Adviesrapport accreditatie
Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Techniek in de Onderbouw voltijd/deeltijd Hogeschool van Amsterdam – HvA
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport accreditatie
Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Techniek in de Onderbouw voltijd/deeltijd Hogeschool van Amsterdam – HvA CROHO nr.35254
Hobéon® Certificering BV Datum maart 2010 Auditteam drs. R.B. van der Herberg, voorzitter M. van Os, deskundige D. van der Spoel, deskundige prof. dr. M. de Vries, deskundige J. Muijs, studentlid Secretaris drs R.F.H.M. Stapert
INHOUDSOPGAVE
1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
MANAGEMENT SAMENVATTING INTEGRAAL ADVIES ALGEMENE GEGEVENS BEOORDELINGSKADER SAMENSTELLING AUDITTEAM SAMENVATTENDE BEOORDELING
1 1 1 1 1 2
2. 2.1. 2.2.
5 5
2.3.
INLEIDING FUNCTIE VAN HET RAPPORT DE PLAATS VAN DE OPLEIDING TIO BINNEN DE HOGESCHOOL VAN AMSTERAM – HVA DE AUDIT
3. 3.1. 3.2.
KARAKTERISTIEK VAN DE OPLEIDING ALGEMEEN DE OPLEIDING TECHNIEK IN DE ONDERBOUW – TIO
9 9 13
4. 4.1. 4.2. 4.3.
VISITATIES VISITATIE 2003 TOETS NIEUWE OPLEIDING 2004 AUDIT 2008
15 15 15 15
5.
ONDERWERPEN EN FACETTEN NVAO - ACCREDITATIEKADER
17
6.
OORDEELSCHEMA
63
BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE
I II III IV
Visitatieprogramma 28 januari 2010 Curricula Vitae & onafhankelijkheidsverklaringen Werkwijze, beoordelingsprocedure, beslisregels Geraadpleegde documenten
5 5
1.
MANAGEMENT SAMENVATTING
1.1.
Integraal advies
Hobéon Certificering adviseert de NVAO de Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad ‘Techniek in de Onderbouw’, verzorgd door de Hogeschool van Amsterdam, te accrediteren.
1.2.
Algemene gegevens
Naam van de instelling: Naam van de opleiding: Croho nummer: Varianten van de opleiding: Aantal studenten: Locatie van de opleiding: Naam VBI: Datum visitatie: Datum adviesrapport:
1.3.
Hogeschool van Amsterdam – HvA Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Techniek in de Onderbouw – Opleiding TiO 35254 voltijd en deeltijd 65 (voltijd: 3; deeltijd 62) Amsterdam Hobéon Certificering b.v. 28 januari 2010 17 maart 2010
Beoordelingskader
In zijn onderzoek naar de basiskwaliteit van de Opleiding TiO heeft Hobéon Certificering het ‘Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Nederland’ (14 februari 2003) als beoordelingskader gehanteerd. Bij het uitvoeren van de audit heeft Hobéon Certificering voorts rekening gehouden met de afspraken tussen de NVAO en de VBI’s aangaande de accreditatieonderzoeken van lerarenopleidingen. Deze behelzen afspraken over de samenstelling van de panels, de duur en de omvang van de visitatie aan de lerarenopleidingen, de inhoud van het curriculum en het gerealiseerde niveau. Het auditteam heeft voorts getoetst op welke wijze de Opleiding TiO van de Hogeschool van Amsterdam de samenwerking met de opleidingsscholen vorm geeft en op welke wijze de betreffende lerarenopleiding de kwaliteit van het ‘opleiden in de school’ borgt. Het auditteam heeft ten slotte ook aandacht gegeven aan de implementatie van de landelijke kennisbasis voor de betreffende lerarenopleiding.
1.4.
Samenstelling auditteam1
Voorzitter Deskundigen
Student Secretaris
1
drs. R.B. van der Herberg M. van Os, vak- & werkveld D. van der Spoel, werkveld prof. dr. M. de Vries, vak- & werkveld J. Muys drs. R.F.H.M. Stapert
De samenstelling van het auditteam is vooraf goedgekeurd door de NVAO.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 1
1.5.
Samenvattende beoordeling
Algemeen beeld De opleiding TiO bevindt zich in een veelomvattende transformatiefase. Van volgend -in zekere zin ouderwets- naar leidend. Zij heeft haar visie op ‘Techniek in de onderbouw van het voortgezet onderwijs’ vastgelegd in een Masterplan Technologie dat, naar het oordeel van het auditteam, dankzij de innovatieve elementen (met als centrale noties ‘technologische geletterdheid’ en ‘ontwerpen’ ) richtinggevend kan zijn voor de verdere ontwikkeling van het techniekonderwijs in de onderbouw. De daarvoor noodzakelijke aanpassingen in het curriculum heeft de opleiding TiO met kracht ter hand genomen: een doordacht herontwerp van het opleidingsprogramma en een doelgerichte versterking van de docentformatie. Los van deze (veelbelovende) ambitie van de opleiding TiO, constateert het auditteam, dat de huidige opleiding voldoet aan alle kwaliteitscriteria zoals vastgelegd in het ‘Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Nederland’.
1.5.1. Onderwerp “Doelstellingen opleiding”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. De Opleiding TiO heeft haar doelstellingen vertaald in eindkwalificaties die volledig corresponderen met de landelijk overeengekomen en door het werkveld gevalideerde eisen waaraan een startbekwaam docent Techniek moet voldoen. Zowel in termen van vakmanschap (leraar) als in termen van vakkennis (techniek). De eisen die het werkveld aan een startbekwaam docent stelt, zijn qua reikwijdte en complexiteit van een niveau dat slechts via een hbo bacheloropleiding kan worden bereikt. Nota bene: Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp als ‘goed’. Conform de beslisregels van Hobéon Certificering komt het onderwerp “Doelstellingen opleiding” dan ook in aanmerking voor de extra aantekening goed.
1.5.2. Onderwerp “Programma”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. De opleiding biedt een samenhangend programma aan (240 ec’s) waarbinnen gestructureerde interactie met het werkveld een prominente plaats inneemt. In de inhoud en leerdoelen en in de toetsing & beoordeling worden reikwijdte en complexiteit van de doelstellingen zichtbaar. Met behulp van het HvA Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding werkt de opleiding thans aan versterking van de onderzoekscomponent binnen het programma. Iets wat zij, naar het oordeel van het auditteam, ook met betrekking tot de internationale oriëntatie zou moeten doen.
1.5.3. Onderwerp “Inzet van personeel”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. De Opleiding TiO zet voldoende personeel in. Op het niveau van de opleiding, maar ook op het niveau van de individuele docent opereert de Opleiding TiO binnen een professioneel netwerk waarvan zij aantoonbaar gebruik maakt, in strategisch opzicht, maar ook en uitdrukkelijk ten behoeve van onderwijsontwikkeling en -uitvoering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 2
1.5.4. Onderwerp “Voorzieningen”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. Huisvesting (werkplekken voor docenten, studie- en practicumruimtes, collegezalen e.d.) en materiële voorzieningen (ict, biblio- & mediatheek) voldoen aan de behoeften van docenten en studenten. De opleiding kent een veelheid aan werkvormen. De ruimtelijke voorzieningen zijn wat dat betreft zeer geëigend. Dat geldt overigens ook voor de mediatheek (breed en diep assortiment) en de ICT-voorzieningen die de interne en externe communicatie op professionele wijze instrumenteren. Het systeem van studiebegeleiding is gericht op inhoudelijke begeleiding, stagebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding. Dankzij deze formele begeleiding heeft de opleiding snel zicht op eventuele voortgangsbelemmerende factoren op basis waarvan zij vervolgens, samen met de betrokken student, remediërende acties onderneemt. Overigens geschiedt dat laatste ook en vaak op informele wijze. Het is immers een kleinschalige opleiding waarbinnen docenten en studenten elkaar frequent ontmoeten.
1.5.5. Onderwerp “Interne kwaliteitszorg”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. De opleiding (in casu de Afdeling vo/bve) heeft haar interne kwaliteitszorg voldoende geregeld en betrekt daar op systematische wijze alle (interne en externe) belanghebbenden bij. Een belangrijke stap in het kwaliteitszorgsysteem is de vertaling van evaluatieresultaten naar verbeteracties. Die stap wordt zichtbaar in het integrale verbeterplan van de Opleiding TiO: het Masterplan Technologie.
1.5.6. Onderwerp “Resultaten”: voldoende Het auditteam beoordeelt alle facetten van dit onderwerp positief. Het oordeel over dit onderwerp is dan ook ‘voldoende’. Gerealiseerd niveau Bij de vaststelling of de opleiding voldoet aan de vereiste basiskwaliteit, gaat het bij dit onderwerp om de relatie tussen doelstellingen en gerealiseerd niveau. Welnu, de afstudeerwerkstukken weerspiegelen, naar het oordeel van het auditteam, in voldoende mate de reikwijdte, het niveau en de beroepsgeoriënteerdheid van die doelstellingen. Dat de opleiding TiO daarin is geslaagd komt mede door het feit, dat zij de doelstellingen, naar het oordeel van het auditteam, in voldoende mate in het programma heeft geëxpliciteerd. Wel is het auditteam van oordeel, dat de afstudeerwerkstukken aan kwaliteit zouden winnen als de onderzoekscomponent in methodologisch opzicht zou worden versterkt. Onderwijsrendement Het onderwijsrendement stijgt uit boven het gemiddelde van de andere 2e graads lerarenopleidingen binnen de Afdeling vo/bve en komt bovendien overeen met de streefcijfers.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 3
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 4
2.
INLEIDING
2.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat Hobéon Certificering als Visiterende Beoordelende Instantie heeft opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Techniek in de Onderbouw – TiO (voltijd en deeltijd).
2.2.
De plaats van de opleiding TiO binnen de Hogeschool van Amsteram – HvA
Alle tweedegraads lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) vormen tezamen de Afdeling Voortgezet Onderwijs/Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (Afdeling vo/bve), die op haar beurt deel uitmaakt van het Domein Onderwijs en Opvoeding (DOO). De Afdeling vo/bve heeft een strakke regiefunctie die niet alleen op beleidsniveau, maar ook op het niveau van kwaliteitszorg, externe relaties, onderwijsontwerp en -zij het deels- op het niveau van onderwijsuitvoering zichtbaar is. Dit heeft het mogelijk gemaakt in de beoordeling van de onder de Afdeling vo/bve ressorterende tweedegraads lerarenopleiding TiO een sterke generieke dimensie aan te brengen. Anders gezegd, Hobéon Certificering heeft de opzet van het beoordelingsproces en de rapportage afgestemd op de interne organisatie van de Afdeling vo/bve.
2.3.
De audit
Het programma Het programma van de audit (28 januari 2010) is opgenomen in Bijlage I. Het auditteam Samenstelling en expertise van het auditteam laten zich als volgt weergeven: Panelleden
voorzitter drs. R. van der Herberg vak-& werkvelddeskundige M. van Os werkvelddeskundige D. van der Spoel vak- & werkvelddeskundige prof. dr. M. de Vries studentlid J. Muys Secretaris drs. R. Stapert
Expertise - audit - kwaliteitzorg
Expertise - onderwijs
Expertise - werkveld
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Expertise - vakinhoud
Expertise - studentzaken
x
x x
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 5
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de tweedegraads lerarenopleiding TiO noodzakelijke bestuurlijke, vakinhoudelijke en vakdidactische expertise aanwezig zijn. Het gaat daarbij om expertise met betrekking tot onderwijsvisie, de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). Van der Herberg heeft ruime ervaring binnen onderwijsorganisaties op het terrein van bestuurlijke verzelfstandiging, fusieprocessen, convenanten en sponsorcontracten tussen vmbo en brancheorganisaties, personeelsbeleid en kwaliteitszorg. In het recente verleden was hij voorzitter van de stuurgroep Academische Opleidingsscholen, het Utrechtse Model. Als externe deskundige is hij betrokken bij audits (Platform Bèta Techniek) en visitatieprocessen in het speciaal voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs. Van der Herberg heeft reeds veel audits in het kader van accreditatie geleid. Van Os heeft een achtergrond als docent natuur- en wiskunde. Hij is thans werkzaam als directeur van de werkmaatschappij Het Vakcollege in Amersfoort. De werkmaatschappij is eigenaar van de formule ‘Het Vakcollege’, ondersteunt de scholen die een vakcollege bezitten met trainingen, services, leermiddelen en bewaakt de kwaliteit. Tevens is Van Os ambtelijk secretaris van de Stichting Vrienden van Het Vakcollege en programmaleider AMBITIE en TechNet bij het Platform Bèta Techniek. Hiervóór heeft hij onder andere gewerkt als senior adviseur bij APS in Utrecht en als manager bij het Sonsbeek College in Arnhem. Van der Spoel heeft 14 jaar ervaring als docent en decaan (leao - mavo scholengemeenschap in Amsterdam – West). Thans is hij lid van de commissie Buitenland van de VO-Raad en van de Commissie R&D van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Van der Spoel heeft ruime bestuurlijke ervaring binnen het vo en mbo. Bijvoorbeeld: directeur lbo - scholengemeenschap “Cor Kakes” in Zaandam; voorzitter van het confessioneel vmbo - overleg Noord-Holland; voorzitter Adviesgroep vmbo in Den Haag; voorzitter centrale directie van het Pascal College in Zaandam, een brede scholengemeenschap (vmbo – gymnasium). Vanaf 2009 is hij o.a. adviseur van het College van Bestuur Amarantis (vo – mbo) Onderwijsgroep Amsterdam. De Vries is afgestudeerd in de Natuurkunde aan de Vrije Universiteit op het onderwerp “Probleem oplossen in het Natuurkunde onderwijs”. De Vries is als docent Natuurkunde en Wiskunde begonnen in het vo en heeft vervolgens als docent Natuurkunde, Wiskunde en Didactiek aan de Pedagogische Technische Hogeschool (PTH) in Eindhoven gewerkt. Hij is gepromoveerd op het onderwerp “Technologie in het Natuurkunde onderwijs”. Na zijn promotie is de De Vries begonnen als hoofd van de afdeling Technologie Onderwijs aan de PTH en sinds 1990 is hij hoogleraar in de Filosofie en Methodologie in Technologie – TU Delft. Muys is student (4e jaar) aan docentopleiding Techniek / Bouwkunde – Hs. Windesheim. Stapert heeft van 1992 tot 2001 in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s, gericht op zowel de innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs als de introductie van hoger beroepsonderwijs. Thans is hij werkzaam in het kader van accreditatieonderzoeken die door Hobéon Certificering worden uitgevoerd. Daarnaast opereert hij regelmatig als interim kwaliteitsmanager bij een of meer hogescholen. Ten slotte is hij intensief betrokken bij de beoordeling van EVC -aanbieders.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 6
Het onderzoek Generieke benadering Hobéon Certificering heeft zoveel mogelijk aspecten van de opleiding TiO op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau beoordeeld. Daarbij gaat het om (bijvoorbeeld) contacten op strategisch niveau met het werkveld, de ‘leraren component’ van de opleidingsdoelstelling, de basisstructuur van het curriculum, het Werkplekleren / Opleiden in de School, de methode van toetsen en beoordelen, het personeelsbeleid, algemene voorzieningen en kwaliteitszorg. Specifieke benadering Specifieke (bijvoorbeeld vakinhoudelijke) aspecten en andere identiteitsbepalende elementen zijn op het niveau van de opleiding TiO beoordeeld. De basis De generieke Management Review (februari 2009) van de Afdeling vo/bve en de opleidingsspecifieke Management Review van de lerarenopleiding TiO (december 2009) vormden de basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering. Visitatie De visitatie (28 januari 2010) startte met een bespreking van die onderwerpen die op het niveau van de Afdeling vo/bve worden aangestuurd en/of uitgevoerd. Daarna heeft het auditteam gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit de lerarenopleiding TiO en met studenten. Deze gesprekken hadden een tweeledig doel: verificatie op het niveau van implementatie en beoordeling van opleidingsspecifieke elementen. Rapportage In het onderhavige rapport komt per facet de generieke aanpak tot uitdrukking in de paragraaf ‘Algemeen’, waarmee de beschrijving van bijna alle facetten aanvangt. Daarna volgt telkens de opleidingsspecifieke paragraaf, waarna de beschrijving eindigt met een conclusie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 7
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 8
3.
KARAKTERISTIEK VAN DE OPLEIDING
3.1.
Algemeen
3.1.1. Domein Onderwijs en Opvoeding van de HvA Het Domein Onderwijs en Opvoeding (DOO) van de HvA kent twee afdelingen: Afdeling Voortgezet Onderwijs/Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (vo/bve) o 22 bachelor lerarenopleidingen vo/bve (in feite 23, omdat de opleiding IDEE, die hetzelfde croho-nummer heeft als de opleiding Engels, als een geheel eigen opleiding functioneert); o 6 master lerarenopleidingen vo/bve; o masteropleiding pedagogiek. Afdeling PABO/Pedagogiek. o bachelor lerarenopleiding primair onderwijs (pabo); o bachelor opleiding pedagogiek. Het Domein Onderwijs en Opvoeding telt per oktober 2008 ca. 4200 studenten, verdeeld over 32 opleidingen in diverse varianten. Het aantal medewerkers bedraagt 271 (195 fte). De Afdeling vo/bve biedt ten minste drie minoren aan die specifiek passen binnen de profielen, te weten in ieder geval één minor voor het havo/vwo-profiel (de minor ‘Werken in het havo/vwo’) en twee minoren voor het beroepsonderwijsprofiel (de minoren ‘Werken in het vmbo’ en ‘Werken in het mbo’).
3.1.2. De Afdeling vo/bve De Afdeling vo/bve heeft haar tweedegraads lerarenopleidingen organisatorisch als volgt gegroepeerd. Team 1 Team 2 Team 3 Team 4 Team 5
Team 6
Geschiedenis en Aardrijkskunde. Maatschappijleer, Algemene economie en Bedrijfseconomie. Engels en Frans. International Degree in English and Education – IDEE. Nederlands en Wiskunde. Gezondheidszorg & Welzijn, Consumptieve Techniek, Techniek in de Onderbouw, Bouwkunde, Bouwtechniek, Elektrotechniek, Grafische Techniek, Mechanische Techniek, Motorvoertuigentechniek en Werktuigbouwkunde. Biologie, Natuurkunde en Scheikunde.
Alle tweedegraads lerarenopleidingen van de Afdeling vo/bve hebben een voltijd- en een deeltijdvariant, met uitzondering van de opleiding IDEE, die alleen in voltijd wordt aangeboden.
3.1.3. Visie De notie ‘competentie’ staat centraal in de opleidingsvisie van de Afdeling vo/bve. Het leren vanuit werkproblemen, met als doel theorie en praktijk met elkaar te verbinden, is de basis van het competentiegericht opleiden. Het leren oplossen van beroepsproblemen gaat hand in hand met het ontwikkelen van een kennisbasis en met reflectie op de theorie en op de relevantie daarvan voor het praktisch handelen. Drie hoofdkenmerken bepalen de inrichting van de opleidingen: Kennisintensief: de leraar als makelaar in kennis. Omgevingsgericht: de leraar als intermediair tussen student en beroepspraktijk / maatschappij. Persoonsgericht: de leraar als opleider en begeleider.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 9
3.1.4. Algemeen profiel In de profilering van de lerarenopleidingen van de HvA spelen sterke vakgerichtheid, het werkplekleren, de relatie met het werkveld en het ‘Opleiden in de School’ een belangrijke rol. Aan elk van deze dimensies wordt in de hierna volgende vier paragrafen aandacht besteed.
