def0000132
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 30 juni 2000 Hierbij bied ik u aan, zoals eerder toegezegd de evaluaties van KFOR, SFOR, MAPE, UNIPTF en UNFICYP. Bij deze evaluaties zijn de bevindingen van de Algemene Rekenkamer en het toetsingskader in beschouwing genomen. Het is mijn voornemen evaluaties voortaan op te nemen in de financiële verantwoording nieuwe stijl. De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave Bijlage is niet elektronisch beschikbaar
1
EVALUATIE KFOR 1999 KOSOVO FORCE Afdeling Evaluaties Defensiestaf juni 2000 1. Inleiding
Doelstelling In deze evaluatie wordt de Nederlandse bijdrage aan de Kosovo Force (KFOR) gedurende 1999 beschouwd. Deze bijdrage bestond in feite uit twee verschillende missies in Kosovo (1(NL) Afdeling veldartillerie en 1(NL) Geniehulp bataljon). Het doel van de evaluatie is deze bijdrage kwalitatief te toetsen en op grond daarvan te bezien welke aspecten ten aanzien van planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering vatbaar zijn. Daarbij wordt bezien of de voor de eenheden gestelde doelen zijn bereikt. Deze evaluatie heeft betrekking op al deze fasen van de eerste rotatie Nederlandse eenheden (KFOR 1).
Opzet van de evaluatie De evaluatie bestaat uit zeven hoofdstukken. Na de inleiding (H1) worden de planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering en afronding (H4) en de aansturing, command & control (H5) beschreven. In hoofdstuk 6 volgt de toetsing aan het vigerende beleid. Het laatste hoofdstuk geeft een opsomming van de aanbevelingen en actiepunten, die uit de eerdere hoofdstukken voortvloeien. Het toetsingskader is leidinggevend geweest bij de besluitvorming omtrent – en de planning en voorbereiding – van de operatie. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing, aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatie verslag verwerkt. De acht aspecten genoemd in het rapport «Leren van vredesoperaties» komen in deze evaluatie aan bod.
Achtergrond van de operatie Op 3 juni 1999 werd een diplomatieke doorbraak in het Kosovo conflict bereikt toen Ahtisaari en Tjernomyrdin met Milosevic overeenstemming bereikten over een regeling voor Kosovo. Op 9 juni werd het «Military Technical Agreement» (MTA) ondertekend dat voorzag in de terugtrekking van de Joegoslavische strijdkrachten uit Kosovo. Nadat een begin was gemaakt met deze terugtrekking besloot de SG van de NAVO op 10 juni de luchtacties op te schorten. De weg was vrij voor het aanvaarden van resolutie 1244 door de Veiligheidsraad. Vanaf 12 juni 1999 vond de ontplooiing van KFOR plaats vanuit Macedonië. KFOR had daarbij als taak het waarborgen van vrede en veiligheid in Kosovo en het zorgen voor een terugkeer van de ruim 900 000 vluchtelingen en ontheemden. Dat betekende dat naast het toezien op en zo nodig afdwingen van het MTA, KFOR een bijdrage diende te leveren aan de humanitaire hulp aan vluchtelingen en de civiele wederopbouw van Kosovo. KFOR verleende tevens steun aan de werkzaamheden van het ICTY en verschafte veiligheid aan Internationale Organisaties (IO) en Non Governmental Organizations (NGO).
2
Nederlandse bijdrage Nederland leverde ruim 2000 militairen voor KFOR, 5 procent van de totale omvang van KFOR (48 000 militairen). Als bijdrage aan de operationele bataljons van KFOR leverde Nederland onder meer een afdeling veldartillerie (ca. 800 militairen). Hiervan was reeds een deel al eerder ingezet geweest in Macedonië. Vervolgens werd ingebracht een samengestelde humanitaire eenheid (ca. 1250 militairen). Het betrof hier transport, pantsergenie, constructiegenie, beveiliging en algemene ondersteuning en een National Support Element. Vervolgens twee eenheden Marechaussee te weten de Brigade Marechaussee (20), belast met de nationale politiezorg ten behoeve van de uitgezonden militair en een MP peloton (22) met als taak verkeersbegeleiding voor zowel NL als andere KFOR eenheden. De Koninklijke Luchtmacht zou eerst voorzien in een drietal CH-47 helikopters tot en met december met circa 80 militairen. Aanvankelijk ontbrak het aan geschikte infrastructuur. Later bleken er (wereldwijd) technische problemen met de «main rotor gear boxes» te zijn, die er de oorzaak van waren, dat alle helikopters van dit type voor inspectie naar Nederland moesten terugkeren. Daardoor bestond de inbreng uiteindelijk uit 4 BO-105 helikopters met 41 personeelsleden. 2. Planning
NAVO planning De planning voor KFOR was reeds in 1998 begonnen en resulteerde in het OPLAN 10 413 van de NAVO, dat het licht zag op 17 februari 1999. Aan het plan lag een uitgebreide veiligheids- en risico-analyse ten grondslag. Te verwachten was, dat bij het tot stand komen van een overeenkomst en de daarop volgende terugtrekking van de Servische eenheden, het UCK zou trachten het vacuüm dat kon ontstaan, op te vullen. Dit voorkomen zou een eerste uitdaging zijn voor de KFOR eenheden. Het risico van een (beperkte) confrontatie met leden van het UCK was daarbij niet denkbeeldig. Daarnaast leverde het ontbreken van een bestuurlijke infrastructuur, waaronder rechts,- en wetshandhaving, een risico op. In het gehele inzetgebied was sprake van de aanwezigheid van mijnen en tijdens het luchtoffensief afgeworpen en mogelijk niet geëxplodeerde munitie. Voorts bevonden zich grote hoeveelheden wapens in het gebied en was vooraf moeilijk in te schatten, hoe de diverse groeperingen en individuen onder de bevolking zich ten opzichte van KFOR zouden opstellen. De vernielde infrastructuur vormde een verhoogd risico voor het personeel. Mogelijk vormden de gevolgen van de etnische zuivering (aanwezigheid van lijken en kadavers) een gezondheidsrisico voor de eenheden. Om aan deze risico’s het hoofd te bieden en om KFOR voldoende geloofwaardigheid te verstrekken voorzag het plan in de stationering in Kosovo van een substantieel aantal grondtroepen met een robuust karakter teneinde toe te zien op de naleving van een akkoord, dat gesloten zou moeten worden tussen de Servische autoriteiten en de vertegenwoordigers van de bevolking in Kosovo. In een vroeg stadium was reeds humanitaire capaciteit in de plannen opgenomen. Als gevolg van de massale vluchtelingen stroom werd gedurende de luchtacties een grotere behoefte onderkend in de plannen. Vooruitlopend op een positief resultaat van Rambouillet kozen diverse landen ervoor eenheden onder nationaal bevel te positioneren in Macedonië.
Nationale planning In de Nederlandse planning is, uitgegaan van een afdeling artillerie voor
3
KFOR. Dit was dezelfde afdeling M 109 rijdende artillerie die informeel was aangeboden voor spoor 3 van de Extraction Force. Nederland koos bewust voor deze bijdrage, omdat het NAVO plan voorzag in een robuuste strijdmacht, waarin ook behoefte was aan zware artillerie eenheden. Daarnaast was een volledig opgeleid en inzetbaar infanterie bataljon op dat moment niet beschikbaar. In de afwegingen daaromtrent is de voortgang van de operatie SFOR in Bosnië nadrukkelijk meegenomen, waardoor eenheden, die bestemd waren voor aflossing aldaar als niet beschikbaar voor KFOR werden aangemerkt. Bovendien was er voldoende aanbod van pantser infanterie eenheden door andere landen. In een vroeg stadium heeft Nederland gekozen voor samenwerking binnen KFOR met Duitsland. De Duitse brigade beschikte nog niet over een vuursteun capaciteit. Daarnaast was er de wens om de Duits/Nederlandse samenwerking binnen het Duits/Nederlandse legerkorps uit te breiden naar crisisbeheersingsoperaties. In de planning was voorzien, dat de primaire taak van de Nederlandse artillerie eenheid [1(NL) Afdva] het naar behoefte verlenen van vuursteun voor KFOR was. Gedurende het planningproces werd de kans voor daadwerkelijke inzet van die vuursteun capaciteit gering geacht, zodat het voor de hand lag de afdeling tevens een gebied van verantwoordelijkheid toe te bedelen binnen de «Multi National Brigade South» (MNB-S). Dit stemt overeen met de in de Defensienota neergelegde gedachte, dat Nederlandse eenheden multifunctioneel en flexibel dienen te zijn. Na terugkeer van de vluchtelingen in Kosovo zou humanitaire hulp noodzakelijk zijn. Daarom is besloten het Genie hulpbataljon samen te stellen. Daar er nog weinig gezegd kon worden over de specifieke taakstelling is er bij de planning vanuit gegaan het bataljon een zo breed mogelijke capaciteit te verschaffen. De samenstelling van het 1(NL) Gnhulpbat is daarop gebaseerd. Het Nederlandse aanbod voor twee bataljons gold voor een periode van één jaar. Tevens werd voorzien in een behoefte aan helikopter capaciteit ten behoeve van bevelvoering, liaison en transport.
Risico analyse Gedurende de planning is er ook op nationale basis een analyse gemaakt van de risico’s waaraan het personeel gedurende inzet mogelijkerwijs zou worden blootgesteld. Dit is gedaan onder verantwoordelijkheid van de CDS met inbreng van de krijgsmachtdelen, de Militaire Inlichtingen Dienst en de Defensiestaf. De hierboven genoemde analyse van NAVO werd daarbij gedeeld. Het opwerkprogramma voorzag in voorbereiding van het personeel op die gevaren. Op grond daarvan werd aan het humanitaire hulpbataljon ter beveiliging een infanterie compagnie toegevoegd. Gezien de samenstelling van KFOR, de beschikbare bewapening en uitrusting en het niveau van gereedheid van de Nederlandse eenheden werden de risico’s, mede gelet op de met de operatie te dienen belangen, aanvaardbaar geacht.
Juridische aspecten De juridische basis voor deelname aan deze operatie was gelegen in het besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, dat op 10 juni 1999 werd genomen (resolutie 1244). Voor de uitvoering van de taak en om adequaat tegen elke dreiging te kunnen optreden, waren voor KFOR Rules of Engagement (ROE) vastgesteld. Deze ROE waren reeds opgenomen in het OPLAN 10 413 en waren voor alle deelnemers eenduidig en duidelijk.
4
Besluitvorming De plannen werden bekrachtigd in het kabinetsbesluit inzake Nederlandse deelname aan KFOR van 10 juni 1999. Een dag later wijdde de Kamer een plenair debat aan KFOR en met name de Nederlandse bijdrage hieraan. Zij betuigde unaniem instemming met het besluit van de regering inzake de Nederlandse bijdrage. Van 13 juni tot 10 juli ontplooiden de afdeling veldartillerie en het geniehulpbataljon. Het in Albanië aanwezige helikopterdetachement werd aan het Nederlandse contingent toegevoegd.
Operationeel concept Na het tot stand komen van de MTA was het noodzakelijk zo snel mogelijk Kosovo binnen te trekken. Daarbij was het creëren van een veilige omgeving door het herstellen van vrede en veiligheid de primaire taakstelling voor KFOR. Hieraan werd invulling gegeven door middel van een aantal multinationale brigades. Hun militaire presentie diende voldoende bescherming te bieden aan de diverse bevolkingsgroepen en daarbij de voorwaarde te scheppen voor terugkeer van vluchtelingen en wederopbouw van Kosovo. Reeds tijdens de luchtaanvallen waren als vervolg op de Extraction Force een aantal eenheden gereedgesteld in Macedonië. In verband met Force Protection, stonden deze eenheden – voor coördinatie – onder leiding van de Commandant van het Ace Rapid Reaction Corps. Deze zou tevens belast worden met het bevel over KFOR. Op 12 juni beschikte COMKFOR over 9 bataljons met ondersteunende eenheden. Spoedig daarna werd dit aantal uitgebreid met twee, hetgeen voldoende was om uitvoering te geven aan het operationeel concept, dat, hoewel niet formeel uitgegeven, was gebaseerd op het NAVO plan 10 413. Snelle inzet was geboden om een gezag vacuüm in Kosovo te voorkomen. Een definitieve versie van het plan, uitgegeven door Saceur zag het licht op 19 juli 1999. De Nederlandse inbreng zou plaats vinden in de «Multi National Brigade South» (MNB-S), waarin Duitsland als «lead nation» optrad. In een later stadium maakten ook Turkse, Oostenrijkse en Russische eenheden deel uit van deze brigade. Naast de vuursteun taak ten behoeve van KFOR nam 1 (NL) Afdva de verantwoordelijkheid over een gebied in de brigadesector. Ter ondersteuning van deze laatste taak kreeg de afdeling een Turkse infanteriecompagnie en een Duits tankeskadron onder bevel. De taakstelling van het geniehulpbataljon [1 (NL) Gnhulpbat] was vooraf niet in detail bekend. De NAVO kon de situatie ter plaatse immers pas beoordelen na het vertrek van de FRJ eenheden uit Kosovo na afloop van de luchtacties. Daardoor kon geen precieze inschatting worden gemaakt van de behoefte aan humanitaire hulp. Dat gold ook voor de hulp die door de internationale gemeenschap (gouvernementeel en non-gouvernementeel) ter beschikking zou worden gesteld. De aanpak van de voorziene humanitaire hulpverlening moest dus grotendeels ter plaatse worden ingevuld. Bij de samenstelling van het 1 (NL) Gnhulpbat is er van uitgegaan, dat de hulpverlening vooral zou moeten plaatsvinden op het gebied van de reconstructie van de infrastructuur. Tevens was vooraf duidelijk, dat het bataljon een functie moest vervullen in het vervaardigen van onderkomens voor de andere Nederlandse eenheden. Ter beveiliging en ondersteuning van de voor de humanitaire taak uitgeruste genisten was een infanterie compagnie bij het bataljon ingedeeld.
5
3. Voorbereiding In verband met de onzekere situatie rondom Kosovo is de voorbereiding van de Nederlandse eenheden niet volgens een vast plan verlopen. Allereerst bevond reeds een deel van de Nederlandse eenheden (een batterij vuurmonden en een mortieropsporingsradar batterij) zich in Macedonië tijdens de luchtacties (feitelijk geen EF meer, nog geen deel uitmakend van KFOR). Voorts was niet bekend, wanneer Milosovic zou toegeven aan de door de Internationale gemeenschap gestelde eisen. Bij het ontbreken van specifieke informatie over Kosovo is gekozen voor een opleidings- en trainingsprogramma, dat was afgeleid van het programma, dat wordt gegeven voor uitzending naar SFOR in Bosnië Herzegowina. Hoewel gedetailleerde informatie over Kosovo daarin ontbrak, bleek dit programma effectief, omdat, gebaseerd op eerdere geleerde lessen, alle elementen voor het optreden in een CrisiSbeheersings-,Vredes-, en Humanitaire (CVH-) operatie in dit programma waren opgenomen. Tijdens het opwerkprogramma is aandacht besteed aan de gevaren van de in het inzetgebied aanwezige mijnen. 1(NL) Afdva heeft zich in de voorbereidingsfase gericht op de uitvoering van de taken, die voortvloeiden uit de haar toebedeelde gebiedsverantwoordelijkheid. Er is veel aandacht besteed aan de infanterie vaardigheden. De nadruk heeft daarbij met het oog op de taakstelling in het operatiegebeid, gelegen op de taakuitvoering in het lagere deel van het conflictspectrum. Voor 1 (NL) Gnhulpbat bestond vooraf, zoals gesteld, allerminst duidelijkheid omtrent specifieke taakstelling. Bij de voorbereiding is er daarom voor gekozen een aantal capaciteiten bij elkaar te brengen, waaraan op grond van eerdere ervaringen naar alle waarschijnlijkheid behoefte zou zijn. Om te komen tot de gewenste capaciteit moest er een beroep gedaan worden op een groot aantal «moeder eenheden» om de formatie van het 1 (NL) Gnhulpbat te vullen. Gezien de korte voorbereidingstijd en de diverse herkomst van de sub-eenheden kwam de algemene voorbereiding en vooral de «eenheidsvorming» in het gedrang. Commandanten hebben een ruime hoeveelheid tijd in het operatie gebied moeten besteden aan het afstemmen van de diverse onderdelen op elkaar. De KLu leverde een helikopterdetachement bestaande uit vier BO-105 helikopters en drie Chinooks. Ongeveer vier weken voor de geplande datum van uitzending is het detachement begonnen met het opwerkprogramma. In het algemeen is dit naar tevredenheid verlopen. Er kon voorafgaande aan de missie niet voldoende ervaring worden opgedaan met het vliegen in bergachtig terrein. In het operatiegebied zijn hiervoor additionele oefenvluchten uitgevoerd. De onzekerheid omtrent de missie, taakstelling en omstandigheden had ook gevolgen voor de materiële voorbereiding. Indien een eenheid wordt geconfronteerd met een veranderde taakstelling ten opzichte van de organieke (zoals het uitvoeren van gebiedsverantwoordelijkheid door 1(NL) Afdva), dan moet een inschatting gemaakt worden van de behoefte aan aanvullend materieel. Daarvoor bestaan immers geen organisatie- en uitrustingstabellen. Een soortgelijke situatie doet zich voor bij samengestelde eenheden met een ad-hoc taak, zoals het 1 (NL) Gnhulpbat. Voor beide eenheden werd een inschatting gemaakt van het in de operatie benodigde (extra) materieel. Vanwege het alom dreigende gevaar van mijnen is opsporings- en markeringsmaterieel in voldoende hoeveelheid meegenomen naar het inzetgebied.
6
4. Uitvoering van de missie
1(NL)Afdva Taakuitvoering Vanaf 14 juni is deze Nederlandse eenheid gestationeerd geweest in Orahovac en heeft daarbij gebiedsverantwoordelijkheid gedragen over Orahovac en omgeving. De taakuitvoering als gebiedverantwoordelijke eenheid vergde een geheel andere wijze van optreden dan in de vuursteun rol. Deze rol verandering werd gefaciliteerd door de onder bevelstelling van een Duits tank eskadron en van een Turkse infanterie compagnie. Deze laatste is overigens alleen in een gebied rond de plaats Mamusa ingezet. De artilleristen zijn opgetreden als infanterist, daarbij gebruik makend van een deel van het organieke (artillerie) materieel en het extra meegevoerde materieel. Het personeel heeft deze – ook sterk mentale – omslag op goede wijze weten te maken. Als gevolg van de omstandigheden in Kosovo en het ontbreken van talloze voorzieningen en instanties op het gebied van openbaar bestuur, is de eenheid genoodzaakt geweest een deel van die civiele functies in te vullen totdat andere instanties in staat waren die taken over te nemen. In de praktijk heeft KFOR een periode feitelijk militair gezag uitgeoefend. Dit was vastgelegd in het mandaat van KFOR, dat voorzag in het initiële handhaven van de openbare orde. Dit was noodzakelijk, onder meer om te voorkomen dat de Albanese meerderheid wraak zou nemen op de Servische minderheid of eigen rechter zou gaan spelen. Nederlandse eenheden hebben in dat kader aanhoudingen, huiszoekingen en andere controles verricht. Bij de uitvoering van de taken bleken nadere afspraken noodzakelijk tussen UNMIK en KFOR, bijvoorbeeld over het overdragen van aangehouden verdachten. Nederland heeft zich hiervoor met succes ingezet in de Noord Atlantische Raad. Het personeel van het detachement Koninklijke Marechaussee heeft de commandant van de 1(NL) Afdva politie-technisch met advies ondersteund bij onderzoeken naar (vermeende) oorlogsmisdaden en het opsporen van verdachten. De daarover verzamelde informatie is overgedragen aan UNMIK, op het moment dat de door KFOR uitgevoerde «law and order» taken eveneens aan deze instantie werden overgedragen. Ook op humanitair en facilitair gebied heeft de afdeling vele taken op zich moeten nemen. Zo werd de humanitaire hulp gecoördineerd totdat de UNHCR in Djakovica was vertegenwoordigd. Nederlandse militairen werden aanvankelijk ook belast met de coördinatie van geneeskundige hulp en de controle over de «nuts-bedrijven». UNHCR heeft zijn waardering uitgesproken voor de goede uitvoering van deze ad-hoc taken. Rules of Engagement De Nederlandse militairen hebben in de uitvoering van hun taken veelvuldig voor lastige beslissingen gestaan. Niet in de laatste plaats op het gebied van geweldstoepassing. Het hanteren van de ROE op de «werkvloer» blijft een moeilijke zaak omdat zij moeten worden toegepast in complexe steeds wijzigende omstandigheden. De ROE zijn voor praktische toepassing vertaald in een «soldierscard» met een vereenvoudigde geweldinstructie. Vooral voor het kader is een goed begrip van die regels en hun relatie met de te bereiken doelstellingen van het grootste belang. Dit aspect heeft veel aandacht gevergd van de eenheidscommandanten. Tussen de diverse nationaliteiten waren er verschillen te constateren op het gebied van toepassing van de ROE. Nationaal beleid en nationale
7
wetgeving leidden bij sommige landen tot grotere restricties in de geweldstoepassing dan op grond van de ROE is toegestaan. Voor de Nederlandse eenheden waren geen restricties anders dan in de ROE bepaald. Orahovac Op 18 juni kwam het akkoord van Helsinki tot stand, dat als raamwerk diende voor invulling van de Russische betrokkenheid bij KFOR. Rusland ging hierbij uit van een eigen gebiedsverantwoordelijkheid voor Orahovac en omgeving. De Nederlandse regering heeft uitdrukkelijk laten weten de voorkeur te geven aan een voortgezette Nederlandse aanwezigheid in Orahovac. Zij wilde geen gezamenlijke gebiedsverantwoordelijkheid aanvaarden met de Russen. Een belangrijke overweging daarbij was, dat er problemen zouden kunnen ontstaan bij verschillende toepassing van de ROE. Van de zijde van ons land is er voortdurend naar gestreefd de situatie rond Orahovac internationaal te houden. De situatie was complex. Door de lokale bevolking werden uit protest tegen de mogelijke binnenkomst en aanwezigheid van de Russische eenheden in Orahovac blokkades gevormd. Deze zouden pas eind november opgeheven worden. Gezien de in Helsinki ingenomen standpunten heeft de SG van de NAVO, alles afwegend, geen ander alternatief gezien dan de Nederlandse regering een voorstel te doen tot reallocatie van de artillerie-eenheid in het Duitse brigade vak. Dit voorstel is uiteindelijk door de Nederlandse regering aanvaard. Op 4 november is in opdracht van COMKFOR een groot gedeelte van de afdeling veldartillerie verplaatst van Orahovac naar Suva Reka. Er is een batterij achtergebleven in Orahovac. Deze verplaatsing was onderdeel van het hierboven geschetste beleid. Kosovaren Tijdens de taakuitvoering werd de eenheid veelvuldig geconfronteerd met de verschillende percepties van de diverse bevolkingsgroepen omtrent de toekomst. Met name het UCK, later getransformeerd naar het TMK was van mening, dat handhaving van openbare orde en veiligheid tot hun taak behoorde. Dit was duidelijk in afwijking van de visie van de internationale gemeenschap. Optreden tegen dit soort opvatting en de daaruit voortvloeiende activiteiten verdiende derhalve blijvend aandacht. Het streven bleef er tevens op gericht, in alle opzichten duidelijk te maken, dat het TMK géén militaire eenheid behoorde te zijn. Vaardigheden/rolverandering De basisvaardigheden van de Gele Rijders bleken, mede dank zij de aanvullende voorbereiding, voldoende om als infanterist adequaat te kunnen optreden. De organisatiestructuur en de personele bezetting (veel officieren en onderofficieren, weinig manschappen) van een artillerieafdeling, die afwijken van een infanteriebataljon, leidden wel tot een verhoogde werkdruk voor het personeel. Lange werkdagen waren het gevolg. Tevens is een aanzienlijke hoeveelheid extra materieel meegenomen naar het inzet gebied. De basis uitrusting van de afdeling is niet toegesneden op het optreden in een infanterie rol. Het noodzakelijke onderhoud aan dit extra materieel vormde een extra belasting voor de eenheid. Gedrag De taken werden door de afdeling gedisciplineerd uitgevoerd. Ook de inzet in andere functie gebieden heeft de geloofwaardigheid van de
8
eenheid positief beïnvloed. Het personeel was zich terdege bewust van de effecten van het optreden. Met name in het optreden naar buiten hebben zich geen incidenten voorgedaan. Overtreding van de gedragscode kwam een enkele keer voor. Conclusie De 1(NL) Afdva heeft een waardevolle bijdrage geleverd in Kosovo. In een «failed State» omgeving, geconfronteerd met een substantieel aantal niet-traditioneel-militaire taken heeft zij zich gericht op de oplossing van in Kosovo voorkomende problemen, terwijl de veiligheid in het gebied van verantwoordelijkheid werd gegarandeerd. Als gevolg daarvan is de situatie aanzienlijk verbeterd en is een in veel opzichten stabiel klimaat geschapen. Humanitaire activiteiten zijn geïnitieerd en hulpverleners op gang geholpen. Bestuurlijke structuren zijn provisorisch opgezet en overgedragen aan UNMIK. Daarmee heeft de afdeling op diverse gebieden een basis gelegd, waarop door anderen is voortgebouwd. 1(NL)Afdva heeft daarmee voldaan aan de doelstelling die voor haar in deze operatie was gesteld.
