Elektrotechniek
December 2004
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Leidseveer 35 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: +31 (0) 30 236 3800 Fax: +31 (0) 30 236 3805 E-mail:
[email protected] Internet: www.qanu.nl
© 2004 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. Onder auspiciën van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) zijn tot 2004 onderwijsvisitaties en onderzoeksbeoordelingen bij de universiteiten gestart. In 2004 zijn de activiteiten van de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU overgenomen door de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU). 2
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Inhoud I
De onderwijsvisitatie Elektrotechniek
I.1 I.2 I.3 I.4 I.5 I.6
Inleiding De betrokken opleidingen Samenstelling en taak van de commissie Werkwijze van de commissie Korte terugblik op de visitatie Algemene conclusies
5
5 5 5 6 7 8
II
Het referentiekader
11
III
Algemene bevindingen
17
IV
III.1 III.2 III.3 III.4 III.5 III.6 III.7 III.8 III.9 III.10
Ontwikkelingen in het vakgebied Ontwikkelingen in het vwo Zij-instroom uit het hbo Didactische werkvormen Verplichte stages Afgestudeerden Relatie met het beroepenveld Verplichte vakken in de aio-opleiding Internationale vergelijking Nederlandse opleidingen Elektrotechniek Uitdagingen van de bachelor-masterstructuur aan de opleidingen Elektrotechniek
De opleidingen Elektrotechniek in vergelijkend opzicht
IV.0 IV.1 IV.2 IV.3 IV.4 IV.5 IV.6 IV.7 IV.8 IV.9 IV.10 IV.11 IV.12 IV.13 IV.14 IV.15 IV.16
Vooraf Missie, doelstellingen en eindtermen Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie Kwaliteit van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten De interne kwaliteitszorg De zelfstudie Sterke en zwakke punten van de opleidingen Elektrotechniek De opleidingen Elektrotechniek in cijfers
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
17 18 20 21 22 23 24 25 26 27
29
29 29 31 34 35 36 37 39 40 41 42 42 43 43 43 44 44
3
V
De afzonderlijke opleidingsrapporten
45
V.1 V.2 V.3
De opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Delft 47 De opleiding Elektrotechniek aan de Universiteit Twente 65 De opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven 83
BIJLAGEN
101
Bijlage 1: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Elektrotechniek Bijlage 2: Standaardprogramma visitatiecommissie Elektrotechniek Bijlage 3: Checklist voor de onderwijsvisitatie Elektrotechniek 2003/2004 Bijlage 4: De rendementen van de opleidingen Elektrotechniek Bijlage 5: Overzicht scores opleidingen Elektrotechniek per kwaliteitsaspect
103 107 109 115 117
4
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
I I.1
De onderwijsvisitatie Elektrotechniek Inleiding
In het kader van het stelsel dat de Nederlandse universiteiten hebben ontwikkeld voor de externe kwaliteitszorg van hun onderwijs heeft de visitatiecommissie Elektrotechniek in de loop van de periode maart t/m april 2004 een bezoek gebracht aan de drie opleidingen die tot haar aandachtsgebied zijn gerekend (zie par. I.2). Zij heeft haar bevindingen vastgelegd in de in hoofdstuk V opgenomen opleidingsrapporten (in volgorde van de visitatiebezoeken) en in de hoofdstukken III en IV. De opleidingsrapporten richten zich op de beoordeling van de verschillende kwaliteitsaspecten van de afzonderlijke opleidingen en hebben mede tot doel een handreiking te zijn bij kwaliteitsverbetering en het oplossen van problemen. Hoofdstuk IV heeft als doel de buitenwereld inzicht te geven in de kwaliteit van en de verschillen tussen de opleidingen; daartoe worden de opleidingen naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken. In hoofdstuk III gaat de commissie in op een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen, maar waarvan de bespreking minder goed past in hoofdstuk IV. Hoofdstuk II bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader.
I.2
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Technische Universiteit Delft (18 t/m 19 maart 2004): de opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente (31 maart t/m 1 april 2004): de opleiding Elektrotechniek Technische Universiteit Eindhoven (6 t/m 7 april 2004): de opleiding Elektrotechniek
I.3
Samenstelling en taak van de commissie
De visitatiecommissie Elektrotechniek bestond uit de volgende personen: hoogleraar Werktuigbouwkunde KU Leuven, België (voorzitter) Prof.dr.ir. R.W. De Doncker hoogleraar aan de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen Duitsland, Faculteit Elektrotechniek en Informatietechnologie, en directeur van het Instituut voor Vermogenselektronica en Elektrische Aandrijvingen Prof.dr. P.A. Kirschner hoogleraar Onderwijstechnologie aan het Onderwijstechnologisch Expertisecentrum, Open Universiteit Nederland, Heerlen Prof.dr.ir. J. De Schutter
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
5
Prof.dr. W.B. Kleijn Dr.ir. M.J.M. Pelgrom Dhr. A.L.J. Spek *) Dhr. J. Stolte *)
hoogleraar Elektrotechniek/Speech Processing aan het KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm, Zweden wetenschappelijk onderzoeker aan het Philips Natuurkundig Laboratorium te Eindhoven, tevens consulting professor Dept. of Electrical Engineering Stanford University, USA student Elektrotechniek TU Delft student Elektrotechniek TU Eindhoven
*) Betrokkenen hebben conform het visitatieprotocol niet deelgenomen aan de visitatie van hun eigen opleiding.
Tot secretaris van de commissie werd benoemd: drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU. Als bijlage 1 zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 10 december 2003 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden.
I.4
Werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 12 januari 2004. Bij die gelegenheid werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • de te volgen werkwijze; • de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; • het vice-voorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof.dr. P. Kirschner); • de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; • de aanpak van de internationale vergelijking; • de verdeling van twaalf afstudeerscripties per opleiding; • vaststelling en aanpassing van de vanuit de VSNU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage 3). Zo heeft de commissie een drietal in het VSNU-protocol onderscheiden kwaliteitsaspecten opgesplitst, omdat daarbij naar haar oordeel in drie gevallen telkens twee van elkaar te onderscheiden zaken abusievelijk onder één noemer waren gebracht: het betreft de aspecten ‘Effectiviteit van de organisatie en kwaliteit van de staf ’, ‘Internationalisering en externe contacten’, en ‘Interne kwaliteitszorg en zelfstudie’. (Zie de aangepaste checklist in Bijlage 3.) Daarnaast werden tijdens de eerste bijeenkomst de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per zelfstudie specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. Op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering tevens de concepttekst vastgesteld van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader. Vervolgens heeft de commissie deze aangeboden aan de betrokken opleidingen, waarbij hun de gelegenheid werd geboden om binnen een termijn van twee weken op het concept te reageren. Daarop zijn van de kant van de opleidingen louter instemmende reacties ontvangen. Voor de goede orde is de opleidingen vervolgens meegedeeld dat de eerder toegezonden concepttekst kon worden beschouwd als zijnde het definitieve referentiekader voor deze visitatie.
6
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Elk bezoek, dat twee dagen duurde en in feite een verkort programma vormde ten opzichte van het programma zoals beschreven in het protocol, werd aan het begin van de eerste dag voorafgegaan door een voorbespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerverslagen. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente afstudeerverslagen had de commissie er ruim vóór het bezoek in totaal twaalf per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Tijdens de eerste vergadering van de commissie werden deze afstudeerverslagen onder de leden verdeeld ter bestudering. Aan het eind van de ochtend begon het visitatiebezoek aan de universiteit waar de commissie op dat moment te gast was. Vanaf dat moment werden gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, de leden van de opleidingscommissie, verschillende groepen studenten (waarbij het aan deze groep zelf was overgelaten wie namens hen met de commissie zou spreken), leden van de wetenschappelijke staf, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, aio’s, afgestudeerden en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Bij de bezoeken was aanvullend materiaal beschikbaar (gebruikte onderwijsliteratuur, een representatieve selectie van tentamenopgaven, verschillende afstudeerverslagen met daarbij aangegeven de waardering, beleidsnota’s, evaluatieverslagen, verslagen van de vergaderingen van de opleidingscommissies, etc.). Zonodig werd ter plaatse nog informatie opgevraagd. Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Daarvan is bij twee van de drie bezoeken gebruikgemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie een korte rondleiding gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de eerdergenoemde ‘checklist’. Besloten werd om deze lijst collectief in te vullen, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten. De mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag kwam tot stand op grond van een bespreking in commissieverband van de specifieke punten die de commissie bij de gevisiteerde opleiding waren opgevallen. De concept-opleidingsrapporten zijn in commissieverband vastgesteld en voor commentaar aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen. Vervolgens heeft de commissie de ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve opleidingsrapporten. De commissie heeft de opleidingen voorafgaand aan de bezoeken met nadruk verzocht om aanvullende informatie op de geleverde zelfstudie te verstrekken waar dat nodig was. Tijdens de visitatiebezoeken heeft de commissie ook in oriënterende zin gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de opleidingen over aspecten van de additionele beoordeling t.b.v. de vervroegde accrediteringsaanvraag. De aanvullende informatie die de opleidingen daarvoor hebben ingediend, werd in de meeste gevallen echter pas na afloop van het visitatiebezoek ontvangen en bestudeerd. In haar slotvergaderingen van 7 juni en 31 augustus 2004 heeft de commissie niet alleen haar conclusies t.a.v. de visitatie van de ongedeelde opleidingen vastgesteld, maar heeft zij ook al in oriënterende zin gesproken over het ontvangen materiaal voor de additionele beoordeling.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
7
I.5
Korte terugblik op de visitatie
Terugblikkend op het visitatieproces stellen de leden van de visitatiecommissie Elektrotechniek vast dat zij het visitatieproces zoals uitgevoerd aan de hand van het VSNU-protocol als adequaat hebben ervaren. Belangrijke voorwaarde is wel dat de deelnemende opleidingen hun materiaal ook conform dit protocol aanleveren. In het geval dat dat onvoldoende gebeurt, is onevenredig hoge inspanning van een visitatiecommissie nodig om de opleiding conform het afgesproken kader te beoordelen. De commissie doet overigens de suggestie dat het visitatiemateriaal in principe alleen langs elektronische weg wordt aangeleverd en wordt geplaatst op een (besloten) website, waartoe alleen de commissieleden en de betrokken opleidingen toegang hebben. De commissie beseft in ieder geval dat de opleidingen veel tijd, energie en middelen in het visitatiebezoek hebben gestoken, en zegt vanaf deze plaats allen dank toe die hieraan een bijdrage hebben geleverd. Zij is er zelf van overtuigd dat het periodiek peilen van de kwaliteit van de opleidingen van wezenlijk belang is voor zowel de afzonderlijke opleidingen als de discipline als geheel, ook al komt het moment nog zo ongelegen. Zij spreekt de hoop uit dat de opleidingen en het vakgebied Elektrotechniek hun voordeel kunnen doen met dit rapport en de conclusies en aanbevelingen die daaruit voortvloeien.
I.6
Algemene conclusies
De commissie heeft de belangrijkste bevindingen van haar visitatie samengevat en neergelegd in deze paragraaf. a. Nederland beschikt over drie gelijkwaardige en goede opleidingen Elektrotechniek. Ze hebben elk hun eigen karakter en concrete uitwerking qua inhoud, doch deze is steeds een vertaling van doelstellingen en eindtermen die goed aansluiten bij de internationale standaarden (bv. ABET). Qua niveau kunnen de Nederlandse elektrotechniekopleidingen de vergelijking met de opleidingen van zusteruniversiteiten in landen als België, Duitsland en Zweden goed doorstaan. Er is een intensieve interactie tussen het onderwijs aan de Nederlandse universitaire opleidingen Elektrotechniek en het wetenschappelijk onderzoek dat door de staf wordt verricht. b. Elektrotechniek en technische studies in het algemeen liggen niet goed in de markt bij de jongeren, net zo min overigens als het daarvoor vereiste vwo-profiel Natuur en Techniek. De terugloop van de instroom van studenten (en daarmee van de uitstroom van afgestudeerden) vormt enerzijds een ernstige bedreiging voor de opleidingen zelf: de instroom is gedaald van circa 900 eerstejaars studenten in 1987 tot circa 330 nu. Anderzijds zullen ook de elektrotechnische industrie en de Nederlandse economie de nadelige gevolgen ervaren van de tekorten op dit terrein. c. De terugloop van de studentenaantallen staat in schril contrast met de vraag naar elektrotechnici op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt voor elektrotechnisch ingenieurs is uitstekend: afgestudeerden van deze opleiding komen heel gemakkelijk aan goede banen. d. De opleidingen voeren een actief en steeds succesvoller beleid om buitenlandse (voornamelijk Aziatische) masterstudenten aan te trekken als compensatie van en als aanvulling op de teruglopende instroom van Nederlandse studenten. e. Het beleid om meer vrouwen voor een studie Elektrotechniek te interesseren heeft geen resultaat opgeleverd. Nederland raakt in dit opzicht steeds verder achterop bij andere Westerse landen. 8
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
f.
g. h.
i.
j.
k.
l.
m.
De opleidingen hebben laat gereageerd op de veranderende instroom vanuit het vwo, waardoor er problemen ontstonden met de aansluiting in het eerste jaar. Zonder aanvullende scholing is het huidige niveau van het wis- en natuurkundeonderwijs op de middelbare scholen momenteel onvoldoende om nominaal het eerste jaar van de opleiding Elektrotechniek af te ronden. Inmiddels is het onderwerp nu wel een zeer belangrijk aandachtspunt van de opleidingen geworden. In de opleidingen bestaat in toenemende mate aandacht voor het ontwikkelen van professionele vaardigheden. Er moet echter voor gewaakt worden dat dit niet ten koste gaat van de academische vaardigheden. Studenten geven aan gemiddeld ongeveer dertig uur per week aan hun studie te besteden. De commissie beschouwt deze inzet als onvoldoende: de studie duurt daardoor te lang en studenten lopen daarmee het risico dat zij de aansluiting met de actuele beroepspraktijk missen. Het gaat hierbij per slot van rekening om een vakgebied waarin nieuwe ontwikkelingen zich zeer snel voltrekken. De onderwijsinstellingen faciliteren, niet altijd even selectief, verschillende vormen van extracurriculaire activiteiten met compensatie van beurzen en studieverlof. Ofschoon de commissie de grote waarde van een bredere blik op de samenleving volledig onderschrijft, dienen de opleidingen met deze houding niet het belang van een efficiënte en gerichte academische vorming. Zij is van mening dat de opleidingen de studenten meer zouden moeten motiveren om hun studie af te ronden in de tijd die daarvoor staat. De steun van de industrie voor het masteronderwijs in de vorm van stages en afstudeerprojecten verdient verdere aanmoediging, zodat elke afgestudeerde masterstudent ten minste enige maanden in de industrie werkzaam is geweest. Ook colleges door gastdocenten uit de industrie bereiden de masterstudenten voor op hun taak in de industriële omgeving en verdienen daarom bijzondere aandacht. De interne kwaliteitszorg is bij de opleidingen redelijk goed ontwikkeld (vooral in de bachelorfase) voor wat betreft het verzamelen en bespreken van evaluatiegegevens. De betrokkenheid van de studenten daarbij is groot. Het sluiten van de kwaliteitscycli, het ondernemen van corrigerende acties, is echter in vele gevallen voor verbetering vatbaar. Bovendien is de kwaliteitszorg (nog) veel minder uitgebouwd in de masterfase. De ondoorzichtige organisatie van de opleidingen met matrixstructuren, commissies, adviesorganen en bijbehorende functionarissen, leidt tot onduidelijke verantwoordelijkheden en nalatigheid bij de implementatie. Een organisatie bestaande uit de wettelijke voorgeschreven organen, geordend in een lijnstructuur, zal krachtdadiger kunnen optreden. Door de opeenvolgende hervormingen in de afgelopen jaren (de herinvoering van het vijfjarig curriculum in 1994, de invoering van de bachelor-masterstructuur vanaf 2001, en andere, lokaal geïnitieerde hervormingen) zijn de opleidingen voortdurend aan wijzigingen onderhevig geweest. Die wijzigingen vragen steeds weer een bijzondere inzet van de docenten en de ondersteunende diensten. Gegeven het grote aantal (door de overheid in gang gezette) onderwijsvernieuwingen van de laatste vijftien jaar is het goede niveau van de huidige opleidingen zonder meer verbazingwekkend te noemen. De opleidingen kijken dan ook hoopvol uit naar een periode van relatieve stabiliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
9
10
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
II
Het referentiekader
Het referentiekader voor de onderwijsvisitatie Elektrotechniek 2003/2004 In Europa vindt men in vele landen twee verschillende opleidingsprofielen voor ingenieurs terug: een langere, wetenschappelijk georiënteerde opleiding en een kortere, praktisch georiënteerde opleiding.1 Deze opleidingen resulteren in verschillende ingenieursprofielen die beide gevraagd en gewaardeerd worden door de arbeidsmarkt. Voorliggende tekst schetst het referentiekader voor de wetenschappelijke opleiding tot elektrotechnisch ingenieur, zoals die aangeboden wordt aan de Nederlandse universiteiten.2 Voor het vaststellen van het referentiekader heeft de commissie zich in ruime mate gebaseerd op het referentiekader opgesteld ten behoeve van een vorige VSNU-visitatie van de opleidingen Elektrotechniek (zie rapport Onderwijsvisitatie Elektrotechniek, VSNU, 1997). Niettemin werd dit referentiekader op verscheidene punten bijgesteld. Tevens werd het getoetst aan de criteria gebruikt door ABET (the Accreditation Board for Engineering and Technology) voor de accreditering van opleidingen in de USA (zie www.abet.org). Deze criteria worden ondersteund door het IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers, zie www.ieee.org), dat actief meewerkt aan de ABET-accreditaties. Naar deze criteria wordt ook meer en meer verwezen bij evaluaties en accreditaties van ingenieursopleidingen in andere Europese landen, zoals bv. Vlaanderen (zie rapport Visitatie Elektrotechniek, 2002 (www.vlir.be/vlir/onderwijs/Download/ D48_2.pdf) en Portugal (zie rapport Ordem dos Engenheiros). Hierdoor wordt het referentiekader geplaatst in een internationaal perspectief, maar houdt het tegelijkertijd op bepaalde punten rekening met de specifieke Nederlandse situatie.
II.1
Aan de elektrotechnisch ingenieur te stellen eisen (eindtermen)
Een elektrotechnisch ingenieur is in staat om zowel zelfstandig als in teamverband complexe vraagstukken op het terrein van de elektrotechniek en aanverwante domeinen te identificeren, te formuleren en er wetenschappelijk en technisch verantwoorde oplossingen voor te vinden. Hij/zij beschikt daartoe over een ruime kennis van het vakgebied en is in staat om in een internationale context nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied te volgen, kritisch te evalueren, en toe te passen in het kader van procesontwikkeling, productontwikkeling, of dienstverlening. Voorts is hij/zij in staat nieuwe ontwikkelingen door te voeren in het kader van onderzoek en beschikt hij/zij over sociale vaardigheden en uitdrukkingsvaardigheid in woord en geschrift. Voor de nieuwe programma’s die opgedeeld zijn in een bachelor- en mastercyclus wordt, voor wat betreft de omschrijving van het vereiste niveau van de afgestudeerde bachelors en masters 1
2
Deze beide opleidingsprofielen worden ook onderkend door FEANI (European Federation of National Engineering Associations, www.feani.org) en CLAIU (Liaison Committee of the Associations of University Graduate Engineers of the European Union, www.claiu.org). Een kortere, praktisch georiënteerde opleiding wordt aangeboden door het hbo.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
11
aangesloten bij de zogenaamde ‘Dublin-descriptoren’, (internationaal aanvaarde, disciplineonafhankelijke omschrijving van het niveau van bachelors en masters, zie bijlage).
II.2
Aan de opleiding te stellen eisen
‘Engineering’ (en dus ook elektrotechniek), is het proces waarbij systemen, componenten of processen ontwikkeld worden die aan bepaalde behoeften tegemoetkomen. Het is een (vaak iteratief) besluitvormingsproces, waarin men basiswetenschappen, wiskunde, en technische wetenschappen toepast om middelen optimaal te gebruiken voor een specifiek doel. Elektrotechniek houdt zich bezig met signalen, golven, componenten en systemen die een elektrisch, elektronisch (al dan niet digitaal), en/of elektromagnetisch karakter hebben. De elektrotechniek manifesteert zich in diverse deelgebieden, zoals: telecommunicatietechniek, elektronica, digitale techniek, signaalverwerking en elektrische energietechniek. Daarnaast is elektrotechniek onderdeel van een groeiend aantal multidisciplinaire activiteiten, bv: informatietechniek, systeemarchitectuur, sensortechniek, mechatronica, biomedische ingenieurstechnieken, etc. Een opleiding tot elektrotechnisch ingenieur is een georganiseerd onderwijsproces, dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen of andere onderwijsmodules. Deze volgen elkaar zo op dat in de opleidingsonderdelen op een hoger niveau de diepgang wordt bereikt die de opleiding blijkens haar eigen doelstellingen nastreeft.
2.1 Inhoudelijk: de opleiding voorziet in het verwerven van: • • •
• • • • •
12
Kennis op het gebied van de algemene basisvakken wiskunde, natuurkunde en informatica in de mate waarin kennis op deze terreinen nodig is voor het beoefenen van de elektrotechniek op wetenschappelijke basis. Kennis van de elektrotechnische basisvakken: netwerktheorie, theorie van het elektromagnetisme, signaaltheorie, elektronica, digitale techniek, regeltechniek en meettechniek. Kennis van een aantal deeldisciplines binnen het terrein van de elektrotechniek, zoals telecommunicatietechniek, informatietechniek, computertechniek, systeemarchitectuur en elektrische energietechniek, waarbij een voldoende evenwicht tussen breedte en diepgang wordt bereikt. Vaardigheid in het ontwerpen van systemen, componenten en processen die gerekend kunnen worden tot het domein van de elektrotechniek, alsmede kennis van de algemene methodologie van de ontwerpkunde. Vaardigheid in het gebruik van computers en programmatuur. Vaardigheid in het omgaan met meet- en testapparatuur alsmede ontwerpgereedschap (laboratoriumvaardigheid). Vaardigheid tot schriftelijke en mondelinge communicatie in nationaal en internationaal verband (Engels). Vaardigheid in het zelfstandig verwerven van nieuwe kennis en in het omgaan met en gebruikmaken van wetenschappelijke communicatiemedia, met daaraan gekoppeld: het ontwikkelen van het besef van de vergankelijkheid van de opgedane kennis en de noodzaak tot levenslang leren.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
• • • • •
Het vermogen om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek in de elektrotechniek te verrichten onder begeleiding van een ervaren staflid. Inzicht in de maatschappelijke functie van de elektrotechniek in een wereldwijde context, en de daarmee samenhangende ethische aspecten. Inzicht in de levenscyclus van technische producten en van de factoren die daarop van invloed zijn. Kennis van niet-technische aspecten van het ingenieursberoep, zoals economische, juridische en bedrijfskundige aspecten. Vaardigheid in projectmanagement, in samenwerking tijdens de uitvoering van projecten en in het functioneren in een multidisciplinair team.
2.2 Curriculumaspecten • • • •
•
• • • • • •
De propedeuse c.q. het eerste studiejaar is selecterend, oriënterend en verwijzend. Selecterend: de uitval in de postpropedeutische fase van de studie is minimaal (streefwaarde: < 10%). Oriënterend: de student verwerft tijdens de propedeutische studie c.q. het eerste studiejaar inzicht in wat elektrotechniek is en wat het beroep van elektrotechnisch ingenieur inhoudt. Verwijzend: de propedeutische studie c.q. het eerste studiejaar is zo ingericht dat de student in een zo vroeg mogelijk stadium zicht krijgt op zijn geschiktheid en gemotiveerdheid voor de studie, alsmede op de mogelijkheden om met minimaal verlies aan tijd over te schakelen op een andere studie (bv. hbo). De postpropedeutische studie richt zich op de eisen die de beroepspraktijk stelt. Met name mondt het curriculum uit in een omvangrijke ontwerpervaring die gebaseerd is op de kennis en de vaardigheden verworven in vorige curriculumonderdelen, en die tevens omvat: het toepassen van ingenieursstandaarden en het rekening houden met realistische beperkingen met betrekking tot economie, milieu, duurzaamheid, produceerbaarheid, ethiek, veiligheid en gezondheid, maatschappij en politiek. In het curriculum zijn de theoretische en praktische bestanddelen evenwichtig verdeeld. Met name is er voldoende aandacht voor het ontwikkelen van experimentele vaardigheden. Het curriculum is consistent in die zin dat de onderdelen ervan een samenhangend geheel vormen. Het curriculum biedt voldoende keuzemogelijkheden voor meer diepgaande studie in een bepaald deelgebied van de elektrotechniek, waarbij er aandacht is voor nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek. De onderwijsinstelling heeft een beleid voor het aanvaarden van zowel binnen- als buitenlandse studenten die reeds een (al dan niet gedeeltelijke) vooropleiding hebben genoten in een aanverwant studiedomein (transfererende studenten). De onderwijsinstelling heeft een beleid voor het valideren van studiepunten, door haar studenten verworven op een andere plaats. Afstudeerprojecten doen een beroep op het vermogen tot synthese van verworven kennis, het zelfstandig verwerven van nieuwe kennis, het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek of het ontwerpen van een product of proces, en op creativiteit. De begeleiding heeft een gestructureerd karakter en bevordert tegelijkertijd de zelfwerkzaamheid. Afstudeerprojecten resulteren in een rapport dat zowel de beheersing van het onderwerp als een hoog niveau van communicatievaardigheid aantoont.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
13
2.3 Studeerbaarheid en kwaliteitszorg • • • • • • •
De faculteit evalueert voortdurend de kwaliteit van het onderwijs in het licht van de geformuleerde doelstellingen en onderneemt corrigerende acties bij tekortschietende kwaliteit. Er is een goede spreiding van de studielast over het studiejaar. Het onderwijs wordt aangeboden via verschillende werkvormen, zoals hoorcollege, werkcollege, instructie, projectwerk, practica. Voor alle onderdelen van het onderwijsaanbod is een gemotiveerde keuze van de gehanteerde werkvormen gemaakt. Examen- en tentamenregelingen zijn bevorderlijk voor effectief en efficiënt studiegedrag en leveren geen studievertraging op. Voor alle onderdelen van het onderwijsaanbod is een gemotiveerde keuze van de evaluatievorm gemaakt. De faculteit voert een beleid om oorzaken van studievertraging op te sporen en daarop corrigerende acties te ondernemen. De studiebegeleiding is adequaat en met name bestaat er specifieke aandacht voor de opvang van transfererende studenten.
II.3 •
• •
De faculteit beschikt over adequate relaties met het beroepsveld en met haar alumni. Deze grijpt zij voortdurend aan om een representatief beeld te verkrijgen van de ervaringen in het beroepsveld met de afgestudeerden van de opleiding resp. van de (eerste) beroepservaringen van de afgestudeerden. Mede op basis van de daarmee verworven inzichten vindt een periodieke bijsturing van het curriculum plaats. Deze werkwijze vormt een integraal onderdeel van het interne systeem van kwaliteitszorg. De faculteit participeert actief in internationale onderwijs- en onderzoeksnetwerken. De faculteit onderhoudt relaties met de zusterfaculteiten.
II.4 • •
• • • • •
14
Facultaire relaties
Staf en faciliteiten
De verhouding onderwijsgevende staf versus aantal studenten staat borg voor een goede studentbegeleiding. De onderwijsgevende staf heeft competenties op de verschillende vakgebieden in het curriculum. Deze competenties uiten zich door het opleidingsniveau, verscheidenheid van achtergrond, ingenieurservaring, onderwijservaring, communicatievaardigheid, enthousiasme voor het ontwikkelen van effectieve en efficiënte onderwijsprogramma’s, niveau van het wetenschappelijk onderzoek, participatie in wetenschappelijke en professionele verenigingen. De faculteit stelt eisen aan de didactische bekwaamheden van alle docenten en voorziet in hun didactische vorming. Bij voorkeur participeren ook hoogleraren in het onderwijs van de eerste twee studiejaren. De practica zijn doelmatig ingericht en de uitrusting is in redelijke mate in overeenstemming met de stand van de techniek. De beschikbare computer- en netwerkfaciliteiten zijn toereikend en voldoende toegankelijk. Er zijn ruime bibliotheekfaciliteiten (incl. on-line), met een goede toegankelijkheid voor studenten. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
•
De faculteit beschikt over een goed functionerend systeem van studievoortgangsregistratie, waarbij geldt dat de student toegang heeft tot de op hem/haar betrekking hebbende gegevens.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
15
Bijlage bij referentiekader visitatie Elektrotechniek: Omschrijving niveau bachelors en masters (‘Dublin-descriptoren’) Kwalificaties bachelor
Kwalificaties master
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Toepassen kennis en Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op inzicht dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of nietspecialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of nietspecialisten.
Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Kennis en inzicht
16
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
III
Algemene bevindingen
III.1 Ontwikkelingen in het vakgebied Het vakgebied der elektrotechniek, waarop de drie gevisiteerde universitaire opleidingen actief zijn, vormt een essentieel onderdeel van de hedendaagse samenleving door de centrale rol die zij speelt op gebieden als telecommunicatie en energievoorziening. De betekenis van het vakgebied wordt treffend geïllustreerd door te wijzen op recente maatschappelijke veranderingen die in gang zijn gezet door de explosieve toename in het gebruik van computer, mobiele telefonie, en het internet. Goed (universitair) onderwijs op een belangrijk vakgebied als de elektrotechniek is daarom van groot belang en daarmee onderstreept de commissie het belang van deze visitatie. Als gevolg van de snelle toename in de kennis in vele onderdelen van elektrotechniek, zoals mechatronica, micro-elektronica en informatietheorie, is de breedte van het traditionele vakgebied de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit heeft geleid tot gevolgen voor de organisatie van zowel onderzoek als onderwijs op het vakgebied. Onveranderd blijven echter de algemene basisvakken wiskunde, fysica, en elektronica, en de aanpak van ontwerp en onderzoek die bindende factoren vormen binnen het vakgebied. Het uiteindelijke tastbare fysische resultaat van ontwerp en onderzoek blijft een belangrijk gegeven in het vakgebied elektrotechniek. Het kan soms lijken alsof deze verbinding met de fysische wereld verloren gegaan is. Vakken zoals regeltechniek, micro-elektronica, en signaalbewerking worden grotendeels achter de computer bedreven. Fysische implementaties worden werelddelen verwijderd van de ontwerplocatie geproduceerd en algoritmes voor signaalbewerking worden vaak ontworpen zonder gedachte aan de hardware. Dit betekent echter niet dat kennis van de fysische wereld minder relevant geworden is. Integendeel, zelfs wanneer het bedreven wordt van achter de computer, dan toch opereert de elektrotechniek op het gebied van de fysische wereld. Videocodering beschrijft fysische objecten, micro-elektronica resulteert in fysische hardware, en regeltechniek controleert elektrische motoren met behulp van vermogenselektronica. De toename in de breedte van elektrotechniek maakt het vrijwel onmogelijk voor een universitaire afdeling Elektrotechniek om diepgang te hebben in alle subgebieden. Dit heeft ertoe geleid dat universitaire opleidingen c.q. afdelingen een specifiek gedeelte van de traditionele elektrotechnische vakken beslaan, al dan niet gecomplementeerd met vakken uit andere departementen. Een internationaal vaak voorkomende combinatie is micro-elektronica en signaalbewerking. Hoewel de opkomst van meer specialisatie natuurlijk en vaak wenselijk te noemen is, resulteert het in minder interdisciplinair onderzoek, in een grotere kans dat een docent buiten zijn/haar specialisatie moet onderwijzen, en in een beperktere keuze voor de student in de bovenbouw van de studie. Een enge specialisatie in elektrotechnische vakken kan een sterke integratie van mechanische, thermische, chemische en fysische processen in (vermogens-)elektrische en elektronische systemen bemoeilijken. Deze nadelen kunnen worden tegengegaan door een nauwere samenwerking tussen de universiteiten onderling maar ook met de industrie, bv. via stages. De voordelen kunnen worden gemaximaliseerd als deze samenwerking gepaard gaat met het gebruik van geschikte hulpmiddelen op het gebied van telecommunicatie (zoals videoverbindingen), die de benodigde reistijd tot een minimum beperkt houden.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
17
III.2 Ontwikkelingen in het vwo Al vervult het vakgebied in velerlei opzichten een sleutelrol, toch zijn ook de universitaire opleidingen Elektrotechniek afhankelijk van een constante en voldoende grote studenteninstroom. Wanneer men dan terugkijkt op de instroom in de afgelopen jaren van vwo-abituriënten in de universitaire technische opleidingen (waaronder de Elektrotechniek), dan vallen de commissie in ieder geval twee punten van zorg op. Allereerst is er sprake van een al jaren aanhoudende dalende c.q. achterblijvende studenteninstroom. Daarnaast lijkt er door de invoering van de tweede fase in het voortgezet onderwijs een discrepantie te zijn ontstaan tussen de kennis van de instromende student en de verwachtingen van de universiteiten ten aanzien van deze kennis. Teruglopende instroom De teruglopende studenteninstroom in Nederland valt niet alleen bij de opleidingen Elektrotechniek waar te nemen. Deze doet zich ook voor bij technische studies in het algemeen. De genoemde ontwikkeling vormt een bedreiging voor het voortbestaan van de betrokken opleidingen in de nabije toekomst. Dat, terwijl vanuit het bedrijfsleven al jarenlang wordt aangegeven dat de aantallen afgestudeerde ingenieurs die de universiteiten momenteel afleveren, structureel te laag zijn. Daardoor zoeken vooral de grote technische researchlaboratoria in Nederland in toenemende mate hun toevlucht tot het in dienst nemen van buitenlandse ingenieurs (zie par. IV.6). Er is geen eenduidige reden voor het probleem van de teruglopende instroom aanwijsbaar. Het lijkt erop dat het gaat om een samenspel van onder meer de volgende factoren: • Stoffig imago van de techniek bij de vwo-scholier Heel veel middelbare scholieren hebben geen goede indruk van technische studies, en vinden dat deze studies hoofdzakelijk gevolgd worden door nerds. • Moeilijkheidsgraad technische studies Veel potentiële studenten worden afgeschrikt doordat zij horen dat technische studies moeilijk te voltooien zijn en hoge uitvalpercentages kennen. • Structuur van de vwo-profielen Vanwege de invoering van het studiehuis en de tweede fase moeten vwo-scholieren in het vierde jaar een profiel kiezen. Het profiel dat het best aansluit bij de technische studies (Natuur & Techniek) is een profiel dat relatief veel wiskunde en exacte vakken bevat. Veel scholieren kiezen liever voor Natuur & Gezondheid dat toegang biedt tot meer opleidingen dan het profiel Natuur & Techniek. Als blijkt dat ze met het profiel Natuur en Gezondheid nog extra moeite moeten doen en minder kans van slagen hebben op een technische universiteit, zijn ze eerder geneigd de technische studies te laten voor wat ze zijn. • Aantrekkingskracht brede algemene studies Met een veel bredere studie zoals bijvoorbeeld bedrijfskunde kan een student overal terecht. Het beeld leeft zelfs dat men als bedrijfskundige begint als ‘de baas’ van technisch ingenieurs, wat voor vwo-scholieren de aantrekkingskracht van deze algemene studies aanzienlijk versterkt. • Beloning van de ingenieur Na het afronden van een moeilijke technische studie is het salaris voor starters volgens veel onderzoeken ongeveer hetzelfde als wanneer een andere, minder zware studie was gevolgd. 18
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
•
De ir. als rolmodel Er zijn maar weinig op universitair niveau afgestudeerde ingenieurs die als vwo-docent een rolmodel kunnen spelen voor de aspirant wo-student.