3.1.5. Curriculum Het curriculum van de opleidingen bestaat uit twee delen: (i) een, voor alle studenten verplicht, vakoverstijgend deel dat voor alle opleidingen gelijk is en (ii) een opleidingsspecifiek deel. In de (generieke) Management Review van de Afdeling vo/bve zijn inhoud en doelstellingen van het vakoverstijgende deel van de curricula concreet en gedetailleerd beschreven. De opleidingen kennen drie fasen: propedeuse (jaar 1), hoofdfase (jaar 2 en 3) en afstudeerfase (jaar 4). Elke fase wordt afgesloten met een bekwaamheidsproef: een integrale beoordeling van de competenties in hun onderlinge samenhang en van de daaraan ten grondslag liggende kennis, vaardigheden en attituden. Na het met goed resultaat afleggen van een bekwaamheidsproef is de student respectievelijk hoofdfasebekwaam, LiO-bekwaam en startbekwaam. De major vormt de basisopleiding en kent vier “curriculumpijlers”: Vak/ Vakdidactiek (96 ec’s) Systematische ontwikkeling van kennis en vaardigheid in het schoolvak en de bijbehorende vakdidactiek. De inhoud is voor de meeste vakgebieden bepaald in de landelijk vastgestelde kennisbasis. Binnenkort zal dat voor alle vakken het geval zijn. De sterke vakgerichtheid binnen de lerarenopleidingen van de HvA wordt met name in deze pijler manifest. Werkplekleren – WPL (60 ec’s) Brede ontwikkeling in de schoolpraktijk op alle competentiegebieden. De student werkt met ‘leertaken’ (open, flexibele opdrachten), waarbij het toepassen van de in de lessen Vak & Vakdidactiek en Algemene Beroepsvoorbereiding verworven theorie (kennis) vereist is. Algemene beroepsvoorbereiding –ABV (24 ec’s ) Voorbereiding op pedagogische, onderwijskundige en didactische aspecten van het beroep. De inhoud is bepaald in de landelijk vastgestelde generieke kennisbasis. De groepen zijn bij ABV in termen van ‘vak’ gemengd samengesteld om studenten te stimuleren vakoverstijgend te denken en samen te werken. Metawerk (18 ec’s ) Ervaringen uit de verschillende curriculumpijlers komen hier samen en de student reflecteert op zijn ontwikkeling, maakt jaarlijks een POP en doet regelmatig verslag van zijn ontwikkeling in zijn portfolio. De metawerkgroep is vakgebonden en fungeert vooral in de eerste jaren als “thuisbasis” van de student. De onderzoekslijn: De onderzoekslijn omvat een samenhangende reeks opdrachten, ingebed in de respectieve pijlers. In ‘Algemene Beroepsvaardigheden’ (ABV) en ‘Metawerk’ worden onderzoekstheorie & -vaardigheden aangeleerd die vervolgens in het ‘Werkplekleren’ via opdrachten worden toegepast. De onderzoekslijn culmineert in het afstudeerproduct. Op deze wijze werken de opleidingen systematisch aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en een onderzoeksgerichte houding. Daarbij wordt steeds de praktijk van de student zelf onderzocht, zodat de onderzoekslijn bijdraagt aan een verdieping van het leren in de praktijk. Afstudeerproduct: In het Afstudeerproduct (het LiO-praktijkonderzoek, 9 ec’s in jaar 4) komen kennis en ervaring uit de vier pijlers samen. De student bewijst, dat hij op bachelorniveau kan denken en handelen. De Afdeling vo/bve beschouwt het verrichten van onderzoek als een integraal onderdeel van de startbekwaamheid van de leraar. De onderzoekslijn loopt als een rode draad door het curriculum: vanaf het eerste studiejaar worden de student bouwstenen aangereikt om uiteindelijk in het laatste studiejaar onderzoek te kunnen verrichten in het kader van de (profiel)minor.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 10
Uitstroomprofiel Vanaf het cohort 2006 kiezen de studenten van de meeste opleidingen vóór het derde jaar één van de twee uitstroomprofielen “havo/vwo” of “beroepsonderwijs”. Het uitstroomprofiel komt tot uitdrukking in de volgende programmaonderdelen: binnen de pijler Vak/Vakdidactiek wordt het vakonderdeel in jaar 3 geheel of gedeeltelijk profielspecifiek ingevuld; het Werkplekleren in jaar 3 zal in de meeste gevallen geheel, maar in ieder geval met een minimum van 30%, plaatsvinden in een onderwijstype passend bij het profiel; het Werkplekleren in jaar 4 en het afstudeerproduct vinden geheel binnen een bij het profiel passend onderwijstype plaats.
3.1.6. Werkplekleren Tijdens het Werkplekleren (WPL) staat een brede ontwikkeling in de praktijk op alle competentiegebieden centraal. In het WPL krijgt de student ‘leertaken’ (een vorm van open, flexibele opdrachten) aangereikt, waarbij het zichtbaar toepassen van de in de lessen vak / vakdidactiek en Algemene Beroepsvoorbereiding (ABV) aangeleerde theorie vereist wordt. Deze pijler bestaat uit 60 studiepunten (29 % van de major, 25% van de totale opleiding), start in jaar 1 en neemt elk jaar in omvang toe. Aan het einde van elke fase (propedeuse, hoofdfase, afstudeerfase), vindt een bekwaamheidsproef plaats. Deze proeven zijn ‘integrale beoordelingsmomenten’: de verschillende competenties worden in samenhang aangetoond, hetgeen ook geldt voor de competentieaspecten kennis, vaardigheden en attituden. De student integreert praktijkervaringen met theoretische (o.a. vakdidactische) inzichten, verbindt vroegere leerervaringen met nieuwe leerervaringen en geeft er blijk van het geleerde te kunnen toepassen in nieuwe situaties. Het slagen voor de bekwaamheidsproeven is voorwaardelijk voor doorstroming naar de volgende fase van de opleiding c.q. het afstuderen.
3.1.7. Relatie met het werkveld De Afdeling vo/bve heeft een structurele relatie met ongeveer honderd scholen in vo en mbo, gespreid over het verzorgingsgebied van de opleidingen2. In 2007-2008 liep 80% van de studenten (voltijd en deeltijd) hun leerwerktraject op één van deze scholen. Vaste begeleiders vanuit de opleidingen onderhouden contact met deze scholen en begeleiden daar de studenten. Er is op meerdere niveaus (docentniveau, directieniveau) een sterke interactie met het scholenveld die ten goede komt aan de praktijkgerichtheid van opleiders en aan de inhoudelijk kwaliteit van het curriculum. Contact op docentniveau verloopt vooral via de hierboven genoemde vaste begeleiders per school. Op directieniveau worden contacten o.a. onderhouden via enkele, namens het management van de Afdeling vo/bve optredende, ‘ambassadeurs’ én een adviesraad bestaande uit directieleden van scholen: de Veldadviesraad (VAR).
3.1.8. Opleiden in de school Het concept opleiden in de school is vanaf de introductie in 2000 voor de HvA de belangrijkste motor geweest voor het vernieuwen en intensiveren van de relaties met het werkveld. Opleiden in de school wil zeggen, dat scholen actief inhoudelijke inbreng hebben in het leerproces van de studenten, in tegenstelling tot de traditionele stage, waarbij de rol van de school zich beperkt tot het bieden van oefengelegenheid in de school. Binnen de bovengenoemde groep van ca. honderd scholen zijn ca. veertig opleidingsscholen. Medewerkers van een opleidingsschool vervullen een actieve rol als medeopleider. Het opleiden in de school werkt als een experimenteeromgeving met een grote spin-off naar de gehele opleiding: in de eerste plaats naar het werkplekleren op de niet-opleidingsscholen, maar ook naar andere curriculumonderdelen. Er is (vooral) via de opleidingsscholen een structurele en intensieve interactie met de schoolpraktijk ontstaan. 2
Noord-Holland, Regio Leiden en Duin- & Bollenstreek, Almere.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 11
3.1.9. Major - Minor Het programma van de opleidingen is zowel in de voltijd- als in de deeltijdvariant verdeeld in een major (210 ec’s ) en een minor (30 ec’s ). Binnen de major (de basisopleiding)geeft de Afdeling vo/bve het competentiegerichte opleiden vorm in een model dat, zoals reeds vermeld, rust op vier pijlers: vak, Werkplekleren (WPL), Algemene Beroepsvoorbereiding (ABV) en Metawerk. De minor is een keuzeonderdeel in het 4e jaar van de opleidingen. De minor biedt de student de gelegenheid om ter verdieping, verbreding of verrijking van zijn individuele beroepsprofilering een studieonderdeel te kiezen. De student is vrij een minor binnen of buiten het eigen domein te kiezen, mits hij de keuze kan verantwoorden en de examencommissie toestemming geeft.
3.1.10. Kopopleidingen De Afdeling vo/bve biedt afgestudeerden (bachelors) uit hbo en wo kopopleidingen aan: éénjarige lerarenopleidingen in een schoolvak dat aansluit op de vooropleiding van de desbetreffende bachelor. Het programma omvat de vier genoemde pijlers, met dien verstande dat in de pijler Vak/Vakdidactiek alleen de vakdidactiek wordt aangeboden, omdat de vakspecifieke kennisbasis al in de voorafgaande bacheloropleiding is verworven. Verder omvat het programma geen afstudeerproduct en ook geen minor, omdat het aantonen van het vereiste bachelorniveau, respectievelijk de met de minor beoogde verbreding of verdieping, reeds heeft plaatsgevonden in de voorafgaande bacheloropleiding. Ten slotte: de kopopleiding kent geen uitstroomprofilering.
3.1.11. Voltijd – Deeltijd Alle opleidingen (m.u.v. IDEE) worden ook in deeltijd aangeboden. Deeltijdopleidingen zijn gericht op dezelfde competenties en hebben dezelfde examenprogramma’s als de voltijd opleidingen. De curricula verschillen in opbouw en in werkvormen. Kenmerkend voor de deeltijdopleidingen is voorts de mogelijkheid tot verkorte (maatwerk)routes. Voltijd opleidingen en deeltijdopleidingen hebben echter niet noodzakelijkerwijs een identiek curriculum. Van voltijdstudenten wordt verwacht dat zij 40 uur per week beschikbaar zijn voor studie en stage, terwijl bij deeltijdstudenten uitgegaan wordt van een beschikbaarheid van 20 tot 25 uur per week. Deeltijdstudenten vormen een zeer diverse groep: mensen die (onbevoegd) werkzaam zijn in het onderwijs, mensen die werkzaam zijn in een geheel andere sector, mensen zonder baan, enz. Wat deeltijdstudenten gemeen hebben, is hun levenservaring, werkervaring en vaak ook studie-ervaring, waardoor zij over competenties beschikken op het gebied van studievaardigheden en studiehouding die hen in staat stellen met minder studietijd en met minder begeleiding startbekwaam te worden. Daarnaast beschikken veel deeltijdstudenten over eerder verworven competenties. De kern van het deeltijdmodel is dat het studenten in staat stelt om, afhankelijk van hun reeds aanwezige competenties en van de ontwikkeling die zij tijdens de studie doormaken, verschillende trajecten te doorlopen. Met elke toekomstige deeltijdstudent wordt een intakegesprek gevoerd en een individueel studiecontract afgesloten. Verkorting van het studietraject wordt vastgesteld aan de hand van zogenaamde evc-matrices voor de vakoverstijgende curriculumonderdelen en voor de vakcomponent.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 12
3.2.
De opleiding Techniek in de Onderbouw – TiO
3.2.1. Inleiding De opleiding TiO kent, in tegenstelling tot de andere tweedegraads lerarenopleidingen van de HvA, slechts één (algemeen) uitstroomprofiel: voortgezet onderwijs. Voorts is het programma van de voltijd- en de deeltijdopleiding identiek. Gelet op het aantal studenten (62 deeltijd, 3 voltijd) is de deeltijd variant de facto leidend. De opleiding TiO verzorgt in samenwerking met de opleiding Techniek in de Onderbouw van de Hogeschool Utrecht alternerend de éénjarige opleiding tot technisch onderwijsassistent. Deze korte opleiding wordt afgesloten met een certificaat. Het ligt in de rede dat met de start van de opleiding voor Associate Degree (naar verwachting per september 2010), de éénjarige opleiding komt te vervallen.
3.2.2. Doelstelling De lerarenopleiding Techniek in de Onderbouw leidt studenten op tot 2e graads bevoegd docent ‘Techniek’ in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (in casu de onderbouw van vmbo en havo/vwo). Afgestudeerden zijn overigens ook bevoegd les te geven in het Praktijkonderwijs.
3.2.3. Opleiding in transitie De opleiding TiO maakt sinds mei 2009 deel uit van het cluster Techniek in de Onderbouw en Techniek Beroepen, waarin ook zeven voormalige Fontys -opleidingen Techniek Beroepsgericht zijn ondergebracht, te weten Bouwkunde, Bouwtechniek, Mechanische Techniek, Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Voertuigentechniek en Grafische Techniek. Vanuit het management van de Afdeling vo/bve en het cluster wordt gewerkt aan een Masterplan Technologie. Dit houdt in dat de opleidingen Techniek in de Onderbouw en de zeven opleidingen Technische Beroepen geïntegreerd zullen worden in een nieuw opleidingsconcept waarin de notie ‘technologische geletterdheid’ centraal staat. Dit concept heeft vooral betrekking op de zogeheten vaklijn ‘technologie’ binnen de totale opleiding en kent de volgende dimensies: (i) de aard van technologie, (ii) technologie en samenleving, (iii) ontwerpen en vormgeven, (iv) het technologisch handelen en (v) technologie en domein. Deze dimensies worden zichtbaar in drie curriculumlijnen: ‘Kennis’, ‘Ontwerpen & Vormgeven’ en ‘De wereld van de Technologie’, waarbij ‘Ontwerpen & Vormgeven’ het Leitmotiv van de vaklijn vormt. In feite impliceert dit nieuwe opleidingsconcept, dat overigens aansluit bij (de drie domeinen van) de landelijke Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek (2006), een substantiële heroriëntatie met belangrijke programmatische repercussies. Zo zal de vaklijn binnen de opleiding modulair worden geordend vanuit de volgende invalshoeken: materie, energie, informatie, ontwerpen en techno & wereld. ‘Techniek’ wordt in het voortgezet onderwijs op zeer verschillende manieren (scenario’s ) ingevuld. Als afgebakend vak, als vakoverstijgend project, als geïntegreerd leergebied (‘Mens en Natuur’), als vraaggestuurd ‘arrangement’ of als onderwijsstroom binnen havo/vwo (‘Technasium’) . Afgestudeerden van de lerarenopleiding TiO zullen zodanig bekwaam moeten zijn, dat zij in elk van deze scenario’s optimaal kunnen functioneren. Een niet geringe eis! Het auditteam is van oordeel, dat het vernieuwde concept van de opleiding TiO een solide basis vormt voor het opleiden van leraren die in elk van deze scenario’s kunnen opereren, maar die ook, daar waar dat wenselijk is, een bijdrage kunnen leveren aan de herpositionering van ‘techniek’ in het voortgezet onderwijs. Om deze ontwikkelingen te volgen onderhouden de docenten van de opleiding nauwe contacten met docenten techniek en docenten vmbo/havo/vwo. In oktober 2009 heeft de opleiding TiO een enquête uitgezet bij 75 scholen waarin vragen worden gesteld over de stand van zaken m.b.t. het techniekonderwijs en waarbij tevens aan die docenten wordt gevraagd zitting te nemen in een klankbordgroep: het vaknetwerk TiO.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 13
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 14
4.
VISITATIES
4.1.
Visitatie 2003
In 2003 heeft de Netherlands Quality Agency de tweedegraads lerarenopleidingen gevisiteerd. In 2004 werden de bevindingen van de visitatiecommissie gepubliceerd in Samen Scholen. De Visitatiecommissie beoordeelde de opleiding TiO positief en merkte voorts het volgende op: ten gevolge van afspraken binnen de EFA (de toenmalige Educatieve Faculteit Amsterdam) dreigen de vakinhoudelijke en vakdidactische competenties in het gedrang te komen; het aanbieden van een optimaal opleidingsprogramma staat onder druk vanwege onvoldoende personele bezetting; de vakinhoudelijke kant van de opleiding boet in aan actualiteit, mogelijk ten gevolge van de nadruk op de beroepscomponent; een (gezamenlijk) toetsbeleid ontbreekt de opleiding maakt geen gebruik van integrale toetsmomenten het gebruik van portfolio’s (van studenten en docenten) moet verder ontwikkeld worden; de faciliteiten (ict lokalen, practica, projectruimten) zijn beperkt, waardoor omvang en diepgang van het experimentele deel van het curriculum onder druk staat. Het auditteam constateert thans, dat de opleiding de vakinhoudelijke en vakdidactische component heeft versterkt. Iets wat spoort met het Afdelingsbeleid de vakgerichtheid van haar 2e graads lerarenopleidingen (dus ook de opleiding TiO) meer gewicht te geven. Geïnspireerd door de landelijke Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek en door de feedback vanuit het beroepenveld is verdere actualisering van de vakinhoudelijke component één van de centrale acties van het Masterplan Technologie dat moet leiden tot een vernieuwde opleiding TiO, die dan per september 2010 van start gaat. Onderdeel van dit Masterplan is ook een substantiële (1 fte) uitbreiding van de formatie, terwijl het huidige aantal studenten niet afwijkt van het aantal in 2003. Voorts kent de Afdeling vo/bve thans een uitgewerkt toetsbeleid dat ook in de opleiding TiO is ingevoerd, inclusief de integrale toetsing. En wat de voorzieningen betreft: de Afdeling vo/bve is sinds 2007 gehuisvest in een nieuw pand met ruimere faciliteiten dan die welke de visitatiecommissie in 2003 aantrof. Overigens zal de Afdeling in 2010 wederom verhuizen.
4.2.
Toets Nieuwe Opleiding 2004
De opleiding TiO is in 2004 onderworpen aan de Toets Nieuwe Opleidingen Hoger Onderwijs (TNO). De beoordeling is uitgevoerd door de projectcoördinator Q5, die nauw betrokken was bij verschillende visitaties van lerarenopleidingen. De uitkomst van deze TNO was positief en de bevindingen van de beoordelaar sloten aan bij die van de Visitatiecommssie 2003.
4.3.
Audit 2008
In september 2008 is het programma van de opleiding TiO samen met de zeven voormalige Fontysopleidingen Technische Beroepen door vier externe deskundigen beoordeeld met als doel zicht te krijgen op de bestaande studieprogramma’s in relatie tot de wensen van en de ontwikkelingen in het onderwijsveld. De uitkomst omvatte de volgende kanttekeningen: de onderwerpen ‘Ontwerpen’ en ‘Probleemoplossend handelen’ dienen beter te worden geïntegreerd in het curriculum, met name in de natuurwetenschappelijke vakken; het curriculum lijkt versnipperd en, gezien de ontwikkelingen in het veld, verouderd; het programma speelt te weinig in op de ontwikkelingen in het leergebied Mens en Natuur.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 15
Het auditteam constateert, dat de opleiding de kritische kanttekeningen uit de audit 2008 ter harte heeft genomen: (i) ‘Ontwerpen’ wordt het Leitmotiv van het vernieuwde curriculum, (ii) het huidige curriculum vertoont thans voldoende samenhang en de actualisering van de inhoud (w.o. het inspelen op de ontwikkelingen in het leergebied Mens en Natuur) is -zie Masterplan Technologie- in volle gang.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 16
5. 1.
ONDERWERPEN EN FACETTEN NVAO - ACCREDITATIEKADER Doelstellingen opleiding
Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Oordeel: goed Het oordeel is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen 1.1. De eindkwalificatie: het beroep De eindkwalificaties van de Afdeling vo/bve zijn concrete uitwerkingen van de landelijk overeengekomen en door het werkveld gevalideerde bekwaamheidseisen voor leraren, vastgelegd in de wet BIO. De bekwaamheidseisen bestaan uit zeven competenties en zijn vanaf 2000 ontwikkeld door de beroepsgroep leraren onder regie van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL). In deze zeven competenties worden de verantwoordelijkheden van de leraar samengevat in vier beroepsrollen: de interpersoonlijke rol, de pedagogische rol, de vakinhoudelijke en (vak)didactische rol en de organisatorische rol. Deze beroepsrollen worden vervuld in vier typen situaties die kenmerkend zijn voor het beroep van leraar: het werken met leerlingen, met collega’s, met de omgeving van de school en met zichzelf. Bij dit laatste gaat het om het werken aan de eigen professionele ontwikkeling.
