De vuurwerkramp
C De vuurwerkramp Praktische hulpverlening
Eindrapport A SE Fireworks – De overheid – De ramp (onderzoekrapport) B Rampbestrijding en gezondheidszorg (onderzoekrapport) C Praktische hulpverlening (onderzoekrapport)
Direct na de vuurwerkramp van 13 mei 2000 in Enschede besloten de gemeente Enschede, de provincie Overijssel en het rijk gezamenlijk tot een onafhankelijk onderzoek. Op 26 mei werd de Commissie onderzoek vuurwerkramp geïnstalleerd. Hoe kon de ramp gebeuren, wie was verantwoordelijk, hoe is de bestrijding van de ramp verlopen, hoe zijn getroffenen geholpen, en tot welke lessen leidt het onderzoek, zijn de vragen waarop de Commissie in haar onderzoek een antwoord heeft gezocht. Op 28 februari 2001 heeft de Commissie het resultaat aan de drie opdrachtgevers aangeboden. De vuurwerkramp bestaat uit drie onderzoekrapporten (A. SE Fireworks, de overheid, de ramp B. Rampbestrijding en gezondheidszorg - C. Praktische hulpverlening) en een Eindrapport.
C
ISBN: 90-71082-70-9
Onderzoekrapport
Inhoudsopgave Deel I
Introductie
1
Inleiding
1.1 1.2 1.3 1.4
Reikwijdte deelproject 13 Onderzoekdoel 13 Berenschot 14 Rapportage 15
2
Onderzoekaanpak
2.1 2.1.1 2.1.2
Onderzoekvragen per hulpsoort 17 Opstellen feitenrelaas 17 Inventariseren waardering door getroffenen en opvattingen van hulpverleners 17 Trekken van lessen voor de toekomst 17 Onderzoekvragen over de communicatie 18 Procesmatige aspecten van het onderzoek 18 Onderzoekinstrumenten 18 Documentenonderzoek en interviews 19 Geraadpleegde documenten 19 Interviews 19 Schriftelijke enquête 20 Uitgangspunten 20 Schriftelijke enquête 20 Uitvoering 21 Groepsbijeenkomsten met getroffenen 21 Groepsbijeenkomsten: aanvullend op de enquête 21 De uitnodigingen 22 De opzet en uitvoering 22 Evaluatie en resultaten 22 Documentenanalyse communicatiemiddelen 22 Nadere toelichting 22
2.1.3 2.2 2.3 2.4 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.7 2.7.1 2.7.2 2.7.3 2.7.4 2.8 2.9
13
17
Deel II Vormen van praktische hulpverlening 3
Inleiding
4
Organisatie van de praktische hulpverlening
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 4.4.1
Inleiding 29 Formeel kader 29 Wet rampen en zware ongevallen 29 Het rampenplan van de gemeente Enschede 30 Deelplannen 31 Draaiboeken 33 Notitie organisatie nafase vuurwerkramp 13 mei 2000 34 Besluitvormingsstructuur 34 Organisatie nafase 34 Betrokken diensten 36 Inleiding 36
3
25 29
Balktekst
4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.5
Dienst Burger- en Algemene Zaken 36 Concernstaf afdeling Communicatie 36 Bouw- en Milieudienst 37 Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling 38 Selectie van onderzochte onderwerpen 38
5
Eerste opvang getroffenen
5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4.3 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.7
Inleiding 41 Definitie en kader 42 Feitenreconstructie 43 Alarmering DMO-medewerkers 43 Kortdurende opvang 44 Feitenreconstructie centrale opvang Diekmanhal 48 Opening Diekmanhal 48 Waardering en opvattingen getroffenen 54 Opvattingen medewerkers DMO 55 Analyse en beoordeling 57 Inleiding 57 De kortdurende opvang op verschillende locaties 57 De centrale opvang in de Diekmanhal 59 Aanbevelingen 63
6
Vervangende woonruimte
6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.4 6.4.1 6.4.2 6.5 6.6 6.6.1 6.6.2 6.6.3 6.6.4 6.6
Inleiding 65 Definitie en kader 65 Feitenreconstructie 66 Rol woningbouwcorporaties; afstemming met de gemeente 66 Chronologische reconstructie 67 Resultaten herhuisvesting 71 Huurgewenning en huurkwijtschelding 72 Waardering en opvattingen getroffenen 72 Schriftelijke enquête 72 Groepsgesprekken 73 Opvatting hulpverleners 74 Analyse en beoordeling 75 Inleiding 75 Snelheid van herhuisvesting 75 Zorgvuldigheid 76 Verantwoordelijkheid gemeente 77 Aanbeveling 77
7
Hulp in de vorm van goederen
7.1 7.2 7.3 7.3.1 7.3.2 7.4 7.4.1
Inleiding 79 Definitie en kader 79 Feitenreconstructie 80 Inleiding 80 Goederen voor huisvesting 80 Waardering en opvattingen getroffenen 83 Schriftelijk enquête 83
4
41
65
79
Inhoudsopgave
7.4.2 7.4.3 7.4.4 7.5 7.5.1 7.5.2 7.5.3 7.6 7.6.1 7.6.2 7.7
Wat ging goed? 83 Wat ging fout? 84 Groepsgesprekken 84 Opvattingen medewerkers hulpverlenende instanties 84 DMO 84 IAC 86 Stichting Karmel 86 Analyse en beoordeling 86 De verantwoordelijkheid van DMO 86 De feitelijke uitvoering 87 Aanbeveling 88
8
Herhuisvesting bedrijven, ateliers en scholen
8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.3 8.3.1 8.3.2 8.3.3 8.3.4 8.3.5 8.4 8.4.1 8.4.2 8.5 8.5.1 8.5.2 8.6
Inleiding 91 Formeel kader 91 Rampenplan, deelplannen, draaiboeken 91 Projectenstructuur 91 Feitenreconstructie 91 Inleiding 91 Organisatie herhuisvesting 91 Bedrijven/ondernemers 94 Ateliers 96 Scholen 96 Waardering 98 Waardering door getroffenen 98 Waardering door hulpverlenende instanties 99 Analyse en beoordeling 100 Bedrijven, ateliers, verenigingen en andere instellingen 100 Scholen 101 Aanbeveling 102
9
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
9.1 9.2 9.2.1 9.2.2 9.2.3 9.2.4 9.2.5 9.3 9.3.1 9.3.2 9.3.3 9.3.4 9.3.5 9.3.6 9.3.7 9.3.8 9.4 9.4.1
Inleiding 105 Definitie en kader 105 Inleiding 105 Begrenzing en toegang rampterrein 105 Actiecentrum Bouw- en Milieudienst 106 (On)bewoonbaarheid 106 Schade-afhandeling 107 Feitenreconstructie 107 De nood- en veiligheidsverordeningen op grond van de Gemeentewet 107 Afzetten van het rampterrein 111 Schaderegistratie 112 Schadebeperkende maatregelen 114 Vrijgeven van de buitenring 114 (On)bewoonbaarheid van woning en bedrijf 115 Sloopwerkzaamheden 118 Inboedel uit woning en bedrijf 119 Waarderingen 125 Waardering door getroffenen 125
105
Balktekst
5
91
Balktekst
9.4.2 9.4.3 9.4.4 9.5 9.5.1 9.5.2 9.5.3 9.5.4
Respondenten uit de binnenring 125 Respondenten uit de buitenring 126 Groepsgesprekken 127 Analyse en beoordeling 127 Afscherming en bewaking rampterrein 127 Schaderegistratie en schadebeperkende maatregelen 128 (On)bewoonbaarverklaringen en sloopwerkzaamheden 129 Bezoek aan woning en behoud van spullen 129
10
Financiële regelingen
10.1 10.2 10.2.1 10.2.2 10.2.3 10.2.4 10.2.5 10.2.6 10.3 10.3.1 10.3.2 10.3.3 10.4 10.4.1 10.4.2 10.4.3 10.5 10.5.1 10.5.2 10.5.3 10.5.4 10.5.5 10.5.6 10.5.7 10.5.8 10.5.9 10.5.10 10.6 10.6.1 10.6.2 10.6.3 10.6.4 10.7 10.7.1 10.7.2 10.7.3 10.8 10.8.1 10.8.2
Inleiding 133 Formeel kader 133 Verantwoordelijken, rampenplan en projectenstructuur nazorg 134 Noodregeling 134 Regelingen I, II en III 136 Latere financiële regelingen 136 EG-Verdrag 137 Toekenninggebied 140 De financiële regelingen 141 Eerste financiële regelingen 141 Latere financiële regelingen 152 Adviezen CFA over overige voorzieningen 164 Actoren financiële regelingen 165 Inleiding 165 Centraal functionerende actoren 165 Overige actoren 172 Feitenrelaas financiele hulp aan particulieren 178 Inleiding 178 Eerste noodregelingen 179 Regelingen I, II en III 180 De uitbreiding toekenningsgebied regeling III en kwijtschelding OZB 184 De huurgewenningsregeling 186 Het Nationale Rampenfonds (NRF) 187 De CFA 188 Donaties 191 Uitvoering van de regelingen 191 Letselschadeclaims 192 Feitenrelaas financiele voor ondernemers 193 Financiele hulp aan ondernemers 194 Hulp aan kunstenaars 196 Belangenbehartiging 196 De ondernemersregeling 198 Waardering door hulpontvangers 201 Schriftelijke enquête: financiële hulp aan bewoners 201 Schriftelijke enquête: financiële hulp aan ondernemers 204 Groepsgesprekken 205 Opvattingen van betrokken organisaties 206 Reacties op de inhoud van de regelingen 206 De duur van de totstandkoming van de regelingen en de instelling van de CFA 209 Suggesties voor de toekomst 213
10.8.3 6
133
Inhoudsopgave
10.8.4 10.9 10.9.1 10.9.2
11
Het informatie- en adviescentrum
11.1 11.2 11.2.1 11.2.2 11.2.3 11.3 11.3.1 11.3.2 11.3.3 11.3.4 11.3.5 11.3.6 11.4 11.4.1 11.4.2 11.4.3 11.4.4 11.4.5 11.4.6 11.4.7 11.5 11.5.1 11.5.2 11.5.3 11.5.4 11.6 11.6.1 11.6.2 11.6.3 11.6.4 11.6.5 11.6.6 11.6.7 11.7 11.7.1
Inleiding 229 Definitie en kader 229 Formeel kader 229 Achterliggend concept 230 Verantwoordelijken 232 Organisatie IAC 234 Doelstelling 234 Werkwijze 235 Financiële middelen 235 Projectstructuur 236 Communicatiebeleid 236 Informatiebeheer 236 Feitelijke gang van zaken 237 De start van de organisatie 237 Locatie 238 Bereikbaarheid 238 Personeel 238 Hulpvraag 239 Klantvolgsysteem 240 Klachtvoorziening 241 Waardering en opvattingen getroffenen 242 Schiftelijke enquête 242 Wat ging goed? 243 Wat ging fout? 243 Groepsgesprekken 244 Waardering en opvattingen in interviews 245 De start van het IAC 245 Het functioneren van het IAC 246 Aanscherping positionereing IAC 248 Het personeelsbeleid 249 Coördinatie van informatie 250 Aandacht voor het omringende gebied 250 Onafhankelijkheid van de gemeente 250 Analyse en beoordeling 251 De start van het IAC 251
10.9.3 10.9.4 10.9.5
7
229
Balktekst
10.9.6 10.9.7 10.9.8 10.9.9 10.10
De uitvoering van de financiële regeling 215 Analyse en beoordeling 216 Inleiding 216 De mate van voortvarendheid bij de totstandkoming en de invoering van de financiele regelingen 216 De hoogte van de tegemoetkomingen 218 De problematiek rond de cessies 220 De reikwijdte van regeling III en van de regeling tot ontheffing van gemeentelijke belastingen 222 De instelling van de CFA 223 Zijn de getroffen financiele regelingen toereikend? 223 Lessen voor de toekomst 225 Ter afsluiting 225 Aanbevelingen 226
Balktekst
11.7.2 11.7.3 11.7.4 11.7.5 11.8
Het functioneren van het IAC 252 Het hulpaanbod 255 Zelfstandigheid ten opzicht van de gemeente 256 Conclusie 257 Aanbeveling en aandachtspunten 257
12.
Gezamenlijke verwerking en medeleven
12.1 12.2 12.3 12.3.1 12.3.2 12.3.3 12.3.4 12.3.5 12.4 12.4.1 12.4.2 12.4.3 12.4.4 12.5 12.6
Inleiding 261 Definitie en kader 261 Feitenreconstructie 262 Medeleven 262 Bustochten 262 Bloemenmonument, herdenkingsdienst en stille tocht 262 Videofilm, foto en boek 263 Overige acties 264 Waardering en opvattingen getroffenen 264 Schriftelijke enquete 264 Wat ging goed? 264 Wat ging fout? 264 Groepsgesprekken 264 Informatie van de projectleider rouwverwerking 265 Analyse en beoordeling 266
13
toekomst van de wijk
13.1 13.2 13.2.1 13.2.2 13.2.3 13.2.4 13.3 13.3.1 13.3.2 13.3.3 13.3.4 13.3.5 13.4 13.5 13.5.1 13.5.2 13.5.3 13.5.4 13.5.5
Inleiding 269 Definitie en kader 269 Samenhang met de ramp en bestaande ontwikkelingsplannen 269 Wet op de Ruimtelijke Ordening 270 De gemeente als centrale actor 271 Wet voorkeursrecht gemeenten 272 Feitenreconstructie 272 Aanloop naar een snelle wederopbouw 272 Organisatie wederopbouwplannen 275 Communicatie met betrokkenen 276 Betrokkenheid Rijk en instelling Commissie Wederopbouw 279 Inschakeling getroffenen 281 Waardering door getroffenen 284 Analyse en beoordeling 285 Aanpak planproces 285 Uitgangspunten wederopbouw 286 Communicatie met en inschakeling van getroffenen 286 Betrokkenheid Rijk en provincie 288 Instelling Commissie Wederopbouw Roombeek-West 288
269
Deel III Communicatie 14
Inleiding
14.1
Definitie 291
8
291
261
Inhoudsopgave
14.2 14.3 14.3.1 14.3.2 14.3.3 14.4
Actoren en communicatiestromen 292 Onderzoekopzet communicatie 293 Documentenonderzoek 293 Enquête en groepsgesprekken getroffenen 293 Interviews hulpverlenende instanties 293 Hoofdstukopbouw 293
15
Kader
15.1 15.2 15.3 15.4
Rampenplan gemeente Enschede 297 Deelplan 3: Voorlichting en Informatie, behorende bij het rampenplan 298 Gemeentelijk Draaiboek Voorlichting en Informatie, behorende bij deelplan 3 van het rampenplan 298 Convenant RTV-Oost 299
16
Organisatie van de communicatie
16.1 16.2 16.3 16.3.1 16.3.2 16.3.3 16.3.4 16.3.5 16.3.6 16.4 16.5
Inleiding 301 Organisatie 302 Opvattingen van (andere) hulpverlenende instanties 304 Servicecentrum Noord (SCN) 304 Woningstichting Domijn 304 Stadsbank Oost-Nederland 305 Kamer van Koophandel Veluwe en Twente 305 Informatie- en adviescentrum (IAC) 305 RVT-Oost 305 Opvatting van de gemeente 306 Analyse en beoordeling 307
17
Publiekscommunicatie
17.1 17.1.1 17.1.2 17.1.3 17.1.4 17.2 17.2.1 17.2.2 17.2.3
Persoonlijke communicatie 309 Telefonische hulplijnen 309 Helpdesk van het IAC 312 Communicatie met allochtonen 315 Ondernemershelpdesk 317 Schriftelijke communicatie 319 Bewonersnieuwsbrieven 319 Ondernemersnieuwsbrieven 323 Het internet 325
18
Contacten van de gemeente met de media
18.1 18.1.1 18.1.2 18.2 18.3 18.3.1 18.3.2 18.3.3 18.3.4
Perscommunicatie 329 Persconferenties, persberichten en beantwoording mediavragen 329 Enkele chronologische ontwikkelingen 330 Communicatie met RTV-Oost als rampenzender 335 Berichtgeving door de media 339 Algemeen 339 Lokale media: Huis-aan-Huis Enschede 340 Regionale media: Dagblad Tubantia 341 Landelijke media: Volkskrant en Telegraaf 342
301
309
329
Balktekst
9
297
19
Conclusies en aanbevelingen
345
19.1 19.2 19.2.1 19.2.2 19.2.3 19.3 19.4
Inleiding 345 Conclusies en aanbevelingen per aandachtsgebied 345 Organisatie van de communicatie 345 Publiekscommunicatie 346 Contacten met de media 348 Slotconclusie 349 De aandachtspunten en aanbevelingen op een rij 349
Deel IV Resultaten schriftelijke enquête Balktekst
20
Opzet
353
20.1 20.2 20.3
Inleiding 353 Inhoud enquete 353 Respons 354
21
Algemene waardering
21.1 21.2 21.3
Totale waardering 357 Waardering per hulpsoort 358 Waardering per hulpsoort “gewogen” 359
22
Resultaten per kenmerk van de respondenten
22.1 22.2 22.3 22.4 22.5 22.6 22.7 22.8 22.9 22.10 22.11 22.12
Inleiding 363 Woning, bedrijf of atelier in getroffen gebied 363 Binnenring, buitenring of omringend gebied 365 Persoonlijk getroffen door de ramp 366 Materieel getroffen door de ramp 367 Verzekerd tegen schade 368 Land van herkomst 369 Deelname aan gezondheidsonderzoek 370 Contact met hulpverleners 371 Hulp van naasten 374 Zwaartepunt hulp 375 Behoefte aan verder contact 375
23
Samenvatting
357
379
Bijlagen 1
Enquêteformulier
2
Lijst van geïnterviewde personen
10
384 403
363
Praktische hulpverlening
l Introductie
Daniël Hartman Kievitstraat 8 Bewoner
1 Inleiding
1.1
Reikwijdte deelproject
De Commissie onderzoek vuurwerkramp1 ziet zich niet alleen, gezien haar opdracht, voor de taak gesteld om een aantal indringende vragen te beantwoorden over de oorzaak en de toedracht van de ramp. Ook de afhandeling van de gevolgen van de ramp maakt deel uit van het onafhankelijke onderzoek van de commissie. Het betreft de activiteiten die de verschillende instanties onmiddellijk of kort na de ramp hebben ondernomen om praktische hulp te bieden aan de getroffenen, met name in de vorm van eerste opvang, vervangende huisvesting, financiële en materiële hulp en informatievoorziening over praktische hulp. Deze en verwante activiteiten vormen het onderwerp van het deelonderzoek praktische hulpverlening. De Commissie realiseert zich dat de noodzakelijke afbakening van dit onderwerp ten opzichte van andere onderdelen van het totale onderzoek in sommige opzichten lastig is. Zo is er duidelijk sprake van een verband tussen het optreden van de overheid bij de rampbestrijding (zie onderzoekrapport B) en de eerste opvang van slachtoffers (dit onderzoekrapport). Dat geldt ook voor de samenhang van de lichamelijke en psychosociale gezondheid van betrokkenen (onderzoekrapport B) met de effectiviteit van de andere – vooral materiële – vormen van hulpverlening (dit onderzoekrapport). In het algemene eindrapport besteedt de Commissie juist ook aandacht aan dergelijke verbanden. 1.2
Onderzoekdoel
In haar onderzoekplan van 29 juni 2000 beschrijft de Commissie het doel van het deelproject praktische hulpverlening als volgt: Doel van het deelproject praktische hulpverlening is om te komen tot een beschrijving, analyse en beoordeling van de totstandkoming en toereikendheid van de geboden hulp aan de verschillende doelgroepen, en van de effectiviteit van de daarvoor gecreëerde organisatorische voorzieningen. Daarmee is de te beantwoorden kernvraag van dit deelonderzoek: Hoe is de praktische hulpverlening verlopen en was deze toereikend voor de getroffenen?
1
13
De samenstelling van de Commissie: Mr. dr. M. Oosting, voorzitter Mevr. drs. M.B.C. Beckers-de Bruijn, lid Ir. M.E.E. Enthoven, lid Mr. J. de Ruiter, lid Prof. dr. T.J.F. Savelkoul, lid Mevr. drs. Y. Tümer, lid Mr. H.J.I.M. de Rooij, secretaris/projectleider
Introductie
Daarbij heeft de Commissie, gezien haar onderzoekplan, ook bij dit deelproject vier algemene doelstellingen, waarvan de trefwoorden luiden: waarheidsvinding, vaststellen van verantwoordelijkheden en beoordeling, trekken van lessen, en bijdragen aan verwerking. 1.3
Berenschot
Balktekst
Dit deelonderzoek is op verzoek van de Commissie uitgevoerd door organisatie-adviesbureau Berenschot te Utrecht. Basis voor de opdracht aan Berenschot was het onderzoekplan van de Commissie van 29 juni 2000. Het onderzoek is verricht in de periode medio juli tot eind november 2000. Op enkele plaatsen in het rapport zijn ook nog relevante ontwikkelingen van na november 2000 in de tekst verwerkt. De volgende medewerkers van Berenschot hebben het onderzoek verricht: mevrouw drs. P.E.M. van Dijk; mevrouw drs. B.F.G.M. Duyvesteyn; de heer drs. F. Hengeveld; de heer drs. J.E.M. Huige; de heer drs. F.J. Kist; mevrouw drs. R.C. Krommenhoek; mevrouw drs. K.F.G. Middelman; mevrouw A.M.J. Scha-van der Willik; mevrouw M.E. Schoonhoven-van der Steen; de heer drs. B. van der Wal; de heer ir. D.A. van den Wall Bake (projectleider); mevrouw ir. I.J.J. de Zaaijer. De Commissie en haar kernteam hebben de medewerkers van Berenschot in de verschillende stadia intensief begeleid. Aan een aantal interviews en groepsgesprekken hebben ook leden van de Commissie en haar kernteam deelgenomen, en de concepten van de rapportage zijn grondig besproken en becommentarieerd in en door de Commissie en haar kernteam, voordat de afzonderlijke hoofdstukken door de Commissie werden vastgesteld. Bijzondere vermelding verdient in dit verband dat een van de leden van het kernteam, de heer P.P.F. Schets, een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van dit onderzoekrapport, niet alleen in de sfeer van de begeleiding maar ook bij het opstellen van de tekst van dit rapport. Het voorliggende onderzoekrapport C komt evenals de onderzoekrapporten A en B geheel voor de verantwoordelijkheid van de Commissie. De Commissie is genoemde medewerkers van Berenschot erkentelijk voor het vele werk dat zij, veelal onder hoge tijdsdruk, voor de Commissie hebben verricht, en voor de prettige wijze van samenwerking. Van alle deelprojecten in het onderzoek van de Commissie is het onderzoek naar de praktische hulpverlening het meest rechtstreeks gericht op de getroffenen. De Commissie vindt hun beoordeling van de toereikendheid van de praktische hulp van groot belang, ook voor haar eigen oordeelsvorming. Zij heeft er daarom nadrukkelijk voor gekozen de getroffenen te benaderen met de vraag hoe zij de geboden praktische hulp waarderen. De betrokkenheid van getroffenen, de verscheidenheid aan situaties en emoties van de getroffen personen, het ruime palet van vraag en aanbod aan hulpdiensten en -producten, en het nog altijd actuele,
14
Inleiding
doorlopende karakter van de hulpverlening, geven dit deelproject een geheel eigen plaats binnen het onderzoek van de Commissie als geheel. 1.4
Rapportage
In dit onderzoekrapport C wordt verslag gedaan van de resultaten van het onderzoek naar de praktische hulpverlening. Dit rapport bestaat uit de volgende vier delen: de introductie van dit deelonderzoek (deel I), vormen van praktische hulp (deel II), communicatie, (deel III), en de resultaten van de schriftelijke enquête onder getroffenen (deel IV). De delen van de rapportage verschillen onderling van karakter: •
•
•
De rapportage richt zich in de eerste plaats op de gemeente Enschede en de rijksoverheid; zij hebben immers als eerste de centrale verantwoordelijkheid voor de opvang van en hulpverlening aan getroffen burgers en andere getroffenen na een ramp. Een verantwoordelijkheid die voortduurt, ver nadat de ramp bij velen uit de dagelijkse aandacht is weggeëbd. Maar ook de getroffenen zelf zullen zich in deze rapportage moeten kunnen herkennen.
15
Balktekst
•
Deel I geeft een beeld van de wijze waarop het onderzoek in dit deelproject is uitgevoerd. Deel II vormt de kern van de rapportage. Verdeeld over de diverse soorten geboden praktische hulp, komen zowel kaders en feiten aan de orde als de waardering door betrokkenen. Ten slotte zijn steeds per hulpsoort analyses, beoordelingen en in een aantal gevallen ook aanbevelingen geformuleerd. Deel III heeft een verbindend karakter. Vanuit de optiek van interne en externe communicatie wordt ingegaan op de wijze waarop over de praktische hulpverlening is gecommuniceerd. Deel IV bevat een samenvatting van de resultaten van het schriftelijk onderzoek onder getroffenen naar hun waardering van de geboden praktische hulp.
Ingrid Jurjens Deurningerstraat 170 A Bewoner
2 Onderzoekaanpak
2.1
Onderzoekvragen per hulpsoort
De kernvraag van het onderzoek naar de praktische hulpverlening (zie paragraaf 1.2) is uitgewerkt in een aantal onderzoekvragen. Deze vragen zijn het vaste stramien van de beschrijving en beoordeling van elk van de verschillende soorten praktische hulp. In dit hoofdstuk benoemt de Commissie deze vragen, gerubriceerd naar de drie elementen van onderzoek: • • • 2.1.1
Opstellen feitenrelaas praktische hulpverlening. Inventariseren waardering door getroffenen en opvattingen van hulpverleners. Beoordelen en trekken van lessen voor de toekomst. Opstellen feitenrelaas
De Commissie streeft naar een zo goed mogelijk beeld van de relevante gebeurtenissen en handelingen van betrokken actoren, vóór, tijdens en na de ramp. Daartoe komen in dit deelrapport steeds per hulpsoort de volgende vragen aan de orde: • • • 2.1.2
Wat is de formele basis voor de desbetreffende vorm van praktische hulp? Waar bestond de praktische hulp uit? Hoe is de praktische hulp georganiseerd en gecoördineerd? Inventariseren waardering door getroffenen en opvattingen van hulpverleners
Als complement op het feitenrelaas per hulpsoort, wordt de waardering van ontvangers van praktische hulp in kaart gebracht. Hierbij worden de volgende vragen als leidraad aangehouden: • • • •
Voldeed (voldoet) de praktische hulp aan de behoefte van getroffenen? Hoe belangrijk vonden (vinden) de getroffenen de geboden praktische hulp? Waarover was (is) men tevreden als het gaat om praktische hulpverlening? Wat was (is) niet goed (genoeg) als het gaat om praktische hulpverlening?
Daarnaast is bij de meest betrokken hulpverlenende instanties nagegaan welke opvattingen zij hebben over de – mede – door hen geboden hulp. 2.1.3
Trekken van lessen voor de toekomst
De Commissie zal op een aantal fouten ook eigen oordelen geven. Verder benadrukt zij in haar doelstellingen dat er lessen uit haar onderzoek moeten worden getrokken. Deels kunnen die lessen worden geconcretiseerd in aanbevelingen voor de feitelijke situatie in Enschede in verband met de gevolgen van de ramp, deels kunnen meer algemene aanbevelingen worden gedaan. Leidend bij een en ander zijn de volgende vragen:
17
Introductie
• •
2.2
Welke inhoudelijke aspecten van de praktische hulpverlening waren of zijn voor verbetering vatbaar? Welke organisatorische aspecten van de praktische hulp behoeven aandacht of concrete maatregelen? Onderzoekvragen over de communicatie
In haar onderzoekplan benadrukt de Commissie het belang van de thema’s communicatie en organisatie/coördinatie voor elk van de deelprojecten. Het organisatorische element komt in dit deelproject aan de orde bij de behandeling van de inhoud van de verschillende vormen van praktische hulp (deel II). Aan het thema communicatie wijdt de Commissie een afzonderlijk deel van deze rapportage (deel III). Vragen die daarbij centraal staan zijn: Balktekst
• • •
2.3
Hoe is de communicatie tussen de verschillende actoren (getroffenen en hulpverlenende instanties) in het hulpverleningsproces feitelijk verlopen? Welke invloed heeft deze communicatie gehad op de manier waarop de verschillende actoren de praktische hulpverlening hebben beleefd? Wat is te zeggen over het verband tussen de communicatie en de effectiviteit van de geboden praktische hulp? Procesmatige aspecten van het onderzoek
Ten behoeve van de concrete vormgeving van het onderzoek is uitvoerig gesproken over de manier waarop de doelstellingen van de Commissie het best vertaald konden worden in niet alleen een passende, maar ook een – gegeven de omstandigheden – “gepaste” onderzoekmethodiek. Tijdens het gehele onderzoek, en zeker ten tijde van het veldonderzoek naar praktische hulp, hebben de Commissie en haar onderzoekers direct contact gezocht met getroffenen. Daarbij is vanaf het begin, naast oriëntatie op de inhoudelijke kwaliteit van het eindresultaat, ook aandacht gegeven aan het proces, ofwel de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. De Commissie realiseert zich terdege dat haar onderzoekactiviteiten op zich, en zeker ook de wijze waarop de contacten tussen getroffenen en Commissie en haar onderzoekers (zijn) verlopen, van invloed zijn op de mate waarin getroffenen betrokkenheid ervaren en erkenning voelen voor wat hun is overkomen. De Commissie heeft deze gedachten bij dit deelonderzoek naar praktische hulpverlening op twee manieren geoperationaliseerd: •
•
2.4
Door een enquête te houden onder een zo groot mogelijk aantal getroffenen, om hen in de gelegenheid te stellen hun ervaringen door te geven in de vorm van waarderingsscores en commentaar op de verleende hulp. Door in een aantal bijeenkomsten kleine groepen getroffenen uit te nodigen om hun ervaringen om te zetten in suggesties voor verbeteringen, hetzij aan het adres van de gemeente en andere instanties in Enschede, hetzij ten behoeve van vergelijkbare situaties in de toekomst. Onderzoekinstrumenten
Na een periode van oriëntatie en voorbereiding zijn ter uitvoering van dit deelonderzoek in de periode medio juli – eind november de volgende onderzoekinstrumenten ingezet om een antwoord te krijgen op de gestelde onderzoekvragen:
18
Onderzoekaanpak
Documentenonderzoek en interviews
Doel:
Opstellen feitenrelaas en evaluatie door hulpaanbieders
Schriftelijke enquête
Doel:
Inventariseren van waardering van hulp door getroffenen
Groepsbijeenkomsten getroffenen
Doel:
Inventariseren van suggesties voor verbeterde hulpverlening
Documentenanalyse communicatiemiddelen
Doel:
In kaart brengen van drie communicatiestromen en -middelen
Documentenonderzoek en interviews
2.5.1
Geraadpleegde documenten
In de aanloopfase van dit deelonderzoek zijn die schriftelijke informatiebronnen verzameld waarvan verwacht mocht worden dat ze belangrijke feiten op het gebied van de praktische hulpverlening bevatten. Belangrijke geraadpleegde bronnen in dit kader zijn vooral gemeentelijke documenten en de rapportages van onderzoeken gehouden in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voorts is geput uit de voortgangsberichten over de vuurwerkramp van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, uit nieuwsbrieven voor getroffen bewoners en ondernemers, en uit een grote verscheidenheid aan perspublicaties. Van de gemeentelijke documenten die intensief zijn geraadpleegd, noemt de Commissie met name: het rampenplan van de gemeente Enschede, met de uitwerkingen in de vorm van deelplannen en draaiboeken, en de vergaderverslagen, besluiten en onderliggende nota’s van het college van B&W. Van de inspectierapporten, waarvan de Commissie gebruik heeft gemaakt, zijn in dit verband met name twee rapporten van belang die in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding zijn opgesteld: het rapport van het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding naar aanleiding van het onderzoek naar de bevolkingszorg en het rapport dat Rijnconsult heeft opgesteld naar aanleiding van het onderzoek naar de publiekvoorlichting. Daarnaast heeft de Commissie gebruik gemaakt van de veelheid aan informatie die haar heeft bereikt in de vorm van met name brieven en e-mailberichten van getroffenen en anderen. 2.5.2
Interviews
Voorts is, zowel ten behoeve van de feitenreconstructie als voor een reflectie op de verleende hulp door de hulpaanbieders zelf, een groot aantal interviews gehouden met vertegenwoordigers van hulpverlenende instanties. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen oriënterende gesprekken, de eigenlijke interviews en telefonische gesprekken. Oriënterende gesprekken hebben vooral in de aanloopfase van het onderzoek een richtinggevende functie gehad voor het bepalen van de verdere onderzoekbreedte en -diepgang. Ook in latere fasen van het onderzoek zijn nog vergelijkbare gesprekken gehouden voor nadere verdieping of verificatie. Van deze gesprekken zijn aantekeningen gemaakt voor eigen gebruik door de onderzoekers, maar geen formele verslagen.
19
Balktekst
2.5
Introductie
Interviews zijn met name gehouden met sleutelfunctionarissen van de zijde van de hulpverlenende instanties. In de periode september-november zijn in het kader van dit deelonderzoek 24 interviews gehouden, met in totaal 43 personen. Van deze interviews zijn protocollaire verslagen gemaakt; dat wil zeggen dat ze aan betrokken functionarissen zijn voorgelegd en door hen zijn ondertekend. Overigens heeft ook de telefoon niet stilgestaan. Bijna dagelijks zijn contacten gelegd met een veelheid van personen die in het kader van het onderzoek een waardevolle bijdrage hebben kunnen leveren. De op grond van die gesprekken verzamelde informatie is vastgelegd voor eigen gebruik door de onderzoekers.
Balktekst
2.6
Schriftelijke enquête
2.6.1
Uitgangspunten
Naast de beschrijving van de hulp die is aangeboden na de ramp in Enschede, heeft de Commissie ook in kaart willen brengen hoe de geboden praktische hulp door getroffenen wordt beoordeeld. Als immers de vraag wordt gesteld naar de effectiviteit van een verleende dienst – zoals hulp aan getroffenen – dan ligt het voor de hand de ontvangers van die hulp naar hun ervaringen en meningen over die hulp te vragen. De volgende vraag is dan te bepalen hóe dat het beste kan plaatsvinden, rekeninghoudend met tal van factoren, zoals de omvang en diversiteit van de doelgroep, de bereikbaarheid en aanspreekbaarheid van de getroffenen en hun bereidheid om medewerking te verlenen. De Commissie heeft daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat, waar het hier gaat om persoonlijk zeer verschillende situaties en ervaringen, betekenisvolle informatie alleen in kaart kan worden gebracht als de vraag direct aan getroffenen zelf kan worden voorgelegd. Vanwege de omvang van de doelgroep en de begrensde tijd voor haar onderzoek, is gekozen voor een aanpak waarbij zo veel mogelijk getroffenen de gelegenheid kregen hun eigen waardering van de hulp aan de Commissie mede te delen. De Commissie heeft daarbij gekozen voor een combinatie van een schriftelijke enquête met een aantal flankerende maatregelen. Daarbij is van doorslaggevend belang geweest dat op die wijze in een betrekkelijk korte tijd een brede doelgroep direct kon worden benaderd. Dat kon ook van belang zijn voor één van de doelen van de commissie: het bijdragen aan het verwerkingsproces. 2.6.2
Schriftelijke enquête
Voor het schriftelijk onderzoek onder getroffenen is gekozen voor een methode die bekend staat als de Customer Review Process ™(CRP). De CRP-methode is oorspronkelijk ontwikkeld door het International Quality Institute in de VS als Customer Relations Instrument. Doorgaans wordt de systematiek toegepast door daartoe getrainde medewerkers van een organisatie met behulp van een gestructureerde gespreksleidraad. De resultaten worden volgens een vaste statistische bewerking omgezet in een standaardrapportage. Het kenmerkende van de systematiek is dat een relatief complex onderwerp in een aantal thema’s wordt ontleed, waarover meestal vijf standaardvragen worden gesteld. Drie scorevragen dragen bij aan een kwantitatief beeld over het betreffende thema en de overige twee vragen leveren kwalitatieve resultaten op.
