFWEGINGSKADER UIT DE HABITATRICHTLIJN WORDEN GEÏMPLEMENTEERD . IN AFWACHTING VAN INWERKINGTREDING VAN DE HERZIENE NATUURBESCHERMINGSWET VOLSTAAT HET KABINET IN DEZE PKB, VOOR WAT BETREFT DE INHOUD VAN HET DOOR HET BEVOEGD GEZAG TE HANTEREN AFWEGINGSKADER , MET EEN VERWIJZING NAAR DE NU VIGERENDE N ATUURBESCHERMINGSWET EN HET EUROPEESRECHTELIJKE AFWEGINGSKADER VAN DE HABITATRICHTLIJN. NA INWERKINGTREDING VAN DE HERZIENE NATUURBESCHERMINGSWET GELDT HET AFWEGINGSKADER ZOALS DAARIN NEERGELEGD . VOORZOVER WETTELIJKE REGELINGEN ZICH ER NIET TEGEN VERZETTEN, ZAL DOOR HET BEVOEGD GEZAG EENZELFDE AFWEGING MOETEN WORDEN VERRICHT TEN AANZIEN VAN DE IN PARAGRAAF
4.1 BEDOELDE LANDSCHAPPELIJKE KWALITEITEN. VOOR WAT BETREFT
DE IN DE BODEM AANWEZIGE ARCHEOLOGISCHE WAARDEN IS HET BESCHERMINGSREGIME VAN DE
ZODRA
MONUMENTENWET
DE GEWIJZIGDE
VAN TOEPASSING .
NATUURBESCHERMINGSWET
VAN KRACHT IS ZAL HET KABINET
EEN BROCHURE UITBRENGEN WAARMEE EEN IEDER DUIDELIJKHEID WORDT GEBODEN OVER DE WIJZE WAAROP DE AFWEGING PLAATS DIENT TE VINDEN . WORDT OPGENOMEN IN HET
DE
BROCHURE
BEHEERSPLAN WADDENZEE.
DE BEOORDELING VAN DE TOELAATBAARHEID VAN PLANNEN, PROJECTEN OF HANDELINGEN DIENT DOOR DE VERSCHILLENDE BEVOEGDE GEZAGSORGANEN OP EENZELFDE WIJZE TE GEBEUREN .
PROVINCIES EN GEMEENTEN IN HET WADDENGEBIED DIENEN DAAROM DE
AFWEGING OP DEZELFDE WIJZE TE VERRICHTEN ALS IN DEZE PARAGRAAF IS AANGEGE VEN EN DIT TEVENS TE LATEN DOORWERKEN IN HUN STREEK - EN BESTEMMINGSPLANNEN VOOR ZOVER VAN BELANG VOOR DE
WADDENZEE.
Indien er meerdere overheden als bevoegd gezag bij de besluitvorming zijn betrokken, dan acht het kabinet coördinatie van de besluitvorming en harmonisatie van procedures WENSELIJK.
135
Hoofdstuk 5
Doorwerking en evaluatie van het Waddenzeebeleid
5.1 Doorwerking van beleid A) Reacties Doorwerking naar provincies en gemeenten Provincies en gemeenten vinden dat de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 onvoldoende rekening houdt met vigerend provinciaal en gemeentelijk beleid voor het gebied grenzend aan de Waddenzee. De provincies en de gemeenten vinden dat de centrale overheid in de Derde Nota Waddenzee alleen de beleidskaders moet bepalen, en dat de provincies en gemeenten deze kaders moeten vertalen in concreet beleid. Natuur- en milieuorganisaties willen juist van het kabinet meer waarborgen voor een goede doorwerking naar het provinciale en gemeentelijke beleid. De Waddenadviesraad is van mening dat de binding van de andere overheden aan het pkb-beleid erg vrijblijvend is geformuleerd in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1. Het is volgens de Raad van essentieel belang dat het rijksbeleid zoals dat in de pkb ten aanzien van de Waddenzee wordt geformuleerd, zijn doorwerking vindt in provinciale en gemeentelijke plannen, maar ook in andere sectorale beleidsplannen. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal daarin volgens de Raad een actieve rol moeten hebben.
Handhaving Opgemerkt wordt dat een goede handhaving door de bevoegde gezagsorganen van het in de Derde Nota Waddenzee verwoorde beleid een essentiële voorwaarde is voor het welslagen van het Waddenzeebeleid. Er worden meer waarborgen gevraagd voor de handhaving van het pkb-beleid.