Interpersoonlijk Pedagogisch Vak(didactiek) Organisatorisch
In de klas
Collegiaal
Anderen
Zelf
1. Interpersoonlijk competent 2. Pedagogisch competent 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 4. Organisatorisch competent
5. Competent in samenwerken met collega’s
6. Competent in samenwerking met omgeving
7. Competent in reflectie en ontwikkeling
De SBL heeft de competenties beschreven op het niveau startbekwaam / beginnende leraar. De Afdeling vo/bve heeft in de periode 2003-2009 deze competenties nader uitgewerkt: In 2004 zijn voor alle competenties twee tussenniveaus gedefinieerd. Vanaf 2004-2005 zijn de competenties richtinggevend voor de ontwikkeling van de curricula. De competenties zijn in 2006 geconcretiseerd in eindtermen. 1.2. Actualisering profiel De opbouw van het curriculum en de eindkwalificaties worden regelmatig (ten minste 4-maal per jaar) besproken in de Veldadviesraad – VAR, die bestaat uit directieleden van scholen waarmee intensief wordt samengewerkt. De VAR vormt een representatieve afspiegeling van deze groep scholen die mede vorm geven aan het opleiden van leraren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 17
1.3. Internationalisering De Afdeling vo/bve heeft zich tot doel gesteld internationale ontwikkelingen en internationalisering herkenbaar op te nemen in de beschrijving van de curricula van de opleidingen. Het gaat dan vooral om stages, studie en leren in het buitenland en de minor internationalisering. Overigens is door de aard van de opleiding TiO (studenten worden voorbereid op een baan in het Nederlands onderwijs) de internationale ambitie bescheiden. Ten slotte Het auditteam stelt vast, dat de doelstellingen van de opleiding TiO volledig corresponderen met de beroepseisen zoals die door het opleidingsveld en het werkveld zijn vastgelegd in de SBL Competenties. II Opleiding TiO De opleiding TiO leidt studenten op tot startbekwaam docent Techniek in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, in casu de onderbouw van vmbo en havo/vwo. Afgestudeerden zijn ook bevoegd les te geven in het Praktijkonderwijs. Het vak ‘Techniek’ wordt, vooruitlopend op de invoering van de Basisvorming in 1992, sinds 1989 aangeboden. Aanvankelijk als zelfstandig vak, momenteel op veel scholen (met name in havo/vwo) als onderdeel binnen het leergebied ‘Mens en Natuur’. De eindkwalificaties: het vak De eindkwalificaties van de opleiding TiO zijn niet alleen ontleend aan de landelijk overeengekomen en door het werkveld gevalideerde “SBL Competenties” maar ook aan de “Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek”(2006), “Kerndoelen voor de Nieuwe Onderbouw” (2007) en de “Kennisbasis ICT “(2009), ontwikkeld in opdracht van het Algemeen Directeurenoverleg Educatieve Faculteiten – ADEF. Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek De kennisbasis is onderverdeeld in vier domeinen: (i) ontwerpen en maken van producten, (ii) technische producten en systemen, (iii) techniek, natuurwetenschap en samenleving, (iv) leergebied ‘mens en natuur’ en wiskunde. Elk domein is weer onderverdeeld in een aantal specifieke thema’s. Zo kent het domein ‘ontwerpen en maken van producten’ de volgende thema’s: (a) ontwerpmethodologie & strategie; (b) human technology interaction: ergonomie & vormgeving; (c) technisch schetsen & tekenen, prototyping en simulatie; (d) materialen bewerken en productiemethoden; (e) technieklokaal/werkplaats, gereedschappen en machines. Kerndoelen voor de Nieuwe Onderbouw De Kerndoelen voor de Nieuwe Onderbouw laten zich in de volgende noties samenvatten: technologische en natuurwetenschappelijke vragen en toepassingen, technische producten en systemen, natuurkundige en scheikundige verschijnselen, techniek en mens, techniek en omgeving, techniek en duurzaamheid. Kennisbasis ICT De Kennisbasis ICT kent de volgende dimensies: attitude, instrumentele vaardigheden, informatievaardigheden, algemene didactiek (samenwerken & communiceren, individueel werken, begeleiden & evalueren, toetsen), arrangeren & ontwikkelen. Ten slotte Het auditteam stelt vast, dat de doelstellingen van de opleiding TiO volledig corresponderen met de vakinhoudelijke eisen zoals die door het opleidingsveld en het werkveld zijn vastgelegd in de hierboven genoemde drie landelijke kaders.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 18
III Conclusie 1. De doelstellingen van de opleiding TiO zijn geënt op de landelijk overeengekomen eindkwalificaties die aantoonbaar met collega opleidingen zijn afgesproken en door het beroepenveld zijn gevalideerd. De opleiding TiO geeft een eigen inkleuring aan de landelijke eindkwalificaties door, daar waar het de vakinhoudelijke component betreft, de focus te leggen op ‘technologische geletterdheid’ en ‘ontwerpen’. 2. De leidende rol die de HvA lerarenopleidingen in het landelijk ‘doelstellingenoverleg’ hebben gespeeld en nog spelen, ziet het auditteam bij de opleiding TiO terug, niet alleen in de doelstellingen van de opleiding, maar ook -en daar gaat het uiteindelijk om- in structuur en inhoud van het opleidingsprogramma. Doordat bovendien de Afdeling vo/bve haar keuze de vakkennis een sterke nadruk te geven en dit ook op het niveau van de doelstellingen zichtbaar heeft gemaakt, kenmerkt de doelstelling van de opleiding TiO zich thans door een goede balans tussen vakkennis (techniek) en vakmanschap (leraar).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 19
Facet 1.2. Niveau: bachelor
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
Oordeel: goed Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Opleiding TiO In de wet BIO zijn de competenties omschreven op het bekwaamheidsniveau, waaraan een startbekwaam docent (dus ook de TiO docent) moet voldoen. De criteria voor het niveau ‘startbekwaam’ zijn expliciet gerelateerd aan de Dublin Descriptoren. Dit bekwaamheidsniveau is ook het eindniveau van de opleiding TiO. Voor de opleidingsdoelen heeft HvA Onderwijs en Opvoeding twee ‘lagere’ competentieniveaus gedefinieerd. Het eerste niveau is gekoppeld aan het behalen van de propedeuse. Het tweede niveau beschrijft het niveau van de student die voldoende competent is om zelfstandig voor de klas te staan tijdens de LiO-fase. Daarmee zijn drie niveaus beschreven: competentieniveau 1 hoofdfasebekwaam; competentieniveau 2 afstudeerbekwaam (of: LiO - bekwaam); competentieniveau 3 startbekwaam docent (conform BIO). Elk niveau is uitgewerkt aan de hand van de volgende criteria: De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die een competentie beter gaan beheersen, tonen meer zelfstandigheid. De mate van complexiteit van de context: studenten functioneren in steeds complexere situaties, van gereduceerde situaties (bijvoorbeeld een kleine groep leerlingen) naar authentieke beroepssituaties, waar professionals in werken. De mate van volledigheid van de handeling: studenten die een competentie beter gaan beheersen, laten binnen die competentie andere en meer vaardigheden zien. Criterium De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De mate van complexiteit van de context De mate van volledigheid van handeling
Niveau 1 Hoofdfase bekwaam van begeleiding (docentsturing)
van eenvoudig
van observeren, oriënteren, assisteren en verwoorden
Niveau 2 Afstudeer bekwaam via met toezicht en onder begeleiding naar zelfstandig (gedeelde sturing) via complex
Niveau 3 Startbekwaam naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk (zelfsturing)
via analyseren (m.b.v. theorie), plannen, uitvoeren, (zelf-) evalueren
naar toepassen, evalueren, standpunt bepalen, verantwoorden.
naar professioneel
De opleiding TiO heeft de professionele rollen die een leraar op bachelorniveau moet kunnen vervullen voldoende uitgewerkt in competenties. Deze competenties bevatten alle elementen waar de Dublin Descriptoren betrekking op hebben en zij sluiten aan bij de vijf dimensies van de Dublin Descriptoren. Kennis en inzicht De afgestudeerde legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken; De afgestudeerde staat boven de leerstof; De afgestudeerde gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied; De afgestudeerde verantwoordt het nut van het vak voor de ontwikkeling van leerlingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 20
Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde hanteert verschillende werkvormen; De afgestudeerde verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit; De afgestudeerde observeert en analyseert (vakspecifieke) leerproblemen; De afgestudeerde ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten. Oordeelsvorming De afgestudeerde De afgestudeerde te verbeteren; De afgestudeerde leerlingen; De afgestudeerde
bespreekt normen en waarden met leerlingen; onderzoekt en toetst mogelijkheden om het sociale klimaat in een groep herkent en benoemt enkele ontwikkelings- en gedragsproblemen bij verantwoordt zijn pedagogische opvattingen.
Communicatie De afgestudeerde communiceert effectief door het hanteren van verbale en non-verbale technieken; De afgestudeerde onderhoudt contact met leerlingen binnen de context van de school; De afgestudeerde gebruikt doelgericht schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen; De afgestudeerde geeft eenduidig opdrachten aan leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten. Leervaardigheden De afgestudeerde De afgestudeerde De afgestudeerde De afgestudeerde
raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert nieuwe informatie; gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied; verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit; stelt zijn eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kan.
De hierboven cursief weergegeven competenties zijn telkens gerelateerd aan de onderdelen van de Kennisbasis waarop de opleiding TiO zich richt. II Conclusie De eindkwalificaties waarop de opleiding TiO zicht richt, corresponderen volledig (zie onder facet 1.1.) met de aldaar genoemde landelijke kaders. Welnu, analyse van de ‘SBL Competenties’, van de ‘Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek’, van de ‘Kennisbasis ICT’ en van de implicaties van de ‘Kerndoelen voor de Nieuwe Onderbouw’ laat zien, dat de daarmee corresponderende eindkwalificaties van de opleiding TiO qua bereik en complexiteit volledig in overeenstemming zijn met het bereik en de complexiteit waarnaar de Dublin Descriptoren verwijzen. Iets wat de opleiding TiO vervolgens, zie bij Onderwerp “Programma”, in haar programmering operationaliseert. Reden voor het auditteam dit facet als ‘goed’ te kwalificeren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 21
Facet 1.3. Oriëntatie hbo
De eindkwalificaties van de opleiding zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is.
Oordeel: goed Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op de volgende overwegingen. I Opleiding TiO “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Hoger Onderwijs De eindkwalificaties waar de opleiding TiO zich op richt, sluiten aantoonbaar aan (zie onder facet 1.2.) bij de beschrijving van het bachelor niveau in de Dublin Descriptoren. Ergo: de opleiding TiO kan gerekend worden tot het hoger onderwijs. Het auditteam kwalificeerde facet 1.2 reeds al goed. Beroepsonderwijs De eindkwalificaties waar de opleiding TiO zich op richt (startbekwaam docent), zijn geformuleerd in termen van beroeps- en vakcompetenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Daarmee is op het niveau van doelstellingen de oriëntatie op het werkveld geborgd. Anders gezegd: de opleiding TiO is een beroepsopleiding. Het auditteam kwalificeerde facet 1.1 reeds al goed. Ten slotte Voor het overige blijkt ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding TiO. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1. II Conclusie Het auditteam beoordeelt dit facet als goed, omdat het beide dimensies van dit facet (niveau hoger onderwijs en beroepsoriëntatie) reeds onder de betreffende facetten 1.2 en 1.1 als goed kwalificeerde.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 22
2.
Programma
Facet 2.1. Eisen hbo
Kennisontwikkeling van studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen I.1 Kennisontwikkeling Kennisontwikkeling als zodanig vindt primair plaats in de pijlers vak/vakdidactiek en ABV, die samen 50% van het curriculum uitmaken. Algemene pedagogisch-didactische kennis (ABV) vormt de basis van competent handelen als leraar. Kennisontwikkeling in interactie met het werkveld is het hart van de pijler Werkplekleren – WPL (25% van het curriculum.) I.2 Vakliteratuur Voor ieder van de drie vakoverstijgende curriculumpijlers werkplekleren, algemene beroepsvoorbereiding (ABV) en metawerk is er in de organisatie een programmaleider, die de desbetreffende pijler inhoudelijk aanstuurt, uitvoerende docenten informeert en consulteert, en voor afstemming met de andere pijlers zorgt. De programmaleiders zijn verantwoordelijk voor de actualiteit en de relevantie van gebruikte vakliteratuur en ander studiemateriaal. Zij baseren zich daarbij, uitgaande van hun eigen onderwijskundige expertise, op het volgen van actuele ontwikkelingen in onderwijs(praktijk) en wetenschap en op geregelde contacten met vakgenoten in den lande. Literatuur voor de voltijd en deeltijd zijn hetzelfde. ABV maakt gebruik van actuele studieboeken en vak(wetenschappelijke) tijdschriften. In de studiewijzers van de ABV-modulen staat zowel verplichte als facultatieve literatuur vermeld. Metawerk gebruikt eigen readers, waarin theorieën, modellen, instrumenten e.d. op het gebied van reflectie- en ontwikkelingsvaardigheden worden aangeboden, die gestoeld zijn op actuele vakliteratuur. Werkplekleren kent alleen een vakspecifieke inhoud in twee voorbereidende modulen – Voorbereiding Werkplekleren 1 en 2 (in het eerste resp. tweede jaar) – en in logopedie. Voor jaar 1 wordt een reader gebruikt over o.a. het Nederlands onderwijs, met jaarlijks bijgewerkte actuele informatie. Voorbereiding Werkplekleren in jaar 2 bestaat uit vakdidactiek en gebruikt dus vakspecifieke literatuur. Wat betreft het curriculum is de vakinhoudelijke kwaliteit, af te lezen aan de gebruikte handboeken en de toetsen, in orde. I.3 Interactie met het beroepenveld De relatie met het werkveld is in de afgelopen tien jaar drastisch gewijzigd. De toegenomen autonomie van scholen voor vo en mbo vergde van lerarenopleidingen een meer vraaggerichte en flexibele werkwijze en het aangaan van partnerschappen met scholen. In de periode 1999-2003 hebben de tweedegraads lerarenopleidingen in Nederland, onder de noemer Educatief Partnerschap (EPS), in nauwe samenwerking met het scholenveld deze omslag vorm gegeven. De tweedegraads opleiding van HvA Onderwijs en Opvoeding (in die periode nog de EFA) heeft in die ontwikkeling een voortrekkersrol gespeeld.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 23
Sinds deze periode van transformatie is een relatie tussen HvA Domein Onderwijs en Opvoeding en het werkveld gegroeid die zich kenmerkt door het volgende: Een structurele relatie met ongeveer honderd scholen in vo en mbo, gespreid over het verzorgingsgebied van de opleiding. (Ca 40 opleidingsscholen, ca 60 samenwerkingsscholen.) In 2007-2008 liep 80% van de studenten (voltijd en deeltijd) hun leerwerktraject op één van deze scholen. Vaste begeleiders vanuit de opleiding onderhouden contact met deze scholen en begeleiden daar de studenten. Een sterke interactie op meerdere niveaus (docentniveau, directieniveau) met het scholenveld die ten goede komt aan de kwaliteit, met name de praktijkgerichtheid, van opleiders en aan de inhoudelijk kwaliteit van het curriculum. Contact op docentniveau verloopt vooral via de vaste begeleiders per school. Contacten op directieniveau met het werkveld via enkele, namens het management van de afdeling vo/bve optredende, ‘ambassadeurs’ en via de Veldadviesraad – VAR, waarmee overleg gevoerd wordt over algemene en strategische ontwikkelingen. Bijeenkomsten (een à twee keer per jaar) van de Contactgroep Werkplekleren, bestaande uit de contactpersonen (schoolopleiders of coördinatoren) van de opleiding- en samenwerkingsscholen, met als doel advisering over organisatie en invulling van het werkplekleren op operationeel niveau. De opleidingen hebben voorts via stages van studenten veel en intensieve contacten met het werkveld. Concreet: de docent van de HvA die een student bezoekt op de stageschool, komt hier ook in contact met docenten en leidinggevenden van deze stageschool. Op dit niveau worden recente ontwikkelingen op vakinhoudelijk- en vakdidactische terrein besproken. I.4 Toegepast onderzoek De Afdeling vo/bve beschouwt toegepast onderzoek vooral als onderzoek naar de vakdidactische praktijk op school. Hiermee maken de studenten zichtbaar op welke wijze zij de theorie vanuit de opleiding weten te koppelen aan de praktijk. Daarom doen studenten in jaar 1 een onderzoek dat is gekoppeld aan de leerpraktijk Opgroeien en de school, in jaar 2 een onderzoek dat is gekoppeld aan Metawerk en in jaar 3 gekoppeld aan de leerpraktijk Leerlingbegeleiding. Het praktijkonderzoek, dat dus in feite al start in jaar 1, wordt grootschaliger en meer gestructureerd verricht in de loop van de opleiding en culmineert in het maken van het afstudeerproduct in jaar 4. Studenten beantwoorden daarin een (in overleg met de stage- of opleidingsschool geformuleerde) onderzoeksvraag. I.5 Internationale oriëntatie Er bestaat structurele samenwerking met de UNA (University of the Netherlands Antilles) en met de lerarenopleiding in Paramaribo, op basis waarvan studenten van de HvA aldaar stages lopen. Deze stages worden voorafgegaan door een voorbereidingstraject van een semester. Alle studenten worden bezocht door een docent van HvA Onderwijs en Opvoeding. HvA Onderwijs en Opvoeding heeft daarnaast een dertigtal internationale partners die mogelijkheden bieden studieonderdelen te volgen in het kader van Erasmus. Bij de keuze van partners wordt gelet op een gedeelde visie op onderwijs, bijvoorbeeld waar het gaat om Urban Education (onderwijs en opvoeding in een grootstedelijke context) en een vergelijkbare rol van Engels als tweede taal. In het kalenderjaar 2008 hebben van de Afdeling vo/bve 69 studenten (vooral IDEE- studenten) in het buitenland gestudeerd en hebben 9 studenten in het buitenland een stage gelopen. Belangrijk voor de internationale oriëntering zijn ook verschillende minoren die vanuit HvA Onderwijs en Opvoeding worden aangeboden: Classroom with a view, International and Bilingual Education: gericht op het leren geven van het schoolvak in het Engels en op het internationaliseren van de school, Internationalisering Engels: bereidt voor op werken in het Engelse taalgebied in Europa. Internationalisering, werken in ontwikkelingslanden: bereidt voor op werken in een ontwikkelingsland.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 24
Arabische taal en cultuur: biedt een kennismaking met de Arabische taal en cultuur en verdieping in de wisselwerking tussen de Arabische en de Westerse cultuur.
Naast minoren die door het domein Onderwijs en Opvoeding (DOO) worden aangeboden, kunnen studenten ook kiezen voor minoren die door andere domeinen binnen de HvA of zelfs door instellingen buiten de HvA worden aangeboden. De minoren DOO zijn probleemloos in te passen in het programma van de studenten, aangezien de studenten bij DOO een lintstage lopen en de minoren eveneens als lintminor worden aangeboden. Minoren buiten het domein zijn meestal binnen 1 semester gepland, waardoor het volgen van dergelijke minoren de nodige creativiteit vergt van de studenten. In dit verband merkt het auditteam op, dat een goede verankering van de minor nog niet heeft plaatsgevonden. Er doen zich feitelijke problemen voor rond de van hogerhand voorgeschreven plaatsing van de minor in een semester van het vierde studiejaar, terwijl zowel studenten als stagescholen kiezen voor een zogenaamde lintstage (10 maanden ononderbroken) tijdens de LiO-fase. Jaarlijks vindt aan de HvA Onderwijs en Opvoeding een internationale studentenconferentie ‘Teacher in Europe’ plaats als onderdeel van de minor Classroom with a view. In 2007/2008, het startjaar van deze minoren (Classroom with a view in 2006/2007), hebben hieraan ca. 75 studenten van de tweedegraads lerarenopleidingen (dt en vt) deelgenomen. Andere internationaliseringactiviteiten, kort samengevat Studenten worden gestimuleerd een minor in het buitenland te volgen. De examencommissie heeft een aantal internationale semesters in het buitenland als minor goedgekeurd. HvA Onderwijs en Opvoeding heeft een Engelstalig onderwijsaanbod voor internationale uitwisselingsstudenten. Dit aanbod wordt verzorgd door opleidingsdocenten. HvA Onderwijs en Opvoeding is UNESCO-school en werkt samen met het Berlage Lyceum in Amsterdam aan de profilering van UNESCO. De HvA Onderwijs en Opvoeding organiseert jaarlijks activiteiten op World Literacy Day en World Teacher’s Day evenals een studiereis naar UNESCO in Parijs. HvA Onderwijs en Opvoeding werkt samen met Oxfam Novib en met Edukans. Jaarlijks nemen studenten deel aan de Onderwijsexpeditie naar ontwikkelingslanden. Naast de activiteiten gericht op studenten zijn er veel internationale contacten en samenwerkingsverbanden op docentniveau. Zo participeert HvA Onderwijs en Opvoeding in twee internationale netwerken van lerarenopleidingen: ATEE (Association for Teacher Education in Europe) en ETEN (European Teacher Education Network). I.6 Samenvatting I.6.1 De algemene en opleidingsspecifieke kenmerken (zie onder II) laten, naar het oordeel van het auditteam, zien dat de opleiding TiO in ruime mate is ingericht en in ruime mate wordt uitgevoerd in interactie met het werkveld. Op alle niveaus: opleidingsorganisatie (via de Veldadviesraad – VAR, via de Contactgroep Werkplekleren), programma (via Klankbordgroep – Vaknetwerk, via de spoedig op te richten ‘Communities of Practice’ – COP’s en via de docentenvereniging Vedotech ), docenten (uit werkveld afkomstig en via stagecontacten) en studenten (via Werkplekleren / stage / LiO en via de spoedig op te richten COP’s). I.6.2 Elders in dit rapport signaleerde het auditteam reeds, dat de Afdeling vo/bve de kenniscomponent in al haar lerarenopleidingen aanzienlijk heeft versterkt. Thans voegt het auditteam daar aan toe, dat dankzij de voortdurende interactie met het werkveld, deze accentuering van de vakkennis in het geheel niet ten koste is gegaan van de component ‘beroepsvoorbereiding’. Bij onderwerp 1 (Doelstellingen Opleiding) sprak het auditteam in dit verband over een goede balans tussen vakkennis en vakmanschap. Welnu, die balans ziet het auditteam ook terug in het programma van de opleiding TiO.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 25
II Opleiding TiO II.1 Basisstructuur De basisstructuur van de opleiding TiO (240 ec’s ) laat zich als volgt omschrijven.