20
Onderzoekaanpak
Het kwantitatieve beeld wordt geboden in de vorm van een Customer Confidence Index™ ofwel “vertrouwensindex” per thema. Hieraan liggen vragen ten grondslag over de mate waarin het thema voldoet aan de behoefte, de veranderingen die men in de loop van de tijd waarneemt en het belang dat men aan dit thema hecht. De meer kwalitatieve informatie wordt verzameld door twee open vragen per thema te stellen: “Wat gaat hierbij vooral goed?” en “Wat gaat hierbij vooral slecht of behoeft verbetering?” De systematiek levert daardoor specifieke aanknopingspunten voor zowel complimenten als voor het opsporen van knelpunten. De systematiek leent zich overigens niet alleen voor een momentopname. Een voordeel is de repeteerbaarheid, waarbij de eerste “meting” op dezelfde wijze kan worden herhaald, om aldus het effect van eventueel doorgevoerde verbeteringen te kunnen vaststellen.2 2.6.3
Uitvoering
In de laatste drie weken van augustus werden de opzet, inhoud en logistieke aspecten van het schriftelijke onderzoek voorbereid. Aan de hand van documentenstudie, gesprekken en ervaringsgegevens werd de inhoud van de vragenlijst bepaald. Na overleg met het informatie- en adviescentrum (IAC) en een pilot bij enkele getroffenen werd de schriftelijke enquête gehouden. In de eerste drie weken van september werd het veldwerk uitgevoerd en twee weken later kon de commissie kennisnemen van de geanalyseerde resultaten (zie deel IV). 2.7
Groepsbijeenkomsten met getroffenen
2.7.1
Groepsbijeenkomsten: aanvullend op de enquête
Aan elke schriftelijke enquête kleeft het bezwaar van beperkte interactie tussen onderzoeker en respondent. In een situatie als deze kan dat een beperking betekenen, zeker wanneer getroffenen hun ervaringen met praktische hulpverlening specifiek willen aangeven of willen toelichten. Daarom is gekozen voor enkele aanvullende interactieve bijeenkomsten van onderzoekers met groepen getroffenen. In de schriftelijke enquête wordt onder andere gevraagd wat goed ging en wat fout ging met de praktische hulpverlening. In de open antwoordblokken geven getroffenen in eigen bewoordingen soms al aan hoe de hulp beter had kunnen worden geboden. Om dit uit te diepen, zijn groepsbijeenkomsten gehouden waarop samen met een selectie van getroffenen suggesties verder zijn geïnventariseerd en besproken.
2
21
Voor nadere informatie over de CRP-methode wordt verwezen naar Berenschot Public Management, sector Veiligheid en Crisismanagement, Utrecht.
Balktekst
In Enschede is met een aantal flankerende maatregelen (onder andere een telefonische en persoonlijke helpdesk, de inzet van daartoe getrainde tolken en aanvullende groepsgesprekken) ingespeeld op de inherente bezwaren van een schriftelijk onderzoek ten opzichte van persoonlijke interviews.
Introductie
2.7.2
De uitnodigingen
Onder de respondenten van de schriftelijke enquête is – met enkele aanvullingen uit ander contacten – gezocht naar deelnemers voor de groepsgesprekken. Voor zover getroffenen bij het beantwoorden van de vragen “wat ging goed” en “wat ging fout” blijk gaven van ideeën over verbeteringen, zijn ze telefonisch benaderd met het verzoek deel te nemen aan een groepsbijeenkomst. Bijna alle benaderde personen wilden graag ook meewerken aan dit onderdeel van het onderzoek. 2.7.3
De opzet en uitvoering
Balktekst
Er zijn afzonderlijke bijeenkomsten voor acht groepen getroffenen georganiseerd: twee voor personen uit de zogenoemde “binnenring”, twee voor de “buitenring”, één voor het omringende gebied, één voor Turkstaligen, één voor ondernemers en één voor kunstenaars. Het totaal aantal deelnemers was 91 en varieerde per bijeenkomst van zeven tot vijftien. De bijeenkomsten werden gehouden in de periode 18 - 26 september en duurden gemiddeld tweeëneenhalf uur. 2.7.4
Evaluatie en resultaten
De Commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de ideeën die tijdens de bijeenkomsten zijn geopperd en zij heeft zich op verschillende punten in haar aanbevelingen laten inspireren door deze suggesties. De meeste bijdragen zijn per hulpsoort verwerkt in deel II van de rapportage. 2.8
Documentenanalyse communicatiemiddelen
In het kader van het onderzoek naar de communicatie rond de praktische hulpverlening is de berichtgeving in Huis-aan-Huis Enschede, dagblad Tubantia, de Volkskrant en de Telegraaf systematisch onderzocht op berichtgeving met betrekking tot praktische hulpverlening. De aldus verkregen gegevens zijn – in aanvulling op de langs andere wegen verzamelde informatie – gebruikt voor deel III Communicatie. 2.9
Nadere toelichting
In de afzonderlijke delen van deze rapportage licht de Commissie nader toe op welke wijze het onderzoekinstrumentarium is ingezet. In Deel II Vormen van praktische hulp, wordt hieraan, waar nodig per hoofdstuk, extra aandacht gegeven. Deel III en Deel IV beginnen elk met een nadere toelichting op de wijze waarop is gewerkt bij respectievelijk het communicatieonderzoek en bij de schriftelijke enquête.
22
Praktische hulpverlening
II Vormen van praktische hulpverlening
Harry Menning Lasondersingel 33 Ondernemer
3 Inleiding
Direct na de vuurwerkramp is door met name de gemeente Enschede een groot aantal activiteiten ondernomen die zijn gericht op de opvang van en op de praktische hulpverlening aan getroffen bewoners, bedrijven, kunstenaars, verenigingen, scholen en andere instellingen uit het rampgebied. De Commissie heeft voor wat betreft de beschrijving van deze activiteiten en van de opvattingen daarover van de betrokken getroffenen en van de hulpverlenende instanties, een keuze moeten maken. Zij heeft besloten negen vormen van praktische hulp afzonderlijk te behandelen. Voordat deze vormen van praktische hulp hierna aan de orde komen, wordt eerst, in hoofdstuk 4, een overzicht gegeven van het formele kader waarbinnen de gemeente Enschede haar activiteiten op het punt van de praktische hulpverlening ontplooit. In dat hoofdstuk worden ook de (meest) betrokken gemeentelijke diensten kort beschreven. In de hoofdstukken 5 tot en met 13 worden de negen vormen van praktische hulp een voor een behandeld. Het gaat om de volgende vormen van praktische hulp: • • • • • • • • •
Eerste opvang (hoofdstuk 5). Vervangende woonruimte (hoofdstuk 6). Hulp in de vorm van goederen (hoofdstuk 7). Herhuisvesting bedrijven, ateliers en scholen (hoofdstuk 8). Zorg voor woning, bedrijf en inboedel (hoofdstuk 9). Financiële regelingen (hoofdstuk 10). Het informatie- en adviescentrum (hoofdstuk 11). Gezamenlijke verwerking en medeleven (hoofdstuk 12). Toekomst van de wijk (hoofdstuk 13).
Gezien haar opdracht richt de Commissie zich voornamelijk op de hulp zoals die is geboden door de betrokken overheidsinstanties, in het bijzonder de gemeente Enschede. De Commissie is er zich van bewust dat ook buiten de overheid velen zich hebben beziggehouden met de verlening van praktische hulp aan getroffenen: talloze vrijwilligers, familieleden, vrienden en bedrijven hebben hulp geboden. De waardering daarvoor van de getroffenen is buitengewoon groot, zo blijkt uit de resultaten van de schriftelijke enquête die de Commissie onder getroffenen heeft gehouden (zie deel IV). De afzonderlijke hoofdstukken waarin de negen onderzochte vormen van praktische hulp worden beschreven, zijn volgens een vast stramien opgebouwd. Begonnen wordt steeds met een korte beschrijving van de desbetreffende vorm van praktische hulp, gevolgd door een weergave van het voor die hulpvorm geldende formele kader. Vervolgens wordt in een feitenreconstructie, zoveel mogelijk chronologisch, aangegeven op welke wijze de desbetreffende hulpvorm gestalte heeft gekregen.
25
Cees Elzenga Lasondersingel 97 Kunstenaar
4 De praktische hulpverlening: organisatie en onderwerpen
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijft de Commissie het formele kader waarbinnen de activiteiten van een gemeente op het gebied van rampenbestrijding moet plaatsvinden. Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen dienen gemeenten rampenplannen op te stellen. De gemeente Enschede heeft op basis hiervan het Rampenplan Gemeente Enschede opgesteld. Dit plan is kaderstellend voor de verschillende gemeentelijke diensten. Het rampenplan bevat onder meer 29 deelplannen die in geval van een ramp van belang (kunnen) zijn. In dit hoofdstuk worden de voor de praktische hulpverlening relevante deelplannen weergegeven. Ook beschrijft dit hoofdstuk de organisatie van de nafase van de vuurwerkramp. Dit projectenplan geeft vorm aan de langetermijnaanpak voor de nafase van de vuurwerkramp. 4.2
Formeel kader
4.2.1
Wet rampen en zware ongevallen
In de Wet rampen en zware ongevallen1 zijn bepalingen opgenomen over de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen en de directe gevolgen daarvan, en over de taken en bevoegdheden daarbij. De tekst concentreert zich op de rampenbestrijding en de directe nazorg. Dat laatste is een gangbaar begrip, dat grotendeels het onderwerp van dit deelrapport, praktische hulpverlening, dekt. Volgens artikel 3, eerste lid, van deze wet stelt de gemeenteraad voor het gehele gebied van de gemeente een rampenplan vast, dat volgens artikel 4, eerste lid, in ieder geval moet bevatten: c. een overzicht van diensten, instanties, organisaties en individuele personen die bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen kunnen worden betrokken; (….) i. een plan in hoofdlijnen met betrekking tot de opvang en verzorging van slachtoffers; (…) l. een plan in hoofdlijnen met betrekking tot het beperken van schadelijke gevolgen; (…) n. regels over de organisatie en inrichting van een centraal registratie- en inlichtingenbureau.
1
29
Wet rampen en zware ongevallen, 1999
Vormen van praktische hulpverlening
Volgens artikel 11 heeft de burgemeester: het opperbevel in geval van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van de ramp of een zwaar ongeval deel nemen, staan onder zijn bevel. Hij doet zich bijstaan door een door hem samengestelde gemeentelijke rampenstaf. 4.2.2
Het rampenplan van de gemeente Enschede
Balktekst
In het Rampenplan Gemeente Enschede2 wordt in een aantal hoofdstukken nadrukkelijk aandacht besteed aan de praktische hulpverlening aan slachtoffers van een ramp of zwaar ongeval. Deze geven richting aan de werkzaamheden van de gemeente bij rampen en zware ongevallen. Het rampenplan geeft vervolgens de kaders waarbinnen de deelplannen van de gemeentelijke diensten moeten worden opgesteld. In hoofdstuk 3 van het rampenplan is een overzicht opgenomen van de instanties die bij de praktische hulpverlening kunnen worden betrokken. In de eerste plaats gaat het daarbij om de parate operationele hulpverleningsdiensten zoals (regionale) brandweer, politie, GGD en ambulancediensten, die ook een beperkt aandeel in de praktische hulpverlening (kunnen) hebben. De praktische hulpverlening ligt echter hoofdzakelijk bij andere diensten en afdelingen van de gemeentelijke organisatie. In deelplannen worden hun afzonderlijke verantwoordelijkheden en activiteiten omschreven. Voorts wordt nadrukkelijk de mogelijke inzet genoemd van onder andere vrijwilligersorganisaties zoals EHBO-verenigingen, het Nederlandse Rode Kruis, het Leger des Heils, maar ook van verschillende particuliere bedrijven. Deze en andere mogelijk relevante instanties zijn opgenomen in het register van hulpverlenende instanties, waarvan de gegevens regelmatig door het college van B&W geactualiseerd moeten worden. In hoofdstuk 4 van het rampenplan komen de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties aan de orde. Het gemeentelijk beleidsteam (of rampenstaf) bestaat ten minste uit de burgemeester, een leidinggevende van de brandweer, politie en GGD, de gemeentesecretaris, de ambtenaar openbare veiligheid en een voorlichter. Naast de operationele leiding (de commandant brandweer) wordt voorzien in zogenoemde “actiecentra gemeentelijke diensten”, die voor de coördinatie van alle gemeentelijke processen/activiteiten worden ingericht en functioneren onder de operationele verantwoordelijkheid van de gemeentelijke rampenstaf. Hoofdstuk 9 beschrijft een plan in hoofdlijnen met betrekking tot de opvang en verzorging van niet te hospitaliseren slachtoffers, daklozen, evacués of lichtgewonden die eventueel opvang en verzorging moeten hebben. Onder punt 9.2 “Feitelijke uitvoering” is het volgende gesteld: De gemeente zorgt voor inrichting van en personeel voor gebouwen van opvang. Hier worden slachtoffers geregistreerd en wordt aanvullende medische hulp verleend. Slachtoffers worden voorzien van voedsel, kleding en eventueel slaapgelegenheid. Voor geestelijke opvang wordt gezorgd. Rekening wordt gehouden met personen van diverse categorieën en achtergronden en met huisdieren. Vooraf wordt overleg gepleegd met voor opvang geschikte organisaties.
2
30
Rampenplan Gemeente Enschede, 1 november 1998 (LCI-003).
De praktische hulpverlening: organisatie en onderwerpen
In de hoofdstukken 12 en 14 is een aantal regels opgenomen over de informatieverschaffing aan de bevolking. Daarbij worden genoemd een informatiecentrum, waar desgevraagd informatie aan de bevolking wordt verstrekt, en een perscentrum, van waaruit in opdracht van de burgemeester informatie en standpunten van de gemeente worden verstrekt. Voor de registratie van gegevens betreffende overleden, gewonde, geëvacueerde en dakloze slachtoffers richt de directeur van de dienst Burger- en Algemene Zaken (BAZ) een centraal registratie- en informatiebureau (CRIB) in. Het CRIB is gevestigd nabij de gemeentelijke bevolkingsadministratie en zal veelal deel uitmaken van die afdeling. Het CRIB bestaat onder meer uit een registratiebureau met als taken: het registreren en verifiëren van alle van belang zijnde gegevens over doden, gewonden, evacués en daklozen; het verschaffen van informatie aan familieleden en verwanten van getroffenen en het verschaffen van inlichtingen aan de burgemeester en de rampenstaf en op aanwijzing van de burgemeester aan andere instanties.
Tevens betreft de nazorg het financieel-economisch en administratief-juridisch afhandelen van de ramp of zwaar ongeval, het treffen van milieubeschermende maatregelen en het verzorgen van de voorlichting en het evalueren van de ramp of zwaar ongeval. Nadrukkelijk wordt gesteld: De nazorg is een geïntegreerd deel van een ramp of zwaar ongeval en de daarbijbehorende hulpverlening. Die zorg is gericht op slachtoffers, hulpverleners en betrokken familieleden. Met betrekking tot de nazorg wordt gesteld dat degene die met de operationele leiding is belast, verantwoordelijk is voor de coördinatie van de nazorg. Alle “procesverantwoordelijken” zijn binnen het eigen proces, voorzover relevant, verantwoordelijk voor een goede en juiste nazorg. Gelet op het specialistische karakter dat de nazorg kan hebben, zullen duidelijke afspraken en goede maatregelen moeten worden getroffen, vastgelegd in een algemeen plan nazorg. Tot zover de relevante tekstdelen uit het gemeentelijk rampenplan. 4.2.3
Deelplannen
4.2.3.1
Inleiding
Bij de deelplannen van het rampenplan is het onderscheid tussen rampenbestrijding en praktische hulpverlening niet expliciet aangegeven. Een aantal deelplannen is van belang voor de beschrijving en beoordeling van het verloop van de hulpverlening aan getroffenen zoals gedefinieerd door de commissie. De commissie ontleent de volgende informatie aan de relevante deelplannen. De tussen haakjes staande organisatie-eenheden zijn hierna toegelicht, in hoofdstuk 2.4.
31
Balktekst
In hoofdstuk 16 wordt ten slotte in hoofdlijnen een plan met betrekking tot het beperken van de schadelijke gevolgen van de ramp uiteengezet. Met het trefwoord “nazorg” wordt hier de belangrijkste basis voor de hulpverlening na een ramp gegeven. Nazorg wordt hier gedefinieerd als: “het voorkomen of beperken van (blijvende) problemen en/of schade op lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk gebied door middel van medische en maatschappelijke zorg”.
Vormen van praktische hulpverlening
4.3
Notitie “Organisatie Nafase Vuurwerkramp 13 mei 2000”
Om nader vorm te geven aan de organisatie van de nazorg van de vuurwerkramp, stelt het college van B&W van Enschede op 19 mei de notitie Organisatie Nafase Vuurwerkramp 13 mei 2000 vast. Deze notitie beschrijft de werking van de organisatie van de nafase. In deze notitie zijn eerdere voorstellen van de kant van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van het Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (COT) – als adviseurs van de gemeente – geïntegreerd. Aan deze notitie zijn de volgende passages ontleend. 4.3.1
Besluitvormingsstructuur
Vanaf 22 mei zullen op drie niveaus de voortgang en samenhang van een aantal projecten worden bewaakt: Balktekst
A
Stuurgroep De stuurgroep bestaat uit het College van Burgemeester en Wethouders. Aan bestuurders worden deelprojecten toebedeeld. (…) De beleidsmatige en strategische beslissingen omtrent alle relevante zaken van de ramp worden voorgelegd aan de stuurgroep. De stuurgroep vormt het primair besluitvormende orgaan met betrekking tot strategische aspecten van de nafase van de ramp. De stuurgroep kan zich laten adviseren door adviseurs (met name VWS, COT).
B
Coördinatieteam Het coördinatieteam bestaat uit de gemeentesecretaris als voorzitter, de loco-gemeentesecretaris en de hoofden van de betrokken diensten. De directeuren zijn operationeel verantwoordelijk voor de deelprojecten. Het coördinatieteam organiseert de uitvoering van de besluiten van de stuurgroep. Het coördinatieteam stuurt de afzonderlijke projecten aan. De bestuurlijk verantwoordelijke heeft en houdt intensief contact met de projectleider zodat de bestuurlijke verantwoordelijkheden gewaarborgd blijven. (…) Het coördinatieteam draagt ook zorg voor de externe afstemming met andere organisaties. De coördinator van stadsdeel Noord participeert in het coördinatieteam. Tevens is een vertegenwoordiger van het COT Universiteit Leiden en van het Ministerie van VWS als adviseur aanwezig in het coördinatieteam.
C.
4.3.2
Projectoverleg Het projectoverleg bestaat uit de projectleiders van de afzonderlijke projecten. (…). Projectleiders zijn verantwoordelijk voor de voortgang van de afzonderlijke projecten. In het projectoverleg onder voorzitterschap van de gemeentesecretaris wordt de voortgang van de projecten bezien. Organisatie nafase Ten behoeve van de nafase van de ramp dienen binnen de gemeente verschillende projecten te worden vormgegeven. Grofweg bestaat er een onderscheid tussen het in te richten informatie- en adviescentrum (“front-office”) en de verdeling van projecten in de organisatie van de gemeente Enschede.
34
Vormen van praktische hulpverlening
4.4
Betrokken diensten
4.4.1
Inleiding
De hoofdlijnen van het Rampenplan Gemeente Enschede zijn in 29 deelplannen uitgewerkt. In de deelplannen zijn de noodzakelijke dwarsverbanden gelegd tussen de disciplines die (mogelijk) bij de hulpverlening worden betrokken.3 Een aantal deelplannen is hiervoor in paragraaf 2.2.3 beschreven.
Balktekst
Voor alle deelprocessen is binnen de rampenstaf een procesverantwoordelijke aangewezen, veelal een directeur van een gemeentelijke dienst. Deze procesverantwoordelijkheid vloeit voort uit de werkzaamheden die de betrokken dienst onder normale omstandigheden al verricht en die aanleiding kunnen geven tot een eventuele betrokkenheid van die dienst in de hulpverlening. Naast de operationele hulpverleningsdiensten brandweer, politie en GGD hebben enkele gemeentelijke diensten een belangrijke functie tijdens de hulpverlening na een ramp. In het kader van de vuurwerkramp zijn dat de: • • • • 4.4.2
Dienst Burger- en Algemene Zaken (BAZ) Afdeling Communicatie (Com) van de concernstaf Bouw- en Milieudienst (BMD) Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO). Dienst Burger- en Algemene Zaken
De Dienst Burger- en Algemene Zaken (BAZ, circa 320 medewerkers) verleent diensten en levert producten aan bestuur, burgers en de gemeentelijke organisatie. De hulpverlening bij een ramp omvat voor deze dienst een groot aantal taken die vooral op het administratieve vlak liggen. Het bevolkingsregister (gemeentelijke basisadministratie, GBA) en de burgerlijke stand (identiteitsbewijzen, verhuizingen, informatie over diverse gemeentelijke belastingen en betalingsregelingen) vervullen daarbij een kernfunctie. In het kader van het rampenplan van de gemeente Enschede heeft BAZ de procesverantwoordelijkheid voor het Centraal Registratie- en Informatiebureau (CRIB). De kerntaak daarbij is het registreren, verzamelen, groeperen en verifiëren van alle gegevens over slachtoffers. De daaraan verbonden activiteiten zijn uitgewerkt in deelplan 15 van het rampenplan. 4.4.3
Afdeling Communicatie van de concernstaf
In de concernstaf van de gemeente is ook de eenheid concerncommunicatie opgenomen (acht medewerkers). De functie van deze eenheid tijdens een ramp of zwaar ongeval is het verzorgen en coördineren van de interne en externe communicatie. Daartoe kan zo nodig ook een beroep gedaan worden gedaan op de vijf voorlichters van andere gemeentelijke diensten in Enschede. Voorts maakt Enschede deel uit van een regionale voorlichterspool die tevens bestaat uit collega-functionarissen van omliggende gemeenten. Tijdens de vuurwerkramp kon op de drukste momenten een beroep worden gedaan op 63 voorlichtingsfunctionarissen.
3
36
Rampenplan Gemeente Enschede, 1 november 1998 (LCI-003).
Vormen van praktische hulpverlening
4.4.5
Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO, circa 550 medewerkers) is werkzaam op het gebied van welzijn, onderwijs, werkgelegenheid, sport, cultuur en zorg, met een breed scala van beleidsvormende en uitvoerende activiteiten. In 1999 is de dienst ontstaan uit een fusie van de Gemeentelijke Sociale Dienst en de Welzijnsdienst. Voor een gerichte hulpverlening bij een ramp wordt een actiecentrum ingericht onder directe leiding van de directeur DMO. Het actiecentrum wordt samengesteld uit medewerkers van verschillende sectoren en afdelingen. Voor de praktische hulpverlening wordt – conform de deelplannen 14 (opvangen en verzorgen), 15 (registreren van slachtoffers), 22 (voorzien in primaire levensbehoefte) en 29 (sociaal-maatschappelijke zorg) – daarbij in de eerste plaats een beroep gedaan op deskundigen uit onder meer de volgende eenheden: Balktekst
• •
•
Sector Sociale Zaken. Deze sector is bij de hulpverlening belast met de uitvoering van de Algemene Bijstandswet. Sector Maatschappelijke Voorzieningen. De sector bestaat onder andere uit de volgende afdelingen: afdeling Beleid Maatschappelijke Voorzieningen, afdeling Schuldhulpverlening, afdeling Verblijfsgerechtigden, afdeling Wet voorzieningen gehandicapten. Sector Algemene Zaken. De sector Algemene Zaken bestaat onder andere uit de volgende afdelingen: afdeling Vorderingsbeheer, afdeling Ouderen, Zelfstandigen en Kunstenaars, afdeling Bijzonder Onderzoek, Bezwaar en Beroep, afdeling Facilitaire Zaken.
Daarnaast kunnen de volgende afdelingen van DMO deel uitmaken van het actiecentrum: •
•
4.5
De afdeling Stedelijk Beleid Onderwijs en de Bestuurs- en Serviceafdeling Openbaar Onderwijs. Deze eenheden hebben een taak bij het helpen van getroffen scholen. De afdeling Beleid en Maatschappelijke Voorzieningen, vanwege de thema’s gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, maatschappelijke opvang, verslaafden, gehandicapten, ouderen, migranten en vrouwenopvang. Selectie van onderzochte onderwerpen
De Commissie heeft bij de bepaling van het onderzoek naar de praktische hulpverlening een afbakening gemaakt met de geneeskundige, psychosociale en aanverwante aspecten. Die zijn in een ander deelproject behandeld. In het kader van dit deelonderzoek zijn vooral (onderdelen van) de volgende in paragraaf 2.3.2. aangeduide projecten uit de organisatie van de nafase relevant: D, E, F, G, H, I, K, L, M en O. De nadere omschrijving daarvan zoals die in de notitie van het college van B&W van 19 mei staat, luidt: D
38
Vormgeven rouw, herdenking, monument en protocollair Verschillende officiële aangelegenheden die de komende dagen en weken gaan spelen. Organiseren en coördineren van inspanningen om te komen tot een herdenking en een monument. De organisatie en afhandeling van de condoleance. Reacties op blijken van medeleven. Begrafenissen bijwonen en het organiseren wie, wanneer (aanwezig is). Opvang VIP’s.
De praktische hulpverlening: organisatie en onderwerpen
Materiële nazorg (juridisch) Beslissen en coördineren van de materiële nazorg richting slachtoffers, inclusief verzekeringen en aansprakelijkheid. De daadwerkelijke uitvoering is vooral in de projecten F, G en H (opgenomen). Thema’s: zorg/zorgvuldigheid, snelheid afwikkeling.
F
Materiële nazorg (bijstand e.d.) Organiseren feitelijke financiële ondersteuning zoals bijstand, voorschotten e.d.
G
Herhuisvesting bewoners Realiseren en coördineren van permanente noodopvang en herhuisvesting van de bewoners.
H
Herhuisvesting bedrijven, verenigingen, ateliers, stichtingen e.d. Realiseren en coördineren van opvang en herhuisvesting van bedrijven. Daarnaast wordt support aan de bedrijven gefaciliteerd.
I
39
Herhuisvesting scholen Realiseren en coördineren herhuisvesting scholen.
K
Registratie bewoners en slachtoffers Eenduidige registratie van bewoners, slachtoffers en vermisten. Permanente projectorganisatie die alleen maar aandacht besteedt aan het bijhouden van de gegevens waar de bewoners zich bevinden en welke vermisten er nog zijn.
L
Interne en externe communicatie Organiseren van mediavoorlichting en mediaberichten op een reguliere basis. Voorlichters ten behoeve van media permanent organiseren. Coördineren en organiseren communicatie naar bevolking en slachtoffers; ontwerpen eigen communicatieplan inclusief communicatiemiddelen. Bij het ontwerpen van het plan dient rekening te worden gehouden met de stadsdelen.
M
Financiën Maken van een overzicht van benodigde financiën ten aanzien van de afwikkeling van de ramp alsmede de gehele organisatie eromheen. Thema’s: contacten Rijk/EU; giften e.d. organiseren; coördineren alle geldstromen Rijk; rubricering kosten.
O
Gebiedsinrichting/toekomstplannen rampgebied Voorstellen ontwikkelen voor de toekomst van het rampgebied inclusief mogelijkheid van herbebouwing en nieuwe bestemming van het gebied. Thema’s: koppelen of ontkoppelen andere bouwactiviteiten; inspraak bevolking en bedrijven; bestemmingsplan.
Balktekst
E
D. De Vivo Merelstraat 36 Bewoner
5 Eerste opvang getroffenen
5.1
Inleiding
Direct na de fatale explosies die kort na 15.30 uur plaatsvinden, beginnen bewoners van de getroffen buurt in paniek de omgeving van het rampgebied te ontvluchten. Deze bewoners en andere aanwezigen worden door politie en brandweer zo spoedig mogelijk buiten het rampgebied gebracht. Al snel ontstaan in de omgeving van het rampgebied spontaan opvanglocaties waar vrijwilligers, veelal van het Rode Kruis en EHBO-verenigingen, eerste hulp verlenen. Volgens opgave van de gemeente zijn ongeveer 10.000 personen in verband met de ramp gedwongen minimaal één nacht elders te overnachten. Vroeg in de avond van 13 mei wordt door de gemeente een sporthal, de Diekmanhal, opengesteld als centrale opvanglocatie. Hier brengen evacués, die geen ander tijdelijk onderkomen hebben gevonden, de nacht door. De eerste opvang van getroffenen start binnen een uur na de ramp en wordt drie dagen later beëindigd. De eerste opvang is gericht op alle mensen die hun woonruimte hebben verloren, evacués die hun huis hebben moeten verlaten in verband met berichten over een dreigende explosie bij de Grolsch-brouwerij of die anderszins in een opvangcentrum moeten worden ondergebracht. In dit hoofdstuk beschrijft de Commissie de feitelijkheden rond de alarmering van DMO-medewerkers (paragraaf 5.3.1), rond de eerste, kortdurende opvang (5.3.2), en rond de centrale opvang in de Diekmanhal (5.3.3). Eerst komen echter het formele kader en de organisatie van de eerste opvang aan de orde (5.4). Na de feitenreconstructie volgen de resultaten uit het onderzoek onder getroffenen (5.4) en de resultaten van interviews met medewerkers van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (paragraaf 5.5). De analyse en beoordeling van de eerste opvang staan in paragraaf 5.6. Paragraaf 5.7 bevat twee aanbevelingen. Bij de totstandkoming van dit hoofdstuk heeft de Commissie mede gebruikgemaakt van de resultaten van het onderzoek dat het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra) in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding heeft verricht naar de opvang en verzorging van slachtoffers van de vuurwerkramp (cluster bevolkingszorg). De desbetreffende gegevens zijn gecontroleerd aan de hand van het logboek van de rampenstaf. Ook is gebruikgemaakt van het “logboek opvang en verzorging”, opgesteld door het hoofd opvang en verzorging en enkele collega’s van DMO. Het hoofd opvang en verzorging heeft er overigens op gewezen dat hij op 13 mei om 18.30 uur met het bijhouden van het logboek is begonnen, maar dat er vanaf dat moment slechts fragmentarisch is bijgehouden wat zich heeft afgespeeld.
41
Vormen van praktische hulpverlening
5.2
Definitie en kader
De Commissie onderzoekt de eerste opvang van getroffenen vanaf het moment dat de ramp zich heeft voltrokken. Het gemeentelijk rampenplan dat het bestuur van de gemeente Enschede heeft opgesteld op grond van de Wet rampen en zware ongevallen biedt een algemeen kader voor de eerste opvang. Dit algemene kader is nader uitgewerkt in verschillende deelplannen en draaiboeken. Voor de eerste opvang zijn in het bijzonder de deelplannen 14 “Opvang en verzorging” en 22 “Voorzien in primaire levensbehoeften” relevant. In dit verband is ook het deelplan 15 “Registreren van slachtoffers” van belang. De Commissie besteedt in hoofdstuk 8.5 van deelrapport B uitvoerig aandacht aan het onderwerp registratie. Het kader zoals dat in deelplan 15 van het rampenplan en het daarbij behorende draaiboek is gegeven voor die registratie, wordt daarom in dat hoofdstuk 8.5 beschreven. Balktekst
Voor een beschrijving van de relevante onderdelen van het rampenplan verwijst de Commissie voorts naar het voorgaande hoofdstuk “Organisatie van de praktische hulpverlening”. Doel, werkzaamheden en verantwoordelijkheden worden daarin samengevat voor zover van specifieke betekenis voor de beoordeling. Deelplan en draaiboek 14: Opvangen/verzorgen Dit deelplan beschrijft hoe ten tijde en na afloop van een calamiteit gehandeld moet worden bij het opvangen en verzorgen van daklozen, geëvacueerden en behandelde gewonden voor de periode dat zij nog niet naar huis kunnen terugkeren. De procesverantwoordelijkheid ligt bij de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO). In het draaiboek wordt uitgewerkt hoe de alarmering moet plaatsvinden en hoe de organisatie, taakverdeling en communicatie worden gezien. De bijlagen bevatten onder andere lijsten met namen van medewerkers van opvangcentra in de gemeente, van mogelijk behulpzame organisaties en van hotels en andere onderbrengadressen in de omgeving. Van de geregistreerde opvangcentra wordt een aantal kerngegevens (zoals telefoonnummer, capaciteit en voorzieningen) gegeven. In verkorte vorm komt de alarmeringsprocedure op het volgende neer: •
• •
•
•
1
42
De burgemeester zal bij een zwaar ongeval of een ramp aan de directeur van DMO opdracht geven één of meerdere opvangcentra in te richten. De directeur maakt deel uit van de gemeentelijke rampenstaf. De directeur DMO schakelt vervolgens het hoofd “opvang en verzorging” (of diens plaatsvervanger) in. Het hoofd “opvang en verzorging” alarmeert de hoofden opvangcentrum (van de centra waar de evacués worden ondergebracht) en de betrokken medewerkers van de afdeling Sport van DMO. De hoofden opvangcentrum (tevens chefs van de wijkservicecentra van de DMO in wier gebied de ramp zich voordoet) hebben een gebiedsgebonden alarmeringstelefooncirkel voorbereid om zelf assistentie van DMO-personeel te kunnen inschakelen. De betrokken medewerkers van de afdeling Sport van DMO zijn verantwoordelijk voor het openstellen van de voor opvang en verzorging benodigde ruimtes.1
Draaiboek Opvang & Verzorging (DMO), februari 2000 (LCI-053).
Eerste opvang getroffenen
• •
De betrokken medewerkers van de afdeling Sport van DMO alarmeren daartoe op hun beurt de desbetreffende beheerders (of zorgen zelf voor openstelling). In het draaiboek wordt aanvullend nog de opmerking gemaakt dat, ook zonder tussenkomst van de burgemeester en/of de directeur DMO, rechtstreeks door politie of brandweer het proces “opvang en verzorging” kan worden opgestart. Deze opmerking wordt verder niet uitgewerkt.