Voorlichting en educatie De meeste reacties over de doorwerking van het beleid richten zich op draagvlak en voorlichting. Beide worden gemist in de pkb-tekst maar zijn volgens vele insprekers voorwaarden voor een succesvolle doorwerking van het beleid. De Waddenadviesraad adviseert om in de Derde Nota Waddenzee ook een paragraaf op te nemen over de verantwoordelijkheid die het rijk heeft voor een gecoördineerde voorlichting en educatie met betrekking tot het Waddenzeebeleid, alsmede voor het scheppen van (financiële) randvoorwaarden waarmee particuliere organisaties voorlichting en educatie in het gebied kunnen verzorgen. Hoofddoelen van beleid moeten volgens de Raad (conform de PKB Waddenzee 1993) blijven: • verbreding van het maatschappelijk draagvlak voor het vastgestelde beleid; • afstemming richting specifieke doelgroepen (bewoners en gebruikers van het gebied).
136
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
Ontsluiting van kennis en onderzoeksresultaten De Waddenadviesraad vraagt het kabinet om de gebundelde kennis over het gebied beter beschikbaar te maken voor een breed publiek.
Schadeloosstelling Verschillende insprekers uit met name de visserij-, de recreatie-, de pierenwin- en de land- en tuinbouwsector geven aan dat zij mogelijk financiële schade zullen leiden als gevolg van het pkb-beleid. Zij vragen het kabinet om schadeloosstelling en vinden het onduidelijk hoe dit in de pkb is geregeld.
B) Kabinetsstandpunt Doorwer king naa r provincies en gemeen t en Het Interprovinciaal Beleidsplan Waddenzee (IBW) van de gezamenlijke Waddenprovincies heeft de status van streekplan. De Waddenprovincies zijn voornemens het IBW te herzien. In die herziening zal de doorwerking van de Derde Nota Waddenzee zijn beslag krijgen. Het kabinet gaat er van uit dat in navolging daarvan ook de bestemmingsplannen die relevant zijn voor het in de Derde Nota Waddenzee geformuleerde beleid door de gemeenten zo spoedig mogelijk worden herzien.
Handhaving Het kabinet deelt de mening van de insprekers dat een goede handhaving door de bevoegde gezagsorganen van het in de Derde Nota Waddenzee verwoorde beleid een essentiële voorwaarde is voor het welslagen van het Waddenzeebeleid. Het kabinet heeft daarom in de tekst van de pkb het belang hiervan onderstreept en tevens opgenomen dat het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW) zal zorgdragen voor een gecoördineerde handhaving door de bevoegde gezagsorganen.
Voorlichting, educatie en communicatie De vele reacties op de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 over het ontbreken van een paragraaf over voorlichting en educatie hebben het kabinet er van overtuigd dat aandacht daarvoor in de pkb alsnog dient plaats te vinden en niet volstaan kan worden met doorverwijzing naar het Kaderplan Communicatie Overheden Waddenzee. In het waddengebied houden overheden en particuliere natuurbeschermingsorganisaties zich bezig met voorlichting en educatie voor bewoners en bezoekers van het gebied. Middels voorlichting en educatie worden de jaarlijks vele bezoekers van het gebied op die manier bereikt. Het kabinet acht voorlichting en educatie belangrijke instrumenten ter realisering van het Waddenzeebeleid. In het Kaderplan Communicatie Overheden Waddenzee (KCOW, 1997) hebben de waddenoverheden aangegeven op welke wijze zij de communicatie met de beleidsomgeving gestalte zullen geven. De doelstelling van het Kaderplan luidt: “De bij de Waddenzee betrokken overheden communiceren volgens de in het plan beschreven professionele en op de verwachtingen van de omgeving afgestemde handelwijze”. In 2002 wordt het Kaderplan Communicatie Overheden geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. In deze evaluatie zal worden
137
nagegaan of naar de mening van de relevante partijen in het gebied de overheidscommunicatie is verbeterd en welke knelpunten er nog resteren. Op grond van deze evaluatie zal worden besloten of het Kaderplan Communicatie Overheden Waddenzee kan worden gehandhaafd, dan wel zou moeten worden geactualiseerd. De overheidscommunicatie in het waddengebied is primair gericht op verbreding van het maatschappelijk draagvlak voor het vastgestelde beleid en op verduidelijking ervan. Bij de uitvoering van educatieve activiteiten is de rol van het rijk voorwaardenscheppend. De overheid benut bij de beleidscommunicatie en overheidsvoorlichting de natuur- en milieuorganisaties en bezoekerscentra zo goed mogelijk. Het rijk draagt echter niet structureel bij in de exploitatie van natuur- en milieuorganisaties of bezoekerscentra. Op projectbasis zijn financiële bijdragen mogelijk op grond van het kaderplan Natuur- en Milieueducatie 21ste eeuw (NME21). Dit is een rijksnota waarin het beleid is aangegeven met betrekking tot de natuur- en milieueducatie en de rol die rijk en provincies daarbij willen spelen. Met het kaderplan streeft de overheid onder meer naar een inhoudelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering. In het beleidskader is aangegeven dat het rijk, behoudens de verantwoordelijkheid voor het onderwijs, zich wat het NME21 betreft beperkt tot zaken die het lokale, regionale en provinciale te boven gaan, zoals inhoudelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering.
