Mijn moeder was zeven jaar eerder met de Braziliaanse architect getrouwd. Ze was op hun huwelijksreis naar Duitsland en Nederland en de achter gelaten familie langs gegaan. Toen men bij mijn grootvader bijeen kwam om het feestje nog eens dun over te doen, was ook ik van de partij. Maar even tevoren had ik mijn moeder al in Amsterdam ontmoet. Ik haalde haar samen met wat familieleden van het station in Amsterdam Centraal. Daar kwam een vrouw waarvan ik wist dat zij mijn moeder was maar waarmee ik geen enkele binding meer voelde, vrolijk lachend door de brede deuren van het stationshal naar buiten. Ik was inmiddels langer geworden dan zij was, wat op zich al een vreemd gevoel opleverde. Ik kan me ook goed voorstellen dat ze gezegd moet hebben: "Wat ben je groot geworden!" Toch vreemd dat jouw eigen moeder zoiets zegt en de Hollandse familie heeft mogelijk in koor gedacht: "Ja, gek he? Waar was je al die jaren?" Het was gezellig in Amsterdam. In de huiskamer van mijn tante zat ik wat onwennig naast mijn moeder wat nerveus op mijn lip te bijten. Voor Hollandse begrippen was ik niet alleen redelijk groot maar ook en vooral onwennig luid. Mijn pleegvader was doof geworden in de eerste wereldoorlog achter het kanon en Duitsers waren in het algemeen niet van die onhoorbare wezens die zich fluisterend een weg door het bestaan baanden.
Links: Aankomst van mijn moeder op Amsterdam Centraal, de jolige groepsfoto. Tussen mijn moeder en mijzelf: mijn neef en uiterst rechts: mijn oom, tussen hem en mij: mijn nicht Lotte. Rechts: In de woning van oom en tante - de twee broers met hun moeder in het midden en naatuurlijk trek ik weer een rare bek.. Gelukkig zijn er niet veel foto's van mij gemaakt.
Na enkele weken van rondreizen langs familie en vrienden, vertrok het gelukkige tweetal weer naar het verre Rio de Janeiro. De Hollandse tak vroeg me achteraf min of meer tegelijkertijd of mijn moeder me niet had gevraagd om mee te gaan. "Wat moet ik in Brazilië?" zei ik, begrijpend dat ik daar helemaal niets te zoeken had. Mijn toekomst wachtte nog in Duitsland en ik had een schooltijd af te werken en voelde er absoluut niets voor om ineens Portugees te gaan leren. Vanaf dat moment was ik vaker in Holland te gast. Men vond dat ze iets moesten doen voor die arme verschoppeling. Zo zag ik mezelf absoluut niet, al kon ik met mijn pleegouders steeds slechter overweg. Dat werd ook niet beter nadat ik voor mijn examen was geslaagd. Na mijn examen bleef ik als technisch tekenaar werken voor de machinefabriek maar in het vroege najaar kwam een bericht uit Brazilië. De architect van mijn moeder was overleden aan een hartinfarct en mijn moeder was bezig zijn werk af te maken, want hij had net de tekeningen van een gebouw van 15 verdiepingen in het centrum van Rio de Janeiro af gemaakt en de bouw was al in een vergevorderd stadium. Nu moet men iets weten van de taak van de architect Met kerst in Amsterdam deed ik alsof ik accordeon kon spelen,. Het werden kerstliedjes, in Brazilië: Hij ontwerpt niet alleen het moeizaam van blad. Ècht spelen heb ik nooit gebouw en bewaakt de te gebruiken geleerd. In tegenstelling tot mijn halfbroer, was materialen, nee, hij kiest de aannemer, mijn muzikaliteit erg beperkt. hij koopt het materiaal in, hij heeft de verantwoording voor alles. In dit geval had hij mijn moeder zodanig bij het project betrokken dat ze de eindredactie van de bouw kon overnemen. De laatste afwikkelingen waren voornamelijk van financiële aard. Dat was op een gegeven moment ook achter de rug en nu was het wat leeg in de woning op de twaalfde verdieping van een flatgebouw in de Rua Barata Ribeiro, Copacabana. Omdat zij niet de enige erfgename was, maar de architect uit een eerder huwelijk nog drie zonen had waarvan de één een absolute crimineel was maar toch vriend en sponsor van de zittende president, stond zij, wat de erfenis aangaat tegenover een groep waar niet tegen te vechten viel. Omdat alle geldzaken nog moesten wor-
den afgewerkt, nam mijn moeder een baan als secretaresse en probeerde op die manier de eindjes aan elkaar te knopen. De woning in Copacabana kostte een vermogen aan huur. Toch was er enigszins voor de toekomst gezorgd want in een ander, goedkoper deel van de stad, had de architect en zij een woning gekocht die nu werd verhuurd. Maar buiten de dood van de goede man, werd mijn moeder ook nog geplaagd met een ziekte die een operatie nodig had gemaakt. Iets dergelijks had in Brazilië, naast de kwaal, nog een ander probleem. Het gebeurde in Brazilië. Ten eerste was er geen ziekenzorg zoals wij dat in de regel in Noord-Europa kennen en ten tweede liet de vakkundigheid van het verzorgend personeel ook vak te wensen over. Zij was aan een buikvliesontsteking geopereerd en moest nog eens geopend worden om de vergeten instrumenten en doeken te bergen. Dat was de situatie toen mij in Peine de vraag bereikte of ik in Rio de Janeiro wilde komen wonen. Wat moest ik in Brazilië? Ik sprak de taal niet, had geen idee van de situatie daar en droomde van een opleiding tot stripverhaal-tekenaar in Duitsland al bleek dat later in de praktijk het laatste land voor een dergelijke opleiding. Maar aan de andere kant was er de situatie in huis, de relatie met mijn pleegmoeder had een absolute dieptepunt bereikt. Ik had alle plaatjes uit mijn kamer vervangen door kinderlijk dramatische schilderijen van doodshoofden. Zij waren het symbool van de stemming waarin ik mij op dat moment bevond. En toen heb ik besloten, al mijn spullen - en zoveel waren het er niet - achter te laten en met twee koffers Peine te verlaten voor een reis naar het andere continent. Mijn afscheid moet voor de oudjes een teleurstelling zijn geweest want ze hadden toch acht jaar met mij opgescheept gezeten. Ze hadden het ook niet slecht bedoeld maar waren gewoon niet opgewassen tegen de taak, een hyperactieve jongen uit de grote stad en met een redelijke psychische bagage door zijn jeugd te loodsen. Zo gek als ik van Frieda werd, zo gek werden zij vermoedelijk van mij. En zo van de ene dag op de andere vertrok ik uit hun bestaan, zonder enige hartelijkheid, nauwelijks een afscheid, alleen een vertrek uit wat ik als een soort hel had ervaren, terwijl zij vermoedelijk alleen maar hadden gedaan wat hen goed leek. Ik nam afscheid met een afwezige handdruk en wilde alleen maar zo snel mogelijk weg en nu ik daaraan terug denk, voel ik toch iets als medelijden met hen want ze hebben vermoedelijk nooit begrepen waarom ik was zoals ik was. Terwijl ik voor mijn gevoel alleen maar van mijn pleegmoeder echt last leek te hebben, was mijn opvoeding vermoedelijk al redde-
loos verloren geweest, toen ik voor het eerst de lagere school tussen de puinhopen van Hamburg betrad, ook al heeft mijn moeder in die korte tijd die zij kreeg, nog iets aan een opvoeding proberen te doen.