1 (NL) Gnhulpbat Taakuitvoering Het 1(NL) Gnhulpbat is samengesteld met de uitdrukkelijke bedoeling te voorzien in de behoefte aan humanitaire hulp, waarvan allerwegen werd verwacht, dat deze omvangrijk zou zijn na de luchtacties. Op basis van een algemene inschatting van taken was reeds begonnen met de samenstelling en voorbereiding van het bataljon. Deze aanpak maakte na beëindiging van de luchtacties een snelle inzet in het operatie gebied mogelijk. Als gevolg van de nadruk op vroegtijdige aanwezigheid bleek de samenstelling van het bataljon, niet geheel in overeenstemming met de behoefte ter plaatse. Dit bleek onder meer uit het medenemen van zwaar brugslagmaterieel, waaraan geen behoefte bleek te bestaan. Een van de belangrijkste doelstellingen van het 1(NL)Gnhulpbat gedurende het najaar van 1999 was een zo groot mogelijk gedeelte van de teruggekeerde bevolking weer onder een dak te krijgen voor aanvang van de winter, zodat zij deze niet in tenten behoefde door te brengen. Voor de uitvoering van taken is ter plaatse afgestemd met de brigade waaronder het bataljon formeel was gesteld (MNB-S) en met hulpverleningsorganisaties. Op grond van het binnen het bataljon geformuleerd beleid werd actief naar NGO’s gezocht, die bereid waren middelen ter beschikking te stellen. Het werken op basis van «common interest» is een bruikbare formule gebleken. Tijdens de uitzending is samengewerkt met een 15 tot 20-tal van deze organisaties, waarbij een coördinerende rol was weggelegd voor UNHCR. De samenwerking verliep goed. Wel werd een geïntegreerd beleid gemist. Er was onvoldoende sprake van afstemming tussen politieke, humanitaire, economische en militaire zaken. Nationaal is wel sprake geweest van coördinatie op het gebied van de humanitaire hulpverlening. Een functionaris van het Ministerie van Ontwikkelings Samenwerking is daartoe geruime tijd in het operatiegebied werkzaam geweest. 1(NL)Gnhulpbat heeft van dat ministerie 1 miljoen gulden voor noodhulp ontvangen. Voor dit bedrag zijn onder meer noodwoningen opgetrokken. Het bataljon beschikte overigens over meer capaciteit. De eenheidscommandant heeft veel tijd besteed aan het vinden van andere donors, opdat de eenheid maximaal kon worden benut.
9
In de humanitaire rol heeft het bataljon veelvuldig samengewerkt met andere eenheden, te weten de 1(NL) Afdva, een Duits en een Russisch bataljon. Bij deze laatste eenheid werd een liaison officier aangewezen, hetgeen de kwaliteit van de communicatie, en daardoor van het geleverde werk, aanzienlijk heeft verhoogd. NL accommodatie Het 1(NL) Gnhulpbat is tevens ingezet voor de constructie van accommodatie voor de andere Nederlandse eenheden. Deze taak heeft een aanzienlijk deel van de capaciteit opgeëist, zeker in de tijd, dat er speciale voorzieningen moesten worden getroffen nadat asbest was geconstateerd. Deze dubbele taakstelling heeft de commandant van het bataljon genoopt tot voortdurende prioriteitsstelling, waarbij de opbouw van de Nederlandse infrastructuur in een enkel geval gegaan is ten koste van humanitaire opbouw. Beveiliging Het bataljon is voor de beveiliging en verkenningstaken aangewezen geweest op een infanterie compagnie, die speciaal voor dit doel aan de eenheid was toegevoegd. Voor aanvang van de missie was immers niet duidelijk wat de veiligheidssituatie ter plaatse was, terwijl het bataljon te weinig intrinsieke capaciteiten bezat om in een onzekere veiligheidssituatie te voorzien in de eigen «force protection». Bovendien was niet te verwachten, dat hiervoor kon worden teruggevallen op de 1(NL) Afdva. Deze aanpak heeft goed voldaan. In de loop van de operatie is de taakstelling van de compagnie, zonder af te doen aan de beveiliging van de genisten, diverse malen gewijzigd als gevolg van zich wijzigende omstandigheden. Nadat de veiligheidssituatie dat toeliet heeft de compagnie zich meer gericht op de burgerbevolking door patrouillegang en het tonen van de aanwezigheid. Gedurende een aantal weken is steun verleend aan de 1(NL) Afdva, waarbij pelotonstaken in Orahovac werden overgenomen. In de maand oktober is de eenheid «stand-by» geweest als deel van de KFOR reserve. Gedurende de laatste twee maanden heeft de compagnie een eigen gebied van verantwoordelijkheid gehad in het gebied en onder bevel van het Duitse bataljon te Prizren. In deze periode is de compagnie onder meer ingezet voor zoekacties in huizen. Bij deze inzet is gebleken, dat de scheiding tussen de reguliere beveiligingstaak en de politie taak niet altijd even duidelijk was te trekken en dat de interpretatie bij commandanten tot verschillen in benadering kon leiden. Dit hing samen met de reeds genoemde noodzaak nadere afspraken te maken omtrent de initiële handhaving van de openbare orde. Samenstelling Gezien de korte voorbereidingstijd en gezien het feit, dat de eenheden uit meerdere sub-eenheden moesten worden samengesteld kwam de «eenheidsvorming» in het gedrang. Commandanten hebben een ruime hoeveelheid tijd in het operatie gebied moeten besteden aan het afstemmen van de diverse onderdelen op elkaar en op de visie die door de commandanten was ontwikkeld, ten aanzien van taakuitvoering. Eenheidsvorming dient in beginsel te geschieden vóór ontplooiing. Desalniettemin is de bijdrage van 1(NL) Gnhulpbat substantieel geweest. Een overzicht van de verrichte activiteiten is gevoegd als bijlage. Conclusie 1(NL) Gnhulpbat heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de missie van KFOR in Kosovo. Het bataljon heeft daarbij op voorbeeldige wijze
10
ingespeeld op de bestaande situatie en die hulp verleend waaraan op het moment de meeste behoefte bestond. Hiermee heeft het 1(NL)Gnhulpbat voldaan aan de taakstelling. Flexibiliteit en «can do» waren de kenmerken van de inzet. De beschikbare capaciteit werd ingezet in een grote variëteit aan activiteiten. Ook de beschikbare beveiligingscapaciteit werd optimaal ingezet, primair als force protection voor het bataljon, in andere rollen toen de veiligheidssituatie dat toeliet. Zowel met militaire als met burger instanties is op zeer goede wijze samengewerkt en talloze projecten zijn tot een goed einde gebracht. Koninklijke Marechaussee Zoals gebruikelijk bij operaties in het buitenland wordt de nationale politie taak uitgevoerd door personeel van de Koninklijke Marechaussee, in de wandeling genoemd de blauwe marechaussee. Dit detachement was toegevoegd aan de Contingents commandant en voerde de taken uit voor alle Nederlandse deelnemende eenheden. Zij hebben onderzoek gedaan naar aanleiding van door de eenheidscommandanten gedane aangiftes betreffende mogelijke strafbare feiten (door Nederlandse militairen) en waar nodig ter zake proces verbaal opgemaakt. Het optreden en functioneren heeft geen aanleiding gegeven voor bemerkingen. Het MP peloton (in de wandeling genoemd de groene marechaussee) is destijds door Nederland aangeboden om te voorzien in de behoefte aan verkeersbegeleiders. Deze behoefte in de Status of Requirement (SOR) van KFOR was ingegeven door Saceur en gold voor een onvoorziene duur. De verwachting was dat veel werk zou bestaan op het gebied van verkeersbegeleiding als gevolg van de vernietigde infrastructuur, de grote vluchtelingenstromen en het vele militaire KFOR-verkeer. In de praktijk bleek deze behoefte geringer. Gedurende de uitvoering van de missie zijn, van uit de Kamer en van de zijde van de belangenverenigingen, vragen gerezen omtrent een bijzondere taakstelling van het peloton voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hiernaar is uitgebreid onderzoek gepleegd, waaruit bleek, dat er van oneigenlijke taakstelling geen sprake was. De taakstelling van het peloton is altijd binnen het KFOR-mandaat gebleven, dat voorzag in initiële ordehandhaving. In dat kader kon COMKFOR, in afwachting van de volledige ontplooiing van de internationale politie (UNMIK/UNIP), een beroep doen op alle onder zijn bevel staande eenheden, waaronder het MP peloton. COMKFOR was niet bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. De verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde beruste bij UNMIK en UNIP. Zo op dit gebied taken moesten worden vervuld, waren UNMIK en UNIP gerechtigd om een beroep te doen op COMKFOR voor het verlenen van hand- en spandiensten. Daartoe waren ook eenduidige ROE uitgevaardigd die de bevoegdheid aan militairen gaf om personen die de openbare orde en veiligheid in gevaar brachten aan te houden en over te dragen aan functionarissen van UNMIK. Helidet De helikopters zijn tijdens de inzetperiode voor algemene ondersteuning van de operatie, personenvervoer, Command en Control en verkenning ter beschikking gesteld aan MNB-S. Tijdens de uitvoering van de taken werd op goede wijze samengewerkt met de Duitse helikopter eenheid. Bij aanvang van de operatie was de locatie Toplicane nog niet gereed voor helikopteroperaties. Gedurende de eerste 7 weken werden daardoor de helikopters gestationeerd op een voormalige Joegoslavische kazerne op een afstand van ca. 12 km van Toplicane. De inzetbeperking die dit teweeg bracht – er kon slechts met twee helikopters worden geopereerd – was in
11
november verleden tijd toen alle helikopters naar Toplicane konden worden overgevlogen. De Bo-105 helikopter is niet uitgerust met communicatiemiddelen voor de lange afstand. De operationele nadelen daarvan waren evident. Bemanningen konden tijdens de vlucht veelal niet worden voorzien van de laatste relevante informatie, terwijl zij zelf niet altijd in staat waren hun positie door te geven, waardoor een nauwkeurig inzicht in het vliegpad herhaaldelijk ontbrak. Gedurende de inzetperiode heeft zich één vliegongeval voorgedaan, waarbij een helikopter een hoogspanningskabel heeft geraakt. Daarbij is slechts materiële schade opgetreden. Een Commissie van Onderzoek heeft dit ongeval nog in onderzoek. Contingents Commando Tijdens de operatie van KFOR is in het operatiegebied een contingentscommando ingezet, zoals inmiddels gebruikelijk bij dit soort operaties. De commandant daarvan fungeerde primair als ogen en oren van de CDS en droeg zorg voor de toetsing van de inzet van de eenheden versus de nationale randvoorwaarden. Tevens was hij belast met de coördinatie van zaken de Nederlandse eenheden betreffende, voor zover zij niet vielen onder de operationele taakuitvoering. (Administratieve, logistieke en personeelszorg aangelegenheden). De aanvankelijke locatie van het Contco te Petrovec in FYROM was een hindernis voor het naar behoren uitvoeren van de werkzaamheden. De afstand naar de eenheden was te groot hetgeen leidde tot lange reistijden in het geval van een werkbezoek. Bovendien was deze locatie, ver verwijderd van het actuele gebeuren, niet bevorderlijk voor het krijgen van «situational awareness», die van groot belang is in de rapportage naar de CDS. Het aanvankelijke plan te verhuizen naar Orahovac werd door de ontwikkelingen aldaar een aantal keer uitgesteld. Uiteindelijk werd in de maand november het Contco verhuisd naar Prizren (Kosovo), op dezelfde locatie waar het Geniehulpbataljon reeds was gevestigd. Personeel Het personeel voldeed in het algemeen aan de voor de functie benodigde vaardigheden. Voor de ontplooiing werd het personeel zo goed mogelijk voorbereid op de aanstaande rol verandering en de specifieke aspecten van de operatie in Kosovo. Bij bepaalde individuele militairen en kleine eenheden bleek echter, dat de militaire basisvaardigheden niet volledig werden beheerst. Dit kwam met name voor bij die functionarissen, die reeds lange tijd op een «vredes» locatie tewerk gesteld waren, waar de behoefte aan toepassing van de militaire basisvaardigheden niet bestaat. Tijdens de uitvoering van de operatie bleek het personeel niet altijd geheel voorbereid op de soms zeer zware omstandigheden, waaraan het gedurende de inzet werd blootgesteld. Het gedrag van het personeel was in het algemeen goed. Vooral tijdens de dienstuitvoering werden geen wezenlijke problemen gesignaleerd. Daarbuiten heeft een aantal malen overtreding van gedragsregels of de gedragscode plaatsgevonden. Daartegen is door de eenheidscommandanten opgetreden. Er van uitgaande, dat de krijgstuchtelijke sanctie een zekere afschrikwekkende en preventieve werking moet genieten is gebleken dat in correctief opzicht dit stelsel, dat de commandant ter beschikking stond, onvoldoende was. Deze constatering is ook in andere missies gedaan. Aanpassing van de hoogte van de maandelijks op te leggen geldboete van 200 naar 600 gulden, zoals per 1 januari 2000 van kracht geworden, moet in deze lacune voorzien. Bij de preventie van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld op het gebied van
12
drugs bezit en gebruik, bleek het mechanisme van de schikking effectief te zijn. De hoogte van het schikkingbedrag miste zijn preventieve werking niet. Op de locaties of «compounds» zijn, nadat de situatie dat toeliet, voorzieningen gecreëerd voor ontspanning en recreatie. Regelmatig werden collectieve activiteiten verzorgd voor het personeel. Het kunnen onderhouden van het contact met het thuisfront door de individuele militair bleek wederom een grote behoefte. Daarin voorzien was geen eenvoudige zaak. Door de heersende omstandigheden was het niet mogelijk om een eenduidige regeling te treffen voor al het personeel in het gehele gebied van inzet. Daarom werden ter plaatse werkbare oplossingen bedacht en uitgevoerd. De staf van de bevelhebber en de commandanten ter plaatse hebben aanzienlijke inspanningen op dat gebied geleverd. Daardoor ontstonden er op enkele plaatsen voorzieningen, die uitstaken boven datgene waarop men «aanspraak» kon maken. Toch heeft dit in een aantal gevallen tot gevoelens van onbehagen geleid, omdat de voorzieningen niet overal tot dezelfde mogelijkheden leidde. Thuisfront Bij de «moederbrigades» van de uitgezonden eenheden (13 Mechbrig en Divisie Troepen) zijn respectievelijk ten behoeve van 1 (NL) Afdva KFOR en 1 (NL) Gnhulpbat KFOR de standaard voorzieningen voor het thuisfront opgezet. Daarbij ging het om het organiseren van thuisfrontinformatiedagen, het versturen van informatiebundels, het opzetten van een thuisfront comité, de midtermdagen, de regio-contactdagen, etc. Rondom de asbestperikelen (zie later in deze evaluatie) is de communicatie vanuit OPS/BLS door het thuisfront als zeer positief ervaren, zoals gebleken is tijdens de thuisfront informatiedagen. Vooral de persoonlijke brieven van de BLS en C-1(NL) Gnhulpbat KFOR zijn goed ontvangen. Medisch De medische voorzieningen waren goed. Beide eenheden hadden een eigen capaciteit voor directe medische zorg. Voor specialistische zorg en hospitaal voorzieningen werd teruggevallen op de Duitse voorzieningen te Prizren. In het totaal zijn ruim 100 militairen gerepatrieerd. 74 om psycho-sociale of medisch-somatische reden, 30 in verband met de thuissituatie van de militair. Een viertal militairen is weer teruggekeerd naar het operatiegebied. Een tiental functionarissen is vervangen door personeel uit Nederland, omdat het hierbij ging om sleutelfuncties. Afronding In het operatiegebied vond, enkele weken voordat de militair terugkeerde, een individuele psychologische debriefing plaats. Ook na terugkeer in Nederland was deze zorg aanwezig en is een ieder daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld, daar waar nodig, van deze zorg gebruik te maken. De eenheden hebben in Nederland een afrondingsprogramma gevolgd. Daarbij is eveneens dankbaar gebruik gemaakt van de ervaringen, die met de eenheden uit Bosnië zijn opgedaan. De terugkeer van het materieel is minder voorspoedig verlopen. Alle materieel is, in verband met de asbest problematiek eerst naar Eindhoven vervoerd. Daarbij is tevens de inhoud van persoonlijke bagage door de Douane doorzocht. Vervolgens is het materieel ter ontsmetting naar
13
Coevorden gebracht. Hierbij is een aantal persoonlijke eigendommen zoek geraakt. Het onderzoek hiernaar door de Koninklijke Marechaussee is nog gaande. Materieel en logistiek Voor instandhouding en onderhoud was in het operatiegebied voldoende capaciteit aanwezig. Een aantal specifieke omstandigheden heeft ertoe geleid, dat op deze capaciteit een bovenmatig zwaar beroep moest worden gedaan. Allereerst was er de snelheid waarmee de eenheden moesten worden samengesteld en de onzekerheid omtrent de condities en de taakstelling in het inzetgebied. Daardoor is niet altijd het juiste materieel meegenomen. Bovendien bleek in een aantal gevallen een achterstand in het onderhoud van dit materieel. Vanwege de «rol»-verandering bij de 1(NL) Afdva moest meer materieel worden meegenomen, dan waarvoor de onderhoudscapaciteit normaal is georganiseerd. •
•
•
•
•
Voor een deel is er materieel overgenomen van de transportcompagnie die was ingedeeld in de operatie Allied Harbour. Bij dit materieel bestond – begrijpelijk, gezien het intensieve gebruik tijdens die operatie – een onderhoudsachterstand. Gedurende de uitzending bleek het intensieve gebruik van rijdend materieel, met name rupsvoertuigen, door de condities ter plaatse te leiden tot een hogere slijtage dan normaal en dan tot dusver in Bosnië was geconstateerd. De lange aanvoerlijnen, zowel in afstand als tijd, en de beperkte strategische transportcapaciteit waren er de oorzaak van dat vaak lang op benodigd materieel moest worden gewacht. Voorraden voor onderhoud waren meegenomen op basis van een ruwe inschatting. Er waren voor deze ad-hoc samengestelde eenheid geen ervaringsgegevens beschikbaar. Zowel de voorraden van eenmalig gebruikt materieel als van veel benodigde reservedelen bleken onvoldoende om bij de lange aanvoertijden het werk de juiste voortgang te laten vinden. De voor instandhouding van het voertuigenpark benodigde reserve onderdelen waren, als gevolg van het intensieve verbruik in Kosovo, in Nederland niet altijd in voldoende mate voorradig. Daarom werd het lokale verwervingstraject opgestart. Hierdoor ontstond voor een aantal kritische voertuigonderdelen levertijd van ongeveer 2 maanden.
Vanuit Nederland is in deze periode extra steun verleend door het Nationaal Commando, waardoor een onacceptabele achterstand in onderhoud kon worden voorkomen. Asbest Reeds bij de verkenning van een geschikte locatie voor het geniehulpbataljon is in het beginstadium een gebouw op de uiteindelijk geselecteerde locatie afgekeurd vanwege de in eterniet platen vermoedelijk aanwezige asbest. Behoudens het voornoemde gebouw werd de locatie te Prizren geschikt geacht. Op 8 juli werd daarop, op grond van meetresultaten, de aanwezigheid van witte asbest aangetoond nabij dit gebouw op de compound van het geniehulpbataljon te Prizren. Het gebouw en de directe omgeving werden vervolgens afgezet. Tevens werden maatregelen genomen ter minimalisering en preventie van eventueel besmettingsgevaar. Het gebouw en de directe omgeving zijn vervolgens conform de in Nederland geldende normen gereinigd van mogelijke asbest.