Ontsluiting kennis en onderzoeksresultaten InterWad is een initiatief waar de ministeries van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken en Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan deelnemen. Met InterWad biedt de overheid gratis alle beschikbare kennis en informatie over het waddengebied aan. Interwad biedt tevens mogelijkheden voor de verspreiding van wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Bezien wordt in hoeverre InterWad een functie zou kunnen vervullen als Centaal Informatie- en Aanspreekpunt in het kader van de overheidsvoorlichting over het Waddengebied.
Schadeloosstelling De Derde Nota Waddenzee verwoordt het rijksbeleid voor de Waddenzee en is bindend voor de rijksoverheid, maar niet direct bindend voor de burgers. Op basis van de Derde Nota Waddenzee kan de burger dus geen schade claimen. De mogelijkheid om eventuele schade geheel of gedeeltelijk te claimen bestaat bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vergunningen. Daarin wordt het in deze pkb geformuleerde beleid namelijk geconcretiseerd in voor burgers bindende voorschriften.
138
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
C) Wijziging van de pkb-tekst De volgende zinnen zijn toegevoegd: “HET KABINET ACHT EEN GOEDE HANDHAVING
DOOR DE BEVOEGDE GEZAGSORGANEN
VAN HET IN DEZE PKB VERWOORDE BELEID EEN ESSENTIËLE VOORWAARDE VOOR HET WELSLAGEN VAN HET
WADDENGEBIED “HET
ZAL
WADDENZEEBELEID. HET REGIONAAL COÖRDINATIECOLLEGE ZORGDRAGEN VOOR EEN GECOÖRDINEERDE HANDHAVING .”
KABINET ACHT VOORLICHTING EN EDUCATIE EEN BELANGRIJKE VOORWAARDE
VOOR REALISERING VAN HET
WADDENZEEBELEID. DE
OVERHEIDSVOORLICHTING IN
HET WADDENGEBIED IS PRIMAIR GERICHT OP VERBREDING VAN HET MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK VOOR HET VASTGESTELDE BELEID EN OP VERDUIDELIJKING ERVAN .
TEN DE OVERDE NATUUR -
AANZIEN VAN EDUCATIE IS DE ROL VAN HET RIJK VOORWAARDENSCHEPPEND . HEID BENUT BIJ DE BELEIDSCOMMUNICATIE EN OVERHEIDSVOORLICHTING EN MILIEUORGANISATIES EN BEZOEKERSCENTRA ZO GOED MOGELIJK . ECHTER NIET STRUCTUREEL BIJ IN DE EXPLOITATIE VAN NATUUR - EN
HET RIJK DRAAGT MILIEUORGANISA -
TIES OF BEZOEKERSCENTRA .”
“WAAR
RELEVANT ZAL DE AANWIJZING
DEN AANGEPAST AAN HET IN DEZE PKB
STAATSNATUURMONUMENT WADDENZEE GEFORMULEERDE BELEID .”
WOR -
5.2 Externe werking A) Reacties Ex terne werking van de Derde Nota Waddenzee in relatie tot de Nat uurbeschermingswet en de Habitat richt lijn Verschillende insprekers zijn van mening dat de externe werking niet thuis hoort in de pkb. Zij geven aan dat dit al is geregeld in de Natuurbeschermingswet en de Habitatrichtlijn. Enkele organisaties vragen om de relatie, ofwel de ‘rangorde’, aan te geven tussen de plangrensoverschrijdende uitspraken van de Derde Nota Waddenzee en het pkb-beleid buiten de plangrenzen (SGR). De Waddenadviesraad constateert op basis van de reacties dat er onduidelijkheid is over de externe werking. De Raad adviseert om via een uitgewerkt ontwikkelingsperspectief meer duidelijkheid richting bewoners en gebruikers van het (aangrenzende) gebied te verschaffen over de inhoud van de externe werking. Anderen geven aan dat de indicatieve lijst met activiteiten waarvoor de externe werking relevant is, onduidelijkheid laat bestaan over lokale ontwikkelingsmogelijkheden. Het Productschap Vis maakt heeft behoefte aan afstemming van de Derde Nota Waddenzee met het beleid voor grootschalige activiteiten buiten de Waddenzee. Het Productschap maakt zich ernstig zorgen over de invloed van deze activiteiten, zoals een Tweede Maasvlakte, op de Waddenzee. Een instrument dat volgens het Productschap mogelijkheden biedt voor onderlinge afstemming van (grootschalige) activiteiten in de kustzone is het “Integrated Coastal Zone Management”. Ook planologische kernbeslissingen,
139
zoals de Derde Nota Waddenzee en de pkb voor de Tweede Maasvlakte, moeten volgens het Productschap ingaan op de wederzijdse beïnvloeding van de activiteiten die in de pkb’s worden geregeld. De indruk van het Productschap Vis is dat er op dit punt sprake is van een ongecoördineerde aanpak. De groeiende wens wordt geuit naar een geïntegreerde aanpak. Ook de Waddenadviesraad vraagt om een betere afstemming tussen het Noordzeebeleid en het Waddenzeebeleid. De Raad wijst er op dat de Waddenzee en de Noordzee samen eigenlijk één watersysteem vormen en dat dus bij het stappenplan uit het afwegingskader voor nieuwe activiteiten in de Noordzee ook de gevolgen voor de Waddenzee in ogenschouw genomen zouden moeten worden.
Concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang buiten het pkb-gebied Gemeenten, provincies en het bedrijfsleven noemen het ten principale onjuist dat in de Derde Nota Waddenzee concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang van toepassing worden verklaard buiten het pkb-gebied.
Vigerend beleid en functies in het gebied in de nabijheid van de Waddenzee Gemeenten en provincies stellen dat de pkb te weinig rekening houdt met de functies en de sociaal-economische belangen van het gebied waarop deze uitspraken betrekking hebben. De lagere overheden vinden dat hen de mogelijkheid wordt ontnomen om in regionale en lokale situaties in te spelen op specifieke eisen en omstandigheden en rekening te houden met de mening van de burgers in de regio. De Waddenadviesraad adviseert om via een uitgewerkt ontwikkelingsperspectief meer duidelijkheid richting bewoners en gebruikers van het (aangrenzende) gebied te verschaffen over de inhoud van de externe werking.
Ex terne werking en de jacht In een aantal reacties is aan het kabinet gevraagd wat de relevantie is van het opnemen van de ‘jacht’ op de lijst van activiteiten waarvoor de externe werking relevant is.
B) Kabinetsstandpunt Ex terne werking van de Derde Nota Waddenzee in relatie tot de Nat uurbeschermingswet en de Habitat- en Vogelricht lijn De Habitaten Vogelrichtlijn kennen externe werking. Plannen, projecten of handelingen die plaats vinden buiten het Habitat- of Vogelrichtlijngebied en de op grond van die richtlijnen te beschermen en te behouden waarden en kenmerken kunnen aantasten, vallen onder de externe werking. De richtlijnen limiteren die plannen, projecten of handelingen niet, noch naar aard, noch naar afstand tot het te beschermen gebied. Ook de Natuurbeschermingswet 1998 kent externe werking voor wat betreft de bescherming van de in de aanwijzing vermelde waarden en kenmerken. Het in de Derde Nota Waddenzee geformuleerde beleid heeft ook betrekking op ontwikkelingen buiten het pkb-gebied, voor zover deze van directe beteke-
140
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
nis zijn voor het pkb-gebied zelf. Het kabinet heeft de externe werking als volgt geformuleerd: Plannen, projecten of handelingen buiten het pkb-gebied, die de, op grond van deze pkb, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee kunnen aantasten, dienen aan de hoofddoelstelling van deze pkb te worden getoetst. De wijze van toetsing vindt plaats conform het gestelde in hoofdstuk 4. Over de relatie tussen het waddengebied en externe werking het volgende. Er bestaat een relatie tussen het Waddenzeebeleid en plannen, projecten of handelingen die buiten het pkb-gebied plaatsvinden. Zoals hiervoor aangegeven hanteert het kabinet voor de externe werking geen afstandscriterium. De afstand waarop betreffend plan, project of handeling invloed kan hebben op de waarden en kenmerken van de Waddenzee is afhankelijk van de invloedssfeer van dat plan, project of die handeling. Wel ligt het voor de hand dat de externe werking vooral van belang zal zijn voor het gebied in de nabijheid van het pkbgebied. Daarom is in de pkb ook aangegeven dat de externe werking vooral van belang zal zijn voor het waddengebied. Hiermee is echter niet gezegd dat de externe werking zich uitsluitend tot het waddengebied uitstrekt. Ook verder weg gelegen plannen, projecten of handelingen kunnen van invloed zijn op de Waddenzee, zoals de aanleg van een Tweede Maasvlakte of een eiland in de Noordzee. Om enige richting te geven aan de externe werking, geeft het kabinet in de indicatieve lijst in de pkb aan om welke plannen, projecten of handelingen het onder meer kan gaan. Door met een indicatieve lijst te werken wordt niet het risico gelopen dat de lijst niet compleet is.
Concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang buiten het pkb-gebied In paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting licht het kabinet zijn standpunt over het gebruik van concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang voor plannen, projecten of handelingen buiten het pkb-gebied toe.