De illustratieve visie op mijn verleden in Peine als cover-illustratie voor de 'graphic novel' «Herinneringen». Onder: De haven van Hamburg in de jaren 60 van de vorige eeuw met in de achtergrond de 'Michel', de St. Michaeliskerk.
Enkele dagen later stapte ik in Hamburg aan boord van een vrachtschip met passagier-accommodatie van de Chargeur Reunie, een Franse maatschappij die goedkoop op Zuid-Amerika voer. Die bootreis was een verhaal apart. Een overtocht naar Rio de Janeiro duurde 21 dagen. Het kajuit moest ik delen met twee studenten die in een uitwisselingsprogramma naar Brazilië werden gestuurd en een Belg die slechts tot Antwerpen mee voer. Hij koesterde nog een wrok tegen Duitsers en niet zo zeer om wat er tijdens de tweede wereldoorlog was gebeurd, zoals men zou denken. Nee, zijn pijn had zijn oorsprong in de gebeurtenissen van de eerste grote oorlog. Hij beklaagde zich over de wreedheden die de Duitsers volgens hem in die tijd hadden uitgehaald. Hij was ergens in de twintig, dus zijn probleem was in zijn familie te zoeken, mogelijk zijn grootvader die aan de strijd ten offer was gevallen. We zijn er nooit achter gekomen. Hij meed ons gezelschap. Vergeleken bij de studenten die ook ergens in de twintig waren, voelde ik me nog een kind, een gevoel dat ik mijn leven lang meer of minder dwingend heb ondervonden. Maar het had weinig invloed op de reis als zodanig. Zich kind voelen heeft ook zo zijn voordelen, zeker als men ernaar leeft. Het houdt onder andere in dat men nooit te oud is voor iets. Tevens vertoont een natuurlijk behoud van kinderlijkheid (niet te verwisselen met kindsheid) het verschijnsel dat men zich minder richt op regels en normen. De vraag wat andere er van vinden, raakt daarmee op de achtergrond. En dat is nodig om een eigen weg te
volgen en eigen ideeën te ontwikkelen. Werkelijk creatieve mensen zijn zelden volwassen. In Antwerpen kwam een familie aan boord die tot Vigo in Spanje had geboekt. De enige dochter van het gezin had polio gehad en was dus gehandicapt. Maar met een kruk kon zij redelijk vooruit komen. Zij sprak redelijk Duits, dus met haar kon ik makkelijke gesprekken voeren. We hadden geen regelmatig contact maar kwamen elkaar zo nu en dan tegen, als een soort buren in de straat waar je niet op de koffie gaat. Ik heb haar ouders bijvoorbeeld ook nooit gesproken. In plaats daarvan heb ik haar in de Biscaya onder gekotst door mijn boodschap aan de verkeerde kant van het schip te plegen. Als je in de Biscaya, dat ellendige stuk water in de knik waar Zuid-Frankrijk in Noord-Spanje over gaat, waar de Basken altijd dwars liggen en waar het altijd stormt, moet kotsen terwijl je met iemand aan het praten bent, loop dan met de wind mee en niet ertegen in, ook al mis je dan een natuurkundig schouwspel. Ik deed het dus verkeerd en weet nu welk schouwspel zich aan de kotsende ontvouwt. Je gaat met je bovenlijf zover mogelijk over de reling hangen en kijkt achter wat eens de inhoud van je maag was aan en ziet de camouflage gekleurde substantie zich op weg naar de waterspiegel die alles behalve een spiegel is op dat moment, verdelen in kleine stukken die, net op het moment dat ze het woelige wateroppervlak willen raken om vermengd met water en schuim tot visvoer te dienen, worden opgevangen door de daar aanwezige windstroming en mee gedragen weer omhoog naar de hoogte van hun oorsprong maar dan een heel stuk benedenwinds, daar waar je jouw gesprekspartner hebt achter gelaten die op dat moment geschrokken en door haar handicap bemoeilijkt en stap achteruit doet en net niet ver genoeg om de troep helemaal te ontwijken. En terwijl je even later voorzichtig met een zakdoek jouw braaksel uit haar gezicht veegt, vraag jij je misschien af waarom zij op dat moment niet onder de invloed van de situatie haar maaginhoud ongeremd over je uitstort. Dit zijn het soort gebeurtenis waar je iets van leert.