14
Eind juli werd er een onderzoeksteam naar het geniehulpbataljon in Prizren gezonden. Er moest blijken welke mogelijke risico’s het personeel van het geniehulpbataljon liep en welke beschermende maatregelen getroffen moesten worden. Het team constateerde dat de initiële aanpak van het asbest probleem niet geheel toereikend was geweest. Dit kwam vooral door het ontbreken van voldoende specifieke asbestdeskundigheid bij aankomst in het inzet gebied. Bovendien had het bataljon te maken met een grote tijdsdruk voor het opstarten van zijn humanitaire taken, het tijdig in gereedheid brengen van het kampement en de primitieve omstandigheden waaronder moest worden geopereerd. Om aan alle mogelijk nog bestaande twijfel omtrent de aanwezigheid van asbest in Kosovo een einde te maken werd in augustus een team van asbestdeskundigen uitgezonden naar het gebied. Een externe deskundige maakte daar deel van uit. Dit team trof tot verrassing van Defensie blauwe asbest aan in de van nature in Kosovo voorkomende rode klei. Defensie besloot daarop vergaande maatregelen te nemen ter bescherming van het personeel, daartoe geadviseerd door civiele specialisten. Verdere controle metingen wezen uit dat het asbestbesmettingsgevaar binnen de in Nederland toelaatbaar geachte normen waren komen te liggen. Ook daarna is de werkomgeving van het Nederlandse defensiepersoneel in Kosovo getoetst op de aanwezigheid van asbest. In alle nadere onderzoeken is de aanwezigheid van blauwe asbest nooit aangetoond. Dit bleek eveneens bij onderzoek tijdens het schoonmaken van het materieel na terugkeer uit Kosovo. Wel werden sporen van andere asbest soorten gevonden, doch de Nederlandse normen werden niet overschreden. Bij de Koninklijke Landmacht nam de twijfel toe over de analyse en het advies van het gezonden inspectieteam. Daarom werd begin december de voorzitter van het Centraal College van Deskundigen Asbest verzocht de uitgevoerde onderzoeken te valideren. De contra-expertise en een vervolg onderzoek toonden aan, dat er geen blauwe asbest in de rode klei aanwezig was. Deze conclusie werd dan ook door de voornoemde voorzitter getrokken. Begin juni 2000 is het personeel op de hoogte gesteld, dat er in Kosovo geen sprake is geweest van blootstelling aan het gevaarlijke blauwe asbest. De Koninklijke Landmacht heeft aangifte gedaan van mogelijk strafrechtelijk laakbaar handelen. Het onderzoek daarnaar wordt thans uitgevoerd door het Openbaar Ministerie te Rotterdam. Werkomstandigheden De condities waaronder het personeel de taken moest uitvoeren waren veelal niet optimaal. Vooral in de beginperiode werd het personeel bijna dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van de voordien uitgevoerde zuiveringsacties en de daarop volgende exodus. Lijken, kadavers, massagraven, vernielde huizen en het ontbreken van een bestuurlijke- en voorzieningen infrastructuur waren de rauwe werkelijkheid. Daarnaast bestond de dreiging van de in grote hoeveelheid in het gebied aanwezige wapens, mijnen en tijdens de luchtcampagne afgeworpen niet geëxplodeerde munitie. Vanwege deze omstandigheden kon het personeel aanvankelijk slechts onder de dekking van pantser verplaatsen. De eigen accommodatie moest worden geïmproviseerd. Vervolgens werden er lange dagen gemaakt om de verscheidenheid aan taken naar behoren uit te voeren. Van het hanteren van Nederlandse regelgeving kon daarbij nauwelijks sprake zijn. Ook in een later stadium van de operatie waren de omstandigheden van dien aard, dat vergelijk met de Nederlandse situatie mank ging. Door de commandanten ter plaatse is
15
gehandeld naar bevind van zaken, daarbij voortdurend de belangen van opdracht en mensen afwegend. Financiën Naast haar traditionele indeling van de begroting naar organisatorische eenheden heeft Defensie ervoor gekozen om de additionele uitgaven voor CVH-operaties, op een daarvoor afzonderlijk in het leven geroepen begrotingsartikel te verantwoorden (artikel 08.02). Reden hiervoor is het hebben van inzicht op elk gewenst moment in enig jaar in de additionele uitgaven voor CVH-operaties. Met ingang van 1997 is, ter uitwerking van de nota «Herijking van het buitenlands beleid», de Homogene groep Internationale Samenwerking (HGIS) ingesteld. De additionele uitgaven voor CVH-operaties worden tot deze homogene groep gerekend. Onder HGIS is voor de additionele uitgaven voor crisisbeheersingsoperaties een structurele voorziening opgenomen. De structurele voorziening heeft tot doel: middelen reserveren voor de financiële consequenties van mogelijke inzet van defensiemiddelen in toekomstige crisisbeheersingsoperaties. Ten tijde van de eerste suppletore begroting worden de op dat moment voorziene CVH-operaties per operatie «en detail» begroot. Indien een operatie na dit tijdstip van start gaat, wordt op dat moment de raming voor de desbetreffende operatie opgesteld. De raming van de uitgaven geschiedt per (hulp)kostensoort op basis van stuurvariabelen (zoals: omvang detachement, uitzendtermijn, vlieguren, vaardagen etc.) en ontwikkelde calculatietarieven (zoals: kosten per persoon per dag voor huisvesting, voeding en toelagen, kosten per vlieguur of vaardag etc.). Deze calculatietarieven worden jaarlijks door de financiële afdelingen van de krijgsmachtdelen vastgesteld op basis van ervaringscijfers, nacalculaties, externe tarieven lijsten, marktprijzen, regelgeving e.d. Begin juni 1999 is, op basis van de toentertijd ter beschikking staande gegevens, een eerste raming gemaakt van de additionele uitgaven voor de KFOR operatie. De additionele uitgaven voor uitzending voor de duur van een half jaar werden ingeschat op f 120 miljoen. De realisatie van de additionele uitgaven in 1999 bedroeg f 111 miljoen, waarbij de grootste kostenposten waren: toelagen (f 46 miljoen), materieel (f 26 miljoen), transport (f 13 miljoen) en huisvesting (f 11 miljoen). De met KFOR verband houdende additionele uitgaven en ontvangsten van BuZa/OS zijn respectievelijk ten laste of ten gunste gebracht van de structurele voorziening voor crisisbeheersingsoperaties, zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Tijdens de operatie werden alle financiële handelingen verricht door de kassier en de sectie S 4. Dit bleek niet in alle opzichten een goede aanpak. Er is daarom in het operatiegebied een financiële audit gehouden, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een verbeterplan. Daarin is o.m. de opname van een controller in de personeeelsformatie voorzien. 5. Aansturing, Command & Control
Nationale aansturing KFOR was een niet gemandateerde operatie. Derhalve geschiedde de aansturing vanuit Nederland door de Chef Defensiestaf en droegen de bevelhebbers zorg voor de gereedstelling van de eenheden en de instandhouding tijdens de operatie. Het operationele gezag was door middel van een «Transfer of Authority» procedure overgedragen aan de NAVO, in casu aan de commandant van KFOR.
16
Een belangrijk deel van de aansturing door de CDS is het ervoor zorg dragen, dat tijdens de uitvoering de voorwaarden, zoals door de regering geformuleerd en door het Parlement bekrachtigd, niet wordt overschreden. Als «de ogen en de oren» van de CDS bevond zich de Contingentscommandant in het operatiegebied. Zijn rol was tweeledig. Ten eerste hield hij namens de CDS toezicht op de inzet van de Nederlandse eenheden om te beoordelen of die inzet in overeenstemming was met de voorwaarden waaronder Nederland de eenheden ter beschikking had gesteld aan COMKFOR. Ten tweede fungeerde hij als een coördinator voor specifiek Nederlandse aangelegenheden en diende als communicatiekanaal met de Defensiestaf. Bij de contingentscommandant, zijn chef staf en de beide eenheidscommandanten bestond niet altijd een uniforme visie omtrent taken en bevoegdheden. Door de C-Contco werd ten onrechte te sterk de nadruk gelegd op de commandant functie, ook in de richting van de beide bataljonscommandanten. De excentrische locatie was niet bevorderlijk voor het oplossen van deze misverstanden. Informatie uitwisseling met de Defensie staf vond plaats op dagelijkse basis. Enerzijds was er de gestandaardiseerde schriftelijke rapportage, anderzijds werd de telefoon veelvuldig gebruikt om zaken te bespreken en op te helderen. Vooral in de situatie rondom Orahovac werd intensief gebruik gemaakt van deze laatste vorm van communicatie. In de fase waarin de operatie moest worden opgezet, liepen de eenheden tegen tal van zaken aan, die snelle besluitvorming behoefden. Van een groot deel van deze zaken was het niet geheel duidelijk of zij vielen binnen de randvoorwaarden, zoals die door Nederland waren gesteld bij het aanbieden van de eenheid voor KFOR. Direct intensief contact was dan ook wenselijk tussen het veld en de Defensiestaf. Gezien de excentrische locatie van het Contco verliep dit contact veelal via de eenheidscommandanten.
Internationale aansturing 1(NL) Afdva stond onder bevel van de commandant van MNB-S. De relatie met de Duitse brigade commandant(en) was goed te noemen, zij het dat de eerste contacten wat stroef verliepen. Door de hogere rotatiesnelheid van de Duitse stafeenheid heeft de afdeling drie verschillende brigadestaven meegemaakt. Dit bemoeilijkte de opbouw van relaties met commandant en stafofficieren. Binnen KFOR verliep de aansturing naar wens. Via gestandaardiseerde rapportages vond informatie uitwisseling plaats op en neer in de lijn. Daarnaast was er veelvuldig persoonlijk contact tussen commandanten en stafofficieren. Eens per twee weken was er een MNB-commandantenvergadering, waarin de gelegenheid bestond ook van gedachten te wisselen over ontwikkelingen en waarin ruimte was voor reflectie. 1 (NL) Gnhulpbat was onder bevel gesteld van de MNB-S. De aansturing vanuit de brigadestaf was gering en beperkte zich tot coördinatie. De meeste opdrachten vloeiden voort uit de relaties met de humanitaire communiteit.
Relaties in inzetgebied De samenwerking met de overige buitenlandse eenheden is goed verlopen, waarbij met name de contacten met de Duitse eenheden op werkniveau zeer goed bleken.
17
Binnen Kosovo hadden de Nederlandse eenheden te maken met talrijke andere instanties. Allereerst waren er de overige KFOR troepen, deels NAVO, deels niet-NAVO. Vervolgens waren er tal van andere organisaties, die zich op de een of andere manier bezig hielden met de oplossing van de in Kosovo bestaande problematiek. Het ICTY, de VN missie UNMIK, UNHCR als de coördinator voor humanitaire aspecten en vele (Non) Governmental Organisations. Nationale- en organisatorische cultuur verschillen waren daarbij van invloed op de relaties en de contacten. Het is dus niet verwonderlijk, dat enige gewenning noodzakelijk was, bij het ene contact meer dan bij het andere. Het appèl aan gemeenschappelijke belangen werkte daarin zeer bevorderlijk. Met alle partners in het operatie gebied hebben de eenheden dan ook goed werkbare relaties aangeknoopt en onderhouden. Vooral de relatie met UNMIK was een bijzondere. Goede afspraken tussen KFOR UNMIK en ICTY waren afdoende om op te kunnen treden tegen vermeende oorlogsmisdadigers. Deze afspraken vormden ook de basis voor optreden tegen andere wetsovertreders. De ontplooiing van het politie element van UNMIK verliep beduidend trager dan die van KFOR. Zoals reeds gesteld zag KFOR zich daardoor aanvankelijk genoodzaakt tot het uitvoeren van politietaken. De aanvankelijk toegestane sterkte voor UNMIK bedroeg 2500. Hoewel UNMIK op 5 november beschikte over 1740 manschappen waren er nog belangrijke problemen met de infrastructuur en verbindingen. Hierdoor moest er ook in dit stadium nog regelmatig op KFOR worden teruggevallen.
Bevelvoering eenheden Opdrachtgerichte commandovoering – met alle bijbehorende principes – is bij de eenheden uitgangspunt geweest tijdens de uitvoering van de missie. Kenmerk daarbij is, dat planning en besluitvorming centraal geschiedt en de uitvoering gedecentraliseerd is. «Centraal» houdt zich bezig met de vraag «wat» te bereiken, «decentraal» met de vraag «hoe» dat bereikt moet worden. Daarmee wordt een grote mate van vrijheid gegeven aan ondercommandanten bij de uitvoering. Voorwaarde daarbij is een gedegen begrip bij die ondercommandanten omtrent de te bereiken doelstelling en de visie van de commandant daarop. Met behulp van die richtinggevende «commanders intent» kan op lager niveau zelfstandig worden opgetreden. Zeker tijdens een operatie waarbij eenheden verspreid zijn over een relatief groot gebied en waarin de taakstelling zeer divers is, blijkt deze methode bijzonder goed bruikbaar. Wel is geconstateerd, dat deze betrekkelijk nieuwe benadering van militair optreden nog geen gemeengoed is binnen de organisatie van de KL.
Bezoeken Van groot belang is de beeldvorming op het niveau van de Defensieleiding en de Defensiestaf. Voor een belangrijk deel wordt deze bepaald door in het gebied van inzet de nodige indrukken op te doen. Daartoe heeft de Minister van Defensie de eenheden te Kosovo meermalen bezocht. Ook de Staatssecretaris, de (Plaatsvervangend) Chef Defensiestaf, de Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht en enkele Bevelhebbers hebben de eenheden bezocht. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken Kosovo aangedaan. Naast het feit, dat deze bezoeken door het personeel zeer gewaardeerd worden, komen zij het verloop van de operatie direct en indirect ten goede.
Voorlichting Aan het contingentscommando was een officier voorlichter toegevoegd. Deze officier onderhield contacten en verstrekte, in nauw overleg met het
18
Hoofd Voorlichting van het desbetreffende krijgsmachtdeel, informatie aan lokale, Nederlandse en internationale publiciteitsmedia op basis van het vigerend voorlichtingsbeleid. Er was van de zijde van de pers veel belangstelling voor zowel de algehele situatie in Kosovo (mensenrechten, oorlogsmisdadigers, oorlogsslachtoffers, publiek wapenbezit), als voor de Nederlandse eenheden ter plaatse. Het optreden van de 1(NL) Afdva trok de meeste belangstelling. Met name ging de aandacht uit naar de ontplooiing van de afdeling in de beginfase van de operatie en de verwikkelingen rond de Russische KFOR eenheden nabij Orahovac. Na verloop van tijd nam ook de aandacht voor het 1(NL) Gnhulpbat toe. De door dit bataljon verleende humanitaire steun (bruggen, huizen, scholen, water en elektra) en de maatregelen die werden getroffen na de ontdekking van asbest op een van de locaties werd door veel journalisten gevolgd. Bij de ontplooiing van Nederlandse eenheden in Kosovo kon de pers, vanwege een te hoog ingeschat veiligheidsrisico, niet direct optrekken met de militaire eenheden. Wel heeft Defensie de media ter plaatse facilitair ondersteund. 6. Toetsing aan het beleid
Uitzendbeleid Het beleid met betrekking tot uitzending voor crisisbeheersings,- humanitaire en vredesoperaties is gebaseerd op een termijn van uitzending van zes maanden. Daarna volgt een periode van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden. In dat jaar vindt de recuperatie plaats en concentreert de eenheid zich op de organieke taakstelling, waaraan in de uitzendperiode door de omstandigheden geen of minder aandacht is besteed. Opgesloten in dit beleid ligt de intentie het personeel ruim tevoren te informeren omtrent de op handen zijnde uitzending. Bevinding: Voor de eenheden uitgezonden naar Kosovo heeft dit beleid gegolden. Gezien echter de onvoorspelbaarheid van de situatie rond Kosovo in het eerste deel van 1999 kon aan deze beleidsintentie niet altijd invulling worden gegeven. Met name het personeel voor het 1(NL)Gnhulpbat is in meerdere gevallen op korte termijn aangewezen. Het overgrote deel van het personeel van de 1(NL)Afdva is weliswaar ruim tevoren op de hoogte gesteld, doch zekerheid omtrent datum van uitzending kon begrijpelijkerwijs niet in een vroeg stadium worden gegeven.
Inzetbaarheid Het personeel dient, op basis van het gestelde in de Defensienota multi-functioneel, flexibel en in internationaal verband inzetbaar te zijn. Basis militaire- en functie gerelateerde vaardigheden zijn een noodzaak voor effectieve inzet. Missie gerichte opleiding stelt het personeel beter in staat om goed te functioneren tijdens daadwerkelijke inzet. CVH-operaties brengen veel onzekerheid met zich mee, zowel tijdens de voorbereiding als gedurende de uitvoering. Onzekerheid was reeds, en wordt nu bevestigd als een «fact of life» in het militaire metier. Onzekerheid werkt stress-verhogend. Personeel heeft geregeld (al dan niet gerechtvaardigde) verwachtingen, die vervolgens als gevolg van de ontwikkelingen niet uit blijken te komen. De organisatie heeft behoefte aan een grote vaardigheid in het omgaan met onzekerheid en teleurstellingen en het omgaan met zware omstandigheden. Bevinding: Beide uitgezonden eenheden voldeden aan de kenmerken zoals aangegeven in de Defensienota. Taken van zeer verschillende aard werden op goede wijze uitgevoerd. Veranderingen in de situatie werden op goede
19
wijze opgepakt. Deze can-do attitude, waarvan reeds eerder melding is gemaakt in de vorige Kosovo evaluatie, is zeer waardevol bij de inzet in CV-missies. Desondanks kwam het voor dat individuen en kleine eenheden basis militaire vaardigheden onvoldoende beheersten. Gezien de soms korte voorbereidingstijd, de huidige uitzendfrequentie en het feit, dat alle eenheden voor alle hoofdtaken inzetbaar moeten zijn, is zo’n situatie niet acceptabel. Personeel is veelvuldig geconfronteerd met onzekerheid en ontberingen tijdens de uitvoering van KFOR. Actie: Bevelhebbers is verzocht te inventariseren in hoeverre basis militaire vaardigheden op reguliere basis kunnen worden getoetst. Bevelhebbers is verzocht blijvend te benadrukken binnen de krijgsmachtdelen, dat mentale- en fysieke hardheid en discipline vorming deel dient uit te maken van opleidingen, trainingen en oefeningen.
Krijgstucht De binnen Defensie geformuleerde gedragscodes zijn leidend in de handhaving van de krijgstucht en de discipline. De Wet militair tuchtrecht geeft daarbij de kaders waarbinnen dat dient te geschieden. Bevinding: Handhaving van de krijgstucht en de discipline werd niet gefaciliteerd door het in de wet vastgelegde sanctiestelsel. De daarin voorkomende geldboetes staan niet in verhouding tot de bezoldiging en de per dag inverdiende toelage. Aanpassing van de hoogte van de maandelijks op te leggen geldboete van 200 naar 600 gulden, zoals per 1 januari 2000 van kracht geworden, moet in deze lacune voorzien. Actie: De per 1 januari 2000 van kracht geworden maatregelen op dit gebied dienen bij de volgende evaluatieronde getoetst te worden op effectiviteit (CDS en DGP).
Materieel Materieelbeheer, onderhoud en aanvoer van benodigdheden vormen een belangrijk aspect in het voortzettingsvermogen ter plaatse. CVH-operaties stellen extra eisen, gezien de omgeving waarin veelal geopereerd moet worden en de daarmee gepaard gaande afstanden vanuit Nederland. Bevinding: Materieel is een van de pijlers binnen de organisatie. In de KFOR operatie is gebruik gemaakt van organiek materieel alsook van ad-hoc toegevoegd materieel. Het beheer en het onderhoud heeft daardoor grote extra inspanningen gevraagd. Actie: In de studie «Logistiek-concept 2006« worden, door de daartoe ingestelde werkgroep, de aspecten betreffende logistieke instandhouding bij CV-operaties over grote afstanden nadrukkelijk meegenomen.
Aansturing De CDS stuurt alle CVH-operaties aan, de bevelhebbers dragen zorg voor voorbereiding, gereedstelling en instandhouding. Bevinding: Deze wijze van aansturing heeft goed gewerkt. De verdeling in verantwoordelijkheden tussen de CDS en de bevelhebbers is duidelijk en de diverse organisatie delen vinden steeds beter hun draai in de uitvoering en toepassing daarvan. De contingentscommandant fungeerde als ogen en oren van de CDS in het operatie gebied. De positionering is daarbij van
20
grote invloed op de effectiviteit. Bovendien moet de C-Contco zich terdege verplaatsen in de rol van de CDS om zijn vooruitgeschoven taak naar behoren te kunnen vervullen. Dankzij het Contco en het DCBC is de CDS voortdurend op de hoogte van alle ontwikkelingen binnen een operatie. Hij is daardoor in staat de bewindslieden direct te informeren, indien de situatie dat vergt. De lijnen van het inzet gebied naar de politieke leiding van Defensie zijn daarmee zo kort als mogelijk. Besluitvorming verloopt daardoor snel, zonder dat daarbij aan de kwaliteit ervan wordt getornd. De na reorganisatie vergrote capaciteit van het DCBC draagt daaraan in positieve zin bij. Als gevolg daarvan kan ook de regering en het Parlement snel van de benodigde informatie worden voorzien. Op deze wijze wordt voor een belangrijk deel invulling gegeven aan de veranderdoelstelling binnen Defensie, waarbij een grotere transparantie wordt nagestreefd. Actie: Bij het voorbereiden van de contingentscommandant en commandanten van uit te zenden eenheden zal de bekendheid van die functionarissen met de procesgang en de verantwoordelijkheden binnen de Centrale Organisatie van het Ministerie van Defensie extra aandacht krijgen. Het personeel van het DCBC zal door middel van bezoeken aan het inzet gebied een goed beeld krijgen van de situatie en problemen aldaar.
Doctrine/Strategisch plan Taken Eenheden van Defensie moeten in staat zijn alle in de Defensienota genoemde hoofdtaken uit te voeren. In een aantal gevallen betekent dit, dat zij daarvoor niet primair zijn uitgerust, georganiseerd en opgeleid. Tijdens KFOR gold dat in ieder geval voor de artillerie eenheid. Het is voor de eerste keer, dat een dergelijke ingrijpende rol verandering op bataljonsniveau heeft plaatsgevonden in een CVH-operatie. Bevinding: Deze transitie heeft op goede wijze plaatsgevonden. Voorafgaand aan de ontplooiing is goed op deze rol verandering geanticipeerd door training en toevoeging van extra materiaal. De taken zijn naar behoren uitgevoerd. Op alle daarbij optredende operationele «uitdagingen» is in deze evaluatie niet in detail ingegaan. De eenheid heeft ze immers het hoofd kunnen bieden en is in staat gebleken oplossingen ervoor te verzinnen. De ervaringen die daarmee zijn opgedaan zijn waardevol voor andere eenheden, die in de toekomst voor soortgelijke uitdagingen komen te staan. Actie: Binnen de Defensie organisatie zullen deze aspecten nader worden geïnventariseerd en geanalyseerd en waar nodig geïmplementeerd in de bedrijfsvoering. CDS zal daarbij coördinerend optreden. Noodhulp Snelle reactie op een humanitaire crisis is van het grootste belang. Goede voorbereiding is nodig om naast efficiënte ook effectieve hulp te bieden. Snelheid van inzet staat op gespannen voet met goede en gedegen voorbereiding. Dit dilemma is kenmerkend voor de inzet bij een humanitaire crisis. Als (deel) antwoord op dit dilemma is het Noodhulp Verkennings Team (NHVT) in het leven geroepen, dat in het geval van een humanitaire of natuurlijke ramp voor een snelle verkenning in het inzetgebied wordt gereedgehouden. Snelle inventarisatie van de behoefte moet daarbij leiden tot snelle aanpassing van de in te zetten capaciteit. De latere ontplooiing van de hulp-eenheid kan daarbij deels worden
21
gecompenseerd door de beter op de behoefte afgestelde respons en de daarmee verhoogde effectiviteit van de inzet. Bevinding: Voor de ontplooiing van het 1 (NL) Gnhulpbat bestond er geen volledige duidelijkheid omtrent de taakstelling. Een verkenning ter plaatse kon initieel niet worden uitgevoerd, terwijl ook niet kon worden teruggevallen op informatie van IO’s en NGO’s ter plaatse. Ook zij hadden Kosovo moeten verlaten. Snelle ontplooiing had de hoogste prioriteit. Samenstelling van de eenheid was derhalve afgestemd op inschattingen en niet op geconstateerde behoefte. Na de gewenste snelle ontplooiing bleek de samenstelling van de eenheid niet volledig afgestemd op de behoefte ter plaatse. Actie: Voorafgaande aan de inzet bij CVH-operaties is, zoals bij alle operaties, een grondige verkenning door de commandant geboden. De inzet van het NHVT ter ondersteuning van de verkennende commandant zal bij elke toekomstige operatie worden overwogen. Doctrine Op grond van de heersende doctrinaire opvattingen, onder meer verwoord in de Landmacht Doctrine Publicatie, deel 1, worden militaire eenheden geleid volgens de «opdrachtgerichte commandovoering». De situatie in CVH operaties is dikwijls zodanig, dat opdrachtgerichte commandovoering de enige werkbare methode is, gezien de fysieke afstanden tussen een commandant en zijn ondercommandanten en gezien de snelheid waarmee ontwikkelingen lokaal kunnen plaatsvinden. Bevinding: Gebleken is, dat deze nieuwe benadering van militair optreden nog geen gemeengoed is binnen de organisatie. Intensieve aandacht tijdens opleiding, training en oefening is daarom geboden. Succesvolle toepassing van dit aspect van de doctrine hangt ook sterk af van de mate van samenhang, die bestaat binnen een eenheid. Werken in de geest (of de «intent») van de commandant vergt, dat die commandant «gekend» is. Even belangrijk is dat de commandant zijn mensen kent, wil hij met een gerust hart de uitvoering aan hen toevertrouwen. Samenhang is vooral een kwestie van tijd en zal goeddeels ontbreken bij eenheden die kort voor de ontplooiing in het operatie gebied worden samengesteld. De effectiviteit van een eenheid wordt daardoor sterk beïnvloed. Wat geldt voor de relaties binnen de uitgezonden eenheden, geldt ook voor de relatie tussen de eenheidscommandant en Den Haag. Vooral in een situatie, waarin een eenheid als eerste het inzet gebied intrekt, moeten snel besluiten genomen worden in zich snel ontwikkelende situaties. De eenheidscommandant moet, om die besluiten te kunnen nemen, goed op de hoogte zijn van de «intentie» van de CDS. Duidelijke richtlijnen van het hogere niveau en het wederzijds «gekend» zijn vormen de noodzakelijke ingrediënten daarvoor. Vooral aan dit laatste aspect kan in de toekomst meer aandacht worden besteed. Actie: Alle aspecten van de doctrine vormen reeds onderdeel van opleiding en trainingsprogramma’s. Vooral de «opdracht gerichte commandovoering» verdient aandacht, waarbij vooral initiële- en carrière gerichte kader opleidingen het belang daarvan moeten benadrukken. Bevelhebbers dragen zorg voor blijvende aandacht. Als deel van de voorbereiding zullen contingents- en eenheidscommandanten vooraf nadrukkelijker van de beleidsintenties binnen het ministeriële deel van de organisatie op de hoogte worden gesteld.