1 2 3 4 5 6 7 8
Generieke pijlers WPL Metawerk ABV (PO) ABV (PO) Vak (Techniek) Vak (Techniek) Techniek en ABV Pijler techniek
Lijnen: techniek- en beroepsvoorbereiding Stage Mentoraat, intervisie, supervisie Leerpraktijken Bekwaamheidsproef Afstudeerproduct Keuze Minor Thema’s Techniek en Samenleving Technische producten en systemen Ontwerpen en maken van producten Natuurwetenschappelijke vakken Vakdidactiek
EC’s 60 15 24 3 9 3 30 12 15 30 24 15
II.2 Interactie met werkveld Zie onder § I.3 en § I.6.1. II.2 Vakliteratuur en studiemateriaal Zie onder § I.2. En: in de modulen vakdidactiek spelen lesmateriaal en -methoden zoals gebruikt op stagescholen een belangrijke rol. Toetsmateriaal van scholen speelt een rol bij de ontwikkeling van de competentie van studenten om zelf adequate toetsen te ontwikkelen. II.3 Internationalisering Zie onder § I.5. En: studenten TiO maken niet systematisch kennis met internationale ontwikkelingen in het vakgebied en gebruiken slechts sporadisch Engelstalige literatuur. De opleiding rechtvaardigt deze situatie door een verwijzing naar de verschillen in context van internationale onderwijsprogramma’s en het Nederlandse onderwijsprogramma. Docenten van de opleiding zijn echter wel betrokken bij internationale ontwikkelingen in het vakgebied. Het afgelopen jaar heeft de opleiding een workshop verzorgd op een conferentie voor techniekdocenten in Leuven. Eén van de docenten is betrokken geweest bij de internationale PATT-conferenties (Pupils Attitude Towards Technology) en de IDATERconferenties in Loughborough (Eng.). Samenvattend: de internationale oriëntatie van de opleiding TiO is niet erg zichtbaar. Haar prioriteiten liggen thans elders: implementatie van het Masterplan Technologie. II.4 Toegepast onderzoek Zie onder § I.4. En: de onderzoeksleerlijn binnen het programma van de opleiding TiO is thans volledig geïmplementeerd en wordt –maar dat geldt Afdelingsbreed– verder ontwikkeld door het HvA Kenniscentrum Onderwijs & Opvoeding dat actief zal worden ingezet bij de onderzoeksmethodologische scholing van studenten en docenten en bij de kwaliteitsbewaking & -beoordeling van onderzoeksuitvoering en onderzoeksproducten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 26
III Conclusie De opleiding TiO is (en wordt verder) ontworpen in nauwe samenspraak met het werkveld. Het TiO programma biedt de studenten voorts zeer ruime mogelijkheden zich te ontwikkelen tot startbekwaam leraar Techniek via frequente en gestructureerde interactie met het werkveld. Reden voor het auditteam dit facet als ‘goed’ te kwalificeren. Echter, het auditteam volstaat met een ‘voldoende’, omdat de internationale oriëntatie meer gewicht en inhoud moet hebben. Mede met het oog op de verdere ontwikkeling en implementatie van het Masterplan Technologie is het van belang dat docenten en studenten gebruik maken van buitenlandse kennisbronnen en ervaringen. De opleiding TiO zou dit in haar programma moeten realiseren en ook in haar doelstelling moeten verankeren. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de onderzoeksleerlijn, waarvan de versterking inmiddels is ingezet, maar nog niet volledig is gerealiseerd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 27
Facet 2.2. Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt de studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Opleiding TiO De opleiding TiO heeft de relatie tussen enerzijds de eindkwalificaties en anderzijds de respectieve leerdoelen en inhouden helder en gedetailleerd in kaart gebracht. Eindkwalificaties en leerdoelen Uit het document “Relatie landelijke kennisbasis en het curriculum Techniek” en de matrix “Competenties en niveau opleiding Techniek in de Onderbouw” wordt op eenduidige wijze zichtbaar hoe de eindkwalificaties van de opleiding TiO aansluiten bij de modulen van het curriculum en op welk beheersingsniveau (hoofdfasebekwaam, afstudeerbekwaam, startbekwaam) elke module is gericht. Het “Overzicht van leerdoelen per studieonderdeel” laat bovendien zien waar en op welke manier aan welke eindkwalificatie wordt gewerkt, en hoe de opleiding de studenten stapsgewijs leidt naar het niveau van startbekwaam docent. In de “Studiehandleidingen” bij bovenbedoelde modulebeschrijvingen zijn de leerdoelen verder uitgewerkt alsmede de daaruit afgeleide beoordelingscriteria. De geformuleerde leerdoelen per module zijn de tussenstappen op weg naar de vereiste startkwalificaties voor het beroep. Het grootste deel van de kennisbasis wordt in studiejaren 1 en 2 behandeld. In het 3e studiejaar worden modulen gekoppeld aan de profilering havo/vwo, omdat deze modulen specifiek bedoeld zijn om de student voor te bereiden op lesgeven in de onderbouw van havo/vwo. Eindkwalificaties en inhoud Uit bovenbedoelde modulebeschrijvingen is het auditteam voorts duidelijk geworden, dat de inhoud van het huidige studieprogramma overeen komt met de leerinhouden uit de ‘oude’ Kennisbasis Techniek. De huidige ‘Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek’, ontwikkeld op een moment dat het bestaande studieprogramma al geruime tijd werd uitgevoerd, omvat nieuwe elementen, die met ingang van september 2009 zijn ingevoerd. Naast deze aanpassingen zal de huidige kennisbasis ook gebruikt worden bij de nieuw op te zetten opleiding Technologie. Eindkwalificaties en vormgeving De vormgeving van de programmaonderdelen gaat uit van een leeromgeving waarin het leerproces van de student centraal staat en waarbij hij de door hem verworven kennis dient te activeren, wil de student de opdrachten met succes kunnen uitvoeren. Onderdeel van het leerproces is tevens zelfreflectie en zelfregulatie die de student inzicht geven in zijn eigen leerproces en leerstijl. Inhoud en vormgeving van de afzonderlijke programmaonderdelen bieden de student de gelegenheid om de vereiste competenties te verwerven, de wijze waarop vervolgens de programmaonderdelen in een in complexiteit opklimmende reeks in het totale programma zijn gepositioneerd, maakt het de student mogelijk de competenties en de hiervan afgeleide doelstellingen te realiseren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 28
II Conclusie Het programma TiO is een goede en transparante concretisering van de eindkwalificaties, en de successieve leerdoelen zijn aantoonbaar afgeleid van die eindkwalificaties. De reikwijdte van het totaal aan leerdoelen correspondeert met de reikwijdte van de eindkwalificaties. Alle reden dit facet als ‘goed’ te kwalificeren. Niettemin volstaat het auditteam met een ‘voldoende’, omdat de internationale oriëntatie in termen van leerdoelen en inhoud niet of nauwelijks zichtbaar is. Of de opleiding stappen onderneemt (en zo ja welke) om de internationale oriëntatie meer inhoud en gewicht te geven, is nog niet duidelijk. Voorts is de onderzoekscomponent nog niet geheel uitontwikkeld. De Afdeling vo/bve is zich hiervan bewust en heeft dan ook met ingang van 2009-2010 het HvA Kenniscentrum Onderwijs & Opvoeding (in casu het lectoraat) actief betrokken bij het versterken van de onderzoeksleerlijn zowel in conceptuele zin als in termen van vaardigheden, de methodologie van onderzoek betreffende.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 29
Facet 2.3. Samenhang programma
Het studieprogramma is inhoudelijk samenhangend.
Oordeel: goed Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Horizontale samenhang Koppeling van theorie/kennisbasis en competent handelen In het Werkplekleren in de school krijgt de student “leertaken” (open, flexibele opdrachten) aangereikt, waarbij het zichtbaar toepassen van in de lessen Vak/Vakdidactiek en ABV aangeleerde theorie vereist wordt. Ook worden gerichte opdrachten meegegeven ter uitvoering in het Werkplekleren. Integratie van en reflectie op leerervaringen 1. Er is sprake van een sterk rond beroepstaken opgebouwd programma, iets wat de horizontale samenhang tussen theorie, opdrachten/projecten en de buitenschoolse component van het programma krachtig bevordert. ’Metawerk’ is in elke opleidingsfase de plaats waar de ervaringen uit de verschillende curriculumpijlers samenkomen en waar de student reflecteert op zijn ontwikkeling. De student schrijft een POP en documenteert zijn ontwikkelingen in een digitaal portfolio. 2. De bekwaamheidsproeven zijn integrale beoordelingsmomenten. De verschillende competenties worden daarbij in samenhang getoetst. Dat geldt ook voor de competentieaspecten kennis, vaardigheden, attituden. Integraal afstudeerproduct In het kader van het afstuderen werkt de student aan een integraal afstudeerproduct (meesterproef). Dit afstudeerproduct heeft een onderzoekscomponent en een ontwikkelcomponent. Hiermee legitimeren studenten dat zij op bachelorniveau kunnen denken en handelen. In het afstudeerproduct komen de kennis en ervaring uit de vier pijlers samen. Verticale samenhang Toenemende complexiteit, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid Voor elke competentie zijn drie handelingsniveaus beschreven, passend bij de drie opleidingsfasen: propedeuse, hoofdfase en afstudeerfase. Elke fase wordt afgesloten met een bekwaamheidsproef, waarin wordt onderzocht of de student geschikt is voor de volgende fase. De Tweedegraads lerarenopleidingen hebben voor de verschillende tweedegraads lerarenopleidingen de relatie tussen de verschillende studieonderdelen expliciet vermeld. Van kennisontwikkeling naar competentieontwikkeling De beheersing van de kennisbasis is voorwaardelijk voor het competent functioneren in de beroepspraktijk. In het begin van de opleiding ligt het accent daarom vooral op de verwerving van de kennisbasis. Naarmate de student vordert in de studie komt het accent meer te liggen op competentieontwikkeling in de beroepspraktijk en toepassing van de verworven kennis. De (vak-) kennis wordt in de laatste fase van de studie verdiept in relatie tot de profilering van de student, resulterend in een afstudeerproduct. Van aanbodgestuurd naar studentgestuurd Naarmate het curriculum meer competentiegericht wordt, wordt het ook meer studentgestuurd. De keuzen voor de student nemen toe naarmate hij vordert in het curriculum: de profilering in het derde studiejaar, de minor en het afstudeerproduct in jaar 4. Verder nemen binnen alle programmaonderdelen de vrijheid én de verantwoordelijkheid van studenten toe. Daarnaast neemt de begeleiding in het Metawerk af. In de afstudeerfase wordt de student geacht zelfstandig aan zijn portfolio te werken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 30
Van brede basis naar profilering In de eerste twee jaar wordt een brede basis gelegd: de kennisbasis (Vak/Vakdidactiek en ABV) is algemeen van aard en de student maakt zowel theoretisch als praktisch kennis met uiteenlopende onderwijstypen. Aan het begin van jaar 3 kiezen de studenten voor het uitstroomprofiel havo/vwo of het uitstroomprofiel beroepsonderwijs. Samenhang binnen- en buitenschools programma In het Werkplekleren werkt de student in ieder jaar aan een brede competentieontwikkeling. De student werkt aan leertaken waarin hij nieuwe ervaringen opdoet, maar waarin hij ook in de opleiding verworven kennis toepast en verdiept. Vanuit de schoolpraktijk brengt hij ervaringen en vragen mee terug naar de opleiding. Het instrumentarium van het Werkplekleren en de structurele begeleiding vanuit de opleiding (op opleidingsscholen in nauwe samenwerking met de schoolopleider) zorgen voor een inhoudelijke koppeling tussen de praktijkervaring en het binnenschools curriculum. Het leerwerktraject LiO, het afstudeerproduct en supervisie/Metawerk zijn rechtstreeks gerelateerd aan het buitenschools leren. Ten slotte Uit de programmabeschrijving van de opleiding TiO blijkt, dat de hierboven geschetste structuur consequent in de opleiding is doorgevoerd. II Opleiding TiO Het vakgedeelte van het programma kent, zoals gezegd, de thema’s: (i) Techniek en samenleving, (i) Technische producten en systemen, (iii) Ontwerpen en maken van producten, (iv) Natuurwetenschappelijke vakken en (v) Vakdidactiek. De eerste drie thema’s zijn gebaseerd op de Kerndoelen Techniek. De natuurwetenschappelijke vakken zijn bedoeld ter ondersteuning hiervan. Techniek en samenleving Deze leerlijn omvat: Bedrijfskunde, Energie, Milieu en Filosofie. Het gaat hierbij om een brede oriëntatie op de wisselwerking tussen techniek en de leefomgeving van de leerling. Deze leerlijn sluit aan bij de kerndoelen en het programma van techniek in de onderbouw. Technische producten en systemen Deze leerlijn omvat de modulen Technische principes, Elektronica, Procesbesturing, Techniek zonder drempels en ICT Technische termen. Belangrijk is dat studenten zelfstandig kennis kunnen verwerven en onderzoek kunnen doen naar relevante producten en systemen uit hun leefomgeving. Ontwerpen en maken van producten Deze leerlijn omvat: Technisch (CAD-) tekenen, Werkplaatstechnieken (veiligheid, hout, metaal en kunststof), Machinale bewerkingen en Productontwikkeling. Centraal staan de volgende onderwerpen: Ontwerpen, probleemoplossend handelen, omgaan met gereedschappen, het aanleren van praktijkvaardigheden en kennis van materialen. Natuurwetenschappelijke vakken Deze leerlijn omvat de modulen Natuurkunde, Scheikunde en Materiaalkunde. Deze studieonderdelen hebben een ondersteunend karakter.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 31
Vakdidactiek Het onderdeel vakdidactiek kent in de eerste drie jaren een module Vakdidactiek en verder de modulen Curriculumontwikkeling en Techniek op School. Het gaat hier om specifieke zaken die van belang zijn voor het functioneren als docent Techniek in het voortgezet onderwijs. Genoemde onderdelen zijn aanvullend op de zogenaamde ABV-onderdelen. Ten slotte De samenhang binnen de vakdimensie van de opleiding TiO wordt zichtbaar in de consequent doorgevoerde thematisch geordende leerlijnen structuur. Studenten, zo blijkt uit STM (2008), zijn tevreden over de samenhang van het TiO programma. Voor hen heeft ‘samenhang’ met name betrekking op de relatie tussen het theoriedeel en de praktijk: bereidt de theorie in voldoende mate voor op de praktijk, zowel wat vakinhoudelijke kennis betreft als wat de pedagogisch-didactische component betreft? Het antwoord op die vraag is: ja. III Conclusie De programmatische samenhang (horizontaal, verticaal, binnen- en buitenschools) is manifest dankzij (i) de strak doorgevoerde ordening in thema’s, beroepstaken en leerlijnen en (ii) de geïntegreerde aanpak van het binnen- en buitenschools leren. Overigens, het gebruik van portfolio door de studenten draagt ook in belangrijke mate bij aan de samenhang van het programma voor elke student afzonderlijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 32
Facet 2.4. Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Studielast In de studiegids TiO wordt de studielast per programmaonderdeel gespecificeerd. In de module-evaluaties wordt onderzocht of de feitelijke studielast van de student overeenkomt met de geplande studielast. Bij afwijkingen wordt nagegaan (bijvoorbeeld via focusgesprekken met studenten) wat de oorzaak is en of er verbetermaatregelen moeten worden genomen. Iets wat de opleiding TiO ook in praktijk brengt. Zie voorts onder facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’. Extra aandacht betreffende de studielast krijgt de groeiende groep deeltijdstudenten die verkorte trajecten doorlopen. Met hen wordt op basis van een intake een studiecontract opgesteld met een maatwerkroute, waarbij ook gekeken wordt naar een per individu haalbare studielast en de spreiding daarvan. Het auditteam is van mening, dat het systeem van ‘studiecontracten’ een effectief middel is om de wederzijdse verwachtingen en verplichtingen helder te maken. Bindend afwijzend studieadvies – BAS Het eerste jaar heeft aan het eind een harde cesuur: het bindend afwijzend studieadvies (BAS). De studenten moeten voldoen aan een aantal minimumeisen, die hogeschoolbreed zijn vastgesteld. Aan het einde van jaar 2 moeten studenten hun propedeuse hebben behaald, zo niet dan volgt alsnog een BAS. Deze eis maakt het voor de studenten jaar 1 (en 2) noodzakelijk hun organisatorische competentie goed in orde te hebben. Contacturen Docenten en studenten wijzen er op dat het aantal ‘fysieke’ contacturen tussen docent en student weliswaar beperkt is, maar dat de studie-intensiteit ook bepaald wordt door de stagewerkzaamheden van de student en de voorbereiding die dit kost. Concreet geven studenten aan dat zij, afhankelijk van het studiejaar, meer dan 30 uur per week aan de studie besteden. Met name in perioden dat er naast lessen op de opleiding ook stages geprogrammeerd zijn, is de druk groot maar ‘wel te doen’. Het aantal contacturen is aangepast aan de doelgroep (voltijd-, deeltijdstudenten) en verschilt voorts per opleidingsjaar. In het eerste jaar wordt voor voltijdstudenten de HvA-norm gehanteerd van 16 contacturen per lesweek, buiten de stage. In de hogere jaren neemt het aantal contacturen af, conform het principe van toenemende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In het vierde studiejaar besteedt de student veel tijd aan zijn werk op de school in het LiO-traject en aan het afstudeerproduct. Er zijn dan nog slechts enkele contacturen geprogrammeerd. De gemiddelde werkweek Per leerjaar van de voltijdopleiding ziet de gemiddelde werkweek van studenten er als volgt uit: Ten aanzien van het eerste jaar is met ingang van het studiejaar 2008/2009 besloten om de eerstejaars studenten aan het begin van het studiejaar vier dagen per week les te geven. Hiermee wil de opleiding de binding met de opleiding vergroten en het studieritme verbeteren. Vanaf november 2009 worden de eerstejaars studenten –vanwege de start van de duale stages– nog drie en halve dag per week ingeroosterd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 33
In het tweede leerjaar van de opleiding neemt het aandeel van de stages geleidelijk toe. Ook in dit jaar slaagt de opleiding erin het aantal van 15 contacturen (semester 1) en 13 lesuren (semester 2) in te roosteren, verspreid over twee à drie lesdagen per week. In het derde leerjaar neemt het aantal lesuren slechts zeer gering af, terwijl de omvang van de stage toeneemt (twee à drie dagen per week). De twee collegedagen per week waarop de contacturen (10 uur) voor de derdejaars zijn ingeroosterd, zijn dan ook intensief. Van studenten wordt buiten de colleges steeds meer verwacht. In het vierde leerjaar – de afstudeerfase van de opleiding – staat de student voornamelijk voor de klas. Op drie à vier dagen per week wordt er stage gelopen en op één dag worden er contacturen ingepland voor studieloopbaanbegeleiding, het afstudeerproduct en supervisie. Vanaf het studiejaar 2009/2010 wordt in het vierde leerjaar de verplichte minor in principe in één semester geprogrammeerd. Dit betekent dat studenten gedurende een halfjaar (30 ec’s) intensief aan een samenhangend aanvullend keuzeprogramma binnen of buiten de HvA zullen werken. Het aantal contacturen zal daardoor veranderen.