Vermoedelijk bestaan ze niet meer, die bootreizen op een vrachtschip met passagier-accommodatie, 30 personen tweede klas en 12 in de eerste met een uit hout en rubberzeil opgebouwd zwembad van 3 bij 3 meter op het achterdek voor de armoezaaiers en een vast bad voor de kakkers. Het zwembad werd eerst in Lissabon opgezet. Er was ook een soort kroeg aan dek als onderdeel van de bovenbouw die voller raakte naarmate de reis vorderde want in die tijd waren er geen game console, geen I-pads en geen laptops. Er waren ook nog geen satellieten, dus geen tv op zee. Dat betekende VERVELING! En de remedie tegen verveling waren drank en seks. Mijn mooiste voorbeeld is die een beetje harkerige Duitse verpleegster met als reisdoel Porto Alegre als haven en Blumenau (een soort Duitstalige enclave in Zuid-Brazilië, een beetje vergelijkbaar met Amish country in Amerika)als einddoel. Zij zat samen met een andere dame in een kajuit en beklaagde zich er bij mij een beetje over het feit dat haar medebewoonster een afspraak had gemaakt met een Zuid-Amerikaanse passagier waardoor zij bij elkaar in hetzelfde kajuit konden slapen. Zij zou dat nooit doen. Ze vond het al ordinair om überhaupt een relatie op een schip aan te gaan, laat staan alleen voor de seks. Het duurde iets meer dan een week, toen had ze het stille plekje achter de schoorsteen van het schip gevonden waar ze met de eerste beste Argentijn ongestoord tekeer kon gaan. Voor mij stond aan het einde van de reis vast: als je als vrouw alleen reisde op zo'n tocht, ging je voor de bijl tenzij je een heel fanatieke non was en de absolute hel als straf van God boven je hoofd hing en volgens jouw geloof diezelfde God niets beters te doen had dan de godganse dag en nacht naar jou te gluren. Ook ik werd een beetje verliefd op een meisje van goede komaf die met haar ouders reisde. Ze kwam uit Bolivia en reisde mee tot Rio de Janeiro. Maar eerst wil ik het even hebben over Vigo. In Vigo kwamen de Spaanse gastarbeiders aan boord. Zij kregen geen kajuit want ze reisden op kosten van hun Argentijnse werkgevers, meestal grootgrondbezitters die hen als een soort slaven gingen houden en de zwaarste en smerigste klussen lieten opknappen. Deze mensen waren meestal analfabeet en hadden geen idee van de wereld buiten het dorp waar ze vandaan waren geronseld. Ze bivakkeerden aan dek of in de lawaaierige machinekamer. In Vigo ben je nog niet af van de Golf van Biskaje. Dus op de eerste dag van hun verre reis lagen ze al massaal kotsend over het dek te rollen. Om het uur kwamen de matrozen en spoten het dek weer schoon met emmers water
en enorme brandslangen die voornamelijk waren bedoeld voor het blussen van scheeps-branden. Wij keken nogal onbewogen naar dat schouwspel. Onze volgende stop was in Lissabon waar de Portugezen aan bord kwamen die naar Brazilië reisden. Het niveau daalde mogelijk nog meer. Nu waren het voornamelijk de nieuwe reizenden die de omgeving met hun etensresten bevuilden en regelmatig schoon of in ieder geval nat moesten worden gehouden. Van Lissabon ging het naar de Canarische eilanden voor de kust van Marokko en met name La Palma, waar we voor een paar uur van bord gingen. We waren met z'n drieën, het Duits-Bolivische meisje, een Spaanse medische student en ik. De Spaanse student had in Duitsland gestudeerd en sprak dus Duits met een accent dat de harde klanken uit het Duits haalde. Hij opereerde een 'flubbertje' bij haar mond met een haar van haar. Hij was dus alvast geslaagd. Op La Palma was het al behoorlijk warm maar niet onprettig. Maar we leerden dat het nog veel warmer kon worden. Om de verveling aan bord te temperen, werd er om de avond een dansavond of een filmavond georganiseerd. De dansavonden waren niet voor mij. Ondanks een hele danscursus in Peine, heb ik nooit echt leren dansen. Van muziek kon ik altijd genieten maar daar bleef het bij. Ik had het meer op de filmavonden, al waren de films oeroud en van een niveau waarvoor je, normaal gesproken, de deur niet uit gaat. Op de eerste filmavond viel een Portugees door de mand; hij had nog nooit een paardenrace gezien en bleef erin. Hij bleef om van alles lachen en riskeerde om met geweld van het dek te worden verwijderd. De enige echte gebeurtenis op de lange reis was de equator-doop. Dat is een oude traditie voor mensen die voor het eerst de evenaar passeren. De ceremonie werd meer of minder precies begonnen op het moment dat het schip breedtegraad 0 overstak. Enkele matrozen hadden zich verkleed als Neptunus en zijn wachtposten of krijgers. Als voorbeeld had men terug gegrepen naar de
Griekse mythologie. Vóór het 'zwembad' was een soort troon opgetrokken waarop mijn Duits-Boliviaanse 'vriendin' zat. Zij speelde een meer of minder verdienstelijke zee-koningin of -godin, een soort echtgenote van Neptunus. Ik stond vooraan als eerste slachtoffer; ik kon moeilijk anders. De Franstalige zee-ridders wezen de weg naar hun meesteres aan wier met mosterd besmeerde voeten ik diende neer te knielen om deze te kussen. Daar had ik geen enkele moeite mee. Vervolgens moest ik een plank op de rand van het 'zwembad' beklimmen. Gezeten op die plank moest ik mijn ogen sluiten en mijn mond open sperren. Er werd een hand grof zout in gesmeten, het soort waarmee wij 's winters de wegen begaanbaar trachten te houden. Vervolgens werden er twee eieren op mijn hoofd stuk geslagen en ging er een handvol bloem over mij heen alsof ik tot pannenkoek zou worden gebakken. Maar in plaats van in een pan, werd ik in het bad gekieperd waar de restanten van meel en ei tot een kleverige brei werden die dagenlang als plakkerige korrels mijn kapsel sierden. Mijn beslissing, om als eerste te gaan, bleek de juiste te zijn geweest, want na het derde of vierde slachtoffer was het hele bad met een slijmerig wittige drab gevuld. Ik was in zwembroek op het feest verschenen maar er waren ook mensen, vooral vrouwen die geheel gekleed de narigheid beleefden en naderhand over hun bedorven kostuum jammerden. De twee Duitse studenten die niet mee wilden doen, namen achteraf, toen iedereen zijn portie had gehad en de inhoud van het bad als pannenkoekenbeslag kon dienen, het initiatief over en smeten de verkleedde matrozen en de koningin in de drab wat hen niet in dank werd afgenomen want de kostuums en wapens waren niet watervast. Misschien was dat wel een idee voor de toekomst: de aankleding van de partij van plastic maken.