Het moge duidelijk zijn dat de complexiteit van het probleem zo groot is dat een oplossing niet voorhanden ligt. In ieder geval is een degelijke analyse nodig om de oorzaken van de afgenomen interesse bij vwo-scholieren systematisch in kaart te brengen (zie ook par. IV.6). Daarnaast is het zaak om de beseffen dat het hier gaat om een algemeen, maatschappelijk probleem dat niet opgelost kan worden door initiatieven van universiteiten alleen. De universiteiten, het bedrijfsleven en de landelijke politiek dienen zich bewust te zijn van de benodigde synergie om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Er wordt vaak gesproken over de Nederlandse kenniseconomie, waarvan de techniek toch een belangrijk deel uitmaakt. Wat de visitatiecommissie betreft zou de genoemde problematiek meer aandacht van de landelijke (en Europese) politiek moeten krijgen. Alleen zo kan de negatieve trend in de instroom gekeerd worden. Ten slotte zullen de opleidingen zelf alles moeten doen wat in hun vermogen ligt om hun instroom te vergroten, zowel als afzonderlijke opleiding als in gezamenlijk verband. Dat betekent onder meer intensieve en goede voorlichting, en samenwerkingsverbanden met middelbare scholen, bijvoorbeeld door vwo-scholieren actief te betrekken met het opstellen van proefwerkstukken. De commissie heeft de indruk dat de gevisiteerde opleidingen zich wel bewust zijn van de problematiek en dat zij reeds enige initiatieven ontplooien om de instroom te verhogen. Zij krijgt echter ook de indruk dat niet alle opleidingen het instrument van voorlichtingsactiviteiten al ten volle benutten. Veranderende instroom De veranderende instroom is het tweede punt van zorg in het technische universitaire onderwijs, met name voor de opleidingen die uitgaan van een goede wiskundige basis bij de aankomend student. Uit de resultaten die de laatste lichtingen vwo-scholieren hebben behaald aan de technische universitaire opleidingen, blijkt dat deze studenten sinds de invoering van de tweede fase in het middelbaar onderwijs veel moeite hebben met de wiskundevakken. En dit terwijl het doel van de invoering van de tweede fase juist was een betere aansluiting te bewerkstelligen tussen het middelbaar en universitair onderwijs. Eén van de middelen om deze aansluiting te verbeteren was een breder vakkenpakket om zo de basis van de middelbare scholier te verbreden. Daarnaast diende de middelbare scholier meer zelfstandigheid te verwerven. Hierdoor bleef in de praktijk minder tijd over voor het gestructureerd oplossen van wiskundige problemen en de praktische wiskundige vaardigheden van de vwo-scholieren namen daarmee sterk af. Ook het wiskundige inzicht van instromende studenten laat heden ten dage vaak te wensen over. De universiteiten zijn van deze veranderingen tijdig op de hoogte gebracht door middel van het door VSNU uitgegeven document ‘Veranderingen in het vwo; wat universiteiten moeten weten. Juni 2000’. Hierin zijn alle veranderingen in de lesstof aangegeven. De universiteiten hebben echter nagelaten hier snel op in te spelen; er was weinig besef van het feit dat de instroom wel degelijk zou veranderen door de invoering van de tweede fase. Pas op het moment dat de doorstroom van de eerstejaars studenten aan de technische universiteiten begon af te nemen, leken de universiteiten in actie te komen om het probleem aan te pakken. Een meer pro-actieve benadering was op zijn plaats geweest, bv. door het curriculum tijdig aan te passen en meer ruimte te scheppen voor het oefenen met wiskunde in het eerste semester.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
19
Op het moment zijn alle opleidingen Elektrotechniek doende om het probleem aan te pakken. Veelbelovend is de benadering waarbij een middelbare-schooldocent voor een deel van zijn aanstelling is verbonden aan de opleiding Elektrotechniek. Deze docent dient de problemen die de nieuwe lichting studenten ondervindt, te inventariseren en terug te koppelen naar de universitair docenten. Ook de zgn. ‘Integrerende Projecten’ spelen goed in op de zelfstandigheid die de nieuwe lichting eerstejaars dient te bezitten. Een andere aanpak ligt in het intensiever begeleiden van de student bij het verbeteren van zijn wiskundige vaardigheden en analytisch vermogen door het invoeren van de zogenaamde ‘colstructie’. Hierin wordt de student aangespoord om te oefenen met de stof om deze zich op die manier eigen te raken. Een andere opzet die de commissie aantrof, is het toepassen in het eerste curriculumjaar van een bloksysteem waarbij steeds slechts één vak tegelijkertijd wordt gevolgd in combinatie met een zeer nauw contact met een mentor. De verschillende opleidingen werken nu gericht aan het oplossen van het geconstateerde probleem, al hebben ze de oplossing slechts voor een deel in eigen hand. Door veranderingen in het vwo-onderwijs systematisch te monitoren en daarop tijdig in te spelen voorkomt men dat problemen pas worden gesignaleerd op het moment dat deze zich voordoen.
III.3 Zij-instroom uit het hbo In tegenstelling tot het aantal reguliere inschrijvingen stijgt het aantal hbo-inschrijvingen nog altijd gestaag. Dit heeft als effect dat het contingent studenten met een hbo-diploma een steeds groter aandeel gaat vormen van de totale studentenpopulatie. Speciaal voor deze groep zijn bij alle opleidingen verkorte programma’s aanwezig. Overschakelen van een hbo-opleiding naar een universitaire opleiding verloopt lang niet altijd vloeiend. Sommige studenten van de verkorte opleiding hebben moeite met de universitaire vrijheid en zelfstandigheid die van de student gevraagd wordt, waar ze de meer schoolse hboopleiding gewend zijn. De laatste jaren van de universitaire opleiding zijn primair gericht op de reguliere student, die in deze fase van de studie veelal weinig begeleiding meer nodig heeft. Extra aandacht voor de zij-instroom is in dat opzicht op zijn plaats, hetgeen niet bij alle opleidingen daadwerkelijk gebeurt. Een andere factor die kan zorgen voor een stroeve overstap is dat niet alle hbo-opleidingen Elektrotechniek precies dezelfde inhoud hebben, waardoor het moeilijker wordt om een generiek programma aan te bieden aan alle instromers vanuit het hbo. Tijdens hun hbo-opleiding hebben studenten vooral praktische kennis opgebouwd, die in de laatste jaren is toegespitst op een bepaalde richting, terwijl de eerste drie jaar op de universiteit vooral zijn bedoeld om een gedegen, brede theoretische basis te leggen in het complete vakgebied. Van de universitaire opleidingen Elektrotechniek wordt een belangrijke afweging gevraagd in de gevallen dat een afgestudeerde hbo-er zich aanmeldt voor inschrijving aan één van deze opleidingen. Hoe kunnen de eindkwalificaties van de universitaire masteropleiding Elektrotechniek voor deze student worden gerealiseerd? Is het voor deze student voldoende om alleen over universitair niveau te beschikken op het gebied van de richting die hij/zij in het hbo heeft gevolgd of dient hij/zij, evenals de instromende wo-bachelor, ook een brede basis te bezitten? Als dat laatste het geval is, dan lijkt het volstrekt onmogelijk dat een toekomstige hbo-bachelor in staat zal zijn om in twee jaar het masterprogramma van het wo te voltooien. Zeker omdat de hbo-studenten voor de opleidingen Elektrotechniek steeds belangrijker 20
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
worden, beveelt de commissie de opleidingen aan om de vorderingen van deze studenten in de nieuwe masterfase op de voet te volgen, en in te grijpen waar dat nodig is, zowel op het gebied van een eventueel gebrek aan begeleiding als bij eventuele deficiënties van de studenten.
III.4 Didactische werkvormen
De commissie constateert dat alle drie de instellingen gebruikmaken van elektronische leeromgevingen (ofwel: ELO’s) binnen hun onderwijs. Helaas moet de commissie constateren dat het gebruik daarvan zeer wisselend is. ELO’s zoals Blackboard™ en TeleTOP kunnen enerzijds gebruikt worden om het onderwijs te vernieuwen (e.g. door als projectomgeving te fungeren of de studenten de kans te geven om gedistribueerd te werken), maar anderzijds kunnen zij substituerend gebruikt worden bijvoorbeeld als moderne prikborden (e.g., postings van informatie) c.q. opslag- en distributieplaatsen voor leermiddelen (e.g., syllabi, uittreksels, PowerPoint presentaties, enzovoorts). Hoewel de commissie niet van mening is dat het informatiseren van het onderwijs per definitie zinvol of nodig is, meent zij dat als men hiervoor kiest, het ten dienste moet staan van de opleiding en de studenten. Het substituerend gebruik van een ELO leidt wel tot verhoogd gemak voor docent en onderwijsbureau, maar veroorzaakt zowel een extra investering van studenten voor apparatuur en internetverbinding als extra kosten voor het printen van de syllabi (die vroeger via een centrale reproductieafdeling sneller en goedkoper af te drukken waren). Verder constateert de commissie dat de opleidingen goed zijn begonnen met het invoeren van nieuwe vormen van onderwijs naast de traditionele onderwijsvormen. Alle opleidingen maken gebruik van vormen van projectonderwijs in teams op een of andere manier. Het invoeren van projectonderwijs wordt in het algemeen vooral gerechtvaardigd door te verwijzen naar de voordelen daarvan: • Het leren binnen projectonderwijs is meer authentiek, dat wil zeggen dat het beter aansluit bij de toekomstige beroepspraktijk: elektrotechnici werken in projecten en vooral in teams dus wordt het onderwijs ook aangeboden op een vergelijkbare wijze. • Het leren van wat men soft skills noemt, wordt bevorderd. Deze skills zijn bijvoorbeeld het opdoen en oefenen van projectvaardigheden (planning en uitvoering van projecten, verdeling van taken), communicatieve vaardigheden (spreken en schrijven voor verschillende doelgroepen), sociale c.q. teamvaardigheden (onderhandeling, discussie, beslissen, enz.). • Het leren is meer betekenisvol (dat wil zeggen dat studenten het nut ‘zien’ van hetgeen ze leren/geleerd hebben) en daarmee wint het aan relevantie, raken de studenten meer gemotiveerd om te leren, en beklijft hetgeen geleerd wordt, beter. Er kleven echter ook ‘voetangels en klemmen’ aan het gebruik van projectonderwijs. Ze worden hier besproken, waarbij telkens een concrete aanbeveling wordt gegeven om het eventueel nadelige effect ervan op te heffen. • De zojuist genoemde vaardigheden komen niet vanzelf. De instelling moet aandacht besteden aan het leren van de sociale, communicatieve en projectvaardigheden gedurende de projecten. • De student is bij uitstek een voorbeeld van homo economicus, wat betekent dat de kans niet gering is dat teamleden vooral ingezet zullen worden voor die dingen waarin zij goed zijn (studenten die vooral goed kunnen programmeren zullen keer op keer de rol van programmeur krijgen, studenten die goed kunnen schrijven zullen steeds aangewezen worden als rapporteur, enzovoorts). Een projectvolg- en -registratiesysteem (elektronisch, door mentoren, etc.) kan hier soelaas bieden. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
21
•
•
•
Werken in projecten (waar men collaboratie en coöperatie nastreeft) wordt ineffectief gemaakt indien men competitief toetst. Dit noemt men backwash effect: de wijze van toetsing bepaalt hoe de student leert. Dus wil de opleiding dat studenten samenwerken, dan zal de instelling het groepsproduct en -proces moeten gebruiken als toetsing. Maar indien een groepsproduct beoordeeld wordt, is het moeilijk om te bepalen of iedereen haar/ zijn werk heeft gedaan of dat er bepaalde studenten zijn die meegelift hebben. Door bv. het organiseren van een ‘verdediging’ bij de presentatie van het team of door de teamleden zelf de onderlinge cijfers te laten bepalen kan dit probleem opgelost worden. Het concipiëren van projecten, het begeleiden van projecten en het beoordelen van projecten moet geleerd en ondersteund worden. Dat een docent een uitstekende elektrotechnicus is, betekent niet dat hij/zij in staat is om nieuwe onderwijsvormen te implementeren. De opleiding moet zorgen voor ondersteuning, door zowel docentprofessionalisering als onderwijskundige steun te arrangeren. De huidige onderwijs- en examenreglementen moeten aangepast worden.
Tot slot constateert de commissie dat het invoeren van onderwijsinnovatie, didactisch of elektronisch, gepaard moet gaan met onderwijs, training, begeleiding, en ondersteuning van de toekomstige gebruikers. Hiermee doelt de commissie op de docenten. De commissie merkt helaas dat didactische scholing van docenten vaak een kind van de rekening is. Men besteedt vaak grote hoeveelheden middelen (menskracht en geld) aan het aanschaffen van elektronische leeromgevingen en aan het implementeren van vernieuwde onderwijskundige visies zonder de docenten goed op te leiden in het onderwijskundige gebruik daarvan. Waar docenttraining plaatsvindt, is dat meestel verplicht voor de jonge, aankomende of pas in dienst getreden docenten, maar niet voor zittende docenten. De opleidingen zouden er vanuit het oogpunt van kwaliteit op moeten toezien dat ook deze groep docenten kennisneemt van nieuwe onderwijsmethoden en -technieken.
III.5 Verplichte stages Het woord ‘ingenieur’ is afgeleid van het middeleeuws Latijnse woord ingenium, wat zo veel betekent als “uitvinding, kunstgreep, talent” [van Dale]. Deze omschrijving geeft al aan dat een ingenieur meer is dan alleen wetenschapper: hij is in staat met die wetenschap een praktisch probleem op te lossen. De commissie ziet tot haar teleurstelling dat de praktische component in het onderwijs steeds verder weg bezuinigd wordt of vervangen door een simulatie. De laatste duidelijke binding van de ingenieursopleiding met de praktijk is de bedrijfsstage, waar de student de industriële aspecten en een entrepreneurial houding kan ervaren. Helaas staat nu in een aantal opleidingen ook de drie maanden bedrijfsstage ter discussie en is die inmiddels niet meer verplicht gesteld. Als gevolg laten veel studenten deze stage vallen. Vaak zijn reeds zo veel vakken in de vrije ruimte gehaald dat de tijdsbesteding voor een paar extra vakken minder tijdbeslag vergt dan een complete stage. Niet alle opleidingen kennen een stagecoördinator en in die gevallen is de student geheel op zichzelf aangewezen en eventueel op wat goedbedoelde hulp van een vakgroep. Een verplichte en goed ondersteunde bedrijfsstage leidt ertoe dat een groot deel van de studenten deze stage in het buitenland uitvoert. Minstens één opleiding toont aan dat een verplichte stage voor studenten goed uitvoerbaar is. De commissie voorziet zonder een verplichte stage een studiepad waarbij de opleiding ingenieurs kan afleveren die nog nooit een industriële omgeving gezien hebben. Zij ziet een verplichte bedrijfsstage die door de opleiding adequaat begeleid wordt, als een waardevol en essentieel element in een ingenieursopleiding en beveelt deze sterk aan. 22
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
III.6 Afgestudeerden De instroom en daarmee ook de uitstroom van afgestudeerde elektrotechnisch ingenieurs heeft de laatste jaren een grillig verloop gekend (zie grafiek 1). De precieze oorzaken van deze ontwikkeling zijn moeilijk te traceren: demografisch is een reductie van 20-30% over de laatste twintig jaar verklaarbaar, maar deze reductie valt in het niet bij de feitelijke fluctuatie. Ondanks dit grillig aanbod, heeft deze periode nooit een overschot aan elektrotechnisch ingenieurs gekend: voor zover bekend konden vrijwel altijd de afgestudeerden meteen aan de slag in hun vakgebied. Dit is enerzijds een indicatie voor de goede kwaliteit van de afgestudeerden, anderzijds moet geconcludeerd worden dat er een behoorlijke latente behoefte bestaat. Verdere aanwijzingen voor een tekort aan elektrotechnische ingenieurs zijn te vinden in de aanzienlijke instroom van buitenlandse ingenieurs in de bedrijven en de aandacht van headhunterbureaus. Ofschoon alle opleidingen op hun eigen wijze het numerieke niveau van de opleiding proberen op te vijzelen, is het verbazingwekkend dat er geen degelijk inzicht bestaat in de dramatische neergang van de interesse van vooral de vwo-er voor deze opleiding. Grafiek 1 Aantallen eerstejaars en afgestudeerden universitaire opleidingen Elektrotechniek in de periode 1989-2001
De commissie constateert dat de sterke terugloop in de uitstroom van vooral Nederlandse elektrotechnische ingenieurs op termijn een ernstige bedreiging vormt voor het voortbestaan van de Nederlandse elektrotechnische industrie. Als de drie opleidingen al tot een vorm van samenwerking willen komen, dan lijkt een gezamenlijk initiatief op dit gebied voor de hand liggend. De commissie heeft een aantal ontwikkelingen geconstateerd in het kennisniveau en vaardigheden van de afgestudeerde ingenieur, waarop zij haar visie wil geven. Het aankweken van een wetenschappelijke houding in de opleiding is één van de belangrijkste differentiatiepunten van de universiteit tegenover de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
23
Een wetenschappelijke houding betekent dat de ingenieur een probleem analyserend tegemoet kan treden, daarop zijn kennis synthetiserend kan inzetten en daarover zelf een evaluerend oordeel kan vellen. Door het vakkenpakket krijgt de student een breed scala aan analyserende instrumenten ter beschikking en leert die middels practica inzetten. Synthetiserende vaardigheden kunnen aan bod komen in ontwerpopdrachten, waarbij ook de kritische evaluatie moet plaatsvinden. Bij het doornemen van de afstudeerverslagen heeft de commissie echter in een aantal gevallen de laatste twee elementen niet teruggevonden. Naast dit punt van kritiek in de huidige situatie, heeft de commissie met zorg kennisgenomen van het voornemen van één van de gevisiteerde opleidingen om geen volwaardige opdracht in de bachelorfase in te roosteren. In het licht van de voorgaande argumentatie wordt daarmee de wetenschappelijke houding van de bachelor ondergraven. Ook de praktijk om een afstudeerverslag te vervangen door een vier tot acht pagina’s lange publicatie ziet de commissie als een bedreiging van het aankweken van een voldoende wetenschappelijke houding. Een populair thema in het onderwijsveld is de verschuiving van kennis naar vaardigheden. Het beeld daarbij is dat de focus op feitenkennis een gemis veroorzaakt voor het ontwikkelen van vaardigheden. In de beleving van de commissie vloeien vaardigheden voort uit een gedegen feitenkennis. De impliciete tegenstelling tussen kennis en vaardigheden, die het woord ‘verschuiven’ oproept, staat daarmee ter discussie. Het opbouwen van kennis en het vaardig inzetten daarvan gaan hand in hand. De quasi verschuiving dient daarom andere doelen: meestal bepaald door de noodzaak te bezuinigen. De wereld waarin de jonge elektrotechnisch ingenieur zijn/haar carrière begint, verandert in hoog tempo: de elektrotechnische wereld is met recht een global village waarin de concurrentie in alle opzichten wereldomvattend is. Een baan voor het leven is een archaïsch begrip en de invloed van allerlei disciplines op de elektrotechniek noopt tot een continu leerproces. Daarnaast ontwikkelt de maatschappij een eigen dynamiek voor wat betreft de inzet voor betaald werk, ouderschap, deeltijdwerk etc. De jonge ingenieur moet leren zichzelf als een ‘kleine zelfstandige’ te beschouwen, die zijn diensten in vele vormen kan aanbieden. Naast werkzaamheden in allerlei vormen van dienstverband, hoort daar ook het optreden als zelfstandig ondernemer bij. Deze ontwikkelingen vereisen een ondernemende houding, een entrepreneurial attitude. De opleiding Elektrotechniek speelt hier nog maar ten dele op in. Terwijl meerdere zelfstudies gewag maken van tijdsverlies ten gevolge van zakelijke activiteiten van de studenten, lijkt er nog weinig structurele stimulering te ontstaan op het gebied van elektrotechnische zakelijke activiteiten. Terwijl de studenten betaalde projectopdrachten organiseren om studiereizen te betalen, schaffen hun docenten de bedrijfsstages af. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Amerikaanse universiteiten, beperkt de Nederlandse universitaire medewerker zich tot kennisnemen van de ontwikkelingen in de elektrotechnische industrie. Nieuwe aanzetten tot een industriële ontwikkeling in de elektrotechniek worden slechts door een enkel staflid opgepakt. Daarmee mist de opleiding de mogelijkheid de student bij een essentieel deel van zijn ontwikkeling te begeleiden. De commissie meent dat de Nederlandse elektrotechnische opleidingen er verstandig aan zouden doen om, bij voorkeur gezamenlijk, te komen tot een model waarin de student tijdens de opleiding uitgedaagd wordt, zijn/haar ondernemende kant te ontwikkelen.
III.7 Relatie met het beroepenveld Het grootste deel van de afgestudeerden van de opleiding Elektrotechniek komt, eventueel na een wetenschappelijke promotie, in dienst van een elektrotechnisch georiënteerde werkgever. 24
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
In de loop der jaren is de samenstelling van de groep werkgevers grondig veranderd. Waar de Nederlandse werkgevers zo’n veertig jaar geleden voornamelijk werk boden in enkele grote bedrijven, vinden afgestudeerden nu emplooi op het gebied van een scala van activiteiten: adviesbureaus, bedrijven werkzaam in informatie- en communicatietechniek, producenten van medische apparaten, industriële dienstverlening en kleinschalige hightech-bedrijven. De eisen die gesteld worden aan de afgestudeerde ingenieur, veranderen daarmee drastisch. De opleidingen dienen deze veranderingen in kaart te brengen en naar bevinden te reageren. De commissie heeft de indruk gekregen dat er momenteel in geen van de opleidingen sprake is van een systematisch proces om deze veranderingen te volgen. Gelukkig zijn in alle opleidingen docenten aanwezig met een technisch netwerk in de Nederlandse industrie. Daarmee zijn individuele docenten in staat om voor hun vakgebied vernieuwing in het curriculum aan te brengen. De commissie vindt deze situatie voor de opleiding als geheel niet effectief: curriculumwijzigingen die een breder draagvlak vergen, kunnen zodoende soms pas laat ingevoerd worden. De commissie beveelt daarom aan het ‘afnemend veld’ structureel om haar mening te vragen. Zij heeft initiatieven gesignaleerd waarbij ervaren mensen uit het bedrijfsleven een soort stuurgroep of raad van advies vormen, maar het feitelijke nut hiervan lijkt in de praktijk niet groot te zijn. Anderzijds kunnen initiatieven genomen worden om te komen tot een meer systematische en meer op de inhoud van de opleiding zelf gerichte bevraging van afgestudeerden. Ook zou de opleiding een beroep kunnen doen op de alumniverenigingen, de lokale afdelingen van IEEE (The Institute of Electrical and Electronics Engineers), het NERG (Nederlands Elektronica- en RadioGenootschap) of het KIVI (Koninklijk Instituut Van Ingenieurs), om zo een beter inzicht te krijgen in de wensen en noden van het beroepenveld.
III.8 Verplichte vakken in de aio-opleiding De commissie heeft tijdens haar gesprekken met afgestudeerden van de ingenieursopleiding Elektrotechniek ook kennisgenomen van het wetenschappelijke vervolgtraject als assistentin-opleiding (aio). Ofschoon de commissie geen uitgebreide evaluatie van dit deel van de opleiding heeft uitgevoerd, zijn een aantal tendensen vastgesteld: • Steeds meer promovendi komen uit het buitenland en het is moeilijk om de kwaliteit van deze instroom tijdig vast te stellen. • Andere kandidaten komen vaak uit de eigen leerstoel, waarmee een vorm van ‘inteelt’ op de loer ligt. In dezen zou men een voorbeeld kunnen nemen aan buitenlandse topuniversiteiten, waar men het uitvoeren van de promotie in de leerstoel waar de masters behaald is, opzettelijk tegenwerkt. • Er zijn geen structuren of procedures die een minimumkwaliteit aan het einde van de promotie waarborgen. • De kritische blik van een promotiecommissie is doorgaans beperkt, omdat deze pas wordt samengesteld wanneer het conceptproefschrift is voltooid en omdat de financiële consequenties voor een leerstoel van het eventueel stop zetten van een vierjarig promotietraject te groot zijn: de kandidaat moet afgeleverd worden. De commissie vreest dat een voortzetting van deze praktijk zal leiden tot een verschraling van het niveau van de elektrotechnische promovendus. Zij beveelt aan voor aio’s een studiebelasting in de vorm van een postdoctoraal vakkenpakket van een half tot heel jaar verplicht te stellen. Op deze wijze kan de afdeling de instroom naselecteren, de aio verder opleiden en eventuele lacunes in de kennis opvullen. Bovendien creëert dit een breder draagvlak onder collegaQANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
25
docenten voor de wetenschappelijke promotie. Dit vakkenpakket zal ongetwijfeld gepaard gaan met enige verzwaring van de promotielast, maar veel promovendi volgen nu al zonder toetsing extra vakken. Deze maatregel zal de graag gebezigde vergelijking met buitenlandse topuniversiteiten alleen maar vergemakkelijken.
III.9 Internationale vergelijking Nederlandse opleidingen Elektrotechniek Onder de internationale dimensie van de onderwijsvisitatie wordt verstaan dat de beoordeling zodanig wordt uitgevoerd dat de opleidingen in een internationaal kader worden geplaatst om ze te waarderen naar internationaal geldende maatstaven van wetenschappelijke en beroepsgerichte kwaliteit (‘Onderwijsvisitatie op Maat’, Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, VSNU). Voor deze visitatie werd de internationale dimensie vormgegeven door een Nederlandstalige visitatiecommissie aan te stellen, die werkt vanuit een internationaal beoordelingskader. Dit internationaal beoordelingskader werd onder meer op de volgende wijze gerealiseerd: • Twee niet-Nederlanders maakten deel uit van de visitatiecommissie. • Verschillende leden van de visitatiecommissie hebben doceerervaring in ingenieursopleidingen aan gerenommeerde buitenlandse universiteiten: Stanford University, KTH (Stockholm), RWTH (Aachen), KU Leuven. Vanuit deze ervaring konden zij vanuit een internationaal perspectief oordelen over de academische aspecten van de opleidingen. • Verschillende leden van de visitatiecommissie hebben tevens beroepservaring in en intensieve contacten met Nederlandse of buitenlandse bedrijven (USA, België, Zweden). Vanuit deze ervaring konden zij input geven over de noden van het beroepsveld in een internationale context. • De voorzitter van de visitatiecommissie is uittredend algemeen voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV) en gewezen ondervoorzitter van CLAIU.3 Ook deze ervaring droeg bij tot het vormen van een oordeel over de beroepsaspecten in een internationaal perspectief. • Twee leden van de visitatiecommissie hebben ervaring als lid van commissies die buitenlandse (Belgische) ingenieursopleidingen (waaronder Elektrotechniek) hebben gevisiteerd. • Verschillende leden van de visitatiecommissie zijn actieve leden van de IEEE. Verder werd het referentiekader voor de ingenieursopleidingen Elektrotechniek dat werd opgesteld ten behoeve van de visitatie (zie hoofdstuk II) getoetst aan de ABET-criteria, en werd verwezen naar de ‘Dublin-descriptoren’, die internationaal als norm gelden voor de vereiste kwalificaties van bachelors en masters. Wat betreft eindtermen is de opleiding van TU Delft een ijkpunt. De eindtermen van deze opleiding zijn gebruikt als uitgangspunt voor het Qualification Profile of the Engineer in Electrical Engineering and Information Technology van de ‘IDEA-League’. Dit is het samenwerkingsverband van Imperial College Londen, TU Delft, ETH Zürich en RWTH Aachen. De IDEA-League heeft de eindtermen vrijwel ongewijzigd overgenomen. Door de eindtermen van de Universiteit Twente en de TU Eindhoven te vergelijken met deze van TU Delft, werden ze meteen vergeleken met deze van de gereputeerde leden van de IDEALeague. 3
Liaison Committee of the Associations of University Graduate Engineers of the European Union (www.claiu.org), waarvan ook KIVI lid is.
26
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Wat betreft opbouw van het programma zijn de Nederlandse opleidingen vergelijkbaar met buitenlandse opleidingen, d.w.z. startend van een brede basis binnen de elektrotechniek, om vervolgens dieper in te gaan op één specialisatie. Ook qua geprogrammeerde studietijd zijn de Nederlandse opleidingen vergelijkbaar met andere opleidingen in Europa. De zwaarte van scriptie en afstudeeropdracht is eveneens vergelijkbaar met andere opleidingen in het buitenland; de tijd voorzien voor de afstudeeropdracht is vergelijkbaar met Duitsland, maar is langer dan in Vlaanderen en Wallonië. De globale studierendementen liggen lager dan de studierendementen in Vlaanderen en Wallonië, waar men echter een toelatingsproef heeft voor de ingenieursopleidingen. Indien men het studierendement vermenigvuldigt met het rendement van de toelatingsproef, komt men voor deze regio’s echter uit op eenzelfde globaal studierendement als in Nederland. De globale studierendementen van de Nederlandse opleidingen zijn ook vergelijkbaar met die van de opleidingen in Duitsland. De formele studieduur van de Nederlandse opleidingen is met vijf jaar vergelijkbaar met de langere, wetenschappelijke georiënteerde ingenieursopleidingen in andere Europese landen (bv. CLAIU-leden). De feitelijke studieduur is langer dan in Vlaanderen en Wallonië, waar men (nog) een jaarsysteem kent met deliberaties, waar tekorten kunnen worden kwijtgescholden; de feitelijke studieduur is vergelijkbaar met Duitsland. Wat betreft toegangseisen bestaan in alle landen van Europa segmentatie- en/of selectiemechanismen die de toegang tot het hoger onderwijs regelen en, in het bijzonder voor de ingenieursstudies, erop gericht zijn om na te gaan of er voldoende wiskundige/wetenschappelijke kennis aanwezig is bij de instap van deze studies (voor een overzicht, zie de KVIV-nota van mei 2002, http://www.kviv.be/KVIVNieuws/ Standdoc/CatNota/Stdpnt_052002.pdf ). In Nederland zijn de ingenieursstudies toegankelijk na het succesvol beëindigen van het vwo op basis van het profiel Natuur en Techniek (N&T) of Natuur en Gezondheid (N&G). Vergeleken met andere landen zijn deze toegangseisen niet overdreven streng; Nederland neemt een eerder gemiddelde positie in. In Vlaanderen kende men tot 2003 een toelatingsexamen; dit is nu afgeschaft en de ingenieursstudies zijn in principe toegankelijk voor alle (!) richtingen van het secundair onderwijs. In Wallonië blijft de toelatingsproef wel behouden. Resumerend stelt de commissie vast dat de Nederlandse universitaire opleidingen Elektrotechniek qua niveau vergelijkbaar zijn met de gelijknamige universitaire opleidingen in landen als België, Duitsland en Zweden. Qua structuur, inhoud, doelstellingen en eindtermen sluiten de opleidingen aan bij internationale standaarden.
III.10 Uitdagingen van de bachelor-masterstructuur aan de opleidingen Elektrotechniek De bacheloropleiding dient voldoende breed en uitwisselbaar te zijn. De bachelormasterstructuur is immers ingevoerd met een expliciet scharniermoment tussen de bachelor en de master, waar mobiliteit van de student kan plaatsvinden. De commissie juicht dan ook de recente afspraak tussen de drie Nederlandse TU’s toe, waarbij de nieuwe bachelordiploma’s volledig uitwisselbaar zullen zijn. In de verklaringen van Sorbonne en Bologna wordt reeds voor de bachelor gestreefd naar een marktfinaliteit. In de meeste Europese landen is, voor wat betreft de wetenschappelijke ingenieursopleidingen, de inzetbaarheid van de afgestudeerde bachelor op de arbeidsmarkt geen prioriteit. Er wordt daarbij gesteld dat de ingenieursopleiding in de geest een ondeelbare, vijfjarige opleiding is en blijft, en dat het bachelordiploma een zuiver ‘doorstroomdiploma’ zal zijn, en geen ‘uitstroomdiploma’. De commissie stelt dat het uiteindelijk de markt zelf is QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
27
die zal bepalen of het bachelordiploma in belangrijke mate een uitstroomdiploma zal worden en beveelt aan dat reeds tijdens de bachelorfase voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van de beroepskwalificaties. De commissie vindt eveneens – en stelt zeer expliciet – dat de bachelorstudies moeten afgesloten worden met een duidelijk identificeerbare proef waarop op geïntegreerde wijze de eindtermen (zowel academische als beroepskwalificaties) van de opleiding worden getoetst. Wat betreft de masteropleiding dienen eveneens afspraken gemaakt te worden tussen de technische universiteiten, waarbij elke technische universiteit slechts enkele specialisaties aanbiedt. Er wordt immers van uitgegaan dat in het nieuwe bachelor-masterlandschap de student voor zijn masteropleiding in belangrijke mate zal kiezen voor de meest gereputeerde universiteit op het gebied van de specialiteit van zijn keuze. Voor het bepalen van het aanbod van de masteropleidingen kunnen de volgende criteria in overweging genomen worden: • competentie (het masterprogramma sluit aan bij de sterke punten in het wetenschappelijk onderzoek); • relevantie (de inhoud van het programma is relevant voor het afnemend veld); • attractiviteit (de lading, maar ook de vlag, zijn attractief voor potentiële studenten); • beschikbare middelen (de praktische mogelijkheden om de opleiding te organiseren: human resources, financiën, logistiek). Wat betreft de opbouw van de masterprogramma’s vindt de commissie dat een compromis moet worden gezocht tussen flexibiliteit (om daarmee in te spelen op verschillen in vooropleiding tijdens de bachelorfase en op verschillen in interesse van individuele studenten) en behoud van voldoende profiel. Belangrijk punt is ook de internationalisering: de competitie blijft niet langer landelijk, maar wordt internationaal, op zijn minst Europees. Op dit vlak hebben de Nederlandse opleidingen reeds een sterk punt: er werd namelijk radicaal gekozen voor het Engels als voertaal in de masteropleidingen. Twee van de drie opleidingen hebben ook reeds een sterke gerichtheid op rekrutering van Aziatische studenten en bouwen in deze regio’s contacten en ankerpunten uit.
28
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
IV
De opleidingen Elektrotechniek in vergelijkend opzicht
IV.0 Vooraf In dit hoofdstuk worden de door de visitatiecommissie bezochte opleidingen in vergelijkende zin besproken ten aanzien van een aantal aandachtspunten (de ‘kwaliteitscriteria’). Als basis voor deze vergelijkende bespreking dienen de afzonderlijke opleidingsrapporten, zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk V van dit rapport. Dit hoofdstuk kent dezelfde (paragraaf-)indeling als de afzonderlijke opleidingsrapporten. Omdat het in dit hoofdstuk primair gaat om de vergelijking tussen de opleidingen op dezelfde punten, wordt in elke paragraaf kort ingegaan op de conclusies die de visitatiecommissie op het betreffende punt aan de verschillende opleidingen heeft getrokken. Dat brengt met zich mee dat de formulering af en toe wat ‘kort door de bocht’ kan zijn. De achterliggende nuances c.q. bijbehorende context zijn echter terug te vinden in de afzonderlijke opleidingsrapporten.