Voor de deeltijdstudenten zijn in ieder jaar in vergelijking met voltijdstudenten minder contacturen, waar dan wel een groter aantal uren zelfstudie tegenover staat. Studenten, zo blijkt uit STM (2008), zijn tevreden over de studielast / studeerbaarheid van de respectieve programma’s. Ten slotte Voor zover er studiebelemmerende factoren zijn, besteedt de Afdeling vo/bve daar voldoende aandacht aan: focusgesprekken en - bij de deeltijdopleidingen- de studiecontracten zijn daarbij belangrijke instrumenten. II Opleiding TiO Studeerbaarheid Om het versneld doorlopen van de studie te kunnen garanderen is er voor gekozen het studieprogramma zo in te richten dat het aantal onderdelen dat voorwaardelijk is voor het volgen van andere onderdelen, beperkt is. Dit bevordert de studeerbaarheid. Verder wordt het studieaanbod per opvolgend leerjaar op verschillende dagen aangeboden. In het tweede en derde jaar van de opleiding wordt gewerkt met een alternerend rooster. Dat wil zeggen dat er per collegejaar vakken uit het tweede en derde jaar zijn geplaatst. Dat is gedaan om een oplossing te bieden voor het kleine aantal TiO -studenten. Dit betekent dat tweedejaars ook derdejaars vakken volgen en omgekeerd. Op deze wijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare docenten. Studenten moeten zelf en in overleg met de mentor bewaken dat zij alle vakken doorlopen die in hun studiecontract staan. Contacturen Uit het overzicht van het aantal contacturen dat de opleiding TiO realiseert blijkt het volgende: het aantal contacturen in de eerste drie jaren is gemiddeld 9 uren per week exclusief Werkplekleren. In 4e jaar: 2 contacturen per week, exclusief de contacturen binnen de minor en het Werkplekleren. III Conclusie De studielast is voldoende over het totale programma gespreid. Er zijn -maar dat is een ‘natuurlijk’ gegeven- piekperioden. Voorzover deze de studievoortgang zouden belemmeren, heeft de opleiding daar tijdig zicht op en neemt zij samen met de student passende (remediërende) maatregelen. Dit geldt overigens ook voor andere factoren die de studievoortgang zouden kunnen hinderen.
Studenten, zo blijkt uit STM (2008), zijn tevreden over de studielast en de studeerbaarheid van de opleiding TiO.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 34
Facet 2.5. Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen ‘Reguliere’ instroom De vierjarige opleiding is toegankelijk voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo-4. Studenten die niet over deze vooropleiding beschikken maar die ouder zijn dan 21 jaar kunnen worden toegelaten op basis van een positief resultaat van de zogenaamde 21+-toets. De 21+toets bestaat uit een taaltoets en een vakinhoudelijke toets. Studenten met een buitenlands diploma kunnen instromen als zij een door de HvA goedgekeurd diploma hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse mbo-4, havo- of vwo-diploma en het Nederlands voldoende beheersen. Intake, vrijstellingen Voltijdstudenten worden op grond van bovenstaande regels zonder meer toegelaten. Met deeltijdstudenten wordt, na inschrijving, altijd een intakegesprek gevoerd om eventuele vrijstellingen te kunnen vaststellen. Op grond van eerdere opleidingen of werkervaring worden aan de hand van vastgestelde intakeprocedures voor de algemene beroepsvoorbereiding, Werkplekleren en voor vakonderdelen vrijstellingen bepaald en vastgelegd in een door de Examencommissie goed te keuren studiecontract. II Opleiding TiO Instroom De instroom in de opleiding TiO wordt gekenmerkt door een grote diversiteit, die elk jaar van karakter wisselt. Dan weer hebben de mbo’ers de overhand, dan weer studenten die gekarakteriseerd worden als ‘overige’, dan weer een specifieke groep studenten zoals de zogenaamde ‘G4 studenten’. Dit was een project vanuit de vier grote steden van Nederland en Almere om onbevoegde docenten in twee jaar aan hun bevoegdheid te helpen. Onder ‘overige’ studenten worden ook specifieke groepen onderscheiden: studenten die via de 21+ toets binnenkomen, studenten met een buitenlands diploma, studenten met een derdegraads bevoegdheid. De meeste ‘overige’ studenten al in het onderwijs werkzaam willen op verzoek van de schoolleiding een bevoegdheid halen. De laatste tijd is een trend zichtbaar dat er meer studenten komen die werkzaam zijn in het praktijkonderwijs, als TOA (Technisch Onderwijsassistent) of als instructeur. Versnelde trajecten worden vooral afgelegd door studenten die op grond van een relevante mbo-opleiding voor bepaalde vakken een vrijstelling krijgen. Intakeprocedure Met alle deeltijdstudenten wordt een intakegesprek gehouden op basis van een intakedossier waarin de student melding maakt van eerder verworven competenties: relevante vooropleiding en/of werkervaring. Deze verworven competenties worden in relatie gebracht met de specifieke vakken / opleidingsonderdelen van de Opleiding TiO: de zogeheten EVC matrix. Doel van de intake is met behulp van die matrix een passend studietraject voor elke student op te stellen, dat wordt vastgelegd in een studiecontract, waarin mede op grond van de EVC-matrix mogelijke vrijstellingen worden benoemd voor werkplekleren, bekwaamheidsproeven, ABV en de TiO vakken. De examencommissie controleert of de EVC-matrix goed is toegepast en neemt een besluit over de te verlenen vrijstellingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 35
Aansluiting Uit de STM (2008) blijkt dat studenten tevreden zijn over de aansluiting van de opleiding op hun vooropleiding. De resultaten zijn minder positief voor de aspecten inrichten portfolio, zelfstandig werken, presentaties geven en gebruik ICT. De opleiding is zich hiervan bewust en heeft met ingang van 2009-2010 reeds enige verbetermaatregelen getroffen: (i) invoering Kennisbasis ICT, (ii) strakke structurering van portfolio’s. Overigens betreffen deze aspecten voornamelijk generieke onderdelen van het programma, dus zal de problematiek gezamenlijk met de andere lerarenopleidingen worden aangepakt. De diversiteit van de studentenpopulatie zorgt voor grote verschillen tussen studenten. De opleiding houdt hier rekening mee door het verlenen van vrijstellingen. Anders gezegd, de opleiding reageert op de diversiteit van de instroom met tempodifferentiatie, en niet met differentiatie in niveau. Naar het oordeel van het auditteam, terecht. III Conclusie De opleiding TiO heeft goed zicht op de diversiteit van de instroom en houdt daar in haar programmering rekening mee op basis van de gegevens uit de intake.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 36
Facet 2.6. Duur
De opleiding voldoet aan de formele eis (240 ec’s) m.b.t. de omvang van het curriculum van een hbo bacheloropleiding.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observatie. I Opleiding TiO Uit de beschrijving van het curriculum van de opleiding TiO blijkt, dat de omvang correspondeert met 240 ec’s. Zie ook: hoofdstuk 3, § 3.1.5 en facet 2.1, § II.1. II Conclusie De opleiding voldoet aan de formele eis m.b.t. de omvang van het curriculum van een hbo bachelor opleiding.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 37
Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel: goed Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Didactisch concept In het didactisch concept staan de volgende noties centraal: kennisintensief, omgevingsgericht en persoonsgericht. Deze zijn in algemene termen als volgt vertaald naar de vormgeving van het programma: Kennisintensief komt tot uitdrukking in de aandacht voor het beheersen van kennis als voorwaarde voor competent handelen en in de aandacht voor het verwerven van het hboniveau. Het kennisaspect komt primair aan bod in de pijlers vak/vakdidactiek en ABV, toepassing van kennis vindt plaats in het Werkplekleren. Omgevingsgerichtheid vindt plaats in met name het Werkplekleren, waar studenten geconfronteerd worden met de hedendaagse schoolpraktijk en de wereld van de leerlingen. Daarnaast besteedt ook ABV aandacht aan omgevingsaspecten (onderwijsontwikkelingen, leerling-achtergronden, interculturaliteit enz.). In metawerk gaat de student in op deze aspecten bij het formuleren van een visie op leraarschap en het maken van persoonlijke keuzes binnen het curriculum. Persoonsgerichtheid staat centraal binnen het Metawerk, waar de student reflecteert op de persoonlijke competentieontwikkeling. Portfolio en POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) zijn de daarbij behorende didactische middelen, welke ook in de andere pijlers, en vooral in het werkplekleren, gebruikt worden. Werkvormen De pijler Vak/Vakdidactiek kent een evenwichtige mix van werkvormen: hoorcolleges, werkgroepen, vaardigheidstrainingen, individuele begeleiding. In de pijler ABV wordt vooral gebruik gemaakt van samenwerkend leren en andere activerende werkvormen. In de pijler Metawerk wordt gebruik gemaakt van werkvormen als praktijkonderzoek, videoreflectie en intervisie. Dubbele bodem Typerend voor een lerarenopleiding is de dubbele bodem: het gaat om leren en over leren: het leren van de student en het leren van leerlingen. Studenten doen kennis op van leren, mede aan de hand van hun eigen leerproces. Bij leerstof komt steeds de vraag naar voren: begrijp ik dit én kan ik het een ander uitleggen. Opleiders en het opleidingsprogramma functioneren als spiegel en voorbeeld voor de student. In alle pijlers wordt waar mogelijk en zinvol dit aspect van de dubbele bodem aangegrepen om het leren te ondersteunen en de beroepsgerichtheid te verhelderen. Opleidingsscholen Het didactische concept wordt gedeeld door de opleidings- en samenwerkingsscholen. In de keuze voor competentiegericht opleiden staat de ontwikkeling van de student centraal, met het POP en het portfolio als instrumenten die studenten zowel op de opleiding als op de school gebruiken. In de tripartiete overeenkomst, die voor elk individueel leerwerktraject wordt afgesloten, staan bijvoorbeeld POP en Reflectie expliciet genoemd als kernelementen van het opleidingsconcept.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 38
Overigens werken scholen, als gevolg van de invoering van de wet BIO, binnen het eigen personeelsbeleid met dezelfde competenties en gaan zij in toenemende mate gebruik maken van portfolio’s en POP’s voor de medewerkers. ICT en digitale didactiek Omgaan met ICT speelt in het gehele curriculum een belangrijke rol, naast de andere middelen om lessen vorm te geven. Zo leren de studenten tijdens de propedeuse een logische, digitaal ondersteunde presentatie te maken. Hierbij maken ze gebruik van onder andere video- en/of geluidsmateriaal, presentatieprogramma’s als PowerPoint en een digitaal kantoor (BSCW). In de loop van hun studie leren studenten ook andere toepassingen te gebruiken (denk aan Word, Excel, internet zoekprogramma’s, Inspiration). Op verschillende momenten in hun studie gebruiken studenten het internet als een didactisch middel. Ten slotte Onder de strakke regie van de Afdeling vo/bve hebben haar opleidingen het didactisch concept en de daarmee samenhangende variëteit aan werkvormen volledig geïmplementeerd op een wijze die recht doet aan de doelstellingen van de opleidingen. Wat dat betreft beantwoorden de opleidingen geheel aan datgene wat men van een lerarenopleiding mag verwachten. II Opleiding TiO Zie onder I. En: In de studiegids TiO staat voor elk programmaonderdeel beschreven welke werkvormen de opleiding gebruikt. Het oefenen van praktische vaardigheden vindt plaats in de werkplaats. Practica, al dan niet met de computer, nemen een belangrijke plaats in binnen het curriculum. Ten slotte krijgen studenten individuele (thuis-)opdrachten. Resultaten van opdrachten en onderzoeken worden gepresenteerd aan de groep. III Conclusie Het didactisch concept is in alle programmaonderdelen herkenbaar ontleend aan de doelstellingen van de opleiding. In die doelstellingen staat centraal het verwerven van (beroeps- en vakspecifieke) competenties. Het didactisch concept sluit daarop aan door de sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte oriëntatie (bijvoorbeeld het Werkplekleren). De centrale plaats die de interactie tussen opleiding en werkveld in het programma inneemt, is consequent uitgewerkt waardoor de integratie van theorie en praktijk door de hele opleiding heen tot stand wordt gebracht.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 39
Facet 2.8. Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Relatie leerdoelen en toetsvorm Op landelijk niveau is afgesproken dat de toetsing en examinering voldoen aan de volgende eisen: transparantie van toetsing en examinering, intersubjectiviteit van beoordeling, een in belangrijke mate curriculumonafhankelijke inrichting van examens en betrokkenheid van begeleiders uit de beroepspraktijk bij de beoordeling van het feitelijk functioneren in de beroepspraktijk. De Afdeling vo/bve vervult een voortrekkersrol in landelijke en regionale netwerken op het gebied van de ontwikkeling van competentie assessments. Vanuit de Afdeling vo/bve is een belangrijke bijdrage geleverd aan de ADEF-werkgroep ‘Competentiegericht opleiden en beoordelen’. Dit heeft geresulteerd in een instrumentenmap voor assessments in de lerarenopleiding. Sinds 2005 werkt de Afdeling vo/bve planmatig aan de verbetering van het toetsbeleid. De doelen hiervan zijn gebaseerd op een analyse van kansen en knelpunten in de toetspraktijk, zowel binnen de opleiding als op landelijk niveau. Er is een inventarisatie gemaakt van de toetspraktijk binnen de opleidingen. Dit heeft geresulteerd in een projectplan voor de uitwerking van het toetsbeleid. Het toetsbeleid voor 2008-2009 is vastgesteld in de notitie Toetsbeleid Afdeling vo/bve. De opleidingen hanteren per pijler een scala aan toetsvormen (diagnostisch, summatief en via feedback): instaptoets, (proef)tentamen, (proef)presentatie, peer assessment, practicumopdracht, rollenspel, simulatie, portfolio, handelingstoets, beroepsvaardighedentoets, leer- werkopdrachten, bekwaamheidsproeven. Op basis van de geraadpleegde toetsen constateert het auditteam, dat er sprake is van grote diversiteit in toets- en beoordelingsvormen. Het toetsbeleid is gespecificeerd in het toetsbeleidsplan van de Afdeling vo/bve. Daarin worden de algemene contouren voor het toetsbeleid aangegeven. De opleidingen onderzoeken binnen deze kaders wat de optimale mix van toetsen is, hoeveel er getoetst wordt, etc. Door middel van evaluaties wordt gekeken wat de studenten van de toetsen vinden en worden toetsen eventueel bijgesteld. Op deze manier ontstaat er een mix van toetsen die steeds beter past bij de verschillende opleidingen. Kwaliteitsbewaking toetsen & beoordelen In 2008-2009 is een start gemaakt met het instellen van toetscommissies en een toetsplatform waarin alle toetscommissies zijn vertegenwoordigd. Vanaf 2009-2010 zal in elke opleiding/ stuurgroep een toetscommissie functioneren. Toetscommissies hebben de volgende taken en verantwoordelijkheden: Evalueren van de kwaliteit van toetsen en beoordelingsinstrumenten evalueren en het bijdragen aan verbetering. Bewaken dat de toetsing in overeenstemming is met de uitgangspunten voor de opbouw en samenhang van het curriculum en het toetsprogramma, de daarbij geformuleerde niveaueisen en dat er afstemming is tussen de curriculumpijlers. Bewaken van de toetscyclus. Zorgen dat opleiders de procedures en handvatten voor toetsen en beoordelen hanteren zoals bedoeld (communicatie, ondersteunen, handhaving). Het inbrengen in het Toetsplatform van pijleroverstijgende knelpunten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 40
De belangrijkste taak van toetscommissie is het bijdragen aan de borging van de kwaliteit van individuele toetsen. Hierbij vormen de kwaliteitscriteria voor kennistoetsen een hulpmiddel. De commissie beoordeelt zaken als: type, inhoud en niveau van de beoordelingscriteria; taalgebruik, omvang en samenstelling van de toets; de normering en de toepassing van de beoordelingscriteria; transparantie: is de student tijdig bekend met de toetsvorm, de beoordelingscriteria en de normering? De in het studiejaar 2008-2009 ingestelde commissie ‘Kwaliteitsbewaking Examens’, een subcommissie van de examencommissie, krijgt als belangrijkste taak te onderzoeken of afstudeerproducten en portfolio’s met bijbehorende beoordelingen voldoen aan het beoogde bachelorniveau. De commissie bekijkt met ingang van het studiejaar 2009-2010 elk studiejaar steekproefsgewijs minimaal tien afstudeerproducten en eindportfolio’s. Elke opleiding komt systematisch elke twee of drie jaar aan de beurt. Ten slotte De Afdeling vo/bve besteedt bijzonder veel aandacht aan de kwaliteitsborging van toetsen & beoordelen. Dit leidt niet alleen tot een verbetering van de validiteit van de toetsen en van de betrouwbaarheid van de beoordelingen, maar ook tot het snel signaleren van zwakke plekken en het treffen van maatregelen ter verbetering. Beide, dus ook het signaleren van zwakheden, beschouwt het auditteam als een sterk punt. Dat de kwaliteitsborging van toetsen en beoordelen een speerpunt is, beschouwt het auditteam overigens bij lerarenopleidingen als een vanzelfsprekende kerntaak. II Opleiding TiO Zie onder I. En: Toetsvormen opleiding Voor elk vak- en ABV-onderdeel wordt in de studiegids vermeld welk type leerdoel getoetst wordt en welke bijdrage het studieonderdeel levert aan de competentieontwikkeling van de student. ‘Houding’ wordt altijd getoetst in combinatie met andere leerdoelen en wel in de vorm van een reflectieverslag of logboek. Meer dan de helft van afsluitende toetsen staat in het teken van (groeps)opdrachten, presentaties, mondelinge toetsen en demonstraties. De overige toetsen hebben de vorm van schriftelijke kennistoetsen of praktijktoetsen. Veel modules kennen een combinatie van toetsvormen, waardoor kennis, vaardigheden en attitude aan bod komen. In het digitale portfolio toont de student zijn competentieontwikkeling aan, zowel wat betreft de ontwikkeling van de beroepscompetenties als wat betreft de vakcompetenties voor het vakgebied Techniek. Een belangrijk onderdeel van het portfolio vormen de bewijsstukken waarmee de student aantoont dat hij of zij fasebekwaam is. Aan de hand van het didactisch dossier laat de student zien hoe theoretische kennis vertaald wordt naar de onderwijspraktijk. De beheersing van vakdidactische vaardigheden wordt op praktische wijze getoetst: door middel van lesmateriaal dat door de student ontwikkeld en op de stageschool gebruikt wordt, of door middel van demonstratielessen op het instituut en op de stageschool. Het eindproduct wordt door de begeleidende docenten beoordeeld aan de hand van een lijst van afdelingsbreed vastgestelde criteria. De begeleidende docent overlegt altijd met een collega. Indien het eindproduct als voldoende beoordeeld is, kan het op de school gepresenteerd worden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 41
Kennisbasis, kennisbank, kennistoetsen – K3 In het kader van K3 zijn nog geen digitale toetsen voor de opleidingen Techniek in de Onderbouw ontwikkeld. Implementatieplan kennistoetsen In het cursusjaar 2009-2010 zullen de opleidingen TiO op landelijk niveau kennistoetsen ontwikkelen op basis van de kennisbasis. Op dit moment is sprake van een aantal onzekerheden, te weten: Er zijn nog geen landelijke afspraken over de frequentie waarmee de kennistoetsen zullen worden afgenomen. Er spelen diverse scenario’s. Het is mogelijk dat in elk jaar van de opleiding een kennistoets wordt afgenomen en dat de cesuur per leerjaar hoger komt te liggen. Het is ook mogelijk dat er twee kennistoetsen komen, één aan het einde van de propedeusefase en één ter afsluiting van de kennisbasis. In dat geval is de laatste toets voorwaardelijk om aan de LiO-stage te beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk welke vorm de kennistoetsen zullen krijgen en waar die zullen worden gehost. Het Cito lijkt een belangrijke kandidaat. Hoe op termijn het onderhoud aan de toetsbanken plaats zal hebben is onduidelijk. III Conclusie Het auditteam heeft bij de onderhavige opleiding een groot aantal toetsen (en beoordelingen) ingezien en beoordeelt de kwaliteit ervan over het algemeen als voldoende geëigend voor het doel waarvoor zij zijn ontworpen. Gelet op de taakstelling van de (nog jonge) toetscommissie verwacht het auditteam dat er van haar een belangrijke impuls uitgaat ter verdere versterking van het toetsen en beoordelen. Een versterking die de opleiding TiO ook nodig acht. Studenten zijn (STM, 2008) tevreden over de kwaliteit van de toetsen. Voor hen, zo blijkt, is ook de toetsing van lessen van belang. Dit laatste gebeurt door de leerkracht op de onderwijsinstelling waar de student stage loopt en (incidenteel) door de docent van de opleiding. Over het algemeen zijn studenten tevreden over de terugkoppeling die zij ontvangen naar aanleiding van hun lessen en/of toetsen. Binnen de opleiding TiO is het systeem van het gezamenlijk ontwerpen van toetsen en het gezamenlijk beoordelen nog in ontwikkeling. Analyse van gegeven toetsen gebeurt wel, maar (nog) weinig systematisch. Dit is voor het auditteam aanleiding dit facet als voldoende en niet als goed te kwalificeren. Het gebruik van digitale toetsen staat nog in de kinderschoenen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 42
3.