Vigerend beleid en functies in het gebied in de nabijheid van de Waddenzee In paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting kondigt het kabinet aan dat zij de provincies en gemeenten uitnodigt om samen met het kabinet en in overleg met belangenorganisaties een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief op te stellen voor de bevolking en de economische activiteiten in het waddengebied. Uit het binnen de randvoorwaarden van deze pkb op te stellen perspectief zal blijken waar de kansen en ontwikkelingsmogelijkheden op sociaal-economisch terrein voor het gebied zijn gelegen. Tegen deze achtergrond is de zin in paragraaf 5.2 van de pkb over een eventuele uitbreiding van de indicatieve lijst geschrapt. Overigens is het kabinet van mening dat de hoofdfuncties van de gebieden in de nabijheid van de Waddenzee in principe kunnen voortbestaan. Vanwege de externe werking van deze pkb mogen deze functies evenwel niet leiden tot aantasting van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee.
141
EXTERNE WERKING EN DE JACHT Het kabinet merkt op dat de jacht in het pkbgebied op grond van de Flora- en Faunawet in beginsel niet is toegestaan. Uit het oogpunt van natuurbelang kan hiervan incidenteel worden afgeweken. De jacht door middel van een eendenkooi tast de waarden en kenmerken van de Waddenzee niet aan en is derhalve toegestaan. Indien de uitoefening van jacht met het geweer plaatsvindt buiten het pkb-gebied maar in de nabijheid van bijvoorbeeld een hoogwatervluchtplaats voor vogels in het pkb-gebied, dan is naar het oordeel van het kabinet sprake van externe werking omdat één van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee kan worden aangetast.
C) Wijziging van de pkb-tekst Het begrip activiteiten is gewijzigd in “PLANNEN,
PROJECTEN OF HANDELINGEN ”.
De passage over de beoordeling van activiteiten in het kader van de externe werking is vervangen door de volgende zin: “PLANNEN, PROJECTEN OF HANDELINGEN buiten het pkb-gebied, DIE SCHADELIJKE EFFECTEN KUNNEN HEBBEN VOOR DE , OP GROND VAN DEZE PKB , TE BESCHERMEN EN TE BEHOUDEN WAARDEN EN KENMERKEN VAN DE W ADDENZEE , dienen aan de hoofddoelstelling van deze pkb te worden getoetst. DE WIJZE VAN TOETSING VINDT PLAATS DOOR TOEPASSING VAN HET AFWEGINGSKADER ZOALS AANGEGEVEN IN HOOFD STUK 4.” In de, in de pkb, opgenomen indicatieve lijst zijn de volgende wijzigingen aangebracht: • in de Waddenzee geluidhinder opleverende activiteiten door voorgenomen BEDRIJFS vestiging, defensieactiviteiten of andere activiteiten; • aanleg van kabels en buisleidingen IN DE NABIJHEID van het pkb-gebied; • baggerstort IN DE NABIJHEID van het pkb-gebied; • voorgenomen BEDRIJFSvestiging IN DE NABIJHEID van het pkb-gebied die een aantasting van de waterkwaliteit van de Waddenzee betekent; • aantasting van de kenmerkende open horizon door voorgenomen vestiging van windturbines en andere hoge bouwwerken IN DE NABIJHEID van HET PKBGEBIED ; • aanleg van (jacht)havens IN DE NABIJHEID van het pkb-gebied; • winning van ondiepe en diepe delfstoffen IN DE NABIJHEID van HET PKBGEBIED . De zin: “Het kabinet zal bezien of een uitbreiding van deze lijst mogelijk is.” is geschrapt.
142
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
5.3 Monitoring, onderzoek en evaluatie A) Reacties Wetenschappelijke onderbou wing Verschillende insprekers noemen de voorgestelde beleidskeuzen in de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 te weinig wetenschappelijk onderbouwd. Zo worden er vraagtekens gezet bij de veronderstelde effecten van recreatie, visserij en de kleine luchtvaart. Het wel beschikbare onderzoeksmateriaal, zo wordt gesteld, moet beter worden gebruikt voor de afweging van de ruimte voor elk van de activiteiten in het waddengebied. Over de vraag of nog uit te voeren onderzoeken moeten resulteren in (nieuwe) inspraak en besluitvorming verschillen de insprekers van mening.
(Duurzaam) sociaal-economisch ont wikkelingsperspectief De waddenprovincies en de waddengemeenten hebben behoefte aan onderzoek naar het sociaal-economisch perspectief voor de waddenregio. Een dergelijk onderzoek is volgens de provincies en gemeenten in het verleden ook al eens uitgevoerd. Zij verzoeken het kabinet nu om opnieuw aan zo’n onderzoek mee te werken. De Waddenadviesraad adviseert om ten behoeve van het opstellen duurzaam ontwikkelingsperspectief meer sociaal-wetenschappelijk onderzoek te doen dat is toegespitst op het waddengebied. Het gaat daarbij onder ander om onderzoek naar de nog ontbekende basisgegevens voor sociaal-economische ontwikkeling in het waddengebied (zie ook de reacties in paragraaf 2.1 van deze nota van toelichting).