IV.1 Missie,doelstellingen en eindtermen De visitatiecommissie trof in elke zelfstudie in overeenstemming met het formaat van het VSNU-protocol een beschrijving aan van doelstellingen en eindtermen/-kwalificaties van de te visiteren opleiding. De inhoud daarvan kan als volgt worden samengevat. Beschrijving TUD: De opleiding stelt zich ten doel om in de initiële opleiding Elektrotechniek (gedefinieerd als: “de kennis en kunde van elektromagnetische verschijnselen voor energieomzetting en signaalverwerking in brede zin”) alle studenten die zich bij de opleiding inschrijven met een geschikte vooropleiding, op te leiden tot elektrotechnisch ingenieur. De opleiding dient herkenbaar elektrotechnisch, maatschappelijk relevant en internationaal erkend van universitair niveau te zijn. De veelzijdigheid van taken in de beroepsuitoefening en het ontwikkelingstempo van het vakgebied vereisen een brede, fundamentele opleiding, gevolgd door een specialisatie op een deelgebied. Het verkrijgen van specialistische kennis moet gedurende de gehele loopbaan kunnen plaatsvinden. De opleiding heeft van deze doelstellingen eindtermen afgeleid die gebruikt zijn als uitgangspunt voor het Qualification Profile of the Engineer in Electrical Engineering and Information Technology van de IDEA-League. Dit is het samenwerkingsverband van Imperial College Londen, TU Delft, ETH Zürich en RWTH Aachen. De IDEA-League heeft de eindtermen vrijwel ongewijzigd overgenomen. De eindtermen zijn op hoofdpunten als volgt geformuleerd (waarbij per onderdeel in de zelfstudie een nadere uitwerking is gegeven): • de elektrotechnisch ingenieur kan zijn specifieke cognitieve en intellectuele vaardigheden in een multidisciplinair verband inbrengen voor een extern gewenst resultaat; QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
29
• • •
de elektrotechnisch ingenieur is doelgericht creatief en heeft de acquisitieve en intellectuele vaardigheden om zich in te werken in deelgebieden van het vakgebied; de beroepsactiviteiten van de elektrotechnisch ingenieur zijn ingebed in zijn persoonlijk en maatschappelijk functioneren; de elektrotechnisch ingenieur heeft bij het verkrijgen van het ingenieursdiploma een aantal specifiek benoemde cognitieve, intellectuele en sociale vaardigheden ontwikkeld.
UT: De opleiding hanteert de volgende beschrijving van het vakgebied: Het ontwerp en/of de realisatie van systemen of delen daarvan voor het overbrengen van signalen vanuit de wereld om ons heen naar een signaalverwerkend domein, het verwerken van deze signalen en het omzetten van het verwerkte signaal in informatie of actie binnen onze omgeving. Vaak vinden deze acties plaats in een systeem met terugkoppelingsmechanisme. De zelfstudie koppelt aan deze beschrijving van het vakgebied de volgende algemene doelstellingen: • het programma is academisch, de technische expertise en vaardigheden van de afgestudeerden hebben voldoende breedte om ze in staat te stellen om zelfstandig in een internationale context te werken; • alle afgestudeerden zijn ingenieurs in de informatietechnologie; • de specialisaties zijn voorbeelden van een academische habitus en leiden niet tot een beperkte visie op het betreffende wetenschapsgebied; • het moet mogelijk zijn om zich te richten op onderzoek, ontwerp of productontwikkeling. Van deze algemene doelstellingen heeft de opleiding eindtermen afgeleid in termen van: • kennis van elektrotechniek; • leren leren; • probleemoplossen; • zelfbeoordeling; • communicatie. TUE: De Faculteit Elektrotechniek presenteert als algemene doelstelling voor de opleiding Elektrotechniek: “het opleiden van ingenieurs die breed inzetbaar zijn in het veld van elektrotechniek en informatica, en die in staat zijn vernieuwende activiteiten op hun gebied uit te voeren, zowel individueel als als lid van (multidisciplinaire) teams.” Vervolgens worden op meer gedetailleerd niveau de eindtermen/-kwalificaties beschreven die men beoogt met het programma en die te koppelen zijn aan specifieke curriculumonderdelen. Het betreft de volgende kwaliteiten: • brede kennis en begrip van de basiswetenschappen en elektrotechniek; • brede en grondige kennis en begrip van een deelgebied van de elektrotechniek; • modelleervaardigheden; • algemene ontwerp- en onderzoeksvaardigheden; 30
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
• • • • •
vaardigheden op het gebied van informatieverwerving; communicatievaardigheden; vaardigheden op het gebied van projectmanagement; academische attitude; bewustzijn van de maatschappelijke implicaties van de toepassingen van elektrotechniek.
Oordeel commissie Bij alle drie de opleidingen plaatste de commissie kritische kanttekeningen bij de formulering van de algemene doelstelling(en) van de opleiding. Bij de TUD en TUE was de component ‘onderzoek’ onvoldoende terug te vinden in de formulering. Dit wekte vooral verbazing omdat in de beschrijving van de missie van deze universiteiten het onderzoek een prominente plaats inneemt. De doelstellingen van de UT waren te weinig toegespitst op het vakgebied der elektrotechniek en benadrukten te zeer het aspect ‘signaalverwerking’. In alle gevallen was de commissie positiever over de geformuleerde eindtermen/eindkwalificaties en het beoogde profiel van de afgestudeerde. Deze voldeden in het algemeen aan haar referentiekader en naar haar oordeel aan internationale maatstaven, al plaatste de commissie hier en daar een kritische kanttekening. De TUD vertaalde het begrip vaardigheden uit de doelstellingen in eerste instantie uitsluitend in ‘inzicht’ bij de eindtermen, maar aanvullende informatie leerde dat er wel degelijk (cognitieve, intellectuele en sociale) vaardigheden worden beoogd. Bij de TUE nam de component ‘inzicht’ een relatief bescheiden positie in ten opzichte van de component ‘vaardigheden’. De vertaling van doelstellingen/eindkwalificaties in het onderwijsprogramma is bij alle opleidingen in het algemeen goed geslaagd. Bij de TUD en TUE is op voldoende plaatsen een relatie te leggen met de leerdoelen van afzonderlijke onderwijsonderdelen, zij het dat de TUE wel wat meer expliciete nadruk zou mogen leggen op het ontwikkelen van academische attitude. Bij de UT is de omzetting van doelstellingen/eindkwalificaties (men werkt daar inmiddels met het begrip ‘competenties’) in het onderwijsprogramma de facto wel geslaagd. Toch is een waarneembare koppeling van specifieke eindkwalificaties/competenties aan de leerdoelen van afzonderlijke onderwijsonderdelen nog moeilijk te ontdekken.
IV.2 Opbouw en inhoud van het programma De zelfstudies van alle drie de opleidingen geven een beschrijving van: • het oude, ongedeelde curriculum (in het bijzonder de specialisatiejaren); • het programma van de per 2001 gestarte bacheloropleiding; • de globale wijzigingen die zijn voorgenomen m.b.t. het programma van de masteropleiding. De commissie heeft zich bij haar oordeelsvorming vooral gericht op de eerstgenoemde twee elementen. Bacheloropleiding Bij alle gevisiteerde opleidingen is sprake van een nagenoeg, zo niet geheel verplicht QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
31
programma voor de drie jaren van het bachelorprogramma. De inhoud daarvan wordt in eerste instantie vooral bepaald door de algemene en elektrotechnische basisvakken in de beginfase, gecombineerd met parallelle ontwerpopdrachten c.q. ontwerpprojecten, waarin de student geacht wordt kennis en vaardigheden van verschillende onderwijsonderdelen te integreren. In de loop van het programma worden vakken op het gebied van deelgebieden van de elektrotechniek geïntroduceerd. Bij de TUE is de sterke nadruk die wordt gelegd op vakken op het gebied van informatietechnologie opvallend. Het niveau van de curriculumjaren van de bacheloropleiding (het oude basisdoctoraal) was bij alle opleidingen in orde. Het soort vakken dat werd gegeven, de gebruikte onderwijsliteratuur en het niveau van de tentamenopgaven (zie par .3) vormden hierbij voor de commissie belangrijke aangrijpingspunten. De oriënterende functie van het eerste jaar kwam in het programma van de TUD en UT goed uit de verf, maar aan de TUE minder door het ontbreken van natuurkundevakken in het eerste jaar. De selecterende functie van het eerste jaar was niet in alle gevallen goed verzorgd. Aan de UT kreeg de commissie de indruk dat hierover redelijk goed was nagedacht. Bij de TUD bestond de indruk dat daar na het eerste jaar ook studenten uitvielen die inhoudelijk gezien de opleiding wel zouden aankunnen. De TUE deed in de ogen van de commissie afbreuk aan de selecterende functie van het eerste jaar door de natuurkundevakken pas in het tweede jaar aan de orde te laten komen. Specialisatie-/afstudeerfase De specialisatiefase van de oude ongedeelde opleiding kende aan de drie gevisiteerde opleidingen de volgende afstudeermogelijkheden: TUD: • in de ongedeelde opleiding bestonden drie afstudeerrichtingen t.w. Onderzoek, Ontwerpen en Productiebeleid; • deze zijn in het nieuwe masterprogramma omgevormd tot mastervarianten Telecommunications, Microelectronics, Electrical Power Engineering, Media en Knowledge Engineering, en Computer Engineering (waarvan de laatste twee gemeenschappelijk zijn met de opleiding Informatica. UT: • •
de ongedeelde opleiding kende vijf majors waaruit gekozen kon worden: Microsystemen en Microelectronica, Telecommunicatie en Netwerken, Mechatronica, Embedded Systems, Biomedische Technologie; in de nieuwe situatie is er een masterprogramma Elektrotechniek met vijf mogelijke specialisaties: Microsystemen en Microelectronica, Telecommunicatie en Netwerken, Embedded Systems, Biomedical Engineering en Meet- en Regeltechniek. De voormalige major Mechatronica zal als apart masterprogramma worden aangeboden samen met de afdeling Werktuigbouwkunde.
TUE: het afstudeerwerk wordt inhoudelijk gezien op individuele basis samengesteld in overleg tussen de student en de leerstoelgroep, maar kent wel een vaste indeling.
32
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
De commissie heeft in het algemeen een positieve indruk gekregen van het niveau van de afstudeerfase van de gevisiteerde opleidingen. Zij baseerde zich daarbij op aspecten als de gebruikte onderwijsliteratuur, de tentamenopgaven, inhoud en niveau van het afstudeerwerk, de kwaliteit van de staf, de werkkringen waar de afgestudeerden terechtkomen en de positieve wijze waarop zij terugblikken op de door hen gevolgde opleiding. Wel had de commissie aan de TUD enkele bedenkingen t.a.v. sommige afstudeerwerken (zie par. 7) en signaleerde zij dat bij alle gevisiteerde opleidingen de beoordelingsrichtlijnen en vormgeving van het afstudeerwerk te zeer werd overgelaten aan de afzonderlijke leerstoelgroepen. Vaardighedenonderwijs Alle drie de opleidingen besteden voldoende aandacht aan het ontwikkelen van verschillende soorten vaardigheden: academische, professionele (incl. laboratoriumvaardigheden), mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. Wat de commissie betreft zou het verplicht stellen van een externe stage het ontwikkelen van professionele vaardigheden nog verder kunnen versterken (zie par. III.5). Samenhang De samenhang binnen het curriculum en in afstudeerpakketten is een aspect dat de volle aandacht van de gevisiteerde opleidingen verdient. De TUD kent de zgn. GSO’s (Grote StudieOnderdelen) en de TUE de ontwerpopdrachten die geacht worden een cruciale rol te spelen bij het scheppen van interne verbanden binnen het curriculum. Om verschillende redenen werkt de praktijk op dit punt echter nog niet in alle gevallen goed (zie par. 2 en 3 van de opleidingsrapporten van TUD en TUE). De UT lijkt in dit opzicht succesvoller te zijn, onder meer met het concept van ‘lijnen’ tussen vakken die in de eerste drie curriculumjaren logisch op elkaar voortbouwen. Bij alle drie de opleidingen wordt de samenhang binnen individuele afstudeerpakketten te zeer overgelaten aan de afzonderlijke leerstoelgroepen en speelt de Examencommissie naar het oordeel van de commissie niet de rol die zij zou moeten spelen. Maatschappelijke aspecten Elektrotechniek De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen Elektrotechniek voldoende aandacht besteden aan de maatschappelijke functie van de Elektrotechniek en de daarmee samenhangende ethische aspecten. Aio-onderwijs Onderwijsaanbod voor aio’s is nauwelijks aanwezig. Langs informele weg en op vrijblijvende wijze wordt dit deel van hun opleiding ingevuld. De commissie vindt dit een ongewenste situatie en is van mening dat het onderwijsaanbod voor aio’s beter gestructureerd zou moeten worden. De aio’s worden in sommige gevallen ook ingezet voor het verzorgen van onderwijs; hun bijdrage blijft binnen de landelijk afgesproken maximumomvang. Afgezien van hier en daar een kanttekening, is de commissie al met al tevreden over de opbouw en het niveau van de inhoud van de curriculumjaren van de bacheloropleiding en van de specialisatiefase van de oude, ongedeelde opleiding.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
33
IV.3 Onderwijsleeromgeving De drie gevisiteerde opleidingen maken alle gebruik van een gevarieerde mix aan onderwijswerkvormen. De TUD heeft zich als doel gesteld om studenten maximaal 20% van hun studielast te laten besteden aan hoorcolleges en passieve instructies. Kenmerkend voor deze instelling is de afgelopen jaren geweest het concept van GSO’s (Grote StudieOnderdelen), waarbij inhoudelijk samenhangende onderdelen werden geclusterd. Het concept is echter geen groot succes gebleken. Zowel de TUD als de UT kennen de werkvorm ‘colstructie’, een succesvolle mengvorm van hoorcollege en werkcollege/practicum. De UT kent een duidelijk onderwijsconcept in die zin dat zij de studenten in het eerste jaar een vrij schoolse aanpak biedt. In het tweede en derde jaar wordt dit concept geleidelijk aan losgelaten. De instelling kiest ervoor om minstens de helft van de studielast beschikbaar te laten zijn voor zelfstudie. De TUE heeft als ambitie om niet meer dan 60% van de studielast te laten besteden aan colleges en daaraan gerelateerde activiteiten. De opleiding geeft de voorkeur aan practica, training in vaardigheden en tijd voor zelfstudie. Zij hanteert als centraal onderwijsconcept het begrip OGO (ontwerpgericht project), waarmee aan het eind van elk trimester de kennis en vaardigheden uit verschillende vakken worden geïntegreerd. De commissie heeft zich in alle gevallen op het standpunt gesteld dat zij geen voorstander is van een vaste gewenste verhouding tussen de verschillende werkvormen; dit kan het beste aan de opleiding zelf worden overgelaten. Wel ondersteunt de commissie het streven om waar mogelijk te zoeken naar studentactiverende werkvormen. Voor alle drie de opleidingen geldt dat in de afstudeerfase van het ongedeelde curriculum de invulling van de studie sterk wordt overgelaten aan de individuele student en de leerstoelgroep waar hij/zij wenst af te studeren. Dit kan als ongewenst effect hebben dat het opleidingsmanagement het zicht verliest op deze fase van de opleiding. De observatie van de commissie in par. 2. ten aanzien van de grote vrijheid van de leerstoelgroepen bij het beoordelen van het afstudeerwerk alsmede de vormgeving ervan sluit naadloos aan op deze constatering. Alle opleidingen maken op de een of andere manier gebruik van ICT-voorzieningen bij het onderwijs dat ze verzorgen. De voorbeelden daarvan die de commissie is tegengekomen, hebben echter vooral betrekking op informatievoorziening en administratief-ondersteunende processen. Het gaat haar dan ook te ver om te spreken over een digitale leeromgeving. Zij vindt het opmerkelijk dat een dergelijke leeromgeving bij opleidingen als Elektrotechniek blijkbaar moeilijk van de grond komt. Bij geen van de opleidingen heeft de commissie van studentenzijde klachten vernomen over de wijze van tentaminering. De Onderwijs- en Examenreglementen vertoonden naar het inzicht van de commissie geen onvolkomenheden. De commissie heeft tijdens elk visitatiebezoek kennisgenomen van een uitgebreide verzameling tentamenopgaven die binnen de opleiding worden gebruikt. Zij vindt het niveau daarvan in het algemeen adequaat. Ten aanzien van de begeleiding bij en de beoordeling van het afstudeerwerk heeft de commissie vastgesteld dat de opleidingen op deze aspecten per saldo wel voldoende scoren, maar dat deze op de volgende punten soms verbetering behoeven: • het breed samenstellen van afstudeercommissies (d.w.z. ook een staflid van buiten de eigen 34
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
• •
leerstoelgroep); het in eigen hand houden van de waardering van afstudeerwerk dat in een externe omgeving plaatsvindt; het hanteren van gezamenlijke richtlijnen t.a.v. beoordeling en uitvoering.
IV.4 Instroom Zoals blijkt uit tabel 1A, zijn de studentenaantallen van de gezamenlijke opleidingen Elektrotechniek in de periode 1997-2001 enigszins gedaald: van 1672 naar 1571 (een daling van ruim 6%). Deze daling werd vooral veroorzaakt door een daling bij de TU Delft. Tabel 1 B laat zien dat in de genoemde periode een, naar de commissie hoopt, dieptepunt van 1549 studenten is gepasseerd. Het aantal eerstejaars studenten was in 2001 bij de UT en TUE weer aan het stijgen. Bij de TUE ging het om een forse stijging. Het aandeel van vrouwelijke studenten is in genoemde periode gestegen van 3,8% naar 4,8%. Hoewel ook in het buitenland in het algemeen sprake is van een onevenwichtige verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke studenten bij de opleidingen Elektrotechniek, mag toch wel geconstateerd worden dat de verhouding in Nederland wel bijzonder scheef is. Opvallend is dat de TUD het in Nederland in dit opzicht beter doet dan de beide andere opleidingen. Alle opleidingen melden dat de kwaliteit van de instroom van hun studenten goed tot uitstekend is gezien de cijfers die zij hebben behaald voor hun vwo-eindexamenvakken. Desalniettemin blijkt in de praktijk dat dit geen garantie is voor een goede studievoortgang binnen de opleiding Elektrotechniek. Verschillende opleidingen wijten dit in hun zelfstudies aan de toenemende kloof tussen de wiskundekennis, opgedaan in het vwo en benodigd in het wo. Bij de UT en TUE is er een aanzienlijke zij-instroom vanuit het hbo. De TUD heeft weer een aanzienlijke instroom van buitenlandse studenten in de internationale mastersopleiding. Ook aan de UT en TUE begint de toestroom van buitenlandse MSc-studenten op gang te komen. De opleidingen besteden voldoende aandacht aan voorlichting richting aspirant-studenten (zij het met wisselend succes) en aan activiteiten, gericht op verbetering van de aansluiting tussen vwo en wo. De laatstgenoemde activiteiten vonden plaats in verschillende vormen, maar speciale vermelding verdient volgens de commissie in dit verband het aanstellen (in deeltijd) door de TUE van een vwo-docent als tutor met als taak om de aansluiting tussen het natuurkundeonderwijs in het vwo en in het propedeusejaar te versoepelen.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
35
Tabel 1A:
Aantal eerstejaars (voltijds; propedeuse-instroom) en totaal aantal studenten bij de opleidingen Elektrotechniek in 1997 en 2001
TUD UT TUE
Aantal eerstejaars *) Studenten % vrouwen 1997 2001 1997 2001 144 125 4,9 13,6 70 73 7,1 2,7 82 137 1,2 3,7
Aantal ingeschreven studenten totaal **) Studenten % vrouwen 1997 2001 1997 2001 840 636 4,0 7,1 469 454 4,5 4,0 363 481 2,5 2,5
Totaal
296
1672
*) **)
335
4,4
7,2
1571
3,8
4,8
Betreft uitsluitend studenten van het per 1995/1996 gestarte vijfjarige curriculum. Betreft een combinatie van studenten van zowel het vierjarige als vijfjarige curriculum.
Tabel 1B:
Ontwikkeling per universiteit in totaal aantal studenten Elektrotechniek in de periode 1997 en 2001 (4- en 5jaarscurriculum gezamenlijk)
TUD UT TUE
1997 840 469 363
1998 753 466 372
1999 670 470 409
2000 641 456 458
2001 636 454 481
Totaal
1672
1591
1549
1555
1571
IV.5 Studeerbaarheid Alle opleidingen kennen een systeem van studiebegeleiding en -advisering waarin de activiteiten vooral in de eerste fase van de studie zijn geconcentreerd. Geleidelijk aan wordt in de loop van de opleiding het initiatief steeds meer aan de individuele studenten overgelaten. Er is in de meeste gevallen sprake van een systeem waarin studentenmentoren, docentmentoren of docenttutoren een centrale plaats innemen. Aan de TUD heeft de commissie vastgesteld dat het monitoren van de studentactiviteiten in het tweede en derde studiejaar enigszins op de achtergrond dreigt te raken. De UT kent in feite geen monitorsysteem in de masterfase en gaat ervan uit dat de student voldoende wordt begeleid bij stage of afstudeerwerk. De TUE meldt dat studenten geen belangstelling hebben voor het mentorsysteem en dat de opleiding de activiteiten op dit gebied alleen aanbiedt op verzoek. De commissie vraagt zich ernstig af of de opleiding er verstandig aan doet deze afwachtende houding aan te nemen. De feitelijke studielast van de propedeuse en de doctoraalfase komen in termen van aantallen studiepunten over het geheel genomen overeen met de geprogrammeerde studielast. Bij een normale studie-inzet en een voldoende vooropleiding zou men mogen verwachten dat de opleidingen in de daarvoor voorziene tijd kunnen worden afgerond. Feit is echter dat de 36
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
meeste studenten Elektrotechniek hun opleiding niet in de geprogrammeerde tijd afronden (zie ook par. 6). Alle opleidingen beschikken over een systeem van studievoortgangsregistratie; aan de UT en TUE is men er niet geheel tevreden mee. De tentamenregelingen zijn, afgaande op het Onderwijs- en Examenreglement, bij de UT en TUE naar behoren. Aan de TUD heeft de commissie de indruk gekregen dat de tentamenregeling de studeerbaarheid van het programma nadelig beïnvloedt: veel kleine deeltentamens waarvan het behalen soms als voorwaarde geldt voor de toegang tot andere onderwijsonderdelen, met daarnaast een reductie van het aantal tentamenmogelijkheden van drie naar twee. Op deze manier wordt het wegwerken van eenmaal opgelopen achterstand moeilijk. De spreiding, de onderlinge aansluiting van de onderwijsonderdelen en de studeerbaarheid van het programma zijn aspecten waaraan de opleidingen aandacht besteden, zij het met wisselend succes. De studielast is over het algemeen evenwichtig verdeeld over de verschillende curriculumjaren. Het is dan ook niet zozeer de zwaarte van de afzonderlijke onderdelen, maar eerder de organisatie van het onderwijsproces dat de studeerbaarheid van de programma’s nadelig beïnvloedt. Bij de TUD en TUE hebben de GSO’s resp. de OGO’s in dit opzicht soms averechts gewerkt. De UT lijkt een goede opbouw in het programma gevonden te hebben, al is dat de studenten aldaar niet altijd goed duidelijk. Bij deze instelling vond de commissie het nagenoeg ontbreken van Elektronicavakken in het tweede jaar een merkwaardig fenomeen.
IV.6 Doorstroom en rendementen De gegevens over de propedeuse- en postpropedeuserendementen uit de afzonderlijke opleidingsrapporten zijn vergelijkenderwijs opgenomen in het overzicht dat is afgedrukt in bijlage 4 (tabellen 8A en 8B). Het gemiddelde propedeuserendement na drie jaar studieduur voor de cohorten 1992/93 t/m 1999/2000 zijn bij twee opleidingen (TUD en TUE) slecht. De UT behaalt een redelijk hoog rendement.
Tabel 2 Universiteit TUD UT TUE
Gemiddeld propedeuserendement na 3 jaar 51,1% 63,8% 53,6%
Commissieoordeel Slecht Redelijk Slecht
Over het gemiddelde postpropedeuserendement van de vijfjarige opleidingen kon de commissie geen uitspraak doen, omdat daarover de gegevens nog ontbreken. De gegevens die de commissie vanuit de VSNU ter beschikking zijn gesteld (de zgn. KUO-gegevens: Kengetallen Universitair Onderwijs) lieten op dit punt alleen een uitspraak toe over de (vierjarige) curricula, zoals die aan het begin van de negentiger jaren werden verzorgd. Dat levert het volgende beeld QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
37
op, waarbij onderscheid valt te maken tussen het postpropedeuserendement op basis van afstuderen binnen een cluster van verwante wo-opleidingen (tabel 3) en binnen de opleiding zelf (tabel 4).
Tabel 3 Universiteit
Gemiddeld postpropedeuserendement Commissieoordeel na 8 jaar binnen cluster
TUD UT TUE
80,2% 75,5% 82,1%
Redelijk Matig Redelijk
Tabel 4 Universiteit
Gemiddeld postpropedeuserendement na Commissieoordeel 8 jaar binnen opleiding zelf
TUD UT TUE
80,2% 75,1% 69,4%
Redelijk Matig Zeer matig
De postpropedeuserendementen van de opleidingen Elektrotechniek zijn in het meest positieve geval ‘redelijk’ te noemen. Over de gehele linie laten de opleidingen geen goede resultaten zien op het gebied van rendementen. Gegevens over het studierendement (het percentage van een cohort studenten die in een bepaald jaar aan de propedeuse van de opleiding beginnen op basis van een vwo-diploma en die er ook daadwerkelijk in slagen het doctoraalexamen aan dezelfde opleiding te behalen) laten voor de cohorten 1989/90 t/m 1994/95 het volgende beeld zien (tabel 5).
Tabel 5 Universiteit TUD UT TUE Gezamenlijk
Studierendement na 8 jaar 52,0% 48,4% 46,0% 49,5%
Over het gemiddelde studierendement voor de cohorten die in 1995 aan de vijfjarige opleidingen zijn begonnen, zijn nog nauwelijks gegevens beschikbaar. De eerste resultaten laten echter zeker geen verbetering zien. Over de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden van de vijfjarige opleiding zijn nog te weinig gegevens beschikbaar om daarover een betrouwbare uitspraak te kunnen doen. De 38
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
eerste gegevens die bekend zijn, duiden erop dat ook de studenten die een vijfjarig curriculum volgen, een gemiddelde studieduur hebben die de cursusduur ruimschoots overschrijdt.
IV.7 Kwaliteit van de afgestudeerden Tijdens elk visitatiebezoek heeft de commissie op haar verzoek ook gesproken met een vertegenwoordiging van afgestudeerden van de opleiding. De commissie heeft deze gesprekken in het algemeen ervaren als een nuttige aanvulling op haar indrukken, gebaseerd op bestudering van de beschikbare documentatie (zoals enquêtes onder afgestudeerden, niveau stageverslagen, niveau afstudeerwerken, eisen die leerstoelgroepen aan het afstudeerwerk stellen, gegevens over de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden). De commissie is op basis daarvan tot een positief oordeel gekomen over het academisch niveau van de afgestudeerden van de opleidingen Elektrotechniek en over hun beroepskwalificaties. Zij vinden in het algemeen op zeer korte termijn na hun afstuderen werk, zo niet voor hun afstuderen. Zij vinden doorgaans een baan in het gebied van ontwikkeling, ontwerp en onderzoek en in mindere mate management, marketing, productie en onderwijs. Nogal wat afgestudeerden beginnen een eigen bedrijf. Uit de periodieke onderzoeken die onder de afgestudeerden worden gehouden (in alle gevallen: de jaarlijkse ‘wo-monitor’) komt naar voren dat de afgestudeerden in het algemeen met tevredenheid op de door hen genoten opleiding terugblikken. Vanwege de grote vraag naar afgestudeerden en het steeds kleiner wordende aantal Nederlandse afgestudeerden dat de opleidingen Elektrotechniek kunnen afleveren, zijn alle opleidingen bezig hun internationale instroom te vergroten. Met name de TU Delft slaagt daarin, maar ook de UT en de TUE zijn bezig een aanvullende instroom van buitenlandse studenten van substantiële omvang te realiseren. De commissie heeft voorafgaand aan de visitatiebezoeken per opleiding twaalf afstudeerwerken geselecteerd uit de lijst van 25 meest recente afstudeerwerken in de zelfstudies. Deze verslagen zijn door de commissieleden geanalyseerd op een aantal criteria en tijdens het visitatiebezoek in commissieverband en daarnaast met de vertegenwoordigers van de leerstoelgroepen besproken. Bij de UT en TUE was de commissie zonder meer positief over het niveau van het afstudeerwerk, al plaatste zij een enkele kritische kanttekening ten aanzien van de noodzaak die in haar ogen bestaat om het thema van het afstudeerwerk veeleer te bezien binnen een praktische context dan als geïsoleerd object. Bij de TUD heeft de commissie naast goede afstudeerwerken ook enkele afstudeerwerken aangetroffen die onder de maat waren. Deze hadden het formaat gekregen van een wetenschappelijke publicatie, waardoor het volledige beeld van de breedte en diepgang van het verrichte onderzoek ontbrak. Bij enkele opleidingen kreeg de commissie de indruk dat de cijfermatige waardering van het afstudeerwerk dat extern had plaatsgevonden (veelal het bedrijfsleven) een factor hoger was dan die van ander afstudeerwerk. De commissie heeft er bij de betrokken opleidingen op aangedrongen dat zij in dit opzicht het heft in eigen hand houden. Op de functie en rol van (verplichte) stages binnen de opleidingen Elektrotechniek is de commissie ingegaan in hoofdstuk III, par. 5. De UT kent een verplichte externe stage, de TUD QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
39
de optie van een externe stage, en de TUE kende tot onlangs een verplichte externe training/ opdracht. Zij heeft er bij de laatstgenoemde instelling op aangedrongen het verplichte karakter niet te laten vallen, en bij de TUD gesuggereerd om de mogelijkheid van een verplichte externe stage serieus te onderzoeken.
IV.8 Effectiviteit van de organisatie In de opleidingsrapporten heeft de commissie op grond van de ontvangen zelfstudie een korte beschrijving gegeven van de wijze waarop de drie opleidingen Elektrotechniek zijn ingebed in de universitaire organisatie. In twee gevallen (TUD, UT) is sprake van situering binnen één faculteit, samen met wiskunde en informatica. Aan de TUE wordt de opleiding verzorgd door een zelfstandige Faculteit Elektrotechniek. Vervolgens heeft de commissie de opleidingen beoordeeld op de in de checklist voorziene punten: goede communicatielijnen, heldere spreiding van taken en bevoegdheden, en effectiviteit van de (bestuurlijke) organisatie. Bij een tweetal opleidingen heeft zij kritische kanttekeningen geplaatst. Aan de TUD was in haar ogen sprake van grote afstand tussen bestuur en werkvloer, en het door elkaar heen lopen van lijnmanagement en capability management. Implementatie van eenmaal genomen besluiten laat nogal eens te wensen over. Aan de TUE trof de commissie een veelheid aan bestuurlijke en ondersteunende organen aan die betrokken zijn bij de organisatie van de opleiding. Het grote aantal betrokkenen, de niet optimale onderlinge taakafbakening en communicatie maken in de ogen van de commissie dat op dit punt nog veel winst te behalen valt. De opzet aan de UT vond de commissie sober maar effectief. Het aantal betrokken instanties is beperkt, de lijnen zijn kort, en de verantwoordelijkheidslijnen zijn eenduidig, al plaatste de commissie nog wel een kritische kanttekening t.a.v. de uitvoering van de interne kwaliteitszorg. Eén zorg heeft de commissie bij alle opleidingen geuit: die over de grote autonomie van de leerstoelgroepen. Zij heeft daarbij steeds aangegeven dat zij hiermee niet de inhoudelijke expertise van elke leerstoelgroep ter discussie stelt, maar wel de noodzaak benadrukt dat deze zich houden aan gezamenlijk gemaakte c.q. te maken afspraken aan de hand waarvan het management van de opleiding zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de opleiding kan waarmaken. (Zie ook elders in dit rapport, i.h.b. de paragrafen 3 en 7 van de afzonderlijke opleidingsrapporten.) De beschikbare staf voor het verzorgen van de opleiding in termen van aantallen docenten (in personen en fte’s) loopt nogal uiteen. Zie tabellen 6 en 7. De gegevens zijn echter gebaseerd op één peilmoment en niet op een bepaalde periode en daardoor is het weinig zinvol om daaraan conclusies in vergelijkende zin te verbinden. In alle gevallen vond de commissie de beschikbare staf toereikend. Aan alle opleidingen verzorgen ook hoogleraren onderwijs in het propedeusejaar, maar meestal op beperkte schaal. Het aandeel van vrouwen in de wetenschappelijke staf, met name de hogere rangen, is marginaal. De commissie vindt dat verandering in deze situatie voor de opleidingen een punt van grote aandacht dient te zijn in de komende jaren, mede uit eigen belang. Vrouwelijke wetenschappers in de elektrotechniek kunnen een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen richting vrouwelijke aspirant-studenten.
40
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Tabel 6:
Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten) eerste geldstroom aan de opleidingen Elektrotechniek per januari 2003 Aio’s
Totaal Wp
TUD TUE UT
Personen (tussen haakjes: fulltime equivalenten) HoogUhd’s Ud’s Overig Wp *) leraren 26 (22,7) 37 (36,35) 30 (29,6) 54 (7,0) 18 (15) 17 (17) 29 (26,5) 13 (3,1) 18 (14,5) 9 (8,5) 24 (21,5) 8 (2,9)
27 (27,0) 2 (2,0) 0 **)
174 (122,65) 79 (63,6) 59 (47,4)
Totaal
62 (52,2)
29 (29,0)
312 (233,65)
*) **)
63 (61,85)
83 (77,6)
75 (13,0)
De categorie ‘overig wp’ is inclusief student-assistenten. Bij de UT betreft het alleen student-assistenten. De UT kent geen aio’s structureel in de eerste geldstroom. In de tweede en derde geldstroom gaat het om ongeveer 91 aio’s.
Tabel 7:
Student-stafratio en afgestudeerde-stafratio aan de opleidingen Elektrotechniek anno 2002 Aantal fte voor onderwijs
Aantal studenten
Aantal afgestudeerden
Aantal studenten per fte-onderwijs
TUD TUE UT
18,7 24,6 11,4
636 481 454
88 50 45
34 19,6 39,9
Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs 4,7 2,0 4,0
Totaal
54,7
1571
183
28,7
3,4
De commissie heeft de indruk gekregen dat het personeelsbeleid aan de opleidingen sterk is ingebed in de leerstoelgroepen. Loopbaanbeleid en carrièreperspectieven zijn volgens haar in overheersende mate een afgeleide van de onderzoeksprestaties. De onderwijscomponent hoort bij functioneringsgesprekken ook aan de orde te komen, maar dat gebeurt lang niet altijd. Bij beoordelingsgesprekken komen de onderwijsprestaties wel aan de orde. Bij geen van de opleidingen heeft de commissie gemerkt dat het personeelsbeleid op enigerlei manier is gekoppeld aan een algemeen kwaliteitsbeleid.
IV.9 Kwaliteit van de staf Het wetenschappelijk niveau van de staf van de Elektrotechniekopleidingen is goed. De opleidingen van de TUE en met name de TUD dekken een zeer breed gebied aan expertises. Toch acht de commissie ook het aanbod aan de UT, waar voor een profiel is gekozen dat aan vermogenselektronica minder aandacht besteedt, voldoende breed. Met de constatering dat het wetenschappelijk niveau van de staf goed is, is overigens niet gezegd dat alle stafleden ook uitstekende docenten zijn. Tijdens de visitatiebezoeken is de commissie QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
41
gebleken dat de studenten door de bank genomen wel tevreden zijn met het didactisch niveau van hun docenten, maar dat er in elke opleiding wel enkele uitschieters naar beneden zijn. De commissie vindt dat het opleidingsmanagement van de opleidingen zich dit mag aanrekenen wanneer jaren achtereen blijkt dat het hierbij om dezelfde docenten handelt. Zij stelt tot haar genoegen vast dat de opleidingen bij het aanstellen van nieuw personeel in het algemeen ook hoge eisen zijn gaan stellen aan de didactische vaardigheden van de kandidaten. Maar wanneer het gaat om de zittende staf, wordt het nog te vaak overgelaten aan het eigen initiatief van de docenten om periodiek didactische (bij-)scholing te zoeken of zich onderwijskundig te laten voorbereiden op het gaan verzorgen van nieuwe onderwijsvormen. Minder vrijblijvendheid in dit opzicht zou de kwaliteit van de opleidingen ten goede komen.