Inzet van personeel
Facet 3.1. Eisen hbo
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Relatie met het beroepenveld Medewerkers participeren in beroeps- en vakverenigingen, (inter)nationale en lokale netwerken, dragen bij en nemen deel aan (internationale) congressen. De opleiding ondersteunt professionele netwerken door het beschikbaar stellen van faciliteiten en formatie ten behoeve van het Regionaal Samenwerkingsverband Lerarenopleidingen, het landelijk expertisecentrum voor de Maatschappijvakken en het landelijk expertisecentrum voor Science en Techniek. Ook nemen docenten deel aan de vijf dieptepilots-OPLIS die het Ministerie van OCW aan de regio heeft toegewezen. Verder zijn docenten van de afdeling binnen het zogenoemde ‘K3-project’ nauw betrokken bij de ontwikkeling van de landelijke kennisbases, kennistoetsen en kennisbanken. Ruim twintig docenten van de afdeling vo/bve verzorgen met enige regelmaat onderwijskundige en vak(didactische) publicaties ten behoeve van opleiding en werkveld of zijn auteur of redacteur (geweest) van actuele schoolmethoden. Van het onderwijzend personeel zijn 46 docenten voor een deel van hun aanstelling (0,15 fte) werkzaam in de beroepspraktijk, hetzij als Lokale Instituutsbegeleider (LIB, 12 docenten) op enkele van de ca. 60 samenwerkingsscholen, of als Instituutsopleider (IO, 34 docenten) op een van de ca. 40 opleidingsscholen van de afdeling vo/bve. In totaal wordt op deze manier ca. 7 van de 80 fte aan OP naar de samenwerkings- en opleidingsscholen overgeheveld. Daarnaast worden vanuit de afzonderlijke vakken door Instituutsbegeleiders (IB) stages begeleid op een van de 115 ‘losse’ stagescholen, waar de studenten van de afdeling vo/bve die niet op een samenwerkings- of opleidingsschool zijn geplaatst, worden ondergebracht.. Ca. acht vo/bve- docenten zijn tegelijkertijd in een betaalde betrekking als leerkracht aan een school voor vo of mbo verbonden. Ook verzorgen docenten (vakdidactische of vakinhoudelijke) nascholing t.b.v. het vo of het beroepsonderwijs.
II Opleiding TiO Inleiding Bij de opleiding TiO zijn acht docenten en één technisch onderwijsassistent betrokken. De opleiding wordt geleid door een opleidingsmanager. Eén van de docenten houdt zich naast het lesgeven bezig met coördinerende werkzaamheden. Binnen de opleiding zijn naast de opleidingsmanager een tweetal docenten verantwoordelijk voor de bewaking van de ontwikkeling van het curriculum en de kwaliteit van de uitvoering er van. Deze docenten vormen, tezamen met de opleidingsmanager, het Kernteam. Het Kernteam van de opleiding is begin 2010 versterkt. Naast een nieuwe opleidingsmanager is tevens een nieuwe docent aangetrokken met veel ervaring en contacten met het werkveld. Deze docent is uitdrukkelijk aangenomen om mede gestalte te geven aan toekomstige vernieuwingen van de opleiding. Beiden hebben een academische achtergrond. Ten slotte zal, met het oog op de implementatie van het Masterplan Technologie, in maart 2010 een (academisch geschoolde) senior medewerker in dienst treden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 43
Relatie met beroepenveld De docenten van de opleiding TiO hebben, zo concludeert het auditteam op basis van de netwerkoverzichten waar het auditteam inzage in heeft gehad en de mondeling verstrekte additionele informatie tijdens de visitatie, voldoende contacten met de beroepspraktijk. Bovendien hebben alle leden van het docentencorps een professioneel netwerk via de stagebegeleiding en de afstudeerplaatsen. Zij blijven daardoor goed op de hoogte van de (jongste) ontwikkelingen in het werkveld. Voorts, hebben alle docenten ervaring in het beroepenveld waar de opleiding voor is bedoeld. Bij de invulling van het personeelsbestand is er niet voor gekozen de complete breedte van de vakken door een beperkt klein team in te laten vullen, maar om specialisten op bepaalde vakgebieden aan te trekken op in het curriculum geëigende momenten. Zo wordt voor bepaalde vakken gebruik gemaakt van de expertise, die door de desbetreffende docenten tevens wordt ingezet in opleidingen als Technische beroepen, Natuurkunde / Scheikunde, Consumptieve Techniek en bij het Domein Techniek van de Hogeschool van Amsterdam. Daarmee wordt gegarandeerd dat de technische relevantie van en de ontwikkelingen in de verschillende vakgebieden in het curriculum up-to-date zijn. Soms wordt gebruik gemaakt van gastdocenten, bijvoorbeeld van schrijvers van een methode Techniek Onderbouw. De gastdocenten zijn alle werkzaam in het afnemend onderwijsveld (Praktijkscholen, vmbo en havo /vwo). Extern oriënteert de opleiding TiO zich voorts als volgt: Het landelijke overleg van opleidingen in de techniek. Dit overleg wordt op onregelmatige tijden gevoerd. Onderwerp in 2009 was het opzetten van een kennisbasis voor de opleiding Techniek in de Onderbouw. Eén van de kerndocenten heeft actief geparticipeerd in de ontwikkeling daarvan. Deze (vernieuwde) kennisbasis is inmiddels voltooid. VeDoTech (Vakvereniging van Docenten Techniek). De VeDoTech organiseert jaarlijks een tweedaagse conferentie, die door het kernteam wordt bijgewoond. De opleiding is actief betrokken bij de organisatie van deze conferenties. Ecent (een organisatie voor lerarenopleidingen in natuurwetenschappen en techniek) organiseert twee keer per jaar een bijeenkomst voor docenten waarbij mensen uit het veld worden uitgenodigd om met de aanwezigen van gedachten te wisselen over uiteenlopende onderwerpen, zoals vakdidactiek, ontwerpen, etc. De kerndocenten van de opleiding wonen deze bijeenkomsten bij. Alumni: er wordt regelmatig vanuit de opleiding een vaste bijeenkomst met de in het werkveld functionerende alumni Techniek georganiseerd. Daarnaast zijn er regelmatig contacten met alumni, die momenteel in het beroepenveld werkzaam zijn. Op uitnodiging van de Universiteit van Leuven hebben in januari 2008 twee docenten een conferentie aldaar bijgewoond en er workshops georganiseerd. In oktober 2009 heeft de Opleiding TiO een enquête uitgezet onder 75 vo-scholen waarbij docenten worden bevraagd over de stand van zaken met betrekking tot het vak techniek. De opleiding participeert momenteel in de vaknetwerken onder de opleidings- en samenwerkingscholen. In januari 2009 heeft de eerste vaknetwerk conferentie plaatsgevonden onder leiding van HvA Onderwijs en Opvoeding. III Conclusie Zowel op het niveau van de opleiding als op het niveau van de individuele docent bestaan voldoende professionele relaties met het werkveld. Relaties, waar in het betreffende onderwijs aantoonbaar gebruik van wordt gemaakt. Studenten zijn tevreden (STM, 2008) over de werkveldkennis van de docenten. Reden dit facet als ‘goed’ te kwalificeren. Echter, het auditteam is van mening, dat het docentencorps zich breder moet oriënteren op ontwikkelingen in het buitenland m.b.t. "STEM" (Science, Technology, Engineering, Mathematics) met name Science &Technology, de Young Engineers Schemes, Science Creation & Innovation.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 44
Facet 3.2. Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Formatie De beschikbare formatie van 80 fte OP zorgt samen met een studentenaantal van 2400 voor een d/s-ratio (docent – studentratio) van 1:30. De Afdeling vo/bve kent een sterk vergrijsd personeelsbestand. Liefst 68 procent van het voltallige personeel (OP en OBP) is 50 jaar of ouder, 79 procent is 45 jaar of ouder. De beschikbare OP-formatie voor de uitvoering van het curriculum binnen de afdeling vo/bve is gemeten naar de maatstaf van de door de HvA vastgestelde d/s-ratio van 1:30 toereikend. 70 procent van de medewerkers ervaart de werkdruk als hoog tot veel te hoog: medewerkers ervaren teveel rollen tegelijkertijd te moeten spelen; in de afgelopen jaren zijn voor onderwijsuitvoering minder uren beschikbaar gesteld; ‘er moet steeds meer met steeds minder middelen’; teveel communicatie via e-mail; communicatieproblemen tussen docenten en onderwijsbureau leiden tot ruis en extra werk; geen ruimte voor extra taken en onderwijsontwikkeling; arbeidsintensieve werkvormen en toetsen als gevolg van ‘stapelen’ van door studenten te leveren prestaties. Acties die de Afdeling vo/bve al heeft ondernomen om de werkdruk te verminderen Aanbod van coaching voor nieuwe medewerkers; De afdeling zoekt naar minder arbeidsintensieve toetsvormen (vgl. landelijke projecten digitale voortgangstoetsing, maar ook tegengaan van opeenstapeling van toetsmomenten en -vormen binnen één module). Resultaatverantwoordelijkheid wordt (in de beleidsspaken onderwijs en personeel) op het niveau van teams en opleidingen geformuleerd. Teamleiders bevorderen eigenaarschap van medewerkers, waardoor verantwoordelijkheden duidelijker worden afgebakend. Teamleiders werken aan bewustwording van de directe relatie tussen de beschikbare middelen en de werkdruk. Jaarkalender van de afdeling maakt deadlines duidelijk. In functioneringsgesprekken wordt expliciet aandacht besteed aan werkdruk. Introductie (oktober 2008) digitale nieuwsbrief voor alle medewerkers. Op grond van de Management Reviews van de Afdeling vo/bve en de Opleiding TiO en op grond van de gesprekken met vertegenwoordigers uit de opleiding TiO merkt het auditteam op, dat bij het onderwijzend personeel sprake is van een (te) grote werkdruk. Door de docenten wordt het werkdrukprobleem wel herkend, maar tegelijkertijd ook weer gerelativeerd. Men is gedreven en gemotiveerd met zijn vak bezig. In dit verband constateert het auditteam dat er sprake is van een opvallend laag ziekteverzuim. Gebleken is, dat als gevolg van de inzet voor het primaire proces de eigen professionalisering soms in het gedrang komt. Vooral voor het jongere personeel kan dat op termijn een fnuikende effect hebben. Het management van de Afdeling is op de hoogte van deze signalen en zal op korte termijn maatregelen nemen waaronder het aantrekken van nieuwe docenten waardoor de werkdruk meer gespreid wordt en er voor het zittend personeel de werkdruk afneemt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 45
Ten slotte Zelfs in een stabiele situatie -maar wanneer is daar in het onderwijs sprake van?- is de huidige formatie krap. Sterker nog: omdat de lerarenopleidingen zich in een massief verbetertraject bevinden, is de formatie te krap. Iets wat de Afdeling vo/bve overigens onderschrijft. Door de grote betrokkenheid en inzet van het docentencorps leidt dit niet tot personeelsproblemen of stagnatie in de verdere ontwikkeling van de opleidingen. Niettemin moet de formatie worden uitgebreid om de professionalisering van de opleidingen op alle fronten zeker te stellen. De Afdeling vo/bve heeft een aantal concrete, aantoonbare maatregelen genomen om haar formatie uit te breiden. Voorbeelden hiervan zijn de uitbreiding van de formatie van de opleidingen TiO en Consumptieve Techniek en het grotendeels wegwerken van de onderformatie bij Economie. Voorts zijn er concrete plannen voor het aannemen van een onderwijskundige voor de afdeling. II Opleiding TiO De opleiding TiO is met ongeveer 65 studenten binnen de Afdeling vo/bve een kleine opleiding. De Kern van de docenten bestaat, naast de opleidingsmanager (1,0 fte), momenteel uit twee personen met respectievelijk een aanstelling van 1,0 fte en 0,5 fte. Per 1 januari 2010 is een extra docent ingezet (uitbouwend tot een 0,6 fte-functie per 1 maart 2010). Tevens is in het tweede semester van het studiejaar 2009/2010 een extra docent (voor tenminste 0,5-0,6 fte) aan de Kern toegevoegd. Voor veel activiteiten worden gespecialiseerde (vak)docenten ingezet die ook òf bij andere opleidingen òf in het beroepenveld hun expertise uitoefenen. Daarnaast beschikt de opleiding over een technisch practicumassistent met een aanstelling van 0.6 fte. Het aantal fte’s voor Onderwijzend Personeel (OP) is op dit moment 2.2, wat een ds-ratio (docent/student ratio) oplevert van 1:30 Dit is in overeenstemming met wat gebruikelijk is binnen de Hogeschool van Amsterdam. De formatie van Techniek voldoet daarmee aan de norm. III Conclusie De opleiding TiO zet voldoende personeel in. Dankzij de in 2010 gerealiseerde uitbreiding zal er ook voldoende capaciteit beschikbaar zijn voor de innovatie in het kader van het Masterplan Technologie. Zie overigens de aanbeveling bij facet 3.1, onder Conclusie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 46
Facet 3.3. Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Beleid Het personeelsbeleid van de HvA is erop gericht om iedereen met voldoende kwalificaties een werkomgeving te bieden op hoog professioneel niveau, met ruime mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. Hierbij biedt de Afdeling vo/bve ruimte voor zelfverantwoordelijkheid, maar tegelijkertijd verwacht de opleiding van alle collega’s dat zij in persoonlijke ontwikkelplannen (POP’s) verantwoording afleggen over de bereikte resultaten en de kwaliteit van hun professionele ontwikkeling. Ook binnen de Afdeling vo/bve is dit het geval. Belangrijke functie-eisen zijn: binding met het werkveld; ervaring in het voortgezet en/of hoger onderwijs; een onderzoeksgerichte houding; omgevingsbewustzijn; leidinggevende en/of organisatorische capaciteiten. De afgelopen jaren is het personeelsbestand van de Afdeling verrijkt met een klein aantal jonge opleiders en heeft de Afdeling vo/bve veel aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van een professionele opleidingscultuur. Daarin zijn resultaatgerichtheid, projectmatig werken en interdisciplinair handelen belangrijke elementen. Scholing Systematische professionele ontwikkeling en de professionele cultuur binnen het docentcorps beoordeelt de Afdeling als een zwakte. Het wegvallen van expertise (vergrijzing) ziet zij als een bedreiging. De Scholingsplannen 2006-2007 en 2007-2008 bevatten een scala aan deskundigheidsbevorderende activiteiten / mogelijkheden. Voor groepen en voor individuele docenten rond thema’s als: supervisie, intervisie, assessment, begeleiding, werken met diversiteit, visieontwikkeling, onderzoek, ICT en het nieuwe leren. Ten slotte Het auditteam heeft geen twijfel over de vakinhoudelijke en didactische bekwaamheid van het docentencorps. De cv’s van de docenten zijn wat dat betreft duidelijk: alle docenten van de onderhavige opleiding hebben ervaring in het werkveld en hebben een 1e dan wel 2e graads bevoegdheid. II Opleiding TiO Zie onder I. En : De opleidingsmanager en drie docenten beschikken over een 1e graads bevoegdheid, vijf docenten beschikken over een 2e graads bevoegdheid. Alle docenten hebben meerdere jaren leservaring. Binnen de opleiding is voldoende expertise aanwezig om de vier pijlers van het afdelingscurriculum -het werkplekleren, het metawerk, de vakoverstijgende beroepsvoorbereiding en de vakonderdelen- in te vullen. Met betrekking tot de eerste drie pijlers organiseert de opleiding (indien noodzakelijk) voldoende achtervang uit de overige opleidingen van het Domein Onderwijs en Opvoeding. Ten aanzien van de vakonderdelen doet de opleiding, daar waar nodig, een beroep op de expertise uit de verwante techniekopleidingen, uit de beschikbare kennis en kunde in het Domein Techniek van de HvA of uit externe bronnen (gastdocenten).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 47
III Conclusie In termen van vak- en werkveldkennis & -ervaring en in termen van didactische bekwaamheid is de kwaliteit van het docenten voldoende. De in 2010 gerealiseerde formatie uitbreiding heeft er ook toe geleid, dat het academisch niveau van het docentencorps thans op aanvaardbaar niveau is. Dit zal een positief effect hebben op de onderzoekscomponent binnen de opleiding. maar zou ook aan het gehele docentencorps een impuls moeten geven daar waar het gaat om de verdere concretisering van de notie ‘technologische geletterdheid’ waarbij het gebruik van buitenlandse bronnen en ervaringen onontbeerlijk is.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 48
4.
