DEEL II: CEL ONDERZOEK 1. Databank en digitalisatie van het terreinwerk In het kader van de modernisering van de archeologie en de archeologische technieken besliste de Archeologische Dienst Waasland in 2012 om meer te investeren in de beschikbare technologieën. Dit resulteerde enerzijds in de aanzet tot het maken van een digitale onderzoeksdatabank en anderzijds tot de aanschaf van een tablet-PC voor de digitalisatie van het terreinwerk. 1.1 Databank In functie van het opmaken van de databankstructuur vond (en vindt) intensief overleg plaats tussen de cellen Onderzoek en Beheer en ontsluiting. Op basis van dit overleg werden volgende doeleinden opgesteld voor de databank: Het standaardiseren van de terreinadministratie. Het vereenvoudigen van de verwerking van projecten. Het digitaliseren van het analoge opgravingsarchief dat gedurende het lange bestaan van de Archeologische Dienst Waasland werd opgebouwd. Digitale informatie in verband met het depot opslaan en eenvoudig doorzoekbaar maken. Het bevraagbaar maken van de ingevoerde gegevens. Teneinde de terreinadministratie te standaardiseren werden de verschillende formulieren die tot op heden werden ingevuld op het terrein omgezet in digitale formulieren. Deze werden opgesteld conform de vereisten van de minimumnormen archeologisch onderzoek (november 2011). Door gebruik te maken van een tablet-PC zullen vele van deze lijsten grotendeels op het terrein ingevuld kunnen worden, wat zal zorgen voor een tijdswinst bij de verwerking van projecten. Naast een basisregistratie zal ook de mogelijkheid bestaan om verregaande beschrijvingen toe te voegen. Zo kunnen artefacten en stalen tot op het individuele niveau worden beschreven. Veelal zal hierbij een keuzemenu beschikbaar zijn, wat bijdraagt tot de uniformiteit van de gegevens.
Fig. 26. Voorbeeld van de stalenlijst uit de databank.
Op termijn zullen ook de gegevens van de oude projecten van de Archeologische Dienst Waasland in deze databank ingevoerd worden. Op deze manier zal de raadpleging en verwerking van de dossiers sneller en eenduidiger kunnen verlopen.
61
Aangezien de Archeologische Dienst Waasland ook een depotfunctie heeft, werd een extra luik toegevoegd aan de databank. Per site zullen de vondsten en stalen in verschillende dozen opgeslagen worden. Ook vondsten van archeologische bedrijven zullen in het depot geplaatst worden. Door middel van de databank zullen bepaalde stalen of artefacten snel teruggevonden kunnen worden. De uniformiteit van de ingevoerde gegevens van zowel oude als nieuwe sites zal de bevraagbaarheid en vergelijkbaarheid van de gegevens sterk bevorderen. Dit zal het in de toekomst mogelijk maken om ruimere overzichten te bekomen van archeologische gegevens. 1.2 Tablet-PC De aanschaf van een tablet-PC (iPad) zal op twee manieren een aanwinst betekenen voor de Archeologische Dienst Waasland. Enerzijds zal een deel van de terreinregistratie gedigitaliseerd worden. Door middel van een internetverbinding zal het mogelijk zijn om vanop het terrein rechtstreeks gegevens in te voeren in de databank. Aangezien op deze manier al een groot deel van de lijsten ingevuld zal worden, zal dit een tijdswinst betekenen bij de verwerking en rapportage van het terreinwerk. Door middel van verschillende “apps” zal de terreinregistratie verder gestroomlijnd worden. Zo werd overgegaan tot de aanschaf van het tekenprogramma iDraw, een programma dat ook door enkele andere archeologische instellingen gebruikt wordt.
Fig. 27. Voorbeeld van een profieltekening op de iPad.
