Den Haag, i g
NOV
Kenmerk: DGB 2013-5559
Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage X
"Z
van 3 oktober 2013, nr. 13/07712, op een beroepschrift van SHMRMMI t e f j _ _ _ _ | betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. Van deze uitspraak is op 8 oktober 2013
P
een afschrift aan de Belastingdienst, l - _ _ B _ _ _ I B P ' Administratie Beroepschriften toegezonden.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), doordat de rechtbank heeft geoordeeld dat de woning, nadat deze aan derden is verhuurd, weer als een eigen woning in de zin van het zesde lid kan worden aangemerkt, zulks ten onrechte omdat de woning na belanghebbendes vertrek naar het buitenland vanaf het moment van de verhuur aan een derde niet meer als hoofdverblijf ter beschikking stond.
Feitelijk kader
2.
1. Belanghebbende is eigenaar van een woning in
waar hij woonde tot
zijn vertrek in 2003 naar het buitenland. 2.
In de periode vanaf vertrek naar het buitenland tot 30 juli 2008 hield, belanghebbende de woning aan en stelde hij deze niet ter beschikking aan derden.
3.
Vanaf 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 is de woning door belanghebbende aan derden verhuurd. Na afloop van de huurperiode stond de woning belanghebbende weer ter beschikking als hoofdverblijf.
4.
Op 4 januari 2011 is belanghebbende weer in Nederland gaan wonen.
Pagina 1
^
Beschouwing
In artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 is bepaald dat een woning die de belastingplichtige gedurende tenminste een jaar als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan en sindsdien tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat, op verzoek ook als eigen woning kan worden aangemerkt onder de voorwaarde dat die woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld en de belastingplichtige niet een andere eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 200l'h'eeft.
*
Tot het moment waarop belanghebbende de woning aan een derde verhuurde, voldeed hij aan de voorwaarden van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB. Zodra de woning wordt verhuurd of anderszins ter beschikking wordt gesteld aan derden wordt niet meer aan de voorwaarden voldaan en verhuist de woning vanaf dat moment naar box 3. Door het woordje 'sindsdien' kan de woning na afloop van de terbeschikkingstelling aan derden niet meer terugkeren naar box 1. Immers vanaf vertrek tot terugkeer van de belastingplichtige dient de woning leeg te staan.
De rechtbank oordeelt dat ook na beëindiging van de terbeschikkingstelling aan derden aan de voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank leidt dat af uit het arrest HR 21 december 2012, nr. 11/04685, BNB 2013/82c*. Uit dat arrest volgt alleen dat in de periode tot de terbeschikkingstelling aan de dochter aan de voorwaarden van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 werd voldaan. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om dan voor de periode na afloop van de terbeschikkingstelling aan derden anders te oordelen. Daarmee miskent de rechtbank dat door het 1
gebruikt van het woordje 'sindsdien' in de wet slechts tôt het moment van terbeschikkingstelling aan derden aan de voorwaarden voldaan kan zijn. Vanaf het moment van terbeschikkingstelling aan een derde geldt dat 'sindsdien' de woning niet meer als hoofdverblijf ter beschikking stond en daarmee definitief naar box 3 verhuist.
Dit wordt bevestigd door de werking van de regeling inzake het tweede en derde lid van artikel 3.111 Wet IB 2001. In die gevallen is (aanvankelijk bij besluit) apart geregeld dat een woning die leeg te koop staat of leeg staat in afwachting van toekomstige bewoning na een periode van tijdelijke verhuur in box 3, weer terug mag keren naar box 1. Ook bij die regeling wordt het wordje 'sindsdien' gebruikt in
Pagina 2 i
de toelichting. Voor de regeling van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 ontbreekt een dergelijke tegemoetkoming in het beleid dan wel de wet.