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Huisvesting De Afdeling vo/bve is vanaf 1 januari 2007 grotendeels gehuisvest in toren A van een groot kantoorpand dat door de HvA wordt gehuurd. In deze toren zijn op de eerste twee verdiepingen voornamelijk onderwijsruimten ondergebracht. Op de verdiepingen drie tot en met zes zijn zowel onderwijsruimten als spreekkamers, medewerkerskamers en het onderwijsbureau van de afdeling ondergebracht. Na de oplevering van de HvA -Amstelcampus aan de Wibautstraat keren alle in het gebouw ondergebrachte opleidingen uit HvA Onderwijs en Opvoeding terug naar het centrum van de stad. Omdat het tijdelijke verblijf naar verwachting echter ten minste tot de kerstvakantie van 2010/2011 zal duren, is ernaar gestreefd het kantoorgebouw zo goed mogelijk de functie van een onderwijsgebouw te geven. De Afdeling vo/bve is daar, naar het oordeel van het auditteam, in geslaagd. De afdeling vo/bve deelt het gebouw met de afdeling Pabo en Pedagogiek (PP), met het Centrum voor Nascholing Amsterdam (CNA) en met de HvA-afdelingen Taal- en Schakelonderwijs Centrum (TSC) en Instroommanagement. KroonState is goed bereikbaar met het openbaar vervoer (trein, metro) en heeft een eigen parkeerkelder voor fietsen en auto’s. Materiële voorzieningen Alle onderwijsruimten van de Afdeling vo/bve zijn ingericht voor multimediaal onderwijs en voorzien van interne telefoonverbinding met de helpdesk t.b.v. ICT/AV-ondersteuning. Ook zijn er projectruimten voor kleine groepen. De inrichting van de vaklokalen is goed afgestemd op de behoefte van het onderwijs. Waar nuttig en mogelijk worden vaklokalen ook gebruikt door de afdeling Pabo/Pedagogiek. Deze vaklokalen zijn verspreid over de A-, B- en C- torens van het gebouw. Specifieke vaklokalen binnen de afdeling zijn: het dramalokaal, het technieklokaal, het wiskundelokaal, het natuur- en scheikundelab, het talenlab, het gezondheidszorg & welzijnpracticumlokaal, het biologie practicumlokaal, het aardrijkskundelokaal en diverse computerruimten waar gewerkt kan worden aan het digitale portfolio. Het auditteam is op grond van eigen waarneming van mening, dat de voorzieningen in voldoende mate toereikend zijn om het TiO programma te kunnen verzorgen. In de aparte lokalen is voldoende ruimte en materiaal aanwezig om specifieke vaardigheden te ontwikkelen. De docenten beschikken over kamers met afhankelijk van de grote van de aanstelling een eigen werkplek. Wanneer studenten speciale literatuurverzoeken hebben wordt het benodigde voor de student opgevraagd bij een andere opleiding of een andere bibliotheek. Werkplekken Alle studenten en medewerkers hebben een HvA-account voor toegang tot het netwerk en de webapplicaties van de HvA. Op het netwerk hebben studenten en medewerkers een eigen werkruimte (homedirectory) met een standaard opslagcapaciteit (50 MB voor studenten, 100 MB voor medewerkers). Het netwerk en de webapplicaties zijn met één inlog-id toegankelijk. Een eigen webapplicatie van Onderwijs en Opvoeding is het portfoliosysteem. Hiervoor moet een aparte inlog-id worden gebruikt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 49
Er zijn vijf computerlokalen voor trainingen in digitale vaardigheden (basisvaardigheden, portfolio), voor ICT-rijk onderwijs (bijv. digitaal natuurkunde practicum, digitaal talenpracticum, videobewerking, digitale toetsing) en voor zelfstudie. De lokalen zijn ingericht met in totaal 180 computers. In de mediatheek bevinden zich nog eens 42 studenten- PC’s voor zelfstudie. Studenten zijn tevreden (STM 2008) over de voorzieningen. Zij maken hierbij met name gebruik van ICT-voorzieningen. Het gebruik van de bibliotheek is beperkt. Deeltijders gebruiken de bibliotheek nauwelijks. Voor studenten zijn de voorzieningen op hun stageschool minstens zo belangrijk en deze voorzieningen verschillen duidelijk tussen de verschillende onderwijsinstellingen. II Opleiding TiO Zie onder Algemeen. En: Blijkens STM (2008) zijn TiO studenten tevreden over huisvesting en materiële voorzieningen. Een beeld dat tijdens de visitatie in de gesprekken met studenten werd bevestigd. III Conclusie De opleiding TiO beschikt over voldoende onderwijs- en studieruimtes. De ruimtelijke indeling stimuleert horizontaal (grensoverschrijdend) ‘verkeer’ tussen studenten van aanverwante opleidingen. De materiële faciliteiten (incl. ICT en technieklokaal) zijn, ook naar het oordeel van de studenten, voldoende.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 50
Facet 4.2. Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel: goed Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Studiebegeleiding Studiebegeleiding wordt vooral gerealiseerd binnen ‘Metawerk’, één van de vier pijlers van het curriculum van de tweedegraads lerarenopleidingen. Studiebegeleiding is hierdoor een integraal onderdeel van het onderwijsprogramma. Onder begeleiding van de metawerker/mentor leren studenten verbindingen te leggen tussen het werkplekleren, het vak, de didactiek van het vak en de algemene beroepsvoorbereiding. Individuele studiebegeleiding is een activiteit waarbinnen de persoonsgerichtheid van HvA Onderwijs en Opvoeding tot uitdrukking komt. Als onderdeel van de studieloopbaanbegeleiding is in het studiejaar 2007-2008 bij vier opleidingen (wiskunde, geschiedenis, Frans en Nederlands) een pilot gestart waarin groepjes eerstejaars studenten worden begeleid door tweedejaarsstudent mentoren. De evaluatie van dit experiment met ‘peer tutoring’ bood voldoende aanknopingspunten voor verlenging van de pilot voor de overige opleidingen binnen de Afdeling in het studiejaar 2008-2009. Studievoortgang wordt als vast onderdeel van de gesprekkencyclus gehanteerd binnen het reguliere metawerk. Als studenten problemen ervaren bij de studievoortgang zullen zij zich doorgaans het eerst wenden tot de mentor (zoals de studieloopbaanbegeleider en metawerker in de afdeling vo/bve wordt genoemd). Mentoren kunnen tweemaal per jaar een bijgewerkt overzicht krijgen van de studieresultaten van de student. Hiermee kunnen zij studenten vroegtijdig actief aanspreken op eventuele gebrekkige studievoortgang. Overigens is het overzicht van de studieresultaten op elk moment te raadplegen. Als tweedelijnsvoorziening functioneren de studentendecanen: zij informeren en adviseren studenten onder meer over het gebruik van genoemde regelingen, maar verwijzen ook door naar professionele hulpverleners als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Voor de opleidingen binnen HvA Onderwijs en Opvoeding zijn drie studentendecanen beschikbaar. De opleidingen hebben te maken met tegenvallende rendementen. Ter reductie van de grote uitval van studenten is er onder andere voor gekozen de studiebegeleiding te versterken. Daarnaast is een groot aantal andere acties ondernomen (onder andere in het kader van het SOS project: ‘Sturen op Studiesucces’) om het rendement te verhogen. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen in hoeverre al deze acties effect hebben gehad, maar de verwachting is dat dit een positief effect zal hebben op het rendement. Aangezien de intensivering van de studiebegeleiding slechts kort geleden is ingevoerd, is het effect hiervan nog niet zichtbaar in de rendementen. Informatievoorziening Het intranet, e-mail en BSCW (gedeelde ruimte op het net, die als digitaal kantoor dient) zijn de belangrijkste kanalen voor informatievoorziening aan studenten en voor de communicatie tussen studenten en docenten. De studiegids staat op het internet en via intranet zijn de e-mail adressen van studenten en docenten beschikbaar. Ook college- en tentamenroosters kunnen door studenten via het intranet geraadpleegd worden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 51
Alle opleidingen van de Afdeling vo/bve onderhouden naast deze algemene informatie bovendien een eigen webpagina binnen het intranet. Daarop worden studenten geïnformeerd over bijzondere cursussen, kunnen digitale hoorcolleges en powerpoint presentaties worden bekeken enz. Tot slot worden studenten via beeldschermen op iedere verdieping geïnformeerd over ziekte van docenten, e.d. Studenten kunnen via intranet inloggen op ‘boom-on-line’ voor een actueel overzicht van hun officieel geregistreerde studiepunten uit het studievolgsysteem Volg+. Studenten ontvangen viermaal per studiejaar een overzicht van deze officiële registratie en kunnen op basis hiervan problemen melden bij hun mentor of de desbetreffende docent. Daarnaast worden studenten binnen de reguliere ‘Metawerk’ bijeenkomsten in het kader van studieloopbaanbegeleiding voorgelicht over inhoudelijke keuzes die zij moeten maken met het oog op de stages, hun profilering vanaf jaar 3, de minor en het afstudeerproduct. In de propedeuse worden studenten via Metawerk geïnformeerd over het door UvA/HvA georganiseerd ‘heroriëntatietraject’, bedoeld voor studenten die besluiten vóór 1 februari te stoppen met de opleiding. Binnen het onderwijsbureau zijn secretariaat, stagebureau en resultatenadministratie (Volg+) ondergebracht. Medewerkers van het secretariaat behandelen en roosteren aanvragen voor bekwaamheidsproeven, delen supervisiegroepjes in en staan studenten te woord aan een dagelijks geopende balie. Het stagebureau is verantwoordelijk voor de werving en het beheer van stageplaatsen in opleidings- en samenwerkingsscholen. Ook zorgen zij voor informatievoorziening over mogelijke stages. Daartoe is een aparte webpagina op het intranet ingericht. De medewerkers van het stagebureau, studentenzaken en de resultatenadministratie zijn, conform de afspraken in de studiegids, bereikbaar voor studenten, docenten en scholen. Ten slotte De studiebegeleiding en de informatievoorziening zijn goed geregeld en worden zorgvuldig uitgevoerd. Dat laatste (de zorgvuldige uitvoering) verdient extra waardering, gelet op de beperkte formatie. Dit oordeel van het auditteam wordt door studenten gedeeld. Zo blijkt uit STM (2008). II Opleiding TiO Zie onder Algemeen. En: Blijkens STM (2008) zijn TiO studenten tevreden over de studiebegeleiding. Een beeld dat tijdens de visitatie in de gesprekken met studenten werd bevestigd. III Conclusie De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen. Deze doelstellingen houden verband met studievoortgangsbewaking en -bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties van de studenten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 52
5.
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Voor de Afdeling vo/bve is kwaliteitszorg de systematische wijze waarop kwaliteit wordt bepaald, beoordeeld en verbeterd. Kwaliteitszorg omvat alle activiteiten die erop gericht zijn om de afstand tussen de gewenste situatie en de bestaande situatie zo klein mogelijk te maken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogeheten PDCA-cyclus. In het Kwaliteitshandboek zijn de operationele instrumenten, procedures en afspraken op het gebied van kwaliteitszorg opgenomen. Instrumenten Student Tevredenheids Monitor (STM) Exit Tevredenheids Monitor (ETM) Medewerkers Tevredenheids Monitor (MTM) Alumni Tevredenheids Monitor (ATM) Werkgevers Tevredenheids Monitor (WTM) Module-evaluaties
Evaluatie Werkplekleren
Evaluatie bekwaamheidsproeven Evaluaties supervisie Evaluaties Afstudeerproducten Evaluaties minoren
Quick scan
Functioneringsgesprekken Beoordelingsgesprekken Overleg met studenten in opleidingscommissies
Afdelingsoverleg van afdelingsmanager met voorzitters opleidingscommissies
Programma, toetsing, beoordeling, docenten, studeerbaarheid, voorzieningen en kwaliteitszorg. Redenen voor uitval bij studiestakers. Doelstellingen, programma, organisatie en personeelsbeleid. Oordeel van afgestudeerden over verworven competenties. Oordeel van werkgevers over verworven competenties van afgestudeerden. Kwantitatief oordeel van studenten over inhoud en niveau module, kennis en rol van docenten, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Kwantitatief oordeel van studenten over praktische en inhoudelijke begeleiding, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Kwantitatief oordeel van studenten over niveau, organisatie en beoordeling. Kwantitatief oordeel van studenten over niveau en eigen inzet. Kwantitatief oordeel van studenten over begeleiding en beoordeling. Kwantitatief oordeel van studenten over inhoud en niveau, kennis en rol van docenten, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Alle modulen worden door middel van een quick scan geëvalueerd: inhoud, de docent, eigen inzet en bijdrage aan de eigen ontwikkeling. Functioneren medewerkers. Beoordeling medewerkers. Studenten en docenten beoordelen de kwaliteit van een vakdeel aan de hand van de module-evaluaties, quick scans en STM. Adviezen aan teamleiders over inhoud en organisatie van de opleiding. Studenten beoordelen kwaliteit van de vakoverstijgende onderdelen aan de hand van de van module-evaluaties, quick scans en STM. Adviezen aan programmaleiders over inhoud en organisatie van de vakoverstijgende curriculumonderdelen.
Jaarlijks Hele jaar door Tweejaarlijks Jaarlijks Tweejaarlijks Per semester
Jaarlijks
Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks
Per periode / semester Jaarlijks Jaarlijks 4 x per jaar
Minimaal 2 x per semester
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 53
Het groot aantal feedbackinstrumenten dat de Afdeling vo/bve inzet mist een zekere focus. Het lijkt alsof alles geëvalueerd wordt, zonder dat duidelijk is waar de prioriteiten liggen. Niettemin, zo bleek het auditteam tijdens de visitatie heeft de Afdeling vo/bve (en de Opleiding TiO) die wel vastgesteld: (i) uitbreiding formatie, (iii) volledige implementatie van de respectieve Kennisbases, (iii) kwaliteitsborging van toetsen en beoordelen, (iv) versterking van de onderzoekscomponent en (v) verhoging onderwijsrendement. Het auditteam is het met deze prioriteitstelling eens. II Opleiding TiO Zie onder Algemeen. III Conclusie Het gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is inzichtelijk gedocumenteerd. De implementatie van het systeem vindt ook binnen de opleiding TiO controleerbaar plaats via op HvA-niveau vastgelegde procedures en nader uitgewerkt op het Domein niveau. Iets wat in de periodieke managementrapportages zichtbaar wordt, op Domein- en op opleidingsniveau.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 54
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Inleiding Bij het opstellen van het R&A-plan 2008-2009 is een flinke stap voorwaarts gezet in het afstemmen van de planning- en controlcyclus op de tevredenheidsmetingen van het onderzoekshuis en met het zichtbaar maken van geplande verbeteracties. Een groot aantal van de doelen in het R&A-plan is geformuleerd naar aanleiding van de resultaten van de evaluaties. Aan deze doelen zijn meetpunten gekoppeld, gegevens over de huidige positie (waar mogelijk) en streefwaarden. De meetpunten zijn daar waar zinvol ook gekoppeld aan het onderzoeksinstrumentarium. De onderzoeksgegevens en de daaruit voortkomende verbeteracties hebben hiermee een zichtbare plek gekregen in de jaarplanning. Verbetermaatregelen Enkele voorbeelden van verbetermaatregelen en/of vervolgacties naar aanleiding van de evaluaties, staan hieronder kort aangeduid. Versterking structurele relatie met het veld op vakdidactisch gebied via vaknetwerken. Planning: start in voorjaar 2009. Verdere ontwikkeling pakket Leertaken in het Werkplekleren. Planning: studiejaar 20092010. Versterking afstemming van inhoud en werkvormen bij het ontwikkelen van domeinspecifieke minoren. Planning: voorjaar 2009. Ontwikkeling professioneel intake-assessment voor deeltijdstudenten. Planning: studiejaar 2009-2010. Aanpassing toetspraktijk van elke opleiding aan het toetsbeleid van de Afdeling vo/bve. Planning: in de loop van studiejaar 2008-2009. Onderzoek naar klachten van studenten over meeliften. Planning: voorjaar 2009. Professionalisering van de organisatie van bekwaamheidsproeven. Planning: studiejaar 2008-2009. Intensivering uitwisseling van personeel tussen de opleidingsscholen en de lerarenopleidingen met als doel synergetische uitwisseling van expertise. Planning: studiejaar 2009-2010. Scholing docenten op het terrein van (het begeleiden van) onderzoek. Planning: semester 2 2008-2009. Scholing alle docenten in verband met het in te voeren nieuwe digitaal portfoliosysteem. Planning: september en oktober 2009. Het nadrukkelijker betrekken van medewerkers van de opleidingen bij de analyse van de evaluatieuitkomsten, de ingezette verbetermaatregelen en de effecten van deze maatregelen door na elke semesterevaluatie de onderzoeksresultaten en de verbeterplannen op de agenda te plaatsen van het overleg van docententeams. Planning: tweede semester studiejaar 2009-2010. II Opleiding TiO Zie onder Algemeen. En: In de Management Review van de Opleiding TiO staat een groot aantal verbetermaatregelen en andere vervolgacties vermeld, deels als reactie op de uitkomsten van de in hoofdstuk 4 vermelde visitaties en van de onder 5.1. vermelde evaluaties, deels samenhangend met de ingrijpende heroriëntatie zoals vastgelegd in het Masterplan Technologie (en nader uitgewerkt in het ‘Project Herontwerp Technische Opleidingen’).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 55
In feite is het Masterplan het kader waarbinnen de vele verbetermaatregelen met elkaar in verband worden gebracht. Het gaat hier dan om bijvoorbeeld de volgende kernmaatregelen: implementatie nieuwe Kennisbasis Lerarenopleiding Techniek in de hoofdfase; instelling ‘Communities of Practice’ (COP’s) met vertegenwoordigers uit alle relevante sectoren van werkveld; actieve participatie in de verdere ontwikkeling van landelijke Kennisbank en landelijke Kennistoetsen; verdere ontwikkeling bekwaamheidseisen van studenten Techniek in het leergebied ‘Mens en Natuur’; herijking leerinhouden in het perspectief van ‘technologische geletterdheid’ en ‘ontwerpen’; versterking kwaliteitsborging toetsen & beoordelen door middel van verdere ontwikkeling van ‘toetsmatrijzen’, systematische kwaliteitscontrole van (alle vormen van) toetsen door de toetscommissie, inschakelen tweede beoordelaar bij afstudeerwerkstukken, onderzoek naar de mogelijkheid tot samen met andere lerarenopleidingen het opzetten van een boordelaars- pool, aanscherping beoordelingskaders; systematische coaching van docenten betrokken bij het beoordelen van afstudeerwerkstukken; substantiële uitbreiding van de formatie en opstellen van een scholingsplan, met het oog op het ‘Project Herontwerp technische Opleidingen’, leidend tot de invoering van de ‘nieuwe’ opleiding met ingang van september 2010; versterking van de onderzoekscomponent door middel van actieve betrokkenheid van het HvA Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding: (o.a.) methodologische scholing van docenten en studenten. III Conclusie Het auditteam heeft met opzet de belangrijkste verbeterplannen in dit rapport opgenomen. Twee zaken blijken daaruit: (i) De opleiding TiO heeft zicht op de ‘zwakke’ punten in haar performance, (ii) de evaluaties leiden zichtbaar tot een groot aantal verbeteracties. Reden om dit facet als ‘goed’ te kwalificeren. Echter, de doelstellingen van die verbeteracties zijn niet in alle gevallen gedefinieerd op een wijze die hen meetbaar maakt. Dit laatste is voor het auditteam reden zich te beperken tot een kwalificatie ‘voldoende’. Voor het overige is het auditteam zeer te spreken over het functioneren van het interne kwaliteitszorgsysteem.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 56
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Opleiding TiO Uit de bij facet vermelde evaluatie instrumenten blijkt, dat de Afdeling vo/bve medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld actief en systematisch betrekt bij de interne kwaliteitszorg. Ook de opleiding TiO past de onder 5.1. genoemde instrumenten toe: de quick scan per kwartaal, de module-evaluaties per semester, de jaarlijkse Studenten TevredenheidsMonitor (STM), de tweejaarlijkse Alumni TevredenheidsMonitor (ATM), de tweejaarlijkse Medewerkers TevredenheidsMonitor (MTM), de tweejaarlijkse Werkgevers TevredenheidsMonitor (WTM) en de Exit Tevredenheids Monitor (ETM). De basisagenda van de opleidingscommissie (studentvertegenwoordiging) wordt bepaald door de resultaten van bijvoorbeeld de module-evaluaties en de quickscans. De besprekingen in deze commissie leveren aanvullende kwalitatieve gegevens op ten behoeve van de jaarlijkse verbeteracties. Alle gegevens worden op het intranet gepubliceerd. II Conclusie De opleiding TiO betrekt alle (direct) belanghebbenden binnen en buiten de opleiding actief en systematisch bij haar evaluaties.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 57
6.