IV.10 Faciliteiten en voorzieningen De kwaliteit en omvang van de faciliteiten waarover de Elektrotechniekopleidingen kunnen beschikken (onderwijsruimten, practicum- en laboratoriumvoorzieningen, en voorzieningen op het gebied van ICT en bibliotheek), zijn over het algemeen goed. De enige kritische kanttekeningen die de commissie plaatste, waren de volgende: • aan de TUD zijn de elektrotechnische practica op een decentrale locatie gehuisvest; • de computervoorzieningen kennen aan de TUD verschillende, niet-compatibele besturingssystemen (Linux en Windows); • de plaats waar aan de UT laboratoriumactiviteiten en projectactiviteiten van studenten plaatsvinden, beschikken niet over adequaat meubilair. De financiële randvoorwaarden die voor de opleidingen aan de TUD en TUE gelden, zijn toereikend. De opleiding aan de UT financiert een deel van het onderwijs met tweede- en derdegeldstroominkomsten.
IV.11 Internationalisering De mate waarin de opleidingen Elektrotechniek activiteiten op het gebied van internationalisering ondernemen, loopt nogal uiteen. De TUD kent een actief beleid op dit gebied en heeft zelfs een aantal overeenkomsten afgesloten met buitenlandse universiteiten over uitwisseling van studenten en staf. De UT kent ook een expliciet internationaliseringsbeleid en stimuleert dit middels de internationale onderzoekscontacten. Zowel de TUD als de UT kennen inmiddels een masterprogramma voor internationale studenten. De internationaliseringsactiviteiten aan de TUE zijn niet ingebed in een expliciet beleid op dit terrein, maar maken doorgaans deel uit van Socrates/Erasmus-samenwerkingsverbanden of onderzoekscontacten. Kwantitatief gezien komen er meer buitenlandse studenten naar Delft dan dat er TUDstudenten naar het buitenland gaan. Aan de UT en de TUE is het aantal buitenlandse studenten nog vrij beperkt. Opvallend aan de UT is het hoge percentage studenten dat de laatste jaren heeft gekozen voor een buitenlandse stage: circa 70% van de studenten. De erkenning van studieactiviteiten in het buitenland levert in de praktijk geen problemen op en de voorwaarden die daaraan van de zijde van de opleiding worden gesteld, komen de commissie alleszins redelijk voor.
42
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
IV.12 Externe contacten De contacten van de stafmedewerkers met de internationale wetenschapsbeoefening zijn in het algemeen redelijk goed tot zeer goed. De structurele contacten met het afnemend veld/ werkgevers zijn bij de UT en TUE voor verbetering vatbaar, ondanks incidentele contacten in het kader van stages of middels deeltijdhoogleraren. De TUD zou er naar de mening van de commissie verstandig aan doen om meer tijd en energie te steken in contacten met de alumni. Alle drie de opleidingen zouden volgens de commissie de banden met de relevante beroepsverenigingen moeten aanhalen (zie ook par. III.7).
IV.13 De interne kwaliteitszorg De zelfstudies geven alle een beschrijving van de gehanteerde systemen van interne kwaliteitszorg: de betrokken personen en instanties, hun taken en bevoegdheden, de afgesproken procedures en de cycli die doorlopen worden. De commissie heeft de beschrijvingen gelegd naast de indrukken die zij heeft opgedaan ten aanzien van het functioneren van de interne kwaliteitszorg in de praktijk. Zij is bij de TUD en de TUE tot de conclusie gekomen dat de effectiviteit van het systeem voor verbetering vatbaar is; er vinden velerlei evaluatieactiviteiten plaats, maar daar wordt niet optimaal gebruik van gemaakt. Aan de UT kwam de commissie in dit opzicht tot een positief oordeel. Laatstgenoemde opleiding had naar de mening van de commissie in het algemeen naar behoren gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De wijze waarop aan de TUD en TUE was gereageerd op het vorige visitatierapport viel de commissie tegen. De actieve betrokkenheid van studenten bij de interne kwaliteitszorg is bij de UT en TUE goed te noemen. Aan de TUD is de activiteit aan studentenzijde in dit opzicht beperkt tot een relatief kleine groep studenten.
IV.14 De zelfstudie De zelfstudies van de TUD en de UT voldeden redelijk goed aan de verwachtingen. Zij waren vooral sterk in termen van beschrijving en analyse. Het kritisch karakter van de zelfstudie van de TUD kwam vooral tot uiting in de openhartigheid van de tekst, maar te weinig in een inventarisatie van zwakke punten of in termen van het formuleren van concrete verbeteracties. De zelfstudie van de UT had wat beknopter mogen zijn qua beschrijving. Het kritisch karakter van deze zelfstudie kwam vooral tot uiting in de sterkte-zwakteanalyse en minder in de tekst van de overige hoofdstukken, waardoor een enigszins scheve verhouding ontstond. De oorspronkelijke zelfstudie van de TUE werd door de commissie onvoldoende bevonden. In het opleidingsrapport is toegelicht waarom. Mede op grond van de in aanvulling ontvangen informatie heeft de commissie zich expliciet de vraag gesteld of de visitatie doorgang kon vinden. Die vraag heeft zij uiteindelijk bevestigend beantwoord, maar ze heeft achteraf wel moeten constateren dat zij een bovenmatige inspanning heeft moeten verrichten om een visitatie te kunnen uitvoeren die beantwoordt aan de criteria die zij daarvoor van de VSNU als opdrachtgever heeft meegekregen.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
43
IV.15 Sterke en zwakke punten van de opleidingen Elektrotechniek De commissie heeft elk opleidingsrapport afgesloten met een paragraaf ‘Sterke en zwakke punten’. Met nadruk wijst zij er hier op dat deze paragrafen geen uitputtend overzicht bieden van de conclusies en aanbevelingen van de commissie. Het betreft louter een aantal profielbepalende aspecten van de opleiding waarmee zij zich naar het oordeel van de commissie in positieve dan wel minder positieve zin onderscheiden. De opleidingsrapporten uit dit visitatierapport verschillen daarmee wezenlijk van die uit het vorige rapport. Het zou een misverstand zijn wanneer de opleidingen zich in hun reactie op deze visitatie zouden beperken tot alleen de aspecten, genoemd in de paragraaf ‘Sterke en zwakke punten’. In de opleidingsrapporten zelf zijn verschillende (aanknopingspunten voor) aanbevelingen te vinden die niet terugkeren in de paragraaf ‘Sterke en zwakke punten’.
IV.16 De opleidingen Elektrotechniek in cijfers De waardering die de visitatiecommissie per opleiding heeft gegeven aan elk kwaliteitsaspect is opgenomen in het vergelijkend overzicht in bijlage 5. De commissie wil er met nadruk op wijzen: • dat voor haar niet elk kwaliteitsaspect even zwaar weegt, maar ook • dat zij de verschillende subaspecten per kwaliteitsaspect (zie het algemene VSNU-protocol Onderwijsvisitatie op Maat dat voor deze visitatie nog gold) niet alle even zwaar heeft laten wegen.
44
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
V
De afzonderlijke opleidingsrapporten
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
45
46
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
V.1 0
De opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Delft Vooraf
De visitatiecommissie Elektrotechniek heeft deze opleiding bezocht op 17 en 18 maart 2004. De aangeleverde zelfstudie had betrekking op de periode 1997 t/m 2002, een periode waarin verschillende ingrijpende veranderingen in het curriculum plaatsvonden. Het betreft de (her-) introductie van het vijfjarig curriculum in 1995, de introductie van een nieuw kerncurriculum in 1999 en de overgang naar de bachelor-masterstructuur vanaf 2001 c.q. 2002. Dit had voor de visitatiecommissie als consequentie dat zij haar oordeel diende te baseren op delen van verschillende curricula. In feite heeft zij zich bij haar beoordeling gericht op de specialisatiefase van het sinds 1999 verzorgde ongedeelde curriculum (de jaren 4 en 5) en op het kerncurriculum van de eerste drie jaren van dat curriculum dat formeel sinds september 2002 (maar feitelijk sinds september 2001) de bacheloropleiding Elektrotechniek vormt.
1
Missie, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving De zelfstudie opent deze paragraaf met een expliciete verwijzing naar de missies van de TU Delft en van de Faculteit EWI, waarbinnen de opleiding Elektrotechniek wordt verzorgd. In de missie van de TUD wordt vooral de nadruk gelegd op “het karakter van internationaal toonaangevende universiteit die zich profileert door het verrichten van excellent en grensverleggend onderzoek. Het onderzoek is fundamenteel van karakter, heeft toepassing als oogmerk, inspireert het onderwijs en bepaalt in hoge mate het niveau en inhoud daarvan.” De missie van de faculteit is “een internationaal toonaangevende wetenschappelijke organisatie te zijn die in een inspirerend klimaat studenten opleidt tot ondernemende, lerende en verantwoordelijke ingenieurs: de leiders van morgen.” De faculteit stelt zich ten doel om in de initiële opleiding Elektrotechniek (gedefinieerd als: “de kennis en kunde van elektromagnetische verschijnselen voor energieomzetting en signaalverwerking in brede zin”) alle studenten die zich bij de opleiding inschrijven met een geschikte vooropleiding, op te leiden tot elektrotechnisch ingenieur. De opleiding dient herkenbaar elektrotechnisch, maatschappelijk relevant en internationaal erkend van universitair niveau te zijn. De veelzijdigheid van taken in de beroepsuitoefening en het ontwikkelingstempo van het vakgebied vereisen een brede, fundamentele opleiding, gevolgd door een specialisatie op een deelgebied. Het verkrijgen van specialistische kennis moet gedurende de gehele loopbaan kunnen plaatsvinden. De opleiding heeft van deze doelstellingen eindtermen afgeleid (en beschreven in de zelfstudie) die gebruikt zijn als uitgangspunt voor het Qualification Profile of the Engineer in Electrical Engineering and Information Technology van de ‘IDEA-League’. Dit is het samenwerkingsverband van Imperial College Londen, TU Delft, ETH Zürich en RWTH Aachen. De IDEA-League heeft de eindtermen vrijwel ongewijzigd overgenomen. De eindtermen zijn op hoofdpunten als volgt geformuleerd (waarbij per onderdeel in de zelfstudie een nadere uitwerking is gegeven): QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
47
• • • •
de elektrotechnisch ingenieur kan zijn specifieke cognitieve en intellectuele vaardigheden in een multidisciplinair verband inbrengen voor een extern gewenst resultaat; de elektrotechnisch ingenieur is doelgericht creatief en heeft de acquisitieve en intellectuele vaardigheden om zich in te werken in deelgebieden van het vakgebied; de beroepsactiviteiten van de elektrotechnisch ingenieur zijn ingebed in zijn persoonlijk en maatschappelijk functioneren; de elektrotechnisch ingenieur heeft bij het verkrijgen van het ingenieursdiploma een aantal specifiek benoemde cognitieve, intellectuele en sociale vaardigheden ontwikkeld.
Het beoogd profiel van de afgestudeerde komt met name tot uiting in de missiebeschrijving van de faculteit en verder in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Belangrijke elementen in het profiel zijn: ondernemend, lerend, verantwoordelijk, breed inzetbaar, flexibel, doelgericht creatief. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding haar doelstellingen en eindtermen duidelijk heeft geplaatst in een internationale context. De doelstellingen verwijzen daarnaar en de eindtermen van de opleiding vormen zelfs onderdeel van een internationaal universitair samenwerkingsverband. De commissie treft bij de eindtermen verschillende aspecten aan die naar haar oordeel (zie haar referentiekader) in een universitaire opleiding Elektrotechniek niet mogen ontbreken: • vereiste kennis van het wetenschapsgebied c.q. van de algemene basisvakken; • academische (cognitief/intellectueel) en algemene (sociale) vaardigheden. De eindtermen van de opleiding voldoen aan internationale maatstaven en aan het referentiekader van de commissie. De doelstellingen van de opleiding staan in de ogen van de commissie in contrast met de sterk onderzoeksgerichte missie van de TU Delft: de aandacht voor onderzoeksactiviteiten is in de opleidingsdoelstellingen nauwelijks terug te vinden. De professionele doelstellingen komen beter uit de verf. De eindtermen vormen (ook in dit opzicht) een duidelijke verbetering ten opzichte van de doelstellingen. Zij sluiten beter aan op de internationale context dan de doelstellingen. De commissie vindt het wel merkwaardig dat het begrip ‘vaardigheden’ uit de doelstellingen in de eindtermen vooral wordt omgezet in termen van ‘inzicht’. Uit de bijlage bij de zelfstudie blijkt echter dat er wel degelijk cognitieve, intellectuele en sociale vaardigheden worden bijgebracht. Het beoogd profiel van de afgestudeerde komt duidelijk naar voren uit de gepresenteerde informatie, maar de commissie betwijfelt of de beschrijving duidelijk maakt wat nu precies typerend is voor de Delftse ingenieur Elektrotechniek en wat hem/haar onderscheidt van andere afgestudeerden in dit vakgebied. De operationalisering van de eindtermen in het onderwijsprogramma is in het algemeen redelijk goed geslaagd. Naar het oordeel van de commissie zijn er op voldoende punten relaties te leggen tussen enerzijds de beoogde eindtermen en anderzijds de leerdoelen van afzonderlijke onderwijsonderdelen (zowel qua vakinhoud als werkvorm). De commissie vindt het een goede 48
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
zaak dat in de studiegids van de bacheloropleiding studeerhandleidingen zijn opgenomen waarin de docent per vak aangeeft wat de leerdoelen zijn.
2
Opbouw en inhoud van het programma
Beschrijving De zelfstudie geeft een beschrijving van de drie studiejaren van de feitelijk per 2001/2002 gestarte bacheloropleiding en van de laatste jaren van de doctoraalfase van de vijfjarige ongedeelde opleiding, die nog door veel studenten wordt gevolgd. Sinds 1999 zijn de vakken in de eerste drie studiejaren geclusterd in Grote StudieOnderdelen (hierna: GSO’s) die relatief veel studiepunten vertegenwoordigen. Dat uitgangspunt is ook in het bachelorprogramma overgenomen. Voor elk GSO in het bachelorprogramma wijst de opleidingsdirecteur een coördinator aan uit de wetenschappelijke staf teneinde de uitvoering van de betrokken programmaonderdelen te coördineren en de samenhang te bevorderen. In het eerste jaar ligt de nadruk op de basisvakken (wiskunde, fysica, informatica, elektrotechniek, ingenieursvaardigheden). In het tweede en derde studiejaar (aan de TUD ook wel ‘Kandidaatsfase’ genoemd) komen daar deelgebieden bij als telecommunicatie, energietechniek en informatietechniek. Sleutelrol hierbij spelen de afsluitende P- en Elab’s (Propedeutisch Laboratorium en Elektrotechnisch Laboratorium) die tot doel hebben de samenhang der vakken richting de student te bevorderen, mede door middel van een diversiteit aan werkvormen. Het einddoctoraal van het vijfjarig programma kent drie (afstudeer-)richtingen: Onderzoek, Ontwerpen en Productiebeleid. Binnen elk van de richtingen volgt de student: • een algemeen verplicht deel; • een oriënteringsdeel (vakken binnen de gekozen programma’s zijn verplicht); • intensiveringsvakken tot een totaal van 30 studiepunten; • een vrij keuzedeel van 12 studiepunten; • afstudeerwerk van 32 studiepunten, plus een voorbereiding daarop van 10 studiepunten. De zelfstudie geeft ook een beschrijving van het nieuwe masterprogramma. De gelijkenis met het einddoctoraal van het vijfjarige programma is sterk. Kenmerkende verschillen zijn: • de omvorming van de drie afstudeerrichtingen Onderzoek, Ontwerpen en Productiebeleid tot de mastervarianten Telecommunications, Microelectronics, Electrical Power Engineering, Media en Knowledge Engineering, en Computer Engineering (waarvan de laatste twee gemeenschappelijk zijn met de opleiding Informatica; • de introductie van de mogelijkheid van een minor (te besteden binnen het keuzedeel): d.w.z. een samenhangend vakkenpakket met een ander onderwerp dan de specialisatie). Voor het overige zal de visitatiecommissie ingaan op de masteropleiding in het kader van de vervroegde accrediteringsaanvraag. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat niveau en inhoud van het propedeuseprogramma over het geheel genomen naar behoren zijn, gezien de vakken die erin aan de orde komen en de wijze QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
49
waarop deze zijn ingevuld. Hetzelfde geldt voor het oude basisdoctoraal, d.w.z. jaar 2 en 3 van de kandidaatsfase. Aan de oriënterende functie van de propedeuse is voldoende aandacht besteed; de studenten kunnen een adequate indruk krijgen van inhoud en mogelijkheden van het vakgebied waarvoor zij gekozen hebben. De selecterende functie van de propedeuse werkt naar het oordeel van de commissie niet goed. Het postpropedeuserendement van de vijfjarige opleiding ligt gemiddeld rond de 80% en is redelijk (zie par. 6). Men zou op grond daarvan kunnen stellen dat de propedeuse naar behoren selecteert, gezien het lage propedeuserendement. Toch heeft de commissie in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek de indruk gekregen dat in de propedeuse ook geschikte studenten uitvallen. Het niveau van de afstudeerrichtingen/specialisaties ziet er op papier goed uit. De commissie is het volledig eens met de beslissing van de opleiding om de oude structuur voor het afstuderen om te vormen tot de bestaande, meer op deeldisciplines gerichte structuur. Het onderscheid dat in de oude situatie werd gemaakt tussen Onderzoek, Ontwerpen en Productiebeleid is in de ogen van de commissie namelijk kunstmatig. Het afstudeerwerk vervult zoals verwacht mag worden de centrale plaats in de specialisatiefase en kent een voldoende omvang (negen maanden). Het uitgangspunt van de faculteit dat het afstudeerwerk wordt afgesloten met een concept voor een wetenschappelijke publicatie (in het format van een specifiek congres of tijdschrift) of een octrooiaanvraag vindt de commissie een goed uitgangspunt. Zij plaatst echter wel kritische kanttekeningen bij de praktijk die zij in feite heeft aangetroffen. Zij gaat daarop in in par. 7. Het geformuleerde uitgangspunt illustreert de duidelijke onderzoeksgerichtheid van de opleiding en dit vormt in principe een sterk punt van de opleiding. Een uitgebreidere uitwerking daarvan in de zelfstudie zou in de ogen van de commissie niet misstaan hebben. Wat betreft niveau, inhoud en omvang van keuzeonderdelen stelt de commissie vast dat de eerste drie jaar van de opleiding algemeen verplicht zijn. In het einddoctoraal is een vrij keuzedeel van 12 studiepunten voorzien, hetgeen de commissie voldoende acht. De invulling daarvan is in het Onderwijs- en Examenreglement naar behoren geregeld. De Examencommissie wordt in de praktijk echter niet steeds tijdig ingeschakeld (zie hieronder de passage over de samenhang in de specialisatiejaren). De aandacht voor academische en professionele vaardigheden is voldoende. De commissie betreurt het dat de opleiding het volgen van een stage niet algemeen verplicht stelt. Als dat wel het geval was, zou dat zeker ten goede komen aan de verdere ontwikkeling van professionele vaardigheden. Het programma besteedt voldoende aandacht aan mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. Qua samenhang binnen het curriculum en interne afstemming van de onderwijsonderdelen stelt de commissie vast dat de opleiding zich per 1999 had voorgenomen om middels de GSO’s logisch samenhangende clusters van vakken samen te stellen van voorheen tamelijk los gegroepeerde onderdelen binnen de eerste drie studiejaren. Vijf jaar na dato blijkt dat in de praktijk het concept van GSO zich in enkele gevallen duidelijk heeft bewezen, maar in de meeste gevallen zeker niet. Naar het oordeel van de commissie is dit te wijten aan een aantal factoren: het beleid terzake was niet duidelijk, het ontbrak aan medewerking van sommige 50
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
stafleden, de stafleden hadden geen didactische bijscholing gekregen, en de opzet van de GSO’s was tamelijk rigide, hetgeen ten koste ging van de studeerbaarheid van het programma. De opleiding beseft overigens terdege dat de GSO’s geen doorslaand succes zijn en heeft het concept in die gevallen waar het niet is gelukt, teruggedraaid. De commissie heeft echter geen goed alternatief gezien waarmee de samenhang binnen het curriculum wordt bevorderd. Duidelijke overlap tussen studieonderdelen heeft de commissie overigens niet aangetroffen. Wat betreft de samenhang binnen de specialisatiejaren stelt de commissie vast dat de samenstelling van het afstudeerpakket, zoals het ook hoort, nadrukkelijk op het niveau van de afzonderlijke leerstoelgroepen ligt. Het mag in haar ogen echter niet zo zijn dat, zoals met enige regelmaat voorkomt, de Examencommissie niet tijdig wordt ingeschakeld en haar goedkeuring pas achteraf kan plaatsvinden. Daarmee verliest de opleiding zicht c.q. invloed op de samenhang in de masterfase. De introductie van ‘afstudeercommissies’ (zie eind par. 3) is in dit opzicht een goede maatregel. Onderwijsaanbod voor aio’s is nauwelijks aanwezig. Langs informele weg en op vrijblijvende wijze wordt dit deel van hun opleiding ingevuld. De commissie vindt dit een ongewenste situatie en is van mening dat het onderwijsaanbod voor aio’s beter gestructureerd zou moeten worden. De aio’s worden in sommige gevallen ook ingezet voor het verzorgen van onderwijs; hun bijdrage blijft binnen de landelijk afgesproken maximumomvang.
3
Onderwijsleeromgeving
De opleiding hanteert geen eenduidig concept voor de leeromgeving en voert geen duidelijke strategie op dit punt. De introductie van de GSO’s is in de praktijk in de meeste gevallen niet meer dan een papieren exercitie gebleken. Het schortte aan de implementatie en er bestond te veel vrijblijvendheid. Anderzijds is het concept ook weer niet helemaal teruggedraaid: daar waar het succesvol is gebleken, is het gehandhaafd. Qua didactische werkvormen is de opleiding inventief gebleken door het vervangen van hoorcolleges met aansluitende werkcolleges/practica door zgn. ‘colstructies’ in de initiële fase van de opleiding. Achterliggende gedachte hierbij is dat daarmee beter kan worden ingespeeld op de veranderingen in de kennis die instromende vwo-ers dezer dagen met zich meebrengen. De commissie vindt dit een goed idee. Voor het overige is er een grote verscheidenheid aan werkvormen. Uitgangspunt is dat traditionele hoorcolleges zo veel mogelijk worden vervangen door actievere werkvormen. De opleiding maakt gebruik van de applicatie Blackboard, enkel als distributiemiddel voor onderwijsmateriaal en -informatie en niet daadwerkelijk als digitale leeromgeving. De voorbeelden die worden genoemd van het gebruik ervan (statistische informatievoorziening, administratief-ondersteunende processen) geven dat aan. De zelfstudie meldt dat de opleiding er in is geslaagd om op grond van instellingsbeleid maximaal 20% van de studielast te besteden aan hoorcolleges en passieve instructies. Keerzijde is echter wel dat de contacturen sterk zijn geconcentreerd, hetgeen soms nadelige consequenties heeft voor de studeerbaarheid van het programma (zie par. 5). De commissie ziet niet de noodzaak van centraal opgelegde limieten voor de omvang van de onderwijsvormen die aan een opleiding gehanteerd worden. De kans bestaat dat daarmee kunstmatige situaties worden geschapen. Zij vindt het wel belangrijk dat, waar mogelijk en toepasselijk, ruimte wordt gemaakt voor studieactiverende werkvormen. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
51
Van studentenzijde heeft de commissie geen klachten vernomen over de wijze van tentaminering. De commissie heeft kennisgenomen van een uitgebreide verzameling tentamenopgaven die binnen de opleiding wordt gebruikt. Zij vindt het niveau daarvan in het algemeen adequaat. In het begin van de opleiding zijn de vragen wel tamelijk sterk gericht op het reproduceren van kennis en weinig op inzicht, analyse en synthese. Dat wordt echter in de latere jaren van de opleiding wel weer gecompenseerd. Wat betreft de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van de afstudeerwerken stelt de commissie vast dat de begeleiding in het algemeen voldoet. De beoordeling van stageverslagen c.q. afstudeerwerk en de richtlijnen daarvoor verschillen per leerstoelgroep. Zo worden afstudeerwerken die voortkomen uit een afstudeerproject dat in de industrie heeft plaatsgevonden, naar de waarneming van de commissie in het algemeen hoger gewaardeerd. Zij beveelt de opleiding aan om ook de waardering van deze werken geheel in eigen hand te houden, gezien haar eigen verantwoordelijkheid voor het verzorgen van een wetenschappelijke opleiding. Wat dit aspect betreft is er in feite sinds de vorige visitatie nauwelijks iets veranderd, ook al meldt de opleiding dat in 2001 gezamenlijke beoordelingscriteria zijn vastgelegd. De commissie stelt vast dat van implementatie van de afgesproken criteria in de praktijk weinig terechtgekomen is. Wel heeft zij ervan kennisgenomen dat de opleiding voor de masteropleidingen beoordelingsrichtlijnen heeft vastgesteld voor het afstudeerproject. De commissie vindt dit uiteraard een goede zaak, maar als daarmee op een gelijke manier wordt omgesprongen als met soortgelijke afspraken uit 2001, is er nog weinig gewonnen. De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat de opleiding met de introductie van het bachelor-mastersysteem ook is overgegaan op het goedkeuren vooraf door afstudeercommissies. Deze commissies worden geacht om onder meer de gezamenlijk afgesproken beoordelingsrichtlijnen te implementeren. In afwijking van de oude situatie bestaat nu ook de verplichting om in de afstudeercommissie een lid van buiten de eigen vakgroep op te nemen. De commissie vindt dit een aanzienlijke verbetering.
4
Instroom
De opleiding heeft in de periode 1997-2001 haar instroom zien afnemen van 144 naar 125 studenten. In 1999 viel het aantal zelfs terug naar 106, maar sindsdien is er sprake van enig herstel. Al met al is het totaal aantal ingeschreven studenten in deze periode gedaald van 840 naar 636, ofwel een afname van bijna 25%. Zie tabel 1. De zelfstudie meldt dat de kwaliteit van de instroom (met name de vwo-ers) uitstekend is, gezien de cijfers die zij hebben behaald voor hun vwo-examens Wiskunde B en Natuurkunde. Toch betekent dit in de praktijk niet dat zij een soepele overgang maken naar de universitaire studie Elektrotechniek. De commissie acht het niet onwaarschijnlijk dat de in het wo-onderwijs veronderstelde kennis niet naadloos aansluit op de huidige wiskundebagage die vwo-leerlingen meekrijgen. De opleiding kent een beperkte zij-instroom vanuit het Hoger Technisch Onderwijs (in 2001: zeven studenten) en een aanzienlijke instroom van internationale MSc-studenten in een speciaal 52
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
programma dat overeenkomt met het einddoctoraal van het oude programma (in 2001: dertig studenten). De instroom op grond van andere vooropleidingen bedroeg in 2001 zeventien studenten. Vrouwelijke studenten zijn in alle groepen instromers duidelijk in de minderheid (in 2001: circa 14%), maar de opleiding Elektrotechniek van de TU Delft scoort in dit opzicht beduidend beter dan de beide zusteropleidingen aan de andere technische universiteiten. De opleiding ontplooit intensieve wervingsactiviteiten in het Verre Oosten voor de instroom in het genoemde speciale internationale MSc-programma (dat overigens per 2002 is geïntegreerd in de reguliere opleiding). Aspirant-studenten worden zo mogelijk in eigen land ter plekke geïnterviewd, hetgeen de commissie voor alle betrokkenen een goede zaak vindt. De voorlichting van de opleiding is al met al adequaat: zij participeert in de activiteiten die doorgaans door exacte opleidingen worden ondernomen (onderwijsbeurzen, informatiemarkten, regionale netwerken met vwo-scholen, najaars- en voorjaarsvoorlichting, meeloopdagen voor vwo-ers. De commissie constateert dat de opleiding op dit gebied activiteiten ontplooit, maar zij heeft wel de indruk dat deze het moede hoofd in de schoot heeft gelegd na de blijvend teleurstellende instroomcijfers van de afgelopen jaren. In het academisch jaar 1993/1994 kende de opleiding immers nog een instroom van 230 eerstejaars. De commissie beveelt de opleiding aan een effectiviteitsanalyse te maken van de huidige activiteiten en zich actief te bezinnen op mogelijke alternatieven. Het heeft immers weinig zin om bij wijze van automatisme elk jaar dezelfde handelingen te blijven verrichten zonder periodiek de zinvolheid daarvan te toetsen.
Tabel 1:
1997 1998 1999 2000 2001
Studentenaantallen opleiding Elektrotechniek TU Delft tussen 1997-2001 Aantallen eerstejaars (prop./vt) M V Tot. (137) (7) (144) (134) (10) (144) 96 10 106 102 10 112 108 17 125
Aantallen ingeschreven studenten M V Tot. (806) (34) (840) (716) (37) (753) 482 (+150) 30 (+8) 512 (+158) 518 (+84) 35 (+4) 553 (+88) 542 (+49) 44 (+1) 586 (+50)
NB:
1) De instroom voor de vijfjarige opleiding begon in 1995, maar is in de KUO-cijfers pas terug te vinden per 1999. 2) Tussen haakjes staan de aantallen voor de vierjarige opleiding.
5
Studeerbaarheid
De organisatie van de studieadvisering heeft de afgelopen jaren minder goed gefunctioneerd vanwege de reorganisatie in 1997, waarbij Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica werden samengevoegd in een faculteit. De zelfstudie meldt dat er nu goede werkafspraken zijn gemaakt met de drie beschikbare studieadviseurs die maken dat de studieadvisering weer naar behoren zal functioneren. De commissie heeft op dit punt tijdens de gesprekken met studentengroepen geen kritische kanttekeningen gehoord. Wat studiebegeleiding betreft kan gemeld worden dat elke instromende student direct wordt ingedeeld in een mentorgroep. Deze staat onder leiding van een mentor (ouderejaarsstudent) QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
53
en een tutor (staflid). Het mentorsysteem is beperkt tot de eerste helft van de propedeuse. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is een systeem opgezet voor het monitoren van de student door de gehele masterfase. Onderdelen daarvan zijn het houden van een intakegesprek en het houden van periodieke voortgangsbesprekingen met de coördinator van de master(variant). De commissie is positief over de bovenbeschreven opzet, maar vraagt zich wel af of op deze manier de student in de cruciale studiejaren 2 en 3 (‘Kandidaatsfase’) niet tussen wal en schip gaat vallen. De feitelijke studielast van de propedeuse en de doctoraalfase komt in termen van aantallen studiepunten over het geheel genomen overeen met de geprogrammeerde studielast. Feit is echter dat de meeste studenten de opleiding niet in de geprogrammeerde tijd afronden. Zeker de propedeuse wordt door studenten als zwaar ervaren. De commissie heeft de indruk gekregen dat hierbij andere factoren dan de zwaarte van de afzonderlijke onderdelen om de hoek komen kijken. Het gaat dan om de organisatie van het programma als geheel. De GSO’s in de beginfase van de studie hebben in de meeste gevallen niet goed gefunctioneerd, maar zijn soms wel van negatieve invloed geweest op de studeerbaarheid van het programma: veel kleine deeltentamens, tamelijk stringente vereisten van voorkennisrelaties, het niet meer kunnen wegwerken van een mislukt tentamenresultaat, en het gebrek aan flexibiliteit waar het gaat om de mogelijkheid om eenmaal opgelopen achterstand weg te werken. Het aantal tentamenmogelijkheden is teruggebracht van drie naar twee, hetgeen betekent dat er nogal wat tijd verstrijkt voordat aan een herkansing kan worden begonnen, zeker als het behalen van een (deel-)tentamen voorwaarde is voor het vervolg aan deelname in een GSO. Overigens kan de opleiding niet verweten worden dat zij op het gebied van het aspect ‘studeerbaarheid’ geen activiteiten ontplooit. Er worden in de eerste drie jaar van de studie per kwartaal enquêtes onder de studenten gehouden, er zijn kwartaalresponsiebijeenkomsten in de propedeuse en evaluatiebijeenkomsten voor de bachelorfase als geheel. De opbrengst daarvan stemt de opleiding echter niet bijzonder tevreden, aldus de zelfstudie. De opleiding beschikt over een goed functionerend systeem voor de studievoortgangsregistratie: Volg+.
6
Doorstroom en rendementen
Het gemiddelde propedeuserendement van de opleiding voor de academische jaren 1992/ 1993 t/m 1999/2000 is slecht (51,1% na drie jaar studieduur). Zie tabel 2A. Het gemiddelde postpropedeuserendement voor de academische jaren 1989/1990 t/m 1994/1995 is redelijk (80,2% afgestudeerd aan opleiding na acht jaar studieduur). Zie tabel 2B. De beschikbare gegevens over het studierendement van de opleiding (het percentage van een cohort studenten dat in een bepaald jaar met een vwo-diploma aan de propedeuse van de opleiding begint en er ook daadwerkelijk in slaagt het doctoraalexamen aan dezelfde opleiding te behalen) laten voor de opleiding Elektrotechniek van de TUD voor de cohorten 89/90 t/m 94/95 een zeer matig rendement zien van circa 52,3%. Dat ligt weliswaar iets boven het landelijk gemiddelde van de opleidingen Elektrotechniek (49,5%), maar dat is een schrale troost. Wel dient aangetekend te worden dat het hierbij gaat om het studierendement van de oude, vierjarige opleidingen die per 1995/1996 zijn afgesloten. Over de vijfjarige opleidingen zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar.
54
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Tabel 2A: TUD Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 Gemiddeld
Tabel 2B: TUD
Cohort 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 Gemiddeld
Propedeuserendementen opleiding Elektrotechniek TU Delft (in %) Propedeuserendement na 1 jaar
Propedeuserendement na 2 jaar
Propedeuserendement na 3 jaar
32 33 25 26 30 33 26 25 25 9 24,8
49 49 40 37 51 47 40 31 37
57 55 49 47 59 55 45 36
40,5
51,1
Postpropedeuserendementen opleiding Elektrotechniek TU Delft (in %) Postpropedeuserendement na 4 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 6 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 8 jaar totale studieduur
Percentage geslaagd na 8 jaar binnen cluster
7 8 10 12 19 19 13 11 11 16 8,5
53 57 59 62 68 58 38 41
80 78 79 81 80 84
80 78 79 81 80 84
47,4
80,2
80,2
Over de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden van de vijfjarige opleiding zijn nog te weinig gegevens beschikbaar om daarover een betrouwbare uitspraak te kunnen doen. Afgaande op de gegevens over de postpropedeuserendementen van het cohort 1996/1997 kan gesteld worden dat rond de 40% van de studenten die aan de doctoraalfase van de vijfjarige opleiding begon, na zes jaar totale studieduur de opleiding heeft weten af te ronden (zie tabel 2B). De zelfstudie meldt voor de cohorten 1987 t/m 1994 die de vierjarige opleidingen hebben gevolgd, een gemiddelde mediane studieduur van 5,7 jaar.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
55
De commissie stelt vast dat niet alleen het rendement van de opleiding te wensen overlaat, maar ook dat degenen die er wel in slagen de meet te halen, daar duidelijk te lang over doen. De opleiding constateert in haar zelfstudie dat de jongste cohorten studenten in het eerste jaar nog slechtere voortgang boeken dan vorige cohorten, waarvan gemiddeld rond de 30% de propedeuse in één jaar behaalden. Zij noemt dit een ‘doorstroomdrama’ en wijt dit aan ten minste twee factoren: • de mismatch tussen het studiegedrag (lees: tijdsbesteding) van de nieuwe lichtingen studenten en hetgeen vereist is, en • de groeiende kloof tussen het vwo-onderwijs en het universitair onderwijs, met name ten aanzien van de vereiste wiskundekennis. De opleiding meldt verder dat de plotseling verslechterende doorstroom van de recente cohorten pas laat in het onderwijsevaluatieproces naar voren is gekomen. De commissie is van oordeel dat de opleiding in het verleden wellicht te lang passief is gebleven (de interne kwaliteitszorg heeft hier blijkbaar onvoldoende gefunctioneerd) en eerder had moeten beginnen met het verminderen van de vrijblijvendheid binnen de opleiding. Zij heeft daarmee nu een begin gemaakt, maar de commissie vindt wel dat deze benadering geen synoniem mag worden voor het onnodig verminderen van de studeerbaarheid van het programma (zie par. 5 over de rol van de GSO’s).