Nadat zich iedereen onder de douche zo goed mogelijk van de kleverige troep had verlost om er achter te komen dat het haar voor de komende tijd beter afgeschoren kon worden, werd het feest voortgezet in de dekbar, het soort restaurant als onderdeel van de bovenbouw van het schip. Hier ontstond enige opwinding toen een Portugees het bij een Spaanse hoer probeerde die mee reisde voor een taak in een Argentijnse nachtclub. Hij kreeg een knal voor zijn dronken kop die hem dwars door de ruimte deed zeilen waarna hij door de mogelijke pooier van de dame naar buiten werd geleid. Het werd het soort nacht waarvan in boeken en films werd verteld, een met sterren bezaaide lucht boven het klotsen van een rustige, bijna windstille oceaan. Ik zat met 'mijn koningin' op een hoge plaats geleund tegen een reling en we genoten, ieder op zijn eigen manier, van de plek en het moment en ik wist dat er iets miste en zij wist het ook maar wij durfden beiden niet, want wij konden beiden niet loskomen van het leven dat voor ons was bepaald, ook al leunden we voorzichtig tegen elkaar en zeiden onzin die nergens op sloeg.
Èen nacht als deze verplicht tot romantiek; je moet wel een idee hebben, hoe daarmee om te gaan...
Ik was een absolute minkukel en ik was me er pijnlijk van bewust. Ik was zelfs zo'n minkukel dat ik mijn fototoestel heb laten stelen toen we in Rio de Janeiro aan kwamen, terwijl ik nog gedenkwaardige foto's van Rio uit zee had genomen waarop duidelijk te zien moet zijn geweest hoe de horizon zich opbouwde uit een dunne streep wit strand, een witgrijze balk van bouwwerken, daarover een golvende structuur van donkergroene bergen, waarboven weer een stuk lichtblauwe lucht, van de rest van het firmament, bestaande uit een verloop van azuur-blauw naar donkerblauw gescheiden door een brede strook van bruine, halfdoorzichtige luchtvervuiling die nergens zo mooi te zien was als vanuit zee voor Rio de Janeiro.
Rio de Janeiro vanuit zee, andere dag, ander jaar.
Mijn moeder haalde me alleen van het schip op maar buiten het havengebouw wachtte een dochter van één van de aangetrouwde zonen in haar pas gekocht, Braziliaans autootje, een DKW die wij in Duitsland denigrerend "Deutscher Kinderwagen" noemden. Na een korte afscheid van mijn Boliviaanse en haar ouders, vertrokken wij uit het haven-district op weg naar de parkeerplaats en het wachtende autootje. De jongedame had net haar rijbewijs en dus werd het voor iedereen een spannende rit. De rit werd nog spannender toen de jongedame de claxon gebruikte die werd bediend door via een ronde knop op het dashboard. Ze drukte die knop vaardig in en liet toen de vinger er weer van af schieten omdat de hand aan het stuur werd gebruikt. Op hetzelfde moment zei de knop "pling" en schoot de cabine in om nooit meer te worden terug gevonden.
Een witte DKW valt nogal op tussen al dat donker gekleurde Amerikaanse geweld op wielen.
Vanaf dat moment moest de jongedame doen wat iedereen in Brazilië doet om medeweggebruikers voor hun aanwezigheid te waarschuwen: Men steekt de arm uit het zijraam naast de bestuurder en slaat met de vlakke hand keihard op de deur, wat klinkt alsof men de tegenstander al heeft geraakt. Claxons hoort men dus niet in Rio de Janeiro behalve van bussen. Het drama met het claxonknopje illustreert al een beetje waarom niemand een Braziliaanse auto wilde kopen. De overheid wist dat natuurlijk ook en dus werd het probleem op z'n Braziliaans opgelost: Men verbood de invoer van buitenlanse auto's. Dat betekende echter niet dat het onmogelijke was om een buitenlandse auto te rijden. Nee, zo radicaal lag de zaak ook weer niet. Men kon in Duitsland een Volkswagen bestellen. Die kostte daar omgerekend toentertijd ongeveer 5000 Duitse Marken. De overtocht per schip naar Brazilië kostte nog eens dat bedrag. Dan kwam de auto in de haven van Rio aan en werd in beslag genomen. Wilde men zijn auto alsnog invoeren, dan kostte dat nog eens de aanschafprijs, omgerekend in Cruseiro's. Dus kosstte de auto inmiddels het drievoedige van zijn oorspronkelijke prijs. En toch werd het gedaan. Want dan was er tenminste de garantie dat, als men de claxonknop die bij de Volkswagen op het stuurwiel zat waar hij ook thuis hoorde, indrukte en weer los liet, hij op die plaats bleef zitten. Na een rit van een half uur, waarbij geen verdere ongelukken gebeurden, wat op zich al een klein wonder was want het verkeer dat in Rio het straatbeeld beheerst, is alleen tot op zekere hoogte vergelijkbaar met dat van Parijs of Rome of, zoals we tegenwoordig via Internet krijgen getoond, Rusland. We woonden in de Rua Barata Ribeiro, Copacabana, 1 minuut van het strand, als