Evaluatieplicht voor alle beleidsmaat regelen De Waddenadviesraad pleit voor een periodieke evaluatie van het gevoerde beleid. In het Quality Status Report en het Jaarboek Waddenzee wordt vooral gekeken naar de ‘toestand van de Waddenzee’ en wordt er niet zozeer een evaluatie van het gevoerde beleid gevoerd. Slechts op een aantal sectorale beleidsterreinen vindt periodiek evaluatie van het beleid plaats. De Raad adviseert het opnemen van een evaluatieplicht voor alle beleidsmaatregelen. De gebundelde kennis over de Waddenzee zou beter voor het publiek beschikbaar moeten worden gemaakt en duidelijk zou moeten worden gemaakt hoe onderzoeksgegevens worden gebruikt bij het nemen van beleidsbeslissingen.
Niet-gebruikswaarden van het waddengebied Onder verwijzing naar zijn gelijktijdige advies aan de minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, adviseert de Raad voorts om onderzoek te doen naar de niet-gebruikswaarden van het waddengebied en de meest geschikte waarderingssystematiek daarvoor. De Raad pleit verder voor een betere afstemming van het onderzoek tussen de verschillende onderzoekscentra.
143
B) Kabinetsstandpunt (Wetenschappelijke) onderbou wing van de pkb Het kabinet erkent het belang van het vergaren van kennis nu en in de toekomst. Wetenschappelijk onderzoek naar de processen die de structuur en dynamiek van het ecosysteem van de Waddenzee bepalen is een belangrijke schakel in het kunnen uitvoeren (en zo nodig aanpassen) van een goed beheer van het waddenecosysteem. Ten behoeve van dit onderzoek wordt het gebruik van schepen, bemonsteringsapparatuur, meetapparatuur, dan wel kleinschalig vistuig en in een enkel geval de opstelling van een tijdelijke waarnemingspost in beginsel toegestaan. Beoordeling van de toelaatbaarheid vindt plaats via de geëigende vergunningenprocedures. Het kabinet is van mening dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de Derde Nota Waddenzee op een juiste manier zijn geïnterpreteerd en ingezet bij de totstandkoming van deze pkb. Wanneer nieuwe inzichten aanleiding geven tot aanpassing van het beleid, kan het kabinet een besluit nemen om de pkb partieel te herzien.
(Duurzaam) Sociaal-economisch ont wikkelingsperspectief Zoals aangekondigd in paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting neemt het kabinet initiatief tot het opstellen van een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief voor het waddengebied. Het kabinet zal dit perspectief opstellen in nauwe samenwerking met de waddenprovincies en –gemeenten en met raadpleging van belangenorganisaties. Bij de opstelling van dit perspectief zal gebruik worden gemaakt van alle relevante gegevens. Indien essentiële basisgegevens daarbij ontbreken, zal het kabinet bezien op welke terreinen nader onderzoek nodig is en dit zo nodig uitvoeren.
Evaluatieplicht voor alle beleidsmaat regelen Het kabinet erkent dat een systematische evaluatie van het beleid gebaat is bij geoperationaliseerde doelstellingen en daarop gebaseerde meetbare en toetsbare indicatoren. In de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 kondigde het kabinet reeds aan dat deze indicatoren in de planperiode zullen worden ontwikkeld (zie ook het kabinetsstandpunt in paragraaf 2.1 van deze nota van toelichting).
Onderzoek naar niet-gebruikswaarden van de Waddenzee Bij nietgebruikswaarden wordt onder meer gedacht aan het belang dat de maatschappij hecht aan het bestaan van de Waddenzee ongeacht het gebruik ervan (bestaanswaarde) en aan de wens om bepaalde natuurlijke waarden te beschermen voor latere generaties (legaatwaarde). Het kabinet zal zich laten informeren over de ervaring die in het buitenland is opgedaan met verschillende methoden voor het bepalen van de niet-gebruikswaarden en met het vervolgens betrekken van deze waarden in het afwegingsproces.
144
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
C) Wijziging van de pkb-tekst De titel van paragraaf 5.3 is veranderd van: ‘Evaluatie van beleid’ in: ‘MONITORING, ONDERZOEK EN EVALUATIE’. De volgende zin is toegevoegd: “PLANNEN,
PROJECTEN OF HANDELINGEN TEN
BEHOEVE VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN MONITORING TEN DIENSTE VAN EEN GOED BEHEER VAN HET WADDENECOSYSTEEM ZIJN IN BEGINSEL TOEGESTAAN .”