Deelplan en draaiboek 22: Voorzien in primaire levensbehoeften
Verantwoordelijken Zoals in het rampenplan staat omschreven, is voor (de voorbereiding van) beide processen tijdens een ramp of zwaar ongeval de directie DMO verantwoordelijk. Ten tijde van de vuurwerkramp wordt de directie van DMO gevormd door een directeur en twee adjunct-directeuren. Alle drie hebben tijdens de ramp zitting in het actiecentrum DMO. De directeur is bovendien in de gemeentelijke rampenstaf “procesverantwoordelijke” voor beide genoemde processen. Het hoofd sector Algemene Zaken DMO vervult de functie “hoofd opvang en verzorging”. Daarnaast zijn er vijf chefs van de vijf wijkservicecentra die tijdens een ramp de functie “hoofd opvangcentrum” kunnen hebben. Bij deze ramp is de chef van het wijkservicecentrum Oost met deze functie belast omdat in het verzorgingsgebied van dat centrum de Diekmanhal is gelegen, het centrale opvangpunt dat op 13 mei wordt opengesteld voor getroffenen. De chef van het wijkservicecentrum Zuid treedt op als zijn plaatsvervanger. 5.3
Feitenreconstructie
5.3.1
Alarmering DMO-medewerkers
Het hoofd Algemene Zaken van DMO besluit op de middag van 13 mei dat als er een centrale opvangplaats moet komen, het de Diekmanhal zal zijn. Hij belt tussen 15.45 en 16.00 uur op eigen initiatief vanuit huis een aantal mensen van DMO, onder wie de chef van het wijkservicecentrum Oost. Deze krijgt het verzoek paraat te blijven omdat hij mogelijkerwijs binnen zeer afzienbare tijd de Diekmanhal als opvangcentrum dient in te richten. Ook de chef van het wijkservicecentrum Noord wordt gebeld en krijgt eenzelfde verzoek. Omstreeks 16.45 uur deelt het hoofd Algemene Zaken aan de chef van het wijkservicecentrum Oost mee dat de Diekmanhal als opvangcentrum zal gaan dienen. De burgemeester van Enschede stelt om 16.50 uur het gemeentelijke rampenplan in werking. Op dat moment wordt ook de gemeentelijke rampenstaf operationeel. De directeur DMO wordt rond 16.30 uur door een medewerker van de afdeling Burger- en Algemene Zaken (BAZ) geïnformeerd over de explosies en gevraagd naar het gemeentehuis te komen. De directeur beschikt thuis niet over het telefoonnummer van het hoofd Algemene Zaken en kan hem om die reden niet zelf alarmeren.
43
Balktekst
Dit deelplan richt zich op het voorzien in (tijdelijke) huisvesting, voedsel, kleding en dergelijke voor ontredderden, dakloos geraakten, evacués en lichtgewonden. Ook hier ligt de procesverantwoordelijkheid bij DMO. Ook hier is een alarmeringsprocedure in het draaiboek opgenomen. Kernpunt hierbij is dat er een actiecentrum “Voorzien in primaire levensbehoeften” wordt ingesteld na een opdracht daartoe van de burgemeester, door tussenkomst van de directeur DMO.
Vormen van praktische hulpverlening
Balktekst
Een tiental medewerkers van DMO, onervaren op het gebied van registratie, draagt zorg voor de registratie. De vellen papier worden veelvuldig naar de Dienst Burger en Algemene Zaken (BAZ) gefaxt (de registratiegroep van het Centraal Registratie en Informatie Bureau (CRIB) bestaat uit functionarissen van deze dienst). Om 20.10 uur vraagt het hoofd opvangcentrum aan het actiecentrum DMO of er functionarissen van het CRIB naar de Diekmanhal kunnen worden gestuurd. Vanaf ongeveer 20.30 uur zijn er drie medewerkers van het CRIB aanwezig in de Diekmanhal om de registratie te verzorgen. Omstreeks 23.00 uur komen daar nog twee medewerkers van het CRIB bij; dezen hadden zich de uren daarvoor in de Pathmoshal beziggehouden met registratiewerkzaamheden. Volgens het hoofd opvangcentrum heeft slechts één CRIB-medewerker zich bij hem gemeld. De registratie verloopt in de beleving van de medewerkers van DMO goed tot het moment (omstreeks 21.00 uur) waarop de eerste bussen met getroffenen uit tijdelijke opvangcentra arriveren. Hierdoor ontstaat plotseling een massale toestroom van getroffenen. Velen begeven zich ongeregistreerd in de hal. Het gevolg is dat een aantal getroffenen niet wordt geregistreerd, terwijl anderen meerdere keren worden geregistreerd. Ook worden de namen van allochtone getroffenen niet altijd correct genoteerd. De directeur DMO meldt niettemin op zondagmorgen 14 mei om 7.30 uur in de rampenstaf het volgende: “vanaf begin sluitende registratie bijgehouden”. De lijsten met namen worden door medewerkers van BAZ verwerkt tot registratielijsten. Op zondagochtend worden de eerste registratielijsten (afkomstig van BAZ) op de ramen in de Diekmanhal geplakt. Op deze lijst staan de namen van de mensen die zich hebben laten registreren in de Diekmanhal. Doordat de lijsten niet kloppen, ontstaat soms grote onrust, verwarring of zelfs agressie. De gevolgen van de berichtgeving over de geregistreerden zijn ook in de Diekmanhal merkbaar. Een schrijnend voorbeeld is de situatie van een Surinaamse familie die vijf gezinsleden heeft verloren. Op een registratielijst staat echter dat twee van hen in de Diekmanhal aanwezig zijn. Goederen Een aantal medewerkers van DMO, onder leiding van het hoofd opvangcentrum, is zaterdagavond bezig met het regelen van allerlei goederen (al dan niet via het actiecentrum DMO) variërend van meubilair voor de inrichting van de hal tot persoonlijke verzorgingsmiddelen. Om 01.51 uur meldt DMO in de rampenstaf dat het Leger des Heils zorgt voor bedden en kleding voor de dag erna. Overigens worden op zaterdag veel goederen (waaronder kleding), eten/drinken en fysieke hulp spontaan aangeboden door mensen uit Enschede en de rest van Nederland. Andere hulpverleners De DMO-medewerkers zorgen ook voor de inzet van gespecialiseerde hulp: EHBO-verenigingen, het Rode Kruis, Stichting Maatschappelijke Dienstverlening, Slachtofferhulp, huisartsen, verpleegkundigen, het Leger des Heils, het tolkencentrum en schoonmakers komen naar de Diekmanhal om de getroffenen te helpen.
50
Eerste opvang getroffenen
Al op zondagmorgen zijn de gezamenlijke woningbouwcorporaties in de Diekmanhal aanwezig om het proces van herhuisvesting ter hand te nemen. De eerste (nood)woningen kunnen op die zondag worden uitgegeven. Op zondagmorgen om 7.30 uur deelt hij in de rampenstaf mee dat het doel is om aan het eind van de middag iedereen uit de Diekmanhal naar een ordentelijk onderkomen te laten gaan. Om 9.30 uur meldt men dat er een match wordt gemaakt tussen het aanbod aan huisvesting en de behoeften. Na de aankondiging van een directielid van DMO om 12.35 uur in de rampenstaf, lijkt het doel te kunnen worden gerealiseerd: alle mensen kunnen geplaatst worden.
voorbereidingen moet treffen voor de tweede nacht (aanslag op moraal) Omstreeks 15.30 uur vertrekken de eerste honderd getroffenen naar opvangadressen. Aan de rampenstaf wordt doorgegeven dat de hal “leegloopt”. Omstreeks 19.00 uur verlaat nog een aantal gezinnen, afkomstig uit de binnenring, de hal op weg naar vervangende huisvesting. Dit herhuisvestingproces verloopt overigens niet zonder problemen. Er is zo nu en dan sprake van ontevredenheid over de kwaliteit van de vervangende woning. Een aantal personen keert dan ook terug naar de Diekmanhal. Om 19.30 uur wordt er vanuit de hal doorgegeven dat er op dat moment nog 360 personen in de hal aanwezig zijn. Maandag 15 mei Het hoofd opvangcentrum geeft aan dat er op maandagmorgen nog 181 mensen in de Diekmanhal aanwezig zijn; 8 zij hebben allen in de hal overnacht. Vanaf 15.00 uur wordt de buitenring vrijgegeven voor de bewoners. Er zijn echter ongeveer tachtig getroffenen in de hal aanwezig die nog geen vervangende huisvesting hebben gekregen. Hierdoor wordt duidelijk dat de hal op maandagavond nog niet kan worden gesloten. Door de woningbouwverenigingen wordt voortdurend gezocht naar vervangende huisvesting. Er blijft echter een aantal getroffenen in de hal dat de aangeboden vervangende woningen blijft afwijzen. Op maandagavond is men bij DMO van plan de opvang op dinsdag af te bouwen. DMO is van mening dat er goede woningen worden aangeboden, zeker voor korte tijd.
8
53
Website Gemeente Enschede geeft 184 aan.
Balktekst
Uiteindelijk wordt de Diekmanhal niet gesloten aan het eind van de dag, omdat in de bijeenkomst van 14.30 uur van de rampenstaf door de politie wordt gemeld dat de buitenste ring nog niet mag worden vrijgegeven. Er dienen eerst nog metingen naar asbest te worden verricht. De evacués uit de buitenring die de eerste nacht in de Diekmanhal hebben doorgebracht, kunnen dus nog niet naar huis. Vanuit het actiecentrum DMO wordt dit gegeven om 16.45 uur aan de hal bekend gemaakt, met de vermelding dat men
Vormen van praktische hulpverlening
Volgens de Website van de gemeente brengen nog 97 getroffenen de nacht van maandag op dinsdag door in de Diekmanhal. Dinsdag 16 mei Om 09.30 uur wordt door een directielid van DMO aan het actiecentrum DMO meegedeeld, dat er in de rampenstaf besloten is om de Diekmanhal voor dinsdagavond te ontruimen. Dit besluit kan verspreid worden in de Diekmanhal.
Balktekst
Om 9.40 uur meldt DMO in de rampenstaf dat er nog zeventig personen in de Diekmanhal aanwezig zijn. In de loop van de ochtend wordt duidelijk dat het haalbaar zal zijn om de hal aan het eind van de dag te sluiten. De woningbouwverenigingen garanderen dat er genoeg nieuwe woningen beschikbaar zijn om alle nog aanwezige daklozen onder te brengen. Dit is de belangrijkste reden geweest om de hal op 16 mei te sluiten. Een tweede reden reden is overigens de ongewenste “aantrekkingskracht” die de hal heeft op ramptoeristen en op de media. In de loop van dinsdagochtend gaan medewerkers van DMO een lichte dwang uitoefenen op de nog aanwezige mensen in de Diekmanhal, om op die manier te bewerkstelligen dat de hal aan het eind van de dag gesloten kan worden. Uiteindelijk zijn aan het eind van dinsdagmiddag vrijwel alle daklozen vertrokken. Een aantal mensen blijft tot het laatst. Zij weigeren weg te gaan, omdat zij zich veilig voelen of omdat ze niet tevreden zijn over de vervangende huisvesting. Volgens DMO stellen zij te hoge eisen. In de rampenstaf wordt geoordeeld dat het geen zin heeft om hiervoor de hal open te houden. Rond 18.00 uur is de Diekmanhal leeg en omstreeks 19.00 uur wordt de hal officieel gesloten. 5.4
Waardering en opvattingen getroffenen
Schriftelijke enquête Uitgaande van een gemiddelde waardering (index 53) voor alle praktische hulp geboden sinds de ramp, krijgt de eerste opvang een bovengemiddelde waardering (index 62). Wordt specifiek gekeken naar de waardering van getroffenen uit de binnenring (voor alle hulpsoorten samen index 47), dan blijkt dat respondenten uit de binnenring (index 59) ook bovengemiddeld tevreden zijn over de eerste opvang. Getroffenen uit Turkije zijn iets minder tevreden over eerste opvang dan andere getroffenen (index 45) maar vergeleken met hun gemiddelde over alle soorten hulp (index 40) is de eerste opvang ook door hen bovengemiddeld gewaardeerd. In de schriftelijke enquête is gevraagd naar aspecten van de eerste opvang die goed en die fout gingen. De opmerkingen van respondenten uit binnenring, buitenring en het omringende gebied laten nagenoeg hetzelfde beeld zien.
54
Eerste opvang getroffenen
Wat ging goed? Bij de vraag waar wat goed is gegaan bij de eerste opvang zijn veel opmerkingen gemaakt. Zeer veel respondenten merken op dat zij onderdak hebben gevonden bij familie, vrienden en kennissen. Toch hebben veel respondenten waardering voor de snelheid waarmee de eerste opvang is geregeld. Een aantal respondenten uit de binnen- en buitenring geeft aan dat er voldoende plaats en voedsel was. Daarbij merkt een aantal respondenten op dat er goede hulpverleners en vrijwilligers aanwezig waren voor de eerste opvang. Wat ging fout?
Groepsgesprekken Over de eerste opvang worden in de groepsbijeenkomsten vooral complimenten gegeven. Men heeft veel waardering voor de brandweer, politie, en de inzet van alle vrijwilligers. De deelnemers noemen op dit punt enkele aandachtspunten: •
•
5.5
Een aspect dat volgens sommigen voor verbetering vatbaar zou zijn geweest, is het bekendmaken van de plaats waar de eerste opvang wordt geboden. Opgemerkt wordt dat men dat in het rampgebied had kunnen laten omroepen met behulp van auto’s met megafoon (politie). De pers had bij de eerste opvang meer bij de getroffenen vandaan moeten worden gehouden. Opvatting medewerkers DMO
De directeur DMO De directeur DMO heeft veel bewondering voor al die mensen – onder wie veel vrijwilligers – die in de eerste dagen hulp hebben geboden. Dat de hulpverlening goed is verlopen, is volgens hem te danken aan deze mensen. Hij is zeer te spreken over het verantwoordelijkheidsbesef van zijn medewerkers: vrijwel iedereen kwam uit zichzelf naar kantoor.9 Met betrekking tot de gang van zaken rond de registratie merkt hij het volgende op: Voor ons is de wijze van registratie een les voor in het draaiboek. Dat moet fundamenteel anders. Alle diensten moeten hierin getraind worden, en de diverse registraties moeten liefst uniform zijn, maar in ieder geval goed op elkaar aansluiten.
9
55
Gespreksverslag interview COV met R. Zeeuwen, directeur Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 28 september 2000 (COV / 00.01620).
Balktekst
Veel respondenten vinden de manier waarop registratie van bewoners en vermisten plaatsvond, onvoldoende. Het betreft met name de registratie in de Diekmanhal, in de Pathmoshal, op de hogeschool en op de vliegbasis. Men vindt voorts dat er weinig informatie bij de opvanggelegenheid was te krijgen. Volgens respondenten uit de buitenring en het omringende gebied was men vaak ook niet op de hoogte van de diverse opvangmogelijkheden.
Vormen van praktische hulpverlening
Het hoofd Algemene Zaken Het hoofd Algemene Zaken, ten tijde van de opvang hoofd opvang en verzorging, benadrukt ook de belangrijke rol van vrijwilligers:
Balktekst
Door de impact van de ramp hebben verrassend veel vrijwilligers hun hulp aangeboden. Om een indicatie te geven: op de “terugkomavond” in juli waren ongeveer achthonderd mensen aanwezig. De vrijwilligers hielden zich met van alles bezig. In feite hebben ze daar waar hulp nodig was, geholpen: het opvangen en troosten van de slachtoffers, het uitdelen van goederen, inrichten van woningen, repareren van spullen, vervoeren van goederen en mensen, etc. In de Diekmanhal hadden we het niet gered zonder al die vrijwilligers. Zonder hen had de vliegbasis Twente al zaterdagavond moeten inspringen.10 Verder stelt dit hoofd dat de registratie in de Diekmanhal niet goed is verlopen, en dat dit soort zaken meer geoefend moet worden. Over de wijze van alarmeren merkt hij op dat niet steeds conform het draaiboek is gehandeld, maar dat de alarmering toch goed is gegaan. Volgens hem hebben de gezamenlijke draaiboekverantwoordelijken tijdens oefeningen al geconstateerd dat de formele alarmeringsstructuur vertragend werkt. De chef wijkservicecentrum Oost De chef van het wijkservicecentrum Oost is ten tijde van de opvang van getroffenen in de Diekmanhal hoofd opvangcentrum. Met betrekking tot het draaiboek wijst hij erop dat hij het draaiboek verzorging en opvang uitstekend vindt, maar dat tijdens een ramp als deze veel zaken voornamelijk zijn gebaseerd op improvisatie. Daarnaast wijst hij erop dat men in de Diekmanhal zeer veel last heeft gehad van de onduidelijke communicatie en informatievoorziening: Men kreeg in de Diekmanhal weinig informatie door over bepaalde zaken, zoals bijvoorbeeld over het bezoeken door bewoners in busjes van het rampgebied of over het vrijgeven van bepaalde gebieden. Deze informatie stond dan wel al op teletekst of was aanwezig in de media. De slachtoffers en bewoners wendden zich dan onmiddellijk tot de Diekmanhal, waar men nog helemaal van niets wist.11
10 11
56
Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met J. Bakker, hoofd Opvang en Verzorging. 14 juli 2000 (LCI-1193). Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met H. Overdijk, chef wijkservicecentrum Oost, 12 juli 2000 (LCI-1258).
Eerste opvang getroffenen
5.6
Analyse en beoordeling
5.6.1
Inleiding
Terwijl tientallen hulpverleners van brandweer, politie en ambulancediensten op en rond het rampterrein nog bezig zijn met het redden en helpen van honderden getroffenen, komen er stromen mensen op gang die, veelal in paniek, op zoek zijn naar een veilig heenkomen. Voorzover deze getroffenen niet zelf direct een veilig opvangadres vinden, heeft de gemeente op grond van het rampenplan de taak om hen op te vangen.
In dit hoofdstuk worden de opvang in de Diekmanhal en die op de andere locaties afzonderlijk behandeld. Eerst komen de locaties aan de orde die op 13 mei slechts een beperkt aantal uren dienst hebben gedaan voor de eerste opvang, daarna wordt de opvang in de Diekmanhal besproken. 5.6.2
De kortdurende opvang op verschillende locaties
Direct na de fatale explosies, even na 15.30 uur, ontvluchten vele honderden personen in paniek de directe omgeving van het rampgebied. Op dit moment is er uiteraard nog niet sprake van een bepaalde locatie die door de gemeente is aangewezen voor de opvang van getroffenen. Er is sprake van chaos, nog niemand heeft een overzicht van de omvang van de ramp, de gemeentelijke rampenstaf is nog niet bijeen en het gemeentelijk rampenplan is nog niet in werking gesteld. De kwaliteit van de opvang van getroffenen gedurende de eerste paar uren na de explosies is daardoor voor een groot deel afhankelijk van de inzet en het improvisatievermogen van degenen die bij die opvang zijn betrokken. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt, dat de getroffenen die niet voor behandeling worden overgebracht naar ziekenhuizen en die niet zelf direct een opvangadres vinden, in eerste instantie worden opgevangen op allerlei locaties, zoals het verzorgingshuis van de Stichting Dr. Ariënshuis, het leegstaand kantoor van het CBB-gebouw, de Pathmoshal, revalidatiecentrum Het Roessingh, het hoofdbureau van politie, wijkservicecentrum Noord, buurthuis Het Kompas, recreatieboulevard Miracle Planet, de Universiteit Twente, sportpark Sparta, en de Hogeschool van Enschede. De eerste getroffenen melden zich al rond 15.40 uur bij het nabij het rampgebied gelegen Dr. Ariënshuis. Binnen een half uur na de fatale explosies melden zich ook getroffenen bij het CBB-gebouw en bij Het Roessingh. In de daaropvolgende uren worden ook op de andere locaties getroffenen opgevangen. Deze opvanglocaties ontstaan min of meer spontaan op initiatief van beheerders, hulpverleners, de politie en medewerkers van de gemeente. Achteraf is niet steeds meer na te gaan wie op welk tijdstip waartoe heeft besloten.
57
Balktekst
De eerste opvang, direct vanaf het moment dat bewoners van de getroffen buurt hun woonomgeving ontvluchten, vindt plaats op een groot aantal locaties. In de loop van de avond van 13 mei worden de getroffenen die opvang voor de nacht nodig hebben, samengebracht in de Diekmanhal. Deze hal fungeert als nachtopvang en wordt tot drie dagen na de ramp opengehouden voor de opvang van getroffenen.
Eerste opvang getroffenen
Onjuist acht de Commissie het ook dat de directeur DMO op zondagochtend om 7.30 uur in de rampenstaf heeft meegedeeld dat in de Diekmanhal vanaf het begin een sluitende registratie heeft plaatsgevonden. Door deze uitlating, waarvan de directeur DMO bij navraag bij zijn medewerkers in de hal had kunnen weten dat die niet juist was, is ten onrechte de indruk gewekt dat voor wat betreft de getroffenen in de Diekmanhal de registratie op orde was. Deze onjuiste mededeling heeft ongetwijfeld ook invloed gehad op de waarde die men toekende aan de door BAZ opgestelde registratielijsten. De Commissie onderkent dat een sluitende registratie in een hectische situatie niet eenvoudig valt te realiseren. In verband met het grote belang van zo’n registratie ziet zij echter aanleiding op dit punt een aanbeveling te doen. 5.6.3.6
Overige punten van aandacht
5.7
63
Aanbevelingen 1
De Commissie geeft het gemeentebestuur van Enschede in overweging de procedure van en de voorzieningen voor registratie van getroffenen zoals die zijn beschreven in deelplan 15 van het rampenplan en het daarbij behorende draaiboek, kritisch te bezien tegen de achtergrond van de problemen die zich bij de registratie van getroffenen in de Diekmanhal hebben voorgedaan, en het plan en het draaiboek aan te passen. Speciale aandacht verdient verder het oefenen van de registratieprocedure, en de afstemming daarbij tussen DMO en het CRIB.
2
De Commissie geeft het gemeentebestuur van Enschede in overweging de onder 5.6.3.6 genoemde punten van aandacht te betrekken in een evaluatie van het rampenplan en de desbetreffende draaiboeken.
Balktekst
Afgezien van het knelpunt van de registratie, zijn er nog enkele aspecten die bij de eerste opvang van getroffenen in de Diekmanhal een rol hebben gespeeld, en waarvan de Commissie vindt dat zij nog aandacht verdienen. De Commissie denkt in dit verband in het bijzonder aan de problemen die in en rond de Diekmanhal zijn ontstaan met vertegenwoordigers van de media, aan het ontbreken van een piketdienst bij gemeentelijke diensten als de DMO, aan de voorgeschreven alarmeringsprocedure (zie ook onder 5.6.3.2), en aan het ontbreken in de desbetreffende draaiboeken van een beschrijving van het niveau van zorg dat in de opvangcentra moet worden geboden. Aangezien het Nibra, in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, in zijn eindrapportage van het onderzoek naar de bevolkingszorg uitvoerig aandacht besteedt aan deze aspecten, volstaat de Commissie ermee naar de desbetreffende paragrafen uit die eindrapportage te verwijzen.
Jos Snuverink Kottendijk 84 Bewoner
6 Vervangende woonruimte
6.1
Inleiding
Al direct na de ramp worden van verschillende kanten acties ondernomen om getroffenen te helpen met het vinden van vervangende woonruimte. Op eigen initiatief en met hulp van familie en bekenden zorgen veel gezinnen en alleenstaanden zelf voor hun eigen huisvesting voor de eerste dagen en weken, of langer. Veel getroffenen die niet binnen enkele dagen naar hun woning terug kunnen, zijn echter aangewezen op hulp van de gemeente Enschede en de plaatselijke woningbouwcorporaties. Een aantal partijen neemt gezamenlijk de zorg voor vervangende huisvesting op zich. Binnen zes weken na de ramp zijn ongeveer 560 huishoudens voorzien van een vervangende woning. In dit hoofdstuk beschrijft de Commissie eerst het formele kader (paragraaf 6.2) en zet zij vervolgens uiteen op welke wijze de herhuisvesting van getroffenen heeft plaatsgevonden (paragraaf 6.3). Daarna volgen de resultaten uit het onderzoek onder getroffenen (paragraaf 6.4) en de mening van enkele hulpverlenende instanties (paragraaf 6.5). De analyse en beoordeling worden gegeven in paragraaf 6.6. In paragraaf 6.7 is ten slotte een aanbeveling opgenomen. Ook bij de totstandkoming van dit hoofdstuk heeft de Commissie mede gebruikgemaakt van de resultaten van het onderzoek dat het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra) in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding heeft verricht naar de opvang en verzorging van slachtoffers van de vuurwerkramp (cluster Bevolkingszorg). 6.2
Definitie en kader
In het deelplan 22 “Voorzien in primaire levensbehoeften” van het rampenplan van de gemeente Enschede wordt de zorg voor vervangende huisvesting aan de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) opgedragen; in het gelijknamige draaiboek 22 wordt het herhuisvestingproces nader uitgewerkt. Het doel van het proces “Voorzien in primaire levensbehoeften” is in dit draaiboek als volgt omschreven: het gedupeerden van een ramp of een zwaar ongeval voorzien van vervangende huisvesting of voorzieningen speciaal ingericht voor opvang of verzorging van langere duur.1 In dit draaiboek is voorts het volgende gesteld:
1
65
Gemeentelijk draaiboek Voorzien in primaire levensbehoeften (deelplan 22), 1 maart 2000 (LCI-055).
Vormen van praktische hulpverlening
Kunnen de mensen niet binnen een periode van 36 uur naar hun woning terug (…), dan wordt het proces uitgebreid met nieuwe aspecten: noodonderkomens, met een zodanige kwaliteit dat de normale huiselijke functies kunnen worden benaderd, moeten beschikbaar komen en de gedupeerden zullen moeten worden overgebracht naar de beschikbare locaties. De procesverantwoordelijkheid en de coördinatie berusten bij DMO, met name bij het hoofd Algemene Zaken van DMO als coördinator Opvang en Verzorging (en tevens hoofd van het actiecentrum DMO). Tot het takenpakket van het hoofd actiecentrum behoren het formuleren van het beleid met betrekking tot huisvesting en het opstellen van een plan van aanpak voor het proces “Voorzien in primaire levensbehoeften”. Het draaiboek vermeldt daarbij: Balktekst
Voor herhuisvesting van diegenen, die niet naar hun eigen woning kunnen terugkeren, neemt het hoofd Opvangcentrum contact op met de coördinator Opvang en Verzorging, die in overleg met andere betrokken diensten en instanties voor een vervangend onderkomen (onderbrengadressen) zal trachten te zorgen. In het deelplan “Voorzien in primaire levensbehoeften” en het daarbijbehorende draaiboek staat niets vermeld over de rol van woningbouwcorporaties. Vanaf het moment (22 mei) dat de projectorganisatie Nazorg Vuurwerkramp in werking treedt, is de wethouder Leefbaarheid en Wonen de bestuurlijk verantwoordelijke voor de herhuisvesting van bewoners. De omschrijving van het desbetreffende project G luidt: “Realiseren en coördineren van permanente noodopvang en herhuisvesting van de bewoners.” 6.3
Feitenreconstructie
6.3.1
Rol woningbouwcorporaties; afstemming met de gemeente
In Enschede zijn zes woningbouwcorporaties (WBC’s). Elk van hen bezit huurwoningen in het rampgebied en zij nemen alle actief deel aan het proces van het vinden van vervangende woonruimte voor getroffenen. Het betreft de volgende corporaties: Domijn, Ons Huis, Licht en lucht, Vooruit, De Woonplaats en de Stichting Jongeren Huisvesting. De directeur van Domijn treedt in deze situatie op als coördinator voor alle woningbouwcorporaties. De gezamenlijke activiteiten van de WBC’s worden gestuurd vanuit een overleg tussen de directies van de WBC’s. In de eerste week na de ramp komen zij één keer per dag samen, waarbij de stand van zaken met betrekking tot de herhuisvesting wordt besproken. Aan dit overleg nemen steeds de directeuren van de corporaties en hun hoofden van de afdelingen Verhuur deel. Soms zijn daarbij ook medewerkers van DMO aanwezig die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van het “opvangteam” in de Diekmanhal en het beheer van het managementinformatiesysteem. In dit overleg worden beslissingen genomen over bijvoorbeeld de vraag hoe lang op centraal niveau de herhuisvesting moet worden gecoördineerd. Op zaterdag 13 mei bieden woningbouwcorporaties via de directeur van Domijn de rampenstaf aan om ondersteuning te verlenen bij het vinden van vervangende woonruimte voor getroffenen.
66
Vormen van praktische hulpverlening
Op zondagavond wordt vanwege registratieproblemen vanuit de woningbouwcorporaties een coördinator voor het herhuisvestingsproces aangesteld. In het logboek Opvang en Verzorging van DMO is bij 14 mei het volgende gesteld: Om 23.15 meldt het hoofd Opvang en Verzorging dat hij op zoek is naar een coördinator Woningbouwvereniging voor de Diekmanhal, dit wordt geregeld bij BMD.7 6.3.2.2
Activiteiten bij het zoeken naar vervangende woonruimte
De woningbouwcorporaties zetten de verkoop van huurwoningen stil. Daarnaast trekken zij aanbiedingen van huurwoningen aan derden in. Deze woningen worden aan getroffenen toegewezen. Een eerste inschatting van Domijn is dat het gaat om driehonderd woningen.8 Balktekst
Men probeert koppelingen te maken tussen beschikbare woonruimten en de aanvragen die van de getroffenen binnenkomen. De medewerkers inventariseren hiertoe welke woningen er bij de verschillende corporaties beschikbaar zijn. Aan de hand van deze overzichten worden koppelingen gemaakt met de behoefte aan woningen. Daarbij gaat men als volgt te werk. In de Diekmanhal worden namen van de lijst afgeroepen. Nadat getroffenen zich hebben gemeld, vullen zij intake-formulieren in, waarna de aanvraag verder kan worden verwerkt. Bij de wijze van toedeling van vervangende woningen wordt geen onderscheid gemaakt naar bewoners in de binnenring of de buitenring. Ook wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen met een (particuliere of corporatieve) huurwoning en mensen met een koopwoning.9 Wel wordt geprobeerd eerst de grootste gezinnen aan vervangende woonruimte te helpen. 6.3.2.3
Registratieperikelen
Het werken met de handmatige lijsten verloopt niet probleemloos. Er is onvoldoende duidelijk hoeveel en wat voor soort vervangende woningen nodig zijn. Medewerkers van de DMO zijn verantwoordelijk voor de (eerste) registratie van slachtoffers, die plaatsvindt bij de ingang van de Diekmanhal. Er wordt bij de registratie geen gebruikgemaakt van computers, waardoor de informatie handmatig verzameld en verwerkt moet worden. Hierbij ontstaan fouten in de registratielijsten. In het Nibra-rapport is in dit verband het volgende gesteld: Op alle vertegenwoordigers van de WBC’s maakte de registratie, zoals die door DMO is uitgevoerd in de Diekmanhal, een chaotische indruk10. Het beschikbare eigen aanbod van de woningbouwcorporaties is niet toereikend om aan de totale vraag te voldoen. Om het tekort aan beschikbare woonruimten aan te vullen, wordt gebruikgemaakt van aanbiedingen die per telefoon en fax bij de Diekmanhal binnenkomen. Het gaat om ongeveer tweehonderd aanbiedingen van particulieren en corporaties uit de omgeving.11
7 8 9 10
11
68
Logboek Opvang & Verzorging (DMO), 30 mei 2000 (LCI-197) Zie voetnoot nr. 6. Zie voetnoot nr. 6. Nibra-rapport in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Vuurwerkramp Enschede, Onderzoek naar de bevolkingszorg: Opvang en verzorging, voorzien in primaire levensbehoeften, januari 2001. TK, 1999-2000, 27 157, 1 nr. 1.
Vervangende woonruimte
6.3.2.4
Weigering aangeboden woonruimte
De aanvankelijke administratieve en logistieke problemen voor het opvangteam in de Diekmanhal worden versterkt doordat slachtoffers woonruimte weigeren. Zondagavond om 21.30 uur meldt DMO in de rampenstaf dat een aantal gezinnen ontevreden is over de vervangende woning en dat deze onvrede wordt opgelost. In de eerste dagen wordt soepel met de wensen van slachtoffers omgegaan. Sommige gezinnen weigeren vier of vijf keer een aanbod, om uiteenlopende redenen. Vaak wil men in Enschede blijven, wat gezien het aanbod niet steeds mogelijk is. In enkele gevallen blijken de aangeboden woningen niet aan minimale eisen te voldoen.
Op dezelfde dag wordt rond 16.30 uur in het afstemmingsoverleg het probleem besproken van mensen die woonruimte weigeren. Naar aanleiding van deze vergadering wordt de organisatie in de Diekmanhal aangepast. Vanaf dat moment worden er twee tafels met lijsten met beschikbare woonruimten in de Diekmanhal neergezet. Nadat de naam van een te herhuisvesten gezin of persoon wordt afgeroepen, kunnen de mensen zelf aan deze tafels een woning zoeken. Dit geeft de slachtoffers enige mogelijkheid zelf een keuze te maken, wat uiteindelijk tot minder weigeringen leidt. Vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de herhuisvesting kan worden voltooid en de Diekmanhal kan worden gesloten voor de opvang van getroffenen, gaat het opvangteam minder soepel om met weigeringen. Maandag om 17.30 uur wordt door het opvangteam gemeld dat voor alle tachtig mensen die in de Diekmanhal overnachten nog huisvesting moet worden geregeld. Om 23.40 uur meldt DMO in de rampenstaf: dat in de Diekmanhal een groep mensen aanwezig is die alle huisvestingsmogelijkheden afwijst. Er worden goede woningen geboden, zeker voor korte tijd. Op de vraag van wethouder Helder of er criteria zijn voor passende huisvesting, antwoordt DMO dat de woningen passend zijn. Als de woning niet goed genoeg is, wordt gezocht naar andere mogelijkheden. Op de vraag van wethouder Helder wat er gedaan moet worden als de opvang in de Diekmanhal wordt opgeheven en er geen huisvesting kan gevonden worden, antwoordt DMO dat dit niet het geval kan zijn, omdat er voldoende huisvestingsmogelijkheden zijn.13 Op dinsdagochtend 16 mei om 01.45 uur meldt het hoofd Opvang en Verzorging in zijn logboek dat er nog zeventig mensen in de Diekmanhal zijn (voornamelijk uit de binnenring) en dat er ongeveer twintig huizen nodig zijn. Bovendien geeft hij aan dat er nog ongeveer zestig huizen nodig zijn voor mensen die tijdelijk onderdak hebben bij familie en kennissen.
12 13
69
Verslag rampenstaf, 14 mei 2000 (LCI-185). Verslag rampenstaf, 14 mei 2000 (LCI-185).