men de oversteek van twee straten overleefde. Het mogelijk meest beroemde strand ter wereld. Ik heb er nooit op gelegen, heb nooit een voet in het water van de oceaan gestoken. Het was niet mijn ding. Ik zat liever thuis te tekenen, binnen, naast de airconditioning, met zicht op ons gigantische, half overdekte balkon en de bergen die Rio in bewoonbare en onbewoonbare stukken verdeelde, met in de verte de Corcovado met daar bovenop het enorme, 's nachts verlichte, Christusbeeld. We woonden op de twaalfde verdieping van het flatgebouw uit de jaren 30 of 40, waar niet gewoond mocht worden, behalve als men een ambtenaar van bouw- en woningtoezicht goed kende en die een dienst heeft kunnen bewijzen en op die manier een aanpassing aan de bouw- en bewoningsvoorwaarden had gerealiseerd. Theoretisch was de overdekking namelijk niet vast maar kon op elk moment weer worden afgebroken zonder de structuur van het huis aan te tasten. Dat is Brazilië, nog steeds. Men ziet het als overleven van de sterkere of slimmere. Toch is het niet zo dat geld alles regelt in Brazilië en waarom men zich daar ook niet als volledig corrupt ziet. Als je iets gedaan wilt krijgen wat eigenlijk niet aan de orde is, dan is geld niet altijd de oplossing maar hangt het voor een groot deel ook af van je verhaal. Als je een ambtenaar ervan kan overtuigen dat een zekere aanpassing, een kleine handreiking nodig is om jou en liefst ook anderen uit een probleem of onprettige situatie te helpen dan is dat soms reden genoeg om iets extra's te doen, iets waar verder niemand last van heeft of over valt. Dan wil een loket nog even langer open blijven of iets in die geest. In het algemeen zijn Brazilianen vriendelijke mensen met een warm hart, op wat onaangename uitzonderingen na. Die uitzonderingen komen soms ook hier in het nieuws terecht. Dat zijn de mensen die beschermers van de Indianen vermoorden, bomen blijven kappen en verbranden terwijl het officieel niet mag of die jacht maken op criminele minderjarigen en hen gewoon afschieten omdat niemand zin heeft, het heersende probleem humaan op te lossen. Ik kwam in Brazilië aan tijdens de verkiezingscampagne van de eerste linkse president die Brazilië ooit heeft gekend, Jânio Quadros. Hij moest Juscelino Kubitschek vervangen, de man die Brasilia door Oscar Niemeyer, zijn vriend, heeft laten bouwen. Jânio Quadros vond het hele idee van Brasilia pure geldverspilling en bijna niemand van de ambtenaren uit Rio de Janeiro wilde in Brasilia wonen, waar alles een veelvoud kostte van wat je in Rio zou betalen door de enorme aanvoerroutes, want Brasilia ligt in het midden van dat gigantische land, waar voorheen niets dan oerwoud uit de roestkleurige bodem groeide.
Brasilia in aanbouw na foto van Marcel Gautherot
Links: Jânio Quadros. Rechts: Goede vrienden - Ernesto Che Guevara. Ook Fidel Castro hoorde tot zijn vrienden.
In tegenstelling tot de rechtse, corrupte regering van Kubitschek, wilde Jânio Quadros het onmogelijke, hij wilde de corruptie in de regering van Brazilië afschaffen en sierde zijn verkiezingscampagne met een bezem als logo. Hij was niet de kandidaat met de grootste, grootscheepse en geldverslindende ideeën, maar de man van het volk. Natuurlijk had hij rechten gestudeerd en ergens een foto van Marx in een kast verborgen. En hij won de verkiezingen zelfs. Hij had alleen een vervelend handicap: Hij zag bijna niets. Maar hij won wel de verkiezin-
gen en in Rio de Janeiro heerste een week lang een carnavalssfeer met door de stad trekkende drumbands. De half-criminele aangetrouwde zoon van mijn moeder leverde voor de verkiezingscampagne van Quadros de elektrische en geluidstechnische apparatuur. Quadros redde het echter niet, tegenwerking van de oppositie die onder andere de grootgrondbezitters vertegenwoordigde, maakte het hem behoorlijk moeilijk en toen een verzoek om buitengewone macht door justitie van de hand werd gewezen, trad hij weer af, al hoopte hij, weliswaar tevergeefs, dat hij werd terug geroepen door het volk. Ik heb het aftreden van Jânio Quadros net niet meer mee gemaakt. Ik zat toen alweer in Europa.
Stadsopera met daarnaast de gebouwen van gemeentelijke administratie en registratie. Het gemeentelijk kantoor van ruimtelijke ordening was hier nog niet helemaal uit. Het had iets weg van de Opera in Manaus, midden in de ouerwoud.