62
Anderzijds zal het gebruik van mobiele applicaties op het terrein een beter inzicht geven in verschillende toepassingsmogelijkheden in het archeologische veldwerk. Vanwege het eigen gebruik van een iPad kan ook de wetenschappelijke begeleiding van archeologische projecten beter afgestemd worden op de moderne technologie die steeds meer gebruikt wordt door archeologische bedrijven die werken binnen het Waasland. TVN 2. Register van terreinwerkzaamheden 2.1 Inleiding Statutair heeft de ADW als opdracht de zorg voor het archeologisch patrimonium in het Waasland in het algemeen en de behandeling van het bedreigd archeologisch patrimonium in het bijzonder, en dit in de meest ruime betekenis. Bijgevolg is de ADW uitdrukkelijk de mening toegedaan dat het zelf uitvoeren van veldwerk een volwaardig onderdeel moet blijven van de taken van de dienst. Deze positieve keuze voor eigen veldwerk stelt de dienst bovendien in staat de door de jaren heen zorgvuldig opgebouwde personeelsbezetting en knowhow in de verzelfstandigde de cel Onderzoek te handhaven en verder uit te bouwen. Bovendien blijft de ADW door deze keuze sterk betrokken bij de nieuwe evoluties binnen het archeologisch terreinonderzoek, wat ook het beheer van het archeologisch erfgoed ten goede komt. In de afsprakennota 2012 werd de problematiek van de terreinwerking van de ADW uitvoerig aangekaart. Vervolgens werd als oplossing een grondige hervorming van de terreinwerking voorgesteld die ook haar weerklank zou vinden in de algemene werking van de ADW. Het is dit werkingsmodel dat de dienst voor haar terreinwerking in de toekomst wil blijven hanteren. De hervorming van de terreinwerking is gestoeld op het principe van een ‘gecontroleerde vermarkting’. Hierbij wordt de financiering van de terreinwerking losgekoppeld van de algemene financiering van de ADW. Bijgevolg moet de cel Onderzoek instaan voor haar eigen werkingsmiddelen. Deze vermarkting gebeurt op een gecontroleerde manier, om te voorkomen dat de werking (opnieuw) wordt gedicteerd door de noodgedwongen uitvoering van snel opeenvolgende projecten. Bij de ‘gecontroleerde vermarkting’ wordt enerzijds uitgegaan van een doordachte projectselectie, met voorrang voor de projecten van partnergemeenten, en anderzijds van de samenstelling van een beperkte vaste terreinequipe van goed op elkaar ingewerkte archeologen en geschoolde veldtechnici. Verder wordt er steeds gewerkt aan marktconforme prijzen. Er worden enkel projecten aangenomen indien ze volledig (inclusief de verwerking) kunnen ingepast worden in de jaarplanning van de ADW. Er wordt werk gemaakt van het standaardiseren van de terreinadministratie en de terugkoppeling ervan naar de verwerking, archivering en deponering in een digitale onderzoeksdatabank. Deze databank zal in de toekomst op maat van de ADW verder ontwikkeld worden. In functie van het opmaken van de databankstructuur vindt intensief intern en extern overleg plaats. Het werkingsjaar 2012 werd aanzien als een overgangsfase, waarbij lopende dossiers (uit het oude systeem) konden afgerond worden en het nieuwe werkingsmodel kon worden getest. Met uitzondering van 1 project (t.g.v. uitstel van de ruimtelijke ontwikkeling) konden in 2012 alle lopende dossiers afgerond worden. Aanvullend werden twee nieuwe vlakdekkende onderzoeken (Melsele-Schoolstraat en Melsele-Pauwstraat-Perzikenlaan) succesvol uitgevoerd, waarmee de start werd ingeluid van het nieuwe werkingsmodel. In alle onderzoeken werd minimaal voldaan van de bepalingen van de minimumnormen en de bijzondere voorwaarden. Door kwalitatief onderzoek te leveren, wil de ADW nogmaals zijn meerwaarde illustreren aan de partnergemeenten en hoopt de dienst tevens een voorbeeld te kunnen zijn voor de private archeologische bedrijven. Vanaf oktober 2012 tot en met februari 2013 wordt effectief tijd voorzien voor de verwerking en rapportage van de onderzoeksresultaten.