7
Kwaliteit van de afgestudeerden
De commissie heeft kennisgenomen van de resultaten die de jaarlijkse wo-monitor over deze opleiding heeft opgeleverd, gesprekken gevoerd met een groep van afgestudeerden, een representatieve selectie van afstudeerwerken bestudeerd, en met de vertegenwoordigers van de leerstoelgroepen (waaronder leerstoelhouders) van gedachten gewisseld over de eisen die zij stellen aan degenen die met succes deze opleiding willen afronden. Zij is op grond daarvan tot een positief oordeel gekomen over de kwaliteit van de Delftse afgestudeerde Elektrotechniek. Dit geldt zowel voor hun academische kwaliteiten als voor hun beroepskwalificaties, getuige de positieve reacties van recent afgestudeerden in de wo-monitor. Zij zijn in het algemeen breed inzetbaar, en zijn flexibel genoeg om op korte termijn nieuwe kennis te verwerven of zich nieuwe vaardigheden eigen te maken. De afgestudeerden hebben ook weinig moeite om een baan te vinden. Uiterlijk binnen drie maanden na afstuderen hebben zij allen een baan gevonden en zeer vaak worden zij vóór hun afstuderen al gepolst door bedrijven om bij hen in dienst te komen. Dit heeft alles te maken met het beperkte aantal instromende studenten: zelfs tijdens een economische recessie blijft de arbeidsmarkt voor elektrotechnisch ingenieurs een duidelijke vraagmarkt. De informele signalen die de opleiding van werkgeverszijde bereiken, duiden erop dat zij in het algemeen tevreden zijn met de afgeleverde ingenieurs (zie ook par. 12). Toch doen zij in toenemende mate een beroep op buitenlandse arbeidskrachten, simpelweg omdat het huidige aanbod aan afgestudeerden ontoereikend is. De buitenlandse concurrentie neemt toe, in omvang en kwaliteit. De opleiding kent de optie van een stage in binnen- of buitenland ter grootte van acht tot twaalf werkweken, in te vullen in de vrije ruimte. Circa tien à twintig studenten per jaar volgen een stage in het buitenland. De commissie heeft een positieve indruk gekregen van deze mogelijkheid en de regelingen die ervoor gelden. Zij betreurt het dat een opleiding als deze (die immers een relatief sterke uitstraling heeft in de richting van de beroepspraktijk) het 56
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
volgen van een stage niet verplicht stelt. Zij heeft ook niet de indruk gekregen dat de opleiding de studenten actief aanmoedigt om van deze optie gebruik te maken. De commissie beveelt de opleiding aan om de mogelijkheid van een verplichte stage serieus te onderzoeken. Het niveau van de afstudeerwerken is sterk wisselend en enkele daarvan zijn naar het oordeel van de commissie onder de maat. Zij heeft bij de door haar geselecteerde afstudeerverslagen (twaalf in aantal) enkele werken aangetroffen die in het formaat van een wetenschappelijke publicatie waren gegoten. Ten aanzien van die werken heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze op zich moeilijk kunnen dienen als formeel afstudeerwerk, omdat zij geen of nauwelijks inzicht bieden in hetgeen de student heeft moeten verrichten in het kader van zijn/haar onderzoek. Zij geven niet het volledige beeld van de diepgang en breedte in het onderzoek, en van de opgedane kennis en vaardigheden tijdens de studie. Afstudeerwerken gelden in de ogen van de commissie als concreet te meten output van de opleiding en vormen een visitekaartje van de opleiding naar buiten toe. Het is in het belang van de opleiding zelf om hiervoor hoge standaarden aan te leggen en op waarneembare wijze te implementeren. De commissie beveelt de opleiding aan om ook dit punt onderwerp van interne kwaliteitszorg te maken. Overigens juicht zij het toe wanneer de opleiding studenten aanmoedigt een wetenschappelijk paper te schrijven, maar dan als aanvulling op hun afstudeerwerk.
8
Effectiviteit van de organisatie
De Faculteit EWI van de TU Delft kent na de fusie van Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica in 1997 zeven afdelingen, waarin de verschillende vakgroepen c.q. basiseenheden zijn gegroepeerd. De afdelingen zijn de volgende: 1. Telecommunicatietechniek, 2. Informatie/ Systemen/Algoritmiek, 3. Micro-elektronica, 4. Elektrische Energietechniek, 5. Mediamatica, 6. Toegepaste Wiskundige Analyse, en 7. CROSS (Control, Risk, Optimization, Systems and Stochastics). De basiseenheden van waaruit de opleiding Elektrotechniek met name wordt verzorgd zijn nr. 1, 3 en 4, maar ook andere afdelingen/basiseenheden leveren bijdragen. De faculteit wordt bestuurd volgens het principe van integraal management. Aan het hoofd van de faculteit staat de decaan, die wordt bijgestaan door het managementteam, bestaande uit de voorzitters van de zeven afdelingen en de coördinator van de onderwijsdirectie (de drie opleidingsdirecteuren van de faculteit EWI). De commissie heeft de indruk gekregen dat er sprake is van lange lijnen in het bestuur van de faculteit. De afstand tussen de leiding en de docenten op de werkvloer is groot. Verder is er in de praktijk sprake van twee soorten management die door elkaar heen kunnen lopen: lijnmanagement en capability management. De aansturing van leden van de wetenschappelijke staf kan plaatsvinden vanuit de wetenschapsinhoudelijke leiding, maar ook vanuit het facultair bestuur. De combinatie daarvan kan tot onduidelijke situaties t.a.v. de verdeling van verantwoordelijkheden leiden. Qua effectiviteit van de besluitvorming is de commissie van oordeel dat het niet ontbreekt aan gedegen analyses en gerichte besluitvorming. De implementatie van eenmaal genomen besluiten laat echter nogal eens te wensen over of er wordt weinig alert/doortastend opgetreden bij ontstane problemen en conflicten; de commissie is van oordeel dat er soms sprake is van inertie in de uitvoering. Zij ziet op te veel gebieden illustraties daarvan (implementatie GSO’s, beoordelingsrichtlijnen doctoraalscripties, onderwijsportfolio QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
57
docenten, noodzakelijke herbezinning op wervingsactiviteiten, late signalering instortende studievoortgang bij recente cohorten, zwakke interne kwaliteitszorg, gebrekkige follow-up van aanbevelingen vorige visitatiecommissie) om te kunnen zeggen dat het hierbij gaat om incidenten. De omvang van de staf die beschikbaar is voor het verzorgen van de opleiding is goed (zie tabel 3 en 4). Er worden ook hoogleraren ingezet in de propedeuse, zij het op beperkte schaal. De zelfstudie meldt dat de opleiding dit aantal wel zou willen vergroten, maar geeft niet aan waarom dat niet gebeurt. Het aantal vrouwelijke leden van de wetenschappelijke staf is zeer beperkt.
Tabel 3:
Hgl Uhd Ud Overig Wp *) Aio Totaal
Wetenschappelijk personeel (eerste geldstroom) in personen en fte’s aan de opleiding Elektrotechniek TU Delft per juni 2002 M
V
24 36 30 52 24 166
2 1 2 3 8
Totaal in pers. 26 37 30 54 27 174
Totaal in fte 22,7 36,35 29,6 7,0 27,0 122,65
*) Inclusief student-assistenten.
Tabel 4:
Student-stafratio en afgestudeerde-stafratio opleiding Elektrotechniek TU Delft over het studiejaar 2001/2002
Aantal fte voor onderwijs
Aantal studenten
Aantal afgestudeerden
18,7
636
88
Aantal studenten per fte-onderwijs 34
Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs 4,7
De beschrijving van het personeelsbeleid in de zelfstudie beperkt zich tot de didactische (bij-) scholing van nieuwe docenten en het houden van beoordelings- en functioneringsgesprekken. Ten aanzien van het laatste punt wordt gemeld dat de onderwijscomponent daarbij aan de orde moet komen, maar dat dat niet zonder meer gebeurt. De onderwijscomponent speelt volgens de zelfstudie wel een grote rol bij majeure wijzigingen in de arbeidsrelatie en bij benoemingen van hoogleraren. De commissie vindt het personeelsbeleid van de faculteit nogal mager, afgaande op hetgeen in de zelfstudie is vermeld en hetgeen tijdens het visitatiebezoek ter sprake is gekomen. Elementen als loopbaanbeleid, voorbereiding op nieuwe onderwijsvormen en koppeling aan een kwaliteitsmanagementsysteem komen in feite niet aan de orde en op een zaak als de Basiskwalificatie Onderwijs wordt slechts zijdelings ingegaan. Positief vindt zij wel dat het bestuur van de faculteit verplicht heeft gesteld dat de opleidingsdirecteur ten minste in de rol van adviseur aanwezig is bij beoordelingsgesprekken van de docentleden van de vaste wetenschappelijke staf. 58
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
9
Kwaliteit van de staf
Het academisch niveau van de staf is goed en de leden ervan staan internationaal goed bekend. Er is een zeer brede spreiding van expertises. Het didactisch niveau van de staf wordt door studenten in het algemeen als voldoende ervaren, zij het met enkele negatieve uitschieters. De commissie stelt vast dat het beleid ten aanzien van didactische scholing van de zittende staf in de uitvoering verbetering behoeft, omdat het nog te vaak aan de individuele medewerker wordt overgelaten om aanvullende cursussen te volgen, bv. ter gelegenheid van de introductie van nieuwe onderwijsvormen. Met nieuwe docenten worden afspraken gemaakt over het verwerven van de op TUD-niveau ingevoerde Basiskwalificatie Onderwijs. In het geval van nieuw personeel met onderwijservaring wordt bekeken of aanvullende scholing gewenst is. De commissie vindt deze aanpak te vrijblijvend. Zeker in het geval van het introduceren van nieuwe onderwijsvormen (hetgeen immers expliciet beleid is) kan de kwaliteit van de opleiding er onder lijden wanneer onderwijsactiviteiten-nieuwe-stijl door de (zittende) staf niet adequaat worden ingevuld, ook al hebben zij jarenlange ervaring in het verzorgen van de traditionele onderwijsvormen. Hoopvol vindt de commissie het voorgenomen gebruik van het instrument van de onderwijsportfolio, die iedere medewerker met een onderwijstaak geacht wordt bij te houden. Hierin komen aan de orde: professionalisering, onderwijstaken, innovatie, leermiddelen, onderwijsmethoden en evaluatieresultaten. Er wordt naar gestreefd om de portfolio een belangrijke rol te laten spelen bij majeure veranderingen in de arbeidsrelatie. De commissie heeft kennisgenomen van een geanonimiseerd voorbeeld daarvan en zag daarmee bevestigd hetgeen in de zelfstudie al werd aangegeven, namelijk dat de uitvoering op dit punt nog niet goed van de grond komt.
10
Faciliteiten en voorzieningen
De onderwijsruimten en bibliotheekvoorzieningen waarover de opleiding kan beschikken, zijn goed. De ruimten voor de elektrotechnische practica zijn tijdelijk gehuisvest op een decentrale locatie. Alle betrokkenen zijn hier ongelukkig mee en de commissie meent dat het in ieders belang is dat deze ruimten worden verenigd met de overige voorzieningen binnen de facultaire huisvesting. De commissie verwacht overigens dat de kwaliteit van deze practicumbegeleiding zal gaan afnemen als gevolg van een lagere waardering van de betreffende functies. De voorzieningen op het gebied van automatisering en ICT zijn op zich in kwalitatieve en kwantitatieve zin in orde, maar studenten worden bij hun studieactiviteiten danig gehandicapt door het gegeven dat de beschikbare computervoorzieningen niet compatibele besturingssystemen kennen: Linux en Windows. De commissie vindt dat het opleidingsmanagement op dit punt op korte termijn een bevredigende oplossing moet vinden. De financiële randvoorwaarden voor de opleiding zijn per saldo nog adequaat, maar zijn wel sterk afhankelijk van voldoende studenteninstroom. In dat opzicht geldt voor deze opleiding het devies ‘alle hens aan dek’.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
59
11
Internationalisering
De TU Delft en de Faculteit EWI hebben een aantal overeenkomsten gesloten met buitenlandse universiteiten c.q. zusterfaculteiten over internationale uitwisseling van studenten en staf. Daarbij zijn waar het gaat om studenten, afspraken gemaakt over vrijstelling van collegegeld, en over opvang en begeleiding. Binnen de Dienst Onderwijs- en Studentenzaken bestaat een aparte sectie Internationalisering en Stages, die studenten en staf ondersteuning biedt bij voorgenomen mobiliteit. De faculteit verstrekt in beperkte mate ook financiële tegemoetkomingen aan studenten met plannen voor buitenlandse studieactiviteiten. Eén van de uitwisselingsprogramma’s vindt plaats in het kader van de in par. 1 genoemde IDEALeague. De Faculteit EWI heeft de volgende doelstellingen voor haar internationaliseringsbeleid geformuleerd: • toename van buitenlandse stages tot 20% van een cohort (momenteel circa 15%); • toename van afstudeerplekken aan buitenlandse universiteiten tot 25% van een cohort (momenteel minder dan 10%); • eenvoudiger inbedding van buitenlandse studieonderdelen in een studieprogramma; • betere spreiding van uitgaande studentenmobiliteit over alle opleidingen en afstudeerrichtingen. Boegbeeld van het internationaliseringsbeleid is het succesvolle internationale masterprogramma van de opleiding. Een expliciet beleid t.a.v. vrijstellingen en erkenningen van in het buitenland behaalde studiepunten kent de faculteit niet. Aan de hand van een voorstel van de coördinator internationalisering bekijkt de examencommissie van geval tot geval welke van de opleidingsactiviteiten die in het buitenland hebben plaatsgevonden, kunnen worden erkend. Het komt de commissie voor dat het voor alle betrokken partijen verstandiger is om dit vooraf te (laten) beoordelen. De gerealiseerde aantallen uitwisselingen van inkomende en uitgaande studenten bieden een onevenwichtig beeld: er komen veel meer studenten uit het buitenland naar de opleiding dan dat Delftse studenten naar het buitenland gaan. Al met al vindt de commissie het aspect ‘Internationalisering’ een sterk punt van de opleiding. Toch meent zij dat de aansluiting van de opleiding bij de IDEA-League beter kan worden benut als instrument tot internationalisering. Zij meent dat de contacten niet beperkt dienen te blijven tot het bereiken van overeenstemming over de te hanteren eindtermen, maar dat deze perspectief bieden op reële samenwerking op Europees niveau en op nog betere internationale profilering van universiteit en opleiding. Zeker gezien de discussie in par. 1.4 over de achterblijvende instroom lijkt dit geen overbodige luxe te zijn.
12
Externe contacten
De institutionele contacten van de leden van de wetenschappelijke staf met de internationale wetenschapsbeoefening zijn volgens de commissie zeer goed. De contacten en netwerken van de individuele docenten hebben vooral betrekking op (internationale) onderzoekscontacten. Ten behoeve van de contacten met het afnemend veld (werkgevers) beschikt de opleiding over een Externe Adviescommissie, waarin verschillende sectoren van het bedrijfsleven 60
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
vertegenwoordigd zijn. De opleiding zegt erg te spreken te zijn over het nut van deze contacten. Ten behoeve van de invulling van de toekomstige masteropleidingen zal per afzonderlijke master(variant) een afzonderlijke externe klankbordgroep (‘Industrial Advisory Board’) worden ingesteld. De faculteit kent een actieve studentenvereniging (Electrotechnische Vereeniging ofwel ETV) die betrokken is bij onder meer interne kwaliteitszorg, studiereizen en internationale studentenuitwisseling. Ook biedt de faculteit onderkomen aan de IEEE Student Branch Delft (Institute of Electrical and Electronics Engineers, zijnde de grootste professionele organisatie van elektrotechnisch ingenieurs ter wereld). Daarentegen is de commissie weinig gebleken van institutionele contacten met bv. een alumnivereniging (de opleiding verwijst alleen naar de jaarlijkse wo-monitor) of een beroepsvereniging als het KIVI (Koninklijk Instituut van Ingenieurs). Al met al vindt de commissie het aspect ‘Externe contacten’ een sterk punt van de opleiding, maar ten aanzien van contacten met alumni en beroepsverenigingen kunnen mogelijkheden beter benut worden.
13
De interne kwaliteitszorg
De zelfstudie geeft een uitgebreide beschrijving van het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg: de betrokken personen en instanties, de activiteiten die plaatsvinden (TUbrede SENSOR-enquêtes per kwartaal, responsiegesprekken per kwartaal in de propedeuse, en evaluatiebijeenkomsten) en het materiaal dat wordt opgesteld (enquête-uitslagen, tentamenstatistieken, doorstroomcijfers, nakijktermijnen bij tentamens). De opleidingscommissie (OC) en de opleidingsdirecteur spelen een centrale rol bij de activiteiten op het gebied van kwaliteitszorg. De OC legt in haar activiteiten sterk de nadruk op de kwaliteitszorg en stelt zich daarbij actief op. De studenten zijn doorgaans goed vertegenwoordigd in deze commissie en onderhouden directe banden met de studievereniging ETV, waarvan ook vertegenwoordigers actief zijn op het gebied van kwaliteitszorg. Het is de commissie echter wel opgevallen dat de studentenpopulatie als geheel weinig activiteiten ontplooit op het gebied van interne kwaliteitszorg en dat er sprake is van een kleine groep studenten die actief is op dit gebied. De commissie stelt vast dat er veel activiteiten plaatsvinden, maar zij heeft niet de indruk dat het systeem effectief is. Er wordt soms te laat geënquêteerd, de zelfstudie geeft hier en daar aan dat zaken onder de oppervlakte blijven, de respons is laag, en de cirkel van de kwaliteitszorgcyclus wordt niet steeds gesloten. Wat het laatste betreft meldt de zelfstudie dat de opleidingscommissie ‘op afstand’ controleert of afspraken die worden gemaakt naar aanleiding van een evaluatie, worden nagekomen. De commissie meent dat dit wettelijk gezien de taak is van de opleidingsdirecteur en niet van een adviserende instantie als de opleidingscommissie. Een faculteitsbestuur of opleidingsbestuur dat wil sturen op kwaliteit, bv. door middel van een expliciet kwaliteitsbeleid, dient dit soort activiteiten in eigen hand te houden, vindt de commissie. Zij zullen daardoor beter in staat zijn periodiek te meten wat er terecht is gekomen van de afgesproken maatregelen tot kwaliteitsverbetering, en kunnen bijtijds ingrijpen wanneer daartoe aanleiding is. De commissie heeft de indruk dat de opleiding over het geheel genomen maar matig heeft gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Verschillende punten QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
61
zijn nog steeds actueel: de borging van het wetenschappelijke gehalte van alle afstudeerwerken, de stroomlijning van de eisen die aan het afstudeerwerk gesteld mogen worden, terugdringing van de gemiddelde studieduur, samenwerken met studenten uit andere disciplines, nieuwe initiatieven ter bevordering studenteninstroom, het structureren van het contact met de afgestudeerden, en systematische aandacht voor de didactische vaardigheden van de staf.
14
De zelfstudie
De commissie vond de zelfstudie prettig leesbaar, duidelijk en overzichtelijk. Zij gaf goede beschrijvingen en analyses, en was daarbij ook kritisch en openhartig ten aanzien van wat er binnen de opleiding voor verbetering vatbaar is. In dat opzicht is de zelfstudie hetgeen van een zelfstudie verwacht mag worden.De commissie heeft hierbij echter twee bezwaren. De openhartigheid wordt te weinig weerspiegeld in de inventarisatie van de zwakke punten van de opleiding en de analyses van verbeterpunten worden te zelden gekoppeld aan een concreet plan van aanpak.
15
Sterke en zwakke punten van de opleiding
Sterk a. De invulling van het onderwijsprogramma van de opleiding is sterk onderzoeksgericht. b. De opleiding geeft voorrang aan studentactiverende werkvormen, zoals bv. ‘colstructies’, een mengvorm van college en instructie. c. De opleiding kent gezamenlijke studiepaden met de opleiding Informatica. d. De afgestudeerden van de opleiding hebben een goede naam, komen gemakkelijk aan werk, zijn breed inzetbaar en leren snel bij. e. De opleiding kan beschikken over een wetenschappelijke staf met uitgebreide expertise, die internationaal zeer goed bekend staat. f. De opleiding is actief op het gebied van internationaliseringsactiviteiten en kent zelfs een internationale masteropleiding, waarvoor intensief in het Verre Oosten wordt geworven. g. De opleiding onderhoudt veel contacten met afnemers van afgestudeerden. h. De opleiding participeert in een internationaal samenwerkingsverband met Imperial College Londen, ETH Zürich en RWTH Aachen (IDEA-League). Zwak i. j.
De propedeuse van de opleiding selecteert, maar ook geschikte studenten vallen uit. De opleiding worstelt met het vinden van de geschikte instrumenten om de samenhang binnen de opleiding te bevorderen, hetgeen soms ten koste gaat van de studeerbaarheid. k. De kwaliteit van afstudeerwerken is sterk wisselend en de beoordeling ervan verschilt per vakgroep. Afstudeerwerken op basis van afstudeerprojecten in de industrie worden hoger gewaardeerd. l. De opleiding moedigt studenten niet aan om voor een stage te kiezen. m. De opleiding heeft haar studenteninstroom de afgelopen jaren aanzienlijk zien afnemen. n. Het gemiddelde propedeuserendement van de opleiding is slecht en de studievoortgang is te langzaam. 62
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
o. De faculteit waarin de opleiding is ingebed, wordt gekenmerkt door lange bestuurlijke lijnen en traagheid in de uitvoering. p. De faculteit voert geen beleid t.a.v. de didactische vaardigheden van de zittende staf en het personeelsbeleid oogt mager. q. De opleiding beschikt over computervoorzieningen die werken op verschillende besturingssystemen, hetgeen regelmatig tot problemen leidt. r. De interne kwaliteitszorg van de opleiding werkt niet naar behoren.
16 De opleiding Elektrotechniek van de TU Delft in cijfers 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Kwaliteitsaspect Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie Kwaliteit van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten Interne kwaliteitszorg Zelfstudie
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Cijfer 7 7,5 7 6 6,5 6 8 5,5 7,5 7,5 7,5 8 5,5 7
63
64
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
V.2 0
De opleiding Elektrotechniek aan de Universiteit Twente Vooraf
De visitatiecommissie Elektrotechniek heeft deze opleiding bezocht op 31 maart en 1 april 2004. De aangeleverde zelfstudie had betrekking op de periode 1997 t/m 2002, een periode waarin verschillende ingrijpende veranderingen in het curriculum plaatsvonden. Het betreft de invoering van de doctoraalfase van het vijfjarig curriculum dat per september 1994 werd gestart, de introductie van het systeem van major-minor in 1999 en de overgang naar de bachelor-masterstructuur vanaf 2001. Dit had voor de visitatiecommissie als consequentie dat zij haar oordeel diende te baseren op delen van verschillende curricula. In feite heeft zij zich bij haar beoordeling gericht op de specialisatiefase van het sinds 1999 verzorgde ongedeelde curriculum (de jaren 4 en 5) en op het kerncurriculum van de eerste drie jaren van dat curriculum, dat sinds september 2001 de bacheloropleiding Elektrotechniek vormt.
1
Missie, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving De missie van de Universiteit Twente (hierna: UT) wordt in de zelfstudie als volgt omschreven: • het onderzoek van de UT dient van een internationaal erkend niveau zijn; • het onderwijs dient van uitstekende kwaliteit te zijn; • er dient een significante instroom van buitenlandse studenten te zijn. De opleiding Elektrotechniek van de UT wordt verzorgd binnen de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica, en wel door de afdeling Elektrotechniek. De afdeling meldt dat zij door haar keuze op het gebied van onderzoek en onderwijs bijdraagt aan de uitvoering van de missie van de UT. De afdeling heeft als ambitie om ingenieurs op te leiden op een specialisatieniveau dat past bij het niveau van het lopend onderzoek. Het profiel van de afgestudeerden is nauw verbonden met het onderzoeksprofiel van de afdeling: de specialisatiefase is sterk verweven met de onderzoeksactiviteiten in de instituten. Het onderzoek van de afdeling is georganiseerd binnen onderzoeksinstituten op het gebied van onderzoekszwaartepunten van de universiteit: Nanotechnologie, Biomedical Engineering, Telematica, Mechatronica en Embedded Systems. De opleiding hanteert de volgende beschrijving van het vakgebied: Het ontwerp en/of de realisatie van systemen of delen daarvan voor het overbrengen van signalen vanuit de wereld om ons heen naar een signaalverwerkend domein, het verwerken van deze signalen en het omzetten van het verwerkte signaal in informatie of actie binnen onze omgeving. Vaak vinden deze acties plaats in een systeem met terugkoppelingsmechanisme. De zelfstudie koppelt aan deze beschrijving van het vakgebied de volgende algemene doelstellingen: QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
65
• • • •
het programma is academisch, de technische expertise en vaardigheden van de afgestudeerden hebben voldoende breedte om ze in staat te stellen om zelfstandig in een internationale context te werken; alle afgestudeerden zijn ingenieurs in de informatietechnologie; de specialisaties zijn voorbeelden van een academische habitus en leiden niet tot een beperkte visie op het betreffende wetenschapsgebied; het moet mogelijk zijn om zich te richten op onderzoek, ontwerp of productontwikkeling.
Van deze algemene doelstellingen heeft de opleidingen eindtermen afgeleid in termen van: • kennis van elektrotechniek; • leren leren; • probleemoplossen; • zelfbeoordeling; • communicatie. Op alle vijf punten geeft de zelfstudie een nadere uitwerking. De opleiding heeft bij gelegenheid van de introductie van het bachelor-masterprogramma vastgesteld dat de doelstellingen/eindtermen voor het vijfjarige, ongedeelde programma wel erg algemeen zijn en dat de verbinding met het curriculum en onderdelen daarvan moeilijk was te leggen. Zij heeft geprobeerd om voor de bachelor- en masteropleiding de kloof tussen algemene doelstellingen/eindtermen en examencriteria te overbruggen. Cruciaal bij het uitvoeren daarvan is geweest het hanteren van het concept ‘competenties’: kwaliteiten die men in afgestudeerden ontwikkeld wil hebben, die voor staf en studenten als leidraad gelden en die als feitelijke examencriteria kunnen dienen. De opleiding is hier nog niet helemaal uit, maar heeft in de zelfstudie een stand-van-zaken beschrijving gegeven in termen van beoogde competenties van de afgestudeerde bachelor en master van de opleiding. Op grond van het geformuleerde profiel van de bachelor (in termen van vereiste competenties) komt de opleiding tot de volgende missiebeschrijving: De afdeling Elektrotechniek van de UT streeft ernaar bachelorstudenten op te leiden in een spectrum van professionele en persoonlijke competenties, nodig om fundamentele signaalverwerkende systemen te kunnen ontwerpen. Ontwerpen is een creatief proces dat overzicht en beoordelingsvermogen t.a.v. analyse, herkenning en uitvoering van onderzoeksvragen vereist. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de geformuleerde algemene doelstellingen van de ongedeelde opleiding voldoen aan het referentiekader van de commissie en aan internationale maatstaven waar het gaat om het algemeen-wetenschappelijk (ingenieurs-)karakter ervan. In termen van gerichtheid op het vakgebied der elektrotechniek schieten de algemene doelstellingen duidelijk tekort. Het vakgebied wordt niet één keer als zodanig aangeduid en bovendien wordt in de vakgebiedbeschrijving disproportioneel veel nadruk gelegd op signaalverwerking. De meer gedetailleerde uitwerking in eindtermen en profiel van de afgestudeerde geeft beter aan wat van een universitair afgestudeerde elektrotechnicus verwacht mag worden. De algemeen vormende elementen daaruit zouden naar het oordeel van de commissie aan de beschrijving van de doelstellingen van de opleiding toegevoegd kunnen worden. 66
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Eindtermen en beoogd profiel van de afgestudeerde voldoen qua academisch en professioneel karakter aan internationale maatstaven en aan het referentiekader van de commissie. Overigens vindt de commissie de formuleringen van de missie en de beoogde competenties voor de bacheloropleiding een aanzienlijke verbetering. Maar ook voor deze formulering geldt dat nog steeds eenzijdig veel nadruk wordt gelegd op signaalverwerking. Zowel de algemene doelstellingen als de meer gedetailleerde eindtermen van de ongedeelde opleiding zijn in het algemeen moeilijk te relateren aan de invulling van het onderwijsprogramma, deels door het algemene karakter ervan. De operationalisering van doelstellingen en eindtermen in het onderwijsprogramma is zeker niet op alle punten geslaagd. Zo kan de commissie de beoogde professionele vaardigheden moeilijk relateren aan afzonderlijke onderwijsonderdelen, terwijl er in de praktijk toch wel degelijk aandacht aan wordt besteed. En anderzijds is het programma in werkelijkheid breder dan op grond van de geformuleerde doelstellingen/eindtermen (die eenzijdig de nadruk leggen op signaalverwerking) verwacht mocht worden. In feite doet de opleiding zich tekort met deze ‘mismatch’ tussen doelstellingen/eindtermen en programma.
2
Opbouw en inhoud van het programma
Beschrijving De zelfstudie geeft een beschrijving van de inhoud van de ongedeelde opleiding zoals die was voor het cohort 2000/2001 en sluit af met een beschrijving die de introductie van de bachelormasterstructuur met zich meebracht. De eerste drie jaren van het ongedeelde programma zijn algemeen verplicht. Zij bestaan uit elektrotechnische basisvakken en algemene basisvakken (wiskunde, natuurkunde, informatica), waarmee de student een brede basiskennis wordt aangeboden. Een centrale rol in het propedeusejaar wordt vervuld door de drie projecten, waarin studenten d.m.v. groepswerk een taakgerichte ontwerpopdracht uitvoeren. Ook het tweede en het derde jaar bestaan uit algemeen verplichte elektrotechnische/algemene basisvakken en uit projecten, bedoeld ter integratie van kennis en vaardigheden die zijn opgedaan bij andere vakken. De voornaamste doelstelling van het algemeen verplichte deel van het programma is om studenten in fundamentele zin begrip en kennis van c.q. ervaring met de belangrijkste gebieden binnen het vakgebied van de elektrotechniek bij te brengen. De afstudeerfase van het cohort 2000/2001 kent de major-minorstructuur die per 1999/2000 integraal voor alle cohorten werd ingevoerd. Dat betekende: • enerzijds de introductie van een cluster niet-technische vakken (minor) ter grootte van 14 studiepunten in het vierde jaar naast een major van circa 70 studiepunten; • anderzijds het verschuiven van het bestaande Multidisciplinaire/Individuele Project naar het eind van het derde jaar als de Individuele OnderzoeksOpdracht. Het vierde jaar bestaat uit keuzevakken (met name de minor), goed te keuren door de Examencommissie; het vijfde jaar wordt gevormd door een verplichte externe stage (14 studiepunten) en het afstudeerwerk (25 studiepunten). De opleiding heeft de studenten vijf majors te bieden: • Microsystemen en Microelectronica; • Telecommunicatie en Netwerken; QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
67
• • •
Mechatronica; Embedded Systems; Biomedische Technologie.
De introductie van de bachelor-masterstructuur had in vergelijking met het programma dat gold voor het cohort 2000/2001 de volgende consequenties: • de minor (14 studiepunten) werd verplaatst van het vierde jaar naar de bachelorfase op grond van universitair beleid. Dit betekende dat er gesneden moest worden in het brede basisprogramma van de eerste drie jaar; de opleiding is echter nog steeds tevreden met de breedheid van het pakket dat daaruit is voortgevloeid; • er is een masterprogramma Elektrotechniek met vijf mogelijke specialisaties: Microsystemen en Microelectronica, Telecommunicatie en Netwerken, Embedded Systems, Biomedical Engineering en Meet- en Regeltechniek. De voormalige major Mechatronica zal als apart masterprogramma worden aangeboden samen met de afdeling Werktuigbouwkunde. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat niveau en inhoud van het propedeuseprogramma over het geheel genomen naar behoren zijn, gezien de vakken die erin aan de orde komen en de wijze waarop deze zijn ingevuld. Hetzelfde geldt voor de jaren 2 en 3 van het sinds 2001 verzorgde kerncurriculum. Hierbij past een kanttekening. Het profiel van de opleiding (in termen van de deelgebieden van de elektrotechniek waaraan aandacht wordt besteed) is zodanig dat er in het curriculum geen of weinig ruimte is voor het deelgebied vermogenselektronica (power engineering). De commissie heeft hierbij expliciet stilgestaan en vastgesteld dat het hierbij gaat om een profielkeuze die te respecteren valt en die in geen enkel opzicht van invloed is op de kwaliteit van de betrokken opleiding. Aan de oriënterende functie van de propedeuse is zonder meer voldoende aandacht besteed; de studenten kunnen een adequate indruk krijgen van inhoud en mogelijkheden van het vakgebied waarvoor zij gekozen hebben. De opleiding heeft ervoor gekozen veel elektrotechniekonderdelen in het eerste jaar op te nemen om zodoende studenten aan te moedigen in hun gemaakte keuze. Deze vakken vormen geen afspiegeling van de latere specialisatiemogelijkheden in jaar 4 en 5 (c.q. de masteropleiding), maar geven een goede indruk van het vakgebied. De selecterende functie van de propedeuse werkt naar het oordeel van de commissie behoorlijk goed. Studenten die aan de doctoraalfase beginnen hebben een gerede kans om het einddiploma te behalen: het postpropedeuserendement van de vijfjarige opleiding ligt gemiddeld rond de 75% en is matig (zie par. 6). Vooral het vak Netwerkanalyse fungeert in de praktijk als selectievak en is zodanig ingeroosterd dat studenten eventueel nog voor begin februari kunnen overgaan op een andere studie. De afstudeerrichtingen/specialisaties zijn volgens de commissie op grond van verschillende waarnemingen (zie elders in dit rapport) van goed niveau en duidelijk ingebed in de verschillende vakgroepen. Dit laatste heeft als belangrijk voordeel dat ze gekoppeld worden aan het lopende (en daarmee actuele) onderzoek, hetgeen de wetenschappelijke component van de opleiding versterkt. Het onderzoek van de vakgroepen is vooral gericht op ontwikkeling/ontwerp en de daaraan ten grondslag liggende principes. 68
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Doordat het afstuderen zo nadrukkelijk aan de vakgroepen zelf wordt overgelaten, dreigt wel als nadeel dat er geen corrigerend mechanisme (tijdig) in werking treedt (bv. vanuit het opleidingsmanagement of de examencommissie) in het onverhoopte geval dat de invulling door een vakgroep tekort zou schieten. Het afstudeerwerk vervult zoals verwacht mag worden de centrale plaats in de specialisatiefase, vormt het sluitstuk van de opleiding en kent een voldoende omvang (zeven maanden). Het is sterk gericht op en gekoppeld aan onderzoek, al dan niet in een bedrijfsomgeving. Voor de introductie van de bachelor-masterstructuur aan de UT waren de eerste drie curriculumjaren algemeen verplicht en was er geen enkele keuzeruimte. Na de introductie is zoals gezegd het minordeel (ter grootte van 14 studiepunten) verschoven van jaar 4 van het ongedeelde, vijfjarige curriculum naar de bachelorfase. Ook na deze verschuiving blijft er keuzeruimte over binnen de specialisatiejaren c.q. de masterfase. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de afgelopen jaren niet bijzonder alert is geweest ten aanzien van het tijdig verlenen van goedkeuring voor de invulling van de keuzeruimte (minor of anderszins). Studenten begonnen in de praktijk vaak al op eigen houtje afzonderlijke keuzevakken te ‘sprokkelen’, waardoor uiteindelijk soms goedkeuring achteraf moest worden verleend door de Examencommissie. Dit is in tegenspraak met de eigen regeling op dit punt, die voorziet in een toets op eisen die aan een minor gesteld mogen worden (bv. op het punt van coherentie). Het wetenschappelijk niveau en aansluiting met het onderzoek komen behalve in de afstudeerfase, ook aan de orde in de eerste drie jaren, met name in het Start-P-project, het Mid-P-project en het End-P-project in de propedeuse, het D1-project in het tweede jaar en de Individual Research Assignment in het derde jaar. De genoemde projecten spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van academische vaardigheden, maar ook van professionele vaardigheden. De projectvorm (het (samen-) werken in taakgerichte groepen met als doel het ontwikkelen van een concreet product) lijkt de commissie een geschikt instrument daarvoor. Het ontwikkelen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden, en van computervaardigheden komt op verschillende plaatsen in het curriculum aan de orde (labwerk, projecten, individuele opdrachten, afstudeerwerk, stage). De opleiding beoogt de coherentie van en de onderlinge afstemming tussen de verschillende onderwijsonderdelen vooral te verwezenlijken door: • de concentratie binnen hetzelfde trimester in jaar 2 en 3 van cursussen die onder een bepaald thema vallen; • het ontwerp van de eerste drie curriculumjaren aan de hand van lijnen die met elkaar verbonden zijn door labwerk, projecten en (individuele) opdrachten waarbij de onderdelen logisch op elkaar voortbouwen. De zelfstudie heeft een schema gepresenteerd met de belangrijkste relaties tussen de verschillende cursussen van de eerste drie jaren. De commissie meent dat de opleiding hierover goed heeft nagedacht. Een ander verhaal is de samenhang binnen de specialisatiejaren c.q. de masteropleiding. De commissie is, in aansluiting op eerdere opmerkingen over de grote zelfstandigheid van de vakgroepen bij het afstuderen, van oordeel dat de opleiding hier veel losser, zo niet te los, in elkaar steekt. Er is weliswaar nog een Examencommissie, maar wanneer die niet tijdig wordt ingeschakeld en goedkeuring vaak alsnog achteraf plaatsvindt, heeft de opleiding weinig zicht en/of invloed op de samenhang in de afstudeerfase (c.q. in de toekomstige masteropleiding). Het resultaat is dat in sommige gevallen een afstudeerpakket fragmentair is samengesteld. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
69
Onderwijsaanbod voor aio’s is nauwelijks aanwezig. Langs informele weg en op vrijblijvende wijze wordt dit deel van hun opleiding ingevuld. De commissie vindt dit een ongewenste situatie en is van mening dat het onderwijsaanbod voor aio’s beter gestructureerd zou moeten worden. De aio’s worden in sommige gevallen ook ingezet voor het verzorgen van onderwijs; hun bijdrage blijft binnen de landelijk afgesproken maximumomvang.