22
Risico’s versus organisatie Risico’s zijn een onvervreemdbaar element in CVH-operaties. Het toetsingskader gaat ervan uit, dat vooraf een reële inschatting van het risico kan worden gemaakt. Bevinding: De meeste risico’s lopen de eenheden door invloeden van buiten. De wijze waarop zij daarop (effectief) kunnen reageren hangt sterk af van interne factoren. Genoemd zijn de professionele vaardigheden, de mentale en fysieke hardheid van het personeel, en goede «missie gerichte»commando voering. Minstens even belangrijk is de samenhang, op grond van voorbereiding en eenheidsvorming vooraf. CVH-operaties vergen volledig opgeleide gevechtsgerede eenheden. Dat was reeds zo bij de traditionele vredesoperaties. Dat is des te meer waar bij operaties met een «enforcement»karakter, zoals SFOR en KFOR. Het werken met een samengestelde eenheid brengt een aantal nadelen met zich mee op het gebied van operationele capaciteit, bevelvoering, materieel, logistiek, personele vulling en personeelszorg etc. Aantasting van de effectiviteit en verhoging de kwetsbaarheid kan daarvan het gevolg zijn. Voor de taakstelling van 1 (NL) Gnhulpbat kwam geen organieke eenheid in de organisatie voor. Het bataljon is samengesteld uit een groot aantal moeder-eenheden. Actie: Voor de taakstelling zoals gold voor de 1 (NL) Afdva verdient het aanbeveling zoveel mogelijk organiek samengestelde eenheden uit te zenden. Toevoeging van kleine specialistische elementen kan de eenheid die extra capaciteit geven, die in het inzetgebied nodig is. Het dit jaar in te voeren «accent model» geeft uitvoering aan deze aanbeveling. Voor de taakstelling zoals gold voor 1 (NL) Gnhulpbat verdient het aanbeveling de eenheid samen te stellen uit een zo beperkt mogelijk aantal moeder-eenheden. Failed State De Nederlandse eenheden, die in Kosovo zijn ingezet, werden geconfronteerd met situaties, die afweken van de traditionele vredesoperaties of van oorlogssituaties. Wegens het ontbreken van een bestuurlijke- en voorzieningen infrastructuur werd een beroep gedaan op KFOR. Feitelijk werden de eenheden geconfronteerd met een «failed state». Zoals ook in eerdere situaties is gebeurd, werd daarin voorzien door het instellen van een interim bestuur onder internationale auspiciën, waarvan ook een politie component deel uit maakte. Ook nu liet, zoals in alle voorgaande vergelijkbare situaties, de ontplooiing daarvan lang op zich wachten. Het gevolg daarvan was, dat de reeds ontplooide militairen met deze leemte geconfronteerd werden en het ontstane gat moesten opvullen. Het creëren van een «secure environment» kan immers niet los gezien worden van openbare orde en veiligheid en (toezien op) de handhaving van mensenrechten en het op gang brengen van openbare (nuts) voorzieningen. Bevinding: Bij aanvang van de KFOR operatie was onderkend, dat voor de militaire eenheden een rol in het handhaven van de openbare orde was weggelegd. Spoedig bleek, dat voor een correcte uitvoering nadere afspraken noodzakelijk waren. Nederland heeft zich hiervoor met succes ingespannen in NAVO-verband. Actie: Bij volgende operaties onder gelijksoortige omstandigheden dienen dergelijke afspraken bij voorkeur vooraf te worden gemaakt. Bevinding:
23
De operatie in Kosovo heeft wederom aangetoond, dat optreden in een «failed state» een brede deskundigheid van de militairen vereist. Actie: Bij de opleiding en training in het algemeen en de voorbereiding op CVH-operaties in het bijzonder dient aan deze aspecten (CIMIC in de breedste zin van het woord) ruime aandacht te worden besteed. Rules of Engagement Rules of Engagement zijn van groot belang in CVH-operaties, zowel voor veiligheid van de eenheden, het voorkomen van escalatie als voor het bereiken van de doelstellingen. Bevinding: Toepassing van de ROE bleek geen eenvoudige zaak. Beslissingen moesten vaak op het laagste niveau in de organisatie worden genomen. Daar komt bij, dat deze systematiek betrekkelijk nieuw is en dat zij bij de oorlogvoering te land in het verleden nauwelijks relevant was. Uit de door de krijgsmachtdelen opgestelde evaluatierapporten blijkt, dat het begrip aangaande interpretatie en toepassing van de ROE verbetering behoeft. Actie: De Chef Defensie staf zal in samenwerking met de Directeur Juridische zaken in de loop van dit jaar een symposium voor personeel van de krijgsmacht organiseren over dit onderwerp. Arbeidsomstandigheden De Nederlandse wet- en regelgeving is van kracht voor Nederlandse militairen tijdens een CVH-operatie. Bevinding: De toepassing van de Nederlandse regelgeving tijdens CVH-operaties vergt een genuanceerde benadering. Veelal is de regelgeving door de heersende omstandigheden niet geheel toepasbaar. Voor commandanten staat buiten discussie, dat veiligheid en welbevinden van het personeel in de uitvoering van de operatie een hoge prioriteit heeft. De risico’s waaraan het personeel tijdens CVH-operaties worden blootgesteld vinden hun oorsprong primair in de situatie en de omstandigheden ter plaatse en zijn nauwelijks het gevolg van gebrek aan naleving van de Nederlandse regelgeving. Ook in dit opzicht is geloofwaardigheid een belangrijk aspect, vooral ten aanzien van het eigen personeel, voor wiens welzijn deze regelgeving is bedoeld. Bevinding: De asbestproblematiek is volgens de concept regelgeving aangepakt. De organisatie heeft zich maximaal ingespannen om de geconstateerde asbest problemen op te lossen. Een aantal van de maatregelen is genomen op grond van achteraf onjuist gebleken metingen. Actie: Arbeidsomstandigheden dienen maximaal aandacht te blijven behouden. De toepassing van de Nederlandse regelgeving is tijdens CVH-operaties het uitgangspunt. De lokale omstandigheden zullen op de toepasbaarheid van de regelgeving van invloed zijn. Per situatie zal worden bezien en beslist, in hoeverre de regelgeving toegepast kan worden. Financieel Het te voeren financieel beleid en beheer is vastgelegd in de Comptabiliteitswet. Bevinding: In de begin fase van een humanitaire hulpverleningsoperatie komen zoveel financiële stromen tot stand, dat een controller/contracter benodigd is. Dit is onder meer gebleken tijdens een financiële audit die in
24
het uitzend gebied is gehouden. De uitkomsten daarvan zijn in een verbeter plan door de controller van het Contco vastgelegd en geïmplementeerd. Actie: Conform het in de missie vervaardigde verbeterplan dient in de toekomst de toevoeging van een contractor/controller te worden overwogen. 7. Actiepunten en aanbevelingen Naast functionele vaardigheden moeten basisvaardigheden, goede discipline en voldoende fysieke en mentale hardheid aanwezig zijn. Actie: Bevelhebbers is verzocht te inventariseren in hoeverre basis militaire vaardigheden op reguliere basis kunnen worden getoetst. Bevelhebbers zullen blijvend benadrukken dat binnen de krijgsmachtdelen, mentale- en fysieke hardheid en discipline vorming deel dient uit te maken van opleidingen, trainingen en oefeningen. De «rol verandering» van organieke eenheden brengt tal van uitdagingen mee voor de Defensie organisatie. Actie: Krijgsmachtdelen zullen deze aspecten nader inventariseren en analyseren en waar nodig implementeren in de bedrijfsvoering. CDS zal daarbij coördinerend optreden. De doctrine is leidraad voor de uitvoering. Actie: Alle aspecten van de doctrine vormen reeds onderdeel van opleiding en trainingsprogramma’s. Vooral de «opdracht gerichte commandovoering» verdient aandacht, waarbij zeker initiële- en carrière gerichte kader opleidingen het belang daarvan moeten benadrukken. Het omgaan met onzekerheid en teleurstellingen en het aankweken van fysieke en mentale hardheid dient onderdeel te zijn van opleiding, training en oefening. Bevelhebbers dragen zorg voor blijvende aandacht. In een «failed state» situatie worden militairen geconfronteerd met taken, die verder reiken dan het creëren van een veilige omgeving. Actie: Bij de opleiding en training in het algemeen en de voorbereiding op CVH-operaties in het bijzonder dient aan deze aspecten (CIMIC in de breedste zin van het woord) ruime aandacht te worden besteed. De toepassing van Rules of Engagement is voor militairen in een CVH-operatie geen eenvoudige zaak. Beslissingen omtrent de toepassing kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Een zeer goed begrip van de ROE is een vereiste. Actie: De CDS zal in samenwerking met de Directeur Juridische zaken in de loop van dit jaar een symposium voor personeel van de krijgsmacht organiseren over dit onderwerp. Het uitvoeren van een verkenning is van belang voor het optimaal afstemmen van het hulpaanbod op de behoefte. Actie: In beginsel zal voorafgaand aan elke (humanitaire) operatie een verkenning worden uitgevoerd. De inzet van het NHVT ter ondersteuning van de verkennende commandant zal bij elke toekomstige operatie worden overwogen.
25
Eenheden ondervonden nadeel van niet-organieke samenstelling en van organisatorische wijzigingen kort voor de uitzending. Actie: Voor de taakstelling zoals gold voor de 1 (NL) Afdva (creëren veilige omgeving) verdient het aanbeveling zoveel mogelijk organiek samengestelde eenheden uit te zenden. Toevoeging van kleine specialistische elementen kan de eenheid dìe extra capaciteit geven, die in het inzetgebied nodig is. Het dit jaar in te voeren «accent model» geeft uitvoering aan deze aanbeveling. Voor de taakstelling zoals gold voor 1 (NL) Gnhulpbat (humanitaire hulpverlening) verdient het aanbeveling de eenheid samen te stellen uit een zo beperkt mogelijk aantal moeder-eenheden. Het Contco vormt de «ogen en oren» van de CDS. De «focus en frequentie-afstemming» zou echter beter kunnen. Eenheidscommandanten dienen het «grotere plaatje» goed te kennen. Actie: Als deel van de voorbereiding zullen contingents- en eenheidscommandanten vooraf nadrukkelijker op de hoogte worden gesteld van de beleidsintenties en de procesgang binnen het ministeriële deel van de organisatie. Het krijgstuchtelijke sanctiestelsel miste zijn effectiviteit. Actie: De per 1 januari 2000 van kracht geworden maatregelen op dit gebied dienen bij de volgende evaluatieronde getoetst te worden op effectiviteit. Logistieke instandhouding bij missies op grote afstand brengt extra uitdagingen met zich mee. Actie: In de studie logistiek 2006 worden de aspecten betreffende logistieke instandhouding bij CVH-operaties over grote afstanden nadrukkelijk meegenomen. Toepassing van de Nederlandse regelgeving is uitgangspunt. Actie: Arbeidsomstandigheden dienen maximaal aandacht te blijven behouden. De toepassing van de Nederlandse regelgeving is tijdens CVH-operaties het uitgangspunt. De lokale omstandigheden zullen op de toepasbaarheid van de regelgeving van invloed zijn. Per situatie zal worden bezien en beslist, in hoeverre de regelgeving toegepast kan worden.
26
Bijlage 1
Overzicht verrichte activiteiten van 1(NL)Gnhulpbat 1 (NL) Gnhulpbat KFOR
Transport afgelegde kilometers: 623 000 vervoerde hulpgoederen: 6340 ton & 3000 m3
Onderbrengen burgerbevolking distributie & uitvoering shelterpakketten: ca. 800 woningen herstel woningen t.b.v. CARITAS Austria: ca 130 woningen
Openbare voorzieningen 6 scholen hersteld en gereed gemaakt voor in gebruik name Hospitaal te Orahovac opgeknapt en van stroom voorzien
Water & Sanitaire voorzieningen waterleiding en riool hersteld in 2 dorpen Waterputtenzuivering (40 stuks) technische assistentie van het waterleidingbedrijf te Prizren
Ondersteuning NGO’s Ondersteuning van UN-ICTY Diverse lessen Mine-awareness Technische assessments van gebouwen & het ontwerpen van «standaardwoningen»
Veiligheid & Freedom of movement 300 km route «geproofed» Routes in 20 dorpjes «geproofed» Diverse velden met «bomblets» gemarkeerd De EOD heeft diverse verdachte en te repareren objecten «gecleared» Vernietiging van geruimde munitie Weg herstel Herstel van een spoorwegbrug en een rivierbrug Herstel van de waterhuishouding in Crnovrane
Overige Projecten Distributie van 60 000 kerstpakketten Leveren van speeltoestellen en materialen t.b.v. scholen Ambulanta hersteld en van middelen voorzien Witgoed-apparaten t.b.v. hospitaal in Orahovac geleverd en geïnstalleerd Voorzien in de stroomvoorziening van het ziekenhuis in Orahovac gedurende 8 weken d.m.v. aggregaat
Onderbrengen van Nederlandse eenheden in FYROM/Kosovo base-onderhoud van Kamp Beverwijk verplaatsing van & onderbrengen van het Contco te Prizren inrichting van de compound «Canauba Hill» t.b.v. 1(NL) Gnhulpbat KFOR onderbrengen van 1 (NL) Afdva KFOR initieel te Orahovac en vervolgens eveneens te Suva Reka
27
ondersteuning van de onderbrengen van Nederlands personeel deel uitmakend van HQ KFOR te Pristina
28
Bijlage 2
Kamerstukken KFOR 1999 26-5-1999 22 181, nr. 276
Stand van zaken in crisis rond Kosovo (ontplooiing van KFOR) (BuZa/Def; brief)
8-6-1999 22 181, nr. 281
Voorbereiding voor ontplooiing van KFOR (BuZa/Def; brief)
10-6-1999 22 181, nr. 283 resolutie 1244
Kopieën van taksten van MTA, bericht SG Navo opschorting NAVO-luchtacties, (BuZa; brief mede namens Def)
10-6-1999 22 181, nr. 284
Oplossing van de Kosovo-crisis/KFOR; militair-operationele aspecten (BuZa/Def; brief)
15-6-1999 Aanhangsel 1570 1998/’99
Burgerslachtoffers bij de Navo-aanvallen op Servië (BuZa/Def; beantwoording schriftelijke vragen)
18-6-1999 22 181, nr. 286
Stand van zaken m.b.t. de militaire en civiele implementatie van VR-resolutie 1244 (BuZa/Def/OS; brief)
24-6-1999 22 181, nr. 288
Stand van zaken m.b.t. de militaire implementatie van VR-resolutie 1244 en de resultaten van de G-8 top (BuZa/Def; brief)
30-6-1999 22 181, nr. 291
Stand van zaken m.b.t. de militaire en civiele implementatie van VR-resolutie 1244 en de humanitaire situatie in Kosovo (BuZa/Def/OS; brief)
16-7-1999 22 181, nr. 292
Situatie in en rond Kosovo o.a. militaire implementatie (BuZa/Def/OS; brief)
21-7-1999 Aanhangsels 1801 en 1803 1998/’99
Gevolgen van de bombardementen op Joegoslavië (BuZa/VROM/Def; beantwoording schriftelijke vragen)
6-8-1999 22 181, nr. 294
Ontplooiing KFOR (OS, mede namens BuZa/Def; brief)
13-8-1999 22 181, nr. 293
Asbestbesmettingsgevaar voor Nederlandse eenheden in Kosovo (Def; brief)
13-8-1999 Aanhangsels 1845 en 1846 1998/’99
Mogelijk asbestgevaar voor KFOR-troepen (Def; beantwoording schriftelijke vragen)
20-8-1999 22 181, nr. 295
Voorstel SG-Navo; beoordeling regering op basis van Toetsingskader; besluit regering tot relocatie en vervolgstappen (Def/BuZa; brief)
29
30-8-1999 Aanhangsel 1934 1998/’99
Taken van de Marechaussee in Prizren (Def; beantwoording schriftelijke vragen)
31-8-1999 Aanhangsels 1939/1940 1998/’99
Geweld tegen Serviërs en zigeuners in Kosovo (BuZa/Def; beantwoording schriftelijke vragen)
3-9-1999 22 181, nr. 296
Meest relevante gebeurtenissen in augustus o.a. Orahovac (BuZa/Def; brief)
7-9-1999 Aanhangsel 1980 1998/’99
Burgerslachtoffers bij de NAVO-aanvallen op Servië (Def/BuZa; beantwoording schriftelijke vragen)
16-9-1999 Aanhangsel 2033 1998/’99
Mogelijk uranium-/asbestgevaar voor KFOR-troepen (BuZa/Def; beantwoording schriftelijke vragen)
22-9-1999 22 181, nr. 298
Komende Nederlandse bijdrage aan de operationele reserve van KFOR (Def; brief)
14-9-1999 Aanhangsel 2023 1998/’99
Intimidatie en vervolging van Servische burgers in Kosovo (BuZa/Def; beantwoording schriftelijke vragen)
4-10-1999 26 800 X, nr. 4
Informele bijeenkomst van Navo-ministers van Defensie in Toronto (Def; brief)
5-10-1999 22 181, nr. 300
Bulgaarse deelneming in het Nederlandse geniehulpbataljon voor KFOR (Def; brief)
12-10-1999 22 181, nr. 302
Verslag onderzoeksteam asbest deel I; Beoordeling onafhankelijke asbestdeskundige (Def; brief)
16-11-1999 22 181, nr. 305
Relocatie van Nederlandse eenheden van Orahovac naar Suva Reka en toewijzing van de Nederlandse luchtmobiele compagnie van het genie hulpbataljon aan de Task Force Prizren (Def mede namens BuZa; brief)
26-11-1999 22 181, nr. 306
Reductie KFOR (Def/BuZa; brief)
29-11-1999 Aanhangsel 364 1999/2000
Aanval op een konvooi met Servische burgers (Def; beantwoording schriftelijke vragen)
30
29-11-1999 Aanhangsel 364 1999/2000
Kritiek op de Nederlandse KFOR-militairen (Def; beantwoording schriftelijke vragen)
16-12-1999 Aanhangsel 495 1999/2000
Gebruik van munitie met verarmd uranium tijdens Kosovo-oorlog (BuZa/Def; beantwoording schriftelijke vragen
31
EVALUATIE MAPE 1999 MULTINATIONAL ADVISORY POLICE ELEMENT Defensiestaf Afdeling Evaluaties juni 2000 1. Inleiding
Doelstelling In deze evaluatie wordt de Nederlandse bijdrage aan het Multinational Advisory Police Element (MAPE) gedurende 1999 beschouwd. Het doel daarbij is deze bijdrage kwalitatief te toetsen en op grond daarvan te bezien welke aspecten ten aanzien van planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering vatbaar zijn.
Opzet van de evaluatie De evaluatie bestaat uit zeven hoofdstukken. Na de inleiding (H1) worden de planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering en afronding (H4) en de aansturing, command & control (H5) beschreven. In hoofdstuk 6 volgt de toetsing aan het vigerende beleid. Het laatste hoofdstuk geeft een opsomming van de aanbevelingen en actiepunten, die uit de eerdere hoofdstukken voortvloeien. Het toetsingskader is leidinggevend geweest bij de besluitvorming omtrent – en de planning en voorbereiding – van de operatie. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing, aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatie verslag verwerkt. De acht aspecten genoemd in het rapport «Leren van vredesoperaties» komen in deze evaluatie aan bod.
Achtergrond van de operatie Albanië is het kleinste van de Balkan landen en heeft ongeveer 3,5 miljoen inwoners. Qua oppervlakte is het ongeveer driekwart van Nederland. In december 1990 braken er grote onlusten uit. Veel Albanezen probeerden uit economische overwegingen het land te verlaten. Achterblijvers richtten grote vernielingen aan en plunderden massaal winkels en bedrijven. Ook werden op grote schaal wapen- en munitie opslagplaatsen geplunderd, waardoor grote aantallen wapens en munitie onder de bevolking kwamen. Dit alles veroorzaakte zware schade aan de toch al zwakke economie. De anarchie leek compleet. In het zuiden ontstonden verzetsgroepen waarbij zich ook militairen aansloten. Misdadigers leken het voor het zeggen te krijgen. Bij de ongeregeldheden die uitbraken vielen veel doden. Naar aanleiding van deze gespannen situatie werden veel buitenlanders uit Albanië geëvacueerd. Onder bescherming van een kleine multinationale strijdmacht onder Italiaanse leiding werd humanitaire hulp verleend aan de Albanezen. Op 5 mei 1997 besloot de WEU-raad (C97/103) de Albanese regering te ondersteunen op het gebied van herstel van de openbare orde en rust. Op 24 juni 1997 werd er een «Memorandum Of Understanding» gesloten tussen de regering van Albanië en de West Europese Unie.
32
Hierbij werd bepaald dat de WEU een Multinational Advisory Police Element (MAPE) naar Albanië zou sturen om de Albanese autoriteiten te adviseren aangaande de organisatie en werkwijze voor de Albanese politie en behulpzaam te zijn bij de opleiding en training van Albanese politiefunctionarissen.
Nederlandse bijdrage Nederland heeft in 1999 negen functionarissen van de Koninklijke Marechaussee ingebracht. Een luitenant-kolonel werd geplaatst bij de staf van MAPE Main HQ te Brussel en een kolonel bij de staf van MAPE Forward HQ te Tirana. De overige, hogere en oudere onderofficieren en oudere officieren in de rang van eerste-luitenant, functioneerden in de uitvoering van de missie. 2. Planning MAPE was een lopende operatie, die in 1997 een aanvang heeft genomen. Als gevolg van de ontwikkelingen in Albanië is de missie in 1999 aangepast en omgedoopt tot «MAPE Extend». Deze verandering werd voornamelijk aangebracht om de aansturing van de operatie beter te laten verlopen. Een algemeen operationeel commandant werd daartoe aan de WEU staf in Brussel toegevoegd. Bovendien werd MAPE daarbij uitgebreid van 109 naar 166 functies. De deelnemers waren afkomstig uit meer dan 20 landen.
Risico analyse De voornaamste risico’s in het missiegebied werden gevormd door de grote hoeveelheid vuurwapens onder de bevolking, de mate van criminaliteit, het gedrag van de verkeersdeelnemers en de conditie van de beschikbare verkeersinfrastructuur. Na aanvang van de luchtacties boven Kosovo liepen de MAPE medewerkers die diensten verrichtten langs de grens met Kosovo, een verhoogd risico. Dit werd ondermeer veroorzaakt door grensoverschrijdende Servische activiteiten. Om dit risico het hoofd te bieden zijn de waarnemers in deze periode in die regio bewapend opgetreden.
Juridische aspecten De juridische basis van de missie ligt in het besluit van de WEU-Raad nr C(97)103 dd 5 mei 1997, welk besluit in overleg met de Albanese regering tot stand is gekomen en de daarop volgende besluiten waarbij de duur van de missie werd verlengd. (Huidige mandaat tot 30 juni 2000). Het bij MAPE ingedeelde KMAR-personeel heeft een diplomatieke status. Zij zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een diplomatiek paspoort. De Albanese overheid heeft aan genoemd KMAR-personeel een bewijs verstrekt waaruit deze status ook blijkt. Gezien het adviserende karakter van de missie was voor de taakuitvoering geen behoefte aan een geweldsinstructie. Echter, gelet op de bovengeschetste risico’s was zelfbescherming voor het personeel in een aantal situaties, zoals langs de grens, noodzakelijk. Daarom is besloten dat het MAPE personeel bewapend kon worden. Voor het ingedeelde marechaussee-personeel was dit het persoonlijke wapen, het pistool GLOCK. Voor de persoonlijke beveiliging was er een duidelijke geweldsinstructie vastgesteld die voor alle deelnemende landen gelijk was.
33
Gedurende het merendeel van de uitvoering van de taken heeft het Nederlandse personeel gemeend zonder wapen te moeten optreden, aangezien de veiligheidssituatie dat toestond.