Balktekst
Op maandagmorgen 15 mei 09.40 uur meldt DMO dat met spoed huisvesting moet worden gezocht voor nog tachtig gezinnen. Het centrale punt voor de coördinatie van de vervangende huisvesting is de Diekmanhal, waar ook een speciale klachtenlijn is ingesteld voor mensen die reeds in vervangende woningen zijn geplaatst. Om 11.40 uur meldt DMO dat van de zeventig nog te plaatsen gezinnen er inmiddels 25 onderweg zijn naar nieuwe huisvesting.12
Vormen van praktische hulpverlening
Diezelfde dag om 05.30 uur meldt DMO in de rampenstaf dat er nog zeventig mensen in de Diekmanhal verblijven, voor wie ongeveer twintig woningen nodig zijn. Verwacht wordt dat de hal aan het einde van de middag kan worden gesloten. In het logboek Opvang en Verzorging van het hoofd Opvang en Verzorging van DMO staat bij 07.15 uur dat men bezig is met de verdeling van woonruimte. Een lijst met de namen van geherhuisveste personen wordt naar het stadhuis gestuurd. Om 07.30 uur meldt DMO in de rampenstaf dat er dinsdag honderd woningen beschikbaar komen en dat dit ook geldt voor woensdag. In het logboek staat bij 08.50 uur dat de woningbouwcorporaties woensdagochtend gecontroleerd zullen hebben “wie waar zit”. De desbetreffende lijsten worden naar het CRIB gefaxt. Balktekst
Omstreeks 09.30 uur licht de adjunct-directeur DMO in de Diekmanhal toe dat alle slachtoffers aan het eind van de dag de Diekmanhal zullen moeten verlaten en zullen worden ondergebracht in vervangende woningen.14 Om 12.00 uur meldt DMO dat sommige mensen niet weg willen uit de Diekmanhal omdat zij zich daar veilig voelen. Anderen stellen veel te hoge eisen aan de nieuwe woning.15 6.3.2.5
Nieuwe aanmeldingen
Dinsdag 16 mei om 14.30 uur meldt DMO dat zich opnieuw mensen hebben gemeld bij de Diekmanhal voor huisvesting. Het gaat hierbij om tientallen mensen16. De mensen die in de Diekmanhal verblijven, krijgen voorrang boven andere dakloze gezinnen. De mensen die zich vanaf dat moment in de Diekmanhal melden, maar die tot die tijd elders verbleven, zijn niet direct in behandeling genomen.17 Om 17.30 uur meldt DMO in de rampenstaf dat mensen die nog huisvesting nodig hebben zich kunnen melden bij het Molenplein. Het is dinsdag goed gegaan met de verdeling van woonruimte. Op de vraag van Helder of iedereen nu iets gevonden heeft en tevreden is, antwoordt DMO dat de corporaties een inhaalslag moeten doen over drie maanden. 6.3.2.6
Verplaatsing werkzaamheden herhuisvesting
Als dinsdagmorgen 16 mei duidelijk wordt dat de Diekmanhal die avond voor opvang gesloten kan worden, houdt dat ook in dat de activiteiten van de WBC’s naar een andere locatie moeten worden verplaatst.
14 15 16 17
70
Gespreksverslag interview Inspectie Brandweer en Rampenbestrijding met J.Bakker, hoofd Opvang en Verzorging, 14 juli 2000 (LCI-1193). Verslag rampenstaf, 14 mei 2000 (LCI-185). Verslag rampenstaf, 14 mei 2000 (LCI-185). Nibra-rapport in opdracht van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Vuurwerkramp Enschede, Onderzoek naar de bevolkingszorg: Opvang en verzorging, voorzien in primaire levensbehoeften, januari 2001.
Vormen van praktische hulpverlening
Omdat dat van geval tot geval verschilt en dus maatwerk nodig is, zal deze tweede ronde enige tijd in beslag nemen. Uitgangspunt is dat de echte knelsituaties hierbij voorrang krijgen. Het college van B&W hoopt dat dit op 1 september voor 80% gelukt is. Om deze operatie zo snel mogelijk te laten verlopen, worden in de zomermaanden alle vrijkomende corporatiewoningen in Enschede primair ingezet ten behoeve van herhuisvesting van rampslachtoffers. Bovendien wordt de verkoop van corporatiewoningen voor de komende periode stilgelegd.20
Balktekst
Van het totaalaantal van 560 geherhuisveste huishoudens zijn er circa vijftig buiten Enschede ondergebracht en circa honderd in particuliere huurwoningen in Enschede. Hierbij zijn ook woningbouwcorporaties uit Losser, Borne, Deventer en plaatsen in Duitsland betrokken.21 De overige ruim 400 huishoudens zijn ondergebracht in huurwoningen van de Enschedese corporaties. Een probleem waar men nu op stuit, is dat de huishoudens die in particuliere woningen zijn ondergebracht over de maand juni wel huur in rekening wordt gebracht, terwijl de huishoudens die in Enschedese corporatiewoningen zijn ondergebracht over diezelfde maand géén huur betalen. Vanaf ongeveer september verlaten tal van mensen tijdelijk hun woning om reparaties door te laten voeren. Het vinden van geschikte vervangende woonruimte blijkt voor deze mensen vaak moeilijk en belastend te zijn.22 6.3.4
Huurgewenning en huurkwijtschelding
In overleg met de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties wordt de basis gelegd voor schaderegelingen, voor een huurgewenningregeling en voor huurkwijtschelding. Totdat de gemeente hiervoor dekking vindt, bieden woningbouwcorporaties dekking voor de huurgewenningregeling aan. Daarnaast vragen de woningbouwcorporaties anderhalve maand geen huur. De periode van huurgewenning is op drie jaar gesteld. Deze periode is onder andere gerelateerd aan de periode van wederopbouw van de wijk. Het uitgangspunt van de woningbouwcorporaties is namelijk dat iedereen die dat wil naar de wijk terug mag.23 Op 14 juli stemt het college van B&W ermee in dat DMO anderhalve maand huur gaat betalen aan de huurders die als gevolg van de vuurwerkramp zijn geherhuisvest in woningen van particuliere verhuurders, aangezien dit overeenkomt met het besluit van de woningbouwcorporaties om van geherhuisveste huurders uit het rampgebied anderhalve maand geen huur te vragen. In hoofdstuk 8 gaat de Commissie nader in op de financiële regelingen voor getroffenen. 6.4
Waardering en opvattingen getroffenen
6.4.1
Schriftelijke enquête
In de vragenlijst die de Commissie begin september onder de getroffenen heeft verspreid (zie verder deel IV van dit onderzoekrapport), wordt gevraagd naar de waardering van (tijdelijk) vervangende woonruimte. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld:
20 21 22 23
72
Coördinatieteam voor de nafase, Stand van zaken nafase vuurwerkramp, 19 juni 2000. Coördinatieteam voor de nafase, Stand van zaken nafase vuurwerkramp, 19 juni 2000. Verslag vergadering college van B&W, 26 september 2000. Uit een enquête van juli 2000 kwam dat 55% van de getroffenen terug wil naar het gebied, 45% wil dat niet. Uit: interview P. Rutgers en A.Toering, directie woningcorporatie Domijn, 28 september 2000 (COV/00.01933).
Vervangende woonruimte
denkt u hierbij bijvoorbeeld aan de informatie die u kreeg over vervangende woonruimte, de toewijzing van een vervangende woning (die voor sommigen tijdelijk was), de kwaliteit van de vervangende woning en de hulp bij het verhuizen van overgebleven inboedel. Zoals in deel I en in deel IV van dit rapport wordt toegelicht, is aan de hand van enkele scores een zogenaamde “vertrouwensindex” berekend, als maatstaf voor de waardering voor de praktische hulpverlening als geheel en voor elk van de behandelde soorten hulp. Voor de onderhavige vorm van praktische hulpverlening zijn de volgende resultaten vermeldenswaard. Uitgaande van de vertrouwensindex voor alle hulpsoorten samen (53) wordt voor “vervangende woonruimte” een relatief lage vertrouwensindex (45) genoteerd. Dit is de gemiddelde waardering van 463 respondenten.
De respondenten uit de binnen- en buitenring melden bij de vraag wat er goed ging op het onderdeel vervangende woonruimte vaak dat er relatief snel voor een nieuwe woning is gezorgd. De respondenten uit de binnenring geven daarbij aan dat er voor een goede vervangende woning is gezorgd. Wat ging fout? Bij de vraag wat fout is gegaan op het onderdeel vervangende woonruimte, melden zowel respondenten uit de binnenring als respondenten uit de buitenring dat men er “zelf achteraan moest”. Ze vermelden hierbij dat er slechte informatie over vervangende woonruimte is gegeven. Bovendien geven respondenten uit de binnenring aan dat het lang duurde voordat men vervangende woonruimte had. Een aantal respondenten ervaart de kwaliteit van de vervangende woonruimte als slecht. Als reden hiervoor geeft men aan dat de woning vaak niet past qua woonwensen. Men vindt de woning vaak te klein (gezin van vijf personen in een tweekamerflat), of de woning blijkt een probleem als men medische beperkingen heeft (een trap terwijl men gehandicapt is), of de woning is uitgewoond en vies. De respondenten uit binnen- en buitenring merken op dat er bij de toewijzing van vervangende woonruimte geen gelijke behandeling plaatsvond. De respondenten uit de buitenring merken hierbij op dat er meer aandacht voor huurders dan voor huiseigenaren is. 6.4.2
Groepsgesprekken
Uit de groepsgesprekken (medio september) blijkt dat men vindt dat er voor het regelen van vervangende woonruimte in situaties als deze in Enschede een herhuisvestingplan moet worden gehanteerd. Dit zou eventueel in standaardvorm kunnen worden opgenomen in rampenplannen. Het argument hiervoor is dat men de toewijzing zoals die nu heeft plaatsgevonden, niet altijd even logisch en zorgvuldig vindt.
73
Balktekst
Wanneer specifiek wordt gekeken naar de waardering van getroffenen uit de binnenring (voor alle hulpsoorten samen index 47), dan blijkt dat de respondenten uit de binnenring (index 39) ook minder tevreden zijn over de vervangende woonruimte dan de respondenten uit de buitenring (index 52). In het algemeen kan worden gesteld dat de getroffenen een gemiddeld tot lage waardering hebben voor vervangende woonruimte. Getroffenen van Turkse en Marokkaanse afkomst hebben voor vervangende woonruimte een lagere waardering (beide groepen getroffenen index 23) dan getroffenen uit andere landen. Wat ging goed?
Vormen van praktische hulpverlening
De behoefte aan vervangende woonruimte zou eerst moeten worden geïnventariseerd en het is belangrijk om hierbij te letten op de woonsituatie vóór de ramp. Daarna zou men kunnen gaan toewijzen. Dit kan voorkomen dat gezinnen te krap worden behuisd en echtparen een ruime eengezinswoning krijgen aangeboden. Met name voor ouderen vindt men een goede begeleiding en zorgvuldige toewijzing cruciaal, zodat zij niet meermalen hoeven te verhuizen. Aanwezigen hebben het idee dat er minder hulp beschikbaar is voor getroffenen die aanvankelijk zelf voor tijdelijke opvang hebben gezorgd. Dit geldt eveneens voor particuliere huiseigenaren. Deze groepen moeten evenveel hulp en aandacht krijgen bij het realiseren van herhuisvesting.
Balktekst
In de bijeenkomst van Turkse getroffenen is aangegeven dat men elkaars steun mist, omdat bij de herhuisvesting de Turkse buurtbewoners zijn verspreid over geheel Enschede. Men geeft aan dat hierdoor eenzaamheid ontstaat en dat het voor de verwerking en de opbouw van een nieuw buurtgevoel belangrijk is om dichter bij elkaar te kunnen wonen. Woningbouwverenigingen kunnen beter iets meer tijd nemen om het goed te regelen. Men vindt het erg dat er beloftes worden gedaan over vervangende woonruimte die niet worden nagekomen. Hierdoor kan men herhaaldelijk teleurstellingen te verwerken krijgen. Woningbouwcorporaties moeten beter samenwerken. Hiervoor zouden zij een goed werkend centraal informatiesysteem moeten hebben. De vraag is of het gezamenlijke systeem in Enschede wel goed is benut. Men vindt het ook hier belangrijk dat de hulpverleners de hulpvragers serieus nemen en begripvol bejegenen, ook als zij een voor hen onacceptabele woning weigeren. 6.5
Opvatting hulpverleners
Directeur DMO De directeur van DMO is tevreden met de snelle toewijzing van woningen aan de getroffenen uit de Diekmanhal. Hij vond het tevens een goed idee om samen met woningbouwcorporaties langs de geherhuisveste getroffenen te gaan om te informeren naar de behoefte. Directie Domijn De directie van woningbouwcorporatie Domijn is tevreden met de medewerkers die op zaterdag en zondag naar de Diekmanhal zijn gegaan om woningen toe te wijzen. De directeur van Domijn heeft ook waardering voor de woningbouwcorporaties in de stad en in de regio die zo snel woningen ter beschikking stelden, maar schenkt tevens aandacht aan minder goed verlopen punten: In het begin zijn er in de uitgifte van de woningen wel fouten gemaakt. Zondag zijn de eerste sleutels weggeven en pas maandag in de loop van de dag zijn we gaan registreren. In het begin is het herhaaldelijk voorgekomen dat twee mensen naar hetzelfde adres werden gestuurd. (...) We hebben vrij lang last gehad van het gebrek aan registratie. (...)
74
Vervangende woonruimte
We zijn heel pragmatisch geweest in ons optreden. De overweging was dat we mensen zo snel mogelijk een eigen plek wilden geven. Achteraf kun je denken dat we misschien wat langer hadden moeten wachten met het uitgeven van vervangende woonruimte. De opvang in de Diekmanhal was kwantitatief goed, genoeg eten, bedden et cetera, maar kwalitatief liet het echter voor de mensen te wensen over. (...) Het is voor getroffenen niet leuk om tussen zoveel getraumatiseerde mensen te zitten. Stel dat je besluit 48 uur te wachten voordat je gaat huisvesten, dan moet de kwaliteit van de opvang wel heel goed zijn. Probleem is misschien dat je dan verwachtingen schept bij mensen dat je ze binnen 48 uur een pasklare oplossing biedt en de vraag is of je dat kunt waarmaken.24 Medewerkers woningbouwcorporaties
6.6
Analyse en beoordeling
6.6.1
Inleiding
In het bij het gemeentelijk rampenplan behorende draaiboek “voorzien in primaire levensbehoeften” is aangegeven dat in gevallen waarin getroffenen niet binnen 36 uur naar hun woning terug kunnen, noodonderkomens beschikbaar moeten komen. Deze noodonderkomens moeten een zodanige kwaliteit hebben dat de normale huiselijke functies kunnen worden benaderd. De DMO is verantwoordelijk voor het proces van herhuisvesting. 6.6.2
Snelheid van herhuisvesting
Samen met de DMO zijn de Enschedese woningbouwcorporaties al op de avond van de ramp begonnen met activiteiten met het oog op de herhuisvesting van getroffenen. Door de gezamenlijke inspanningen van DMO en woningbouwcorporaties is men er in geslaagd binnen drie dagen vervangende woonruimte te vinden voor de ruim 350 getroffenen die voor hun eerste opvang waren aangewezen op de Diekmanhal. Ook degenen die hun woning kwijt waren maar niet in de Diekmanhal hebben overnacht, konden relatief snel worden geherhuisvest. Binnen een periode van zes weken zijn 560 huishoudens aan een vervangende woning geholpen.
24
75
Gespreksverslag interview COV met P. Rutgers en A. Toering, directeur en coördinator corporatiedirecteuren, 28 september 2000 (COV / 00.1933).
Balktekst
De medewerkers van de WBC’s in de Diekmanhal vinden dat de samenwerking met de medewerkers van DMO over het algemeen goed is verlopen. De medewerkers van DMO hebben volgens hen goede faciliteiten en ondersteuning geboden. De medewerkers van de WBC’s merken daarbij wel op dat DMO in eerste instantie te veel het herhuisvestingproces heeft willen sturen. De WBC-medewerkers vinden dat zij die taak beter op zich hadden kunnen nemen. DMO is procesverantwoordelijk voor herhuisvesting, maar bezit volgens hen niet de expertise die bij de WBC’s wel aanwezig is. Hierdoor zijn inschattingfouten gemaakt waardoor het herhuisvestingproces is vertraagd. Een voorbeeld hiervan is de beslissing om op woensdag naar het DMO-gebouw aan het Molenplein te vertrekken. Daar waren niet de noodzakelijke faciliteiten aanwezig.
Vervangende woonruimte
Tijdens groepsgesprekken is door sommige getroffenen opgemerkt dat er ten onrechte minder werd gedaan voor getroffenen die aanvankelijk zelf voor tijdelijke opvang hadden gezorgd en voor particuliere huiseigenaren. De Commissie is niet gebleken dat de gemeente en de woningbouwcorporaties bepaalde groepen van getroffenen bij de herhuisvesting minder goed hebben geholpen. Wel is gebleken dat eerst is geprobeerd grote gezinnen die in de Diekmanhal waren opgevangen aan een vervangende woning te helpen. Voor zover getroffenen die op de Diekmanhal waren aangewezen in het algemeen, en grote gezinnen in het bijzonder, voorrang hebben gekregen ten opzichte van getroffenen die bij familie of kennissen waren opgevangen, acht de Commissie dit gegeven de omstandigheden begrijpelijk en aanvaardbaar. Gezien de aard van de opvang in de Diekmanhal behoorde deze opvang niet langer te duren dan strikt noodzakelijk was. 6.6.4
Verantwoordelijkheid gemeente
Zoals uit de voorgaande paragrafen blijkt, is de Commissie van oordeel dat de herhuisvestingoperatie in grote lijnen goed is verlopen. Zij is tegelijkertijd van mening dat een betere voorbereiding van de herhuisvesting door DMO in samenwerking met de betrokken woningbouwcorporaties een nog effectievere uitvoering mogelijk had gemaakt. De oorzaak daarvan ligt deels in het feit dat in het relevante deelplan en draaiboek van het gemeentelijk rampenplan geen aandacht wordt besteed aan de rol van woningbouwcorporaties. In dat verband is het van belang om vast te stellen dat in de genoemde plannen onduidelijk blijft hoe de gemeente Enschede haar verantwoordelijkheid voor de zorg voor vervangende huisvesting zou kunnen invullen. Een gemeente kan wel verantwoordelijk zijn voor het proces van herhuisvesting, maar beschikt bij zo’n ramp zelf in het algemeen niet over voldoende aanbod van woningen en is dus afhankelijk van met name woningbouwcorporaties. De gemeente heeft weliswaar invloed op de regels voor de toedeling van woningen uit de sociale sector, maar verder zijn de mogelijkheden van een gemeente om dergelijke corporaties te beïnvloeden beperkt. In verband daarmee verdient het aanbeveling na te gaan of het zinvol is in plannen het een en ander vast te leggen over de afstemming tussen de gemeente en woningbouwcorporaties en om na te gaan of via convenanten zou kunnen worden gewaarborgd dat in het geval van een acute behoefte aan een groot aantal woningen zo snel mogelijk woningen beschikbaar kunnen worden gesteld. 6.7
Aanbeveling
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om na te gaan of het zinvol is om in hun rampenplan en in de nadere uitwerking daarvan (nadere) bepalingen op te nemen over de afstemming en samenwerking met woningbouwcorporaties en om in dat kader ook aandacht te besteden aan convenanten met locale woningbouwcorporaties.
77
Balktekst
Formeel was DMO verantwoordelijk voor het proces van herhuisvesting, maar in feite lagen de organisatie en de uitvoering van het herhuisvestingproces grotendeels in handen van de woningbouwcorporaties. De corporaties werden het onderling snel eens om de coördinatie bij de directie van Domijn neer te leggen. Deze voerde dan ook dagelijks overleg met het gemeentebestuur.
Malou Siersema Stroinksbleekweg 45 Bewoner
7 Hulp in de vorm van goederen
7.1
Inleiding
Onmiddellijk na de ramp komen zowel spontane als georganiseerde hulpacties op gang. Het karakter van dergelijke acties wordt bepaald door een combinatie van medeleven, het gevoel “iets” te kunnen doen voor de slachtoffers en van doordachte acties om gericht te helpen. De Commissie zet in dit hoofdstuk uiteen op welke wijze de verstrekking van goederen aan getroffenen is verlopen. Het gaat daarbij met name om de verstrekking van goederen aan de getroffenen die kort na de ramp zijn geherhuisvest. De verstrekking van goederen ten behoeve van de eerste opvang in de Diekmanhal is al beschreven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt eerst, in paragraaf 7.2, aangegeven welk formeel kader geldt voor “hulp in de vorm van goederen”. Paragraaf 7.3 bevat de feitenreconstructie. Vervolgens beschrijft de Commissie welke waardering getroffenen hieraan geven (paragraaf 7.4). Aan het woord komen ook de hulpverlenende en -biedende instellingen (paragraaf 7.5). In paragraaf 7.6 geeft de Commissie een analyse en een beoordeling van de gebeurtenissen rond de verstrekking van goederen. Op grond hiervan doet de Commissie enkele aanbevelingen voor de toekomst (paragraaf 7.7). Overigens staat de in dit hoofdstuk besproken hulp in de vorm van goederen los van de vergoedingsregelingen voor onder andere (her)inrichtingskosten, zoals die op 25 mei in werking treden. Deze regelingen komen uitvoerig aan de orde in hoofdstuk 10. Ook bij de totstandkoming van dit hoofdstuk heeft de Commissie (mede) gebruik gemaakt van de resultaten van het Nibra-onderzoek (cluster bevolkingszorg). 7.2
Definitie en kader
De Wet rampen en zware ongevallen bevat zelf geen bepalingen over de hulp in de vorm van goederen aan slachtoffers van een ramp. In het bij het gemeentelijk rampenplan behorende deelplan 22 “Voorzien in primaire levensbehoeften” is de volgende omschrijving gegeven van het doel van dit deelplan: Het voorzien in (tijdelijke) huisvesting, voeding, kleding e.d. voor ontredderden, dakloos geraakten, evacués en lichtgewonden. In het gemeentelijk draaiboek “Voorzien in primaire levensbehoeften” is aangegeven dat in situaties waarin getroffenen niet binnen 36 uur naar hun woning kunnen terugkeren, moet worden gezorgd voor noodonderkomens met een zodanige kwaliteit dat de normale huiselijke functies kunnen worden benaderd. DMO is verantwoordelijk voor het proces “voorzien in primaire levensbehoeften”. 79
Vormen van praktische hulpverlening
7.3
Feitenreconstructie
7.3.1
Inleiding
Vanaf de dag van de ramp worden veel aanbiedingen in natura gedaan, zowel door grote en kleine bedrijven en instellingen als door individuele volwassenen en kinderen. Veelal komen ze uit de directe omgeving, maar soms ook van de andere kant van de wereld. Deze tekenen van medeleven en concrete hulp variëren van voedsel tot kleding, servies, meubilair en knuffelbeesten, al dan niet gebruikt. In eerste instantie worden de goederen gebruikt voor de inrichting van de Diekmanhal (onder andere bedden van het Rode Kruis en van de Stichting Karmel) en voor de daar opgevangen personen. Later worden de spontaan ontvangen goederen opgeslagen en aangevuld met huisraad ten behoeve van de herhuisvesting van de getroffenen. Balktekst
Het aanbod van goederen komt al zeer snel op gang1. Zo belt op zaterdagmiddag 13 mei om 16.30 uur de directeur van de Stichting Karmel, een humanitaire organisatie die zich inzet voor de verstrekking van goederen aan voormalige Oostbloklanden, naar DMO met de mededeling dat de stichting bereid is tweedehands hulpgoederen ter beschikking te stellen aan de gemeente. Deze hulpgoederen zijn direct te gebruiken, omdat zij klaar staan om naar Roemenië te worden getransporteerd. DMO – bij monde van het hoofd Opvang en Verzorging – neemt dit aanbod om 18.30 aan. De goederen worden op zaterdagavond omstreeks 21.00 uur bij de Diekmanhal afgeleverd. Met gebruikmaking van de hulp van tachtig vrijwilligers worden deze goederen in de Diekmanhal neergezet, uitgepakt en ingericht, zodat de Diekmanhal gebruikt kan worden als nachtopvang. Op zondag 14 mei blijven de goederen toestromen. Zo meldt DMO om 14.30 uur in de rampenstaf dat er vrachtwagens met huisraad onderweg zijn. De gemeente Hengelo biedt opslagruimte aan. Om 15.30 uur meldt DMO in de rampenstaf dat goederen worden opgeslagen in de oude Diekmanhal. Goederen die van buiten komen, worden niet rechtreeks geaccepteerd, maar voorlopig opgeslagen in Hengelo; van daaruit wordt de verdere logistiek verzorgd2. In het perscommuniqué van 14 mei om 16.10 uur wordt aangegeven dat er op dat moment geen directe behoefte meer is aan hulpgoederen. Er wordt gevraagd geen etenswaren mee te brengen en verder af te wachten tot er door de hulpverlening wordt aangegeven aan welke specifieke hulpgoederen behoefte is. 7.3.2
Goederen voor herhuisvesting
7.3.2.1
Inleiding
Naast de goederen die bestemd zijn voor de tijdelijke inrichting van de Diekmanhal, ontstaat spoedig een stroom van goederen die zijn bedoeld voor de vervangende woningen van getroffenen. In eerste instantie worden vooral tweedehands goederen aangeboden. Vrijwilligers van het Leger des Heils, van het Rode Kruis en van de Stichting Karmel bieden hulp bij het verdelen van deze goederen; militairen brengen de goederen naar de vervangende woningen.
1 2
80
Perscommuniqué, zondag 14 mei 2000 om 16.10 uur. Verslag vergaderingen rampenstaf, 14 mei 2000 (LCI-185).
Hulp in de vorm van goederen
7.3.2.6
Afronding goederenuitgifte
Het hoofd Opvang en Verzorging merkt met betrekking tot de verstrekking van goederen het volgende op: Er is doorgegaan met het verstrekken van goederen door DMO totdat iedereen (er moesten ongeveer 600 huizen worden ingericht) basaal was ingericht. Daar is mee doorgegaan zolang er in de registratie nog gezinnen waren die nog niets hadden. Omdat er geen logistieke ervaring was bij DMO is het leger daarvoor ingeschakeld.
7.4
Waardering en opvattingen getroffenen
7.4.1
Schriftelijke enquête
In de vragenlijst (zie deel IV van dit onderzoekrapport) is gevraagd naar de waardering van hulp in de vorm van goederen of service. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: hiermee bedoelen we bijvoorbeeld de reparatiewerkzaamheden of klussendiensten, de inboedelverstrekking (spullen om de woning in te richten, niet de financiële bijdrage hiervoor!), fietsen, vervoersvergoeding, mobiele telefoons, goederen voor herinrichting van bedrijf of atelier, enz. Uitgaande van een gemiddelde waardering (index 53) voor alle praktische hulp geboden sinds de ramp, krijgt hulp in de vorm van goederen en service (index 42) een lage waardering. Dit is de gemiddelde waardering van 567 respondenten. Als gekeken wordt naar de waardering van getroffenen uit de verschillende ringen (voor alle hulpsoorten samen index 47), dan blijken respondenten uit de binnenring (index 40) minder tevreden te zijn dan respondenten uit de buitenring (index 46) over de hulp in de vorm van goederen. In het algemeen kan worden gesteld dat men doorgaans een gemiddeld lage waardering heeft voor de verstrekking van goederen. Opvallend is dat mensen met een Turkse achtergrond (index 32) en mensen met een Duitse achtergrond (index 28) minder waardering hebben voor de verstrekking van goederen dan anderen. 7.4.2
Wat ging goed?
Zowel respondenten uit de binnen- als de buitenring zijn zeer te spreken over het feit dat er goederen zijn verstrekt. Respondenten uit de binnenring vinden dat er voldoende goederen beschikbaar waren. Over de kwaliteit van de goederen en de verleende hulp die bedrijven en particulieren hebben geboden, maken veel respondenten positieve opmerkingen.
10
83
Verslag vergadering college B&W, 14 november 2000
Balktekst
Eind oktober constateert DMO dat ongeveer 95% van de oorspronkelijke hoeveelheid hulpgoederen is verdeeld onder de slachtoffers van de vuurwerkramp. Omdat de opslagplaats (een van een particulier gehuurde hal) per 1 januari moet zijn ontruimd, wordt overwogen de resterende goederen over te dragen aan de Stichting EMDA met als doel deze te bestemmen voor een humanitair hulpproject in Roemenië. Stichting Karmel zal dan kunnen zorgen voor het transport van de goederen naar Roemenië.10
Vormen van praktische hulpverlening
Een aantal respondenten noemt met name de inzet en het optreden van de hulpverleners en militairen goed. Anderen (uit binnen- en buitenring) waarderen de verstrekking van mobiele telefoons en geven daarbij aan dat zij daarmee eindelijk contact met de buitenwereld hadden. Respondenten uit de buitenring geven aan dat de klussendienst voor noodvoorzieningen positief is gewaardeerd. 7.4.3
Wat ging fout?
Balktekst
Een aantal andere respondenten uit de binnen- en buitenring merken op dat de informatievoorziening over de goederenverstrekking te wensen overliet. Een aantal van hen heeft zich gestoord aan het misbruik dat door niet-getroffenen van de goederenverstrekking is gemaakt. Er is kritiek op de willekeurige verdeling van goederen en op het gebrek aan controle op de uitgifte van goederen. Een aantal respondenten uit de binnenring geeft aan dat er onvoldoende goederen beschikbaar waren, de verstrekking traag verliep en dat goederen soms van slechte kwaliteit waren. Ondanks een aanvraag heeft een aantal respondenten uit de binnenring geen goederen gekregen. 7.4.4
Groepsgesprekken
In de groepsbijeenkomsten wordt aangegeven dat het uitreiken van goederen beter moet worden georganiseerd: er moet meer worden gekeken naar de behoefte aan goederen (bijvoorbeeld op basis van de mate van getroffenheid). Men heeft zich gestoord aan het feit dat er mensen onterecht werden voorzien van spullen (de “verstekelingen”) en dat er gezinnen met huisraad (waaronder mobiele telefoons) werden overvoerd, terwijl er voor anderen niets meer beschikbaar was. Men geeft bovendien aan dat er een soort intekenlijst aanwezig was bij het IAC waarop men benodigde goederen kon aangeven. Deze lijst heeft verwachtingen gewekt die niet zijn waargemaakt. Dit zou men hebben moeten voorkomen. Tevens wordt in een groepsbijeenkomst aangegeven dat in een situatie waarin waarschijnlijk vooral tijdelijk goederen nodig zijn, veel meer uitgegaan moet worden van een “leenconstructie”. 7.5
Opvattingen medewerkers hulpverlenende instanties
7.5.1
DMO
Over de rol van DMO merkt het hoofd Opvang en Verzorging het volgende op: DMO voelde zich verantwoordelijk voor het inrichten van de huizen. Voor DMO was het vanzelfsprekend het gemakkelijkst geweest om de gedupeerden een bepaald vast bedrag aan geld te geven, zodat zij zelf hun nieuwe huisvesting zouden kunnen voorzien van huisraad. Bij DMO was men echter van mening dat je dat niet aan de gedupeerden kon overlaten, gezien de situatie en de omstandigheden waarin zij zich bevonden. (…) De goederenverstrekking voor herhuisvesting is officieel niet een verantwoordelijkheid van DMO. De vraag waar men zich bij DMO – vanaf het moment dat duidelijk werd dat herhuisvesting noodzakelijk was – mee beziggehouden heeft, was of DMO de goederenverstrekking op zich zou nemen.
84
Hulp in de vorm van goederen
Het was voor DMO, zoals gezegd, geen optie om aan de gedupeerden zelf over te laten. De woningbouwverenigingen wilden de inrichting van de huizen, buiten het leggen van vloerbedekking, niet voor hun rekening nemen. DMO heeft uiteindelijk besloten de herhuisvestingtaak op zich te nemen, wat in feite een voortzetting van de activiteiten inhield, daar DMO al vanaf vrijwel het begin bezig is geweest met het krijgen (en vervolgens weer opslaan en uiteindelijk verdelen) van goederen. 11 Het hoofd Opvang en Verzorging vindt de (gratis) aanbiedingen door bedrijven en particulieren, van groot tot klein: “fantastisch en tegelijkertijd verrassend”. Over de feitelijke gang van zaken merkt hij het volgende op:
Volgens het hoofd Opvangcentrum Oost van DMO12 verliep de verdeling van goederen volgens een systeem dat in de Diekmanhal ter plekke is ontwikkeld. Voorts verklaart hij: dat het een noodvoorziening betrof, die min of meer spontaan ontstaan is. Hierdoor is het moeilijk om tot in details in alle behoeften te voorzien. En ook: dat het beter was geweest de goederenverstrekking eerder te staken en de hulp middels de financiële regelingen voort te zetten. Het is van belang om met goederen verstrekking te stoppen voordat te veel bureaucratische procedures nodig zijn. Door te lang door te gaan, schep je verwachtingen die later niet waargemaakt konden worden. Hij adviseert in de toekomst geen gebruikte goederen meer te verstrekken. Volgens hem zet het “scheve ogen” wanneer andere slachtoffers wel nieuwe goederen krijgen. Het hoofd Opvangcentrum Oost bevestigt overigens de signalen van getroffenen over “verstekelingen”: Bij de verdeling van goederen voor de herinrichting is het helaas nodig gebleken een team van de politie, het zogenaamde “spiderteam”, in te zetten. Dit team heeft bij mensen, die niet uit het rampgebied kwamen en wel een beroep deden op de goederenverstrekking, moeten overgaan tot aangifte (en veroordeling) van fraude.
11 12
85
Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met J. Bakker, hoofd Opvang en Verzorging, DMO, 14 juli 2000 (LCI-1193). Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met de W. Stegeman, hoofd Opvangcentrum Oost, DMO, 13 juli 2000 (LCI-1181).
Balktekst
In de loop van dinsdag of woensdag werd duidelijk – door alle al dan niet gratis aanbiedingen van nieuwe spullen door (grote) bedrijven – dat het wellicht haalbaar zou zijn de inrichtingen van de nieuwe onderkomens van nieuwe spullen te voorzien. (…) Daarom is al snel door DMO besloten om de kleine (tweedehands) bijdragen van particulieren te stoppen.
Vormen van praktische hulpverlening
7.5.2
IAC
De verstrekking van goederen was volgens de directeur van het IACeen beleidsmatig probleem.13 Zij stelt in dat verband het volgende:
Balktekst
Met name de vraag wanneer de goederenverstrekking te stoppen, bleek lastig. (…) In de rampenstaf is besloten na ongeveer vier weken de goederenverstrekking te staken. Dit besluit werd echter niet door het college van B&W goedgekeurd, omdat het college oordeelde dat er nog behoefte aan goederenverstrekking bestond. In de tweede plaats speelde mee dat nog van de inzet van militairen gebruikgemaakt kon worden. Er was sprake van het terugroepen van militairen en dit zou voorkomen kunnen worden door militairen in te zetten bij de goederenverstrekking. Uiteindelijk besloot het college van B&W medio juni, op advies van DMO, de goederenverstrekking te staken. De directeur IAC geeft aan dat bij de informatiebalie van DMO klachten van getroffenen zijn binnengekomen. Deze mensen vonden dat zij benadeeld zijn ten opzichte van anderen of onvoldoende tijd hebben gehad om van de goederenverstrekking gebruik te maken.14 7.5.3
Stichting Karmel
De voorzitter van de Stichting Karmel is niet tevreden over de samenwerking met DMO. Daarover zegt hij: Met name over de wijze waarop de nieuwe goederen verdeeld werden, ontstond onenigheid. Karmel wilde met uitdelen van nieuwe goederen wachten tot complete pakketten konden worden samengesteld en deelde tweedehands goederen uit; DMO begon uitdeling op eigen initiatief. Zo ontstonden twee stromen naast elkaar en kreeg het ene gezin nieuwe spullen en het andere oude. 7.6
Analyse en beoordeling
7.6.1
De verantwoordelijkheid van DMO
Op grond van het gemeentelijk draaiboek “Voorzien in primaire levensbehoeften” behoort de gemeente in situaties waarin getroffenen niet binnen 36 uur naar hun woning kunnen terugkeren, te zorgen voor noodonderkomens. Deze dienen van een zodanige kwaliteit te zijn “dat de normale huiselijke functies kunnen worden benaderd”. Dit betekent naar de mening van de Commissie dat de gemeente bij het aanbieden van noodonderkomens ook dient zorg te dragen voor een basisinboedel. Op zijn minst mag worden verwacht dat de noodonderkomens zijn voorzien van voldoende bedden en van een tafel met stoelen.