3
Onderwijsleeromgeving
De opleiding geeft vooral in de eerste curriculumjaren blijk van een duidelijk onderwijsconcept. In het eerste jaar wordt het onderwijs verzorgd in de vorm van blokonderwijs waarin cursussen in sequentiële volgorde worden gegeven. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een tamelijk schoolse aanpak om daarmee een soepele overgang van vwo naar universiteit te bevorderen. In jaar 2 en 3 wordt gebruikgemaakt van een trimestersysteem waarbij geleidelijk wordt overgegaan op parallel geschakelde onderwijsonderdelen. In jaar 4 en 5 vindt kennisoverdracht veelal uitsluitend op individueel niveau plaats. De commissie respecteert de gedachte achter de schoolse aanpak in met name het eerste jaar, maar meent wel dat de opleiding er verstandig aan doet om regelmatig te monitoren of de vwoers-nieuwe-stijl met hun studiehuisachtergrond (incl. nadruk op zelfstandigheid) de overgang naar de universiteit op een gegeven moment niet als een achteruitgang ervaren. Zij juicht het toe dat de opleiding een commissie in het leven heeft geroepen die hierop een wakend oog houdt, en dat aan de opleiding inmiddels twee vwo-docenten uit de exacte vakken parttime zijn aangesteld die adviseren over onderwijsvorm en -inhoud. De commissie vindt de gehanteerde mix van werkvormen en de opbouw daarin die culmineert in afsluitende projecten, een goede. Ook de projecten in het eerste jaar zijn nog relatief schools, maar allengs worden studenten steeds minder bij de hand genomen. In de eerste drie jaren van het curriculum is de verhouding tussen contacturen (hoorcolleges, werkgroepen, ‘colstructies’, labwerk, projecten) en zelfstudie zodanig dat de helft van de tijd beschikbaar is voor zelfstudie. De commissie vindt dit een goede aanpak. De opleiding maakt gebruik van verschillende ICT-toepassingen ter ondersteuning van het onderwijs: cursusinformatie, tentameninschrijving, tentamenresultaten, college-informatie. De opleiding stelt zich op het standpunt dat deze voorzieningen louter aanvullend kunnen zijn en nooit in de plaats kunnen komen van de rechtstreekse interactie tussen docent en student. Van studentenzijde heeft de commissie geen klachten vernomen over de wijze van tentaminering. De commissie heeft kennisgenomen van een uitgebreide verzameling tentamenopgaven die binnen de opleiding worden gebruikt. Zij vindt het niveau daarvan in het algemeen adequaat en ze zien er zeer verzorgd uit. Dat de vakgroepen c.q. leerstoelgroepen tamelijk autonoom opereren komt ook tot uiting in de begeleiding en beoordeling van de afstudeerwerken. Er worden geen tijdslimieten t.a.v. de duur van het afstudeerwerk gehanteerd. Ook worden de richtlijnen voor de beoordeling van het afstudeerwerk nogal uiteenlopend geïnterpreteerd. De commissie vindt dat op deze punten de praktijk wel wat aangescherpt mag worden. Ten slotte worden de afstudeercommissies die worden ingesteld bij het afstuderen van een student, in feite samengesteld uit alleen stafleden van dezelfde vakgroep/leerstoelgroep. De commissie vindt dit ongewenst en meent dat ook 70
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
leden van buiten de eigen groep zouden moeten worden betrokken bij het beoordelen van het afstudeerwerk. Het gaat er hierbij niet om dat zaken fout zijn gelopen (zie het positieve oordeel van de commissie over het afstudeerwerk in par. 7), maar om te borgen dat zaken goed blijven lopen.
4
Instroom
De opleiding heeft in de periode 1997-2001 haar instroom scherp zien toenemen van 70 tot 94, maar per 2001 is men weer terug op het niveau van 73 studenten. Al met al is het totaal aantal ingeschreven studenten in deze periode enigszins gedaald en wel van 469 naar 454. Zie tabel 1. De zelfstudie meldt dat de instroom (met name de vwo-ers) bestaat uit studenten met hoge cijfers voor Wiskunde B en Natuurkunde. Er is een substantiële zij-instroom vanuit het hbo (de afgelopen jaren tussen de 15 en 20 per jaar). De aanvullende eisen die aan deze groep worden gesteld zullen worden aangescherpt: in plaats van 14 studiepunten zal een half studiejaar (21 studiepunten) moeten worden besteed voor het wegwerken van deficiënties. Ook heeft zich inmiddels een instroom van buitenlandse studenten van enige omvang ontwikkeld: 22 per september 2002. Voor alle groepen studenten geldt dat verreweg de meesten van hen man zijn. Het percentage vrouwelijke studenten is tussen 1997 en 2001 zelfs teruggelopen van 4,5 naar 4,0. De zelfstudie geeft een beschrijving van de activiteiten die de opleiding ontplooit op het gebied van voorlichtingsactiviteiten en van aansluiting met het vwo-onderwijs. De commissie krijgt niet de indruk dat het achterblijven van de instroom te wijten is aan gebrek aan (de juiste) activiteit op dit gebied. De opleiding investeert een aanzienlijke hoeveelheid middelen op dit gebied.
Tabel 1:
1997 1998 1999 2000 2001 NB:
5
Studentenaantallen opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente tussen 1997-2001 Aantallen eerstejaars (prop./vt) M V Tot. 65 5 70 91 3 94 89 3 92 80 2 82 71 2 73
Aantallen ingeschreven studenten M V Tot. 210 (+238) 10 (+11) 220 (+249) 276 (+173) 12 (+5) 288 (+178) 328 (+125) 14 (+3) 342 (+128) 355 (83) 15 (+3) 370 (86) 383 (+53) 16 (+2) 399 (+55)
1) De instroom voor de vijfjarige opleiding begon in 1996/1997. 2) Tussen haakjes de aantallen voor de vierjarige opleiding.
Studeerbaarheid
De opleiding maakt sinds jaar en dag gebruik van een mentorsysteem, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de eerste drie curriculumjaren en de specialisatiejaren. Mentoren zijn leden van QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
71
de wetenschappelijke staf en worden geselecteerd op houding en persoonlijke competenties. Hun taak is de studenten die hun zijn toegewezen, langs persoonlijke weg te begeleiden en te adviseren. Hun werkzaamheden worden gecoördineerd door een mentorcoördinator. In elk propedeusejaar krijgt een mentor circa tien studenten toegewezen. Het initiatief ligt in dat jaar vooral bij de mentor zelf. In het tweede en derde jaar verschuift het initiatief meer naar de student. De zelfstudie meldt dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over het mentoraatsysteem in deze fase en de commissie heeft tijdens de visitatiebezoeken van studentenzijde op dit punt geen negatieve commentaren vernomen. Het systeem zoals dat op papier staat, beoogt dat elke student in de laatste twee jaren van het programma door de mentor wordt overgedragen aan een vakgroepmentor, maar daar komt in de praktijk blijkbaar weinig van terecht. De zelfstudie meldt dat de student in deze fase in de praktijk wel terechtkan bij andere vormen van begeleiding (stage, afstudeerwerk). Daarnaast is er op facultair niveau een studieadviseur waar studenten eventueel terechtkunnen. De feitelijke studielast van de propedeuse en de doctoraalfase komen in termen van aantallen studiepunten over het geheel genomen overeen met de geprogrammeerde studielast. In de praktijk is het feitelijke studiegedrag echter anders (studenten steken minder tijd in hun studie dan zij worden geacht) en de gemiddelde studieduur van het vijfjarig curriculum is beduidend te lang: tussen de zes à zeven jaar, volgens de zelfstudie. De vraag dient zich aan of de opleiding het zich kan blijven veroorloven passief te blijven en om de student in de specialisatiejaren niet toe te wijzen aan een vakgroepmentor die de vorderingen van de student in de laatste studiejaren in het oog houdt en hem/haar daarover periodiek benadert. De verantwoordelijkheid van een stagecoördinator of van een afstudeerwerkbegeleider is toch een andere omdat zij slechts aanspreekbaar zijn voor één curriculumonderdeel. Ook het karakter van ‘open-einde-regeling’ van het afstuderen is niet echt bevorderlijk (zie par. 3). Ten slotte is het actief aanmoedigen door de opleiding van extracurriculaire activiteiten op zich prijzenswaardig, maar het leidt in combinatie met de hiervoor genoemde factoren tot onevenredig hoge studievertraging. De opleiding maakt gebruik van het FASIT-informatiesysteem voor onder meer de studievoortgangsregistratie (gericht op mentoren en studenten) en de evaluatie van het programma. De commissie heeft vastgesteld dat het programma niet geheel naar tevredenheid functioneert, omdat het weliswaar legio mogelijkheden biedt maar in de praktijk basale functies niet naar behoren kan uitvoeren. De commissie beveelt aan hierin op korte termijn verbetering te brengen. Qua spreiding van programmaonderdelen stelt de commissie vast dat de elektronicavakken vooral in het eerste en in het derde curriculumjaar zijn gepositioneerd. De opleiding voert hiervoor in ieder geval één respectabele reden aan: de studenten in het eerste jaar kunnen laten kennismaken met dat vakgebied. Desalniettemin zou een enigszins betere spreiding van elektronicavakken wellicht te prefereren zijn om daardoor een ‘kloof ’ in het programma te vermijden. In termen van onderlinge aansluiting tussen vakken refereert de commissie aan de opbouw in het programma zoals beschreven in par. 2. Deze aanpak maakt een weloverwogen indruk op de commissie, maar zij acht het van groot belang dat dit ‘ontwerp’ niet alleen doorzichtig is voor de ontwerpers ervan, maar juist ook voor de doorsnee student zelf. De tentamenregelingen zijn adequaat en vormen geen flessenhals. Studenten hebben in de eerste drie curriculumjaren volgens het OER ten minste twee tentamengelegenheden en in de praktijk drie. Bovendien bestaat in individuele gevallen de mogelijkheid van een mondelinge herkansing. Studenten in het eerste jaar kunnen binnen enkele weken na afloop van een blok van een herkansing gebruikmaken. 72
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
De commissie heeft waardering voor de analyses die de zelfstudie heeft laten zien ten aanzien van de studeerbaarheid van de verschillende jaren van het programma, e.e.a. aan de hand van vergelijking met een zgn. ‘P-criteriumgroep’ voor de propedeuse en een ‘D-criteriumgroep’ voor het doctoraal. De commissie heeft op grond van de ontvangen informatie de indruk dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aan het aspect ‘studeerbaarheid’. Verder heeft de opleiding specifieke aandacht voor eventuele problemen van internationale studenten, studenten met dyslexie en studenten met een lichamelijke handicap.
6
Doorstroom en rendementen
Het gemiddelde propedeuserendement van de opleiding voor de academische jaren 1992/1993 t/m 1999/2000 is redelijk (63,8% na drie jaar studieduur). Zie tabel 2A. Het gemiddelde postpropedeuserendement voor de academische jaren 1989/1990 t/m 1994/1995 is matig (75,5% afgestudeerd aan opleiding binnen cluster na acht jaar studieduur). Zie tabel 2B. De beschikbare gegevens over het studierendement van de opleiding (het percentage van een cohort studenten dat in een bepaald jaar met een vwo-diploma aan de propedeuse van de opleiding begint en er ook daadwerkelijk in slaagt het doctoraalexamen aan dezelfde opleiding te behalen) laten voor de opleiding Elektrotechniek van de UT voor de cohorten 89/90 t/m 94/95 een zeer matig rendement zien van circa 48,4%. Dat ligt onder het landelijk gemiddelde van de opleidingen Elektrotechniek (49,5%). Wel dient aangetekend te worden dat het hierbij gaat om het studierendement van de oude, vierjarige opleidingen, die per 1995/1996 zijn afgesloten. Over de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden van de vijfjarige opleiding zijn nog te weinig gegevens beschikbaar om daarover een betrouwbare uitspraak te kunnen doen. Afgaande op de gegevens over de postpropedeuserendementen van het cohort 1996/1997 kan gesteld worden dat rond de 40% van de studenten die aan de doctoraalfase van de vijfjarige opleiding begon, na zes jaar totale studieduur de opleiding heeft weten af te ronden (zie tabel 2B).
Tabel 2A: UT Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 Gemiddeld
Propedeuserendementen opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente (in %) Propedeuserendement na 1 jaar
Propedeuserendement na 2 jaar
Propedeuserendement na 3 jaar
38 30 39 37 43 43 31 38 33 53 37,9
58 51 64 60 60 55 47 47 45
63 60 72 64 71 62 60 58
54,6
63,8
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
73
Tabel 2B: UT
Cohort 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 Gemiddeld
Postpropedeuserendementen opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente (in %) Postpropedeuserendement na 4 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 6 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 8 jaar totale studieduur
Percentage geslaagd na 8 jaar binnen cluster
8 11 16 15 23 15 19 19 10 17 9,9
49 47 50 58 49 35 47 40
82 80 69 77 80 61
83 80 69 78 80 61
38,3
75,1
75,5
In de zelfstudie wordt geschat dat de gemiddelde studieduur van het vijfjarige curriculum ligt tussen de zes en zeven jaar. Van studentenzijde wordt aangegeven dat circa één jaar daarvan opgaat aan extracurriculaire activiteiten. De commissie stelt vast dat niet alleen het rendement van de opleiding te wensen overlaat, maar ook dat degenen die er wel in slagen de meet te halen, daar duidelijk te lang over doen. Het beleid van de opleiding zou er naar haar oordeel op gericht moeten zijn te bewaken dat de extracurriculaire activiteiten een aantoonbare meerwaarde hebben die in verhouding staan tot de beschikbaar gestelde tijd en middelen.
7
Kwaliteit van de afgestudeerden
De commissie heeft kennisgenomen van de resultaten die de jaarlijkse wo-monitor over deze opleiding heeft opgeleverd, gesprekken gevoerd met een groep van afgestudeerden, een representatieve selectie van afstudeerwerken bestudeerd, en met de vertegenwoordigers van de leerstoelgroepen (waaronder leerstoelhouders) van gedachten gewisseld over de eisen die zij stellen aan degenen die met succes deze opleiding willen afronden. Zij is op grond daarvan tot een positief oordeel gekomen over de kwaliteit van de Twentse afgestudeerde Elektrotechniek. Dit geldt zowel voor hun academische kwaliteiten als voor hun beroepskwalificaties, getuige de positieve reacties van recent afgestudeerden in de wo-monitor. De zelfstudie geeft een goed overzicht van de wijze waarop afgestudeerden terugblikken op hun opleiding op een aantal punten, waaronder ook de vereiste professionele vaardigheden, en van de wijze waarop de opleiding daarop heeft gereageerd of voornemens is te reageren. De afgestudeerden komen bijna zonder uitzondering direct na het afstuderen aan een baan. De opleiding stelt vast dat de drie Nederlandse universitaire opleidingen Elektrotechniek niet kunnen voldoen aan de jaarlijkse behoefte aan afgestudeerden bij de circa duizend bedrijven (van zeer groot tot zeer klein) in Nederland op het gebied van Elektrotechniek. De opleiding tracht via instroom van internationale studenten haar aantal afgestudeerden te vergroten. 74
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Over het niveau van het afstudeerwerk is de commissie in het algemeen tevreden. Zij heeft zelf een twaalftal recente afstudeerscripties geselecteerd en deze voorafgaand aan het visitatiebezoek bestudeerd. Structuur, methodiek en inhoud zijn in het algemeen van goed niveau, maar de commissie heeft niet de indruk dat dit gebaseerd is op gezamenlijke afspraken tussen de leerstoelgroepen over inrichting en beoordeling van het afstudeerwerk. Het accent in het afstudeerwerk ligt in de ogen van de commissie vooral op de diepgang. Het komt de commissie voor dat de afgestudeerden van deze opleiding zijn afgestudeerd op een bepaald gebied waarbij de (theoretische) diepgang c.q. mate van specialisatie relatief meer gewicht krijgen dan de vraag in welke omgeving het object van studie dient te functioneren. Te snel wordt uitgegaan van een voorgeschreven set specificaties en van daaruit wordt verder gewerkt. De toegevoegde waarde van een afgestudeerde zou alleen maar stijgen als hij/zij ook zou leren om het gestelde probleem in een bredere context te zien en om zelf de specificaties op te stellen. De commissie zou de opleiding willen meegeven om aan dit aspect bij het afstuderen meer aandacht te besteden, met behoud van de diepgang die wordt bereikt. De commissie is bijzonder te spreken over de verplichte externe stage die in het curriculum is opgenomen. Er is een stagecoördinator voor aangesteld en studenten dienen vooraf een verplicht studieonderdeel te volgen dat geldt als voorbereiding op het vervullen van de externe stage. De invulling van de stages vindt in het algemeen plaats in een industriële en/of internationale omgeving. Circa 75% van de studenten loopt de stage zelfs in het buitenland, een gegeven dat in de ogen van de commissie een sterk punt van de opleiding vormt.
8
Effectiviteit van de organisatie
De afdeling Elektrotechniek van de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica van de UT kent dertien leerstoelen (c.q. vakgroepen) die verantwoordelijk zijn voor een bepaald onderzoeksgebied en de daaraan verbonden onderwijstaken. De leerstoelen worden vervuld door leerstoelhouders. Dit zijn hoogleraren die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van onderzoek en onderwijs, en voor het management t.a.v. financiën en personeel van de groep. Daarbij wordt een leerstoel gezien als een business unit of capaciteitsgroep. Het is expliciet oogmerk om de ruimte, nodig voor management, tot een minimum te beperken. De afdeling kent een onderwijsdirecteur die wordt bijgestaan door drie permanente commissies: de wettelijk voorziene OpleidingsCommissie en Examencommissie, en daarnaast de OnderwijsKwaliteitsCommissie (OKC). De onderwijsdirecteur is gemandateerd door de decaan en verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) curriculum en het onderwijsproces. Hij sluit contracten met de leerstoelen voor het verzorgen van cursusonderdelen, en onderhoudt daartoe regelmatige contacten met de leerstoelhouders. Laatstgenoemden leggen verantwoording af aan de onderwijsdirecteur voor de kwaliteit van de onderwijsonderdelen waarvan zij de uitvoering contractueel hebben aangenomen. In de praktijk worden veel zaken die op het gebied van kwaliteit spelen, in direct verkeer tussen opleidingscommissie en individuele stafleden afgehandeld. De commissie vindt de beschreven organisatie sober maar effectief. Met deze opzet wordt vermeden dat een staflid gescheiden verantwoordelijkheden heeft. Voor zowel onderzoek als onderwijs is er maar een persoon aan wie hij/zij verantwoording aflegt en dat is de leerstoelhouder. Dit schept duidelijkheid en doordat verder het aantal betrokken instanties beperkt is en de lijnen daartussen kort zijn, heeft de commissie een positieve indruk gekregen QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
75
van de effectiviteit van de organisatie. Anderzijds heeft dit in zeker opzicht een nadelige consequentie waar het gaat om de uitvoering van de interne kwaliteitszorg (zie par. 13). De omvang van de staf die beschikbaar is voor het verzorgen van de opleiding, is goed. Er worden ook hoogleraren ingezet in de propedeuse, zij het op beperkte schaal. Het aantal vrouwelijke leden van de wetenschappelijke staf is zeer beperkt.
Tabel 3: Wetenschappelijk personeel (eerste geldstroom) in personen en fte’s aan de opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente per april 2003 M Hgl Uhd Ud Overig Wp *) Aio Totaal *) **)
18 9 20 8 0 55
V
4
4
Totaal in pers. 18 9 24 8 0 59
Totaal in Gepromoveerd fte (als %) 14,5 97 8,5 100 21,5 96 2,9 *) 0 0 **) nvt 44,5
In de eerste geldstroom betreft het alleen student-assistenten per april 2003. Het aantal studentassistentschappen bezien over een langere periode varieert nogal. De opleiding heeft geen aio’s structureel in de eerste geldstroom. In de tweede en derde geldstroom gaat het om ongeveer 91 aio’s.
Tabel 4: Student-stafratio en afgestudeerde-stafratio opleiding Elektrotechniek Universiteit Twente over het studiejaar 2001/ 2002 Aantal fte voor onderwijs
Aantal studenten
Aantal afgestudeerden
11,4
454
45
Aantal studenten per fte-onderwijs 39,9
Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs 4,0
De leerstoelhouders zijn verantwoordelijk voor het personeelsbeleid t.a.v. het personeel binnen hun groep. Jaarlijks worden zowel een functionerings- als een beoordelingsgesprek gehouden, waarbij zowel wordt vooruitgeblikt als teruggekeken op de geleverde bijdragen aan het onderwijsproces. De zelfstudie meldt dat resultaten van onderwijsevaluaties worden opgenomen in het dossier van betrokkene en aan de orde komen bij de formele beoordeling. De commissie heeft tijdens de gesprekken niet de indruk gekregen dat het onderwijs in de genoemde gesprekken als een even zwaar onderdeel geldt als de bijdrage aan het onderzoek. Anderzijds heeft de staf aangegeven het gevoel te hebben dat hun onderwijsactiviteiten wel degelijk gewaardeerd worden. De docenten maakten een geïnspireerde en gemotiveerde indruk.
76
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
9
Kwaliteit van de staf
Het academisch niveau van de staf is goed. De aanwezige expertises dekken een minder breed terrein dan bij de beide andere universitaire opleidingen Elektrotechniek (zie ook par. 2 over de marginale aandacht voor vermogenselektronica) maar dit is, zoals gezegd, inherent aan het gekozen profiel van de opleiding en doet niets af aan de kwaliteit van de opleiding. De studenten toonden zich over het geheel genomen tevreden met het didactisch niveau van de docenten ondanks een enkele negatieve uitschieter. Nieuwe stafleden volgen een verplichte didactische training ter grootte van 250 uur. Ten aanzien van de didactische (bij-) scholing van de zittende staf worden enkel afspraken gemaakt wanneer daartoe op grond van evaluaties aanleiding bestaat (event driven). Bij gelegenheid van de introductie van nieuwe onderwijsvormen wordt soms de gehele staf bijgeschoold. De commissie vindt deze aanpak te vrijblijvend. Zeker in het geval van het introduceren van nieuwe onderwijsvormen kan de kwaliteit van de opleiding er onder lijden wanneer onderwijsactiviteiten-nieuwe-stijl door de (zittende) staf niet adequaat worden ingevuld, ook al hebben zij jarenlange ervaring in het verzorgen van de traditionele onderwijsvormen.
10
Faciliteiten en voorzieningen
De onderwijsruimten, de practicum-/laboratoriumvoorzieningen en bibliotheekvoorzieningen waarover de opleiding kan beschikken, zijn over het algemeen goed. De commissie plaatst daarbij wel de kanttekening dat de zgn. ‘WELP’-ruimte, waar laboratoriumactiviteiten en sommige projectactiviteiten van studenten plaatsvinden, niet beschikt over adequaat meubilair. De voorzieningen op het gebied van automatisering en ICT zijn ook goed. Ze worden ook gebruikt als onderdeel van een elektronische leeromgeving (zie par. 5). De financiële randvoorwaarden die gelden voor de opleiding zijn krap. De opleiding verdient uit pure noodzaak een aanzienlijke hoeveelheid inkomsten op grond van de tweede en derde geldstroom. Mede met wat daardoor binnenkomt, kan de opleiding adequaat functioneren. Ruimte voor grote investeringen (die periodiek ook nodig zijn) is er echter niet en elke maatregel tot kwaliteitsverbetering in het onderwijs heeft consequenties voor de beschikbare ruimte voor onderzoek.
11
Internationalisering
Het internationaliseringsbeleid van de opleiding richt zich in het bijzonder op drie onderdelen: a. het stimuleren van internationale studieactiviteiten van de Nederlandse studenten (minor, keuzevakken/-cursussen, stage, afstudeerwerk); b. instroom buitenlandse studenten; c. aanstelling van buitenlandse PhD’s en U(h)d’s. Het beleid wordt gestimuleerd door de institutionele internationale contacten die zijn ontstaan op het gebied van samenwerking in het wetenschappelijk onderzoek. De afdeling Elektrotechniek kent voor stages en internationalisering op haar vakgebied een eigen bureau dat bestaat uit een coördinator en medewerker. Daarnaast bestaat op UT-niveau een Bureau Buitenland waar studenten terechtkunnen voor algemene vragen over studeren in het buitenland. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
77
Voor a. wordt vooral gebruikgemaakt van Erasmus/Socratesbeurzen; voor buitenlandse stages kon tot voor kort een maximale beurs van € 910 per student worden verleend door de UT zelf. Wat betreft onderdeel b: de UT kent sinds 2000 een internationaal masterprogramma voor buitenlandse studenten. Buitenlandse studieactiviteiten van UT-studenten hebben vooraf toestemming van de Examencommissie nodig. Wanneer blijkt dat de bedoelde activiteiten op bevredigende wijze zijn uitgevoerd, krijgt de student de studiepunten die daarvoor zijn begroot. Het aantal buitenlandse studenten dat wordt ontvangen is nog tamelijk beperkt en blijft jaarlijks nog onder de tien. Het aantal UT-studenten dat naar het buitenland gaat voor een cursus of voor afstudeerwerk, is zelfs nog kleiner. Daarentegen is het volgen van het verplichte onderdeel ‘stage’ in het buitenland, meestal een bedrijf, een vrij veel voorkomend verschijnsel binnen de opleiding: tussen 1997 en 2001 varieerde dit aantal tussen de 32 en 45. Dat komt neer op circa 70% van de studenten. De commissie is zeer te spreken over de populariteit van de buitenlandse stage, maar vindt voor het overige dat de bestaande mogelijkheden aan deze opleiding voor internationale activiteiten nog niet ten volle worden benut.
12
Externe contacten
De institutionele contacten van de leden van de wetenschappelijke staf met de internationale wetenschapsbeoefening zijn volgens de commissie redelijk goed. De (internationale) netwerken van docenten hebben vooral betrekking op studentenuitwisseling (Socrates/ERASMUS, ECIU, NEU), deelname aan internationale kaderprogramma’s en vernieuwing op het gebied van (hoger) onderwijs (UNISCENE) en zijn ook redelijk goed ontwikkeld. De opleiding meldt dat er bij het ontwerpen van het vijfjarig curriculum intensief contact is geweest met het afnemend veld (vooral internationaal opererende Nederlandse bedrijven). De commissie heeft echter niet de indruk dat deze contacten gestructureerd zijn maar veeleer ad hoc (wanneer daartoe een concrete aanleiding is). De Raad van Advies waarover de opleiding in het verleden beschikte, is inmiddels afgeschaft, omdat de opleiding niet het gevoel kreeg dat er sprake was van een systematische en evenwichtige terugkoppeling. De contacten met de afgestudeerden zijn naar het oordeel van de commissie intensiever en verlopen met name via de alumnivereniging Elysium, die zeer actief is. De opleiding gebruikt deze contacten ook om contact te houden met bedrijven. Aan de opleiding bestaat een actieve studentenvereniging (Scintilla) en er is ook een IEEE Student Branch Twente (IEEE: Institute of Electrical and Electronics Engineers, zijnde de grootste professionele organisatie van elektrotechnisch ingenieurs ter wereld).
13
De interne kwaliteitszorg
De zelfstudie geeft een beschrijving van het systeem van interne kwaliteitszorg. Een centrale rol daarin is weggelegd voor de OnderwijsKwaliteitscommissie (OKC) die belast is met het evalueren (meten en analyseren) van de kwaliteit van cursussen, projecten en laboratoriumwerk, voornamelijk in het verplichte deel van de eerste drie jaren c.q. het bachelorprogramma. Dit 78
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
mondt uit in een advies aan het management van de afdeling. De onderwijsdirecteur formuleert conclusies en kaart deze waar nodig aan bij de betrokken docent en zijn leerstoelhouder met kopie aan de OKC en de opleidingscommissie. De conclusies worden opgenomen in het personeelsdossier, waarna de follow-up een zaak van leerstoelhouder en betrokken docent is. Elke cursus wordt in principe ten minste één keer per vier jaar geëvalueerd; jaarlijks komen vier tot acht cursussen aan bod. Daarnaast kan er een acute aanleiding zijn om een onderwijsonderdeel apart te evalueren. Elke evaluatie is gebaseerd op discussies in responsgroepen, analyse van de slaagpercentages, het cursusmateriaal, evaluatie van de colleges, en een reactie van de docent. Er wordt gebruikgemaakt van een standaard-evaluatieformat voor de jaarlijkse rapporten van de OKC. De zelfstudie geeft verder een beschrijving van de instrumenten die haar ten dienste staan op het niveau van het curriculum als geheel en op cursusniveau. Het Dinkel Instituut en het bureau van de onderwijsdirecteur produceren periodiek gegevens over tentamens, slaagpercentages, uitval, studievoortgang, etc. Ook organiseren studenten op eigen gelegenheid onderwijsevaluaties, los van de door de opleiding georganiseerde. De commissie heeft in het algemeen een positieve indruk gekregen van de inrichting van het systeem van interne kwaliteitszorg en van het functioneren daarvan. Er vinden evaluatieactiviteiten van uiteenlopende aard plaats, de organisatie ervan maakt in het algemeen een goede indruk en de commissie heeft de indruk gekregen dat de uitkomsten ervan in het algemeen goed worden gebruikt. De opleidingscommissie functioneert naar behoren. Het zwaartepunt bij de interne kwaliteitszorg ligt echter bij de OnderwijsKwaliteitscommissie waarin studenten nadrukkelijk participeren. Hun betrokkenheid bij het systeem is goed te noemen. Ondanks haar positieve algemene oordeel t.a.v. de interne kwaliteitszorg past wat de commissie betreft nog wel een kritische kanttekening. De opleiding heeft in haar ogen nog niet onomstotelijk kunnen aantonen dat de kwaliteitscirkel geheel gesloten wordt: de followup t.a.v. onderwijsevaluaties is afhankelijk van het directe contact tussen leerstoelhouder en docent. De onderwijsdirecteur, als gedelegeerd verantwoordelijke voor de kwaliteit van het onderwijs, heeft hier slechts zijdelings invloed op. Deze blijft in feite beperkt tot het laten uitvoeren van een nieuwe evaluatie die pas na afloop van een volgende onderwijsperiode wordt gehouden. In het uiterste geval kan hij dan gebruikmaken van zijn beslissingsbevoegdheid t.a.v. het al dan niet inkopen van onderwijsdiensten bij de betreffende leerstoelgroep als business unit. De commissie is, alles overziende, van oordeel dat de opleiding in het algemeen naar behoren heeft gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie.
14
De zelfstudie
De commissie vond de zelfstudie in termen van beschrijving en analyse redelijk goed, al had het wel wat beknopter gekund. Het kritische karakter kwam vooral tot uiting in de sterktezwakteanalyse aan het eind van de zelfstudie en minder in de afzonderlijke hoofdstukken of in de afsluitende conclusies daarbij.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
79
15
Sterke en zwakke punten van de opleiding
Sterk a. De opleiding heeft veel Elektrotechniekonderdelen in de propedeuse opgenomen om de student optimaal te kunnen laten kennismaken met het vakgebied. b. De invulling van het onderwijs wordt sterk bepaald door de koppeling ervan aan het lopende wetenschappelijk onderzoek. c. De opleiding maakt veelvuldig gebruik van het project als onderwijsvorm waarin kennis en vaardigheden uit verschillende onderwijsonderdelen door de student moeten worden gecombineerd. d. De opleiding besteedt veel aandacht aan de samenhang in het onderwijs van de eerste drie curriculumjaren, waarbij in het eerste jaar de nadruk ligt op een schoolse benadering van de student. e. De opleiding besteedt veel aandacht aan de aansluiting vwo-wo. f. De afgestudeerden van de opleiding hebben een goede naam, krijgen snel een baan en zijn tevreden over hun opleiding. g. De opleiding kent een verplichte stage die door circa 75% van de studenten in het buitenland wordt afgelegd. h. De organisatie waarin de opleiding is ingebed is sober van opzet, maar functioneert in het algemeen effectief. i. De opleiding kent een internationaal masterprogramma. j. Het systeem van interne kwaliteitszorg van de opleiding functioneert over het geheel genomen adequaat. Zwak k. De opleiding is, afgaande op de formulering van haar doelstellingen en eindtermen, eenzijdig gericht op signaalverwerking, maar de werkelijkheid is dat een gevarieerd pakket aan elektrotechnische vakken en technologieën wordt aangeboden. In dit opzicht geven de geformuleerde doelstellingen en eindtermen een onjuist c.q. onvolledig beeld. l. De specialisatiejaren van de opleiding zijn in feite het terrein van de afzonderlijke leerstoelgroepen en dat heeft soms nadelen (ontbreken zicht op kwaliteitsborging afstudeerwerk, deficiënte mentoraatsfunctie in de latere studiejaren). m. De opleiding laat de student (en de vakgroepen) wel erg vrij bij de invulling van de specialisatiejaren en de duur van het afstudeerwerk. n. De opleiding onderneemt geen concrete stappen om de gemiddelde studieduur te verkorten en moedigt extracurriculaire activiteiten actief maar weinig selectief aan. o. De afstudeerwerken van de opleiding kenmerken zich vooral door hun nadruk op de (theoretische) diepgang maar minder door aandacht voor de inbedding van het gestelde probleem in een bredere context. p. Het beleid van de opleiding ten aanzien van het stimuleren of actualiseren van de didactische vaardigheden van de zittende staf is te weinig gestructureerd.