Maar voorlopig deed ik pogingen om een Braziliaanse burger te worden. Daarvoor moest ik de dag na mijn aankomst worden ingeschreven. Onder begeleiding van mijn moeder reed ik met de eerste beste taxi die ons mee nam weer naar het havengebied, waar de gemeentelijke administratie en registratie waren gevestigd. De rit in dat voertuig was een avontuur op zich. We troffen het even niet. De half versleten Ford uit de veertiger jaren had twee meest in het oog springende gebreken. Bij het rechter achterwiel ontbrak het spatboord volledig, naast de passagier op de achterbank gaapte een gat waarin het wiel draaide. Men moest dus oppassen, niet op straat te worden gezogen, wat vermoedelijk een onmiddellijke dood tot gevolg zou hebben gehad. Het tweede gebrek was de ontbrekende schakelpook. Amerikaanse auto's hadden in die tijd een metalen schakelpook bij het stuur. Dat is best praktisch als hij er inderdaad is. Maar het wilde regelmatig gebeuren dat die pook afbrak. Taxi-chauffeurs waren armoedzaaiers die alle reparaties die ze zelf konden uitvoeren, niet aan daarvoor opgeleide personen over lieten. Deze chauffeur was slim genoeg geweest, uit te vinden hoe de pook had gewerkt. En nu die pook er niet meer was, had hij deze vervangen door een touw dat aan de schakelkabel was vast geknoopt. Aan het deel dat uit het stuurkolom de cabine in bungelde was een dikke moer, M16 of M20, bevestigd. Het voordeel: het werkte. Het nadeel: door het voortdurende bewegen van het vervoermiddel zwaaide het stuk touw onregelmatig heen en weer en dwong de bestuurder, steeds met zijn hand op zoek te gaan naar de moer. Soms had het touw een dermate zwaai gemaakt dat de zoekende hand hem niet vond en de chauffeur onder het voortrazen met zijn hoofd onder het dashboard dook om te kijken waar het touwtje was gebleven. Ik bekeek die situatie met milde belangstelling en wachtte eigenlijk op het moment dat het allemaal vreselijk mis zou gaan. Mijn moeder maakte er ook geen woord over vuil. Voor haar was een dergelijke situatie dagelijkse werkelijkheid. We kwamen levend bij het gemeentelijk administratiekantoor aan. Mijn moeder regelde alles want ik verstond natuurlijk geen woord Portugees. Er moesten formulieren worden ingevuld, ik kreeg een stempel in mijn paspoort met een aantekening en toen werden mijn vingerafdrukken genomen, alle tien. Een grote neger in een hemd zonder mouwen en een oude lange broek die er uitzag alsof hij na diensttijd de tent ging aanharken en de vuilnisbakken ging legen, kwam op mij af en pakte mijn hand zodat geen ontsnappen meer mogelijk was. In de vrije hand had hij een metalen plaat met een handvat aan de onderkant. Die plaat was met zwarte drukinkt op oliebasis ingesmeerd en uitgewalst. Hij pakte vinger voor vinger en draaide de
onderkant door de inkt en maakte daarvan een afdruk op twee verschillende formulieren. En daar stond ik na afloop van dat ceremonieel met twee zwarte klauwen. Ik hield de zwarte kant naar boven en keek de man die inmiddels zijn materiaal had opgeborgen, vragend aan. Hij begreep het probleem en kwam met een blik fabriekszeep en kletste een vette smak op mijn uitgestrekte voorpoten. Maar mijn vragende blik bleef, terwijl mijn moeder vroeg waar de toiletten waren. De man legde uit dat er, vanwege de warmte, geen water meer was. Met de klodder zeep in mijn zwarte en voor gebruik even waardeloos geworden handen, stapten we buiten weer in een taxi en reden naar een restaurant, waar men in de regel een waterreserve had. En inderdaad. Zij begrepen daar onmiddellijk wat we kwamen doen en wezen mij de toiletruimte. Na een uitgebreide wasbeurt en een kop koffie, taxieden we weer huiswaarts. Zo prachtig en spannend Rio de Janeiro ook was, als men de taal niet spreekt of verstaat, is er eigenlijk niets aan. Mijn moeder had mij een zin uit het hoofd laten leren voor het geval dat ik onverhoeds werd aangesproken: "Eu não sei falar português." Deze zin bracht mij eens vreselijk in moeilijkheden toen ik in de bus zat om naar huis te rijden en een dame mij vroeg waar die bus heen ging. Ik verstond niet wat ze zei maar vermoedde dat ze iets vroeg en dat de vraag te maken moest hebben met het reisdoel van de bus. Natuurlijk begreep ze niet dat ik geen Portugees kon spreken behalve die ene zin. Gaat men dus naar het buitenland waar men de plaatselijke taal niet spreekt en het vermoeden heeft dat de bewoners daar geen andere taal spreken dan de eigen, maak dan niet de fout om een enkele zin te leren spreken. Zeg eerder in het Engels of een andere 'beschaafde' taal... wat dan ook, ze verstaan je toch niet maar weten onmiddellijk dat ze het met een vervloekte buitenlander te maken hebben. Ik heb nooit echt Portugees leren spreken in dat halve jaar dat ik in Rio woonde en werkte, al volgde ik lessen die aan buitenlanders werden gegeven mits men die betalen kon. Als je in Nederland de taal niet spreekt maar Duits en Engels redelijk beheerst, kan je hier prima functioneren. Maar in 1960 sprak bijna niemand in Rio de Janeiro Engels op straat of in openbare gelegenheden. Dat betekende dat ik ook niet mezelf kon zijn. Ik vond wel een baan als technisch tekenaar bij een Duitse machinefabriek aan de andere kant van Rio, drie kwartier met de bus van onze woning in Copacabana vandaan. Daar kon ik mij redelijk goed redden met Duits en Engels. Ik heb daar redelijk kunnen werken. Door mijn Duitse papieren verdiende ik onmiddellijk een godsvermogen. We hadden op deze manier goed
kunnen leven in Copacabana, maar ik wilde nog steeds striptekenaar worden. Bovendien was ik ook hier onaangepast. En dus zochten we contact met de academie in Hamburg. Vanaf dat moment was het duidelijk dat ik niet zou blijven, ook al nam ik gitaarles en schilderles een korte busreis bij onze woning vandaan.
Gitaarles in Rio de Janeiro. Ik had een prachtige Braziliaanse gitaar, die groter was dan de oorspronkelijke Spaanse en een vollere klank had.. Maar doordat ik hem later, in Nederland met staalsnaren bespande trok de hals ietsje krom. Je moet dus nooit de onderdelen van een instrument als je er geen verstand van hebt, heb ik daarvan geleerd.
Gitaarles kreeg ik van een in Brazilië beroemd geworden gitarist die op een rit in een Jeep van São Paulo naar Rio de Janeiro een koe op zijn weg vond en dood reed maar daarbij beide polsen brak en nu met piano spelen het gevoel in zijn handen terug probeerde te krijgen. Natuurlijk was zijn metier de Braziliaanse samba en boça nova. Ik had nog geen metier en mijn muzikaliteit was zeer beperkt. Wat ik nog wel kon beperkte zich tot enkele akkoorden van D tot Bes maar daar bleef het zo'n beetje bij. Wèl had ik mij een beat aangeleerd die voor mijn muziekonderwijzer uit het verre Brazilië een probleem was - hij begreep het niet, hoe hij het ook probeerde en ik moest het telkens weer voor-
doen wat hem bijna tot wanhoop dreef. Hier lag een duidelijk cultuurverschil in de weg. Hij wilde mij geen les in Rock'n Roll geven, wat voor de hand lag en bleef mijn gitaarspel een wat vage hobby. Zijn vriendin was een bekende zangeres. En omdat ik had verteld dat ik weleens schilderde - ik had pas een foto van Brigitte Bardod na zitten schilderen - kreeg ik de opdracht, zijn vriendin van een foto na te schilderen. Mijn moeder maakte zich bij het eindproduct zorgen om de kleurstelling. Natuurlijk zijn de meeste Brazilianen meer of minder gekleurd maar wie niet duidelijk negroïde was, wilde daar ook absoluut niet voor willen aangezien en in mijn 'schilderij' was de Afrikaanse oorsprong van een van haar verre voorvaderen in de kleur terug te vinden. Het effect werd iets gemilderd doordat ik de achtergrond in felle kleuren en lichtbanen had uitgebeeld waarmee ik een optreden probeerde vorm te geven. Ze zeiden dat ze het mooi vonden, want zo beleefd waren ze wel en omdat ze het doek niet terug gaven, kan ik me er nu niet meer over schamen, wat me tot mijn schilderlessen brengt.