13 14
86
Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met J. Peters, directeur IAC, 23 augustus 2000 (LCI-1257). Gespreksverslag interview Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding met J. Peters, directeur IAC, 23 augustus 2000 (LCI-1257).
Vormen van praktische hulpverlening
De Commissie is niettemin van oordeel dat in ieder geval een deel van de gesignaleerde problemen had kunnen worden voorkomen indien DMO beter geprepareerd was geweest op het proces van de verstrekking van goederen aan getroffen huishoudens. In dat geval had DMO planmatig en meer doelgericht de vereiste activiteiten kunnen ontwikkelen om de getroffenen de benodigde basisgoederen te verstrekken. De afhankelijkheid van de hulp van derden was in dit geval, door het ontbreken van vooraf gemaakte afspraken, met name de eerste dagen wel erg groot. 7.7
Aanbeveling
Balktekst
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om, tegen de achtergrond van de ervaringen na de vuurwerkramp, in het gemeentelijk rampenplan en in het desbetreffende draaiboek uitdrukkelijk ook bepalingen te wijden aan de hulp in goederen en aan het daarmee samenhangende logistieke proces. In dat verband zou ook aandacht moeten worden besteed aan de rol die het leger of het Rode Kruis daarbij zouden kunnen spelen.
88
René Völker Joh. ter Horststraat 41 Kunstenaar / ondernemer
8 Herhuisvesting bedrijven, ateliers en scholen
8.1
Inleiding
De ramp van 13 mei heeft in Enschede-Noord niet alleen bewoners van het rampgebied getroffen. Het dagelijkse leven in de wijk en omgeving werd ook voor honderden ondernemers, tientallen kunstenaars en voor een aantal onderwijsinstellingen, verenigingen en instellingen volledig ontregeld. In dit hoofdstuk staat de Commissie stil bij enkele belangrijke aspecten van de praktische hulpverlening: de herhuisvesting van deze bedrijven en instellingen. Enige beperking is daarbij onvermijdelijk; niet aan alle afzonderlijke situaties en gevallen kan in dit verband aandacht worden besteed. De Commissie beseft dat het herstel van het functioneren van de Mariakerk, het jeugdhonk De Kajuit, het biljartcentrum De Keet, de Turkse Culturele Vereniging, het EHBO-oefenlokaal, de aquariumvereniging Het Bonte Plaatje en andere verenigingen en instellingen ongekende inspanningen zal vergen. Deze en vele andere instellingen staan voor de zware taak om met creativiteit, geld en andere vormen van materiële en immateriële steun van velen (waaronder de gemeente Enschede) een nieuwe plek te verwerven. De wijze waarop deze en andere instellingen en organisaties zijn geholpen, is echter niet specifiek in het onderzoek betrokken. De Commissie kiest ervoor om de aandacht te concentreren op de volgende onderwerpen met betrekking tot de herhuisvesting van getroffen instanties: • •
De organisatie van deze herhuisvestingoperatie; De doelgroepen ondernemers, kunstenaars en scholen.
Bij de bespreking van de gang van zaken rond de getroffen scholen wordt ook aandacht besteed aan overleg tussen gemeente en scholen en daar uit voortgekomen maatregelen, en aan de psychosociale hulpverlening aan de getroffen leerlingen, hun ouders en hun leerkrachten. Om een indruk van de omvang te krijgen: ruim 500 bedrijven hebben zich gemeld met een scala van problemen als gevolg van de vuurwerkramp, waaronder het zoeken naar vervangende bedrijfsruimte. Het gaat daarbij om detailhandelvestigingen (inclusief winkels en restaurants), fabrieken en andere productiebedrijven, opslag- en distributieruimten en verschillende soorten ateliers. De bewuste wijk herbergde ook een groot aantal kunstenaars. Tientallen van hen bezaten een atelier in de verwoeste Bamshoeve, een voormalige textielfabriek; door de ramp zijn zij hun atelier kwijt. Als gevolg daarvan zoeken zestig getroffen kunstenaars naar vervangende ruimte. In het getroffen gebied staan vier scholen (met in totaal zo’n vijfhonderd leerlingen) in de binnenring en negen (locaties van) scholen (met in totaal circa 1.500 leerlingen) in de buitenring; daarbuiten is nog aan tien schoolgebouwen schade geconstateerd. Ook elf instellingen en verenigingen in het getroffen gebied vragen om assistentie bij het zoeken naar vervangende ruimte.
91
Vormen van praktische hulpverlening
In dit hoofdstuk zet de Commissie uiteen binnen welk kader de herhuisvesting van bedrijven, ateliers en scholen plaatsvindt (paragraaf 8.2). Paragraaf 8.3 bevat de feitenreconstructie. Eerst worden enkele aspecten van de organisatie van de herhuisvesting besproken (8.3.2), en daarop volgt de beschrijving van de feitelijke gang van zaken rond de herhuisvesting (8.3.3- 8.3.5). Vervolgens vermeldt de Commissie welke mate van waardering getroffenen en hulpverleners daarover hebben geuit (paragaaf 8.4). Na een analyse en een beoordeling (paragraaf 8.5) volgt in paragraaf 8.6 een aanbeveling. Bij de totstandkoming van dit hoofdstuk is onder meer gebruikgemaakt van de voortgangsrapportages van het college van B&W aan de gemeenteraad. 8.2
Formeel kader
8.2.1
Rampenplan, deelplannen, draaiboeken
Balktekst
In het rampenplan van de gemeente wordt niet expliciet gewag gemaakt van deelplannen of draaiboeken voor de hier aan de orde zijnde doelgroepen bedrijven, ateliers, scholen, verenigingen en instellingen. 8.2.2
Projectenstructuur
Vanaf het moment dat het rampenplan buiten werking wordt gesteld (24 mei), wordt de nazorg niet meer vanuit de rampenstaf maar in de vorm van een projectenorganisatie gestuurd. Project H omvat daarbij de hier beschreven activiteit: “Herhuisvesting bedrijven, verenigingen, ateliers, stichtingen, e.d.”, terwijl project I zich richt op “Herhuisvesting scholen”. De omschrijving van beide projecten geeft geen nadere informatie over de inhoud of werkzaamheden. Voor beide projecten ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid bij de wethouder Werk en Onderwijs. De organisatie van de nazorg is beschreven in paragraaf 2.3 van hoofdstuk 2 van deel I van dit deelrapport, “Organisatie van de praktische hulpverlening”. 8.3
Feitenreconstructie
8.3.1 Inleiding In het eerste deel van deze paragraaf schetst de Commissie hoe de organisatie van de herhuisvesting van bedrijven en dergelijke is opgezet. In het tweede deel van deze paragraaf komen de relevante feiten aan bod die voor de beoordeling van belang zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de verschillende doelgroepen: bedrijven, ateliers en scholen. 8.3.2
Organisatie herhuisvesting
8.3.2.1
Aanspreekpunt voor ondernemers
De hulp voor ondernemers is – en wordt begin 2001 nog steeds – gecoördineerd via een bedrijvenloket of Helpdesk, ondergebracht in het Ondernemingshuis, de lokale vestiging van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente (KvK). De Helpdesk wordt op 15 mei geopend. De dienstverlening van de Helpdesk omvat in eerste instantie vooral opvang, intakegesprekken en informatieverschaffing, zowel per telefoon als in persoonlijke gesprekken. De meeste vragen gaan dan over toegang tot het gebied, verzekering in relatie tot schadevergoeding en aansprakelijkstelling. Enkele dagen na de ramp neemt de behoefte aan vormen van financiële hulp en bedrijfsmatige, juridische en fiscale adviezen sterk toe. In de eerste weken is de Helpdesk 24 uur per dag bereikbaar en zijn de openingstijden van 09.30 tot 21.00 uur.
92
Vormen van praktische hulpverlening
8.3.3
Bedrijven/ondernemers
Ongeveer 525 ondernemers en instellingen laten zich na de ramp registreren bij de Helpdesk. In de eerste week na 13 mei melden zich circa driehonderd ondernemers. Van hen vragen er 62 steun bij het vinden van vervangende huisvesting. In de rapportage herhuisvesting bedrijven rampgebied van 9 juniis het volgende gesteld: Naast bedrijven melden zich bij de helpdesk ook personen en instellingen die niet als bedrijf zijn aan te merken, maar evenzeer op zoek zijn naar vervangende ruimte. Daarnaast hebben zich diverse personen/bedrijven gemeld die bedrijfsruimte beschikbaar hebben en deze aanbieden ten behoeve van gedupeerde ondernemers.1 Balktekst
Een bijzondere omstandigheid is het lage niveau van de bedrijfskosten in het gebied. Het herhuisvestingteam kan wel ruimte vinden, maar tegen hogere huurprijzen.2 Vanwege deze hogere huurprijzen bieden gemeente, MKB en de KvK een financiële regeling aan om het huurverschil voor één jaar aan te vullen. In sommige gevallen wordt aan verhuurders gevraagd of de huur verlaagd kan worden. Deze regelingen zijn verder door DMO en de stichting Ateliers uitgewerkt.3 Stand begin juni Na herhaalde schriftelijke en persoonlijke pogingen van het herhuisvestingsteam om met alle ondernemers contact te leggen – onder andere door informatiebijeenkomsten – reageren uiteindelijk 408 ondernemers; van de overige bedrijven wordt geen bericht ontvangen. Van de 92 uiteindelijk geregistreerde kunstenaars meldt zich een zestigtal bij de Helpdesk met een verzoek tot herhuisvesting. Op 9 juni wordt de eerste rapportage uitgebracht door de samenwerkende partners in het herhuisvestingteam. De stand van de operatie is op dat moment als volgt: voor zeventien bedrijven en instellingen is vervangende huisvesting of een andere oplossing gevonden; vijf bedrijven gaan (te zijner tijd) terug naar hun oude vestigingsplaats. Er wordt nog ruimte gezocht voor veertig bedrijven en instellingen, waarvan er inmiddels 21 een aanbod hebben gekregen. Stand eind augustus In augustus vermeldt de rapportage enkele nieuwe feiten en ontwikkelingen. Zo staan inmiddels bij de Helpdesk 519 ondernemers, kunstenaars en verenigingen en dergelijke geregistreerd als “getroffen”, 54 meer dan in juli. 407 gedupeerden hebben zich zelf gemeld, 117 meer dan in juli. De resterende 112 bedrijven en instellingen, waarvan bekend is dat zij in het getroffen gebied zijn of waren gevestigd, zijn aangeschreven met de vraag of de Helpdesk voor hen iets zou kunnen betekenen. Omdat zij daarop niet hebben gereageerd, veronderstelt het herhuisvestingteam dat het merendeel van deze groep geen behoefte aan ondersteuning heeft
1 2 3
94
Stand van zaken herhuisvesting bedrijven rampgebied per 9 juni 2000, Herhuisvestingteam Gemeente Enschede, Kamer van Koophandel Veluwe en Twente en drie bedrijfsmakelaars. Zie voetnoot 1. Gespreksverslag interview COV E.Helder, met wethouder Werk en Onderwijs en loco-burgemeester, 12 oktober 2000 (COV/00.01619).
Herhuisvesting bedrijven, ateliers en scholen
Alle bedrijven die aangegeven hebben dat ze ondersteuning willen van de Helpdesk, hebben nu een accountmanager. Met deze partijen is een intakegesprek gevoerd en voor hen is de actieve ondersteuning in volle gang.4 De stand van zaken is op 24 augustus als volgt: bij het herhuisvestingteam hebben zich 78 bedrijven en 16 instellingen/verenigingen en dergelijke gemeld. Voor 41 bedrijven en instellingen is vervangende huisvesting of een andere oplossing gevonden; 28 bedrijven gaan (te zijner tijd) terug naar hun oude vestigingsplaats. Er wordt nog ruimte gezocht voor twintig bedrijven en instellingen. Aan een aantal hiervan is vervangende ruimte aangeboden waarop men (nog) niet is ingegaan. Vier bedrijven zijn tijdelijk stopgezet.5 Stand eind september
Financiële complicaties In de rapportage herhuisvesting bedrijven rampgebied van 9 juni 2000 is het volgende gesteld: Naast de bedrijven en instellingen die hun huisvestingsvraag geheel laten lopen via de Helpdesk, is een aantal bedrijven zelf actief op zoek gegaan naar vervangende ruimte. Met name geldt dit voor de wat grotere bedrijven, die overigens slechts in beperkte mate in het gebied gevestigd waren (onder andere Grolsch, Thole, Cord Finish). Het betreft voornamelijk kleine bedrijven, veelal met zeer lage huisvestingslasten, die op de vrije markt van bedrijfsruimte niet of moeilijk terecht kunnen. Ook voor de huur van een eenvoudige ruimte zien deze bedrijfjes geen mogelijkheid zolang geen duidelijkheid is verkregen over vergoeding van de (hogere) lasten door verzekering of door eventuele fondsen. Naast de onzekerheid over de mogelijkheid om terug te keren naar de oude locatie en de onduidelijkheid over de restanten van de inventaris, voorraad, machines, en dergelijke vormt de onduidelijke financiële situatie voor de meeste kleine ondernemers nog een barrière om (huur)verplichtingen aan te gaan. Dit verklaart waarom na vier weken nog maar een paar kleine(re) ondernemers een nieuw onderkomen heeft gevonden en de herhuisvesting nu pas echt goed van de grond begint te komen.6
4 5 6
95
Voortgangsrapportage vuurwerkramp per augustus 2000 van B&W ten behoeve van de raad van 18 september 2000. Voortgangsrapportage vuurwerkramp per augustus 2000 van B&W ten behoeve van de raad van 18 september 2000. De Stichting financiële opvang getroffen ondernemers heeft in september 20 keer een bijdrage voor huursuppletie voor 1 jaar toegekend.
Balktekst
Op 16 oktober rapporteert het herhuisvestingteam dat er nu 526 ondernemers, kunstenaars en verenigingen en dergelijke als “getroffen” zijn geregistreerd, zeven meer dan in augustus. Zowel de Helpdesk als het herhuisvestingteam worden nog door dezelfde partijen bemenst. De meeste vragen gaan over aansprakelijkstelling, verzekeringskwesties en regelingen in relatie tot schadevergoeding, de toekomst van het rampgebied of de klantenkring die er niet meer is. De stand van de herhuisvestingoperatie is per 27 september 2000 als volgt: 97 bedrijven, instellingen/verenigingen en dergelijke hebben zich gemeld. Daarvan is voor 44 bedrijven en instellingen vervangende huisvesting of een andere oplossing gevonden. 27 bedrijven en instellingen gaan te zijner tijd terug naar het oude pand. Voor twintig bedrijven wordt nog gezocht. Aan een aantal hiervan is vervangende ruimte aangeboden waarop men (nog) niet is ingegaan. Zes bedrijven en instellingen zijn gestopt, waarvan twee definitief.
Vormen van praktische hulpverlening
8.4
Waardering
8.4.1 Waardering door getroffenen Schriftelijke enquête In de vragenlijst (voor meer informatie over de resultaten van de enquête wordt verwezen naar deel IV van dit onderzoekrapport) die de Commissie onder de getroffenen heeft verspreid, is gevraagd naar de waardering van vervangende bedrijfsruimte of atelier. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld:
Balktekst
Denkt u hierbij aan informatie over de toewijzing van vervangende bedrijfsruimte of atelier, de kwaliteit van de vervangende ruimte en de hulp bij het verhuizen van overgebleven inboedel, apparatuur of voorraden. In de enquête is geen specifieke vraag gesteld over scholen. Voor de onderhavige vorm van praktische hulp zijn de volgende resultaten vermeldenswaard. Uitgaande van de gemiddelde vertrouwensindex voor alle hulpsoorten samen (53) wordt voor “Vervangende bedrijfsruimte of atelier” een relatief lage vertrouwensindex (41) genoteerd. Dit is de gemiddelde waardering van 120 respondenten, waarvan 40% – voorzichtig – positief is (“Alles ging goed” en “Er ging meer goed dan fout”) en ook 40% – voorzichtig – negatief (“Er ging meer fout dan goed” en “Alles ging fout”). De waardering van de ondernemers en kunstenaars onder de respondenten is uitgesproken laag te noemen (vertrouwensindex 28). Vooral ondernemers of kunstenaars die begin september (nog) niet weten of zij verzekerd zijn, hebben een lage waardering (index 25). De ondernemers en kunstenaars uit de buitenring hebben weer een hogere waardering voor vervangende bedrijfsruimte of atelier (index 54). Uit de handgeschreven opmerkingen in de enquête blijkt dat de kritiek vooral betrekking heeft op gebrekkige communicatie, gebrek aan snelheid en onvoldoende hulp van diverse instanties. Daartegenover staat een (kleiner) aantal positieve opmerkingen dat juist de snelheid van handelen en de “goede hulp” onderstreept. De hulp aan scholen wordt enige malen spontaan in positieve zin gemeld in de schriftelijke enquête. Groepsgesprekken In het verlengde van de enquête zijn twee groepsgesprekken georganiseerd, speciaal voor ondernemers respectievelijk kunstenaars die aan de enquête hebben meegewerkt of anderszins bij de Commissie hun ideeën hebben geuit. In het gesprek met de ondernemers wordt nog eens de aandacht gevraagd voor het tempo waarmee oplossingen moeten worden gezocht. Daarbij wordt vooral een verband gelegd met de inboedelafhandeling. Bij het groepsgesprek voor kunstenaars komt de onderlinge afstemming van benodigde vergunningen bij herhuisvesting en de wenselijkheid van een gemeentelijk atelierbeleid als extra punt naar voren.
98
Herhuisvesting bedrijven, ateliers en scholen
Ook wordt de suggestie gedaan om bij het zoeken naar vervangende ruimte vooral te streven naar een permanente oplossing en niet te snel genoegen te nemen met een tijdelijke oplossing. 8.4.2
Waardering door hulpverlenende instanties
De wethouder Werk en Onderwijs geeft aan dat het af en toe nodig is bij de rampenstaf en in het gemeentebestuur aandacht voor ondernemers te vragen. De meeste aandacht gaat toch naar de getroffen particulieren. Dit wordt bevestigd door de directeur van de KvK. Zij merkt het volgende op: dat bij ondernemers de mening had postgevat dat de gemeente alles voor particulieren en weinig of niets voor ondernemers deed 11.
De samenwerking met de KvK is een ‘gouden greep’ geweest. Bij het bureau Bedrijven werken twee mensen, die hadden dit nooit aangekund.12 De afdeling Economische Zaken heeft de samenwerking met stichting Ateliers en anderen erg prettig gevonden: Het was goed om met betrokken partijen te werken en niet zelf de wereld te willen inrichten. Ik ben tevreden met het “schouder-aan-schouder gevoel”, met de ervaring dat we met bedrijven, kunstenaars, verenigingen en instellingen de verhoudingen wat hebben kunnen verdiepen.13 De directeur van de KvK merkte dat het bedrijvenloket – hoewel bedoeld als balie voor zakelijke informatieverstrekking – ook aandacht schonk aan emotionele aspecten. De avondbijeenkomsten boden tevens een belangrijke mogelijkheid voor een emotionele uitlaatklep. De DMO-medewerker die betrokken was bij de herhuisvesting van kunstenaars, verenigingen en stichtingen geeft aan: Ik moet dit in m’n eentje doen, dus ik heb tegen de verenigingen en stichtingen gezegd dat ze zelf ook moesten zoeken. Als ze iets op het oog hadden, dan konden zij mij bellen. Dan keek ik of het beschikbaar was. Bijna alle verenigingen hebben intensief gezocht. Over het algemeen is de relatie met ze goed. Behalve als je soms voor de vijfde keer ‘nee’ moet zeggen. Dan krijg je het verwijt dat wij als gemeente niet meewerken.
11 12
13
99
Gespreksverslag interview COV met W.M. van Ingen, directeur Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, 9 oktober 2000 (COV/00.01537). Gespreksverslag interview COV met E. Helder wethouder van Werk en Onderwijs en locoburgemeester, de heren, F.J. van der Molen, afdeling Economische Zaken/projectleider herhuisvesting van bedrijven en H. Heegen, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 12 oktober 2000 (COV/00.01619). Gespreksverslag interview COV met F.J. van der Molen, afdeling Economische Zaken/projectleider herhuisvesting van bedrijven, 6 november 2000 (COV/00.01714).
Balktekst
Het bleek voor de gemeente verrassend hoeveel (kleinere) bedrijven in en rondom het gebied waren gevestigd. De wethouder Werk en Onderwijs voelde verantwoordelijkheid om iets voor hen te doen. Hij heeft het een goed idee gevonden om samen met de KvK en het MKB de bedrijven te ondersteunen. De gemeente heeft hierin als “partner” gewerkt. De gemeentelijk projectleider herhuisvesting bedrijven zegt hierover:
Vormen van praktische hulpverlening
En in meer evaluatieve zin stelt hij: Ik zou het helemaal op dezelfde manier doen. De projectgroep Herhuisvesting heeft heel productief en zakelijk gewerkt. Hier heb ik mij over verbaasd. De mensen kenden de stad erg goed. Ze kenden de bedrijven en de panden en gaven snel een schatting van de kans van slagen voor herhuisvesting. Op die manier konden we kunstenaars, verenigingen en stichtingen snel antwoorden. Dit werd ook als positief ervaren. Waar ik tegenaan ben gelopen, is dat de gemeente geen overzicht heeft van gebouwen en wie daar de zeggenschap over heeft. Eigenlijk zouden alle gemeentelijke instellingen in dergelijke gevallen opdracht moeten krijgen om mee te werken aan de herhuisvesting van bedrijven, verenigingen en stichtingen. 14 Balktekst
De projectleider scholen van DMO merkt nog het volgende op: Er is een ‘natuurlijke’ relatie tussen scholen en de gemeente. We kennen elkaar al goed. Dat is voor ondernemers niet noodzakelijkerwijs het geval.15 8.5
Analyse en beoordeling
8.5.1
Bedrijven, ateliers, verenigingen en andere instellingen
Het gemeentelijk rampenplan, inclusief deelplannen en draaiboeken, voorziet niet expliciet in het voorbereiden van maatregelen voor de opvang van bedrijven, ateliers, verenigingen en andere instellingen. Het is tot op zekere hoogte te begrijpen dat aan een dergelijke opvang een lagere prioriteit wordt gegeven dan aan de opvang van getroffen personen. Toch ligt het voor de hand te veronderstellen dat het proces van herhuisvesting van bedrijven, ateliers, verenigingen en andere instellingen ermee gebaat was geweest wanneer het rampenplan ook voor deze categorie bepalingen had bevat. Ook voor het waarborgen van de continuïteit van de economische en sociale infrastructuur van een gemeente kan het opnemen van dergelijke bepalingen van betekenis zijn. Het door deze categorie geuite gevoel dat men zich achtergesteld voelt, had daardoor ook kunnen worden beperkt. De Commissie signaleert tegelijkertijd dat deze leemte in de plannen in Enschede niet een belemmering is geweest voor een krachtig initiatief van zowel de kant van het lokale bedrijfsleven als van de verantwoordelijke ambtelijke diensten. Een vlotte en coöperatieve actie leidde snel tot een goed functionerende Helpdesk voor bedrijven en verwante organisaties. Ook kunstenaars, verenigingen en andere instellingen kunnen terecht bij deze Helpdesk of bij de afdeling Cultuur van DMO en vanaf 20 mei bij het IAC. De herhuisvestingoperatie wordt feitelijk uitgevoerd door een geïntegreerd herhuisvestingteam, samengesteld uit vertegenwoordigers van drie bedrijfsmakelaardijen, een medewerker van DMO en twee medewerkers van de afdeling EZ van de gemeente. Een uit zeven medewerkers van de gemeente bestaande projectgroep herhuisvesting is aanspreekpunt in geval van problemen. De Commissie vindt dat een verstandige en doelmatige aanpak.
14 15
100
Gespreksverslag interview COV met E. Kole, senior beleidsuitvoerder accommodaties, afdeling Sport, DMO, 1 november 2000 (COV/00.01809). Gespreksverslag interview COV met H. Heegen, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 12 oktober 2000 (COV/00.01619).
Vormen van praktische hulpverlening
8.6
Aanbeveling
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om in gemeentelijke rampenplannen ook expliciet aandacht te besteden aan de continuïteit van de economische, sociale en culturele infrastructuur na een ramp. Daarbij dient ook de taakverdeling met particuliere instanties, zoals de regionale Kamer van Koophandel, en gezichtsbepalende organisaties in het maatschappelijke veld aan de orde te komen. In dat kader zal het verband tussen een geschikte (tijdelijke of her)huisvesting en de feitelijke financiële armslag van bedrijven en instellingen moeten worden onderkend. Deze aanbeveling richt zich tot alle instanties die zijn betrokken bij de opstelling van gemeentelijke rampenplannen.
Balktekst 102
Annet de Kiewit Putterstraat 10 Bewoner
9 Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
9.1
Inleiding
Met de inwerkingtreding van het rampenplan wordt bij het rampterrein een coördinatieteam plaats incident (CTPI) ingericht voor de coördinatie van hulpdiensten in het rampgebied. De taak van deze post is het coördineren van de bluswerkzaamheden van de brandweer, de identificatiewerkzaamheden van de politie, de schaderegistratie van de Bouw- en Milieudienst (BMD) van de gemeente Enschede en de schadebeperkende maatregelen en herstelwerkzaamheden door verschillende instanties. Om de werkzaamheden op het terrein ongestoord te laten verlopen, worden eerst hekken en later een schutting om het rampterrein geplaatst. In dit hoofdstuk bespreekt de Commissie de maatregelen die zijn gericht op schaderegistratie, op de beperking van schade aan woningen en de bescherming van inboedel in woningen, en op de mogelijkheid goederen uit woningen in het rampgebied terug te krijgen, alsmede de besluitvorming over de bewoonbaarheid van de woningen. Eerst beschrijft de Commissie het relevante kader (paragraaf 9.2). Paragraaf 9.3 bevat de feitenreconstructie. Daarin worden ook de nood- en veiligheidsverordeningen beschreven die de burgemeester en de gemeenteraad hebben vastgesteld voor het rampgebied. Daarna volgen de resultaten uit het onderzoek onder getroffenen (paragraaf 9.4). De analyse en beoordeling staan in paragraaf 9.5. 9.2
Definitie en kader
9.2.1
Inleiding
In deze paragraaf wordt het formele kader behandeld voor de schaderegistratie, de beoordeling van de (on)bewoonbaarheid, de schadebeperkende maatregelen en het beredderen van woningen en bedrijven. 9.2.2
Begrenzing en toegang rampterrein
In het Rampenplan Gemeente Enschede is in hoofdstuk 4 het volgende gesteld: 4.7 Rampterrein (terrein waar een ramp of zwaar ongeval heeft plaatsgevonden) Het rampterrein dat gevormd wordt door het (de) hulpverleningsgebied(en) en het ondersteuningsgebied. Dit terrein moet afgeschermd zijn van de omgeving. Dat vereist een duidelijke grens: de buitengrens rampterrein. Rond het rampterrein kan een veiligheidszone worden ingesteld, waarbinnen het optreden (evenals in het ondersteuningsgebied) veilig kan plaatsvinden. Deze zone vormt een buffer tussen het rampterrein en de verdere omgeving en dient om adequaat herstel van de openbare veiligheid op het rampterrein zeker te stellen.
105
Vormen van praktische hulpverlening
De politie is belast met het afzetten van het rampterrein, inclusief de veiligheidszone, en schept de voorwaarden om de ramp- en ongevalsbestrijdingsorganisatie zo goed mogelijk te doen functioneren. In Enschede wordt het rampterrein “de binnenring” genoemd. De in het rampenplan bedoelde veiligheidszone heet “de buitenring”.
Balktekst
Op grond van artikel 176 van de Gemeentewet kan de burgemeester in geval van (onder meer) een ramp algemeen verbindende voorschriften geven die ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig zijn. Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet maakt de gemeenteraad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Door middel van dergelijke voorschriften en verordeningen kunnen de begrenzing en de toegang tot een rampgebied worden geregeld. 9.2.3
Actiecentrum Bouw- en Milieudienst
Volgens deelplan 25 van het rampenplan van de gemeente Enschede is de Bouw- en Milieudienst (BMD) belast met de schadeafhandeling in het rampgebied. Het doel van het deelplan is “het registreren van de schade, waardoor een juist en zo volledig mogelijk beeld wordt verkregen van de aard en omvang van de schade.” In hoofdstuk 2 van dit deel II is wat uitvoeriger aandacht besteed aan dit deelplan. Een centrale rol is in dit verband opgedragen aan de BMD en het door de BMD in te richten Centraal Registratiebureau Afhandeling Schade (CRAS). Daarover is het volgende vastgelegd: Het CRAS, dat als onderdeel van de Bouw- en Milieudienst functioneert, is verantwoordelijk voor het registreren van schaden. Onderscheiden moeten worden twee soorten schade, te weten: a. schade door de ramp; b. schade door de rampbestrijding.1 In hoofdstuk VI van het gemeentelijk draaiboek bij deelplan 25 is het volgende bepaald: De gemeente erkent geen enkele aansprakelijkheid of gehoudenheid tot het betalen van schadevergoeding door de verlening van haar medewerking bij de schaderegistratie ingevolge de Rampenwet.2 9.2.4
(On)bewoonbaarheid
De BMD is vanuit zijn reguliere gemeentelijke taak verantwoordelijk voor het beslissen over de bewoonbaarheid van woningen. De afdeling Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) beslist over de (on)bewoonbaarheid van de woningen op basis van artikel 29 van de Woningwet. Tot onbewoonbaarheid kan worden besloten wanneer een woning ongeschikt is voor bewoning en niet door het treffen van voorzieningen alsnog in bewoonbare staat kan worden gebracht.
1 2
106
Gemeentelijk Draaiboek CRAS behorende bij deelplan 25 van het rampenplan. Uitvoering: Bouw- en Milieudienst, hoofdstuk 2, 1 januari 2000 (LCI-056). Deelplan 25: Schade afhandeling, behorend bij het Rampenplan Gemeente Enschede, 1 november 1998 (LCI-003).
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
Daarnaast kan de gemeente op basis van artikel 7.2.1. van de bouwverordening bepalen dat het verboden is een bepaald bouwwerk te gebruiken of te doen gebruiken indien door of namens burgemeester en wethouders is meegedeeld dat zulks gevaarlijk is in verband met de bouwvalligheid van dat bouwwerk of van een in de nabijheid gelegen bouwwerk. 9.2.5
Schade-afhandeling
Volgens deelplan 25 van het Rampenplan Gemeente Enschede houdt tijdens de bestrijding van de ramp schadeafhandeling onder andere in het voorkomen van vervolgschade. In dit deelplan is aangegeven dat indien nodig bijstand zal worden aangevraagd van onder andere verzekeraars. In dat verband wordt ook de stichting Salvage genoemd De stichting Salvage is een landelijk werkende organisatie van schadeverzekeraars. Feitenreconstructie
9.3.1
De nood- en veiligheidsverordeningen op grond van de Gemeentewet
De burgemeester maakt gedurende de periode dat de rampverklaring van kracht is gebruik van noodverordeningen op basis van artikel 176 van de Gemeentewet. De eerste noodverordening dateert van 13 mei, 20.00 uur. In de periode van 13 mei tot en met 24 mei wordt de noodverordening tien keer aangepast. De noodverordeningen van 24 mei en van 26 mei worden beide “Veiligheidsverordening Roombeek” genoemd. Op 31 mei wordt de “Veiligheidsverordening Roombeek” afgekondigd. Deze verordening, die op 26 mei door de gemeenteraad is vastgesteld op basis van artikel 149 van de Gemeentewet, treedt op 1 juni in werking. In al deze verordeningen wordt onder meer de begrenzing beschreven van het gebied waarop de desbetreffende verordening betrekking heeft. In de eerste noodverordeningen wordt bepaald dat het een ieder die niet rechtstreeks bij de rampbestrijding betrokken is, verboden is zich in het desbetreffende gebied op te houden. In de noodverordening van 17 mei wordt bepaald dat het een ieder die niet van gemeentewege opdracht dan wel toestemming heeft werkzaamheden te verrichten in het desbetreffende gebied, verboden is zich in dat gebied te bevinden. In de noodverordeningen die van kracht zijn van 18 tot en met 26 mei wordt bepaald dat het verbod zich in het desbetreffende gebied te bevinden betrekking heeft op een ieder die niet van gemeentewege opdracht dan wel toestemming heeft om in dat gebied werkzaamheden te verrichten of om andere dringende redenen daar aanwezig te zijn. Voorts is in deze verordeningen het volgende gesteld: Rechthebbenden op een onroerend goed, gelegen in het in lid 1 genoemde gebied, zijn verplicht – indien de omstandigheden zulks noodzakelijk maken – te gedogen dat werkzaamheden en maatregelen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn in verband met de bestrijding van de ramp kunnen worden uitgevoerd. (...) Zo dikwijls de naleving van enig voorschrift dit vereist, wordt hierbij aan hen, die met de handhaving van dat voorschrift zijn belast of daaraan moeten meewerken, de last verstrekt al dan niet afgesloten terreinen en ruimten, woningen daaronder begrepen, desnoods tegen de wil van de eigenaar, bewoners of gebruiker, te allen tijde te betreden of binnen te treden, zulks voor zover het woningen betreft met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden. 107
Balktekst
9.3
Vormen van praktische hulpverlening
De buitenring wordt niet in de verordeningen omschreven. Deze ring markeert de veiligheidszone die op basis van het rampenplan wordt aangehouden. De buitenring wordt omgeven door het bewonersgebied Spoorweg, Hengelosestraat, Roessinghbleekweg, Mozartlaan, Beethovenlaan, Lijsterstraat, Voortsweg, Oldenzaalsestraat en de spoorlijn. Op het kaartje (pagina 109) zijn de binnenring, zoals die is omschreven in de noodverordening van 15 mei, 20.30 uur, en de buitenring aangegeven. In de door de gemeenteraad op 26 mei vastgestelde Veiligheidsverordening Roombeek is het “gebied Roombeek” als volgt omschreven:
Balktekst
Het gebied vanaf de Lasondersingel in noordelijke richting begrensd door de oostzijde van de Deurningerstraat, de Roomweg, de Nieuwluststraat, de Kwartelstraat, de Kievitstraat tot aan de achterzijde van perceel Dr. J. van Damstraat 35, van daar in oostelijke richting achter de percelen Dr. J. van Damstraat 1 tot en met 35 tot aan de oostzijde van de Stroinksbleekweg, de oostzijde van de Stroinksbleekweg tot aan de zijdelijke grens van perceel Hulsmaatstraat 8/14B, vandaar in oostelijke richting achter de percelen Hulsmaatstraat 8/14B tot en met 35/37A, vandaar in noordelijke richting langs de oostzijde van de percelen Hulsmaatstraat 33B en 33/A tot aan de zuidzijde van de Hulsmaatstraat, de zuidzijde van de Hulsmaatstraat tot aan de westelijke grens van perceel Voortsweg 113, vandaar in zuidelijke richting en vervolgens in oostelijke richting achter langs perceel Voortsweg 113 tot aan de westzijde van de Voortsweg, de westzijde van de Voortsweg, de noordzijde van de Roomweg tot voorbij perceel Roomweg 172, van daar in zuidelijke richting langs perceel Schurinksweg 72, over de Schurinksweg tot aan de achterzijde van perceel Schurinksweg 59, van daar in oostelijke richting tot aan de westzijde van de H.B. Blijdensteinlaan, de westzijde van de H.B. Blijdensteinlaan tot aan de achterzijde van perceel Lasondersingel 127, van daar in westelijke richting achter de percelen Lasondersingel 101 tot en met 127, van daar in zuidelijke richting naar de Lasondersingel, vervolgens de noordzijde van de Lasondersingel in de zin dat de begrenzing van het gebied van de percelen Lasondersingel 33, 37 en 39 achter deze percelen langs loopt, en tot aan de oostzijde van de Deurningerstraat, een en ander zoals ter plaatse blijkt uit de aanwezigheid van schuttingen en daarop aansluitende hekken en/of muren. Op het volgende kaartje (pagina 110) is het rampgebied afgebeeld, zoals dat is omschreven in de veiligheidsverordening van de gemeenteraad. In oktober onderkent het college van B&W dat de Bosboom Toussaintstraat ten onrechte niet voorkomt op de kaart die is gebruikt bij de gebiedsafbakening van 16 mei, 11.00 uur. In een persbericht van 3 oktober herstelt de gemeente deze vergissing. De bewoners van de Bosboom Toussaintstraat ontvangen een persoonlijke brief met excuses van het college van B&W. Op 20 november volgen soortgelijke brieven voor bewoners van een aantal woningen aan de Kottendijk, de Deurningerstraat en de Boddenkampsingel.