80
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
16
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
De opleiding Elektrotechniek van de Universiteit Twente in cijfers Kwaliteitsaspect Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie Kwaliteit van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten Interne kwaliteitszorg Zelfstudie
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Cijfer 7 8 8 7 7,5 6 8,5 7,5 7 8 8 7 7 7
81
82
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
V.3 0
De opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven Vooraf
De visitatiecommissie Elektrotechniek heeft deze opleiding bezocht op 6 en 7 april 2004. De aangeleverde zelfstudie had betrekking op de periode 1997 t/m 2002, een periode waarin verschillende ingrijpende veranderingen in het curriculum plaatsvonden. Het betreft de invoering van de doctoraalfase van het vijfjarig curriculum dat per september 1995 werd gestart, de aanpassing van het curriculum in 1997 naar aanleiding van de vorige visitatie, de introductie van de bachelor-masterstructuur per september 2001 en het reïntegreren per 2002 van het aparte programma Informatietechnologie in de opleiding Elektrotechniek. Dit had voor de visitatiecommissie als consequentie dat zij haar oordeel diende te baseren op delen van verschillende curricula. In feite heeft zij zich bij haar beoordeling gericht op de specialisatiefase van het sinds 1997 verzorgde ongedeelde curriculum (de jaren 4 en 5) en op het curriculum van de bacheloropleiding Elektrotechniek dat sinds september 2001 wordt verzorgd.
1
Missie, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving De missie van de TU Eindhoven (hierna: TUE) wordt in de zelfstudie als volgt beschreven: “De TU Eindhoven streeft ernaar om een door onderzoek gedreven, ontwerpgerichte universiteit te zijn.” De Faculteit Elektrotechniek presenteert als algemene doelstelling voor de opleiding Elektrotechniek: “het opleiden van ingenieurs die breed inzetbaar zijn in het veld van elektrotechniek en informatica, en die in staat zijn vernieuwende activiteiten op hun gebied uit te voeren, zowel individueel als als lid van (multidisciplinaire) teams.” Het daaraan gekoppelde profiel van de afgestudeerde wordt als volgt beschreven: “Afgestudeerden functioneren als ontwerpers en onderzoekers die wetenschappelijke concepten en methoden gebruiken, en die verantwoording (wensen en kunnen) nemen voor de maatschappelijke implicaties van hun activiteiten. Ze zijn in staat tot het analyseren, ontwerpen en realiseren van elektrische en computercomponenten en -systemen, en tot het maken van gefundeerde keuzes voor hardware en software.” De zelfstudie beschrijft vervolgens in algemene zin welke vaardigheden en capaciteiten het programma geacht wordt te ontwikkelen bij de afgestudeerden. Vervolgens worden op meer gedetailleerd niveau de eindtermen/-kwalificaties beschreven die men beoogt met het programma en die te koppelen zijn aan specifieke curriculumonderdelen. Het betreft de volgende kwaliteiten: • brede kennis en begrip van de basiswetenschappen en elektrotechniek; • brede en grondige kennis en begrip van een deelgebied van de elektrotechniek; • modelleervaardigheden; • algemene ontwerp- en onderzoeksvaardigheden; QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
83
• • • • •
vaardigheden op het gebied van informatieverwerving; communicatievaardigheden; vaardigheden op het gebied van projectmanagement; academische attitude; bewustzijn van de maatschappelijke implicaties van de toepassingen van elektrotechniek.
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de geformuleerde academische en professionele doelstellingen van de opleiding in het algemeen voldoen aan het referentiekader van de commissie, maar dat de onderzoekscomponent daarin onderbelicht wordt. Dat komt beter tot zijn recht in de beschrijving van de missie van de universiteit, waarin onderzoek een centrale plaats inneemt. Het beoogde profiel van de afgestudeerde Elektrotechniek wordt goed beschreven en wordt door de commissie als positief beoordeeld, zij het dat de component ‘inzicht’ een enigszins beperkte plaats lijkt in te nemen in vergelijking met de component ‘vaardigheden’. De operationalisering van doelstellingen in eindtermen/eindkwalificaties in eindtermen is goed. De vertaling van de eindtermen/-kwalificaties in het onderwijsprogramma is al met al adequaat, maar aan de eindkwalificatie ‘academische attitude’ zou in de beschrijving van het onderwijsprogramma expliciete en herkenbare aandacht besteed moeten worden.
2
Opbouw en inhoud van het programma
Beschrijving De zelfstudie geeft een beschrijving van het per 1997 gestarte vijfjarige ongedeelde curriculum en van de eerste drie jaren van de nieuwe structuur, neerkomend op de inhoud van de per september 2001 gestarte bacheloropleiding. Van de beschrijving van het programma van de ongedeelde opleiding was voor de commissie, gezien de door haar gekozen benadering (zie par. 1.0 Vooraf ), met name de beschrijving van de specialisatiejaren van belang. De opleiding heeft van de introductie van de bachelor-masterstructuur gebruikgemaakt om in het programma accenten anders te leggen, ingegeven door een op universitair niveau gekozen verlegging van de missie van high tech naar design. Dit houdt in algemene zin minder nadruk op theoretische diepgang in en meer op ontwerp als integrerend concept. De inhoud van het eerste jaar van de bachelor wordt gekenmerkt door de nadruk op informatica. Er worden vakken gegeven op het gebied van informatietechnologie, interface tussen hardware/ software, programmeren, ontwerpen van informatie- en communicatiesystemen, en wiskunde. Afwezig daarin is de aandacht voor fysica en met name elektromagnetisme. Dit vak is op dit moment gesitueerd aan het begin van het tweede jaar, nadat was gebleken dat opname ervan in het eerste jaar leidde tot een te theoretisch en overladen karakter van dat jaar. Net als in het ongedeelde programma is nog steeds een centrale rol voorzien voor de drie (het trimester afsluitende) ontwerpprojecten, waarin studenten worden geacht kennis en vaardigheden uit andere vakken te integreren. In het tweede en derde jaar zijn vakken opgenomen op het gebied van fysica, signaalanalyse en -verwerking, meer vakken (ter verdieping) op het gebied van wiskunde en informatica, en vakken op het gebied van de invloed van technologie op de samenleving (bv. ethiek, 84
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
kostenanalyse, milieu). In beide jaren zijn evenals in het propedeusejaar ontwerpprojecten opgenomen, aan het eind van elk trimester één. De specialisatiefase van het ongedeelde curriculum werd gevormd door de jaren 4 en 5 daarvan. De student maakt aan het begin van deze periode een keuze voor een leerstoelgroep. De leerstoelhouder is formeel verantwoordelijk voor de afstudeerfase van de student. In jaar 4 volgt de student in overleg met de leerstoelgroep/-houder geavanceerde cursussen in de specialisatierichting van de leerstoelgroep en een aantal keuzevakken met een gezamenlijke grootte van 24 studiepunten. Ongeveer een derde daarvan dient betrekking te hebben op niet-technische vakken. Studenten voeren ook twee opdrachten uit in twee verschillende deelgebieden (intern) en worden opgeleid in projectmanagement. Deel daarvan is het voeren van supervisie over een ontwerpproject van lagerejaars studenten. Het laatste jaar van de specialisatiefase omvat een opdracht, die grotendeels uitgevoerd kan worden in een externe industriële omgeving (drie maanden), en ten slotte het afstudeerwerk. Het laatste heeft de vorm van een onderzoeksproject dat betrekking heeft op een ontwerp dat onafhankelijk door de student opgezet en uitgevoerd wordt, en duurt negen maanden. Het afstudeerwerk wordt afgesloten met een geschreven rapport en een openbare presentatie. Het wordt beoordeeld door een afstudeercommissie waarin ook een vertegenwoordiger van een andere leerstoelgroep of een deskundige van buiten de universiteit zitting heeft. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat niveau en inhoud van het propedeuseprogramma en van jaar 2 en 3 in het algemeen adequaat zijn, maar zij vindt het een ongelukkige situatie dat de fysica in het programma van het eerste jaar ontbreekt. Dat wordt weliswaar rechtgetrokken in het tweede curriculumjaar, maar aan zowel de selecterende als de oriënterende functie van het propedeusejaar wordt op deze manier afbreuk gedaan. Studenten worden niet geselecteerd op het palet aan (basis)vakken dat essentieel is voor de elektrotechniek en zij krijgen bovendien niet een compleet beeld van wat hen verderop in de studie te wachten staat. De commissie beveelt de opleiding aan om toch een manier te vinden om fysicavakken te integreren in het propedeuseprogramma. In algemene zin heeft de commissie de indruk dat de opleiding nog aan het sleutelen is met de meest gewenste invulling van het eerste jaar, omdat de eerste ervaringen zijn dat het programma in sommige opzichten nogal eenzijdig is en overladen met programmeertaken. Wat de commissie betreft zou daar ruimte kunnen worden gevonden voor enige aandacht voor fysica. Niveau en inhoud van jaar 2 en 3 van het bachelorprogramma zijn adequaat. De commissie is positief over de opname daarin van vakken op het gebied van ethica en maatschappij. Wel mist de commissie een expliciete toets ter afsluiting van de bachelorfase. De vraag naar het niveau van de afstudeerrichtingen/specialisaties valt aan deze opleiding moeilijk te beantwoorden omdat er formeel geen afgebakende afstudeerrichtingen worden onderscheiden. De student stelt zoals gezegd in overleg met de door hem/haar gekozen leerstoelgroep een afstudeerpakket samen en de richtlijnen daarvoor zijn beperkt. De commissie verwijst voor haar oordeel over het niveau van de afstudeerrichtingen naar haar (positieve) oordeel over het niveau van het afstudeerwerk in par. 7. Overigens heeft de commissie opgemerkt dat in het voorgenomen masterprogramma twee zgn. ‘miniprogramma’s’ ter grootte van 12 studiepunten elk worden onderscheiden. Deze zijn naar keuze van de student, zij het QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
85
in overleg met de leerstoelgroep, en er behoort zowel een technisch als een niet-technisch miniprogramma te worden samengesteld. Daarmee wordt naar het oordeel van de commissie het afstudeertraject beter gestructureerd. Zij vindt dit een verbetering ten opzichte van de huidige, weinig transparante aanpak van het afstudeertraject binnen deze opleiding. Het afstudeerwerk vervult zoals verwacht mag worden de centrale plaats in de specialisatiefase en kent een voldoende omvang. De commissie heeft waardering voor de externe training/opdracht in een industriële omgeving die in het vijfde curriculumjaar is opgenomen. Tegelijkertijd heeft zij echter vernomen dat het verplichte externe karakter hiervan in de nieuwe structuur zal komen te vervallen. De commissie vindt dit een slechte keuze en roept de opleiding op deze te heroverwegen. De keuzeruimte in het bachelorprogramma is nagenoeg afwezig. In de specialisatiejaren van het ongedeelde curriculum is een ruimte van 24 studiepunten voorzien voor keuzevakken. De invulling daarvan is sterk leerstoelgebonden. In de praktijk heeft de student daarvoor goedkeuring van zijn afstudeermentor c.q. -hoogleraar nodig. Deze op zijn beurt dient zijn goedkeuring te kunnen verantwoorden tegenover de Examencommissie. De visitatiecommissie vindt deze benadering te afstandelijk c.q. passief en is van mening dat er ook op dit punt wat meer regie zou moeten plaatsvinden, bv. doordat de examencommissie vooraf expliciet om goedkeuring wordt gevraagd. Het geleidelijk aan ‘sprokkelen’ van afzonderlijke studieonderdelen door de student kan namelijk ten koste gaan van de uiteindelijke samenhang in het afstudeerpakket. Het wetenschappelijk niveau van het programma wordt sterk bevorderd door de nauwe verwevenheid met het lokale lopende onderzoek binnen de leerstoelgroepen. De commissie oordeelt hierover zeer positief. Er bestaat voldoende aandacht voor academische vaardigheden en de commissie meent dat het programma momenteel nog steeds een goed evenwicht biedt tussen de aspecten ‘diepgang’ en ‘ontwerp’. Zij stelt echter vast dat in de afgelopen periode een verschuiving is opgetreden van onderzoek in de richting van ontwerp. De opleiding dient er volgens haar alert op te zijn dat het genoemde evenwicht wordt gehandhaafd. Zij beveelt de opleiding aan om in het oog te houden dat de opleiding blijft beschikken over voldoende aandacht voor ‘academische vaardigheden en attitude’. Ook de professionele vaardigheden worden i.h.b. door de ontwerpprojecten in de bachelorfase en de (externe) trainingen/opdrachten in de specialisatiejaren goed gestimuleerd. Afgaande op de inhoud van de curriculumonderdelen en de daarbij gehanteerde onderwijsvormen, is de commissie van mening dat er voldoende aandacht is voor mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. De samenhang binnen het curriculum wordt in de bacheloropleiding bevorderd door de centrale plaats en functie van de ontwerpopdrachten. Dat dat in de praktijk niet altijd even goed uitpakt, komt naar voren in par. 3. De samenhang binnen de specialisatiejaren van het ongedeelde curriculum is sterk afhankelijk van de invulling ervan op het niveau van de afzonderlijke leerstoelgroepen, en is, zoals hierboven al gezegd, voor verbetering vatbaar. Er bestaat een apart, verkort programma voor instromers met een diploma van een hogere technische opleiding. Dit programma bestaat in een voltijdse en een deeltijdse variant. Deze studenten kunnen compensatie krijgen ter grootte van de helft van het vijfjarige, ongedeelde programma. De TUE werkt intensief samen met de plaatselijke hbo-instellingen, hetgeen resulteert in het over en weer doorverwijzen van elkaars studenten. Een goede aanpak, lijkt de commissie. 86
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Onderwijsaanbod voor aio’s is nauwelijks aanwezig. Langs informele weg en op vrijblijvende wijze wordt dit deel van hun opleiding ingevuld. De commissie vindt dit een ongewenste situatie en is van mening dat het onderwijsaanbod voor aio’s beter gestructureerd zou moeten worden. De aio’s worden in sommige gevallen ook ingezet voor het verzorgen van onderwijs; hun bijdrage blijft binnen de landelijk afgesproken maximumomvang.
3
Onderwijsleeromgeving
De opzet van het bachelorprogramma is zodanig gekozen dat niet meer dan 60% van de studielast wordt besteed aan colleges en daaraan gerelateerde activiteiten. In de eerste drie jaren van het ongedeelde programma was dat 80%. De opzet daarachter is om het accent meer te leggen op integrerende practica en training in (technische) vaardigheden. De opleiding maakt gebruik van een voor de TUE uniforme trimesterstructuur, elk opgedeeld in twee blokken van vijf weken. De indeling van het trimester is zodanig dat de in aparte vakken/trainingen opgedane kennis en vaardigheden worden geïntegreerd in een ontwerpgericht integrerend project (OGO), waarmee elk trimester wordt afgesloten. Daarnaast vindt parallel aan de vakcolleges in de loop van elk trimester een integrerend practicum plaats. De onderwijsvormen die worden gebruikt zijn gevarieerd: hoorcolleges, werkgroepen, ontwerpgericht project, zelfstudie en dossiervorming t.a.v. technische en niet-technische vaardigheden. De commissie oordeelt in principe positief over het ontwerpgerichte project (OGO), waarmee elk trimester wordt afgesloten. De gedachte erachter is een goede, namelijk integratie van kennis en vaardigheid, en op een praktische wijze toetsen wat de student heeft opgestoken. Ook is het een goede zaak dat er niet alleen technische maar ook niet-technische vaardigheden bij komen kijken. Een enkele kritische kanttekening wil de commissie hierbij echter toch wel kwijt. De commissie vindt het streven om zo veel mogelijk trimestervakken in het afsluitende project te integreren, nogal kunstmatig. Men dient te vermijden dat de gekozen vorm van OGO als een dwangbuis gaat werken, waarin de inhoud van verschillende gebieden op geforceerde wijze aan elkaar worden gerelateerd. Dat dit in de praktijk niet zonder problemen verloopt, wordt ook in de zelfstudie erkend. De coherentie tussen de onderdelen, ook binnen een OGO, is in de praktijk blijkbaar sterk afhankelijk van de wijze waarop de onderdelen worden uitgevoerd. Men zou in de ogen van de commissie binnen een OGO een zinvolle selectie van enkele vakken moeten maken die in een logisch verband met elkaar staan. Ten slotte beveelt de commissie aan een evaluatiemoment te programmeren als afsluiting van een OGO waarin aan de orde komt waarom de als beste geselecteerde oplossing beter is dan de andere gepresenteerde oplossingen. Dit zou het leermoment van deze onderwijsvorm nog aanzienlijk vergroten. De commissie heeft vernomen dat dit incidenteel wel plaatsvindt, maar zou het verstandig vinden wanneer de student alle OGO’s met een dergelijk evaluatiemoment afsluit. De zelfstudie meldt overigens dat de uitvoering van de OGO’s niet zonder problemen verloopt. Het te snel toepassen in de praktijk van theoretische concepten werkt niet en bovendien kost het bijzonder veel moeite om docenten bereid te vinden om zich te verdiepen in de door collega’s verzorgde onderwijsonderdelen binnen hun OGO. Ook is de studielast gedurende de blokken dat er een OGO draait, soms zo hoog dat studenten onvoldoende tijd hebben om de reguliere colleges bij te houden. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
87
De commissie is geen voorstander van het hanteren van vaste limieten voor de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren voor zelfstudie. Zij neemt echter kennis van hetgeen de zelfstudie op dit punt meldt, namelijk dat het beschikbare aantal uren voor zelfstudie soms in de knel komt door de opzet van het programma. Zij heeft begrepen dat de opleiding overweegt om het aantal tentamens te reduceren en/of deze beter te spreiden. Van studentenzijde heeft de commissie geen klachten vernomen over de wijze van tentaminering. De commissie heeft kennisgenomen van een uitgebreide verzameling tentamenopgaven die binnen de opleiding worden gebruikt. Zij vindt het niveau daarvan in het algemeen adequaat. De begeleiding bij het afstuderen voldoet in het algemeen. De beoordeling van stageverslagen c.q. afstudeerwerk en de daaraan te stellen eisen verschillen volgens de commissie per leerstoelgroep (zie ook par. 7). Zo varieert de hoogte van de gegeven waarderingen nogal sterk. Blijkbaar worden de algemene richtlijnen die daarvoor gelden en die in de zelfstudie worden beschreven, niet op een consistente wijze geïnterpreteerd. Ook de vorige visitatiecommissie meldde al een kritische kanttekening op dit punt. Blijkbaar heeft het systeem van interne kwaliteitszorg hier onvoldoende vat op gekregen.
4
Instroom
De opleiding heeft in de periode 1997-2001 haar jaarlijkse instroom zien toenemen van 82 naar 137 studenten. In die periode is sprake geweest van een aanhoudende stijging. Al met al is het totaal aantal ingeschreven studenten in deze periode gestegen van 363 naar 481, ofwel een stijging van bijna eenderde. Zie tabel 1. De zelfstudie meldt dat de instroom voor het leeuwendeel bestaat uit vwo-ers. Hun niveau is blijkens uitgevoerde analyses goed: zij scoren gemiddeld tussen 7 en 7,5 voor de kernvakken van het vwo-eindexamen. De instroom vanuit het hbo is aanzienlijk: in 2002 ging het bv. om in totaal 43 studenten waarvan 15 deeltijds. Daarnaast kent de opleiding nog een groep internationale uitwisselingsstudenten: in 2002 was er een instroom van 14 studenten. Vrouwelijke studenten waren en zijn nog steeds schaars aan deze opleiding: zowel in 1997 als in 2001 bedroeg hun aantal circa 2,5%. De opleiding kent geen beleid ten aanzien van specifieke doelgroepen onder de studenten. De voorlichtingsactiviteiten van de opleiding zijn adequaat, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin: bezoeken aan scholen, scholen op bezoek, nationale studievoorlichtingsmarkten, oriëntatiedagen, informatiedagen, inloopdagen, en een zgn. ‘late-beslissersdag’ in juni. Opvallend is dat de opleiding bij deze activiteiten een hoofdrol laat vervullen door ouderejaarsstudenten. Bovendien beschikte zij tot 2002 over een eigen communicatiedeskundige in de staf, die nauw bij deze activiteiten werd betrokken. Ook is de opleiding actief op het gebied van het verbeteren van de aansluiting vwo-wo. Dit vindt plaats op nationaal niveau, maar ook op regionaal niveau. Het laatste krijgt vooral gestalte door contacten met docenten en leerlingen van zes regionale vwo-scholen die gericht zijn op het verbeteren van de aansluiting tussen vwo-onderwijs en het universitaire onderwijs. De faculteit Elektrotechniek beschikt over een technisch lab waarvan vwo-leerlingen gebruik kunnen maken voor het uitwerken van hun natuurkundeopdrachten. Verder heeft de faculteit 88
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
voor één dag per week een leraar natuurkunde van de hoogste klas van het vwo aangesteld met als taak bij te dragen aan een soepele overgang voor instromende studenten tussen het vwo-onderwijs natuurkunde en de opleiding Elektrotechniek. De commissie heeft hier alle waardering voor.
Tabel 1:
1997 1998 1999 2000 2001 NB:
5
Studentenaantallen opleiding Elektrotechniek TU Eindhoven tussen 1997-2001 Aantallen eerstejaars (prop./vt) M V Tot. 81 1 82 111 3 114 131 3 134 133 2 135 132 5 137
Aantallen ingeschreven studenten M V Tot. 201 (+153) 6 (+3) 207 (+156) 259 (+103) 7 (+3) 266 (+106) 334 (+64) 9 (+2) 343 (+66) 412 (+35) 10 (+1) 422 (+36) 448 (+21) 11 (+1) 459 (+22)
1) De instroom voor de vijfjarige opleiding begon in 1996/1997. 2) Tussen haakjes de aantallen voor de vierjarige opleiding.
Studeerbaarheid
Het systeem van studieadvisering en -begeleiding aan deze opleiding kent de volgende onderdelen. Er is een facultaire studieadviseur die studenten op meer individuele basis bijstaat met raad en daad, er zijn docentmentoren bij wie de student terechtkan voor informatie over het programma en voor zaken betreffende studiekeuze en motivatie, en er is een studentendienst op universitair niveau voor vragen over studievaardigheden, beroepszaken, voorbereiding op carrière, financiën en persoonlijke problemen. Het mentoraatsysteem wordt blijkens de zelfstudie georganiseerd door de facultaire studieadviseur. Hij wijst elke eerstejaarsstudent toe aan een docentmentor die de student elk trimester uitnodigt voor een gesprek over de studievoortgang. De commissie heeft vernomen dat dit het systeem is zoals dat op papier staat, maar dat inmiddels binnen de opleiding is vastgesteld dat er van studentenzijde weinig belangstelling bestaat voor het mentorensysteem. De afgesproken lijn is nu dat een mentor wordt toegewezen als een eerstejaars student te kennen heeft gegeven daarvoor belangstelling te hebben. De commissie vraagt zich af of de opleiding op het gebied van studiebegeleiding niet meer haar eigen verantwoordelijkheid zou moeten nemen door bv. naar creatieve oplossingen te zoeken in plaats van het initiatief geheel aan de student zelf over te laten. De feitelijke studielast van de propedeuse en de doctoraalfase komen in termen van aantallen studiepunten over het geheel genomen overeen met de geprogrammeerde studielast. Feit is echter dat de meeste studenten de opleiding niet in de geprogrammeerde tijd afronden. De commissie heeft de indruk gekregen dat dit niet zozeer wordt veroorzaakt door de zwaarte van de afzonderlijke studieonderdelen, als wel door aspecten die te maken hebben met de organisatie van het programma. Zo werkt het hanteren van het behalen van het parallelle blokvak als toelatingsvoorwaarde voor het beginnen aan een OGO studiebelemmerend. De opleiding beschikt over een centraal TUE-systeem van studievoortgangsregistratie (OWIS), maar is er niet tevreden over. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
89
De tentamenregelingen zijn, afgaande op het Onderwijs- en Examenreglement, adequaat en de commissie heeft van studentenzijde geen klachten vernomen. In de praktijk hoeft een student niet lang te wachten met het herkansen van een tentamen. Over de spreiding en aansluiting van programmaonderdelen oordeelt de commissie in het algemeen positief en zij vindt dat daarover goed wordt nagedacht, zij het met wisselend succes. Zij herhaalt haar eerdere observatie dat de fysicavakken in haar ogen eerder aan de orde behoren te komen dan in het tweede jaar.
6
Doorstroom en rendementen
Het gemiddelde propedeuserendement van de opleiding voor de academische jaren 1992/ 1993 t/m 1999/2000 is slecht (53,6% na drie jaar studieduur). Zie tabel 2A. Het gemiddelde postpropedeuserendement voor de academische jaren 1989/1990 t/m 1994/1995 biedt een genuanceerd beeld. Wanneer men kijkt naar het afstuderen binnen de opleiding zelf, dan komt de opleiding uit op een percentage van 69,4, hetgeen zeer matig is. Hierbij passen echter twee (verzachtende) kanttekeningen. Allereerst is er sprake van een levendige doorverwijzing over en weer met lokale hbo-instellingen voor technisch onderwijs. Instromende hbo-studenten die aan deze opleiding afstuderen, worden in de bovengenoemde cijfers echter niet meegeteld en hetzelfde geldt voor studenten die worden doorverwezen naar een hbo-instelling en aldaar afstuderen. Bovendien is in de periode 1989-1994 een aantal studenten formeel afgestudeerd in de ‘nevenopleiding’ Informatietechniek op basis van een propedeuse in de Elektrotechniek, waardoor ze niet meetellen bij de rendementsgegevens voor de opleiding Elektrotechniek. Wanneer men kijkt naar het gemiddeld postpropedeutisch rendement voor dezelfde periode maar dan uitgaande van ‘afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen’ (zie de laatste kolom van tabel 2B), dan komt men uit op een percentage van 82,1, hetgeen redelijk is. De beschikbare gegevens over het studierendement van de opleiding (het percentage van een cohort studenten dat in een bepaald jaar met een vwo-diploma aan de propedeuse van de opleiding begint en er ook daadwerkelijk in slaagt het doctoraalexamen aan dezelfde opleiding te behalen) laten voor de opleiding Elektrotechniek van de TUE voor de cohorten 89/90 t/m 94/95 een zeer matig rendement zien van circa 46,0%. Dat ligt onder het landelijk gemiddelde van de opleidingen Elektrotechniek (49,5%). Wel dient aangetekend te worden dat het hierbij gaat om het studierendement van de oude, vierjarige opleidingen die per 1995/1996 zijn afgesloten. Over de vijfjarige opleidingen zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Over de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden van de vijfjarige opleiding zijn nog te weinig gegevens beschikbaar om daarover een betrouwbare uitspraak te kunnen doen. Afgaande op de gegevens over de postpropedeuserendementen van het cohort 1995/1996 kan gesteld worden dat rond de 50% van de studenten die aan de doctoraalfase van de vijfjarige opleiding begon, na zes jaar totale studieduur de opleiding heeft weten af te ronden. Voor het cohort 1996/1997 ligt dat percentage aanzienlijk lager: circa 32% (zie tabel 2B).
90
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Tabel 2A: TUE Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 Gemiddeld
Tabel 2B: TUE
Cohort 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 Gemiddeld
Propedeuserendementen opleiding Elektrotechniek TU Eindhoven (in %) Propedeuserendement na 1 jaar
Propedeuserendement na 2 jaar
Propedeuserendement na 3 jaar
26 26 22 34 23 24 23 20 25 21 24,4
56 44 46 54 49 49 47 45 36
59 50 51 59 51 53 52 52
47,4
53,6
Postpropedeuserendementen opleiding Elektrotechniek TU Eindhoven (in %) Postpropedeuserendement na 4 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 6 jaar totale studieduur
Postpropedeuserendement na 8 jaar totale studieduur
Percentage geslaagd na 8 jaar binnen cluster
8 22 33 31 29 40 28 18 29 25 17,0
46 43 68 67 59 60 48 32
60 49 83 85 78 83
81 79 87 85 78 83
45,9
69,4
82,1
De commissie stelt vast dat niet alleen het rendement van de opleiding te wensen overlaat, maar ook dat degenen die er wel in slagen de meet te halen, daar duidelijk te lang over doen. Zij is van oordeel dat de opleiding nauwelijks een beleid voert op dit punt en in het gesprek met de visitatiecommissie de oorzaken te zeer zocht in het studiegedrag van de studenten.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
91
7
Kwaliteit van de afgestudeerden
De commissie heeft kennisgenomen van de resultaten die de jaarlijkse wo-monitor over deze opleiding heeft opgeleverd, gesprekken gevoerd met een groep van afgestudeerden, een representatieve selectie van afstudeerwerken bestudeerd, en met de vertegenwoordigers van de leerstoelgroepen (waaronder leerstoelhouders) van gedachten gewisseld over de eisen die zij stellen aan degenen die met succes deze opleiding willen afronden. Zij is op grond daarvan tot een positief oordeel gekomen over de kwaliteit van de Eindhovense afgestudeerde Elektrotechniek. Dit geldt zowel voor hun academische kwaliteiten als voor hun beroepskwalificaties, getuige de positieve reacties van recent afgestudeerden in de wo-monitor. De zelfstudie geeft een goed overzicht van de wijze waarop afgestudeerden terugblikken op hun opleiding op een aantal punten, waaronder ook de vereiste professionele vaardigheden. De faculteit meldt in haar zelfstudie niet over exacte gegevens te beschikken over de eerste werkkringen van haar afgestudeerden. Er bestaat wel een alumnivereniging, maar die ontplooit weinig activiteit. De ervaring leert echter dat afgestudeerden vooral terechtkomen in het gebied van ontwikkeling, ontwerp en onderzoek en in mindere mate management, marketing, productie en onderwijs. Nogal wat studenten beginnen een eigen bedrijf. De afgestudeerden hebben weinig moeite om een baan te vinden. Uiterlijk binnen drie maanden na afstuderen hebben zij nagenoeg allen een baan gevonden en zeer vaak worden zij vóór hun afstuderen al gepolst door bedrijven om bij hen in dienst te komen. Dit heeft alles te maken met het beperkte aantal instromende studenten: zelfs tijdens een economische recessie blijft de arbeidsmarkt voor elektrotechnisch ingenieurs een duidelijke vraagmarkt. De signalen die de opleiding van werkgeverszijde bereiken, duiden erop dat zij in het algemeen tevreden zijn met de afgeleverde ingenieurs. Over het niveau van het afstudeerwerk is de commissie in het algemeen tevreden. Zij heeft zelf een twaalftal recente afstudeerscripties geselecteerd en deze voorafgaand aan het visitatiebezoek bestudeerd. Structuur, methodiek en inhoud zijn in het algemeen van goed niveau, maar de commissie heeft niet de indruk dat dit gebaseerd is op gezamenlijke afspraken tussen de leerstoelgroepen over inrichting en beoordeling van het afstudeerwerk. Het accent in het afstudeerwerk ligt in de ogen van de commissie vooral op de theoretische diepgang en minder op de context waarin het object van studie geacht wordt te functioneren. De commissie suggereert de opleiding om aan dit aspect bij de opzet en beoordeling van afstudeerwerken in de toekomst meer aandacht te besteden. Het is haar overigens opgevallen dat de afstudeerwerken die extern hebben plaatsgevonden, meestal in een industriële omgeving, in het algemeen hoger waren gewaardeerd dan de overige afstudeerwerken, uitgevoerd in de eigen faculteit. Zij beveelt de opleiding aan om ook de waardering van deze werken geheel in eigen hand te houden, gezien haar eigen verantwoordelijkheid voor het verzorgen van een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft vernomen dat de opleiding voornemens is om studenten te verplichten om in aanvulling op het reguliere afstudeerwerk een paper op te stellen volgens het formaat van een wetenschappelijke publicatie. Zij vindt dit een zinvol idee, maar waarschuwt ervoor dat dit paper niet gaandeweg in de plaats mag komen van het oorspronkelijke afstudeerwerk. Het opstellen van een wetenschappelijk paper mag wat de commissie betreft louter als een toevoeging worden gezien aan het afstudeerwerk. Alleen het laatste geeft immers het volledige beeld van de diepgang en breedte van het verrichte onderzoek, en van de door de student opgedane kennis en vaardigheden tijdens de studie. 92
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
De commissie oordeelt zeer positief over de externe training/opdracht in de specialisatiejaren die tot onlangs algemeen verplicht was. Zij betreurt de voorgenomen maatregel om het verplichte karakter daarvan te laten vallen. De prominente aandacht voor beroepskwalificaties is nu juist een sterk punt van deze opleiding.
8
Effectiviteit van de organisatie
De Faculteit Elektrotechniek kent tien leerstoelgroepen die elk worden geleid door een fulltime hoogleraar. De leerstoelgroepen zijn ingedeeld in de volgende vier afdelingen: Electrical power engineering, Measurement and control systems, Information and communication systems, Telecommunications and electromagnetics. De volgende wettelijk voorziene organen zijn ingesteld: faculteitsbestuur, faculteitsraad, opleidingscommissie en examencommissie. Daarnaast heeft de faculteit zelf nog de volgende organen ingesteld: het managementplatform, de onderzoeksevaluatiecommissie en de onderwijsevaluatiecommissie. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door het bureau van de faculteit. De opleidingsdirecteur wordt benoemd door het faculteitsbestuur en is (gemandateerd) verantwoordelijke voor de inhoud, organisatie, uitvoering en kwaliteit van het onderwijs. Hij wordt ondersteund door het onderwijsmanagementbureau. De studenten zijn verenigd in de studentenraad die wordt ondersteund door het studentenbureau. De commissie stelt vast dat de opleiding zich in de gelukkige situatie bevindt dat zij is ingebed in een zelfstandige faculteit die geen andere opleidingen dan Elektrotechniek verzorgt. In de ogen van de commissie is zij daarmee in theorie in staat om zich optimaal te richten op de belangen van het eigen vakgebied, zowel in termen van onderwijs als onderzoek. Ook biedt het haar de mogelijkheid om bestuur en organisatie van deze primaire processen op basis van een sobere opzet met korte lijnen te laten plaatsvinden. In werkelijkheid heeft de commissie een aanzienlijke hoeveelheid bestuurlijke en ondersteunende organen aangetroffen die maken dat het organisatorische plaatje tamelijk diffuus is. De commissie heeft vernomen dat men binnen de opleiding in het algemeen niet erg gelukkig is met de wijze waarop tussen deze personen en instanties wordt gecommuniceerd. De commissie kan zich dit goed voorstellen, want in haar ogen kan de opzet simpeler en is een scherpere afbakening van taken/verantwoordelijkheden mogelijk. De omvang van de staf die beschikbaar is voor het verzorgen van de opleiding, is goed (zie tabel 4). Er worden ook hoogleraren ingezet in de propedeuse. Het aantal vrouwelijke leden van de wetenschappelijke staf is zeer beperkt. Wat betreft het personeelsbeleid van de opleiding verschaft de zelfstudie enige informatie over de gehanteerde functie-eisen voor het wetenschappelijk personeel, de gehanteerde wervingsen selectiecriteria, functionerings- en beoordelingsgesprekken, en professionalisering. Functioneringsgesprekken worden jaarlijks gehouden en beoordelingsgesprekken bij formele loopbaanbeslissingen. Nieuwe stafleden worden in eerste instantie aangetrokken op basis van hun onderzoeksprestaties. De opleiding biedt hun de mogelijkheid om didactische bijscholing te volgen bij het OnderwijsServiceCentrum van de TUE. Ook zittende docenten biedt dit centrum allerlei cursussen die hen in de gelegenheid stellen om zich in didactisch opzicht (verder) te professionaliseren. In het algemeen heeft de commissie de indruk dat het personeelsbeleid is ingebed op QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
93
leerstoelniveau en dat daarbij vooral de nadruk ligt op de onderzoeksactiviteiten van de leden van de wetenschappelijke staf en beduidend minder op hun onderwijsprestaties. Verder heeft de commissie niet kunnen vaststellen dat het personeelsbeleid op enigerlei manier formeel is gekoppeld aan een algemeen kwaliteitsbeleid of dat resultaten van onderwijsevaluaties hierin een (significante) rol spelen.