"In artikel 3.111, tweede lid, van de Wet IB 2001 is de zogenoemde verhuisregeling opgenomen, waarbij een te koop staande voormalige eigen woning nog als eigen woning wordt aangemerkt en daarvoor hypotheekrenteaftrek mogelijk is indien de woning de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande twee kalenderjaren als eigen woning ter beschikking heeft gestaan, de woning sindsdien leegstaat en de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning bestemd is voor verkoop. Met de voorgestelde maatregel wordt het mogelijk om bij verhuur van die woning gedurende een deel van de periode dat de te koop staande woning onder de regeling van artikel 3.111, tweede lid, van de Wet IB 2001 zou vallen wanneer de woning niet zou worden verhuurd, terugkeer van het box 3 regime van inkomen uit sparen en beleggen naar de eigenwoningregeling met herleving van de hypotheekrenteaftrek mogelijk te maken voor het restant van de periode van artikel 3.111, tweede lid, van de Wet IB 2001." Kamerstukken II 2008/2009, 32 128, nr. 3, p. 55
Indien Uw Raad mijn beroep gegrond verklaart, dient nog aan de orde te komen het beroep van belanghebbende p artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001. Nu de feiten duidelijk zijn, kan de Uw Raad naar mijn opvatting ook deze rechtsvraag beantwoorden. Belanghebbende is met ingang van 2011 de woning weer als hoofdverblijf gaan gebruiken. In de eerste plaats heeft belanghebbende de woning sedert 2003 niet meer als hoofdverblijf gebruikt, zodat de termijn van drie jaren reeds lang verstreken is. Ten tweede- is de regeling gelet op de wetsgeschiedenis niet bedoeld voor situaties als de onderhavige. De regeling van het derde lid is bedoeld voor een nieuw aangekochte woning die nog moet worden verbouwd of een woning die nog in aanbouw is. Dat is niet het geval indien een woning reeds eerder in gebruik is geweest als een eigen woning in de zin van het eerste lid. Daarom kan de woning niet (nogmaals) als een eigen woning worden aangemerkt in de zin van het derde lid.
Pagina 3
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand zal kunnen blijven.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST, loco
Incidenteel beroep in cassatie
'
Onder verwijzing naar mijn subsidiaire standpunt in de beroepsprocedure bij de rechtbank stel ik hierbij incidenteel beroep in cassatie in.
;
Artikel 3.111, derde en zevende lid, van de Wet IB 2001 luidt: Lid 3 Een woning wordt mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan. ! Lid 7 Het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden, ontneemt daaraan niet het karakter van hoofdverblijf. . j
Op grond van bovenstaand lid 3 en lid 7 interpreteer ik dat de woning na| de periode van verhuur heeft leeggestaan en dat feitelijk dezelfde woning in de daaropvolgende jaren ter beschikking heeft gestaan en dus weer terug kan keren naar box 1 voor de periode dat de woning heeft leeggestaan. De belastingdienst stelt dat een termijn van drie jaren reeds verstreken is, dat is feitelijk juist maar ik kan nergens in artikel 3.111 Wet IB 2001 lezen dat een periode van drie jjaar van toepassing is en ik begrijp dus niet waar de belastingdienst deze termijn vandaan haalt.
' i
De belastingdienst stelt verder dat de bedoeling van het derde lid is bedoeld voor nieuw aangekochte woning die nog moet worden verbouwd of een woning die nog in aanbouw is. Dat blijkt
niet uit de tekst van het derde lid. Daarin staat alleen dat de belastingplichtige aannemelijk moet maken dat de woning leeg staat. Er staat niet dat de woning nieuw aangekocht moet zijn of dat de woning nog moet worden verbouwd. Als liet de bedoeling van de wetgever was geweest dat uitsluitend nieuw aangekochte woningen onder lid 3 zouden vallen dan was dat simpel met die toevoeging daarvan duidelijk geweest. Deze toevoeging staat er niet en dus is de wet geldig voor alle woningen die aan de voorwaarden voldoen. !n mijn geval geldt dus ook lid 3 dat de woning na de periode van verhuur heeft leeggestaan en was uitsluitend bestemd om weer als eigen woning ter beschikking te staan en ook feitelijk is gebeurd aangezien de belastingplichtige de woning sinds 2011 als hoofdverblijf is gaan gebruiken.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de primaire uitspfaak van de Rechtbank in stand moet blijven. i
Indien Uw Raad het beroep van de belastingdienst op de primaire uitspraak gegrond verklaart verzoek ik U alsnog een uitspraak te doen op grond van artikel 3.111, derde lid. Wet IB 2001. Ik ben vsn oordeel dat ook op grond van dat artikel de woning als eigen woning mag werden aangemerkt i
en verhuist van box 3 naar box 1.