108
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
at str a lse aa nz Ol de
t traa gers rnin Deu el sing mp a k den Bod
Tollenss traat
weg Room
Voortsweg
Vanekerstraat
Lason der s ingel
He ng elo se str aa t
at nstra Mole
Bebouwing Groen (voorziening en sportvelden Bedrijventerrein Binnenring Buitenring
109
250 meter
Vormen van praktische hulpverlening
at tra lse s aa nz Ol de
t traa gers rnin Deu el sing mp a k den Bod
Tollenss traat
weg Room
Voortsweg
Vanekerstraat
Lason der s ingel
He ng elo se str aa t
at nstra Mole
Bebouwing Groen (voorziening en sportvelden) Bedrijventerrein Binnenring
110
250 meter
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
9.3.2
Afzetten van het rampterrein
a. De binnenring Op 13 mei wordt de binnenring aanvankelijk begrensd door Lasondersingel, Deurningerstraat, Brouwerijstraat-Fazantstraat, Dr. J. van Damstraat, Stroinksbleekweg tot Roomweg, Schurinksweg en H.B. Blijdensteinlaan. Om 19.50 uur ondertekent de burgemeester de eerste noodverordening. De binnenring wordt daarin begrensd door de Deurningerstraat, de Brouwerijstraat, de Beekstraat, Dr. J. van Damstraat, Stroinksbleekweg, Schurinkweg, H.B. Blijdensteinlaan en de Lasondersingel. Deze noodverordening wordt in het persbericht van 14 mei, 08.00 uur, bekend gemaakt. In het gebied van de binnenring zijn medewerkers van het Rampen Identificatie Team (RIT) op zoek naar slachtoffers.
Om de werkzaamheden in het rampgebied af te schermen, wordt het gebied afgezet. Op 14 mei, om 03.30 uur, meldt de BMD in de rampenstaf dat de afzetting van de binnenring gereed is. Om 16.00 uur zal de BMD beginnen met het afzetten met hekken. De verwachting is dat dit om 18.00 uur gebeurd is. Dit loopt echter uit. Op 15 mei, om 19.40 uur, meldt de politie dat er veel vertraging is met de afsluiting van de binnenring. Ook op 16 mei, om 5.30 uur, bestaat er in de rampenstaf twijfel of de binnenring snel kan worden afgesloten. Dit zou komen door een gebrek aan materiaal. Op 20 mei wordt het afzetten met hekken afgerond. Op 17 mei, om 18.07 uur, denkt de BMD aan het plaatsen van schuttingen om de binnenring, zodat de bewaking kan eindigen.3 De BMD wil hierover met brandweer, GGD en politie praten. Dit gesprek wordt gepland op 19 mei om 10.00 uur.4 Om 12.00 uur meldt de BMD in de rampenstaf dat er een schutting van 2,44 m hoogte om het rampterrein zal worden geplaatst. Eerst zal deze dicht zijn. Later kunnen eventueel zichtgaten worden gemaakt over een lengte van 2,5 kilometer.5 De werkzaamheden aan de schutting beginnen op zaterdag 20 mei. In het logboek BMD is bij 20 mei vermeld dat het plaatsen van de schutting gestaag verloopt. De volgende dag op 7.30 uur wordt de onduidelijkheid over het tracé door de BMD “kort gesloten”.6 Op 22 mei meldt de BMD om 9.00 uur in de rampenstaf dat de schutting naar verwachting op 24 mei om 18.00 uur zal zijn geplaatst. Blijkens het Logboek van de BMD wordt op 25 mei om 9.10 uur nog steeds gewerkt aan de schutting. Later op die dag wordt de schutting om de binnenring voltooid. In de maand oktober worden in de houten schutting aan de Roomweg, ter hoogte van de Grolsch-brouwerij, enkele kijkgaten aangebracht.
3 4 5 6
111
Logboek BMD, 17 mei 2000, 18.07 uur (LCI-198). Logboek coördinatiepunt brandweer, 19 mei, 08.37 uur (LCI-0831). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 19 mei 2000, 12.00 uur (LCI-185). Logboek BMD, 21 mei 2000, 09.50 uur (LCI-198).
Balktekst
b. Afscherming binnenring
Vormen van praktische hulpverlening
c. Bewaking Op 13 mei beslist de rampenstaf het gebied vanaf 20.00 uur goed af te sluiten, om plunderingen tegen te gaan.7 De politie blijft het gebied tot 23 mei bewaken. Daarna wordt de bewaking overgedragen aan een particulier beveiligingsbedrijf. Dit bedrijf beveiligt het terrein in eerste instantie met drie ploegen van zeven mensen, later met drie ploegen van vijf mensen.8 Uit het interview met de korpschef blijkt dat er 27 aangiften van diefstal in de binnenring zijn gedaan.9 d. Vrijgeven delen van de binnenring
Balktekst
Het initiatief voor het wijzigen van de binnenring ligt in de meeste gevallen bij de politie. In de voorlopige verslagen van de vergadering van de rampenstaf vraagt de politie op 13 mei, 21.30 uur, en op 14 mei, 16.30 uur, om aanpassing van de binnenring. Op 15 mei, 9.40 uur, zal de aanpassing in overleg met de BMD gebeuren. Op 15 mei, 2.30 uur, geeft de brandweer aan dat het gebied rond Grolsch is vrijgegeven. Het eerste criterium voor het aanpassen van de binnenring is gebaseerd op de werkzaamheden van het RIT. Dit criterium wordt door de politie op 15 mei om 23.30 uur in de rampenstaf gemeld. Op 16 mei, 14.30 uur, geeft de BMD aan dat het RIT niet de enige basis vormt voor het vrijgeven van de binnenring. Het is onduidelijk welke criteria hierin een rol spelen10. De brandweer zal met een plan van aanpak komen voor het vrijgeven van de binnenring. Dit plan van aanpak zal in de driehoek goedgekeurd worden. Voor de onderlinge afstemming is het van belang over lijsten te beschikken van plaatsen, woningen en bedrijven die (waarschijnlijk) niet toegankelijk zijn. In het logboek van BMD van 17 mei staat dat tot dan toe slechts lijsten gemaakt zijn van gebieden en woningen die wél toegankelijk zijn. 9.3.3
Schaderegistratie
In de nacht van 13 op 14 mei beslist de rampenstaf het schaderegistratieproces te starten. Als richtlijn voegt de rampenstaf hieraan toe, dat pas met ruimen kan worden begonnen wanneer de schaderegistratie heeft plaatsgevonden. Voor de feitelijke werkzaamheden die samenhangen met de registratie van de schade schakelt de BMD het Verbond van Verzekeraars in. Een contactpersoon van het Bureau Coördinatie Experts krijgt kantoorruimte in het gebouw van de BMD. Het BCE regelt de feitelijke schade-opneming voor zowel verzekerden als niet-verzekerden. Medewerkers van het CRAS registreren de aangerichte schade alsmede de meldingen van aangerichte schade. Een eerste schatting van de schade in de binnenring door de BMD is dat “zeker 400” woningen beschadigd zijn, waarvan “de helft als afgeschreven” moet worden beschouwd.11 De rampenstaf geeft opdracht het terrein te onderzoeken op instortingsgevaar. De BMD neemt contact op met Enschedese aannemers, met het verzoek om bij de schadebepaling te assisteren.
7 8 9 10 11
112
Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede,13 mei 2000 (LCI-185). Gespreksverslag interview COV met A. Geenhuizen en R. Cornelissen, medewerkers beveiligingsbedrijf, 10 oktober 2000, (COV / 00.01266). Gespreksverslag interview COV met H. Meijboom, korpschef Twente, 26 oktober 2000 (COV / 01.00262). In het BMD-logboek dd. 16 mei 18.10 uur staat de volgende procedure “om een gebied veilig te geven: (achtereenvolgens Oké): RIT, brandweer, BBH, corporaties, Essent” (LCI-198). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 14 mei 2000, 04.38 uur (LCI-185).
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
Op 14 mei beslist de rampenstaf om 19.30 uur dat bewoners van de buitenring pas kunnen terugkeren als de buitenring is opgeruimd. In de rampenstaf kan men nog geen indicatie gegeven worden wanneer dit zover is. Om 23.30 uur constateert de rampenstaf dat daarvoor meer personeel nodig is. De BMD wordt gevraagd hiernaar te kijken. In een overleg met de coördinator van het stadsdeel Noord beslist de BMD nog niet te beginnen met het vegen van straten in verband met asbestgevaar. De brandweer zal waar nodig voor bergingswerkzaamheden wel vegen.18 Pas wanneer het sein “veilig” door het CTPI wordt gegeven, kan worden geveegd. Om 14.30 uur worden medewerkers van stadsdeelbeheer geïnformeerd over het asbestgevaar. Het afval wordt vóór opruiming eerst natgespoten. In de nacht van 14 op 15 mei meldt de BMD dat de buitenring schoon is.
De rampenstaf beslist de buitenring op 15 mei om 14.00 uur vrij te geven. Voor de terugkeer van bewoners worden “toelatingssluizen” gecreëerd. Aan de hand van namenlijsten kunnen bewoners worden toegelaten.19 Om 11.40 uur meldt de politie in de rampenstaf dat de hekken geplaatst zijn, maar dat ze nog een lijst van namen van de bewoners van de buitenring nodig heeft.20 In een persbericht van 14.00 uur wordt vermeld dat de buitenring om 15.00 uur zal worden vrijgegeven. De bewoners kunnen zich bij zeven genoemde toegangspoorten melden. De politie geeft aan dat de toegang is gecontroleerd en dat er bewaking is. Vanaf 18.00 uur zal de buitenring helemaal worden vrijgegeven. Het is niet de bedoeling dat bewoners van de buitenring op 15 mei al in hun woning overnachten. Om veiligheidsredenen mogen zij die dag slechts hun woningen bezoeken. Dan kunnen zij op 16 mei, waar nodig, maatregelen aan hun woning treffen. Vanaf 16 mei 11.00 uur is de buitenring definitief vrijgegeven. 9.3.6
(On)bewoonbaarheid van woning en bedrijf
Naar aanleiding van de schaderegistratie en de tussentijdse rapportage aan de rampenstaf van 21 mei, stelt de afdeling Bouwbeheer van de BMD een notitie op over beschikkingen voor het rampgebied. Voor het rampgebied zijn drie verschillende beschikkingen gemaakt. Dit omdat voor bedrijfspanden de Woningwet niet van toepassing is en deze dan ook niet ‘onbewoonbaar’ verklaard kunnen worden. Voor de bedrijfspanden is een verbod tot gebruik en/of in gebruikneming krachtens artikel 7.2.1. van de bouwverordening (het zogenaamde veiligheidsartikel) opgesteld.
18 19 20
115
Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 14 mei 2000, 11.30 uur (LCI-185). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 15 mei 2000, 09.40 uur (LCI-185). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 15 mei 2000, 11.40 uur (LCI-185).
Balktekst
In de berichtgeving over het vrijkomen van de buitenring ontstaat enige onduidelijkheid. In het perscommuniqué van 14 mei, 17.00 uur, wordt medegedeeld dat de buitenring ondanks andere berichten niet wordt vrijgegeven. Vervolgens melden de persberichten telkens dat bezien zal worden wanneer de buitenring kan worden vrijgegeven.
Vormen van praktische hulpverlening
Voor woningen die geheel verwoest zijn is een beschikking tot onbewoonbaarverklaring met een bestuursdwangaanschrijving tot sloop opgesteld. Voor woningen binnen en buiten de (nog aan te brengen) schutting die in zodanig bouwkundig slechte staat zijn dat zij acuut gevaar opleveren voor de bewoners/eigenaren is een beschikking tot onbewoonbaarverklaring met daarin het verbod krachtens artikel 7.2.1. van de bouwverordening opgesteld.
Balktekst
Met deze beschikkingen is bijna het hele rampgebied afgedekt. Uitzonderingen zijn de geheel door brand verwoeste bedrijfspanden. Er is geen juridische titel voor het van gemeentewege ruimen van deze bedrijfspanden. Dit zijn er momenteel 12. Er zal geprobeerd worden om middels een door de ondernemers ondertekende ‘opdracht tot zaakwaarneming’ toch van gemeentewege te kunnen ruimen. Indien dat niet lukt moet er in het rampgebied om de verwoeste bedrijven ‘heen geruimd’ worden. Op korte termijn zal met betrokken ondernemers en hun verzekeraars in overleg getreden worden. Met artikel 7.2.1. van de bouwverordening kunnen wij ondernemers niet weerhouden hun bedrijfspand te betreden. Echter, indien zij dat doen, zullen zij dat voor eigen rekening en risico doen. Er zal richting de ondernemers gecommuniceerd worden dat indien zij hun pand wensen te betreden, zij verzocht worden in ieder geval contact op te nemen met de bouwkundigen van het Bouw- en Woningtoezicht. Wat de onbewoonbaarverklaring betreft, gelden twee regimes, namelijk de woningen binnen de schutting en de woningen buiten de schutting. Binnen de schutting kunnen nu nog met behulp van de noodverordening en straks met de nieuw vast te stellen verordening (raadsvergadering van 29 mei 2000) eigenaren/bewoners ervan weerhouden worden de woningen te betreden. Ook hier zal men in overleg met (en eventueel in aanwezigheid van) medewerkers van het Bouw- en Woningtoezicht eventueel de woningen toch kunnen betreden. De eigenaar kan (moet) na onbewoonbaarverklaring zelf besluiten wat te doen met de woning. Indien uiteindelijk blijkt dat de woning alsnog in bewoonbare staat gebracht kan worden, kan relatief eenvoudig de onbewoonbaarverklaring ingetrokken worden. Reden waarom gekozen is voor ruimhartig onbewoonbaar verklaren, is om risico’s zo veel mogelijk in te perken voor eigenaren en bewoners. De onbewoonbare woningen buiten de schutting kunnen door eigenaren/bewoners betreden worden. Onbewoonbaarverklaring houdt dit niet tegen. Daarom is ook een verbod tot gebruik of in gebruikneming opgenomen. Ook dit stuit betreden van de woning niet. Indien eigenaren/bewoners dit wel wensen en/of doen, dan doen zij dat echter voor eigen rekening en risico. Momenteel wordt reeds geadviseerd om eerst contact op te nemen met de medewerkers van het Bouw- en Woningtoezicht en vervolgens slechts met een aannemer e.d. het pand te betreden.
116
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
De bedrijfspanden die nog staan binnen de schutting, kunnen op grond van de op 29 mei 2000 vast te stellen verordening ontoegankelijk gemaakt worden. Tevens wordt gebruik of ingebruikname van het bedrijfspand verboden. Waar mogelijk, zal op grond van de hiervoor genoemde verordening van 29 mei 2000 wel medewerking worden verleend aan eigenaren om in het bedrijfspand noodmaatregelen te treffen. De bedrijfspanden buiten de schutting kunnen voor eigen rekening en risico betreden worden, maar mogen niet in gebruik genomen worden. De beslissing over wat te doen met het pand ligt bij de eigenaar. Dit zal echter wel altijd herstel of sloop moeten zijn. Bouw- en sloopvergunningen zullen in overleg en met prioriteit door de afdeling Bouwbeheer verleend worden.21
De komende dagen worden de formele beschikkingen over sloop en onbewoonbaarheid verzonden. Vooral de aankondiging van de sloop van de panden van particuliere bewoners kunnen veel onduidelijkheid en onbegrip veroorzaken vanwege de passage over de sloopkosten. Ook de te verwachten emoties rond de sloop van de woning spelen een belangrijke rol in dit advies. Wij adviseren een tweedeling aan te brengen in de wijze van communiceren op basis van onderstaande verdeling van de groepen beschikkingen. De eerste groepen worden aanvullend geïnformeerd via een toelichtende brief waar men hulp kan krijgen. Procedure na verspreiding brieven ook meenemen in persbericht en bewonersbrief nr. 3 met basisboodschap: Veiligheid voorop, neem contact op met Stichting Enschedese Aannemers. De tweede groep (sloop panden particuliere bewoners en bedrijven) een persoonlijke benadering aanbieden door respectievelijk het IAC en de afdeling Economische Zaken.22 Nadat de BMD de bewoonbaarheid van de woning heeft beoordeeld, kunnen, voor zover geen sprake is van instortingsgevaar, bewoners tezamen met verzekeringsexperts – wanneer hier gelegenheid voor is – de binnenkant van de woning schouwen. Aan de hand daarvan kan alsnog besloten worden de woning onbewoonbaar te verklaren of een eventuele onbewoonbaarverklaring in te trekken. Verwoeste woningen worden onbewoonbaar verklaard. Het college van B&W informeert betrokkenen schriftelijk over het besluit tot onbewoonbaarverklaring. Daarbij worden zij gewezen op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvankelijk voorgenomen passage met betrekking tot slopen wordt niet in de kennisgevingen opgenomen. Het merendeel van de kennisgevingen wordt in de periode van 29 mei tot 4 juli verzonden. In de binnenring laat de BMD de woningcorporaties tot het gebied toe, om voor hun eigen woningvoorraad de (on)bewoonbaarheid vast te stellen en waar mogelijk schade te herstellen.
21 22
117
Notitie “Beschikkingen rampgebied” van de afdeling Bouwbeheer, behandeld in het College van B&W, 23 mei 2000. In de verdere tekst van het communicatieadvies worden concrete suggesties voor de “centrale boodschappen” gedaan.
Balktekst
Het college besluit op 23 mei conform de inhoud van de notitie. Naar aanleiding hiervan vraagt het college om een aanpassing van de conceptbrieven aan bewoners en om een communicatieplan voor de beschikkingen. Bij de volgende vergadering staat een communicatieadvies “Beschikkingen Onbewoonbaarverklaring en Sloop” geagendeerd. Enkele citaten daaruit:
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
Hiervoor is het nodig om in kaart te brengen waar asbest ligt, in welk deel van de binnenring sprake is van instortingsgevaar, en waar sloopwerkzaamheden en herstelwerkzaamheden moeten worden verricht.30 Met name rond de Bamshoeve dient er, in verband met asbest, een goed saneringsplan te liggen voordat gesloopt kan worden.31 Uiteindelijk wordt besloten in februari 2001 met de eigenlijke sanering van het rampterrein en met de sloopwerkzaamheden te beginnen. 9.3.8
Inboedel uit woning en bedrijf
Stichting Salvage heeft waardevolle spullen en persoonlijke bezittingen in veiligheid gebracht. In de binnenring heeft de stichting Salvage een aantal woningen bezocht en waardevolle spullen en persoonlijke bezittingen in veiligheid gebracht. Het gaat om foto’s, fotoboeken, eventuele huisdieren, geld en sieraden. Salvage heeft op diverse adressen spullen verzameld. Het betreft de volgende adressen in de volgende straten: (…). De aangetroffen goederen zijn overgebracht naar het I.D.G. Twentse Poort Oost 39 te Almelo. Bewoners van de huizen kunnen zich melden bij de Stichting Salvage, (…). Bewoners die goederen op willen halen moeten zich kunnen legitimeren, of in ieder geval aannemelijk kunnen maken dat zij op het aangegeven adres wonen. De werkzaamheden van de stichting Salvage zorgen voor enige verwarring bij de rampenstaf en de gemeentelijke diensten. Op 18 mei vraagt de voorzitter van de rampenstaf wie Salvage aanstuurt. De brandweer zet deze vraag uit32 en de volgende dag komt het antwoord: ‘de gemeente’ heeft Salvage gevraagd om werkzaamheden te komen verrichten.33 Later komt het bericht dat de brandweer Salvage heeft gevraagd om werkzaamheden te komen verrichten. Salvage bezoekt onder begeleiding van de politie de woningen in de binnenring.34 In de loop van de dag merkt de BMD in de rampenstaf op dat er “geruchten” zijn dat Salvage woningen betreedt. De BMD vraagt onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurt. De voorzitter van de rampenstaf geeft aan dat Salvage door de brandweer is benaderd: “Dat gebeurt altijd. Salvage handelt in opdracht van verzekeraars, ter bescherming van bezittingen.”35
30 31 32
33 34 35
119
Logboek Coördinatiepunt brandweer, 22 mei 2000, 19.15 uur (LCI-0831). Logboek Coördinatiepunt brandweer, 23 mei 2000, 07.45 uur (LCI-0831). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 15 mei 2000, 17.30 uur (LCI-185) en logboek Coördinatiepunt brandweer, 18 mei 2000, 21.30 uur en 19 mei 2000, 09.00 uur (LCI-0831). Logboek coördinatiepunt brandweer, 19 mei 2000, 07.15 uur (LCI-0831). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 19 mei 2000, 08.00 uur (LCI-185). Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 19 mei 2000, 12.00 uur (LCI-185).
Balktekst
Bewoners uit de vrijgegeven delen van de binnenring die naar hun woning terugkeren, hebben niet altijd al hun goederen in de woning aangetroffen. De rampenstaf spreekt op 16 mei over zaakwaarneming door de gemeente. In het persbericht van 17 mei, 16.30 uur, wordt in dit verband het volgende meegedeeld:
Vormen van praktische hulpverlening
De BMD neemt naar aanleiding van de discussie de regie over Salvage op zich. De voorzitter van de rampenstaf verzoekt de BMD om daartoe afspraken op papier te zetten. Duidelijk moet zijn dat mensen die van Salvage goederen hebben teruggekregen, maar nog wat missen, een aanvullend lijstje bij Salvage kunnen indienen. In overleg met de brandweer wordt dan bekeken of deze goederen alsnog uit de woningen kunnen worden gehaald.36
Balktekst
In het actiecentrum van de BMD wordt een aantal keren gesproken over de mogelijkheid om bewoners in de gelegenheid te stellen hun goederen uit de eigen woning te halen. Hierover neemt de BMD contact op met de verzekeringsmaatschappijen, verzameld in het Bureau Coördinatie Experts (BCE). In overleg met het BCE komt de BMD met een ontruimingsscenario. Bij de totstandkoming van het ontruimingsscenario speelt ook de “economische zinnigheid” een rol. Verzekeraars plaatsen kanttekeningen bij de moeite die moet worden gedaan om goederen uit woning te stickeren en op te slaan, zodat bewoners nog enkele spullen van emotionele waarde kunnen terugkrijgen.37 In de periode van 24 tot 26 mei krijgen bewoners van de binnenring de mogelijkheid het rampgebied te bezoeken en, voor zover uit technisch oogpunt verantwoord, hun woning. Daarbij worden zij in de gelegenheid gesteld kleine voorwerpen van emotionele waarde mee te nemen. Deze bezoeken duren circa één uur. In de periode van 25 tot 29 mei bezoeken de verzekeraars de woningen om de schade op te nemen. De bedoeling was om daarna gesprekken plaats te laten vinden tussen verzekeraar en verzekeringnemer over de afhandeling van de schade en de ontruiming van de woningen. Nadrukkelijke signalen van de zijde van getroffenen en van het informatie- en adviescentrum leiden er echter toe dat dit scenario wordt bijgesteld. In de vergadering van het college van B&W van 5 juni 2000 wordt een daarop gerichte notitie besproken die de Commissie hier integraal citeert: 1
Van meet af aan zijn de inspanningen van de gemeente erop gericht te handelen vanuit het belang van de getroffenen en het leed van deze groep zo veel mogelijk te verzachten. Deze beleidslijn is, ook na het opheffen van de rampenstatus, onverkort van kracht.
2
Reeds tijdens de rampenstatus is door BMD gewerkt aan een ontruimingsscenario. Vorige week bleek dit stuk gereed te zijn en als leidraad te fungeren voor onder meer BMD en assuradeuren. Het scenario is in de Twentsche Courant Tubantia door (…)(BMD) met instemming van de portefeuillehouder toegelicht en vervolgens deels gepubliceerd in de BewonersBrief.
3
Woensdag jongstleden bleek plots het voornemen om vrijdag 2 juni met de assuradeuren te beginnen met de ontruiming. Daarbij was geen actieve rol voorzien van de bewoners.
36 37
120
Voorlopig verslag van de vergaderingen van de rampenstaf van de gemeente Enschede, 19 mei 2000, 22.00 uur (LCI-185). Gespreksverslag interview COV met A. Westerhof, directeur Bureau Coördinatie Experts (BCE), 27 oktober 2000 (COV / 00.01535).
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
4
Volgens het plan en voorzover bekend zouden de assuradeuren onder begeleiding van de BMD vanaf vrijdag 2 juni uitsluitend de financieel waardevolle bezittingen uit de woningen verwijderen en tot nader order opslaan. Deze zouden dan te zijner tijd ter beschikking komen van de bewoners/eigenaren.
5
In aanvulling hierop zouden bewoners/eigenaren kunnen opgeven welke bezittingen met een sterke emotionele waarde zij zouden willen hebben. Voorzover mogelijk zouden de assuradeuren hiernaar op zoek gaan. Dit zou betekenen dat slechts de assuradeuren en niet de bewoners in de gelegenheid worden gesteld de getroffen woningen te betreden. Argumenten hiervoor – voorzover bekend – zijn financieel en tijd bepaald.
Tot slot het juridische aspect. Het is niet uitgesloten dat bewoners, die (waarschijnlijk) rechtmatig eigenaar zijn van de inboedel, zich ook juridisch zullen verzetten tegen de voorgenomen gang van zaken. Het is aan te bevelen de problematiek ook te beschouwen vanuit deze invalshoek. En ook al ontbreekt hiervoor een juridische grond, de mogelijkheid bestaat dat alleen vanwege de publicitaire effecten, de gang naar de rechtbank wordt gemaakt. (…) Voorstel Handhaven van de gedragslijn, zoals genoemd bij ‘Algemeen, punt 1’. Aanpassing van het ontruimingsscenario, in die zin dat de bewoners, begeleid en al dan niet in aanwezigheid van de assuradeuren, de gelegenheid krijgen om emotioneel waardevolle bezittingen te redden. Uiteraard voorzover mogelijk de staat van de woning dit toelaat. De hulpverleners van het IAC hierin actief te betrekken.
121
Balktekst
Vanuit communicatie, inclusief publieksvoorlichting van het IAC is tegen deze gang van zaken geprotesteerd. Dit strookt niet met de handelwijze van de gemeente tot nu toe. Gevreesd moet worden dat de voorgestane werkwijze tot fel verzet zal leiden bij de getroffenen. Niet onbegrijpelijk, want waar de assuradeuren zich primair zullen beperken tot financieel waardevolle bezittingen (consumentenelektronica, e.d.), die in beginsel alle vervangbaar zijn, willen de bewoners graag hun herinneringen redden. In dit verband kan worden verwezen naar de recente publicaties hierover in Tubantia. In de woningen ligt in niet onbelangrijke mate het verleden van de getroffenen, vaak in de vorm van (financieel beschouwd) waardeloze voorwerpen. Als de bewoners niet de kans krijgen om zelf en onder strikte begeleiding hun onvervangbare verleden veilig te stellen, zal dit ongetwijfeld een sterk negatief effect hebben op de verwerking van de ramp. Het is tevens niet ondenkbeeldig dat hierdoor de relatie tussen getroffenen en de gemeente blijvend wordt beschadigd. Met als direct resultaat een negatieve omslag in de publieke opinie ten aanzien van het gemeentelijk handelen tot nu toe.
Vormen van praktische hulpverlening
De bewoners per op naam gestelde brief hierover tijdig te informeren, aangevuld met toelichting door de portefeuillehouders) in de regionale media.38 Het college stemt in met het voorstel. Dit betekent dat verzekeraars het initiatief nemen om bewoners van de binnenring in de gelegenheid te stellen in de woning aan te geven wat bewaard moet worden; daarna gaat de verzekeraar over tot ruimen (zonder aanwezigheid bewoner).39 Naar aanleiding van dit besluit wijst de BMD het college van B&W op de urgentie van het ontruimen van de woningen. Het college van B&W ontvangt voor de vergadering van 8 juni het volgende voorstel ontruimingsplan “binnen de schutting” van de BMD: Balktekst
1
2
3
38 39
122
Nadat alle bewoners/eigenaren van de panden in het schuttinggebied recent in de gelegenheid zijn gesteld om (de plek van) hun pand te bezoeken (waarbij ze wat kleinere spullen, veelal van persoonlijke aard konden meenemen), is nu de fase aangebroken waarin zaken verzekeringstechnisch moeten worden afgehandeld en de panden moeten worden ontruimd. Bij het opstellen van de planning hiervan zijn de belangen en wensen van bewoners nadrukkelijk afgewogen tegen de aspecten van openbare orde en veiligheid, volksgezondheid, (latent) asbestgevaar en bouwkundige risico’s. Daarnaast speelt uiteraard ook de factor tijd een rol. Ten aanzien van dit laatste punt kan worden opgemerkt dat het opruimen van koelkasten en vriezers uit volksgezondheidsoverwegingen begint te dringen, dat hoe later met de daadwerkelijke ontruiming wordt gestart, hoe meer dit ten koste gaat van nog in de panden aanwezige waardevolle/bruikbare spullen en dat de asbestsanering en onderzoek naar mogelijke aanwezigheid van restanten vuurwerk op het Bamshoeveterrein pas kan starten als de ontruiming van de panden heeft plaatsgevonden (en hoewel het Bamshoeveterrein zo nodig kunstmatig nat wordt gehouden; is de asbestsanering daar toch op zo kort mogelijke termijn gewenst). De procedure waarvoor nu wordt gekozen, houdt in dat wordt gestart met het dichtsealen van koelkasten en vriezers. Deze mogen namelijk volstrekt niet ter plaatse worden geopend in verband met volksgezondheidsrisico’s. Vervolgens gaan, onder verantwoordelijkheid en aansturing van de verzekeringsmaatschappijen, een team bestaande uit een verzekeringsexpert, een medewerker van een verhuisbedrijf en in principe één doch maximaal twee bewoners per huishouden, opname doen in de woningen. Daarvoor is per pand één uur beschikbaar. Tijdens dat opnamebezoek wordt een lijst opgesteld van die delen van de inboedel die uit het pand moeten worden gehaald om te worden opgeslagen dan wel naar een door de bewoner te bepalen adres moeten worden gebracht. Voor de overige delen van de inboedel geeft de bewoner een afstandsverklaring af. Gelet op de hierboven genoemde aspecten van veiligheid en risico’s dient het genoemde aantal van maximaal twee personen per huishouden als hard gegeven te worden beschouwd. N.B.: Bedrijven worden zo veel mogelijk volgens dezelfde procedure meegenomen.
Notitie ‘Ontruimingsscenario’ cluster Beleid & Strategie, behandeld in het College van B&W van 5 juni 2000. Besluitenlijst B&W – vergadering, maandag 5 juni 2000, 11.00 uur.
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
4
Het college van B&W besluit conform het voorstel. Van 6 tot 23 juni vinden de bezoeken aan de woningen plaats. Op basis van dit besluit bezoeken bewoners samen met verzekeraars de binnenring. Het ontruimingsscenario wordt via een persbericht van 7 juni 2000, 16.00 uur, bekendgemaakt. Ook wordt het ontruimingsscenario toegelicht in de bewonersnieuwsbrief 6 van 13 juni 2000. Volgens afspraak zijn getroffenen door de verzekeraars ook persoonlijk benaderd met de uitnodiging om hun woning in de binnenring te bezoeken. Het is niet altijd gemakkelijk gebleken bewoners te bereiken, omdat hun verblijfadressen niet altijd bekend zijn. In de bewonersnieuwsbrief nummer 3 van 30 mei 2000 roept het IAC getroffenen op contact op te nemen met hun verzekeraar of tussenpersoon. Getroffenen die niet verzekerd zijn, kunnen bij het IAC terecht. De bezoeken aan de woning brengen veel commotie teweeg bij de betrokken bewoners. Op 23 juni behandelt het college van B&W een brief van de stuurgroep cluster Zorg41 van 21 juni over dit onderwerp. In deze brief spreekt de stuurgroep haar verontrusting uit over de negatieve psychosociale effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met de bezittingen van bewoners van het rampgebied. Enkele citaten daaruit: Van verschillende kanten, waaronder de hulpverlening zijn er signalen dat deze wijze van afhandeling grote ontevredenheid bij de betrokken bewoners teweeg heeft gebracht. Punten die genoemd worden zijn: • • • • • •
40 41
123
ook de andere bewoners van het huis willen zelf of samen bezittingen die men wil houden aanwijzen men heeft wat vergeten en wil dit alsnog opgeven voor berging en opslag de verzekeraar wil niet bergen en opslaan, omdat de bezittingen afgeschreven zijn ondanks dat ze voor de bewoners van (emotionele) waarde zijn de tijd van één uur is veel te kort, men voelt zich opgejaagd men heeft zelf te weinig al mee kunnen nemen men heeft iets getekend, maar men weet niet wat en een kopie is niet ontvangen
Nota aan B&W ‘Ontruiming rampgebied’ van BMD, 8 juni 2000. De stuurgroep van de cluster Zorg bewaakt de uitvoering van de betreffende projecten. In de stuurgroep zijn de GGD, Mediant, het Ministerie van VWS, de huisartsenvereniging, de stichting jeugdzorg, de zorgverzekeraar Amicon en het ziekenhuis MST vertegenwoordigd.
Balktekst
Na de opnamebezoeken aan de woningen, zal in opdracht van de verzekeraars door de verhuisbedrijven de daadwerkelijke afvoer van koelkasten en vriezers en de ontruiming van de inboedel worden uitgevoerd. Ervan uitgaande dat per huishouden één bewoner aanwezig zou zijn, was de planning erop gericht om op vrijdag 16 juni de opnamebezoeken afgerond te hebben. Als er toch in veel gevallen twee personen mee gaan, moet er rekening mee worden gehouden dat dat kan uitlopen; op dit moment kan dat nog niet exact worden aangegeven. Na afronding van de opnamebezoeken zal de daadwerkelijke verwijdering van de inboedel binnen twee weken kunnen zijn afgerond. Eveneens op grond van de onder punt 2 genoemde overwegingen van veiligheid/risico’s, zullen tijdens de uitvoering van het in deze nota bedoelde ontruimingsplan in principe geen personen tot het terrein worden toegelaten die niet functioneel bij het ontruimingsplan zijn betrokken. Dit besluit is ter vastlegging van het besluit, genomen in uw vergadering van 5 juni.40
Vormen van praktische hulpverlening
• • •
ontstaan van enige willekeur: sterk aandringende bewoners werd meer toegestaan dan anderen en sommige begeleiders waren in staat soepeler met de afspraken om te gaan dan anderen de aanblik van de staat van de woning en de inboedel (veel slechter dan bij een eerder bezoek of dan verwacht) heeft mensen soms zo ontregeld dat ze hun lijstje niet hebben kunnen afwerken.