Schilderlessen van een Oostenrijkse dame in Brazilië die zich in dirndl kleedde om zich een beetje thuis te voelen. Hiernaast het resultaat van mijn nijver martelen van kwasten, verf en schilderboard.
Schilderlessen kreeg ik van een Oostenrijkse dame op middelbare leeftijd die, vermoedelijk alleen in huis, in dirndl was gekleed alsof ze net op de alm de koe had zitten melken. Deze manier van kleden stond in een vreemd contrast met de omgeving. Het zou best zo geweest kunnen zijn dat ze haar Oostenrijkse bergen miste en daarom vast hield
aan de kleren die haar aan thuis herinnerden. Maar misschien probeerde ze op deze manier ook de aandacht op zich en haar werk te vestigen, ik weet het niet. Wèl heb ik iets van haar geleerd. Want toen ik met mijn eerste schilderij aan kwam zetten waarvan de afbeelding toevallig in de Tiroler bergen gesitueerd was, miste zij onmiddellijk de diepte. Alles was even precieus geschilderd waardoor de indruk werd gewekt dat de bergen in de achtergrond net zo dichtbij waren als het huisje in het dal. Ik moest voor haar een foto naschilderen uit een boek dat 'Brasilien' heette en in 1957 in Duitsland was verschenen, terug kijkend op een reis naar Brazilië die in de dertiger jaren had plaats gevonden want er kwam een 'gelande' zeppelin voorbij en het watervliegtuig van de Lufthansa voor de kust van Natal droeg nog een logo van de vlag met het hakenkruis op zijn zijroer. Dat plaatje heb ik niet geschilderd; mijn voorbeeld werd de hoofdstraat van São Luiz de Maranhão met op de achtergrond het kerkje van de plaats. Aan de hand van dit plaatje leerde ik dat voorwerpen in de achtergrond vager dienen te worden weer gegeven onder toevoeging van wit en blauw. Ik moest leren, het detail los te laten. Ik deed mijn best maar het ging niet van harte; ik ben altijd een detaillist gebleven. De aangetrouwde zonen van mijn moeder die stuk voor stuk ongeveer even oud waren als zijzelf, waren allemaal welvarend. De rijkste van hen had een huis in Leblon, de laatste van de stranden van Rio, zuidelijk van Copacabana. Hij lag enigszins buiten de eigenlijke metropool en de gebouwen waren daar ook kleiner, men bewoonde daar luxe eengezinswoningen, zoals in de rijke buitenwijken van Amerikaanse steden.
Woonhuizen in Leblon. Het is hier net in Echmond of Zandvoort: de schoonheidscommissie bemoeit zich nergens mee.
Maar dat gezin waarover ik spreek, had niet alleen dat huis in Leblon, ze hadden voor vakanties en weekeinden een huis met ruime tuin in Petropolis, een vakantienederzetting voor de hele rijken. Het was ooit het zetel van het keizerlijk zomerpaleis van Peter I van Brazilië geweest. Het plaatsje ligt 65 kilometer buiten Rio tussen bergen en oerwoudachtig bosgebied en is in de zomer aangenaam door zijn koelte. Er woonden ook vele oorspronkelijke Duitsers die daar hun nestje hadden gebouwd wat hier en daar in een eigenaardig straatbeeld resulteert.
Je denkt even met mooi weer in Beieren of Oostenrijk verzeild te zijn, maar dit is het straatbeeld in Petropolis. De grootschalige landgoedachtige weekeind- en vakantieverblijven liggen uitderaard buiten de eigenlijke stad.
Er is ook een gek die er een Middeleeuws kasteel heeft laten bouwen. Er gaan zelfs verhalen die vertellen dat de man het kasteel in Duitsland heeft gekocht en steen voor steen in Brazilië heeft later herbouwen. Voor sommigen speelt geld geen rol. Een van de kennissen van die aangetrouwde zoon met het huis in Leblon en het buiten in Petropolis stond in 'mijn tijd' bekend als de rijkste man van Brazilië. Hij was door medicamenten-smokkel tot die rijkdom gekomen maar was later een officiële importeur van medische apparaten geworden en toonde zijn onmetelijke rijkdom met een driemastbark in de jachtclub van Rio waar zich
constant 90 gasten aan bord bevonden en vermaakten. Deze man liet in Petropolis een meer uit de bergen hakken waar later officiële zeilwedstrijden konden worden gehouden. Geld speelde hier dus ook geen enkele rol.
Driemaster in de jachtclub van Rio de Janeiro, gelegen in de bocht van Botafogo. Het enorme gevaarte was eigendom van een ex-smokkelaar en in 'mijn tijd' importeur van medicamenten en medische apparaten.