63
De personeelsbezetting van de terreinequipe wordt, zoals voorzien, beperkt tot 2 projectarcheologen bijgestaan door 1 juniorarcheoloog en 3 geschoolde veldtechnici. Voor wat betreft de nabehandeling van het vondstenmateriaal krijgt elk van de veldtechnici een welomschreven taak, respectievelijk: de eerstelijnsbehandeling, de grafische registratie en het opbergen in het depot. Het hoofd van de cel Onderzoek is verantwoordelijk voor de coördinatie, planning en overleg. Tijdens de overgangsfase van 2012 heeft hij het terreinonderzoek van een groot deel van de lopende dossiers afgerond. Na het rapporteren van deze onderzoeken en het op punt stellen van een efficiënte terreinwerking kan tijd worden vrijgemaakt om nog oudere dossiers systematisch bij te werken. Op drukke moment of tijdens de verlofperiode van één van de projectarcheologen helpen hij en andere archeologen van de dienst, zoals voorzien, actief mee op het terrein. Terugblikkend kan 2012 als een positieve start van het nieuwe werkingsmodel worden beschouwd. De cel Onderzoek blijkt voldoende financiële middelen te kunnen generen om een efficiënte werking mogelijk te maken. Natuurlijk is er hier en daar nog ruimte voor bijsturing en fijnstelling. Op het einde van het jaar werd daarom een intern evaluatiemoment ingepland. JVV 2.2 Archeologische opgravingen Kruibeke – Heirbaan (windturbine) Archeologische opgraving: 13-16 februari 2012 Dossiernummer: 2012/041 Locatie: Kruibeke, 1ste Afdeling, Sectie A, Perceel 11a. Op de locatie Kruibeke – Heirbaan plant KT Projects bvba de bouw van een windturbine met toegangsweg en aanpalend kraanplatform. Gezien het eerder beperkte oppervlak werd ervoor geopteerd om onmiddellijk over te gaan tot een archeologische opgraving. Deze locatie is belangrijk omwille van haar ligging tussen de archeologische zones Kruibeke-Hogen Akkerhoek/Kasteleinstraat (bronstijd tot middeleeuwen), Melsele-Schaarbeek (volle middeleeuwen), Melsele-Schaarbeekstraat (late middeleeuwen), Melsele-Den Es (Gallo-Romeins) en Melsele-Biestraat (Gallo-Romeins en middeleeuwen). Alle zijn gesitueerd in het stroomgebied van de Zwaluwbeek dat kan beschouwd worden als een gebied met een grote archeologische waarde. De projectzone bevindt zich op de overgang tussen een droge zandige bodem in het zuiden en een matig droge lemige zandbodem in het noorden. Beide worden gekenmerkt door een dikke antropogene humus A-horizont. Het huidige tracé van de Zwaluwbeek is net ten noorden van de onderzoekszone gelegen. Het natuurlijk meanderende tracé lijkt hier gecorrigeerd te zijn in functie van een efficiëntere perceelsindeling. Het terrein heeft doorheen de tijd een opmerkelijke herprofilering ondergaan. De dikke antropogene humus A-horizont, waarvan sprake op de bodemkaart, kan over de gehele onderzoekszone gevolgd worden. Dichter bij het tracé van de Zwaluwbeek neemt de dikte van het afdekkingspakket toe. Dit lijkt er op te wijzen dat men de natuurlijke helling van de vallei van de Zwaluwbeek heeft genivelleerd in functie van het oplossen van de erosieproblematiek en het meer rendabel maken van het landbouwperceel. Het nivelleren gebeurde in twee fases. Door het ontbreken van dateringsgegevens is deze landschappelijke ingreep moeilijk in de tijd te situeren. Gezien het ontbreken van noemenswaardige uitlogingsverschijnselen wordt gedacht aan een datering die ten vroegste teruggaat tot de late middeleeuwen. Een relatie met het ontstaan van de bolle akkers in de 15 de en 16de eeuw kan enkel verondersteld worden. Hoewel aanvankelijk in de lager gelegen zone een heel aantal mogelijk relevante sporen aangeduid werden, bleek geen van deze sporen van antropogene oorsprong te zijn. JVV
64
Fig. 28. Kruibeke-Heirbaan: overzichtsplan van de opgraving.
65
Fig. 29. Kruibeke-Heirbaan: zicht op een deel van het opgravingsvlak met archeologische sporen.