Balktekst
Voor de psychosociale nazorg is het essentieel dat dit traject voor alle getroffen bewoners zeer zorgvuldig en tot hun tevredenheid wordt afgehandeld. Voor de verwerking is dit een vereiste. Nu niet zorgvuldig afhandelen, betekent een groot risico op (het vergroten van de) psychische schade. Bovendien kan het later na ruiming van het gebied niet meer hersteld worden Een actieve inbreng van de bewoners bij het bepalen welke voor hun dierbare bezittingen men wil laten bergen en behouden, is – gelet op de ervaringen in de Bijlmer – zeer belangrijk. Het geeft mensen weer enige grip op hun bestaan. Nu nog zijn er slachtoffers van de Bijlmerramp onder behandeling in de tweedelijnshulpverlening met problemen vanwege een onzorgvuldige afhandeling. De stuurgroep constateert ook het volgende: Andermaal is nagelaten om in een vroeg stadium het advies van de zorginstellingen te vragen. Het pas nu betrekken van de psychosociale aspecten bij de afhandeling betekent dat een deel van het al doorlopen traject opnieuw gedaan moet worden. De stuurgroep stelt voor om: de nu al gemerkte bezittingen uit de huizen te halen. Daarna kan aan de IGKbedrijven (bedrijven die door verzekeraars worden ingeschakeld om huisraad veilig te stellen; Commissie) opdracht worden gegeven de resterende huisraad uit de huizen te verwijderen. Bij dat laatste zouden dan de bewoners aanwezig kunnen zijn om bezittingen, die men alsnog wil behouden op te laten slaan of mee te nemen. Mensen die betrokken zijn bij de nu lopende bezoekactie verwachten dat 50 tot 80% van de betreffende bewoners gebruik zal maken van deze gelegenheid. Dit geeft al aan hoe belangrijk het voor bewoners is om aanwezig te kunnen zijn. Deze actie zal vanwege het asbest onder het vereiste beschermende regiem moeten plaatsvinden. Navraag heeft geleerd dat genoemd voorstel voor de IGK-bedrijven haalbaar is. Voornoemde heeft betrekking op de bewoners van de betreedbare huizen. In het rampgebied zijn ook nog panden die op dit moment niet te betreden zijn vanwege instortingsgevaar. Ook voor deze bewoners is het kunnen behouden van dierbare bezittingen van groot belang. Daarom zullen ze waar enigszins mogelijk in de gelegenheid gesteld moeten worden eventuele bezittingen te bergen. Wij verzoeken u dan ook met klem alles in het werk te stellen deze huizen betreedbaar te maken.42
42
124
Brief “afhandeling bezittingen bewoners rampgebied” van de cluster zorg, 21 juni 2000, behandeld in het College van B&W op 23 juni 2000.
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
Het het college van B&W besluit op 23 juni de tot dan toe gevolgde aanpak voort te zetten. Wel vraagt het college van B&W de BMD te bezien of, alvorens gesloopt wordt, nog een keer een mogelijkheid aan bewoners en familieleden geboden kan worden voor afscheid van huis en locatie. Tenslotte vraagt het college de BMD om zo snel mogelijk een datum vast te stellen voor de start van de sloop.43 Op 27 juni wordt het onderwerp opnieuw voor de vergadering van het college van B&W geagendeerd. Alles overwegende besluit het college de tot dan toe gevolgde aanpak voor te zetten en de stuurgroep Zorg hierover te informeren.44 Na de bezoeken zou in principe de daadwerkelijke ontruiming van de woningen plaatsvinden. In de praktijk helpt de BMD mensen, die aanvullende spullen uit hun woning willen, door zelf toch goederen uit de woningen te halen.45 Met de daadwerkelijke ontruiming wordt begin juli gestart.
9.4
Waarderingen
In deze paragraaf gaat de Commissie in op de waardering die getroffenen en hulpverlenende en -biedende instellingen hebben voor de zorg voor woning, bedrijf en inboedel, en voor het bezoek aan woning en bedrijf. De waardering door getroffenen is afkomstig uit de gehouden enquête en groepsgesprekken met getroffenen (voor een toelichting op de enquête en de groepsgesprekken wordt verwezen naar de hoofdstukken 2 en 20-23 van dit onderzoekrapport). 9.4.1
Waardering door getroffenen
In de vragenlijst is gevraagd naar de waardering van de zorg voor woning, bedrijf en inboedel. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: hiermee bedoelen we de bescherming van uw inboedel tegen weer en wind en inbraak, het ontruimen van uw woning, bedrijf of atelier en de eventuele tijdelijke opslag van uw inboedel. De waardering van getroffenen ligt op hetzelfde niveau (index 56) als de gemiddelde waardering voor de totale praktische hulp (index 53). Er is wel een opvallend verschil tussen respondenten uit de binnenring, die een veel lagere waardering hebben (index 25), en respondenten uit de buitenring, die een hogere waardering hebben (index 66) van de zorg voor woning, bedrijf en inboedel. Een ander verschil is dat de bewoners meer tevreden zijn (index 58) dan ondernemers of kunstenaars (index 40). De waardering van getroffenen voor het bezoek aan woning of bedrijf ligt met een index van 48 iets onder de gemiddelde waardering voor de totale praktische hulp (index 53). 9.4.2
Respondenten uit de binnenring
Door respondenten uit de binnenring wordt vrij weinig gemeld bij de vraag wat er goed is gegaan op dit onderdeel. Respondenten vinden de ontruiming en opslag goed en waarderen ook de afgrenzing en bewaking van het gebied door de politie. Bovendien geven zij aan dat de inboedel goed is beschermd (dichttimmeren en bedekken van meubels met plastic).
43 44 45
125
Besluitenlijst B&W – vergadering, vrijdag 23 juni 2000, 9.00 uur. Besluitenlijst B&W – vergadering, vrijdag 27 juni 2000, 11.00 uur. Rapportage BMD, 22 november 2000.
Balktekst
Bewoners worden in de tweede week van juli in staat gesteld nog een keer de binnenring te bezoeken.
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
De respondenten uit de buitenring hebben op de vraag wat fout ging, ook een aantal andere opmerkingen gemaakt dan de respondenten uit de binnenring. Buiten het gebrek aan informatie over de diverse regelingen, vindt een aantal van hen ook dat het aan de hekken gehanteerde toegangsbeleid inconsequent was. Tevens vonden deze respondenten dat de communicatie tussen de beslissende instanties en de hulpverleners ter plekke slecht was. 9.4.4
Groepsgesprekken
Uit de groepsgesprekken blijkt dat men de bewaking van het gebied belangrijk vindt. De particuliere bewakingsdienst, die de politie heeft opgevolgd, zou veel meer mankracht moeten inzetten. Het was nu nog steeds te gemakkelijk om het gebied in te komen. Om woningen beter te kunnen beschermen tegen plundering of diefstal was afdekken met doorzichtig plastic effectief geweest.
De huurders van de ateliers in de Bamshoeve zijn vrijwel unaniem in hun stelling dat er veel te redden geweest zou zijn, maar dat dit niet is toegestaan. Het hele terrein is schoon gebulldozerd. Daardoor zijn naast te redden voorraden en kunstwerken ook vele persoonlijke herinneringen weg. Bij de betrokken kunstenaars bestaat hierover een groot gevoel van machteloosheid. Tenslotte merkten sommigen op dat zij erg lang in onzekerheid hebben verkeerd over de staat waarin hun woning zich bevond. Volgens hen had de gemeente er goed aan gedaan wanneer zij foto’s had gemaakt van de verwoeste en beschadigde woningen en die aan de bewoners ter beschikking had gesteld. 9.5
Analyse en beoordeling
9.5.1
Afscherming en bewaking rampterrein
Volgens het rampenplan moet het rampterrein worden afgeschermd van de omgeving. De politie is belast met het afzetten van het rampterrein. Hiertoe heeft zij de BMD gevraagd een omheining om het gebied te plaatsen. In eerste instantie worden hekken om het rampterrein geplaatst. Het kostte enige tijd moeite om aan voldoende hekmateriaal te komen. Daarnaast wijzigden de grenzen van de binnenring een aantal keren. Op 20 mei is de afzetting met hekken voltooid. Spoedig daarna, toen duidelijk werd dat de werkzaamheden in de binnenring langer zouden duren, is een schutting van 2,5 km om het gebied geplaatst. Met de uitvoering van deze werkzaamheden is begonnen op 20 mei. Op 25 mei is de schutting, met een hoogte van ruim 2.40 m en een lengte van ongeveer 2.5 km, gereed. Aanvankelijk wordt het gebied bewaakt door de politie. Op 24 mei draagt de gemeente de bewaking van het rampterrein op aan een particulier beveiligingsbedrijf.
127
Balktekst
Omdat met de opslag en reiniging van inboedel veel fouten zijn gemaakt, wordt geadviseerd om dit soort activiteiten te laten uitvoeren door erkende verhuizers. In de opslagplaatsen zou een beter systeem moeten worden ingevoerd, zodat mensen hun eigen spullen/dozen terug kunnen vinden. Velen hebben hun spullen nog niet terug en men vraagt zich af waarom dit niet sneller kan worden geregeld.
W.G.A. Smits Min. Dr. de Visserstraat 19 Bewoner
10 Financiële regelingen
10.1
Inleiding
Al snel na de vuurwerkramp dringt het besef door dat getroffenen naast persoonlijk leed te maken krijgen met uiteenlopende aangelegenheden van financiële aard. De eerste nood wordt gelenigd met de verstrekking van enig handgeld op de zondag na de ramp. Daarna gaan vragen leven als: Wat is de materiële schade? Op wie valt de schade te verhalen? Wat te doen bij niet of onvoldoende verzekerd zijn? Uitspraken van premier Kok, van Minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Staatssecretaris Ybema van Economische Zaken (EZ) kort na de ramp scheppen de verwachting van ruimhartige financiële hulp aan getroffen bewoners en ondernemers. Voor het bepalen van de omvang van de schade en het realiseren van een “toereikende” vergoeding aan duizenden getroffenen, ontstaan een netwerk van organisaties en een scala aan regelingen. De totstandkoming van regelingen, de financiering, de uitvoering en de waardering voor deze vorm van praktische hulp, zijn onderwerpen die in dit hoofdstuk aan de orde komen. De rapportage beschrijft de ontwikkelingen vanaf de ramp tot 1 januari 2001. Begonnen wordt met het formele kader ten aanzien van financiële hulp (paragraaf 10.2). Vervolgens worden in paragraaf 10.3 de financiële regelingen beschreven. De betrokken organisaties komen aan de orde in paragraaf 10.4. In de paragrafen 10.5 en 10.6 worden de ontwikkelingen op het gebied van financiële hulpverlening aan respectievelijk particulieren en ondernemers/kunstenaars samengevat. In paragraaf 10.7 volgt de beschrijving van de waardering voor de financiële hulp op basis van resultaten uit de schriftelijke enquête en de groepsgesprekken onder getroffenen, die in september 2000 hebben plaatsgevonden. In paragraaf 10.8 komt een aantal relevante actoren aan het woord. Paragraaf 10.9 bevat de analyse en beoordeling. In paragraaf 10.10 zijn de aanbevelingen van de Commissie opgenomen. 10.2
Formeel kader
Voor financiële hulpverlening met een aard en een omvang zoals wordt die opgezet na de vuurwerkramp in Enschede, zijn geen plannen, draaiboeken of praktische voorbeelden in Nederland beschikbaar. De gevolgen van de ramp in termen van materiële schade en bedrijfsschade zijn niet te vergelijken met de gevolgen van andere recente rampen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verantwoordelijkheid voor financiële hulp en op relevante wettelijke kaders. Voorts wordt ingegaan op overwegingen die ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van latere financiële regelingen. Ten slotte wordt vooraf een beeld gegeven van het rampgebied, aangezien de aanspraak op verschillende financiële regelingen “gebiedsgebonden” is.
133
Vormen van praktische hulpverlening
10.2.1
Verantwoordelijken, rampenplan en projectenstructuur nazorg
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Enschede is verantwoordelijk voor de financiële hulpverlening na de ramp, onder eindverantwoordelijkheid van het college van B&W. Aan deze verantwoordelijkheid geeft de gemeente vorm door direct na de ramp een noodregeling te treffen. Daarnaast heeft de gemeente een gedeelde verantwoordelijkheid met het Ministerie van BZK, als coördinerend ministerie bij de bestrijding van de gevolgen van de ramp, in het kader van de toepassing van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS). In het Rampenplan Gemeente Enschede is geen afzonderlijk plan opgenomen voor de financiële opvang van getroffenen of van de financiële afwikkeling van de ramp. In enkele deelplannen wordt alleen indirect gewezen op noodzakelijke activiteiten in dit verband: Balktekst
•
•
Deelplan 22: Voorzien in primaire levensbehoeften (Uitvoering: verstrekken kleding, financiële middelen, recreatiemiddelen; dit wordt echter niet uitgewerkt in het activiteitenschema). Deelplan 25: Schadeafhandeling.
In andere plannen, zoals deelplan 14 “Opvangen/verzorgen” en deelplan 29 “Nazorg” komt het onderwerp in het geheel niet aan de orde. Als op 24 mei het rampenplan buiten werking wordt gesteld, en de nazorg in de vorm van een projectenorganisatie wordt gestuurd, is project M “Financiën” het kader waarbinnen dit onderwerp de vereiste aandacht krijgt. Project M staat onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van de wethouder Middelen en wordt als volgt omschreven: Maken van een overzicht van benodigde financiën ten aanzien van de afwikkeling van de ramp alsmede de gehele organisatie eromheen. Thema’s zijn: • • • • 10.2.2
contacten Rijk/EU; giften e.d. organiseren; coördineren alle geldstromen Rijk (en anderen); rubricering kosten Noodregeling
Onmiddellijk na de ramp besluit het gemeentebestuur om per direct de getroffen geëvacueerde burgers financieel te ondersteunen. Gelet op de dringende noodzaak om direct en voortvarend hulp te bieden, wordt een financiële noodregeling tot stand gebracht, waarbij voortdurend wordt afgestemd tussen de concernstaf, de verantwoordelijke wethouder en het Ministerie van Volksgezonheid, Welzijn en Sport (VWS). De juridische grondslag voor de financiële noodregeling wordt gevormd door de Algemene bijstandswet (Abw), artikel 11, eerste lid. Hierin is vastgesteld dat
134
Financiële regelingen
aan een persoon die geen recht op bijstand heeft door het college van B&W, gelet op alle omstandigheden in afwijking van paragraaf 1 van de Abw (kring van rechthebbenden) bijstand kan worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor de toepassing van artikel 11 Abw is het noodzakelijk dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. De situatie als gevolg van de vuurwerkramp in Enschede is voor het gemeentebestuur voldoende reden om artikel 11 toe te passen. Deze regeling wordt op 23 mei met terugwerkende kracht door het college van B&W vastgesteld. Citaat uit: Overwegingen met betrekking tot juridische grondslag noodregeling1
1
135
Uit de nota van het college van B&W: ‘Financiële noodregeling ramp te Enschede’, 23 mei 2000.
Balktekst
Gelet op de ernst en grootschaligheid van de ramp, alsmede het zeer korte tijdsbestek waarbinnen de financiële hulpverlening dient te worden georganiseerd, alsmede de ontredderde psychische en emotionele staat waarin de slachtoffers van de ramp verkeren, is besloten om af te zien van de, in het kader van de Abw gebruikelijke, middelentoets (inkomens- en vermogenstoets). Bij de besluitvorming heeft mede een rol gespeeld de specifieke sociaaleconomische situatie van deze achterstandswijk, alsmede de zeer schrijnende gevolgen van de ramp voor haar bewoners. Gelet op de hiervoor geschetste extreme omstandigheden werd het maatschappelijk ongewenst geacht om de formele weg van een individuele bijstandsaanvraag met middelentoets te volgen. Dit geldt evenzeer voor het aanbrengen van een onderscheid in groepen, die al dan niet een bijstandsuitkering ontvangen. Immers, ongeacht of een betrokkene een bijstandsuitkering of inkomsten uit arbeid of anderszins ontvangt, ondervindt deze de ernstige gevolgen van de ramp en kan hij/zij deze niet zelf opvangen. Directe hulp is dan geboden. De kosten ingevolge artikel 11 Abw kunnen blijkens mededeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afzonderlijk worden gedeclareerd bij het Rijk, zijnde “de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan” van de slachtoffers van de ramp. Naast de kosten van levensonderhoud kan ook gedacht worden aan consumptiegoederen, zoals inrichtingsgoederen en tijdelijke herhuisvestingkosten. Niet voor declaratie in aanmerking komende kosten betreffen infrastructurele voorzieningen en herbouwkosten: het Rijk heeft zich bereid verklaard tot een eenmalige specifieke uitkering aan de gemeente Enschede ter dekking van de meerkosten voor bijzondere bijstand als gevolg van deze ramp. Een en ander is op 18 mei jl. meegedeeld, en door een memo van dezelfde datum bevestigd. Bovendien is door het ministerie toegezegd dat in een wat meer uitvoerige reactie aan het gemeentebestuur een en ander zal worden bevestigd. Vanzelfsprekend wordt daarbij rekening gehouden met uitkeringen van verzekeringsmaatschappijen aan getroffenen. Vermeld kan worden dat tot dusver in alle gevallen een machtiging tot cessie is ingenomen, alvorens tot betaling van een noodvoorziening is overgegaan.
Vormen van praktische hulpverlening
10.2.3
Regelingen I, II en III
De regelingen I, II en III, die na de noodregeling worden ontwikkeld (zie hierna paragraag 10.3), hebben geen wettelijke basis. Tot deze regelingen is besloten door het college van B&W op grond van de overweging dat er sprake is van een acute noodsituatie. De gemeente Enschede en de Enschedese woningbouwcorporaties hebben gezamenlijk de regelingen opgesteld voor de slachtoffers van de ramp. De hoogte van de uitkeringen op grond van regelingen I, II en III zijn wel gebaseerd op uitkeringen op grond van de Abw. De regelingen I, II en III zijn zowel van toepassing op mensen met een huurwoning als op mensen die een eigen woning bewoonden. 10.2.4
Latere financiële regelingen
Balktekst
Voor latere regelingen ten aanzien van onder andere inboedelschade, cascoschade, schade aan bedrijven, et cetera bestaat geen formele basis. Voor advies over vergoeding van “overige schade” stelt het college van B&W op 26 juni 2000 de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) in2. Deze commissie ontwerpt regelingen met een categoriaal karakter; dus niet gericht op individuele gevallen. De belangrijkste overwegingen die ten grondslag liggen aan de werkzaamheden van de CFA, zijn de volgende3: • • •
Ten gevolge van de vuurwerkramp zijn particulieren geconfronteerd met vernietiging of beschadiging van eigendommen. De kosten van die schade worden in veel gevallen niet geheel en in andere gevallen in het geheel niet vergoed door een verzekeringsmaatschappij. Het is in verband met het bijzondere karakter van de vuurwerkramp vanuit het oogpunt van maatschappelijke zorg wenselijk dat particulieren de kosten niet geheel zelf dragen.
Met uitzondering van de regeling voor ondernemers bevatten alle regelingen waartoe de CFA adviseert een hardheidsclausule. Deze hardheidsclausule luidt als volgt: Van het bepaalde in deze regeling kan door het bestuur bij hoge uitzondering worden afgeweken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De gemeente spreekt in dit verband van maatwerk4: Daarnaast wijst het college er nog eens met nadruk op dat het in individuele gevallen, waarin bestaande regelingen niet voorzien, “maatwerk” wil leveren, bijvoorbeeld door toepassing van de hardheidsclausules. In alle regelingen is een bepaling opgenomen over de mogelijkheid van bezwaar. In de regelingen voor particulieren is bepaald dat tegen een beslissing van het bestuur van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp op een aanvraag of tegen een beslissing van het bestuur tot intrekking of wijziging van een eerdere beslissing binnen zes weken een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het bestuur.
2 3 4
136
Een beschrijving van deze commissie is te vinden in paragraaf 10.4. Deze overwegingen zijn in iedere afzonderlijke regeling door de CFA opgenomen. Persbericht gemeente Enschede, 1 november 2000.
Financiële regelingen
In artikel 26 van de regeling voor ondernemers is bepaald dat indien de hoofdstukken 6 en 7 (algemene bepalingen over bezwaar en beroep respectievelijk bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet rechtstreeks van toepassing zouden zijn op besluiten van de stichting omtrent toekenning van een tegemoetkoming op grond van de regeling voor ondernemers, die hoofdstukken van de Awb voor wat betreft de mogelijkheid van het maken van bezwaar overeenkomstig worden toegepast. 10.2.5
EG-Verdrag
Over de grondslag van de ondernemersregeling wordt in de toelichting hierop door de CFA het volgende vermeld:
Bij het ontwerp van de ondernemersregeling (zie paragraaf 10.6.4) heeft de CFA rekening gehouden met het EG-Verdrag, Tweede Afdeling, getiteld “Steunmaatregelen van de Staten”. De CFA verwijst hierbij naar de artikelen 87 en 88. Relevante passages uit deze artikelen worden hieronder geciteerd. Artikel 87
137
1
Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde produkties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloedt.
5
Toelichting bij ‘Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede’, concept 15 januari 2001.
Balktekst
De uiteindelijke grondslag van deze regeling is goeddeels dezelfde als die van de WTS (de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen; Commissie), te weten het solidariteitsbeginsel. Evenals bij de WTS geldt als uitgangspunt dat een ramp kan leiden tot schade van een zodanige omvang, dat gedupeerden die schade niet volledig zelf kunnen dragen. Voor de grondslag van een tegemoetkoming in deze rampschade kan aansluiting worden gezocht bij art. 21 van de Grondwet. Daarin is aan de overheid een zorgplicht opgelegd ten aanzien van de bewoonbaarheid van het land. Het aanvaarden van de consequenties van deze zorgplicht door de overheid voor een zeer ingrijpende, unieke ramp als de vuurwerkramp berust uiteindelijk op de onderlinge solidariteit van de Nederlandse bevolking. Daarbij is van belang te onderkennen dat het hier gaat om een tegemoetkoming in de schade en niet om een volledige schadeloosstelling. De rijksoverheid is, aldus de regering bij de parlementaire behandeling van de WTS, niet verantwoordelijk voor het lenigen van alle nood bij rampen en zware ongevallen. Dit uitgangspunt impliceert dat de rijksoverheid alleen moet bijspringen voor zover sprake is van onevenredig grote schade, of van onevenredig zware getroffenheid van gedupeerden, alsmede dat gedupeerden een eigen verantwoordelijkheid, een ‘eigen ramprisico’ hebben te dragen. Zulks komt ook in deze regeling tot uitdrukking, bijvoorbeeld in de korting wegens ‘eigen risico’5.
Vormen van praktische hulpverlening
2
Met de gemeenschappelijke markt zijn verenigbaar: (…) b. steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen.
1
De Commissie onderwerpt tezamen met de Lid-Staten de in die Staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist. Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een Staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 87 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken Staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn. Indien deze Staat dat besluit niet binnen de gestelde termijn nakomt, kan de Commissie of iedere andere belanghebbende Staat zich afwijking van de artikelen 226 en 227 rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden. Op verzoek van een Lid-Staat kan de Raad met eenparigheid van stemmen beslissen dat een door die Staat genomen of te nemen steunmaatregel in afwijking van de bepalingen van artikel 87 of van de in artikel 89 bedoelde verordeningen als verenigbaar moet worden beschouwd met de gemeenschappelijke markt, indien buitengewone omstandigheden een dergelijke beslissing rechtvaardigen. Als de Commissie met betrekking tot deze steunmaatregel de in de eerste alinea van dit lid vermelde procedure heeft aangevangen, wordt deze door het verzoek van de betrokken Staat aan de Raad geschorst, totdat de Raad zijn standpunt heeft bepaald. Evenwel, indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van het verzoek zijn standpunt niet heeft bepaald, beslist de Commissie De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 87 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld die in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken Lid-Staat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.
Artikel 88
2 Balktekst 3.
Om snel tot uitvoering van de ondernemersregeling te kunnen overgaan, adviseert de CFA tot toepassing van de “de minimis bekendmaking”6. Deze bekendmaking houdt kort gezegd in, dat indien de steun niet meer bedraagt dan 100.000 Euro per onderneming over een periode van 3 jaren en in die periode geen steun op andere gronden wordt verleend zonder goedkeuring van de Europese Commissie, de regeling niet in strijd komt met artikel 87 EG.
6
138
Toelichting bij ‘Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede’, concept 15 januari 2001.
Financiële regelingen
De commissie (EC) neemt hierover het standpunt in dat de steunmaatregel de mededinging slechts in beperkte mate vervalst, zodat haar inmenging niet noodzakelijk is7. Dit betekent dat de overheidssteun niet hoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie8. Deze keuze is behalve op het belang van een snelle uitvoering, ook gebaseerd op de inschatting van de CFA dat ondanks de financiële beperkingen die de “de minimis regeling” oplegt, nagenoeg alle ondernemingen geholpen zullen kunnen worden9. In de toelichting op de ondernemersregeling is rekening gehouden met beleid dat tegemoet kan komen aan bijzondere situaties:
Voor uitzonderingssituaties waarvoor de hulp niet toereikend is, is er nog een andere mogelijkheid: Extra steun aan de bedrijven kan eventueel worden gevonden via particuliere fondsen11.
7 8 9 10 11
139
CFA documentnummer CFA00-1113 Toepassing van de ‘de minimis-regeling’ betekent overigens niet dat de Europese Commissie achteraf niet een controle uitvoert. Memo gemeente Enschede, 21 december 2000. Toelichting bij ‘Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede’, concept 15 januari 2001. Memo gemeente Enschede, 21 december 2000.
Balktekst
Voorshands wordt er van uitgegaan dat de regeling kan worden aangemerkt als een beleidsregel (…). Daarbij wordt er voorts van uitgegaan dat de beslissingen van de Stichting omtrent toekenning van tegemoetkomingen als besluiten in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt (…). Wanneer deze beslissingen inderdaad als besluiten kunnen worden aangemerkt impliceert dit, dat tegen deze besluiten – conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht – bestuursrechtelijke rechtsbescherming zal openstaan. Dat betekent – kort gezegd – dat bij de Stichting, met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten omtrent toekenning van een tegemoetkoming en dat tegen besluiten op bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de algemene bestuursrechter. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbank. Vervolgens staat eventueel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (…). De omstandigheid dat de regeling als een beleidsregel moet worden aangemerkt impliceert voorts dat wanneer blijkt dat zich ten aanzien van een belanghebbende zodanig bijzondere omstandigheden voordoen, zulks er toe kan leiden dat de Stichting ten gunste van deze belanghebbende een uitzondering dient te maken op het bepaalde in de regeling. Voor het geval dat de beslissingen ter uitvoering van deze regeling door de rechter niet als appellabele besluiten zullen worden aangemerkt, is in artikel 26 van de regeling voorzien in een analoge toepassing van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht die de bezwaarprocedure regelen10.
Vormen van praktische hulpverlening
10.2.6
Toekenninggebied
Voor de toekenning van enkele financiële tegemoetkomingen aan getroffenen wordt uitgegaan van de locatie van hun voormalige woning, bedrijf of atelier. Hiervoor wordt de begrenzing van het rampgebied van 16 mei, 11.00 uur als basis gehanteerd. In de volgende figuur is globaal te zien om welk gebied het gaat. In de hierna volgende paragrafen wordt herhaaldelijk verwezen naar de hierin gemarkeerde binnenring, de buitenring en het omringend gebied (soms omliggend gebied genoemd).
at tra lse s aa nz Ol de
t traa gers rnin Deu el sing amp k n de Bod
Tollenss traat
weg Room
Voortsweg
Vanekerstraat
Lason der s ingel
He ng elo se str aa t
at nstra Mole
Figuur 10.1
140
Overzicht rampgebied van 16 mei 11.00 uur: binnenring, buitenring, omringend gebied.
Financiële regelingen
10.3
De financiële regelingen
In deze paragraaf worden de doelgroep en de inhoud beschreven van de financiële regelingen die zijn geboden in verband met de vuurwerkramp in Enschede. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in “de eerste financiële regelingen”, die voorafgaand aan de instelling van de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) zijn opgesteld (paragraaf 10.3.1), en de “latere financiële regelingen” die door de CFA zijn voorgesteld aan de gemeente Enschede (paragraaf 10.3.2). Tot slot wordt in paragraaf 10.3.3 vermeld waarom voor vier aparte categorieën niet is besloten tot een nadere regeling. 10.3.1
Eerste financiële regelingen
De hiervoorstaande regelingen genummerd van 1 tot en met 4 vormen samen de financiële noodregeling, die op 23 mei (met terugwerkende kracht) formeel wordt vastgesteld door het college van B&W. 1a. 1b. 2. 3. 4.
12
13 14 15
141
Financiële noodvoorziening van 14 mei Financiële noodvoorziening vanaf 15 mei Overbruggingsuitkering levensonderhoud Regeling kosten uitvaart Specifieke noodregeling voor zelfstandigen
Voor noodregeling 1a is geen gebruik gemaakt van de gemeentelijk basisadministratie (GBA) en is geen akte van cessie ingenomen. Voor de regelingen 1b, 2 en 3 zijn de persoonsgegevens gecheckt bij de GBA en is wel een akte van cessie ingenomen. Later, door bekendmaking in bewonersnieuwsbrief 6, van 13 juni, is gemeld, dat voor de Noodvoorzieningen en Overbruggingsuitkeringen, het college van B&W besloten heeft geen verrekening toe te passen. De formele goedkeuring door de gemeenteraad van regeling II en III heeft plaatsgevonden op 21 juni 2000. Vermeld in bewonersnieuwsbrief nr. 6, 13 juni 2000. Deze regeling is bedoeld voor huurders/kamerbewoners van particulieren en woningbouwcorporaties buiten Enschede, in en buiten het rampgebied, die vanwege de ramp van 13 mei tot 1 juli elders gehuisvest zijn en geen vrijstelling van huur tot 1 juli 2000 hebben genoten. Omdat anderen via woningbouwcorporaties uit Enschede wel huurvrijstelling hebben gekregen over deze periode, is deze mei/juni-regeling opgesteld om tegemoetkomingen gelijk te trekken.
Balktekst
In deze paragraaf worden de regelingen beschreven die voorafgaand aan de instelling van de CFA zijn opgesteld door de gemeente. Een overzicht van deze eerste financiële regelingen is in de volgende figuur gegeven.
Vormen van praktische hulpverlening
Eerste financiële regelingen vuurwerkramp Enschede
Balktekst
Nr.
Naam regeling
Doelgroep
1a.
Financiële noodvoorziening12
Bewoners van binnen- en buitenring
1b.
Financiële noodvoorziening
Bewoners van binnen- en buitenring
2.
Overbruggingsuitkering
Binnenring
3.
Kosten uitvaart
Getroffenen ramp
4.
Noodregeling zelfstandigen
Ondernemers uit het rampgebied (niet nader gedefinieerd)
5.
Financiële regeling I
Mensen wier woning volledig is verwoest of blijvend onbewoonbaar verklaard
6.
Financiële regeling II13
Mensen uit het rampgebied, die op middellange termijn, maar niet binnen zes weken, terug kunnen naar hun eigen woning en die tot die tijd opgevangen worden in noodwoningen
7.
Financiële regeling III
Mensen uit het op 16 mei (11.00 uur) vastgestelde rampgebied, die binnen zes weken zijn teruggekeerd naar hun eigen woning
8.
Huurcompensatie-regeling
Huurders die voor regelingen I en II in aanmerking komen
Mei/juni-regeling
Groep mensen zonder huurvrijstelling15
Ontheffing gemeentelijke onroerende-zaakbelasting, hondenbelasting, precario.
Binnenring (kwijtschelding volledig bedrag 2000); later ook daarbuiten van toepassing verklaard, waarbij het terugbetaalde bedrag afhankelijk is van door de verzekeraar vastgestelde schade in relatie tot de waarde van de woning per 1 januari 1995.
9.
Figuur 10.2
142
Eerste financiële regelingen.
Vormen van praktische hulpverlening
1a. Financiële noodvoorziening (alleen op zondag 14 mei)
Balktekst
Doelgroep:
Personen afkomstig uit de binnen- en buitenring van het rampgebied, die zich spontaan melden bij de Stadsbank en die als gevolg van de ramp niet over enige financiële middelen beschikken.
Uitkeringen:
f 100 per persoon tot een maximum van f 500 per gezin voor het eerste levensonderhoud; f 200 voor een alleenstaande en een maximum van f 500 per gezin voor kleedgeld. Dit zijn maximale bedragen die zijn uitgekeerd op aanvraag.
Vorm:
De bijdrage is om niet verstrekt16, tenzij verrekening van het kleedgeld met een uitkering van de verzekeringsmaatschappij mogelijk is. Hiertoe is geen machtiging tot cessie ingenomen.
Procedure:
De bijdrage wordt na invulling van het registratieformulier in de Diekmanhal (eerste opvang) verstrekt. Vanaf 15 mei is gewerkt met een zogenaamd verkort aanvraagformulier Abw17.
1b. Financiële noodvoorziening (maandag 15 mei en dinsdag 16 mei) Deze regeling is conform regeling 1a, met twee uitzonderingen: • •
Er wordt een machtiging tot cessie ingenomen. De persoonsgegevens worden nu wel bij uitgifte gecheckt met de gemeentelijke basisadministratie (GBA).
Op 16 mei is hiervoor in de plaats de overbruggingsuitkering levensonderhoud gekomen (zie hierna). 2. Overbruggingsuitkering levensonderhoud (ingaande dinsdag 16 mei) Doelgroep:
Personen afkomstig uit de binnenring van het rampgebied, die als gevolg van de ramp in de eerste weken zonder financiële middelen zitten.
Uitkeringen:
Er wordt eenmalig een maanduitkering, gerelateerd aan de normen ingevolge de Abw, uitgekeerd: f 2.100 voor een echtpaar f 1.900 voor een alleenstaande ouder f 1.500 voor een alleenstaande.
• • •
Een eventuele eerdere uitkering (1a of 1b) heeft geen invloed op de hoogte van deze uitkering. Procedure:
Er is gewerkt met een verkort, op de GBA afgestemd, aanvraagformulier. Er is in alle gevallen een machtiging tot cessie ingenomen in verband met mogelijke verzekeringsuitkeringen.
16 17
144
Dit betekent dat de bijdrage een schenking is en dat er dus geen terugbetaling wordt verlangd of verrekening met eventuele verzekeringsuitkeringen zal plaatsvinden. Hierbij heeft, zoals bij ‘Overwegingen met betrekking tot juridische grondslag’ (paragraaf 10.2.2) is gesteld, geen vermogens- of inkomenstoets plaatsgevonden.
Financiële regelingen
3. Regeling kosten uitvaart Als nabestaanden van de slachtoffers van de ramp de uitvaartkosten niet kunnen verhalen op de eventuele uitvaartverzekering, wordt in beginsel bijzondere bijstand verstrekt voor uitvaartkosten en reiskosten in verband met uitvaart. Doelgroep:
Alle getroffenen van de ramp.
Uitkeringen:
Uitvaart: maximaal f 10.000 voor de uitvaart, ongeacht de vorm van de uitvaartverzorging. Dit geldt ook voor een uitvaart in het buitenland.