145
Hoofdstuk 6 Bestuurlijke organisatie
A) Reacties Decent ralisatie en taken RCW en CCW De waddenprovincies reageren verheugd op de voorgestelde versterking van het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW) en op de verdere decentrale uitvoering van beleid. Zij vrezen evenwel dat het RCW alleen wordt betrokken bij besluitvorming over activiteiten buiten het pkb-gebied en vragen het kabinet daarnaast om de uitvoering van de decentralisatie concreter vorm te geven. De Waddenadviesraad adviseert om gelijkwaardigheid meer als uitgangspunt te nemen voor het functioneren van het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied, omdat het van groot belang is dat de gezamenlijke overheden bij de uitvoering van het beleid betrokken zijn. De Raad vindt de uitwerking van de taken van het Coördinatiecollege Waddengebied (CCW) in de nota van toelichting bij de PKB Derde Nota Waddenzee deel 1 erg beperkt en adviseert om algemene beleidsontwikkelingen ook te agenderen voor het CCW. De Raad adviseert om het voorstel van de Stuurgroep Waddenprovincies om verder te praten over duurzaam bestuur in het waddengebied over te nemen.
Duurzame best uurlijke organisatie Om een einde te maken aan de huidige complexe overleg- en besluitvormingsstructuur pleiten de provincies voor een meer duurzame bestuurlijke organisatie die uitgaat van eenduidigheid, democratie en wortels in de regio. De waddenprovincies en de waddengemeenten hebben in het bestuurlijk overleg met het rijk aangegeven dat de bestuursstructuur binnen het waddengebied een punt van zorg te vinden. Deze is dermate ingewikkeld geworden dat een opschoning van de vlakverdeling volgens provincies en gemeenten gewenst zou zijn. De provincies en gemeenten verwijzen voor dit thema naar de adviezen van de Waddenadviesraad hieromtrent en zouden in navolging van de Waddenadviesraad graag zien dat de regeringsconferentie in Esbjerg wordt aangegrepen om dit probleem te bespreken. Het Productschap Vis vindt dat bewoners en gebruikers deel uit moeten maken van overlegstructuren waarin samen met overheden wordt gewerkt aan een duurzaam beheer en gebruik van het Waddengebied. Dit past volgens het Productschap ook binnen de trilaterale afspraken over participatie van belanghebbenden. Waddenadviesraad Over het feit dat het kabinet heeft besloten dat de Waddenadviesraad als adviesorgaan blijft voortbestaan, wordt door de Waddenadviesraad positief gereageerd.
146
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
B) Kabinetsstandpunt Decent ralisatie en taken RCW en CCW In pkb deel
1 heeft het kabinet de beoogde bestuurlijke organisatie geschetst die voorziet in een goede horizontale en verticale afstemming van het Waddenzeebeleid en de uitvoering daarvan. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor het Regionaal Coördinatiecollege Waddengebied (RCW). Het kabinet is van mening dat alles wat in de regio kan worden geregeld ook in het RCW moet worden afgehandeld. Dit betreft in principe de coördinatie van de uitvoering, het beheer en de handhaving van het Waddenzeebeleid, alsmede de afstemming tussen de bevoegde gezagsorganen van de toetsing van plannen, projecten of handelingen die van invloed kunnen zijn op de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. Het gaat hierbij zowel om plannen, projecten of handelingen in als buiten het pkb-gebied. Het voorzitterschap van het RCW wordt op verzoek van de provincies niet gekoppeld aan de voorzitter van de Stuurgroep Waddenprovincies, maar aan een bestuurder van één van de waddenprovincies.
Voor het CCW kunnen naast de in pkb deel 1 aangegeven onderwerpen ook ontwikkelingen op andere beleidsterreinen die van invloed zijn op de Waddeenzee worden geagendeerd. Naar de mening van het kabinet biedt de geschetste bestuurlijke organisatie, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheden van de partijen, de basis voor het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van het Waddenzeebeleid. De uitwerking van de bestuurlijke organisatie zal in een protocol worden vastgelegd en door het CCW worden vastgesteld.
Duurzame best uurlijke organisatie Het kabinet vindt het van groot belang dat maatschappelijke organisaties, bewoners en gebruikers betrokken worden bij de beleidsontwikkeling en -uitvoering. Dit krijgt op diverse manieren gestalte. De pkb-procedure en de besluitvorming in gemeenteraden, Provinciale Staten en de Tweede Kamer der Staten-Generaal bieden hiervoor de formele structuren. Daarnaast benadrukt het kabinet het belang van goede communicatie over het Waddenzeebeleid en de uitvoering ervan (zie ook paragraaf 5.1 van deze nota van toelichting). Op verzoek van de waddenprovincies zullen gesprekken gevoerd gaan worden tussen rijk, waddenprovincies en -gemeenten over de bestuurlijk organisatie. In die gesprekken zal het meer betrekken van burgers en gebruikers bij de bestuurlijke organisatie worden meegenomen.