Operationeel concept Het operationeel concept was drieledig. Allereerst werd advies gegeven in politie vraagstukken op het niveau van het Ministerie van Openbare Orde en op het niveau van politiechefs. Vervolgens werden basis- en specialistische opleidingen verzorgd in de trainingscentra van MAPE te Tirana en Durrës. Het onderwerp mensenrechten kwam hierbij uitgebreid aan de orde. Tenslotte werd geadviseerd bij het realiseren van een adequate grensbewaking in Albanië. 3. Voorbereiding De voorbereiding op de uitzending, werd gezien het klein aantal betrokken personeelsleden, ingepast in de algemene opleiding van de School voor Vredesmissies te Amersfoort. De voorbereiding bestond voor een deel uit het herhalen van zaken zoals NBC, mijnen, ZHKH, stress- en trauma behandeling en was voor een deel specifiek gericht op de Balkan (met name Bosnië en Kosovo). Door het Instituut Clingendael werd onderwijs gegeven in onderhandelingstechnieken aan de hand van rollenspelen. De veronderstelde situatie was daarbij nog sterk afgestemd op BosniëHerzegowina. Vervolgens werden lessen Engels op het NIOW te Driebergen gevolgd. 4. Uitvoering De missie is te verdelen in drie perioden. 1. De periode tot het uitbreken van de Kosovo-crisis. In deze periode bestonden de werkzaamheden hoofdzakelijk uit advisering op de diverse niveaus van de Albanese politie-organisatie en training aan politie personeel. 2. De periode van de Kosovo-crisis tot medio juni 1999. Teneinde de Albanese overheid te helpen met de verwerking van de grote stroom vluchtelingen uit Kosovo, breidde MAPE haar werkzaamheden uit naar de politie directoraten van Durrës, Kukës en Tirana en nam zij deel aan de Emergency Management Group onder leiding van de Albanese Minister President. Voor de uitvoering van deze werkzaamheden werd MAPE tijdelijk uitgebreid. De werkzaamheden hadden met name te maken met het beter en sneller verwerken van de vluchtelingenstromen, de registratie van de vluchtelingen, de ordehandhaving en assistentie bij de preventie en de bestrijding van alle vormen van criminaliteit in en rond de kampen. Naast de werkzaamheden rond de vluchtelingen problematiek, vonden ook de normale werkzaamheden doorgang. 3. De periode na juni 1999. Deze periode ving aan bij het einde van de luchtacties boven Kosovo en werd gekenmerkt door de snelle terugkeer van vele vluchtelingen. Tevens werd in deze periode de nieuwe organisatie ingevoerd («MAPE Extend»). Voorts werd de tijdelijke organisatie ten behoeve van de vluchtelingen problematiek afgebouwd en werd een aanvang gemaakt met het advies aan en de training van politiemensen in de directoraten van Skodër en Vlorë. Het Nederlandse personeel was in 1999 verdeeld over de verkeersdienst, de grensbewaking en de trainingscentra te Tirana en Durrës.
34
Het Nederlandse personeel bij MAPE heeft naast de met de missie samenhangende werkzaamheden een nationale taak vervuld bij de opvang van Nederlandse eenheden tijdens de operatie Allied Harbour. Dit heeft in goed overleg plaats gevonden met de Head of Mission. Bij de taakuitvoering werd door de WEU ook lokaal personeel ingeschakeld, zoals tolken en ander ondersteunend personeel. De hiermee opgedane ervaringen waren positief. De missie heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de stabiliteit en orde in Albanië. Niet langer heerst nog de chaotische en vrijwel anarchistische situatie die het land kenmerkte voor de aanvang van de missie. Desondanks is er nog veel inspanning nodig om de door de WEU geformuleerde doelstelling «een goed functionerende Albanese politieorganisatie» te realiseren.
Personeel Het bij MAPE ingedeelde personeel van de Koninklijke Marechaussee bleek aan de gestelde eisen voor de missie te voldoen. Ten aanzien van het gedrag zijn geen tekortkomingen geconstateerd en was het derhalve niet nodig om tuchtrechtelijke- of strafrechtelijke maatregelen te nemen. De ontspanningsmogelijkheden waren beperkt. ’s Avonds ging men uit veiligheidsoverwegingen anders dan voor dienstaangelegenheden in principe niet naar buiten. Er was wel een televisie in huis doch men kon alleen Italiaanse zenders ontvangen. Een digitale decoder, die nodig is om de Nederlandse programma’s via de satelliet te ontvangen, ontbrak. De Kmar zal hierin op korte termijn voorzien. De in gebruik zijnde uniformkleding (blauw gevechtstenue) was in de zomertijd ongeschikt vanwege de hoge temperatuur. (zie hoofdstuk 7) De Koninklijke Marechaussee heeft de rotaties gespreid laten verlopen. Er wordt dus telkens slechts een gedeelte van de eenheid vervangen. Opvang van de terugkomers, debriefing, nazorg en overdracht van kennis van terugkomers aan nieuw uit te zenden personeel, hebben in 1999 nog onvoldoende aandacht gehad. De KMAR werkt plannen uit om dit te verbeteren. MAPE beschikte over een eigen medische dienst die onder andere bestond uit twee Tsjechische artsen. Het personeel was zeer tevreden over deze voorziening. In noodgevallen konden patiënten per helikopter naar Italië worden geëvacueerd. Verder had het personeel van de Koninklijke Marechaussee de beschikking over een zeer uitgebreide «medical kit» die bij de School Voor Vredesmissies te Amersfoort werd verstrekt.
Materieel Voor de taakuitvoering kon het personeel beschikken over voertuigen van MAPE. Voor nationale doeleinden, reizen naar het vliegveld etc., beschikte het personeel over twee VW-tranporters 4wd en een Mercedes «Gelände». Voor deze voetuigen was er een te geringe onderhoudscapaciteit. (zie hoofdstuk 7)
Infrastructuur MAPE Forward Headquarters was verspreid over diverse (te) kleine gebouwen. Hierdoor verliep de coördinatie in de staf moeizaam.
35
De vaak gehavende infrastructuur van de politiescholen waar de MAPE-functionarissen hun trainingen moesten geven, zorgden in de winter bij felle kou voor spartaanse omstandigheden.
Financiën De additionele uitgaven van Defensie voor MAPE waren ten tijde van de 1e suppletore begroting 1999 geraamd op f 0.5 miljoen. De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven bedroeg f 0,6 miljoen. Het verschil tussen raming en realisatie werd voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgaven voor opleidingen op het Instituut Clingendael. 5. Aansturing, Command & Control
Internationale aansturing Tot medio juli 1999 fungeerde MAPE onder een Head of Mission, die instructies kreeg van de WEU-raad. De daarmee samenhangende verwevenheid van politieke/diplomatieke en operationele verantwoordelijkheid, leidde (ondanks de instelling van een point of contact in de planningscel) tot trage besluitvorming. Mede op aandrang van Nederland is een verandering aangebracht in de commando-structuur van MAPE, waardoor de aansturing werd verbeterd. Na medio juli 1999 opereerde MAPE-Albanië onder een algemeen operationeel commandant bij de WEU te Brussel. Deze commandant, een Italiaanse generaal, kwam elke maand naar Tirana en had contact met het commando aldaar. De Nederlandse SNR was hier regelmatig bij aanwezig. Dit heeft de communicatie met Brussel duidelijk verbeterd. De telefoon-, fax-, en mobilofoon verbindingen binnen de regio Tirana, Durrës en Elbassan waren doorgaans voldoende. Communicatie tijdens operaties buiten deze regio verliep moeizaam of kwam nauwelijks tot stand. Als back-up was satelliet communicatie voorhanden. Bij de aanvang van de crisis in Kosovo heeft het telefoonverkeer enkele weken zeer veel hinder ondervonden.
Nationale aansturing De Nederlandse bijdrage aan MAPE werd in 1999 aangestuurd door de BDM. Als gevolg van het nieuwe beleid wordt er niet meer gemandateerd en valt de missie per 01 januari 2000 rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de CDS.
Voorlichting In 1999 was de Nederlandse SNR bij MAPE het voormalig hoofd voorlichting van de Koninklijke Marechaussee, die in voorkomend geval Nederlandse en buitenlandse journalisten ter plaatse te woord heeft gestaan. 6. Toetsing aan het beleid
Defensienota MAPE is een missie die als doel heeft de Albanese autoriteiten te adviseren aangaande de organisatie en werkwijze voor de Albanese politie en behulpzaam te zijn bij de opleiding en training van Albanese politiefunctionarissen. Dit zal moeten bijdragen tot een democratisch Albanië in lijn met de internationale rechtsorde. Bevinding:
36
De missie is een van de vele soorten vredesoperaties zoals bedoeld in de Defensienota.
Uitzendbeleid Het beleid met betrekking tot uitzending voor crisisbeheersings,- humanitaire en vredesoperaties is gebaseerd op een termijn van uitzending van zes maanden. Daarna volgt een periode van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden. In die periode vindt de recuperatie plaats en concentreert het personeel zich op de organieke taakstelling, waaraan in de uitzendperiode door de omstandigheden geen of minder aandacht is besteed. Opgesloten in dit beleid ligt de intentie het personeel ruim tevoren te informeren omtrent de op handen zijnde uitzending. Bevinding: De Koninklijke Marechaussee heeft in principe het personeel voor 6 maanden uitgezonden met uitzondering van de Senior National Representive, die voor een jaar werd uitgezonden. Het personeel is tijdig op de hoogte gesteld van de op handen zijnde uitzending.
Voorlichting De grondslag van het voorlichtingsbeleid is verwoord in de «Richtlijn Voorlichting». Bevinding: In 1999 was de Nederlandse SNR bij MAPE het voormalig hoofd voorlichting van de Koninklijke Marechaussee, die in voorkomend geval Nederlandse en buitenlandse journalisten ter plaatse te woord heeft gestaan.
Voorbereiding Het personeel dient adequaat op de missie te worden voorbereid. Bevinding: Bij de voorbereiding dient meer aandacht besteed te worden aan missie-specifieke aangelegenheden. Actie: De BDM is verzocht in het opleidingstraject meer aandacht te besteden aan missiespecifieke aangelegenheden.
Arbeidsomstandigheden Bevinding: De arbeidsomstandigheden waren veelal primitief. Er was te geringe onderhoudscapaciteit voor de (nationale) voertuigen. De uniform kleding bleek ongeschikt voor gebruik onder zomerse condities. BDM heeft reeds een werkgroep in het leven geroepen, die de kleding van de Kmar zal evalueren onder de diverse operationele omstandigheden. Actie: BDM is verzocht te bezien in hoeverre verbetering mogelijk is in de ondersteuning op het gebied van transport. Werkgroep zal aanbevelingen doen m.b.t. kleding onder operationele omstandigheden. 7. Actiepunten Voorbereiding van het personeel kan worden geoptimaliseerd. Actie: BDM is verzocht voor alle relevante opleidingsaspecten voldoende zorg te
37
dragen. Aan het uit te zenden personeel worden bovendien extra lessen instructie techniek gegeven. Ondersteuning vanuit Nederland kan worden geoptimaliseerd. Actie: BDM is verzocht te bezien in hoeverre verbetering mogelijk is in de ondersteuning op het gebied van (onderhoud van) transport. Werkgroep zal aanbevelingen doen met betrekking tot kleding onder operationele omstandigheden.
38
EVALUATIE SFOR 1999 STABILISATION FORCE Afdeling Evaluaties Defensiestaf juni 2000 STABILISATION FORCE BOSNIË SFOR 5 & SFOR6 (06 nov ’98 – Nov 99)
SFOR 5: 17 Gemechaniseerd Bataljon Garde Regiment Prinses Irene SFOR 6: 12 Luchtmobiel Bataljon Apache detachement Tuzla (15 juni ’98–17 sept ’99) 1. Inleiding
Doelstelling In deze evaluatie wordt de Nederlandse bijdrage aan Stabilisation Force (SFOR) gedurende 1999 beschouwd. Het doel daarbij is deze bijdrage kwalitatief te toetsen en op grond daarvan te bezien welke aspecten ten aanzien van planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering vatbaar zijn. Daarbij wordt bezien of de voor de eenheden gestelde doelen zijn bereikt. Deze evaluatie heeft betrekking op al deze fasen van de vijfde en zesde rotatie Nederlandse eenheden (SFOR 5–6). Omdat de operatie in Bosnië reeds vanaf december 1995 wordt uitgevoerd zal de implementatie van geleerde lessen uit eerdere rotaties worden aangegeven.
Opzet van de evaluatie De evaluatie bestaat uit zeven hoofdstukken. Na de inleiding worden de planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering en afronding (H4) en de aansturing, command & control (H5) beschreven. In hoofdstuk 6 volgt de toetsing aan het vigerende beleid. Het laatste hoofdstuk geeft een opsomming van de aanbevelingen en actiepunten, die uit de eerdere hoofdstukken voortvloeien. Het toetsingskader is leidinggevend geweest bij de besluitvorming omtrent- en de planning en voorbereiding van de operatie, is. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing, aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatie verslag verwerkt. De acht aspecten genoemd in het rapport «Leren van vredesoperaties» komen in deze evaluatie aan bod.
Achtergrond van de operatie De grondslag van de operatie is de op 12 december 1996 door de Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN-handvest aanvaarde resolutie 1088. SFOR ziet toe op – en dwingt waar nodig af – de implementatie van de militaire aspecten van het «General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina» teneinde de terugkeer van vrede en
39
stabiliteit in Bosnië-Herzegovina te realiseren. Dit impliceert dat de taken van SFOR gericht blijven op het voorkomen van hervatting van vijandelijkheden en het bevorderen van de stabiliteit ter bevordering van het vredesproces. Daarnaast verleent SFOR binnen de mogelijkheden steun aan civiele organisaties teneinde alle etnische bevolkingsgroepen in Bosnië naar hun voormalige huizen te laten terugkeren, zoals overeengekomen binnen het Dayton Peace Agreement (DPA).
Nederlandse bijdrage Als basiseenheid voor de Nederlandse bijdrage aan SFOR 5 & 6 hebben respectievelijk het gemechaniseerd bataljon van het Garderegiment Fuseliers Prinses Irene (Oirschot) en 12 Luchtmobiel Bataljon uit Schaarsbergen gediend. De uitgezonden bataljons, met elk een sterkte van ca 900 militairen, zijn tijdens hun uitzendperiode versterkt met een Bulgaars Constructiepeloton (30) en twintig Britse militairen (verbindingspecialisten) in het kader van de internationale samenwerking. Het Nederlandse Contingentscommando in Busovaca had een sterkte van ca 80 militairen. Het totale contingent (NL) had een sterkte van ca 1100 militairen. De Koninklijke Marechaussee werd met een detachement vertegenwoordigd binnen het Contingentscommando om uitvoering te geven aan alle militaire politietaken bij de Nederlandse eenheden. Van 15 juni 1998 tot en met 17 september 1999 heeft de Koninklijke Luchtmacht met twee Apache gevechtshelikopters deelgenomen aan de operatie Joint Forge binnen Bosnië-Herzegovina. Gedurende deze periode hebben in totaal vijf detachementen geroteerd, elk bestaande uit vier vliegers en drie technisch-specialisten die onder bevel gesteld waren gesteld van een Amerikaanse Apache eenheid. Deze Amerikaanse eenheid opereerde vanaf Comanche Base Tuzla met in totaal 16-tal Apaches, daarbij inbegrepen de twee Nederlandse helikopters. 2. Planning De operatie van SFOR loopt reeds een aantal jaren. Vanwege de door deze missie bewerkstelligde stabiliteit zijn er geen grote veranderingen in de uitvoering geweest. De nationale planning heeft zich derhalve voornamelijk gericht op de gereedstelling en opleiding van de aangewezen eenheden. De stabiliteit in de situatie maakte een herstructurering van de missie mogelijk. Plannen daarvoor zijn binnen NAVO en op nationaal niveau ontwikkeld en worden in de loop van 2000 geïmplementeerd.
Nationale planning Om aan de gegeven opdrachten gedegen en professioneel uitvoering te kunnen geven is gekozen voor een op de taken toegesneden gemechaniseerd Bataljon, dat iedere 6 maanden wordt afgelost. Het operationeel concept van SFOR is voor deze rotaties niet gewijzigd ten opzichte van de voorgaande. Daardoor was het niet nodig wijzigingen aan te brengen in plannen voor samenstelling en voorbereiding van de eenheden.
Risico analyse Het mandaat van SFOR voorziet in de mogelijkheid zo nodig geweld toe te passen. Daarom had het bataljon een robuuste samenstelling zodat naast de taakuitvoering adequaat op dreigingen kon worden gereageerd. In de risicoanalyse is de mogelijkheid van terroristische aanslagen onderkend, waardoor de veiligheid van de kampementen een hoge prioriteit kreeg binnen de taakstellingen van de eenheden. De kampementen werden
40
alleen verlaten voor operationele opdrachten en rotaties en derhalve niet voor recreatieve doeleinden. Hoewel de situatie binnen het missiegebied stabiel was konden risico’s niet worden uitgesloten, zodat er niet «gepassagierd» werd. De dreiging van mijnen in Bosnië was nog niet verminderd, zodat alleen mocht worden verplaatst over verkende en vrijgegeven routes.
Juridische aspecten De juridische basis voor deelname aan deze missie was gelegen in het besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, dat op 15 december 1995 werd genomen (resolutie 1031). Voor de uitvoering van de taak en om adequaat tegen elke dreiging te kunnen optreden, waren voor SFOR «Rules of Engagement» (ROE) vastgesteld. Deze waren voor alle eenheden identiek.
Operationeel concept Bataljon: De Nederlandse eenheden dienden met behulp van alle aanwezige en beschikbare middelen een veilige omgeving binnen het gebied van hun verantwoordelijkheid te garanderen. Daar binnen moest de internationale gemeenschap de wederopbouw van economische en politieke structuur bewerkstelligen. Aan de hoofdtaak werd invulling gegeven door militaire presentie en controle op naleving van het DPA binnen een gebied van verantwoordelijkheid. SFOR was daarvoor verdeeld in drie multinationale sectoren. De Nederlandse eenheden maakten deel uit van de sector South-West. Een neventaak van het bataljon was de assistentie bij de wederopbouw van Bosnië. Invulling daarvan geschiedde o.m. met behulp van ingedeeld CIMIC-personeel (Civiel Militaire samenwerking), dat contact onderhield met de diverse civiele autoriteiten en internationale en non-gouvernementele organisaties. Helikopterdetachement: De taakuitvoering van het helikopterdetachement bestond uit het inspecteren van wapenopslagplaatsen, het doen van gebiedsverkenning, begeleiden van colonnes en het beveiligen van luchtmobiele- en grondoperaties. 3. Voorbereiding De operationele voorbereiding van beide gemechaniseerde bataljons en de respectievelijke Contingentscommando’s heeft in de daarvoor vastgestelde tijd plaatsgevonden. De vulling van de aangewezen eenheden liep niet altijd synchroon met de aanvang van het opleidingstraject, waardoor de teambuilding en de gewenste opleiding in het gedrang kwamen. Als oplossing voor dit probleem is binnen de Koninklijke Landmacht het «accentmodel eenheden» ingevoerd (geïmplementeerde «lesson learned»). Hierbij gaat men uit van een organieke brigade, van waaruit de organieke eenheden de toegewezen vredesmissie in de breedste zin van het woord moeten verzorgen.
SFOR 6 Voor de missie in Bosnië moest 12 Infanteriebataljon Luchtmobiel, technisch, tactisch en logistiek «re-rolen» naar de structuur van een regulier gemechaniseerd Infanteriebataljon. De formerende eenheid, 11 Luchtmobiele brigade, bereidde bovendien de missies UNFICYP2 en
41
EFORCE (Extraction Force) voor, hetgeen een grote werkdruk tot gevolg heeft gehad voor de brigade. Thans vindt het «re-rolen» naar een organiek gemechaniseerd Infanterie bataljon niet meer plaats bij de Koninklijke Landmacht. Indien de aangewezen eenheid geen gemechaniseerd infanterie bataljon is, wordt zij met organieke middelen uitgezonden en aangevuld met extra benodigd materieel (zoals pantservoertuigen). Dit impliceert dat de de organieke bataljonsstructuur in stand wordt gehouden met alle voordelen van de voorafgaande eenheidsvorming. Er bestaat dan slechts behoefte aan aanvullende opleidingen en training (geïmplementeerde «lesson learned»). 1 Divisie heeft de Missie Gerichte Opleiding (MGO) ondersteund, waardoor in het voorbereidingsprogramma voldoende aandacht kon worden besteed aan de klimatologische, geografische en culturele omstandigheden in het operatiegebied en aan de politieke en militaire situatie ter plaatse (geïmplementeerde «lesson learned»). Binnen de vooropleiding en de hieraan gekoppelde oefeningen zijn beide bataljons uitgegaan van «worst case» scenario’s om het personeel zo breed mogelijk op te leiden. Er was voldoende informatie beschikbaar over de missie op basis van de kennis en ervaring van voorgaande rotaties. Vanuit beide bataljons zijn voorafgaande aan hun uitzending twee verkenningen uitgevoerd door alle sleutelfunctionarissen. Deze verkenningen zijn als uiterst zinvol ervaren en leverden nuttige informatie op met betrekking tot de voorbereiding op de missie. Tijdens de voorbereidingsfase in Nederland beschikten de bataljons tijdig over uitvoerige inlichtingensamenvattingen van de voorgaande eenheid. Daardoor bestond een goed beeld van de actuele ontwikkelingen binnen het toekomstige gebied van verantwoordelijkheid.
Helikopterdetachement De eerste twee detachementen hebben met de Amerikaanse host-unit een langdurig en speciaal op de missie toegesneden opwerkingsprogramma doorlopen. Een gemis hierbij was een programma dat voorzag in training voor vliegen in bergachtige omgeving. Daarnaast werd niet ingegaan op het omgaan met de dreiging van Joegoslavische luchtverdedigingssystemen. Direct na ontplooiing in de missie is aan deze aspecten ruim aandacht besteed. De laatste drie detachementen hebben een opwerkprogramma doorlopen, waarin voornoemde zaken reeds in Nederland aandacht kregen. 4. Uitvoering van de missie De veiligheid in Bosnië is in het afgelopen jaar, als gevolg van de aanwezigheid van SFOR, verder toegenomen en kon over de evaluatie periode als stabiel worden bestempeld. De militaire bepalingen van het Daytonakkoord werden door de legers van beide entiteiten redelijk nageleefd, waarbij de permanente aanwezigheid van SFOR nadrukkelijk voorwaardenscheppend was voor de rust en afwezigheid van vijandelijkheden in het gebied. Het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid bedroeg ruim 600 km2, onderverdeeld in twee gebieden, die respectievelijk liggen in de Republika Serpska en de Moslim Kroatische Federatie. Het handhaven van de rust en de orde binnen het gebied van verantwoordelijkheid was de (militaire) hoofdtaak van het bataljon. Deze taak diende gedegen, professioneel en met «zero tolerance» te worden uitgevoerd.