Fig. 30. Kruibeke-Heirbaan: beeld op het bodemprofiel.
66
Melsele - Schoolstraat Archeologische opgraving: 1 maart 2012 – 23 april 2012 Dossiernummer: 2012/065 Locatie: Beveren (Melsele), Afdeling 9, Sectie C, nr. 150H (partim) Naar aanleiding van de voorziene inplanting van een woonzone tussen de Berghoekwegel en de Schoolstraat te Melsele (gemeente Beveren-Waas) voerde de Archeologische Dienst Waasland (ADW) tussen 1 maart en 23 april 2012 een vlakdekkende opgraving uit op de zuidelijke helft van het perceel 150H (Kadaster, Afdeling 9, Sectie C) waarop bij het voorafgaand proefsleuvenonderzoek sporenconcentraties waren vastgesteld. De totale oppervlakte van het onderzoeksterrein bedroeg ca. 0,6 ha. Uit de steentijd werden een achttal lithische artefacten, hoofdzakelijk ongeretoucheerde klingen, aangetroffen. Het merendeel van de artefacten werd gerecupereerd uit secundaire contexten van jongere datum. Wellicht getuigen de schaarse artefacten eerder van passage dan van een (tijdelijke) occupatie van het terrein. Bij het vlakdekkende onderzoek werd een fragmentair bewaarde structuur aangetroffen die mag geïdentificeerd worden als een Haps-plattegrond en dus wellicht in de late ijzertijd te dateren is. Het gebouw bevond zich aan de rand van een relatief ruim erf dat zich in westelijke en noordelijke richting uitstrekte. Wellicht bevindt een groot deel van het erf zich nog onder de belendende percelen ten oosten van het onderzoeksterrein. Het erf werd in het noorden schijnbaar begrensd door een reeks vier- of zespostenspijkers die ruwweg de oriëntatie van het woonstalhuis aanhielden en er dus naar alle waarschijnlijkheid aan mogen gerelateerd worden. De ruimte tussen spijkers en woonstalhuis was opgevuld met een groot aantal paalkuilen. Her en der konden daarin structuren worden herkend, zoals een schijnbaar geïsoleerde lijn van vier opeenvolgende paalkuilen, al blijft hun functie onduidelijk. Het vondstenmateriaal is erg beperkt. Niettemin lijken de weinige typo-diagnostische exemplaren de vooropgestelde datering van het woonstalhuis te bevestigen. Uit de Gallo-Romeinse periode dateren twee brandrestengraven Ondanks hun ondiepe bewaring bleef hun houtskoolpakket grotendeels intact. Uit de vulling werden diverse verbrande, doch archeologisch complete vaatwerkstukken gerecupereerd, waaronder een terra sigillata-bord met stempel en een kruikamfoor. De graven konden niet direct worden gelinkt aan structuren binnen het onderzoeksvlak. Mogelijk maken ze deel uit van een nederzetting die ten oosten van het onderzoeksterrein moet worden gezocht. Uit middeleeuwse of postmiddeleeuwse periode dateren twee perceelsgrachten die over het onderzoeksvlak heen te volgen waren. Ze mogen wellicht in de late middeleeuwen of de postmiddeleeuwen worden gedateerd. De jongere gracht kan chronologisch met zekerheid in de postmiddeleeuwen of pre-moderne tijd worden gesitueerd. BL
67
Fig.31. Melsele-Schoolstraat: overzichtsplan van de opgraving.
68
Fig. 32. Zicht op het opgravingsvlak vanuit het noorden, met op de achtergrond de parochiekerk van Melsele. Centraal op de foto zijn de twee (post)middeleeuwse grachten herkenbaar.
Fig. 33. Zicht op een van de brandrestengraven in gecoupeerde toestand.
69
Fig. 34. Overzichtsfoto van zespostenspijker (structuur 15).