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande observaties en overwegingen. I Algemeen Toelating afstudeerfase De student wordt toegelaten tot de afstudeerfase wanneer hij bekwaamheidsproef 2 met goed gevolg heeft afgelegd en minstens 166 ec’s heeft behaald. Daarmee is gegarandeerd dat de student in ieder geval zowel de generieke als de vakspecifieke kennisbasis beheerst. Bekwaamheidsproef 2 wordt afgenomen in de vorm van een assessment door een assessor van de opleiding en een onafhankelijke veldassessor. Afronding opleiding De opleidingen toetsen de realisatie van beoogde eindkwalificaties in voltijd en deeltijd met een startbekwaamheidsassessment (bekwaamheidsproef 3). In dit assessment toont de student aan dat hij de competenties beheerst om als startbekwaam leraar op bachelorniveau te functioneren. Het assessment bestaat uit drie delen: (i) het afstudeerproduct / praktijkgericht onderzoek, (ii) het leerwerktraject LiO en (iii) het Eindportfolio. Er is wat betreft deze praktijk geen verschil tussen vol- en deeltijd. Afstudeerproduct (praktijkgericht onderzoek) Doel is dat de student aantoont zelfstandig complexe beroepssituaties te kunnen definiëren en analyseren op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit daarvan. Het afstudeerproduct is het eindresultaat van een onderzoek met doorgaans een externe opdrachtgever: school of schoolorganisatie, pedagogisch centrum, et cetera). Beoordeling: Bij de beoordeling van het afstudeerproduct zijn naast de externe opdrachtgever twee beoordelaars van de opleiding betrokken: de begeleider en een onafhankelijke docent. De student begint met een plan van aanpak. De student gaat over tot uitvoering nadat de beide beoordelaars zijn plan hebben goedgekeurd. Het eindproduct komt voor beoordeling in aanmerking wanneer voldaan is aan alle gestelde eisen, zoals beschreven in de reader “Afstudeerproduct”. Daarin is eveneens het beoordelingsprotocol opgenomen Leerwerktraject LiO Doel is studenten optimaal voor te bereiden op zelfstandig functioneren in de beroepspraktijk. De student moet laten zien, dat hij in staat is zelfstandig te functioneren over de volle breedte van het takenpakket van de beginnende leraar. In het leerwerktraject functioneert de student zelfstandig in de school en vindt begeleiding op afstand plaats. Belangrijk element van de begeleiding is het verplichte supervisietraject op de opleiding. Een daartoe gekwalificeerde supervisor begeleidt de student om op een hoger niveau te reflecteren ten einde te komen tot een goede integratie van alle facetten van het beroep van leraar. Beoordeling heeft betrekking op: Zelfstandig functioneren als beroepsbeoefenaar; Professioneel gedrag in complexe situaties; Toepassen van theorie in de evaluatie van het eigen onderwijs, bepaling van standpunten en verantwoording van het eigen handelen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 58
Eindportfolio In het eindportfolio verzamelt de student bewijsmateriaal waarmee hij aantoont op niveau 3 alle competenties te beheersen. Hij schrijft daartoe een zelfevaluatie, waarbij onder meer feedback op het leerwerktraject LiO (360º feedback), het supervisietraject en het afstudeerproduct als bewijsmateriaal dienen. In het eindportfolio heeft de student in een POP beschreven hoe hij zich als startbekwaam leraar verder wil ontwikkelen. Hij heeft zijn vakdidactisch dossier afgerond, waarin hij onder meer zijn visie op het leraarschap heeft beschreven. Beoordeling: de Dublin Descriptoren zijn het uitgangspunt. Dezelfde facetten als bij de beoordeling van het afstudeerproduct staan centraal en worden geïnterpreteerd in de context van het portfolio. Borging Ter bevordering van de intersubjectiviteit betrekt de Afdeling vo/bve het veld zoveel mogelijk bij de beoordeling van zijn studenten. Dat gebeurt op verschillende momenten. Hoewel de eindverantwoordelijkheid nadrukkelijk blijft liggen bij de opleiding, zijn de werkbegeleiders op de scholen medebeoordelaar van de leerwerktrajecten. Daarnaast speelt het veld een beoordelende rol bij de bekwaamheidsproeven 2 en 3. Voor borging van de kwaliteit en de intersubjectiviteit van de bekwaamheidsproeven organiseert de Afdeling assessorentrainingen waar zowel eigen docenten als docenten uit het onderwijs, die later als veldassessor gaan optreden, aan deelnemen. Voorts worden de portfolio’s en de afstudeerwerkstukken steekproefsgewijs gescreend door de Commissie Kwaliteitsbewaking Examens (een subcommissie van de examencommissie) en door de Commissie Onderzoek (lectoren en hoofddocenten). II Opleiding TiO Het auditteam heeft, voorafgaand aan de audit, alle eindwerkstukken (4) en alle onderzoekvoorstellen (3) uit 2009 beoordeeld. Wat betreft de vakinhoudelijke component zijn de eindwerkstukken voldoende. Ook de vakdidactische component is voldoende uitgewerkt en bruikbaar in reële beroepssituaties. De onderwerpkeuze is in de regel relevant voor het werkveld. In onderzoeksmethodologisch opzicht valt er echter nog wel een kwaliteitsslag te maken. Datzelfde geldt ook voor het gebruik van specifieke vakliteratuur, met name het gebruik van buitenlandse literatuur, is voor verbetering vatbaar. Als reactie hierop heeft de opleiding TiO de volgende acties in gang gezet: het actief betrekken van het HvA Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding, in casu het lectoraat, bij (i) het versterken van de onderzoeksleerlijn binnen het programma, zowel in conceptuele zin als in termen van vaardigheden en bij (ii) methodologische scholing van docenten; aanscherpen en aanvullen van de handleiding voor het afstudeerproduct met vakspecifieke en vakdidactische suggesties; de begeleiding van studenten bij het afstudeerwerkstuk zal niet langer in handen liggen van slechts één docent; de docenten bekwamen zich in het begeleiden van afstudeerders via collegiale consultatie en scholing; de stagescholen worden intensiever betrokken bij de planning van de afstudeerfase. III Conclusie Alle door het auditteam bestudeerde eindwerkstukken in ogenschouw nemend alsmede het door de opleiding TiO ingezette traject rond de onderzoeksopdracht dat in de documentatie helder beschreven is, komt het auditteam tot de conclusie dat er sprake is van een voldoende kwaliteit van de eindwerkstukken en van de onderzoeksvoorstellen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 59
Facet 6.2. Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel: voldoende Het oordeel van het auditteam is gebaseerd op onderstaande overwegingen. I Algemeen Streefcijfers Studiesucces Studiesucces Studiesucces Studiesucces
propedeuse na propedeuse na hoofdfase na 4 hoofdfase na 4
2 jaar (vt) 2 jaar (dt) jaar (vt) jaar (dt)
2010 50 procent 50 procent 55 procent 50 procent
2012 55 procent 55 procent 60 procent 55 procent
Gerealiseerd onderwijsrendement Uitval gemiddeld vanaf cohort 2002 (vt) Propedeuse na 1 jaar: ca 50 procent Propedeuse na 2 jaar: ca 65 procent Hoofdfase: ca 40 procent Uitval gemiddeld vanaf cohort 2002 (dt) Propedeuse na 1 jaar: ca 30 procent Propedeuse na 2 jaar: ca 45 procent Hoofdfase: ca 40 procent Opleidingsrendement gemiddeld vanaf cohort 2002 (vt): ca 40 procent gemiddeld vanaf cohort 2002 (dt): ca 45 procent De streefcijfers zijn naar het oordeel van het auditteam weinig ambitieus maar wel realistisch. II Opleiding TiO Propedeuserendement in % van het opleidingscohort cumulatief Opleidingscohort
sept.’02
sept.’03
sept.’04
sept.’05
sept.’06
Sep’07
Cohortomvang
17
27
36
11
16
14
Propedeuse na 1 jaar (in % cohort)
41,27%
14,8 %
44,4 %
00,0 %
12,5
28,6 %
Propedeuse na 2 jaar (in % cohort)
52,9%
37,0%
63,9
27,3 %
56,3
Opleidingsrendement in % van het opleidingscohort cumulatief Opleidingscohort
sept.’02
sept.’03
sept.’04
Cohortomvang
17
27
36
Diploma na 4 jaar (in % cohort)
52,9 %
59,3
52,8
Diploma na 5 jaar (in % cohort)
64,7 %
74,1
In het bovenstaand overzicht is geen onderscheid gemaakt tussen deeltijd en voltijd. De instroom van voltijd is zeer beperkt, gemiddeld 1 á 2 studenten per jaar. Studenten stoppen vooral met hun studie doordat in de loop van het jaar blijkt, dat de studie slecht te combineren valt met baan en/of privé-omstandigheden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 60
Een enkele student stopt omdat de studie niet voldoet aan de verwachtingen. Dit betreft vooral studenten die zich op het allerlaatste moment hebben aangemeld, vaak als de colleges al één of meerdere weken zijn begonnen, en die zich nog onvoldoende gerealiseerd hebben dat de studie tijd vraagt, niet alleen voor het volgen van de colleges, maar vooral ook voor de zelfstudie daarbuiten en de stages, die op een andere dag gelopen worden dan de collegedag. Het percentage deeltijdstudenten dat de propedeuse behaalt in één jaar schommelt sterk en is gemiddeld genomen vrij klein. Dit wordt veroorzaakt doordat deze studenten vaak wel de modulen gevolgd hebben, maar door werkdruk de module niet geheel hebben afgerond. Vaak blijven er in dat geval (deel)opdrachten liggen, die het jaar daarop worden afgerond. In een enkel geval wordt het niet behalen van de propedeuse veroorzaakt doordat cijfers niet tijdig zijn aangeleverd bij de volg+ administratie. Het percentage in cohort 2005 (na 1 jaar 0.0%) berust waarschijnlijk op een fout omdat wel degelijk studenten in cohort 2005 na 1 jaar hun propedeuse behaald hebben. Het propedeuserendement (na 2 jaar) komt gemiddeld bijna overeen met het streefcijfer van het DOO. III Conclusie De rendementscijfers van de opleiding TiO voldoen aan de streefcijfers. Verklarende factoren hiervoor zijn de mate van studeerbaarheid en de flexibiliteit van het rooster en het opleidingsprogramma. Met name het feit dat mbo-studenten d.m.v. vrijstellingen nogal eens tot de groep ‘versnellers’ horen, draagt bij aan de relatief gunstige rendementscijfers.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 61
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 62
6.
OORDEELSCHEMA Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de 2e graad – TiO voltijd en deeltijd
Onderwerp
/
Facet
Oordeel V3
1. Doelstellingen opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie hbo
G G G
2. Programma 2.1. Eisen hbo 2.2. Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
V V G V V V G V
3. Inzet van personeel 3.1. Eisen hbo 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding
V V
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie resultaten 5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrekken van medewerkers,studenten,alumni en beroepenveld
V V V
6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau 6.2. Onderwijsrendement
V V
Samenvattend oordeel
3
V
V
V
V
V
V
Extra aantekening: goed.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 63
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 64
BIJLAGE I
Visitatieprogramma 28 januari 2010
2e Graadslerarenopleiding Techniek in de Onderbouw – TiO Hogeschool van Amsterdam – HvA Tijd
Gesprekspartners
09.00 – 10.00 10.00 – 11.15
11.15 - 11.45 11.45 – 12.45
12.45 – 13.15 13.15 – 14.00
14.00 – 15.00 15.00 – 15.30
4
Managementteam - Marjan Freriks (voorzitter Domein Onderwijs en Opvoeding) - Gert Jan van Setten (manager Afdeling vo/bve) Opleidingsmanagers – OM - Antoine van Dongen (huidige OM TiO) - Rob Ruijken (voormalige OM TiO) Docenten - Chris de Jongh - Bas Luiten - John Macco (ABV) - Elja Algra (ABV) - Douwe van der Kooi (toetsen) - Wietske Miedema (onderzoek) - Jan Lindhout (werkplekleren)
Panel4
Onderwerp
Panel Panel
Voorbereiding en intern overleg Generiek Strategisch beleid, visie, missie Marktpositie/Instroom/ Toelating Innovatief vermogen Relatie beroepenveld Personeel/Scholing Resultaten / Onderwijsrendement Alumnibeleid Intern overleg en verificatie Opleidingsspecifiek Relatie beroepenveld Onderwijsontwikkeling Propedeuse Aansluiting instroom programma Vrijstellingen Inhoud / samenhang programma Toetsen en beoordelen Eindkwalificaties Praktijkcomponent Internationalisering Deskundigheidsbevordering Studie(loopbaan)begeleiding Kwaliteitszorg Onderzoek Afstuderen/ hbo- niveau
Panel Panel
Panel Studenten - Nicole Bonvie (dt prop) - Nick Haveman (dt hoofdfase) - Paul van Rijn (dt hoofdfase) - Lieve Witteveen (dt hoofdfase)
Terugkoppeling
Panel
Panel Panel
Intern overleg en verificatie Opleidingsspecifiek Studiebegeleiding, inclusief buitenschoolse component / stages Toetsen en beoordelen Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Aansluiting vooropleiding / toelating Afstuderen Deskundigheid docenten Informatievoorziening Intern overleg
drs. R.B. van der Herberg, voorzitter (Hobéon Certificering) M. van Os, vak- en werkvelddeskundige (Platform Bèta Techniek) D. Van der Spoel, werkvelddeskundige (Amarantis Onderwijsgroep Amsterdam) prof. dr. M.J. de Vries, vak- en werkvelddeskundige (TU Delft) J. Muys, studentlid (hs Windesheim – docentopleiding Techniek / Bouwkunde) drs. R.F. Stapert, secretaris (Hobéon Certificering)
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 65
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 66
BIJLAGE II
Curricula Vitae & onafhankelijkheidsverklaringen
Drs. R.B. van der Herberg Van der Herberg heeft ruime ervaring binnen onderwijsorganisaties op het terrein van bestuurlijke verzelfstandiging, fusieprocessen, convenanten en sponsorcontracten tussen vmbo en brancheorganisaties, personeelsbeleid en kwaliteitszorg. In het recente verleden was hij voorzitter van de stuurgroep Academische Opleidingsscholen, het Utrechtse Model. Als externe deskundige is hij betrokken bij audits (Platform Bèta Techniek) en visitatieprocessen in het speciaal voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs. Van der Herberg heeft reeds veel audits in het kader van accreditatie geleid. M.J.M. van Os Van Os is werkzaam als directeur van de werkmaatschappij Het Vakcollege in Amersfoort. De werkmaatschappij is eigenaar van de formule Het Vakcollege en ondersteunt de scholen die een vakcollege bezitten met trainingen, services, leermiddelen en bewaakt de kwaliteit. Tevens is Van Os ambtelijk secretaris van de Stichting Vrienden van Het Vakcollege en programmaleider AMBITIE en TechNet bij Platform Bèta Techniek. Hiervóór heeft Van Os onder andere gewerkt als senior adviseur bij APS in Utrecht en als manager bij het Sonsbeek College in Arnhem. Van Os heeft een achtergrond als docent natuur- en wiskunde. Prof. Dr. M.J. de Vries De Vries is afgestudeerd in de Natuurkunde aan de Vrije Universiteit op het onderwerp “Probleem oplossen in het Natuurkunde onderwijs”. In 1988 is hij gepromoveerd op het onderwerp “Technologie in het Natuurkunde onderwijs”. De Vries is als docent Natuurkunde en Wiskunde begonnen in het vo en heeft vervolgens als docent Natuurkunde, Wiskunde en Didactiek aan de Pedagogische Technische Hogeschool (PTH) in Eindhoven gewerkt. Na zijn promotie is de De Vries begonnen als hoofd van de afdeling Technologie Onderwijs aan de PTH en sinds 1990 is hij hoogleraar in de Filosofie en Methodologie in Technologie aan de TU Delft. D.J. van der Spoel Van der Spoel heeft 14 jaar ervaring als docent en decaan leao - mavo scholengemeenschap in Amsterdam - West . Hij was van 1998 tot 2005 lid van de Adviesraad Christelijk Pedagogisch Studiecentrum. Thans is hij lid van de commissie Buitenland van de VO-Raad en van de Commissie R&D van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Van der Spoel heeft voorts een grote bestuurlijke ervaring binnen het vo en mbo. Bijvoorbeeld: (1987- 1994) directeur lbo scholengemeenschap “Cor Kakes” in Zaandam; (1996- 2003) voorzitter van het confessioneel vmbo - overleg Noord-Holland; (2005- 2009) voorzitter Adviesgroep vmbo in Den Haag; (19942003) voorzitter centrale directie Pascal College in Zaandam, een brede scholengemeenschap (vmbo – gymnasium). Vanaf 2009 is hij opleider bij CBE consultancy en adviseur van het College van Bestuur Amarantis (vo en mbo) Onderwijsgroep Amsterdam. J. Muys Muys is student (4e jaar) docentopleiding Techniek / Bouwkunde – Hs Windesheim. Drs. R.F.H.M. Stapert Stapert heeft van 1992 tot 2001 in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid en gecoördineerd van EU Phare programma’s, gericht op (i) de innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en (ii) de introductie van het hoger beroepsonderwijs. Thans is hij werkzaam in het kader van accreditatieonderzoeken die Hobéon Certificering uitvoert. Ook opereert hij geregeld als interim kwaliteitsmanager bij meerdere hogescholen. Ten slotte is hij intensief betrokken bij de beoordeling van EVC -aanbieders.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 67
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 68
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 69
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 70
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 71
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 72
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 73
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 74
BIJLAGE III
Werkwijze, beoordelingsprocedure, beslisregels
1. Werkwijze 1.1. Bij de beoordeling van de opleiding TiO is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. 1.2. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de opleiding TiO geldt het volgende: de opleiding TiO heeft zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals die wettelijk zijn vastgelegd (wet BIO) na landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader in zijn beoordeling betrokken. 1.3. Ook heeft het auditteam voorafgaand aan en tijdens de audit de wijze waarop de opleiding TiO het Opleiden in de School heeft vormgegeven geanalyseerd en beoordeeld. Meer in het bijzonder heeft het auditteam concrete informatie bestudeerd waaruit blijkt op welke wijze de samenwerking tussen scholen en de opleiding vorm heeft gekregen en op welke wijze de opleiding de kwaliteit van het Opleiden in de School borgt. Hiermee volgt Hobéon Certificering de toezeggingen van de voorzitter van de NVAO aan de Staatssecretaris inzake de beoordeling van de kwaliteit van de lerarenopleiding (brief voorzitter NVAO aan de Staatssecretaris OCW, d.d. 22 november 2008, NVAO/20073488/FV). 2. Beoordelingsprocedure De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: 2.1. Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van de door de Hogeschool van Amsterdam, in casu de Afdeling vo/bve en de opleiding TiO, aangeleverde schriftelijke informatie. Kerndocumenten Management Review Afdeling vo/bve Management Review Opleiding TiO Onderliggende documentatie Zie Bijlage IV.
Op basis van de door Afdeling vo/bve en de opleiding TiO aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de opleiding. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie werd het management van de betreffende opleiding op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 75
2.2. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie5, uitgevoerd door een auditteam bestaande uit drie externe onafhankelijke deskundigen, een student van een verwante tweedegraads lerarenopleiding alsmede een voorzitter en een secretaris, beiden vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (domeinvoorzitter, afdelingsmanagement opleidingsmanagement, coördinatie, docenten, studenten en staf) heeft getoetst (i) of de opleiding TiO de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen heeft geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding overleg voert; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden.
5
Visitatie heeft op 28 januari 2010 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 76
3. Beslisregels Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B. Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is. C. Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn. Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E. Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;6 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
6
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (Programma) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde ‘criterium’ (240 ec’s) is evenwel geen criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een hbo bacheloropleiding a priori moet voldoen, wil zij in aanmerking komen voor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit personeel’ Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ of ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 77
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 78
BIJLAGE IV
Geraadpleegde documenten
Management Review Afdeling vo/be, 2009 Management Review Opleiding TiO, 2009 Visitatierapport Techniek in de Onderbouw, 2004 Besluit NVAO Toets Nieuwe Opleiding Techniek in de Onderbouw, 2004 Landelijke kennisbasis Techniek in de Onderbouw, 4 oktober 2009 Kennisbasis ICT, juni 2009 Rooster TiO 2009-2010 Studiegids Techniek in de Onderbouw 2009-2010 Studieprogramma deeltijd Techniek in de Onderbouw OER examenprogramma Techniek in de Onderbouw OER bijlage examenprogramma Techniek in de Onderbouw DT 2009 OER bijlage examenprogramma Techniek in de Onderbouw, VT 2009 Literatuurlijst 2009 Techniek in de Onderbouw Overzicht rol ICT / digitale didactiek in curriculum Techniek in de Onderbouw Leerdoelen per studieonderdeel Techniek in de Onderbouw Overzicht van contacturen Techniek in de Onderbouw Toetsoverzicht techniek 2009-2010 EVC-matrix vakcomponent Techniek in de Onderbouw Overzicht gehanteerde werkvormen Techniek in de Onderbouw Verslag Focus 2008 Concretisering kerndoelen Mens en Natuur Twee EVC-rapportages Notulen examencommissie 01-09-2009, 08-09-2009, 15-09-2009, 22-09-2009 Verslag Toetsplatform 29-01-2009, 06-04-2009, 18-06-2009 Actuele stand van zaken TiO Toetsen en beoordelen, januari 2010 Kort verslag AMT -tweedaagse vo/bve 6 & 7 oktober thema invoering kennisbasis Informatie over Intake Informatie over Kennisbasis Opdracht Onderzoek Rol examencommissie, cq toetscommissie Format beschrijving studiehandleiding Overzicht inbedding personeel in beroepspraktijk Techniek in de Onderbouw CV’s personeel (docenten, gastdocenten) Techniek in de Onderbouw Vlootschouw Techniek in de Onderbouw Teamontwikkelplan (TOP) Techniek in de Onderbouw Opdracht AMT stuurgroepen WPL en Metawerk, versie 16 november 2009 Resultaten STM 2008 Techniek in de Onderbouw Stroomschema actiepunten 2009 Informatie over VAR Uitkomsten evaluatie VAR 17 september 2009 TiO vragenlijst en brief werkveld Overzicht afstudeerproducten Techniek in de Onderbouw Activiteitenplan cie onderzoekslijn De domeinbrede onderzoekscommissie De onderzoekslijn 1e , 2e en 3e ronde feedback onderzoeksvoorstellen Professionele ontwikkeling in het curriculum Masterplan Technologie Visie op docentschap Technologie (versie 1) Technologie en Omgeving Uitgangspunten voor een nieuwe technisch educatieve opleiding, december 2009 Project Herontwerp technische Opleidingen, januari 2010
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad TiO – HvA, maart 2010 ⏐ 79