42
Daaraan werd uitvoering gegeven door middel van voortdurende patrouillegang binnen het gehele gebied van verantwoordelijkheid, door middel van de daarmee gepaard gaande «militaire presentie» en desnoods de «show of force». Inbreuken op de «rust en orde» zouden niet worden getolereerd, waarbij de Rules of Engagement het bataljon de bevoegdheden gaven om, indien nodig met gepast geweld, hier tegen op te treden. Gedurende beide rotaties hebben zich geen situaties voorgedaan, waarbij toepassing van geweld noodzakelijk was. In een beperkt aantal gevallen is een wapen, zonder persoonlijke ongelukken, vroegtijdig en zonder opzet afgegaan bij het laden en het ontladen van de wapensystemen. Er hebben zich geen persoonlijke ongelukken voorgedaan. Een belangrijk aspect was de onverminderde dreiging van niet geruimde mijnen buiten de vrijgegeven routes. De voortdurende aandacht voor wapenveiligheid en discipline bleef dan ook van groot belang. Er vond voortdurend afstemming plaats met hogere en neveneenheden over te verwachten risico’s. «Force protection» was onderdeel van alle optreden. De «readiness states» waren bij alle NAVO- eenheden in Bosnië gelijkluidend en werden geïmplementeerd aan de hand van de dreigingsanalyse binnen de gebieden van verantwoordelijkheid. De daarop betrekking hebbende richtlijnen van Commandant SFOR werden nauwgezet opgevolgd. In het kader van de operationele opdracht konden de Bataljons (tijdelijk) versterkt worden met delen van de (Italiaanse) Multinational Specialized Unit (MSU), die bij ongeregeldheden en alleen na toestemming van Commandant SFOR konden worden ingezet. Deze Unit was specifiek toegesneden op alle Crowd and Riot Control (CRC)-taken, waardoor inzet van het Nederlandse CRC-peloton achterwege kon blijven. Er is geen aanleiding geweest om de MSU in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid in te zetten. Bij rotatie SFOR 8 is het Nederlandse CRC-peloton niet meer ingebracht in het missiegebied, maar wordt een daarvoor opgeleide eenheid op «notice to move» gehouden in Nederland. (geïmplementeerde «lesson learned»). De huidige doctrine,zoals vervat in de Handleiding Militaire Operaties, vereist dat eenheden optreden op basis van «opdracht gerichte commandovoering». Daarbij worden verantwoordelijkheden en bevoegdheden tot op het laagste niveau in de organisatie toebedeeld. Gezien de aard van de operatie, de geografische omstandigheden en de dislocatie van eenheden moesten in veel gevallen op de laagste niveaus beslissingen worden genomen. Deze wijze van zelfstandig optreden is overwegend als positief ervaren. Daarbij is wel gebleken, dat met name een aantal oudere kaderleden, door de jaren gewend aan de traditionele, meer centrale geleide wijze van optreden, nog moeite hebben met deze benadering. «Opdrachtgerichte commandovoering is thans onderdeel van de dagelijkse opleidings- en oefenpraktijk in Nederland (geïmplementeerde «lesson learned»)». Een belangrijke (neven) taak lag op het gebied van de wederopbouw. Deze taak was in alle opzichten verweven met de hoofdtaak (handhaven rust en orde). De CIMIC-organisatie (Civiel militaire samenwerking) binnen de bataljons bestond uit personeel van de Koninklijke landmacht, – marine en – luchtmacht (11 militairen). In nauwe samenwerking met civiele autoriteiten, NGO’s en de Nederlandse Ambassade in Sarajevo, hebben de bataljons met behulp van Nederlandse ontwikkelingsgelden veel projecten binnen het gebied van verantwoordelijkheid uitgevoerd. In de aansturing voor deze taak was er nauw overleg tussen de bataljonsleiding en de Nederlandse Ambassade. De projecten binnen het gebied van verantwoordelijkheid werden gelijkmatig verdeeld over alle etnische
43
bevolkingsgroepen. Bij terugkeer van minderheidsgroeperingen naar hun voormalige woonplaatsen werden de aldaar voorziene projecten tijdig geïmplementeerd. Deze aanpak en de nauwe samenwerking met NGO’s en civiele autoriteiten, waaronder de burgemeesters van de betrokken gemeenten, heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de stabiliteit in de regio. De gehele lokale bevolking heeft maximaal ondersteuning ondervonden bij de wederopbouw. Beide bataljons zijn op dit terrein zeer actief en succesvol geweest, zonder in de verantwoordelijkheden te treden van de (internationale) hulporganisaties. Tijdens de luchtacties rond Kosovo ontstond aanvankelijk enige spanning tussen de Nederlandse eenheden in de Republica Serpska en de lokale bevolking aldaar. Doordat de CIMIC activiteiten en de wederopbouw werkzaamheden in deze periode normaal doorgang vonden, werd voor de bevolking het verschil in doelstelling tussen SFOR enerzijds en de luchtacties tegen het Servische bewind anderzijds, duidelijk. Daarmee nam de spanning snel af en is het vertrouwen in de Nederlandse eenheden versterkt. Op humanitair gebied hebben de bataljons meerdere positieve bijdragen kunnen leveren. De barre winterse omstandigheden hebben er regelmatig toe geleid geniecapaciteit in te zetten voor het sneeuw vrijhouden van wegen en het toegankelijk maken van moeilijk te bereiken oorden. In bijzondere gevallen kon lokale bevolking terugvallen op Nederlandse medische hulpverlening. Tijdens de taakuitvoering is actief gebruik gemaakt van de lokale media, om aan de lokale bevolking duidelijk te maken wat de rol en de doelstelling van SFOR in het bijzonder en de Internationale gemeenschap in het algemeen was. Ook in dit opzicht is dankbaar gebruik gemaakt van in voorgaande rotaties geleerde lessen.
Helikopterdetachement Het Nederlandse detachement was onder bevel gesteld van een Amerikaanse host-unit. De wisseling binnen het detachement vond iedere 3 maanden plaats. De host-unit beschouwde uiteindelijk zowel personeel als materieel als een integraal deel van de eigen eenheid. De integratie met de host-unit werd uiteindelijk zover doorgevoerd dat Nederlandse vliegers regelmatig werden ingezet als «Mission Commander». Amerikaanse vliegers kwamen onder commando van een Nederlandse missie commandant, waardoor de geloofwaardigheid van de Nederlandse inbreng en onderlinge solidariteit een positieve impuls kregen. De Nederlandse Apaches hebben in totaal 350 sorties met een totaal van 665 uur gevlogen en daarmee een substantiële bijdrage geleverd aan deze bijzondere taakstelling. De inzet van de Apache heeft bijgedragen aan de geloofwaardigheid van SFOR en daarmee aan de stabilisatie van de situatie in de Bosnische deelrepublieken.
Personeel Het individuele gedrag van de Nederlandse militair is in het missiegebied in het algemeen goed geweest. In die gevallen waarin de commandant tuchtrechtelijk moest optreden, was het geldende tuchtrechtelijke sanctiepakket een te beperkt correctief instrument. De financiële toelagen bij een uitzending zijn zodanig dat de (maximum) op te leggen geldboete geen preventieve werking meer heeft. Belemmering van de bewegingsvrijheid of een opgelegde strafdienst heeft geen effect gedurende een 6
44
maanden durend verblijf binnen een compound. Voor alle vredesmissies is het sanctiestelsel per 01 januari 2000 aangepast. De op te leggen geldboetes zijn verhoogd tot een maximum van f 600,– per kalendermaand. In de evaluatie van de SFOR 7 en 8 rotaties zal moeten worden bezien, of deze verandering afdoende is geweest. Tijdens SFOR 5 en 6 zijn 6 militairen om krijgstuchtelijke redenen gerepatrieerd. De «wellfare» zorg voor het personeel, in de vorm van sport en ontspanning te velde, is op ruime schaal toegepast, waardoor goede mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding van het personeel te velde bestonden. De thuisfrontzorg heeft in de voorbereidende fase en gedurende de uitzending ruim aandacht gekregen. Deze activiteit werkte moreel verhogend voor de individuele militair en voor de Nederlandse eenheden binnen het missiegebied. Het Defensie Crisis beheersingscentrum (DCBC) en het Situatie centrum van de Koninklijke landmacht (Sitcen) zijn 24 uur per dag bereikbaar geweest als contactpunt voor het thuisfront. De thuisfrontzorg werd ter harte genomen door een thuisfront comité, bestaande uit vrijwilligers uit de «achterban» van uitgezonden militairen, in samenwerking met de staf van de aangewezen brigade. Zoals gebleken uit de reacties tijdens de «thuisfront informatiedagen» is deze zorg door het thuisfront zeer op prijs gesteld. Op het gebied van de preventieve medische zorg zijn in de voorbereidende fase voldoende maatregelen getroffen. Alle medische disciplines waren binnen het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid in ruime mate aanwezig en op hun taak berekend, zodat in kritieke situaties adequaat en effectief kon worden opgetreden. Op iedere compound was een behandel- en verpleegcapaciteit ter beschikking. Op Nederlands en Brits initiatief werd op 11 mei 1999 het (eerste) NAVO multinationale hospitaal te Sipovo geopend. Door deze multinationale aanpak is op effectiever en efficiënter wijze gebruik gemaakt van medische capaciteiten. Op basis van de ervaringen met dit hospitaal is door de NAVO een blauwdruk geschreven voor een Multinational Integrated Medical UNIT (MIMU). Bij calamiteiten kon worden teruggevallen op een Incident Response Team (IRT). Dit team was gestationeerd op het multinationale hospitaal te Sipovo en beschikte over een SEAKING (UK) helikopter. De medische procedures zijn binnen de MND (SW) op elkaar afgestemd, waardoor in kritieke situaties adequate medische voorziening tijdig aanwezig kon zijn. In 1999 hebben zich twee ongevallen voorgedaan waarbij de inzet van het Incident Response Team inclusief helikopter noodzakelijk was. Daarmee is het nut van het IRT bewezen en in één geval is daarmee het leven van een slachtoffer gered. Dit betrof geen Nederlandse militair. In het operatiegebied vond, enkele weken voordat de militair terugkeerde naar Nederland, een individuele psychologische debriefing plaats. Zoals te doen gebruikelijk bij dit soort missies was ook na terugkeer in Nederland deze zorg aanwezig en is een ieder daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld, daar waar nodig, van deze zorg gebruik te maken.
Helikopterdetachement De invulling van de Nederlandse rechtspositionele regelingen ten opzichte
45
van de vigerende Amerikaanse regelgeving gaf bij deze detachementen (juni ’98-sept ’99) enige onduidelijkheid. Na intern overleg met de Amerikaanse leiding is een en ander voor het Nederlandse detachement naar tevredenheid opgelost.
Materieel en logistiek De eenheden werden met eigen materieel uitgezonden, zodat het personeel volledig gewend was aan het werken met het materieel. De betrokkenheid met en zorg voor het materieel waren goed bij de Nederlandse eenheden, waardoor ook het voortzettingsvermogen van deze eenheden na terugkeer in Nederland was gegarandeerd. Een punt van voortdurende aandacht was het beheer en de zorg voor niet organiek materieel, dat zich reeds in het uitzendgebied bevond en van de ene eenheid op de andere werd overgedragen. Op grond van de ervaringen zijn voorstellen ter verbetering van het beheer van dit materieel geformuleerd en geïmplementeerd. De huidige persoonlijke uitrusting voldeed aan de gestelde eisen. Tijdens de missie is geen materieel verloren gegaan en zijn reserve onderdelen tijdig aangevoerd. De bevoorrading met munitie verliep langzaam. Lange aanvraagperiodes voor de toestemming van weggebruik door andere landen (>30 dagen) leidde tot grote vertragingen bij het verplaatsen van munitie naar het inzetgebied. Deze vertragingen hebben geen invloed gehad op de operationele inzetbaarheid van de eenheden. Met deze vertragingen zal in de toekomst bij herbevoorrading rekening worden gehouden.
Helikopterdetachement In de praktijk is gebleken dat de Apache (AH-64) een aantal tekortkomingen had, die de effectiviteit van het wapensysteem nadelig beïnvloedden. De helikopter was uitgerust met verouderde zelfbeschermingsmiddelen tegen grond-luchtsystemen, waardoor de kans op late waarneming van dergelijke systemen groot was en ontwijken moeilijk werd. Door het ontbreken van communicatiemiddelen voor de lange afstand had de Apache bij 90% van alle vluchten geen verbinding met AWACS (Airborne Early Warning And Control System), waardoor tijdige en mogelijk essentiële inlichtingeninformatie uit bleef. Deze tekortkoming werd gecompenseerd via andere communicatie kanalen, zij het dat daarbij vertraging in de informatie voorziening optrad. Het extra risico dat daardoor door de vliegers werd gelopen was beperkt. De bedreiging van grond-lucht wapens was immers gering, omdat de arsenalen van partijen onder toezicht stonden van SFOR. Zoals gesteld hielden de partijen zich goed aan de militaire bepalingen van het DPA. In de toekomstige Nederlandse versie (AH-64D) zullen bovengenoemde tekortkomingen zijn opgeheven. Door de beperkte kwaliteit van de beschikbare nachtzichtapparatuur in de Apache (AH-64) had de vlieger onvoldoende zicht in bergachtig terrein, waardoor de kans bestond dat hoogspanningskabels en terreinglooiingen over het hoofd konden worden gezien. Deze operationele tekortkoming werd opgevangen door de vlieghoogte aan te passen. De Koninklijke Luchtmacht heeft thans het onderzoek opgestart naar verbeterde nachtzichtapparatuur bestemd voor de Nederlandse versie van de Apache (AH-64D).
46
Infrastructuur De kampementen (compounds) zijn sedert 1996 in gebruik. Een brand in het tentenkamp van Novi-Travnik tijdens SFOR 5 leidde ertoe dat op zeer korte termijn Prefab-containers als vervanging zijn geplaatst. Na onderzoek door gespecialiseerd personeel uit Nederland bleek dat veel brandbestrijdingsmiddelen niet voldeden aan de gestelde eisen. Maatregelen ter verbetering zijn inmiddels uitgevoerd. De leefbaarheid binnen de compounds was goed en de creativiteit en inventiviteit, de Nederlander eigen, stond borg voor voortdurende verbetering.
Financiën Naast haar traditionele indeling van de begroting naar organisatorische eenheden heeft Defensie ervoor gekozen om de additionele uitgaven voor CVH-operaties, waaronder vredesoperaties, op een daarvoor afzonderlijk in het leven geroepen begrotingsartikel te verantwoorden (artikel 08.02). Reden hiervoor is het hebben van inzicht op elk gewenst moment in enig jaar in de additionele uitgaven voor CVH-operaties. Met ingang van 1997 is, ter uitwerking van de nota «Herijking van het buitenlands beleid», de Homogene groep Internationale Samenwerking (HGIS) ingesteld. De additionele uitgaven voor CVH-operaties worden tot deze homogene groep gerekend. Onder HGIS is voor de additionele uitgaven voor CVH-operaties een structurele voorziening opgenomen. De structurele voorziening heeft tot doel: middelen reserveren voor de financiële consequenties van mogelijke inzet van defensiemiddelen in toekomstige CVH-operaties. Ten tijde van de eerste suppletore begroting worden de op dat moment voorziene CVH-operaties per operatie «en detail» begroot. Indien een operatie na dit tijdstip van start gaat, wordt op dat moment de raming voor de desbetreffende operatie opgesteld. De raming van de uitgaven geschiedt per (hulp)kostensoort op basis van stuurvariabelen (zoals: omvang detachement, uitzendtermijn, vlieguren, vaardagen etc.) en ontwikkelde calculatietarieven (zoals: kosten per persoon per dag voor huisvesting, voeding en toelagen, kosten per vlieguur of vaardag etc.). Deze calculatietarieven worden jaarlijks door de financiële afdelingen van de krijgsmachtdelen vastgesteld op basis van ervaringscijfers, nacalculaties, externe tarieven lijsten, marktprijzen, regelgeving e.d. De additionele uitgaven van Defensie voor SFOR waren initieel begroot op f 125 miljoen (Ontwerpbegroting 1999). De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven in 1999 bedraagt f 134 miljoen. Het verschil tussen de raming en realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgaven voor materieel, zoals kleding, reservedelen, transport- en telecommunicatiekosten en hogere kosten voor accommodatie en huisvesting. Daarnaast werd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking (BuZa/OS) f 3 miljoen ter beschikking gesteld voor werkzaamheden ter verbetering van de humanitaire situatie in BosniëHerzegovina. Door een overloop van projecten uit 1998 is in dit kader uiteindelijk f 4 miljoen gerealiseerd. De met SFOR verband houdende additionele uitgaven en de ontvangsten van BuZa/OS zijn respectievelijk ten laste of ten gunste gebracht van de structurele voorziening voor CVH-operaties, zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Helikopterdetachement Overzicht ramingen en uitgaven per jaar:
47
1998 1999
Raming
Gerealiseerd
2,9 mln. 1,7 mln.
2,0 mln. 3,1 mln.
Toelichting 1998: Het aantal gerealiseerde vlieguren (265) lag lager dan de initiële raming (350) 1999: Het initieel geraamde aantal uren lag op 225, terwijl er daadwerkelijk 402 uren zijn gerealiseerd.
Arbeidsomstandigheden De werkomstandigheden voor de Nederlandse eenheden in Bosnië verschilden sterk per jaargetijde waarbinnen de uitzending plaats vond vanwege het landklimaat met strenge en lange winters, gevolgd door warme droge zomers Een goede rijvaardigheid en individuele discipline van chauffeurs, met name tijdens de winterperiode met slechte rij-omstandigheden, bleek van groot belang. Tijdens de voorbereiding is hier ruim aandacht aan besteed, waardoor het aantal verkeersongevallen beperkt is gebleven. Binnen de evaluatie periode hebben zich geen ernstige persoonlijke ongevallen voorgedaan. 5. Aansturing, Command & Control De Chef Defensiestaf stuurde de operatie aan. Het Defensie Crisis Beheersingscentrum (DCBC) van de Defensiestaf, ressorterend onder de Chef Defensiestaf, werd dagelijks geïnformeerd omtrent de nationale aangelegenheden en de actuele stand van zaken binnen het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. Het Nederlandse Contingentscommando in Busovaca is binnen dit traject een belangrijke schakel geweest in het contact van de Chef Defensiestaf met de Nederlandse eenheden. Dagelijks werd door het Contingentscommando een situatie rapportage verstrekt terwijl maandelijks een overzicht werd aangereikt met betrekking tot de naleving van gedragscode en de militaire discipline. De Nederlandse eenheden stonden onder bevel van de (Britse) commandant van de Multi Nationale Divisie-South West (MND-SW) in Banja Luka. De samenwerking in internationaal verband was goed en coöperatief. Het Contingentscommando in Busovaca had de taak, met inachtneming van de Nederlandse richtlijnen, zorg te dragen voor de operationele toetsing van opgedragen taken voor de Nederlandse eenheden indien de nationale belangen in het geding kwamen. Alsdan werd overleg gevoerd met de MND-SW. De commandovoering was helder en eenduidig. Er bestond een duidelijke bevelsverhouding van commandant MND-SW in Banja Luka naar het gemechaniseerd bataljon. Het helikopter detachement was onder bevel gesteld van de Amerikaanse host-unit. Deze opzet voldeed. Het Nederlandse Contingentscommando fungeerde als de «ogen en oren» van de Chef Defensiestaf in het operatiegebied. De Contingentscommandant controleerde de inzet van de Nederlandse eenheden in relatie tot het SFOR-mandaat. Tevens vervulde hij een coördinerende rol op administratief en logistiek gebied. De bewindslieden werden voortdurend op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen binnen SFOR middels nota’s van de Chef Defensiestaf. Het parlement werd geregeld geïnformeerd middels kamerbrieven en tijdens het Algemeen Overleg. Ten tijde van de luchtacties rond Kosovo gebeurde dit door middel van vertrouwelijke briefings op het DCBC.
48
Vanuit de Haagse defensieorganisatie hebben diverse werkbezoeken plaatsgevonden, o.a. door de Minister van Defensie, de (Plaatsvervangend) Chef Defensiestaf, vertegenwoordigers uit het DCBC en Operationele Staf Bevelhebber der landstrijdkrachten. Enerzijds waren deze bezoeken bedoeld om de bezoekers een goed beeld te verschaffen van de actuele situatie en de omstandigheden die daarop een belangrijke invloed hebben, anderzijds dienden zij om het personeel ter plaatse de betrokkenheid van bewindslieden en de defensietop te tonen.
Voorlichting Defensievoorlichting had nauwe relaties met de Nederlandse media om in voorkomend geval informatie en duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de actuele zaken in het missiegebied. De aandacht in de lokale media voor de realisatie van infrastructurele projecten ten behoeve van de multietnische lokale gemeenschap, met behulp van Nederlandse ontwikkelingsgelden, had een positieve uitstraling bij de lokale bevolking, waardoor de Nederlandse militair graag gezien was. 6. Toetsing aan het beleid
Uitzendbeleid Het beleid met betrekking tot uitzending voor crisisbeheersings,- humanitaire en vredesoperaties is gebaseerd op een termijn van uitzending van zes maanden. Daarna volgt een periode van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden. In dat jaar vindt de recuperatie plaats en concentreert de eenheid zich op de organieke taakstelling, waaraan in de uitzendperiode door de omstandigheden geen of minder aandacht is besteed. Opgesloten in dit beleid ligt de intentie het personeel ruim tevoren te informeren omtrent de op handen zijnde uitzending. Bevinding: Voor de eenheden uitgezonden naar SFOR heeft dit beleid onverminderd gegolden. Het tijdig aanwijzen van het personeel is in een aantal individuele gevallen niet mogelijk geweest. De invoering van het accentmodel bij de KL moet dit in de toekomst voorkomen.
Inzetbaarheid Het personeel dient, op basis van het gestelde in de Defensienota multifunctioneel, flexibel en in internationaal verband inzetbaar te zijn. Basis militaire- en functie gerelateerde vaardigheden zijn een noodzaak voor effectieve inzet. Missie gerichte opleiding stelt het personeel beter in staat om goed te functioneren tijdens daadwerkelijke inzet. Bevinding: Mechbat: De uitgezonden eenheden voldeden aan de criteria zoals aangegeven in de Defensienota. Taken van zeer verschillende aard werden op goede wijze uitgevoerd. Veranderingen in de situatie werden op goede wijze opgepakt. Deze can-do attitude is zeer waardevol bij de inzet in CVH-missies. Het merendeel van het personeel was naar behoren voorbereid op de specifieke aspecten van de uitzending. Bevinding: Helikopterdetachement: Het personeel van het Apache detachement had een speciaal op de missie toegesneden opwerkingsprogramma doorlopen. Het vliegen in bergach-
49
tige omgeving was een gemis in het opwerkingstraject. Gedurende de eerste periode in het inzetgebied is aan dit aspect aandacht besteed. Actie: De Koninklijke luchtmacht heeft het «vliegen in bergachtig terrein» reeds in de vliegtraining verwerkt.
Krijgstucht De binnen Defensie geformuleerde gedragscodes zijn leidend in de handhaving van de krijgstucht en de discipline. De Wet militair tuchtrecht geeft daarbij de kaders waarbinnen dat dient te geschieden. Bevinding: Handhaving van de krijgstucht en de discipline werd niet gefaciliteerd door het in de wet vastgelegde sanctiestelsel. De daarin voorkomende geldboetes staan niet in verhouding tot de bezoldiging en de per dag inverdiende toelage. Aanpassing van de hoogte van de maandelijks maximaal op te leggen geldboete van 200 naar 600 gulden, zoals per 1 januari 2000 van kracht geworden, moet in deze lacune voorzien. Actie: De per 1 januari 2000 van kracht geworden maatregelen op dit gebied dienen bij de volgende evaluatieronde getoetst te worden op effectiviteit.
Materieel Materieelbeheer, onderhoud en aanvoer van benodigdheden vormen een belangrijk aspect in het voortzettingsvermogen ter plaatse. CVH-operaties stellen extra eisen, gezien de omgeving waarin veelal geopereerd moet worden. Kenmerken daarvan zijn een intensiever gebruik, grotere slijtage door gebrekkige infrastructuur en primitievere opslag- en onderhoudsomstandigheden. Daarnaast vormen de grote afstanden vanuit Nederland een extra belasting voor de logistieke keten. Bevinding: Materieel is een van de pijlers binnen de organisatie. In de SFOR operatie is gebruik gemaakt van organiek materieel alsook van ad-hoc toegevoegd materieel. Het beheer en het onderhoud hebben daardoor grote extra inspanningen gevraagd. Actie: In de studie «Logistiek concept 2006» worden de aspecten betreffende logistieke instandhouding bij CVH-operaties over grote afstanden als integraal onderdeel van dat concept meegenomen.
Aansturing De CDS stuurt alle CVH-operaties aan, de bevelhebbers dragen zorg voor gereedstelling en instandhouding. Bevinding: Deze wijze van aansturing heeft goed gewerkt. De verdeling in verantwoordelijkheden tussen de CDS en de bevelhebbers is duidelijk en de diverse organisatie delen vinden steeds beter hun draai in de uitvoering en toepassing daarvan. De CDS werd door het DCBC voortdurend op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen binnen een operatie en was daardoor in staat de bewindslieden direct te informeren, indien de situatie dat eiste. De lijnen van het inzet gebied naar de politieke leiding van Defensie zijn daardoor zo kort als mogelijk. Besluitvorming verloopt snel, zonder dat daarbij aan de kwaliteit ervan wordt getornd. De regering en het Parlement konden hierdoor snel van de benodigde informatie worden voorzien. Op deze wijze wordt voor een belangrijk deel invulling gegeven aan de
50
veranderdoelstelling binnen Defensie, waarbij een grotere transparantie wordt nagestreefd.