Aanpassen van de Wet op de Waddenadviesraad In afwijking van het gestelde in pkb deel 1, zal geen aanpassing van de Wet op de Waddenadviesraad, maar een nieuwe Wet op de Waddenadviesraad worden opgesteld, zodat de Waddenadviesraad na 1 januari 2002 blijft bestaan.
147
C) Wijziging van de pkb-tekst In de eerste alinea van de pkb-tekst is de laatste zin als volgt gewijzigd: “Voorzitter van het RCW is EEN BESTUURDER VAN ÉÉN VAN DE WADDENPROVINCIES” De voorlaatste zin van de tweede alinea is geschrapt en vervangen door een nieuwe zin die is toegevoegd na de hier volgende aangepaste zin: “Het RCW is het overlegplatform voor zaken die betrekking hebben op uitvoering, beheer EN HANDHAVING van het Waddenzeebeleid. DAARONDER VALT ONDER MEER DE AFSTEMMING TUSSEN DE VERSCHILLENDE BEVOEGDE GEZAGSORGANEN VAN DE TOETSING VAN PLANNEN , PROJECTEN OF HANDELINGEN DIE VAN INVLOED KUNNEN ZIJN OP DE HOOFDDOELSTELLING VOOR DE
WADDENZEE. HET
GAAT HIERBIJ ZOWEL OM
PLANNEN , PROJECTEN OF HANDELINGEN IN ALS BUITEN HET PKB - GEBIED .”
In de laatste alinea is de zin over de Waddenadviesraad gewijzigd: “ER ZAL EEN NIEUWE WET OP DE WADDENADVIESRAAD WORDEN OPGESTELD, zodat de Waddenadviesraad vanaf 1 januari 2002 blijft bestaan.”
148
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt
BIJLAGE BESCHERMDE SOORTEN EN HABITATS OP GROND VAN DE VOGEL- EN HABITATRICHTLIJN Habitat richt lijn Aanmeldingen voor de interpretatie van habitattypes vindt men in de “Interpretation Manual of European Union Habitats, version EUR15” zoals goedgekeurd door het Comité opgericht volgens artikel 20 (Habitat Comité) en gepubliceerd door de Europese Commissie. De code komt overeen met de code van Natura 2000. 1. KUSTHABITATS EN HALOFYTENVEGETATIES 11. Mariene wateren en getijdengebieden 1110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken 1130 Estuaria 1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten 13. Atlantische en continentale kwelders en schorren 1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten 1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) 1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia) 2. KUST- EN LANDDUINEN 21. Kustduinen van het kustgebied van de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Oostzee 2110 Embryonale wandelende duinen 2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (“witte duinen”) 2130 Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”) 2140 Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum 2160 Duinen met Hyppophaë rhamnoides 2170 Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicon arenariae) 2180 Beboste duinen van het atlantische, continentale en boreale gebied 2190 Vochtige duinvalleien 3. SOORTEN Zeehond Grijze zeehond Bruinvis Noordse woelmuis Fint Groenknolorchis
149
Vo gelrich t lijn Soorten vogels vermeld in bijlage I van de richtlijn 79/409/EEC. De in deze gebieden genoemde soorten zijn (samengevat) op alfabetische volgorde en met aanduiding b (=broedvogel) en nb (=niet-broedvogel):
aalscholver (b; nb) bergeend (nb) blauwe kiekendief (b) bontbekplevier (b; nb) bonte strandloper (nb) brandgans (nb) bruine kiekendief (b) dodaars (b) drieteenstrandloper (nb) dwergstern (b) eidereend (nb) goudplevier (nb) grauwe gans (nb) grauwe klauwier (b) grote stern (b) grutto (nb) kanoetstrandloper (nb) kleine mantelmeeuw (b) kleine rietgans (nb) kleine zilverreiger (nb) kleine zwaan (nb) kluut (b; nb) kolgans (nb) krombekstrandloper (nb) lepelaar (b; nb)
150
middelste zaagbek (nb) noordse stern (b) paapje (b) porseleinhoen (b) pijlstaart (nb) rietzanger (b) roodborsttapuit (b) rosse grutto (nb) rotgans (nb) scholekster (nb) slechtvalk (nb) slobeend (nb) smient (nb) steenloper (nb) strandplevier (b) tapuit (b) toppereend (nb) tureluur (nb) velduil (b) visdief (b) wintertaling (nb) wulp (nb) zilverplevier (nb) zwarte ruiter (nb) zwarte stern (nb)
nota van toelichting bij kabinetsstandpunt