Tabel 3: Wetenschappelijk personeel (eerste geldstroom) in personen en fte’s aan de opleiding Elektrotechniek TU Eindhoven per april 2003
Hgl Uhd Ud Overig Wp *) Aio Totaal
M
V
18 17 27 12 2 76
2 1 3
Totaal in pers. 18 17 29 13 2 79
Totaal in fte 15 17 26,5 3,1 2 63,6
Gepromoveerd (als %) 88,9 65,5
*) Inclusief student-assistenten.
Tabel 4: Student-stafratio en afgestudeerde-stafratio opleiding Elektrotechniek TU Eindhoven over het kalenderjaar 2002 Aantal fte voor onderwijs
Aantal studenten
Aantal afgestudeerden
24,6
481
50
9
Aantal studenten per fte-onderwijs 19,6
Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs 2,0
Kwaliteit van de staf
Het academisch niveau van de staf is goed. De leden ervan hebben vele contacten met en ervaring in de industrie. Hun internationale contacten zijn relatief minder sterk ontwikkeld dan de industriële contacten, maar zijn per saldo naar behoren. De spreiding van expertises binnen de staf is adequaat. Het didactisch niveau van de staf wordt door studenten in het algemeen als voldoende ervaren, zij het met enkele negatieve uitschieters. De commissie stelt vast dat er geen structureel beleid is ten aanzien van didactische scholing van de zittende staf (zie ook par. 8). Het wordt aan de individuele medewerker overgelaten om aanvullende cursussen te volgen, bv. ter gelegenheid van de introductie van nieuwe onderwijsvormen. Nieuwe docenten worden, wanneer dat nodig wordt geacht, in de gelegenheid gesteld om aanvullende didactische scholing te zoeken binnen de TUE. De commissie heeft niet de indruk dat hierbij sprake is van enigerlei formele verplichting.
94
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
De commissie vindt deze aanpak te vrijblijvend. Zeker in het geval van het introduceren van nieuwe onderwijsvormen kan de kwaliteit van de opleiding er onder lijden wanneer onderwijsactiviteitennieuwe-stijl door de (zittende) staf niet adequaat worden ingevuld, ook al hebben zij jarenlange ervaring in het verzorgen van de traditionele onderwijsvormen. Als toepasselijk voorbeeld zou de commissie de introductie van de OGO’s willen noemen (zie par. 3).
10
Faciliteiten en voorzieningen
De onderwijsruimten, de practicum-/laboratoriumvoorzieningen en bibliotheekvoorzieningen waarover de opleiding kan beschikken, zijn goed. De voorzieningen op het gebied van automatisering en ICT zijn prima. Er zijn geen traditionele PC-zalen, maar studenten worden bij binnenkomst verplicht om een notebook/laptop aan te schaffen. Zij kunnen vervolgens rekenen op technische en financiële ondersteuning van de zijde van de universiteit. Met de laptops kunnen ze op verschillende punten van de opleidingslocatie c.q. universiteit inloggen op het netwerk van de opleiding c.q. universiteit en vervolgens onbeperkt gebruikmaken van de beschikbare ICT-faciliteiten, waaronder internet en e-mail. Er is onlangs zelfs een experiment gestart met wireless verbindingen tussen laptops van studenten en het netwerk, en met een wireless classroom. De TUE-opleiding wil hiermee de rol van ICT in het onderwijs optimaal vormgeven. Voornaamste beperking is echter het gegeven dat er in veel gevallen nog te weinig geschikte programma’s beschikbaar zijn, zo meldt de zelfstudie. De financiële randvoorwaarden die voor de opleiding gelden, zijn adequaat.
11
Internationalisering
Internationale activiteiten van studenten van de opleiding zijn ingebed in lopende Socrates/Erasmus-samenwerkingsverbanden of in internationale contacten op het gebied van onderzoek. Een expliciet internationaliseringsbeleid heeft de commissie bij deze opleiding niet aangetroffen, al zijn er enkele voorbeelden van bilaterale internationale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van hoger onderwijs. De opleiding hanteert als uitgangspunt dat onderzoekscontacten de beste basis vormen voor internationaliseringsactiviteiten. In de periode 1996-2002 gingen in totaal 145 studenten van de opleiding naar het buitenland om daar een onderdeel van hun studie te volgen. Bij 111 studenten ging het om een stage en bij 34 voor het uitvoeren van het afstudeerwerk. Inkomende studenten zijn vooral afkomstig uit landen van de EU en komen doorgaans in het kader van Socrates/Erasmus-contracten. In de genoemde periode was er sprake van 89 buitenlandse studenten die aan de opleiding een studieonderdeel kwamen volgen. De commissie heeft niet de indruk gekregen dat internationaliseringsactiviteiten of -beleid een speerpunt van de opleiding vormen.
12
Externe contacten
De institutionele contacten van de leden van de wetenschappelijke staf met de internationale wetenschapsbeoefening zijn volgens de commissie redelijk goed. De netwerken van docenten hebben vooral betrekking op industriële onderzoekscontacten. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
95
Deze zijn met name ontstaan doordat nogal wat leden van de staf afkomstig zijn uit de industrie of daar deels nog werkzaam zijn. Het gaat in die gevallen ook om contacten die zijn gericht op het maken van afspraken over stages. De commissie vindt het een goede zaak dat de opleiding de aanwezige externe contacten gebruikt om state-of-the-art apparatuur te verwerven voor onderwijsdoeleinden. De commissie wijst de opleiding er overigens op dat deze contacten geleidelijk aan minder zullen worden met het afschaffen van de verplichte externe stage. De zelfstudie meldt dat de opleiding onlangs een adviesraad heeft ingesteld, waarin een aantal externe (vak-)deskundigen vanuit werkgevers en buitenlandse universiteiten zitting heeft. Deze raad wordt geacht het faculteitsbestuur te adviseren over onderwijsprogramma, onderzoek en wetenschappelijke staf. De commissie vindt dit een goede ontwikkeling, maar heeft niet de indruk dat de opleiding vóór de instelling van deze raad hoge prioriteit hechtte aan structurele contacten met afnemers van afgestudeerden (de werkgevers). De opleiding kent een student branch van de IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers, zijnde de grootste professionele organisatie van elektrotechnisch ingenieurs ter wereld).
13
De interne kwaliteitszorg
De zelfstudie geeft een beschrijving van de inrichting van het systeem van interne kwaliteitszorg. De opleiding heeft hierbij jaren geleden al een speciale commissie ingesteld: de onderwijsevaluatiecommissie. Deze commissie is volgens de zelfstudie verantwoordelijk voor de coördinatie van alle evaluatieactiviteiten t.a.v. de uitvoering van het programma en voor de publicatie van de data en de conclusies die daaraan verbonden kunnen worden. De zelfstudie beschrijft verschillende cycli die doorlopen worden ten behoeve van de interne kwaliteitszorg: curriculumontwerp, externe beoordeling, interne beoordeling (waaronder de onderwijsevaluaties) en informele feedback. De evaluatieactiviteiten vinden in feite alleen plaats in de eerste drie jaren van het programma (het bachelorprogramma) en betreffen aparte onderwijsonderdelen, geen programmaevaluatie. De commissie heeft de indruk gekregen dat de gepresenteerde beschrijvingen veeleer aangeven welke personen/instanties achtereenvolgens welke activiteiten ondernemen. Zij geven niet aan wie op welk moment de verantwoordelijkheid neemt om bijsturingen in gang te zetten en te implementeren die ertoe moeten leiden dat aan bepaalde vooraf gestelde eisen op het gebied van kwaliteit wordt voldaan, zoals bv. in het kader van een Plan-Do-Check-Actkwaliteitszorgcyclus. Wat de commissie heeft aangetroffen is het volgende: een kwaliteitszorgcircuit waarin relatief veel tijd en middelen worden ingestoken, waarin een zeer actieve studentengeleding een goede inbreng heeft, waarin zowel opleidingscommissie als onderwijsevaluatiecommissie de rol spelen die hun is toegemeten, en waarin met enige regelmaat oordelen en gegevens worden geïnventariseerd en geregistreerd. De volgende stap, te weten het verbinden van een follow-up aan de evaluatieresultaten met het oog op het bereiken van een bepaalde gewenste situatie, blijft echter vaag. De onderwijsdirecteur die blijkens het in par. 8 gepresenteerde organisatieplaatje toch gemandateerd verantwoordelijke is voor (de kwaliteit van) het onderwijs, neemt in de beschreven cycli een vrij bescheiden plaats en rol in: hij adviseert het faculteitsbestuur terzake van de interne 96
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
kwaliteitszorg. In de ogen van de commissie zou juist de onderwijsdirecteur voor de follow-up (de ‘A’ in de PDCA-cyclus) dienen te zorgen, ingebed in een algemeen kwaliteitsbeleid van het faculteitsbestuur. Daarmee zou de kwaliteitscirkel daadwerkelijk worden gesloten. Deze conclusie van de commissie spoort met haar waarneming dat er binnen de opleiding enige twijfel/onzekerheid heerst over de vraag welk oogmerk eigenlijk is gediend met het houden van evaluatieactiviteiten. Met andere woorden: men inventariseert en registreert, maar weet blijkbaar niet goed waartoe het allemaal dient. De commissie adviseert de opleiding om bij de toekomstige inrichting van het systeem van interne kwaliteitszorg de afgestudeerden van de opleiding en de werkgevers meer te betrekken dan nu het geval is. De commissie heeft de indruk dat de opleiding over het geheel genomen maar matig (en veelal te laat) heeft gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Verschillende punten zijn nog steeds actueel: het zorgen voor een goede oriënterende functie van het propedeusejaar, meer structuur in de keuzeruimte, stroomlijning in de eisen van de verschillende leerstoelgroepen t.a.v. het afstudeerwerk, het gebruik van internationaal geaccepteerde tekstboeken, verkorting gemiddelde studieduur, verbetering in de studiebegeleiding, meer aandacht voor didactische vaardigheden van de staf, intensivering van de internationaliseringsactiviteiten, en investering in een goed werkend systeem van interne kwaliteitszorg.
14
De zelfstudie
De commissie is van oordeel dat de visitatie van deze opleiding, met name in de aanvangsfase, ernstig is belemmerd door de gebrekkige kwaliteit van de aangeleverde zelfstudie. De zelfstudie schoot namelijk in de ogen van de commissie op de volgende opzichten tekort: • De zelfstudie die de commissie aanvankelijk onder ogen kreeg, was niet conform het format ‘Onderwijsvisitatie op Maat’ dat nog voor deze visitatie gold. Veel onderwerpen uit het beoordelingskader (maar niet alle) kwamen wel aan de orde, maar waren verspreid opgenomen in een tekst met een volstrekt andere indeling. • De zelfstudie miste op bepaalde onderdelen de noodzakelijke informatie. • De zelfstudie droeg veeleer het karakter van een op persoonlijke titel geschreven stuk dan van een door de opleiding gedragen analyse van het eigen functioneren. • De zelfstudie vertoonde nauwelijks enige reflectie en een sterkte-zwakteanalyse ontbrak geheel. • De zelfstudie werd gekenmerkt door onhelder taalgebruik. • De zelfstudie werd veel te laat aangeleverd. Na ontvangst van de zelfstudie is de opleiding namens de commissie in eerste instantie verzocht om in ieder geval een herordende versie van de zelfstudie op te stellen conform het VSNU-format. In een latere fase is de opleiding langs schriftelijke weg namens de commissie meegedeeld dat het voorliggende materiaal onvoldoende was om een zinvolle visitatie te kunnen laten plaatsvinden. Zij heeft de opleiding daarbij verzocht om aanlevering van een paragraaf ‘reflectie’ per kwaliteitsonderwerp uit het VSNU-protocol, alsmede van een sterktezwakteanalyse. Begin maart 2004 werd de aanvullende informatie van de opleiding aangeleverd. De sterkte-zwakteanalyse die daarbij per kwaliteitsonderwerp werd gepresenteerd, vormde een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het oorspronkelijk aangeleverde document. Daarnaast is op ad hoc basis nog andere ontbrekende informatie ingewonnen. QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
97
De visitatiecommissie heeft zich op basis van de ontvangen aanvullende informatie expliciet de vraag gesteld of daarmee een situatie was ontstaan waarin een zinvolle visitatie van de opleiding zou kunnen plaatsvinden. De leden van de commissie hebben die vraag allen bevestigend beantwoord. Vervolgens is besloten om het visitatiebezoek doorgang te laten vinden. Niettemin hecht de commissie eraan hierbij aan te tekenen bijzonder ongelukkig te zijn met het verloop van de voorbereiding van het visitatiebezoek van de zijde van deze opleiding. Zij heeft de indruk dat het aan voldoende continuïteit binnen het systeem van interne kwaliteitszorg van de opleiding heeft ontbroken en bovendien dat de opleiding, gezien het titelblad van de zelfstudie, heeft getracht hetzelfde document te gebruiken voor zowel een ABET-beoordeling als voor de VSNU-visitatie. De commissie heeft hierdoor een meer dan bovenmatige inspanning moeten doen om een visitatierapport op te stellen dat voldoet aan de criteria die zij daarvoor heeft meegekregen van haar opdrachtgever, zijnde de VSNU. Wat haar betreft sluiten haar kritische conclusies op dit punt naadloos aan bij haar kanttekeningen t.a.v. het systeem van interne kwaliteitszorg van de opleiding, en liggen ze in elkaars verlengde. Een goede zelfstudie is logisch sluitstuk van een goed werkend systeem van interne kwaliteitszorg.
15 Sterke en zwakke punten van de opleiding Sterk a. De invulling van het onderwijsprogramma van de opleiding is nauw verweven met het lokale, lopende onderzoek. b. De opleiding maakt gebruik van Ontwerpgericht Onderwijs als onderwijsvorm, waarmee kennis en vaardigheden uit verschillende vakken worden geïntegreerd. c. De opleiding kent een verplichte externe stage in een industriële omgeving. d. Er wordt intensief samengewerkt met lokale instellingen van hbo, bv. waar het gaat om het onderling doorverwijzen van studenten. De opleiding kent een aanzienlijke instroom van hbo-studenten. e. De opleiding is de afgelopen jaren sterk gegroeid in studenteninstroom. f. De opleiding besteedt veel aandacht aan de overgang tussen vwo en universiteit en doet veel aan voorlichting. g. De afgestudeerden van de opleiding hebben een goede naam, komen gemakkelijk aan werk, en zijn breed inzetbaar. h. De opleiding kent prima voorzieningen, met name op het gebied van ICT. Zwak i.
In het propedeuseprogramma ontbreekt aandacht voor fysica en daardoor is de oriënterende functie van dat jaar onvoldoende. j. De toepassing van de onderwijsvorm OGO verloopt in sommige opzichten nogal moeizaam. k. De opleiding kent geen expliciete toets ter afsluiting van de bachelorfase. l. De opleiding schaft het verplichte karakter van de externe stage af. m. De structuur van de afstudeerfase is weinig doorzichtig en gestructureerd. n. De beoordeling van het afstudeerwerk en de daaraan te stellen eisen verschillen per vakgroep. 98
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
o. De opleiding is passief waar het gaat om het implementeren van het mentoraatsysteem. p. De opleiding kent een slecht propedeuserendement en een te lange gemiddelde studieduur. q. De opleiding is ingebed in een ‘eigen’ faculteit waarbinnen de lijnen in principe kort zijn, maar toch laten organisatorische structuur en communicatie te wensen over. r. Er wordt geen beleid gevoerd t.a.v. de didactische vaardigheden van de zittende staf. s. De opleiding doet relatief weinig aan internationaliseringsactiviteiten. t. De opleiding onderhoudt geen structurele contacten met haar afgestudeerden. u. Het systeem van interne kwaliteitszorg functioneert niet naar behoren.
16 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
De opleiding Elektrotechniek van de TU Eindhoven in cijfers Kwaliteitsaspect Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie Kwaliteit van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten Interne kwaliteitszorg Zelfstudie
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Cijfer 7 7,5 8 7,5 7 6 8,5 6,5 7 8 6,5 7 6 4
99
100
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Bijlagen
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
101
102
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Bijlage 1 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Elektrotechniek Joris De Schutter (1958) Prof.dr.ir. Joris De Schutter studeerde werktuigbouwkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en behaalde vervolgens het diploma van Master of Science aan het Massachusetts Institute of Technology, waar hij zich onder meer specialiseerde in systeemtheorie en regeltechniek. In 1986 promoveerde hij aan de KU Leuven met een proefschrift over programmatie en besturing van robots met sensoren. Momenteel is hij hoogleraar aan het departement werktuigkunde van de KU Leuven. Programmatie en besturing van ‘intelligente’ robots behoren nog steeds tot de zwaartepunten van zijn onderzoek, maar daarnaast werkt hij op mechatronische onderwerpen zoals de aandrijving van machines en de interactie daarvan met hun dynamica. Joris De Schutter was coördinator van de nieuw opgerichte opleidingen Mechatronica aan de KU Leuven, eerst van de postgraduate opleiding (vanaf 1986), later van de afstudeerrichting (vanaf 1989). In 2000 was hij lid van de visitatiecommissie voor de opleidingen Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde in Wallonië. Van 2001-2003 was hij algemeen voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging en tevens, van 2002-2004 ondervoorzitter van de Europese koepel, waartoe onder meer ook het Nederlandse Koninklijk Instituut van Ingenieurs behoort. Gedurende korte periodes was hij ook voltijds actief in de industrie, zowel in de chemische sector (1985-1986) als in de milieusector (2000-2001). Rik De Doncker (1958) Prof.dr.ir. Rik De Doncker received his Ph.D. degree of Doctor in Electrical Engineering from the Katholieke Universiteit Leuven, Belgium in 1986. During 1987 he was appointed Visiting Associate Professor at the University of Wisconsin, Madison, lecturing and researching digital field oriented controllers for high performance induction motor drives. In 1988 he was employed as a General Electric Company fellow at the microelectronic center IMEC, Leuven, Belgium. In Dec. 1988 he joined the General Electric Company at the Corporate Research and Development Center, Schenectady, NY where he led research on drives and high power soft-switching converters, ranging from 100 kW to 4 MW, for aerospace, industrial and traction applications. In 1994, he joined Silicon Power Corporation (formerly GE-SPCO) as Vice President Technology. He worked on high power converter systems and MTO devices and was responsible for the development and production of 15 kV medium voltage transfer switches. Since Oct. 1996 he became professor at RWTHAachen. He is director of the Institute for Power Electronics and Electrical Drives (Institute für Stromrichtertechnik und Elektrische Antriebe, ISEA). R.W. De Doncker is fellow member of Institute of Electrical and Electronic Engineers (IEEE). He is member of the IEEE Industry Applications Society (IAS) Executive Board and past chair of the IAS Industrial Power Conversion Systems Department (IPCSD). He is President Elect of the IEEE Power Electronics Society (PELS). In 2004 he organized as General Conference Chair the Power Electronics Specialists Conference (PESC04- Aachen) of PELS. He is founding chairman of the German IAS-PELS-IES Joint Chapter. He is member of the QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
103
EPE Association Executive Council (webmaster). In 2004, he became vice dean of the faculty for Electrotechnology and Information Technolgy at RWTH-Aachen and is responsible for quality management in the faculty. He is member of the QM working group of IDEA League. He has published over 120 technical papers, won four IEEE-IAS price paper awards and holds over 20 patents with several pending. Paul Kirschner (1951) Prof.dr. Paul Kirschner is hoogleraar Onderwijstechnologie bij het Onderwijstechnologische Expertisecentrum aan de Open Universiteit Nederland alsmede hoogleraar Contact- en Afstandsonderwijs aan de Faculteit der Algemene Wetenschappen (Kennistechnologie) van de Universiteit Maastricht. Hij was houder van de IBM Leerstoel 1999-2000 (International Chair in Computer Science) aan de Universiteit Gent, België en is tevens lid van de Onderwijsraad met de portefeuille ICT in het Onderwijs en Initieel en Postinitieel Onderwijs. In zijn functie aan de Open Universiteit Nederland is hij vooral bezig met het onderzoeken en implementeren van computerondersteund leren en werken, in het bijzonder Computerondersteund collaboratief leren. Daarnaast houdt hij zich bezig met onderzoek naar assessment in groepen, alternatieve vormen van assessment, authentieke assessment, en ICT voor onderwijsinnovatie. Aan de Universiteit Maastricht was hij vooral bezig met de implementatie en ondersteuning van project centered leren binnen het curriculum Kennistechnologie en duaal hoger onderwijs. Zijn overige gebieden van expertise zijn: Mediagebruik in het onderwijs, Ontwikkeling van docentextensief (afstands)leermateriaal, Practica in het hoger onderwijs, Ontwerp en ontwikkeling van elektronische leer- en werkomgevingen en Innovatie van het onderwijs door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie. Paul Kirschner is tevens lid geweest van de VSNU-visitatiecommissie Informatica 2001/ 2002. Bastiaan Kleijn Bastiaan Kleijn holds a Ph.D. in Electrical Engineering from Delft University of Technology (Netherlands), a Ph.D. in Soil Science and an M.S. in Physics, both from the University of California, and an M.S. in Electrical Engineering from Stanford University. He worked on speech processing at AT&T Bell Laboratories from 1984 to 1996, first in development and later in research. Between 1996 and 1998, he held guest professorships at Delft University of Technology (Netherlands), Vienna University of Technology, and KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm. He is now Professor at KTH and heads the Sound and Image Processing Laboratory in the Dept. of Signals, Sensors and Systems. He is also a founder and former Chairman of Global IP Sound AB where he remains Chief Scientist. He is an Associate Editor of the IEEE Signal Processing Letters, is on the Editorial Boards of the IEEE Signal Processing Magazine and the EURASIP Journal of Applied Signal Processing, and has been an Associate Editor of the IEEE Transactions on Speech and Audio Processing. He has been a member of several IEEE technical committees, and a Technical Chair of ICASSP-99, the 1997 and 1999 IEEE Speech Coding Workshops, and a General Chair of the 1999 IEEE Signal Processing for Multimedia Workshop. He is a Fellow of the IEEE.
104
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Marcel Pelgrom (1952) Marcel Pelgrom volgde van 1970 tot 1974 de opleiding Elektrotechniek aan de HTS Arnhem. Na zijn militaire dienstplicht vervolgde hij zijn studie aan de Technische Hogeschool Twente, waar hij in 1979 afstudeerde bij professoren Memelink en Wallinga op het onderwerp Programeerbare geïntegreerde transversale CCD filters. Na zijn studie trad hij in dienst van het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven. In de groep analoge geïntegreerde circuits onderzocht hij diverse typen elektronische schakelingen: analoge en digitale vertragingslijnen, digitale patroonherkenningchips, digitaal naar analoog omzetters, bandgap referenties, en specifiek analoge transistoreigenschappen. Een deel van dit werk heeft in 1988 tot een promotie geleid aan de Universiteit Twente bij de professoren H. Wallinga en F. Klaassen. Veel resultaten zijn gepubliceerd op internationale conferenties en in tijdschriften; in de Verenigde Staten kreeg hij 28 octrooien toegekend. Van 1989 tot 1995 leidde hij het hoge snelheid AD/DA conversie team, en van 1996 tot 2003 was hij afdelingshoofd van de Mixed-signal groep in Philips Research. In 1999 ontving hij de zilveren uitvindermedaille van Philips Research en na een sabbaticalperiode in 2003 aan de Universiteit van Stanford is hij daar benoemd tot ‘consulting Professor’. Zijn werk aan gelijkheidseigenschappen van elektronische componenten staat op de derde plaats in de IEEE rangorde van meest geciteerde publicaties op het gebied van halfgeleiderschakelingen gedurende de laatste vijftig jaar. Dr. Pelgrom doceert in diverse internationale cursusprogramma’s en in bedrijfsinterne cursussen. Lennert Spek (1981) In 1999 begon Lennert Spek, na het behalen van zijn vwo-diploma, met de opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Delft. Al snel raakte hij betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs door deel te nemen aan de verschillende evaluaties. Geïnteresseerd geraakt in het verbeteren van het curriculum nam hij zitting in de opleidingscommissie en was hij twee jaar lang voorzitter van de facultaire studentenraad. Tevens heeft hij zich een jaar lang ingezet voor het onderwijs tijdens zijn bestuursfunctie bij de studievereniging De Electrotechnische Vereeniging (ETV). Tijdens de visitatieperiode bevond hij zich in de laatste fase van zijn masteropleiding. Jasper Stolte (1980) Jasper Stolte is in 1999 begonnen met de studie Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij nam gelijk zitting in de eerstejaarsraad, het jaar daarna gevolgd door de tweedejaarsraad, en was dus vanaf het begin van de studie bezig met onderwijs. Daarna maakte hij deel uit van de opleidingscommissie, en was gedurende lange tijd frequent bezoeker van het Overkoepelend Studenten Overleg. Hiernaast is hij een jaar lang voorzitter geweest van de studievereniging, en daarna nog ruim een jaar voorzitter van de overkoepeling van alle Eindhovense studieverenigingen. Op het moment dat de visitatie plaatsvond, bevond hij zich in de eindfase van zijn studie.
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
105
106
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Bijlage 2 Standaardprogramma visitatiecommissie Elektrotechniek Universiteit ........, ..... maart/april 2004 Faculteit: Opleiding: Verblijfplaats: Visitatiecoördinator:
.............. ................. .... Hotel ...., ..................
1e dag 10.00 -
11.30 uur:
11.30 -
12.15 uur:
12.15 13.30 14.00 14.30 15.15 15.30 16.15
13.30 uur: 14.00 uur: 14.30 uur: 15.15 uur: 15.30 uur; 16.15 uur: 16.45 uur:
-
16.45 17.15 uur 19.00 -
17.15 uur: 21.00 uur:
2e dag 09.00 10.15 11.00 -
10.15 uur: 11.00 uur: 11.30 uur:
11.30 12.15 12.45 13.30
12.15 12.45 13.30 16.30
-
16.30 -
uur: uur: uur: uur:
17.00 uur:
vergadering commissie in faculteit: voorbespreking c.q. vaststelling opleidingsrapport vorige visitatie. gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie, coördinator en docentleden opleidingscommissie lunch gesprek met student-leden opleidingscommissie gesprek met circa tien studenten basisopleiding gesprek met circa tien studenten specialisatiefase theepauze gesprek met recente afgestudeerden, waaronder aio’s studieadviseurs/-begeleiders, onderwijsondersteunende medewerkers, coördinator (buitenlandse) stages terugblik in commissieverband vertrek commissieleden naar hotel ontvangst door visitatiecommissie in restaurant; diner met lid college van bestuur, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator gesprek met docenten (basisdeel en specialisatiefase) spreekuur/parallel: rondleiding langs faciliteiten koffiepauze + inventariseren punten komende gesprek in commissieverband gesprek met decaan en opleidingsmanagement (start van) gezamenlijk invullen checklist lunch vervolg invullen checklist/bespreking inhoud mondelinge rapportage en eventueel van managementletter mondelinge rapportage
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
107
108
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Bijlage 3 Checklist voor de onderwijsvisitatie Elektrotechniek 2003/2004 Checklist Universiteit ……………….. In deze checklist wordt een aantal kwaliteitsaspecten opgesomd met, per aspect, een aantal onderdelen. De checklist wordt tijdens de bezoeken door de commissie gehanteerd. Zij is alleen voor intern gebruik, binnen de commissie. Vóór de mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de commissie ingevuld: per onderdeel wordt een cijfer toegekend in een tienpuntsschaal. In deze lijst worden de voorlopig aan de opleidingen gegeven cijfers ingevuld. In de slotvergadering kan de definitieve waardering worden vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. In het eindrapport, dat wordt opgesteld na afloop van alle bezoeken, worden deze oordelen teruggebracht tot één samenvattend cijfer per kwaliteitsaspect, in een tienpuntsschaal. De volgende betekenis wordt aan de cijfers toegekend: Ontoereikend 1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = zeer onvoldoende 4 = onvoldoende 5 = bijna voldoende
Toereikend 6 = voldoende 7 = ruim voldoende 8 = goed 9 = zeer goed 10 = uitmuntend
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
109
1. 1.1
Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding
Academische doelstellingen van de opleiding naar internationale maatstaven 1.2 Professionele doelstellingen van de opleiding naar internationale maatstaven 1.3 Beoogd profiel van de afgestudeerde 1.4 Inbedding van de doelstellingen in de missie van de universiteit en de faculteit 1.5 Operationalisering van de doelstellingen in eindtermen 1.6 Operationalisering van de eindtermen in het onderwijsprogramma Specifiek: 2. 2.1 2.2 2.3 2.4
Opbouw en inhoud van het programma
Niveau en inhoud van de propedeuse Oriënterende functie van de propedeuse Selecterende functie van de propedeuse Niveau en inhoud van het basis doctoraalprogramma 2.5 Niveau en inhoud van afstudeerrichtingen en specialisaties 2.6 Niveau, inhoud en omvang van keuzeonderdelen 2.7 Functie en plaats van het afstudeerwerk in het programma 2.8 Wetenschappelijk niveau van het programma en aansluiting met het onderzoek 2.9 Aandacht voor academische en professionele vaardigheden 2.10 Aandacht voor mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden 2.11 Samenhang en interne afstemming van het onderwijs in de postpropedeutische fase 2.12 Kwalitatieve aansluiting van eventuele deeltijdprogramma’s 2.13 Inhoud, intensiteit en organisatie van de aio-opleiding Specifiek:
110
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
3.
Onderwijsleeromgeving
4.
Instroom
5.
Studeerbaarheid
3.1
Doeltreffend concept voor de onderwijsleeromgeving 3.2 Geschiktheid gekozen didactische werkvormen bij leerinhouden en -doelen 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten 3.4 Wijze van toetsing en beoordeling 3.5 Kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van eindscripties Specifiek:
4.1
Kwantiteit studenteninstroom (propedeuse, doctoraal) in afgelopen jaren 4.2 Kwaliteit studenteninstroom (propedeuse, doctoraal) in afgelopen jaren 4.3 Zij-instroom (deeltijd, hbo) 4.4 M/v verhouding 4.5 Aandacht voor verschillende doelgroepen (bv. allochtonen, studenten uit buitenland) 4.6 Adequate voorlichting 4.7 Activiteiten t.a.v. aansluiting vwo/wo Specifiek:
5.1 5.2
Studieadvisering en -begeleiding De propedeuse kan in de geprogrammeerde tijd worden voltooid 5.3 Het doctoraal kan in de geprogrammeerde tijd worden voltooid 5.4 Studievoortgangsregistratiesysteem 5.5 Spreiding en aansluiting van de programmaonderdelen in alle studiejaren 5.6 Evenwicht tussen geplande en feitelijke studielast 5.7 Tentamenregelingen 5.8 Belemmeringen voor specifieke groepen studenten Specifiek:
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
111
6.
Doorstroom en rendementen
7.
Kwaliteit van de afgestudeerden
8.
Effectiviteit van de organisatie
9.
Kwaliteit van de staf
6.1 Propedeuserendementen 6.2 Postpropedeuserendementen 6.3 Studierendementen 6.4 Gemiddelde studieduur 6.5 Gevoerd beleid Specifiek:
7.1 7.2 7.3
Academische kwaliteiten Beroepskwalificaties Inhoud en niveau van de afstudeerverslagen /afstudeeropdrachten 7.4 Inhoud en niveau van de stages 7.5 Gerealiseerde arbeidsmarktperspectieven 7.6 Waardering afgestudeerden vanuit de arbeidsmarkt Specifiek:
8.1 8.2
Effectiviteit van de organisatie Communicatie en spreiding van verantwoordelijkheden 8.3 Voldoende omvang van de staf bij redelijke onderwijsbelasting 8.4 Inzet hoogleraren in de propedeuse 8.5 Inzet aio’s in het onderwijs 8.6 Personeelsbeleid (loopbaanbeleid, scholing, functioneringsgesprekken) Specifiek:
9.1 9.2 9.3
Academisch niveau van de staf Spreiding expertises Onderwijskundig en didactisch niveau van de staf Specifiek:
10. Faciliteiten en voorzieningen
10.1 Omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten 10.2 Practicum- en laboratoriumvoorzieningen 10.3 Bibliotheek 10.4 Automatisering en ICT 10.5 Financiële randvoorwaarden Specifiek:
112
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
11. Internationalisering
11.1 Mogelijkheden en faciliteiten buitenlandse studie en stages studenten 11.2 Het beleid t.a.v. vrijstellingen en erkenningen van in het buitenland behaalde studiepunten 11.3 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten, gemeten in maanden en studiepunten 11.4 Internationaliseringsbeleid van de opleiding Specifiek:
12. Externe contacten
12.1 Institutionele contacten met internationale wetenschapsbeoefening 12.2 Institutionele contacten met het werkveld, afnemend veld, de werkgevers 12.3 Individuele contacten en netwerken docenten Specifiek:
13. Interne kwaliteitszorg
13.1 Inrichting van het systeem voor interne kwaliteitszorg 13.2 Functioneren van het interne kwaliteitszorgsysteem (o.a. opleidingscommissie) 13.3 Betrokkenheid studenten bij het interne kwaliteitszorgsysteem 13.4 Verbeteringen en acties naar aanleiding van de vorige visitatie Specifiek:
14. Zelfstudie
14.1 Kwaliteit van de zelfstudie (beschrijvend en analytisch) 14.2 Waardering sterkte-zwakteanalyse en kritisch gehalte Specifiek:
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
113
114
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
115
Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 Gemiddeld
Universiteit
Propedeuserendement Propedeuserendement na 1 jaar na 2 jaar
TUD
32 33 25 26 30 33 26 25 25 9 24,8
TUE
26 26 22 34 23 24 23 20 25 21 24,4
UT
38 30 39 37 43 43 31 38 33 53 37,9 47,4
40,5
TUD
56 44 46 54 49 49 47 45 36
TUE
49 49 40 37 51 47 40 31 37
UT 54,6
58 51 64 60 60 55 47 47 45
Propedeuserendement na 3 jaar
Propedeuserendementen van de opleidingen Elektrotechniek (in %) *)
De rendementen van de opleidingen Elektrotechniek
TUD 51,1
57 55 49 47 59 55 45 36
53,6
59 50 51 59 51 53 52 52
TUE
Tabel 8A:
Bijlage 4
63,8
63 60 72 64 71 62 60 58
UT
Cohort 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 Gemiddeld
Universiteit
Na 4 jaar studieduur
TUD
7 8 10 12 19 19 13 11 11 16 8,5
TUE 8 22 33 31 29 40 28 18 29 25 17,0
UT 8 11 16 15 23 15 19 19 10 17 9,9
Na 6 jaar studieduur
45,9
47,4
TUD
46 43 68 67 59 60 48 32
TUE
53 57 59 62 68 58 38 41
UT 38,3
49 47 50 58 49 35 47 40
Na 8 jaar studieduur
TUD 80,2
80 78 79 81 80 84
TUE 69,4
60 49 83 85 78 83
UT 75,1
82 80 69 77 80 61
Na 8 jaar studieduur binnen cluster
80,2
80 78 79 81 80 84
TUD
Postpropedeuserendementen van de opleidingen Elektrotechniek (in %)
82,1
81 79 87 85 78 83
TUE
Tabel 8B:
75,5
83 80 69 78 80 61
UT
116
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
Bijlage 5
Overzicht scores opleidingen Elektrotechniek per kwaliteitsaspect
QANU / Onderwijsvisitatie Elektrotechniek
TUE
Missie/doelst. & eindtermen opleiding Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie Kwaliteit van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten Interne kwaliteitszorg Zelfstudie
UT
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
TUD
Visitatiecommissie Elektrotechniek 2003/2004
7 7,5 7 6 6,5 6 8 5,5 7,5 7,5 7,5 8 5,5 7
7 8 8 7 7,5 6 8,5 7,5 7 8 8 7 7 7
7 7,5 8 7,5 7 6 8,5 6,5 7 8 6,5 7 6 4
117