Doctrine Op grond van de heersende doctrinaire opvattingen, onder meer verwoord in de Landmacht Doctrine Publicatie deel 1, worden militaire eenheden geleid volgens de «opdrachtgerichte commandovoering». Vredesoperaties zijn in de praktijk van de afgelopen jaren uitgegroeid tot zeer complexe operaties. De Koninklijke Landmacht heeft het militaire optreden binnen vredesoperaties, verwoord in een Doctrinepublicatie «Vredesoperaties», waarin de begrippen «secure environment» en «facilitair optreden ten behoeve van civiele hulporganisaties» zijn omschreven. Dit waren de belangrijkste hoofdtaken van de Nederlandse bijdrage binnen SFOR. De Doctrinepublicatie verschaft commandanten op alle niveaus een leidraad voor planning, voorbereiding, uitvoering en afronding van het operationeel optreden binnen het missiegebied. De wijze van toepassing blijft afhankelijk van de feitelijke, unieke en niet voorspelbare situaties. Bevinding (1): De situatie in CVH operaties is dikwijls zodanig, dat opdrachtgerichte commandovoering de enige werkbare methode is, gezien de fysieke afstanden tussen een commandant en zijn ondercommandanten en gezien de snelheid waarmee ontwikkelingen lokaal kunnen plaatsvinden. Hiermee zijn in het algemeen goede ervaringen opgedaan. Wel blijkt het oudere kaderlid in het algemeen meer moeite te hebben met de toepassing van dit (voor hem nieuwe) concept. Actie: Alle aspecten van de doctrine zijn onderdeel van opleiding en trainingsprogramma’s. Vooral de «opdracht gerichte commandovoering» verdient blijvend aandacht, waarbij met name initiële- en carrière gerichte kader opleidingen het belang daarvan moeten benadrukken. Voor de oudere kaderleden is het van belang te gewennen aan dit element van de doctrine tijdens oefeningen en de dagelijkse bedrijfsvoering. Bevinding (2): Defensie heeft geleerd van de missies die in het verleden zijn uitgevoerd. De Sectie Lessons Learned van de Koninklijke landmacht heeft een 8-tal bruikbare handleidingen gepubliceerd bestemd voor commandanten en personeel. Toepassing daarvan vindt plaats binnen de vredesmissies. Deze handleidingen zijn: Civiel Militaire samenwerking (CIMIC) Commandovoering in voormalig Joegoslavië Humanitair ontmijnen Inlichtingen verzamelen (Intel) De Onderofficier «Crowd and Riot Control» optreden in voormalig Joegoslavië Sociale patrouilles Helikopteroperaties tijdens uitzendingen Bevinding (3): De activiteiten op civiel militaire samenwerking (CIMIC) zijn van substantiële waarde geweest voor de groeiende economie en wederopbouw in Bosnië. Het is tot nu toe gebleken dat alle activiteiten die op dit gebied door de Nederlandse eenheden zijn uitgevoerd, een aanzienlijke en positieve bijdrage leveren tot een herstel van de algehele situatie binnen het missiegebied.
51
7. Aanbevelingen en actiepunten Het sanctiesysteem binnen het militaire tuchtrecht had onvoldoende effect tijdens de beide SFOR rotaties. De inmiddels van kracht geworden veranderingen binnen het tuchtrecht systeem vormen wellicht een verbetering daarin. Actie: De van kracht geworden maatregelen op dit gebied worden bij de volgende evaluatieronde getoetst op effectiviteit. De doctrine is leidraad voor de uitvoering. Actie: Alle aspecten van de doctrine zijn onderdeel van opleiding en trainingsprogramma’s. Vooral de «opdracht gerichte commandovoering» verdient blijvend aandacht, waarbij met name initiële- en carrière gerichte kader opleidingen het belang daarvan moeten benadrukken. Voor de oudere kaderleden is het van belang te gewennen aan dit element van de doctrine tijdens oefeningen en de dagelijkse bedrijfsvoering.
Helikopterdetachement Om de vliegers de «terreinvaardigheid van vliegen in bergachtig terrein» onder reële omstandigheden binnen het missiegebied eigen te maken, is het wenselijk om een dergelijke training voor alle Apache vliegers in het jaarlijkse oefenschema op te nemen. Actie: De Koninklijke luchtmacht heeft dit aspect in de vliegtraining verwerkt.
52
EVALUATIE UNFICYP 1999 UNITED NATIONS PEACEKEEPING FORCE IN CYPRUS Afdeling Evaluaties Defensiestaf juni 2000 1. Inleiding
Doelstelling In deze evaluatie wordt de Nederlandse bijdrage aan UNFICYP in 1999 beschouwd. Het doel daarbij is deze bijdrage kwalitatief te toetsen en te bezien welke aspecten van planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering vatbaar zijn. Deze evaluatie heeft betrekking op al deze fasen van de rotaties UNFICYP II en III.
Opzet van de evaluatie De evaluatie bestaat uit zeven hoofdstukken. Na de inleiding worden de planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering en afronding (H4) en de aansturing, command & control (H5) beschreven. In hoofdstuk 6 volgt de toetsing aan het vigerende beleid. Het laatste hoofdstuk geeft een opsomming van de aanbevelingen en actiepunten, die uit de eerdere hoofdstukken voortvloeien. Het toetsingskader is leidinggevend geweest bij de besluitvorming omtrent- en de planning en voorbereiding van de operatie. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing, aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatie verslag verwerkt. De acht aspecten genoemd in het rapport «Leren van vredesoperaties» komen in deze evaluatie aan bod.
Achtergrond van de operatie De deelname van de Nederlandse militairen aan de VN operatie op Cyprus berust op het regeringsbesluit van maart 1998. (zie de brief van 24 maart 1998, Kamerstuk 25 954 nr. 1). Het mandaat voor de operatie is neergelegd in resolutie 186 van 4 maart 1964. Het mandaat voor de vredesmacht, een klassieke vredesoperatie onder Hoofdstuk VI van het VN-Handvest, wordt elk halfjaar door de Veiligheidsraad verlengd. UNFICYP voorziet in een ongeveer 200 kilometer lange bufferzone tussen het noordelijk (Turks-Cypriotische)en het zuidelijke (Grieks-Cypriotische) deel en ziet toe op de handhaving van de status quo. De Nederlandse militairen vervullen hun taak samen met Britse militairen in een gebied van ongeveer 40 kilometer in en nabij Nicosia. Een peloton Nederlandse militairen maakt deel uit van de internationaal samengestelde mobiele reserve (MFR) van de vredesmacht. Drie functionarissen van de Koninklijke Marechaussee maken deel uit van de «Force Military Police Unit». De FMPU is belast met het toezicht op alle op Cyprus gestationeerde VN militairen. De FMPU staat onder leiding van een Britse Provost Marshall. Zijn plaatsvervanger is een Nederlandse KMar officier.
Nederlandse bijdrage Nederland heeft een infanteriecompagnie geleverd. De eerste rotatie werd gevormd door een luchtmobile compagnie, de tweede rotatie door een (voor de taakstelling aangepaste) batterij luchtdoel artillerie. Het gehele contingent bestond uit 103 militairen van de KL en de Kmar.
53
2. Planning UNFICYP is een reeds lang lopende operatie. In de loop van de jaren is er ten aanzien van de uitvoering van de operatie weinig veranderd. De nationale planning heeft zich derhalve geheel gericht op de gereedstelling en opleiding van de aangewezen eenheden.
Risico analyse De operatie was niet geheel vrij van risico’s. Permanent was er de dreiging van vele duizenden mijnen, die op vele plaatsen in de bufferzone verspreid lagen. Het was daarbij niet altijd duidelijk of de positie van die mijnen in de afgelopen tientallen jaren veranderd was als gevolg van regenval en erosie. In de bufferzone kwam het met enige regelmaat voor, dat aan beide zijden van de bufferzone, met name waar de onderlinge afstand gering was, de Grieks-Cypriotische of de Turks-Cypriotische militairen het wapen richtten op VN militairen, waarbij soms het wapen was doorgeladen. Deze uiting van verveling (en gebrekkige discipline) aan beide zijden kan gemakkelijk leiden tot escalatie, indien van de kant van de VN militair niet op de juiste manier wordt gereageerd.
Juridische aspecten De basis voor de operatie is gelegen in VNVR resolutie 816 van 4 maart 1964. Gebaseerd op het verstrekte mandaat waren door de VN vastgestelde Rules of Engagement (ROE) van kracht. Omdat het een traditionele vredesoperatie betreft hebben de ROE vooral betrekking op zelfbescherming van de VN eenheden. De ROE, waarmee inmiddels jarenlange ervaring in de missie is opgedaan bleken duidelijk. De Nederlandse compagnieën maakten deel uit van de VN organisatie voor UNFICYP. Daarmee vielen zij onder de «Status of Forces Agreement« tussen de VN en de Cypriotische regering (Exchange of Letters van 31 maart 1964).
Operationeel concept De taakstelling voor UNFICYP is verwoord in het mission statement: «In the interest of preserving international peace and security to use its best efforts to prevent the recurrence of fighting and, as necessary, to contribute to the maintenance and restoration of law and order and to return to normal conditions». Op grond hiervan had de Nederlandse eenheid te maken met de volgende militaire opdracht: «To prevent renewal of the fighting by maintaining a peaceful atmosphere within which a just and lasting solution to the Cyprus problem can be found». De politieke doelstelling en de militaire opdracht zijn duidelijk. De VN missie op Cyprus is een traditionele vredesoperatie, waarbij middels een bufferzone de partijen in het conflict uit elkaar gehouden worden. Deze bufferzone is verdeeld in een aantal sectoren, waarin de deelnemende landen elk hun eigen sector hebben. Nederland is ingedeeld in de Britse sector, die een belangrijk deel van Nicosia bevat en een gebied noord-west daarvan. Door middel van observatieposten en patrouilles wordt de situatie geobserveerd. Doordat in de bufferzone de nadruk ligt op het handhaven van de status quo, is ook in deze wijze van aanpak door de UNFICYP eenheden in de loop der jaren weinig verandering gekomen.
54
3. Voorbereiding
Formeren/aanpassen eenheden De beide rotaties zijn op gedegen wijze voorbereid op hun taak. In beide gevallen is er door de eenheidscommandant een verkenning in het missie gebied gehouden. Deze verkenning leverde waardevolle informatie op voor zowel het te volgen opwerkprogramma als voor de logistieke voorbereiding. Een deel van het oefenprogramma werd gevolgd in het Verenigd Koninkrijk, alwaar de eenheden het United Nations Training & Advisory Team (UNTAT) programma volgden. Deze opleiding is sterk gericht op het optreden in VN verband. De situatie op Cyprus stond tijdens deze opleiding dan ook centraal. Het bijkomend voordeel was, dat de eenheden reeds kennis konden maken met de Britse moedereenheid, waar zij tijdens de uitzending deel van zouden gaan uitmaken. Tevens konden met de Britse counterparts goede afspraken gemaakt worden omtrent de samenwerking. Het opwerkprogramma in Nederland voorzag onder meer in lessen met betrekking tot culturele aspecten van het inzetgebied, maar tevens van de andere aan de operatie deelnemende landen. Bij de voorbereiding is dankbaar gebruik gemaakt van eerder geleerde lessen. In het opwerktraject zijn lessen spreekvaardigheid Engels opgebracht. Deze investering heeft tijdens de uitvoering zijn vruchten ruimschoots afgeworpen. Tevens zijn extra lessen met betrekking tot persoonlijke hygiëne en persoonlijke bescherming tegen extreme weersomstandigheden (hoge temperaturen) in het opwerkprogramma opgenomen. 4. Uitvoering De Nederlandse eenheden maakten deel uit van een Brits regiment (bataljon grootte). De Britse sector bevond zich in het centrale deel van de bufferzone en omvatte de stad Nicosia en het gedeelte noord-west daarvan. Het aanzien van deze sector varieerde sterk. In de stad was de bufferzone op diverse plaatsen maar enkele meters breed, noord-west van de stad bedroeg dit enkele kilometers. In de gehele bufferzone waren observatieposten (OP’s) ingericht, duidelijk gemarkeerd als VN OP. Door de gehele sector werden patrouilles uitgevoerd, in het stadsgedeelte veelal te voet en per fiets, daarbuiten met behulp van VN voertuigen De pelotons van de compagnie werden bij de eerste twee rotaties ingezet in de sectoren van de Britse compagnieën. De pelotons vielen daarbij onder het operationele gezag van de Britse compagniescommandanten. De Nederlandse compagniescommandant had daarmee weinig invloed op de inzet en aansturing van zijn pelotons. Bij UNFICYP III, vanaf mei 1999, is dit concept gewijzigd en heeft de compagnie een eigen gebied van verantwoordelijkheid gehad met daarbinnen een tweetal pelotonsposities. Dit kwam de taakuitvoering aanzienlijk ten goede omdat er een directere aansturing door de compagniescommandant van zijn sub-eenheden mogelijk was. De compagnie leverde tevens een peloton aan de Mobile Reserve Force (MRF). De zeer statische situatie in het inzetgebied bracht een sterke mate van eentonigheid en routine met zich mee. Het bezetten van observatieposten en patrouillegang in een zeer beperkt gebied, afgewisseld met het leven op een compound, verschafte niet altijd de uitdaging die vooral jonge militairen zoeken. Daarbij kwam nog, dat de uit te voeren taken een aanzienlijk eenvoudiger karakter hadden, dan de taken waarvoor de eenheden waren opgeleid. Zo bestond UNFICYP II uit intensief getrainde luchtmobiele infanteristen en UNFICYP III uit hoogwaardig opgeleide luchtdoel artilleristen. Het kader diende derhalve veel aandacht te besteden aan het scherp houden van het personeel.
55
Bij de uitvoering van de taken van UNFICYP is gedisciplineerd gedrag een eerste vereiste. Dit kwam onder meer tot uiting in de uitvoering van patrouillegang te voet, per fiets of per voertuig. Doortastend optreden was ook nodig bij het constateren van incidenten, met name binnen de bufferzone op die plaatsen waar de afstand tussen partijen groter was. Een deel van het land werd bewerkt, doch de boeren hielden zich niet altijd strikt aan de afspraken en bepalingen die daarvoor golden. Om de hieruit ontstane problemen het hoofd te kunnen bieden is het nuttig gebleken veelvuldig op werkniveau contact te hebben met beide partijen. Daarmee werd duidelijkheid gecreëerd omtrent de «spelregels», vooral als bleek, dat deze door de VN- eenheden strikt werden gehanteerd en nageleefd. De Nederlandse militair toonde een goed gevoel te hebben voor zo’n benadering. Het wederzijds vertrouwen werd daarmee in positieve zin gediend. Een uiting van geloofwaardigheid en internationale solidariteit is de Mobile Reserve Force (MRF). Deze eenheid was op het niveau van de individuele soldaat multinationaal samengesteld, hetgeen een novum is in vredesoperaties. Dit concept werkte, dankzij een gedegen training in het missiegebied, waarbij het risico, waaraan deze eenheid kon worden blootgesteld, werd ingeschat als beperkt. Tijdens de inzet werden geen humanitaire activiteiten uitgevoerd.
Personeel In algemene zin was het gedrag dat het personeel in deze periode heeft getoond goed te noemen. Een aantal krijgstuchtelijke vergrijpen werd middels het beschikbare sanctiesysteem afgehandeld. Gedurende UNFICYP II zijn een aantal militairen, waaronder enkele kaderleden, voortijdig gerepatrieerd op verdenking van, onder meer, door hen gedane racistische en/of rechts-extremistische uitlatingen. Hiernaar is op de gebruikelijke wijze strafrechterlijk onderzoek ingesteld. Discipline en handhaving van de gedragscodes vergden voortdurende aandacht, zeker omdat de taakuitvoering zoals gesteld de gewenste dynamiek miste. Duidelijkheid omtrent de regels en een eenduidige interpretatie en naleving daarvan zijn van groot belang gebleken. Bij voortduring is daar door het kader aandacht aan besteed. In de werk- en rustschema’s was van tijd tot tijd de mogelijkheid aanwezig om enige tijd buiten de directe werkplek door te brengen. In die perioden werd dankbaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid die door de Britse collega’s werd geboden om deel te nemen aan «adventure training». Hiermee werd tevens invulling gegeven aan aanbevelingen uit het verleden om de eentonigheid van het werk te compenseren. Dit zeer bruikbare initiatief om deze eentonigheid in het inzetgebied te doorbreken was het programma van het «UN Rulement Adventure Training TEAM» (UNRAT). Het voorzag in mogelijkheden tot surfen, zeilen, bergbeklimmen etc. Dit programma werd geleid door Britse en Nederlandse sportinstructeurs en werd door het personeel gevolgd in de «stand down» periode: een tijd voor rust, onderhoud en ontspanning. De medische verzorging was goed geregeld, zoals te verwachten van een missie, die al meer dan 25 jaar duurt. Medische afvoer was gegarandeerd via een daartoe bestemde helikopter, terwijl het Britse militaire hospitaal voor de vereiste opvang kon zorgen. Daarnaast bestond de mogelijkheid gebruik te maken van ziekenhuizen in Israël. De bij de KL gebruikelijke activiteiten van het Thuis Front Comité waren ook op UNFICYP van toepassing. (o.a. voorlichting, publicaties in
56
periodieken zoals de Monitor en de Legerkoerier, midtermdag etc.) Het personeel wist, dat er in Nederland uitgebreid aandacht werd besteed aan het thuisfront.
Materieel Op het gebied van materieel zijn de eenheden goeddeels afhankelijk geweest van hetgeen door de VN ter beschikking werd gesteld. Het merendeel van het aanwezige materieel werd bij de rotatie van de ene op de andere eenheid overgedragen. De persoonsgebonden uitrusting (PGU) werd door het personeel meegenomen vanuit Nederland. Deze uitrusting voldeed.
Logistiek Ook op het gebied van de logistiek was het contingent afhankelijk van de VN. De specifiek nationale bevooorradingsgoederen werden via de gebruikelijke kanalen opgevoerd. Hierbij zijn geen bijzonderheden te vermelden.
Infrastructuur De huisvesting op de meeste locaties van het Nederlandse personeel was sober maar afdoende. Vooral op de OP’s was eenvoud troef, zij het dat alle noodzakelijke voorzieningen aanwezig waren. Gedurende beide rotaties is ervoor gekozen om vrouwelijk personeel niet in de bufferzone op de OP’s in te zetten, op grond van mogelijke acceptatie problemen van TurksCypriotische zijde. Daarnaast was de infrastructuur op de pelotonslocaties onvoldoende om vrouwelijk personeel te huisvesten. Inmiddels is binnen de Britse eenheid vrouwelijk personeel ingezet in de bufferzone. Voor zover thans bekend is dit experiment zonder problemen verlopen. Na de noodzakelijke infrastructurele aanpassingen op de locaties kunnen ook aan Nederlandse zijde vrouwen in de bufferzone worden ingezet. Wonen, werken en ontspannen vond veelal op dezelfde locatie plaats. Zeker in de bufferzone was de bewegingsvrijheid buiten de locatie, anders dan voor dienstaangelegenheden, uiterst beperkt. Het beschikbaar komen van satelliet schotels tijdens UNFICYP III, waardoor de mogelijkheid ontstond Nederlandse programma’s te ontvangen, heeft de mogelijkheid tot ontspanning op de locatie behoorlijk vergroot.
Financieel De additionele uitgaven van Defensie voor UNFICYP waren initieel begroot op f 8,7 miljoen (Ontwerpbegroting 1999). Ten tijde van de eerste suppletore begroting 1999 zijn de additionele uitgaven naar beneden bijgesteld tot f 6,7 miljoen De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven in 1999 bedraagt f 6,6 miljoen. Daar de operatie UNFICYP onder de auspiciën van de Verenigde Naties valt, werd in 1999 f 2,4 miljoen over de periode juni 1998 t/m april 1999 aan personele vergoedingen van de Verenigde Naties ontvangen. De met de operatie UNFICYP verband houdende additionele uitgaven en de ontvangsten van de Verenigde Naties zijn respectievelijk ten laste of ten gunste gebracht van de structurele voorziening voor crisisbeheersingsoperaties, zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Arbeidsomstandigheden De leefomstandigheden waren zeer sober. Zoals reeds vermeld vonden wonen, werken en ontspannen veelal plaats op dezelfde locatie.
57
Het werk was eentonig en in de zomermaanden kwam daarbij dat overdag de temperatuur hoog opliep. Daardoor was aandacht voor de hygiëne van groot belang. Mede op grond van bevindingen uit het verleden kreeg het schoonhouden van de werk- en leefplek, de sanitaire voorzieningen en de keuken daarbij veel aandacht. Het was onder die omstandigheden niet altijd mogelijk de Nederlandse regelgeving te hanteren, met name waar het de bereiding van de voeding betrof. 5. Aansturing, Command & Control
VN aansturing De compagnie stond onder bevel van de Britse regimentscommandant, die op zijn beurt ressorteerde onder de «Force Commander» (FC) van UNFICYP. Het peloton, dat deel uitmaakte van de MRF viel rechtstreeks onder de FC en werd op dagelijkse basis aangestuurd door een door hem daartoe aangewezen (Britse) officier. Binnen UNFICYP liep de informatievoorziening langs de geëigende militaire kanalen, dat wil zeggen via de Britse regimentscommandant naar de «Force Commander». De aansturing door de Britse commandant verliep probleemloos en de wijze van omgang was gebaseerd op wederzijds respect. Informatie verstrekking aan de beide partijen, zowel formeel als informeel tijdens de reeds genoemde contacten op de werkvloer, bleek van groot belang en heeft onnodige spanning langs de «cease fire line (CFL)» en in de bufferzone voorkomen.
Nationale aansturing Vanuit Nederland werd de missie, zoals te doen gebruikelijk bij alle CVH-operaties, aangestuurd door de CDS. De voorbereiding en instandhouding werden verzorgd door de BLS. Om de Nederlandse belangen te behartigen was aan de staf van de Britse regimentscommandant een Nederlandse Senior National Representative (SNR) toegevoegd. De SNR onderhield namens het contingent de contacten met het Defensie Crisis Beheersings Centrum, van waaruit de CDS de nationale aansturing gestalte gaf. Gezien het karakter van de operatie had deze informatie uitwisseling een sterk routinematig karakter. Middels nota’s en de situatie rapporten werden de bewindslieden op de hoogte gehouden van het verloop van de missie. De SNR onderhield tevens contact met de operationele staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, van waaruit de benodigde ondersteuning op het gebied van logistiek en administratie werd verzorgd.
Relaties in inzetgebied De samenwerking met de Britse eenheid verliep over het algemeen goed. De afwijkende benadering van krijgstuchtelijke en strafrechtelijke zaken tussen beide landen veroorzaakte in het verleden nogal wat onduidelijkheid en leidde tot wrevel aan de zijde van de Britse collega’s. Van de Nederlandse zijde is deze situatie verduidelijkt, waarbij tevens is aangegeven, dat deze verschillen bestonden en door beide partijen als een gegeven dienden te worden beschouwd. In het verloop van de operatie heeft dit niet meer tot verschillen van inzicht geleid. Als bij de aansturing Nederlandse belangen in het geding waren, voerde de SNR daarover overleg met de Britse regimentscommandant. De samenwerking binnen de mobiele reserve was lastiger omdat daarin ook Argentijnse, Oostenrijkse en Hongaarse militairen optraden, die de
58
Engelse taal nauwelijks machtig waren (Argentinië, Hongarije), uit een totaal andere militaire organisatie kwamen of zelfs tot kort voor de uitzending burger waren (Oostenrijk). Toch is deze eenheid door training en oefening tot een bruikbaar geheel gesmeed.
Bezoeken Diverse werkbezoeken hebben in 1999 plaatsgevonden, waaronder de Staatssecretaris, de Chef van het militaire huis van H.M. de Koningin, de Plaatsvervangend Chef Defensiestaf en de Plaatsvervangend Bevelhebber der Landstrijdkrachten.