Het buiten van de aangetrouwde was, vergeleken bij die verspilling, absoluut nietig, al waren er meer kamers in het gasten-gedeelte dan in menige villa in Nederland. Ook ik heb in de roerige jaren 70 geleerd om op dit soort welstand neer te kijken maar toen ik er te gast was, had ik nog nergens last van. Ik voelde me alleen maar gehandicapt omdat ik de taal niet sprak. En zelfs een moment van protserig triomf toen ik een jongetje van een jaar of twaalf van een afstand van ongeveer 10 meter met een luchtgeweer een leeg blikje uit zijn hand schoot, werd me ontnomen door zijn gebaar van verheven misprijzen. Ik was toen al scherpschutter maar dat maakte op deze jongen geen enkele indruk. Hij zal op zijn zeventiende al elk meisje in de klas kunnen hebben, terwijl ik er nog geen enkele had mogen zoenen en zeker niet in Brazilië waar ik een gehandicapte stakker was.
Op een goede zondag hebben mijn collega, vertaler en vriend Botho en ik op eigen gelegenheid de greyhound-bus naar Petropolis genomen om te kijken of er meiden te versieren waren. Een belachelijk avontuur dat op helemaal niets uitliep, behalve op een zielig roeiboot-tochtje op een meertje in Petropolis. Zelfs als ik de taal had kunnen spreken, had ik nog niet geweten wat ik tegen een vreemd meisje had moeten zeggen. Botho calculeerde heel juist in dat ik nu in Duitsland, waar ik de taal vloeiend sprak, ook geen meisje had kunnen versieren. Ik heb er vaak aan terug gedacht toen ik later strijd voerde met mijn ideeën over behoeftes en aantrekkelijkheid voor anderen. Ik heb heel lang niet geweten waarmee ik bezig was en het is een zwakke troost, te weten dat velen het nooit zullen weten.
Het verkeer met vrouwen en meisjes was in Brazilië in die tijd een beetje typisch geregeld. Je had verschillende soorten van het vrouwelijk geslacht die allemaal hun eigen regels volgden. Het soort dat in kleine groepjes of met z'n tweeën 's avonds in Copacabana of Ipanema op straat liepen te slenteren, waren vaak op mannen-jacht maar het waren geen hoeren. Het waren meisjes die vaak werkten, het waren verkoopsters, werkten op naai-ataliers of hadden een betrekkelijk slecht betaalde kantoorbaan. Ze hadden in de regel geen middelbare schoolopleiding of beroepsopleiding. Ze liepen mee als ze werden aangesproken door types die er uitzagen dat ze een redelijke baan hadden. Ze waren meestal in de twintig en vonden op deze manier soms iemand die de moeite waard leek, als serieuze partner te zien. Met meisjes 'van stand' maakte men geen contact op straat, die kwam men alleen tegen op feestjes, georganiseerd door de familie van dat meisje. Men moest dus in dat milieu verkeren, maar zelfs dan waren echte toenaderingen nauwelijks mogelijk want er werd streng gelet op de omgang van de jongedame. Als een jongeman een meisje uit die kringen aardig vond, kon hij haar hoogsten stiekem met parfum besproeien om de aandacht op zich te vestigen. Maar dit gebruik zal inmiddels wel aan de sociale media ten offer zijn
gevallen. Theoretisch had ik contact kunnen maken met de nichtjes van de aan[getrouwde rijkaard maar dat werd door mijn handicap getorpedeerd want ook zij spraken geen taal buiten het land. En zo bekeek ik Brazilië vanuit een isolement wat mijn idee versterkte dat ik het in Brazilië niet ging maken. We hadden een afspraak, mijn moeder en ik, er was geld voor de terugreis klaar gelegd, mocht ik in Brazilië niet kunnen functioneren.
"De meisjes van de straat" flaneerden op de straten van Copacabana, zoals de Rua Barata Ribeiro, de Via Atlantica en de Rua Copacabana. Daar konden ze worden opgepikt met een simpele tekst, zoals "Que beleza" of "Que bonita" en als je dan een bodega of een andere gelegenheid binnen liep om wat te drinken, volgden ze je naar binnen in de hoop dat de avond gezellig werd. Als buitenlander ligt daar je kans omdat je geen status hebt; je staat in feite buiten de maatschappij. Maar dan willen de dames wel meer horen dan de twee woorden die je ergens hebt opgevangen.
In februari 1961 vertrok ik weer per boot uit Brazilië. Mijn moeder zou niet geheel allen zijn want ze had inmiddels alweer een vriend, een echte Braziliaan, waarvan ik echter vermoedde dat hij het niet echt ging worden. Van de relatie die mijn moeder met de familie van haar overleden man had, begreep ik het fijne niet, al was iedereen vriendelijk tegen haar en hadden we af en toe die weekeinden door gebracht in dat buitenverblijf in Petropolis en had ik een verjaardag mee gemaakt waar hevig en verhit over politiek werd gediscuteerd. In principe hadden ze allemaal niets op met Jânio Quadros, ook degene niet die de apparatuur voor de verkiezingscampagne had geleverd. Want Jânio Quadros was voor het volk en vriend geweest van Ernesto Che Guevara en Fidel Castro. Ik had met mijn moeder afgesproken dat ik in Hamburg een opleiding op de academie zou volgen en na afsluiting daarvan weer naar Brazilië terug zou komen. Mijn moeder speelde het spel helemaal mee en we hebben nog gelachen om de familie in Holland die zich vreselijk opwond over het feit dat ik weer uit Brazilië vertrok. Zij dachten dat mijn moeder mij wegstuurde en schreven daarom hele vervelende brieven. Toen ik mijn moeder de afscheidszoen gaf,
vroeg ze of ik haar zou gaan schrijven zodra ik was aangekomen in Hamburg. Ik zei nog: "Je weet wat de Hollanders hebben geschreven: Als ze mij waren zouden ze jouw nooit meer schrijven." Ik was de Hollanders niet en ik ben er nooit achter gekomen of zij dat wist. Nog voordat ik goed en wel voet aan wal in Duitsland had gezet, pleegde zij in haar woning zelfmoord. Zij wilde niet mee naar Duitsland; ze vond het daar te koud. Ze was ook niet echt gezond meer geworden na de operaties in Brazilië. Haar gelukkigste tijd in haar leven, zei ze vaak, was de tijd met de dertig jaar oudere architect.
Mijn moeder ligt begraven op de São Joao Patista begraafplaats in Rio de Janeiro.