Melsele – Pauwstraat/Perzikenlaan Archeologische opgraving: 22 mei 2012 – 1 oktober 2012 Dossiernummer: 2012/199 Locatie: Beveren (Melsele), Afdeling 9, Sectie E, nr. 8B (partim), 12M (partim), 15 (partim), 32/02 (partim), 32X, 32B Naar aanleiding van de voorziene inplanting van een woonzone voerde de Archeologische Dienst Waasland (ADW) van mei t.e.m. september 2012 een vlakdekkende opgraving uit tussen de Pauwstraat en de Perzikenlaan te Melsele (gemeente Beveren-Waas). Het onderzoeksterrein situeert zich langsheen de Molenbeek. De vindplaats bevestigt eerdere onderzoek waaruit bleek dat dergelijke oevercontexten in het verleden vaak geprefereerde occupatieplaatsen waren. Bovendien moet dit deel van Melsele met zijn lemiger en dus vruchtbaarder bodem voor de vroegere landbouwers interessanter geweest zijn dan de omliggende zandgronden in de ruimere omgeving. De oudste nederzettingssporen dateren uit de ijzertijd. Een gedeeltelijk bewaard drieschepig woonstalhuis langsheen de Perzikenlaan is op basis van zijn grondplan wellicht in de vroege ijzertijd (ca. 800-475 v.Chr.) te dateren. Een waterput in de omgeving mag op basis van het vondstenmateriaal uit zijn vulling dan weer eerder in de late ijzertijd (ca. 475-57 v.Chr.) worden gedateerd. Een aantal bijzondere vondsten uit de waterput, waaronder een intact bewaarde bronzen spiraalfibula in La Tènetraditie, kunnen mogelijk als deposities i.v.m. een opgaveritueel geïnterpreteerd worden. De grootste concentratie aan sporen uit de ijzertijd werd echter in de nabijheid van de Molenbeek aangetroffen. Diverse clusters van paal- en uitbraakkuilen wijzen op een langere occupatie van het terrein, wellicht reeds vanaf de late bronstijd/vroege ijzertijd. In de clusters kon tijdens het veldwerk 70
tenminste één drieschepige gebouwplattegrond worden herkend, dewelke chronologisch naar de vroege ijzertijd lijkt te verwijzen. Een enigszins geïsoleerd gebouw werd geïdentificeerd als zijnde van het zgn. type Haps. Dergelijke types worden in het gebied ten zuiden van de Maas in de eerste helft van de late ijzertijd (ca. 475-250 v.Chr.) gedateerd. Diverse vier- en zespostenspiekers, met voorlopig onzekere datering, vervolledigen het beeld. In een lagergelegen zone langsheen de Molenbeek werd een pakket van alluviale sedimenten vastgesteld, deels afgedekt door een organisch pakket dat relatief rijk was aan aardewerk en slachtafval. Een eerste, voorlopige analyse van het vormenspectrum stelt een datering in de eerste helft van de late ijzertijd voorop. Op die manier wordt een relatie met het nabijgelegen Haps-gebouw gesuggereerd. Onder de sedimenten werden, naast twee met inspoelingsmateriaal opgevulde kuilen van onzekere oorsprong, twee vlechtwerkwaterputten aangetroffen. Eén waterput was opgetrokken uit geprefabriceerde manden. Bij de andere put bleek het vlechtwerk van op de bodem van de beschoeide aanlegtrechter te zijn opgebouwd. De lange, parallelle grachten die over het volledige terrein heen lopen, mogen op basis van het gerecupereerde vondstenmateriaal in de Gallo-Romeinse periode gesitueerd worden. Daarnaast zijn vier brandrestengraven de enige sporen die verder met zekerheid tot dezelfde periode mogen worden gerekend. Uit de volle middeleeuwen dateert ondermeer een omgreppeld erf met drieschepig gebouw en waterput. Op basis van het aardewerk wordt het voorlopig in de 13de of vroege 14de eeuw gedateerd. Nabij de Molenbeek werden bovendien drie kort bij elkaar gelegen waterputten/waterkuilen gevonden. Het aardewerk uit hun vulling refereert opnieuw naar de volle middeleeuwen. Verdere middeleeuwse bewoningssporen werden in deze zone echter niet meer aangetroffen. BL
Fig. 35. Vlechtwerkwaterput binnen beschoeide aanlegtrechter (structuur 1000).
71