Voorlichting De grondslag van het voorlichtingsbeleid is verwoord in de «Richtlijn Voorlichting». Ten tijde van UNFICYP heeft de voorlichting van het Ministerie van Defensie aan de pers en publiek plaats gevonden in overeenstemming met het beleid. Op Cyprus werd voor de duur van twee jaar aan het VN hoofdkwartier een Nederlandse officier voorlichter toegevoegd. Deze officier onderhield contacten en verstrekte, in nauw overleg met het Hoofd Voorlichting informatie aan lokale, Nederlandse en internationale publiciteitsmedia op grond van het vigerend voorlichtingsbeleid. Hoewel de politieke ontwikkelingen herhaaldelijk door de internationale pers zijn verslagen, is gedurende het gehele jaar de belangstelling van de pers voor het Nederlandse contingent gering geweest. In de missie op Cyprus vonden immers geen opzienbarende veranderingen plaats. UNFICYP heeft qua belangstelling duidelijk in de schaduw gestaan van het gebeuren op de Balkan. Echter ook voor de Kosovo operatie was de internationale belangstelling voor deze operatie niet groot. In de Defensie voorlichtingsbladen is diverse malen aandacht besteed aan UNFICYP. 6. Toetsing aan het beleid Internationale samenwerking/inpasbaarheid In de Defensienota worden internationale samenwerking en internationale inpasbaarheid als kenmerk voor Nederlandse eenheden genoemd. De compagnieën ter beschikking gesteld voor UNFICYP hebben aan die kenmerken voldaan. Bevinding: In de praktijk bleek de inpassing en samenwerking uitstekend te verlopen. Nationale verschillen waren daarbij in geen enkel opzicht belemmerend in de taakuitvoering.
Inzetbaarheid Eenheden dienen inzetbaar te zijn in alle (hoofd)taken van de krijgsmacht. Bevinding: De eenheden waren breed inzetbaar. De taakuitvoering deed vooral een beroep op basis militaire vaardigheden. Gebleken is, dat, mede dank zij goed leiderschap, de taken meestal op professionele en enthousiaste wijze zijn uitgevoerd. Daarbij moet worden aangetekend, dat het gedurende de inzetperiode nauwelijks mogelijk is geweest de organieke functie vaardigheden bij te houden (luchtmobiel, luchtdoel artillerie). De periode na terugkeer is dan ook hard nodig geweest om die vaardigheden weer op het vereiste niveau te brengen.
Doctrine De doctrine gaat uit van «opdracht gerichte commandovoering». Deze
59
benadering houdt onder meer in, dat centraal wordt gepland en decentraal wordt uitgevoerd. Centraal wordt bepaald wat er moet gebeuren. Het uitvoerende niveau bepaalt, op basis van de opdracht van de commandant en de daarbij uitgesproken «intentie», hoe aan de opdracht invulling wordt gegeven. Bevinding. Dit aspect van de doctrine is op goede wijze uitgevoerd. Ook Britse doctrine gaat uit van «mission command», hetgeen de samenwerking met de Britse collega’s ten goede kwam. Op de pelotonslocaties werd zelfstandig opgetreden, het kader op locatie voelde zich verantwoordelijk en zij hadden de vereiste bevoegdheden om hun taak op de vereiste wijze uit te voeren. Binnen de UNFICYP-staf is tot op heden geen behoefte geweest om dit «concept of operations» te herzien. Bevinding: Het huidige «concept of operations» met een sterk routinematig karakter, biedt weinig mogelijkheden om de eentonigheid in de uitvoering tegen te gaan. Het moet echter mogelijk zijn een grotere hoeveelheid afwisseling en dynamiek in de dagelijkse uitvoering te brengen, dan thans het geval is. Daarbij valt te denken aan een meer gevarieerde wijze van presentie in de bufferzone, gepaard aan een andere wijze van controle op naleving van de «spelregels». Bij de eenheidscommandanten van de uitgezonden compagnieën bestaan rudimentaire ideeën hierover. Actie: De BLS is verzocht door de huidige eenheidscommandant en een van zijn voorgangers een voorstel tot aanpassing van het operationele concept te laten ontwikkelen op basis van bij hen bestaande ideeën.
Uitzendbeleid Het beleid met betrekking tot uitzending voor crisisbeheersings,humanitaire en vredesoperaties is gebaseerd op een termijn van uitzending van zes maanden. Daarna volgt een periode van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden. In dat jaar vindt de recuperatie plaats en concentreert de eenheid zich op de organieke taakstelling, waaraan in de uitzendperiode door de omstandigheden geen of minder aandacht is besteed. Opgesloten in dit beleid ligt de intentie het personeel ruim tevoren te informeren omtrent de op handen zijnde uitzending. Bevinding: De eenheden zijn uitgezonden in overeenstemming met het vigerende beleid. Naast de nodige tijd voor recuperatie bleek de periode na terugkeer van wezenlijk belang om de uit de organieke functie voortvloeiende vaardigheden weer op niveau te brengen.
Krijgstucht De binnen Defensie geformuleerde gedragscodes zijn leidend in de handhaving van de krijgstucht en de discipline. De Wet militair tuchtrecht geeft daarbij de kaders waarbinnen dat dient te geschieden. Bevinding: Het routinematige en eentonige karakter van de taakuitvoering konden gemakkelijk leiden tot sleur en verveling. Gedragscode, discipline en handhaving van de krijgstucht vergden voortdurend aandacht van het kader. Zij zijn immers mede bepalend voor de geloofwaardigheid en daardoor voor de effectiviteit van de eenheid. Voortdurend aandacht tijdens opleidingen en oefeningen en tijdens vredesbedrijsvoering voor deze gedragsaspecten blijft geboden.
60
Actie: Binnen de krijgsmachtdelen zal de noodzaak van correct gedrag en de naleving van de gedragscodes onverminderde aandacht blijven behouden. 7. Aanbevelingen en Actiepunten Handhaven van de gedragscode en de daarvoor benodigde discipline behoeft voortdurende aandacht. Actie: Binnen de krijgsmachtdelen zal de noodzaak van correct gedrag en de naleving van de gedragscodes onverminderde aandacht blijven behouden. De wijze van taakuitvoering kan gepaard gaan met meer afwisseling en daardoor dynamischer en enerverender worden. Actie: De BLS is verzocht door de eenheidscommandant(en) van UNFICYP een voorstel tot aanpassing van het operationele concept te laten ontwikkelen op basis van bestaande ideeën. De mogelijkheid om deel te nemen aan de «adventure training» is erg goed ontvangen door het personeel. Actie: Bij elke volgende uitzending, waarbij Nederland een eigen gebied van verantwoordelijkheid krijgt, zal worden bezien of, binnen de heersende omstandigheden, een soortgelijk programma kan worden opgezet met nationale middelen.
61
EVALUATIE UNIPTF 1999 UNITED NATIONS INTERNATIONAL POLICE TASK FORCE Afdeling Evaluaties Defensiestaf juni 2000 1. Inleiding
Doelstelling. In deze evaluatie zal de Nederlandse bijdrage over 1999 aan United Nations Police Task Force (UNIPTF) worden beschouwd. Het doel daarbij is te bezien welke aspecten verbeterd kunnen worden.
Opzet van de evaluatie. De evaluatie bestaat uit zeven hoofdstukken. Na de inleiding (H1) worden de planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering en afronding (H4) en de aansturing, command & control (H5) beschreven. In hoofdstuk 6 volgt de toetsing aan het vigerende beleid. Het laatste hoofdstuk geeft een opsomming van de aanbevelingen en actiepunten, die uit de eerdere hoofdstukken voortvloeien. Het toetsingskader is leidinggevend geweest bij de besluitvorming omtrent- en de planning en voorbereiding van de operatie. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing, aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatie verslag verwerkt. De acht aspecten genoemd in het rapport «Leren van vredesoperaties» komen in deze evaluatie aan bod.
Achtergrond van de operatie. De Veiligheidsraad besloot op 21 december 1995 in resolutie 1035 tot de oprichting van de United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH), waarin de United International Police Task Force (UNIPTF) was opgenomen. De doelstelling van de UNIPTF is door toezicht houden en adviseren een bijdrage te leveren in de wederopbouw en de democratisering van het politieapparaat in de Republika Srpska (RS) en de MoslimKroatische Federatie (MKF) in Bosnië-Herzegovina. In 1999 is de UNIPTF belast met de het opzetten van een multi-etnische politie organisatie in Brcko.
Nederlandse bijdrage. Nederland heeft in 1999 met 55 militairen van de Koninklijke Marechaussee deelgenomen aan deze missie. De totale sterkte van UNIPTF in die periode was ruim 2000 politiemannen en vrouwen uit meer dan 40 landen. 2. Planning De UNIPTF missie valt onder directe verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties met een controlerende en adviserende taakstelling binnen het gehele spectrum van politie- en justitiële aangelegenheden. De planning geschiedde door de VN (Police-Commissioner) op basis van het mandaat en de actuele ontwikkelingen.
62
Risico analyse. Tijdens de Kosovo-crisis ontstonden er zodanige spanningen tussen UNIPTF en bepaalde delen van de lokale Servische bevolking, dat tot tijdelijke evacuatie is overgegaan. In het inzet gebied bevonden zich nog grote hoeveelheden mijnen, die een blijvend risico waren bij verplaatsingen binnen het missiegebied. In tegenstelling tot SFOR, waarvan de eenheden zich alleen over verkende en vrijgegeven routes verplaatsten, moest het UNIPTF personeel zich, in het kader van hun civiele taak, over een breder netwerk van wegen verplaatsen. Dit risico bleef beperkt omdat zij zich samen met de lokale politie mensen verplaatsten. De bij deze personen aanwezige «lokale» kennis bleek gedurende het gehele jaar zo betrouwbaar, dat zich geen voorvallen met mijnen hebben voorgedaan.
Juridisch kader. Het UNIPTF personeel valt onder de VN-regelgeving. Het personeel bezit de status, en derhalve de rechten en plichten van een VN-waarnemer, waaraan bepaalde privileges en immuniteiten zijn verbonden. Op het gebied van het tuchtrecht en de toepassing ervan bestaan twee regelingen, die mogelijk kunnen conflicteren. Enerzijds is dat het VN-tuchtrecht, vastgelegd in de Standard Operating Procedures (SOP) en anderzijds het Nederlandse militair tuchtrecht. Met name bestaat er een verschil met betrekking tot de regeling schadeverhaal. Ingevolge de Nederlandse regelgeving kan een militair die schade veroorzaakt aan de hem ter beschikking gestelde zaken, pas een schadevergoeding worden opgelegd als er sprake is van grove schuld. De VN hanteren in deze de norm «schuld», waardoor er een rechtspositionele ongelijkheid ontstaat en het UNIPTF-personeel sneller wordt geconfronteerd met het opleggen van een schadevergoeding.
Operationeel Concept. De UNIPTF voert haar taak uit door de Bosnische politie- en justitie autoriteiten te observeren tijdens hun werkzaamheden en daar waar nodig adviezen te geven. Zij bezoeken gevangenissen, wonen verhoren bij en controleren of hier de fundamentele rechten van de mens gerespecteerd worden. 3. Voorbereiding De voorbereiding van het uit te zenden marechaussee-personeel heeft grotendeels plaats gevonden op de School voor Vredesmissies in Amersfoort. Op het Instituut Clingendael werden de politieke en culturele achtergronden van het totale missiegebied uitgebreid besproken en toegelicht. Deze scholing is essentieel binnen het opleidingspakket voor het UNIPTF personeel dat te werk wordt gesteld in de Republika Srpska, dan wel binnen de Moslim-Kroatische Federatie. Een Engelse taalcursus op het NIOW in Driebergen is standaard binnen het opleidingstraject. In verband met reorganisatie en capaciteitsproblemen ging de functiegerichte opleiding op het opleidingscentrum van de Koninklijke Marechaussee in Apeldoorn in 1999 niet door. Het uitgezonden personeel heeft deze functiegerichte opleiding in de beginfase van hun uitzending als een gemis ervaren, omdat met name de praktische ervaringsgegevens van reeds eerder uitgezonden personeel niet besproken konden worden. Dit werd deels gecompenseerd door de in het inzetgebied aanwezige kennis en ervaring van personeel dat reeds eerder werd uitgezonden.
63
4. Uitvoering Om de operationele taak op een effectieve wijze uit te voeren deelde de VN het beschikbare UNIPTF personeel in over 38 «police stations», waarbij de samenstelling internationaal was. Bij de uitvoering van haar taak werkte de UNIPTF nauw samen met SFOR eenheden. UNIPTF was de schakel tussen SFOR en de lokale politie wanneer etnische minderheidsgroeperingen terugkeerden naar of een bezoek brachten aan hun voormalige huizen. Hun veiligheid is in het kader van het Daytonakkoord een voorwaarde en garantie voor succesvolle implementatie van dat akkoord. De veiligheid van deze minderheidsgroepen was een directe verantwoordelijkheid van de lokale politie, die hierbij werd geadviseerd en begeleid door de UNIPTF. Op de werkvloer kon de UNIPTF in het algemeen tot goed werkbare afspraken komen. Het UNIPTF personeel voerde haar taak ongewapend uit, om de onpartijdigheid en neutraliteit tot uitdrukking te brengen. Tot aan de aanvang van de luchtacties rond Kosovo en kort na de beeïndiging daarvan, gaf het ongewapend optreden geen problemen. Tijdens de NAVO-bombardementen boven Servië werd het ongewapend optreden door het UNIPTF personeel in de republiek Srpska als riskant ervaren. De agressieve houding van de lokale Servische bevolking, die zich in ideologisch opzicht, dan wel door aanwezige familie in Belgrado, verbonden voelde met Serviërs, leidde soms tot spanningen. Voorbeelden hiervan zijn ondermeer het tijdelijk belegeren van een «police station» en het in brand steken van een VN auto na het arresteren van een vermeende oorlogsmisdadiger. In dit soort situaties was de gewapende bescherming van SFOR noodzakelijk. Enkele police-stations werden uit voorzorg tijdelijk ontmanteld. In de Republika Srpska werd in de maanden maart en april de personele capaciteit teruggebracht van 735 naar 316 UNIPTF functionarissen. Het beschikbaar gekomen personeel werd voor een deel geëvacueerd naar de Moslim-Kroatische Federatie (MKF) danwel met verlof gestuurd. Uiteindelijk zijn alle functionarissen weer op hun posten teruggekeerd.
Personeel. De VN hanteren het principe dat elke waarnemer gelijk is, waardoor bij de functie toewijzing geen rekening wordt gehouden met de rang die de functionaris in nationale organisatie heeft. De VN laten zich in de functietoewijzingsprocedure primair leiden door de uitkomst van de door hen geteste vaardigheden. (Engels en rijvaardigheid). Zo kon het voorkomen dat een Nederlandse opperwachtmeester «stationcommander» werd en een Nederlandse kapitein slechts waarnemer. Dit was een ongewenste situatie die later in Nederland tot gezagsproblemen zou kunnen leiden. Het personeel werd door de VN pas ingedeeld na aankomst in Bosnië. Hierdoor kon de KMAR leiding het personeel niet mededelen op welke plaats en functie men terecht zou komen. Hierop was veel kritiek van het uitgezonden personeel. De medische ondersteuning voor UNIPTF werd in 1999 verzorgd door SFOR. Deze opzet voldeed en hierover zijn geen bijzonderheden te melden. Het «thuisfront» van het uitgezonden Nederlandse UNIPTF personeel kon in alle situaties terugvallen op de Koninklijke Marechaussee en het Situatie centrum van de Koninklijke landmacht. Verder namen zij deel aan de «thuisfront dagen» die door de Koninklijke Landmacht voor het SFOR-personeel werden georganiseerd. Door de fysieke spreiding van de 55 Nederlandse UNIPTF functionarissen binnen het missiegebied verliep de veldpost voorziening niet optimaal,
64
ondanks alle inspanningen ter verbetering door het contingentscommando. Dit ongemak vereiste flexibiliteit van het uitgezonden personeel en het «thuisfront». Uit veiligheidsoverwegingen bleef sportbeoefening en ontspanning tijdens de Kosovo-crisis in de maanden maart en april 1999 beperkt tot de SFOR-kampementen.
VN-Materieel. Voor de uitoefening van diensten werd door de UNIPTF gebruik gemaakt van door de VN ter beschikking gesteld materieel. Op de kwaliteit en toereikendheid daarvan had Defensie geen invloed. Bij het voornaamste materieel waren er tekorten of was de kwaliteit onvoldoende. Met name de staat van onderhoud van het verouderde voertuigenpark baarde zorgen waarbij de verkeersveiligheid een voortdurend aandachtspunt was voor de individuele weggebruiker. Verder had het elektronische materieel (computers) door voortdurend gebruik en personeels rotaties veel te lijden. Het materiaal was aan vervanging toe. Het Nederlandse aanvullende pakket persoons gebonden uitrusting voldeed.
Financiën. De additionele uitgaven van Defensie voor UNIPTF waren ten tijde van de 1e suppletore begroting geraamd op f 0,7 miljoen. De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven in 1999 bedroeg f 0,9 miljoen. Het verschil tussen raming en realisatie werd voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgaven voor opleidingen aan het instituut Clingendael ten behoeve van de uit te zenden functionarissen van de Koninklijke Marechaussee. De additionele uitgaven voor UNIPTF zijn ten laste gebracht van de structurele voorziening voor CVH-operaties zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking. (HGIS)
Afronding. De rotaties van het Nederlandse UNIPTF personeel zijn goed verlopen en werden op afdoende wijze begeleid door de Koninklijke Marechaussee. De individuele nazorg voor het personeel in Nederland verliep synchroon met het uitgezonden personeel van SFOR, wat inhield dat zij in het missiegebied tegen het einde van hun termijn een debriefings gesprek hadden met de psycholoog. Eenmaal thuis kreeg men een vragenlijst van de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD) en de Afdeling Individuele Hulpverlening (AIH). Het invullen en terugsturen van deze vragenlijst was facultatief. Beide instanties bleven beschikbaar voor hulpverlening indien daaraan behoefte bestond. 5. Aansturing, Command & Control In de UNIPTF viel de Nederlandse inbreng onder de verantwoordelijkheid van de Chef Defensiestaf. De Nederlandse Contingentscommandant (SFOR) fungeerde tevens als contingentscommandant voor UNIPTF. De operationele aansturing binnen het missiegebied werd uitgevoerd door de staf van de UN Police-Commisioner in Sarajevo. De Nederlandse Senior Representative (SNR) van het Nederlandse UNIPTF detachement had een vrijwel dagelijks contact met het (NL) Contingentscommando SFOR over alle nationale aspecten. Door zijn reguliere taak als UNIPTF monitor had de SNR een beperkt contact met het verspreide personeel van het Nederlandse UNIPTF contingent. De
65
nationale functie van Senior Representative is naast de functionele taak uitoefening bij UNIPTF te omvattend om goed en adequaat «contingentswerk» af te leveren. Daartoe zijn in het verleden een aantal administrattieve zaken overgeheveld naar het Contco. Mede door de spreiding van het personeel over en groter aantal locaties, is dit niet geheel uit de verf gekomen. Het verdient aanbeveling een reeds aanwezige functionaris binnen het NLContco specifiek te belasten met het contingentswerk voor het Nederlandse UNIPTF personeel. 6. Toetsing aan het beleid
Defensienota. Bevinding: UNIPTF is een missie die als hoofddoel heeft om toezicht te houden op het functioneren- en adviseren van de politie in Bosnië-Herzegovina. Op deze wijze draagt de missie bij aan de wederopbouw en de democratisering van het land. Zoals reeds is vermeld, wordt tevens assistentie verleend bij de formatie van een multi-etnisch politiekorps in de BRCKO regio. De missie is een van de vele soorten vredesoperaties als bedoeld in de Defensienota. Uitzendbeleid: Het beleid met betrekking tot uitzending voor crisisbeheersings,humanitaire en vredesoperaties is gebaseerd op een termijn van uitzending van zes maanden. Daarna volgt een periode van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden. In die periode vindt de recuperatie plaats en concentreert het personeel zich op de organieke taakstelling, waaraan in de uitzendperiode door de omstandigheden geen of minder aandacht is besteed. Opgesloten in dit beleid ligt de intentie het personeel ruim tevoren te informeren omtrent de op handen zijnde uitzending. Bevinding: De militairen van de Koninklijke Marechaussee, die voor de missie UNIPTF werden aangewezen, zijn overeenkomstig dit beleid uitgezonden en werden voorafgaand tijdig op de hoogte gesteld.
Voorbereiding Personeel dient te beschikken over de basisvaardigheden en de voor de missie specifieke vaardigheden. Bevinding: In 1999 hebben niet alle missie specifieke opleidingen de revue gepasseerd. Actie: BDM ziet er thans op toe, dat de voor UNIPTF geldende opleidingen onverkort plaatsvinden voor personeel, dat naar deze missie wordt uitgezonden.
Rechtspositie Het uitgezonden personeel viel voor wat betreft de rechtspositie onder het regiem van de VN. Bevinding: De VN rechtspositie verschilt met de Nederlandse. Daardoor kon het voorkomen, dat personeel werd aangeslagen voor kosten, die in de Nederlandse situatie voor rekening van het Rijk zouden komen. (VN schade man, Nederland schade Rijk)
66
Actie: Bevelhebbers dienen het personeel in dergelijke gevallen conform de Nederlandse «regeling schade verhaal» te compenseren.
Functie toewijzing De VN hanteren een geheel ander functie toewijzing systeem, dan in Nederland te doen gebruikelijk. Bevinding: Personeel volgt voor uitzending een aanvullende cursus Engels. Personeel dient te worden ingezet in overeenstemming met de rang en ervaring. Dit blijkt in de praktijk niet altijd het geval. Zeker wanneer twee of meer Nederlanders bij elkaar worden geplaatst, dient functie toewijzing plaats te vinden met inachtneming van rang en ervaring. Actie: De CDS zal door tussenkomst van de Militair Adviseur bij de Permanente Vertegenwoordiging te New York, bij de VN autoriteiten erop aandringen, deze overwegingen bij functie toewijzingen mee te nemen.
Aansturing De oudst aanwezige Nederlandse functionaris vervulde de rol van Senior Nationaal Representatieve.(SNR) Bevinding: Deze functie is gezien het tijdsbeslag niet te combineren met de uitvoering van de waarnemer taak. De VN erkent de functionaliteit van SNR in formele zin niet. Deze functie, met name waar het betreft de administratieve ondersteuning van het personeel, kan worden vervuld door een functionaris in het NL Contingentscommando SFOR hiermee te belasten. Actie: CDS draagt ervoor zorg dat een reeds aanwezige functionaris binnen het Contingentscommando met de administratieve ondersteuning van het NL UNIPTF-personeel wordt belast.
Bezoeken Diverse werkbezoeken hebben in 1999 plaatsgevonden, waaronder de Plaatsvervangend Chef Defensiestaf en de Bevelhebber der Marechaussee.
Voorlichting. De grondslag van het voorlichtingsbeleid is verwoord in de «Richtlijn Voorlichting». Bevinding: Zowel public relations als voorlichting, waaronder de contacten met de nationale en internationale media inzake UNIPTF, zijn voorbehouden aan de UNIPTF Press Officer. Ten aanzien van zuivere Nederlandse aangelegenheden werden de media verwezen naar de voorlichtingsofficier bij 1 (NL) Contco. Er hebben zich in 1999 hieromtrent geen problemen voorgedaan. 7. Actiepunten Missie specifieke opleiding: Actie: BDM ziet er thans op toe, dat de voor UNIPTF geldende opleidingen onverkort plaatsvinden voor personeel, dat naar deze missie wordt uitgezonden.
67
Afwijkende rechtspositie: Actie: Bevelhebbers dienen het personeel conform de Nederlandse rechtspositie financieel te compenseren. Functie toewijzing: Actie: De CDS zal door tussenkomst van de Militair Adviseur bij de Permanente Vertegenwoordiging te New York, bij de VN autoriteiten er op aandringen, de functie toewijzing bij UNIPTF in overleg met Nederland te laten geschieden zodat rekening kan worden gehouden met rang en ervaring van het uit te zenden personeel. Functie SNR: Actie: CDS draagt ervoor zorg dat een reeds aanwezige functionaris binnen het Contingentscommando met de administratieve ondersteuning van het NL UNIPTF-personeel wordt belast. Staat van onderhoud van VN materieel. Actie: CDS dringt erbij de Military Advisor van de VN op aan dat zowel het voertuigenpark als het electronisch materieel de nodige aandacht behoeft.
68