•
•
Procedure:
Uitvaart: Nabestaanden dienen een verkort aanvraagformulier in te vullen en een machtiging tot cessie af te geven, waardoor te zijner tijd verrekening kan plaatsvinden met een eventuele uitkering van de (uitvaart)verzekeraar. Reizen en verblijf: uitbetaling vindt plaats door de Stadsbank Oost-Nederland na overlegging van de volgende bescheiden: paspoort/identiteitsbewijs, tickets op naam van nabestaande, et cetera.
Vorm:
De uitkeringen worden om niet verstrekt (schenking), tenzij verrekening met een schade-uitkering van de verzekeringsmaatschappij mogelijk is. Hiertoe zijn machtigingen tot cessie ingenomen.
4. Specifieke noodregeling voor zelfstandigen Aan ondernemers uit het rampgebied, die als gevolg van de ramp geen inkomsten meer hebben, kan in het kader van het Bijstandsbesluit zelfstandigen gedurende drie maanden uitkering levensonderhoud om niet, ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm, worden verstrekt (eventueel onder verrekening met een inkomstendervingsverzekering), zo nodig aangevuld met een vergoeding van bedrijfskosten. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met deze regeling ingestemd. 5. Regeling I In aanmerking voor vergoeding op grond van regeling I komen mensen wier huis door de ramp volledig is verwoest dan wel door de gemeente blijvend onbewoonbaar is verklaard. Aan hen wordt, in samenwerking met de Enschedese woningbouwcorporaties, een all-in-uitkering verstrekt. Afhankelijk van de gezinssamenstelling en de aard van de huisvesting wordt aan de hand van vaste normbedragen (ontleend aan de Algemene bijstandswet Abw) een bijdrage in de te maken kosten samengesteld.
145
Balktekst
•
Reizen en verblijf: Per slachtoffer kunnen maximaal twee naaste familieleden (eerste of tweede graad) uit het buitenland in aanmerking komen voor reiskosten naar de uitvaart in Nederland (zogenoemde inreizigers). Per slachtoffer kunnen maximaal twee naaste familieleden (eerste of tweede graad) uit Nederland in aanmerking komen voor een reiskostenvergoeding naar de uitvaart in het buitenland (zogenoemde uitreizigers). Naast de reiskostenvergoeding kan een vergoeding voor verblijfkosten ad f 500 per naast familielid (eerste of tweede graad) met een maximum van twee personen worden verstrekt.
Vormen van praktische hulpverlening
Deze bestaat uit een bijdrage in de aanschafkosten van kleding, de aanschafkosten van de eerste persoonlijke benodigdheden en een bijdrage in de kosten van herinrichting. De normbedragen zijn:
Balktekst
Per persoon
Bedrag
Kleedgeld
f 3.000
Eerste kosten, per woning/adres:
Bedrag
(eenouder)gezin met kinderen Echtpaar/samenwonenden Alleenstaanden (zelfstandig wonend) Per persoon, voor kamerhuurders, kostgangers, onderhuurders en studentenhuisbewoners
f 2.500 f 2.000 f 1.500 f
Normvergoeding inrichtingskosten
Bedrag
Niet-zelfstandige woonruimte Eengezinswoning/maisonnette Flats en duplexwoningen
f 10.000 f 30.000 f 20.000
500
6. Regeling II In aanmerking voor vergoeding op grond van regeling II komen mensen, die op de middellange termijn weer terug kunnen (of konden) naar hun eigen woning, en die tijdelijk in noodwoningen zijn of worden opgevangen. Onder de middellange termijn wordt verstaan een periode langer dan zes weken na de ramp, naar inschatting van de technische situatie van de woning. Aan hen wordt een all-in-uitkering verstrekt. Dit houdt in dat afhankelijk van de gezinssamenstelling en de aard van de huisvesting aan de hand van vaste normbedragen op basis van de Algemene bijstandswet (zie paragraaf 10.2) een bijdrage in de te maken kosten wordt samengesteld. Deze bestaat uit een bijdrage in de aanschafkosten van kleding, de aanschafkosten van de eerste persoonlijke benodigdheden en een bijdrage in de kosten van herinrichting. De normbedragen voor regeling II zijn: Per persoon
Bedrag
Kleedgeld
f 3.000
Eerste kosten, per woning/adres:
Bedrag
(Eenouder)gezin met kinderen Echtpaar/samenwonenden Alleenstaanden, zelfstandig wonend Per persoon, voor kamerhuurders, kostgangers, onderhuurders en studentenhuisbewoners
f 2.500 f 2.000 f 1.500 f
Normvergoeding inrichtingskosten
Bedrag
Normvergoeding inrichtingskosten
f 5.000
146
500
Financiële regelingen
7. Regeling III In aanmerking voor vergoeding op grond van regeling III komen mensen uit de binnenring van het rampgebied, die binnen zes weken na de ramp zijn teruggekeerd naar hun eigen woning. Aan hen wordt een vergoeding verstrekt ter voorziening in de eerste persoonlijke benodigdheden. Deze gebiedsafbakening is ook gebruikt ten behoeve van de uitvoering van de overbruggingsuitkering (regeling 2 in figuur 10.2). De normbedragen voor regeling III zijn: Bedrag
(Eenouder)gezin met kinderen Echtpaar/samenwonenden Alleenstaanden, zelfstandig wonend Per persoon, voor kamerhuurders, kostgangers, onderhuurders en studentenhuisbewoners
f 2.500 f 2.000 f 1.500 f
500
Regeling III kent slechts één component, te weten een vergoeding voor eerste kosten. Deze vergoeding is om niet verstrekt. Verrekening met eventuele verzekeringsuitkeringen is hier niet aan de orde. Het college van B&W onderkent begin oktober dat de Bosboom Toussaintstraat ten onrechte niet voorkomt op de kaart die is gebruikt bij de gebiedsafbakening van 16 mei. In een persbericht van 3 oktober laat de gemeente weten dat de bewoners van deze straat alsnog in aanmerking komen voor regeling III. Regelingen I, II en III Voor de regelingen I, II en III gelden de volgende voorwaarden:
147
A
Uitkering om niet, tenzij... De bijdragen op grond van deze drie regelingen zijn in principe om niet verstrekt (hoeven niet te worden terugbetaald), tenzij op grond van een verzekering aanspraak gemaakt kan worden op een schade-uitkering en men regeling I of II heeft ontvangen. In dat laatste geval dient verrekening met de verzekering plaats te vinden. In verband hiermee zijn belanghebbenden verzocht een machtiging tot cessie te tekenen. Dit betekent dat indien en voor zover de verzekering voorziet in dekking van kosten op deze onderdelen, een verrekening zal plaatsvinden met de uitkering van de verzekeringsmaatschappij.
B
Uitbetaling. De uitbetaling zal geschieden via bank- of girorekening. Door de gemeente, de Enschedese woningbouwcorporaties en de Enschedese bankinstellingen wordt gezamenlijk hard gewerkt om de betalingen zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden, te beginnen met de betalingen in het kader van regeling I.
C
Berichtgeving. Belanghebbenden ontvangen persoonlijk bericht (mondeling dan wel schriftelijk) over de regeling en de betalingsprocedure. Een informatiefolder wordt in vier talen (Nederlands, Turks, Arabisch en Engels) beschikbaar gesteld.
Balktekst
Per woning/adres
Vormen van praktische hulpverlening
In de nota “Regelingen ten behoeve van getroffenen door de ramp” van het college van B&W van 23 mei is een schatting gemaakt van de totale kosten voor regeling I, II en III van f 24,225 miljoen (eventueel 10% extra, in verband met mogelijk niet in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) of in bestanden van de woningbouwcorporaties geregistreerde rechthebbenden: f 2,5 miljoen). 8. Huurcompensatieregeling of huurgewenning (per 1 juli)18 Deze regeling is bestemd voor “huurders”, die in aanmerking komen voor de eerder beschreven regelingen I of II en die per 1 juli 2000 als gevolg van woningschade, veroorzaakt door de ramp, noodzakelijkerwijs elders zijn gehuisvest en voor deze huisvesting een huurcontract hebben ondertekend. De regeling geldt voor een periode van drie jaar. Balktekst
Onder huurders wordt verstaan: • •
Huurders van zelfstandige woningen van corporaties en particuliere verhuurders. Huurders van onzelfstandige wooneenheden (kamers) van corporaties en particuliere verhuurders.
De huurcompensatie wordt berekend over het verschil in huurprijs tussen de oude en de nieuwe huurwoning na aftrek van eventuele huursubsidiebijdragen. De huurprijs van de oude woning is de brutohuurprijs, exclusief de stookkosten, op 1 mei 2000. In verband met de jaarlijkse huurverhoging van de nieuwe woning wordt de bijdrage jaarlijks per 1 juli bijgesteld. Wat de huurprijs van de nieuwe woning betreft, wordt uitgegaan van de brutohuurprijs, exclusief de stookkosten. Als de stookkosten worden meegeteld, dan moet het werkelijke bedrag daarvan worden aangetoond. Als dit niet mogelijk is, wordt het bij de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling daarvoor bekende forfaitaire bedrag gehanteerd19. De huurcompensatieregeling geldt voor huurwoningen met een huurprijs tot maximaal f 1.149 (de zogenaamde huurgrens). Overigens krijgen ook kamerbewoners de huursprong volledig gecompenseerd. Voorzover, als gevolg van de ramp, woningen met een huurprijs van meer dan f 634 zijn verhuurd aan jongeren onder de 23 jaar is de volgende werkwijze afgesproken: • •
gebruikmaken van huursubsidieregeling tot f 634. het meerdere boven f 634 vergoeden op basis van deze regeling.
Huurders die op 1 juli 2000 nog niet goed zijn gehuisvest, kunnen in het kader van deze regeling nog een keer worden geherhuisvest: zij hebben recht op huurcompensatie ter waarde van het verschil tussen de huurprijs (op 1 mei 2000) van de oude woning en de huurprijs van de definitieve woning.
18 19 -
148
Gebaseerd op bewonersnieuwsbrief nr. 10. Aftrek wegens het ontbreken van stookkosten per 1 januari 2000: Alleenstaande f 88,20 per maand Alleenstaande ouder f 113,40 per maand Echtpaar f 126 per maand.
Financiële regelingen
Als blijkt dat men op een later tijdstip nogmaals wenst te verhuizen naar een duurdere woning, krijgt men in het kader van deze regeling voor de hogere huur geen compensatie. Indien de huurprijs van de definitieve woning lager is dan de huurprijs van de tijdelijke huisvesting, wordt de bijdrage dienovereenkomstig aangepast. De Enschedese woningbouwcorporaties voeren de huurcompensatieregeling uit. De financiële verrekening als gevolg van deze regeling vindt rechtstreeks plaats tussen de woningbouwcorporaties en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat de huurcompensatie financiert.
Voor huiseigenaren van wie de woning als gevolg van de ramp is vernietigd dan wel onherstelbaar beschadigd, wordt in augustus door het college van B&W een regeling vastgesteld die voorziet in een tegemoetkoming per eigenaar van f 10.000 in de extra kosten van vervangende huisvesting respectievelijk de aanschaf van een nieuwe woning: de tegemoetkoming eigenaar-bewoners rampgebied. Voorwaarde is dat het Rijk met de regeling akkoord gaat en de daaruit voortvloeiende kosten voor zijn rekening neemt. Begin december wordt duidelijk dat het Rijk niet met deze regeling instemt. De bijdrage wordt uiteindelijk alleen toegekend in geval, en op het moment van de aankoop van een andere woning (als bijdrage in de aanschafkosten van de nieuwe woning). De eventuele extra lasten van tijdelijke huisvesting dienen in principe door de verzekering te worden vergoed, dan wel te worden verdisconteerd in de prijs die tussen gemeente en eigenaar wordt overeengekomen bij de verwerving door de gemeente van eigendommen van de bewoner20. Er blijft desalniettemin een aantal huiseigenaren die toch geconfronteerd worden met onevenredige extra huisvestingslasten (huur-hypotheeklast). Deze individuele gevallen zijn bij het IAC bekend. De gemeente Enschede zal voor deze gevallen ad hoc een gepaste tegemoetkoming vaststellen. 9. Ontheffing gemeentelijke belastingen21 Het college van B&W besluit op 29 juni om: •
20 21
149
ten aanzien van de onroerende-zaakbelastingen (OZB) 2000 in het rampgebied (binnenring, zoals dit gebied is afgebakend op 16 mei 2000 om 11.00 uur) de invordering van belasting voor alle panden in dit gebied te staken, alle aanslagen betreffende dit gebied in te trekken en de reeds betaalde bedragen terug te betalen voor het gehele jaar 2000;
Gegevens mondeling verstrekt door medewerker van de BMD van de gemeente Enschede, 14 december 2000. Gebaseerd op bewonersnieuwsbrief nr. 9.
Balktekst
Daarnaast schelden woningbouwcorporaties uit Enschede, op eigen initiatief, de bewoners (behorend tot de categorie die in aanmerking komt voor regeling III) van door hen beheerde panden de huur kwijt over de periode waarin zij niet in hun eigen woning konden verblijven. In reactie hierop stelt de gemeente de zogenoemde mei/juni-regeling in voor huurders en kamerbewoners van particulieren en van woningbouwcorporaties van buiten Enschede, die ook tussen 13 mei en 1 juli tijdelijk elders gehuisvest zijn in verband met de ramp, maar nog geen vrijstelling van huur hebben genoten. Op grond van de gemeentelijke mei/juni-regeling, wordt de tegemoetkoming in de huur gelijkgetrokken voor iedereen die tijdelijk elders gehuisvest is geweest.
Vormen van praktische hulpverlening
Latere financiële regelingen vuurwerkramp Enschede
Balktekst
Nr.
Naam regeling
Doelgroep
10.
Inboedelregeling
Getroffen bewoners uit Enschede
11.
Cascoregeling
Getroffen bewoners, niet-gebiedgebonden
12.
Regeling tegemoetkoming opruimingskosten
Getroffen bewoners uit het rampgebied
13.
OBO-regeling
Conform doelgroep regeling I en II
14.
Kampeerwagens, aanhangwagens en pleziervaartuigen
Eenieder die als rechtstreeks en als direct gevolg van de ramp schade heeft geleden
15.
Ondernemingen
Gedupeerde ondernemers
16.
Kostenvergoeding buitenste ring (regeling IV)
Bewoners buitenring
Figuur 10.3
Latere financiële regelingen.
22
150
Het NRF heeft voor de financiering van de regelingen voor particulieren een bijdrage van het Rijk ontvangen van f 6 miljoen.
Vormen van praktische hulpverlening
• •
de invordering van de hondenbelasting, belastingjaar 2000, in het betreffende gebied te beëindigen en de reeds betaalde hondenbelasting terug te betalen; geen precariobelasting voor het jaar 2000 te heffen in het betreffende gebied voor reclamevoorwerpen aan gevels en uitstallingen.
Het niet-heffen, danwel het terugbetalen, van de OZB in het betreffende gebied betekent voor de gemeente Enschede een opbrengstverlies van ongeveer anderhalf miljoen gulden. Het gemeentebestuur heeft dit besluit genomen om zodoende aan te sluiten bij de vele acties die zijn en worden ondernomen ter leniging van de nood voor inwoners van het rampgebied. De huishoudens die in aanmerking komen voor ontheffing, hoeven zelf geen actie te ondernemen in de richting van de gemeente.
Balktekst
Net als voor de toepasselijkheid van regeling III leidt de toevoeging begin oktober van de Bosboom Toussaintstraat aan het rampgebied er toe dat bewoners van deze straat nu ook gebruik kunnen maken van de ontheffingsregeling. Het toepassingsgebied voor deze regeling wordt tevens in meer algemene zin uitgebreid. De regeling wordt ook van toepassing verklaard op getroffenen uit de buitenring, waarbij het kwijtgescholden bedrag trapsgewijs oploopt, afhankelijk van de schade aan de woning in relatie tot de waarde van de woning per 1 januari 1995. Bij een schade die minimaal 40% van de waarde van de woning bedraagt, wordt de OZB voor het jaar 2000 volledig kwijtgescholden. 10.3.2
Latere financiële regelingen
In deze paragraaf worden de regelingen beschreven die door de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) zijn ontwikkeld en later ongewijzigd zijn overgenomen door het college van B&W. Enkele gegevens omtrent de latere financiële regelingen zijn in figuur 10.3 weergegeven. 10. Inboedelregeling De regeling geldt voor de schade aan inboedels. Uitzonderingen zijn er voor geld en waardepapieren en voor auto’s en caravans en dergelijke, waarvoor een aparte regeling geldt. Ook dieren vallen niet onder de regeling. Uitkeringen worden bepaald op een vergoedingspercentage van 60% van de waarde23. Uitkeringsgerechtigde in deze regeling is iedere natuurlijke persoon die: • •
23
152
ten tijde van de vuurwerkramp bewoner was van een woning in Enschede, en die als onmiddellijk en rechtstreeks gevolg van de vuurwerkramp schade heeft geleden aan zijn inboedel.
De CFA heeft geadviseerd om in het algemeen 60% van de nieuwwaarde te vergoeden. Voor sommige met name genoemde zaken adviseert zij de dagwaarde te vergoeden. Omdat bij de schaderaming de schade aan deze “met name genoemde zaken” niet apart is geregistreerd, blijkt het bij de uitvoering van de regeling praktisch onmogelijk om te bepalen waarvoor dagwaarde moet worden vergoed: om deze reden is het uitkeringspercentage vastgesteld op 65% van de nieuwwaardeclausule.
Financiële regelingen
Gedupeerden die aanspraak maken op een uitkering op grond van deze regeling, dienen aannemelijk te maken dat zij bewoners waren van een in Enschede gelegen woning en dat de woning en de daarbij of daarin aanwezige inboedel is beschadigd als onmiddellijk en rechtstreeks gevolg van de vuurwerkramp. Dit dient in ieder geval te blijken uit een door een erkend schade-expert opgesteld schaderapport. De hoogte van de uitkeringen is uiteenlopend voor verschillende goederen. Onderstaand de wijze waarop dit met voorbeelden in bewonersnieuwsbrief 27 (van 7 november) aan de gedupeerden wordt uiteengezet. Maxima Voor bepaalde zaken zijn maximale vergoedingen vastgesteld:
• •
Geld, cheques, chippers, chipknips ten hoogste f 500; Kosten van herstel van tuinaanleg en beplanting ten hoogste f 5.000; Huurdersbelang (zelf aangebrachte verbeteringen in een huurwoning) ten hoogste f 10.000; Sieraden (inclusief horloges) ten hoogste f 2.500; Antiek, kunst en verzamelingen ten hoogste f 25.000. Schadevaststelling Voor verzekerden en onderverzekerden is de schade na de ramp getaxeerd door experts van of namens de verzekeringsmaatschappijen. Voor niet-verzekerden is de schade getaxeerd door Register Experts namens de Stichting BCE Calamiteiten en Projecten (BCE staat voor Bureau Coördinatie Expertise-organisaties). Deze schade-experts hebben de schade op dezelfde wijze vastgesteld als de experts voor de verzekerde schade. De waarde van de inboedels is getaxeerd volgens de nieuwwaardeclausule. Dit betekent dat is opgenomen de nieuwwaarde van de inboedel met uitzondering van een aantal zaken die op dagwaarde zijn gewaardeerd. Dit geldt onder andere voor bromfietsen en zaken die zijn onttrokken aan het dagelijks gebruik, zoals oude spulletjes op zolder. Hoewel het uitgangspunt van de regeling is vergoeding van 60% van de nieuwwaarde, wordt om uitvoeringstechnische redenen de vergoeding vastgesteld op basis van 65% van de zogeheten nieuwwaardeclausule: dus het totaal van de op nieuw- en dagwaarden vastgestelde schade. Wat houdt de regeling inboedelschade in voor verzekerden? U was ten tijde van de vuurwerkramp wel verzekerd tegen schade aan uw inboedel, maar deze schade is niet volledig vergoed door uw verzekeringsmaatschappij. Met andere woorden: u bent onderverzekerd. Wat houdt de regeling inboedelschade voor u in? Stel: de schade aan uw inboedel bedraagt f 50.000. U was verzekerd voor f 30.000. Dan moet u de uitkeringsbrief of een andere bevestiging van uw verzekeringsmaatschappij overleggen waaruit blijkt dat u slechts gedeeltelijk schadeloos bent gesteld. Daarnaast moet u ook de totale waarde van uw inboedel per schadedatum (13 mei 2000) kunnen aantonen, zodat het verschil blijkt waarover u een vergoeding van 65% kunt krijgen.
153
Balktekst
• • •
Vormen van praktische hulpverlening
Gedupeerden die volledig verzekerd waren en de volledige schade door hun verzekeringsmaatschappij vergoed hebben gekregen, komen niet in aanmerking voor de Regeling inboedelschade. Voorbeeld onderverzekerd: Inboedel
Schade vastgesteld door schade-expert
Balktekst
Tegemoetkoming op basis verzekering
Verschil/ onderverzekering
Tegemoetkoming op basis regeling
Inboedel f 50.000 (nieuwwaarde en dagwaarde)
f 30.000
f 20.000
f 13.000 (65% van f 20.000)
Geld
f 2.800
f 2.000 (= max. dekking)
f 800
f 500 (= max. vergoeding)
Totaal
f 52.800
f 32.000
f 20.800
f 13.500
Wat houdt de regeling inboedelschade in voor niet-verzekerden? U was ten tijde van de vuurwerkramp niet verzekerd tegen schade aan uw inboedel. Wat houdt de regeling voor u in? Stel: de schade aan uw inboedel is getaxeerd op f 30.000 (zaken tegen nieuwwaarde én zaken tegen dagwaarde). U komt in aanmerking voor een tegemoetkoming van f 19.500 (= 65% van de nieuwwaardeclausule). Herstelbare inboedelschade Als er sprake is van herstelbare inboedelschade, dan worden de herstelkosten vergoed. Voorbeeld niet-verzekerd: Inboedel
Regeling inboedelschade
Tegemoetkoming op basis regeling
Inboedel f 30.000 (nieuwwaarde en dagwaarde)
65% nieuwwaardeclausule
f 19.500
Geld
f 300
Maximaal f 500
f 300
Totaal
f 30.300
154
Schade vastgesteld door schade-expert
f 19.800
Financiële regelingen
Nadat de CFA het ontwerp van deze regeling heeft vastgesteld, wordt in een memo van 8 november 2000 aan het college van B&W het volgende toegevoegd:
Tot slot: • • • • •
Er is een bepaling voor samenloop met andere uitkeringen en vergoedingen op grond van verzekeringen en vorderingen op derden. De regeling kent een hardheidsclausule. De regeling treedt in werking op 8 november 2000. Het NRF stelt voor de regeling f 5 miljoen ter beschikking. De verdeling van het bedrag en dus de formele uitvoering en beoordeling van de regeling zijn in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening. De praktische uitvoering is opgedragen aan LASER.
11. Cascoregeling De regeling voorziet in de vergoeding van schades aan motorrijtuigen die door de ramp vernietigd of beschadigd zijn. De regeling voorziet in een volledige schadevergoeding. De kring van uitkeringsgerechtigden is ruim. Niet alleen bewoners van de binnen- of buitenring hadden immers hun motorrijtuig in de omgeving van het rampgebied geparkeerd, ook anderen. De kring van uitkeringsgerechtigden wordt als volgt omschreven: Iedere natuurlijke persoon, die als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de vuurwerkramp schade heeft geleden aan een bij hem in eigendom zijnd motorrijtuig. Van een uitkering op grond van deze regeling worden uitgesloten motorrijtuigen die uitsluitend of in belangrijke mate gebruikt worden voor bedrijf of beroep.
24
155
De functies van deze organisaties worden beschreven in paragraaf 10.4.
Balktekst
In de vergadering van de commissie van 1 november jl. is het definitieve concept van de zogenoemde inboedelregeling vastgesteld. Nader overleg over deze regeling was noodzakelijk, omdat tijdens voorbereidende besprekingen over de uitvoering tussen Laser en de BCE24 een probleem bleek met betrekking tot de eerdere vaststelling van de schadebedragen door BCE. Waar het eerdere concept uitging van een vergoeding van 60% van de nieuwwaarde voor de inboedel met uitzondering van een aantal zaken die op 100% van de dagwaarde vergoed zouden worden, bleek in de praktijk dit onderscheid door BCE vaak niet gemaakt te zijn. Vaak heeft men één schadebedrag bepaald, waardoor het onderscheid in de conceptregeling niet goed uitvoerbaar werd. In de laatste commissievergadering is daarom afgesproken om met één vergoedingswaarde voor alle zaken te gaan werken in de regeling. Dit zou een verlaging van de uitkering kunnen betekenen. Om dit effect te compenseren, is nu het vergoedingspercentage bepaald op 65% van de waarde. Omdat dit gebeurt conform de nieuwwaardeclausule, is het gevolg van deze wijziging budgettair neutraal.
Vormen van praktische hulpverlening
Door de formulering van de kring van uitkeringsgerechtigden is de bewijslast belangrijk. Een gedupeerde moet op verzoek van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp aannemelijk kunnen maken dat hij eigenaar was en dat er direct verband bestaat met de vuurwerkramp.
Balktekst
De tegemoetkoming: • Gedupeerden die cascoverzekerd zijn, krijgen de schade vergoed van de verzekeraar. Als het motorvoertuig total-loss is verklaard als gevolg van de ramp, en de schadevergoeding is lager dan f 1.500, dan krijgen ze op basis van de regeling het verschil vergoed tussen f 1.500 en de vastgestelde schadevergoeding. Indien er geen recht bestaat op een uitkering in verband met een eigen risico, dan volgt vergoeding van het eigen risico. • Gedupeerden die cascoverzekerd zijn en van wie het voertuig herstelbare schade heeft opgelopen, krijgen het eigen risico vergoed. • Gedupeerden die niet casco verzekerd zijn en van wie het motorvoertuig total-loss is verklaard, krijgen de dagwaarde met een minimum van f 1.500. Als er sprake is van herstelschade, dan krijgen zij die vergoed. • Een gedupeerde kan voor ten hoogste twee motorrijtuigen een beroep doen op deze regeling. Tot slot: • • • • •
Er is een bepaling voor samenloop met andere uitkeringen en vergoedingen op grond van verzekeringen en vorderingen op derden. De regeling kent een hardheidsclausule. De regeling treedt in werking op 26 september 2000. De NRF stelt voor de regeling f 2 miljoen ter beschikking. De verdeling van het bedrag en derhalve de formele uitvoering is in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening. De praktische uitvoering is opgedragen aan LASER.
12. Regeling tegemoetkoming opruimingskosten vuurwerkramp Enschede Omdat de opruiming van restantinboedels uit de woningen van de binnenring alleen door professionele bedrijven mag worden uitgevoerd, wordt een algemene regeling getroffen voor de opruiming door een deskundig bedrijf. Uitkeringsgerechtigde is die persoon die ten tijde van de vuurwerkramp volgens de gegevens van de GBA hoofdbewoner was van een woning in het rampgebied, die schade heeft geleden aan zijn inboedel en die een opruimingsbedrijf opdracht heeft gegeven het restant van zijn inboedel uit zijn woning of het restant daarvan te verwijderen en te vernietigen. De uitkeringsgerechtigde moet daadwerkelijk debiteur van een opruimingsbedrijf zijn. De aanvraag om een uitkering op grond van deze regeling kan ook namens een gedupeerde door een opruimingsbedrijf worden gedaan. De gedupeerde die ten tijde van de vuurwerkramp verzekerd was tegen inboedelschade, heeft met betrekking tot de opruimingskosten recht op een bedrag ter hoogte van het niet vergoede deel door de verzekeraar. De Stichting financiële hulpverlening kan in geval van opruiming door een opruimingsbedrijf de gemaakte kosten laten verifiëren door het Bureau Coördinatie Experts calamiteiten en projecten (BCE).
156
Financiële regelingen
De uitbetaling van de uitkering op grond van deze regeling vindt niet plaats aan de gedupeerde, maar aan het opruimingsbedrijf dat zorg heeft gedragen voor de opruiming van de restantinboedel van de gedupeerde. Tot slot: • • • • •
13. Regeling onkosten buitengewone omstandigheden particulieren (OBO-regeling) De regeling is een tegemoetkoming voor schades die bestaan uit kosten die samenhangen met het karakter van de vuurwerkramp zoals kosten in verband met meerdere verhuizingen, aan te schaffen inboedel en schade aan persoonlijke bezittingen. De regeling komt in de plaats van de oorspronkelijke regelingen I en II. Nieuw in deze regeling is dat afgezien wordt van een akte van cessie. Per schadecategorie gelden andere tegemoetkomingen. De belangrijkste inhoudelijke overwegingen voor de CFA die bij publicatie van de OBO-regeling zijn vermeld, zijn25:
• • •
De OBO-regeling voorziet in een tegemoetkoming voor een aantal, soms moeilijk objectief vast te stellen schadeomstandigheden, zoals: de directe vervanging van de allernoodzakelijkste levensbehoeften; tegemoetkoming in materiële schade die niet of moeilijk op objectieve gronden valt vast te stellen (zoals foto’s, collecties e.d.); de noodzaak om soms meerdere keren te verhuizen. Daarmee komt er geen aparte regeling meer voor verhuiskosten. De bedragen van de OBO-regeling zijn gelijk aan die van de oude Regelingen I en II. De uitkeringen op grond van de OBO-regeling worden voor uitkeringsgerechtigden buiten de eventuele vermogenstoets op grond van de Algemene bijstandswet gehouden.
Tot de kring van uitkeringsgerechtigden wordt ieder echtpaar, gezin of alleenstaande gerekend van wie als direct en onmiddellijk gevolg van de vuurwerkramp de woning volledig is verwoest of door de gemeente blijvend onbewoonbaar is verklaard, of van wier woning als direct en onmiddellijk gevolg van de vuurwerkramp gedurende ten minste zes weken geen gebruik kon worden gemaakt.
25
157
Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000.
Balktekst
Er is een bepaling voor samenloop met andere uitkeringen en vergoedingen op grond van verzekeringen en vorderingen op derden. De regeling kent een hardheidsclausule. De regeling treedt in werking op 8 november 2000. In totaal zal NRF niet meer vergoeden dan voor ten hoogste f 500.000 aan tegemoetkomingen op grond van deze regeling. De verdeling van het bedrag en dus de formele uitvoering en beoordeling van de regeling zijn in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening. De praktische uitvoering is opgedragen aan LASER.
Vormen van praktische hulpverlening
Artikel 6 van de regelÏing betreft kleedgeld. Iedere natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de kring van uitkeringsgerechtigden heeft recht op een uitkering ter hoogte van f 3.000 als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van kleding. Artikel 7 voorziet in een tegemoetkoming van eerste onkosten. Dit bedraagt voor: • • • •
een een een een
gezin: f 2.500 echtpaar: f 2.000 alleenstaande die een zelfstandige woning bewoonde: f 1.500 alleenstaande die een onzelfstandige woning bewoonde: f 500.
Artikel 8 van de regeling specificeert de overige onkosten buitengewone omstandigheden. De hoofdlijnen luiden als volgt: Balktekst
• • •
•
• •
Bewoners van een permanent voor bewoning ongeschikte eengezinswoning, hebben aanspraak op een bedrag van f 30.000. Bewoners van een permanent voor bewoning ongeschikte flat of een duplexwoning, hebben aanspraak op een bedrag van f 20.000. De bewoner van een onzelfstandige woning die door de vuurwerkramp een permanent voor bewoning ongeschikte woning is geworden, heeft aanspraak op een bedrag van f 10.000. Het gezin, het echtpaar dat, respectievelijk de alleenstaande die ten tijde van de vuurwerkramp woonachtig was in een woning, heeft aanspraak op een bedrag van f 5.000 als tegemoetkoming in de onkosten buitengewone omstandigheden, indien die woning door de vuurwerkramp een tijdelijk voor bewoning ongeschikte woning is geworden. De bewoner van een tijdelijk voor bewoning ongeschikte onzelfstandige woning, heeft aanspraak op een bedrag van f 5.000. Uitkeringsgerechtigden kunnen zowel aanspraak maken op kleedgeld, als op een tegemoetkoming van eerste en overige onkosten.
Er is een bepaling voor samenloop met andere uitkeringen en vergoedingen op grond van verzekeringen en vorderingen op derden. Deze bepaling is in deze regeling van extra belang doordat de regeling in de plaats komt van de Regelingen I en II. Artikel 10.2 van de regeling bepaalt: Indien en voorzover een persoon die aanspraak heeft op een tegemoetkoming op grond van deze regeling, reeds een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van Regeling I of Regeling II, wordt het bedrag van de aanspraak verminderd met het bedrag dat die persoon per saldo heeft ontvangen op grond van Regeling I of Regeling II. Onder ‘het per saldo door een persoon ontvangen bedrag’ wordt in deze bepaling verstaan het bedrag dat door de gemeente Enschede op grond van Regeling I of II aan die persoon is uitgekeerd en/of nog zal worden uitgekeerd, verminderd met het bedrag waarmee enige verzekeringsmaatschappij haar schade-uitkering aan die persoon heeft verminderd op grond van de door die persoon ten behoeve van de gemeente Enschede ondertekende akte van cessie.
158
Financiële regelingen
Tot slot: • • • •
De regeling kent een hardheidsclausule. De regeling treedt in werking op 9 oktober 2000. In totaal zal het NRF niet meer vergoeden dan voor ten hoogste f 20.500.000 aan de tegemoetkomingen op grond van deze regeling. De verdeling van het bedrag en dus de formele uitvoering en beoordeling van de regeling zijn in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening. De praktische uitvoering is opgedragen aan LASER.
14. Regeling kampeerwagens tegemoetkoming schades kampeerwagens, aanhangwagens en pleziervaartuigen vuurwerkramp Enschede
Uitkeringsgerechtigde is iedere natuurlijke persoon die als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de vuurwerkramp schade heeft geleden aan zijn kampeerwagen, aanhangwagen of pleziervaartuig en overeenkomstig deze regeling een beroep op die uitkering heeft gedaan. De natuurlijke persoon die de kampeerwagen, aanhangwagen of pleziervaartuig in de uitoefening van beroep of bedrijf gebruikte is uitgesloten van een uitkering op grond van deze regeling. Voor wat betreft de tegemoetkoming op grond van deze regeling gelden bepalingen die zijn te vergelijken met die van de cascoregeling (beschreven onder nummer 11). Tot slot: • • • •
Er is een bepaling voor samenloop met andere uitkeringen en vergoedingen op grond van verzekeringen en vorderingen op derden. De regeling kent een hardheidsclausule. Het is in november 2000 nog niet bekend wanneer de regeling in werking treedt. Het NRF stelt voor de regeling f 0,5 miljoen ter beschikking.
De verdeling van het bedrag en dus de formele uitvoering en beoordeling van de regeling zijn in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening. De praktische uitvoering is opgedragen aan LASER. In een notitie bij de regeling wordt toegelicht dat campers buiten de onderhavige regeling worden gehouden, omdat zij vallen onder motorrijtuigen zoals bedoeld in de cascoregeling. Tevens wordt het belang onderkend dat er geen overlap plaatsvindt tussen deze regeling en de regeling inboedelschade. De problemen in verband met deze regeling liggen met name op het gebied van de bewijsvoering met betrekking tot de eigendom. In tegenstelling tot personenauto’s staan kampeerwagens, aanhangwagens en pleziervaartuigen nergens geregistreerd. Bewijsvoering zal moeten geschieden door aankoopbewijzen en getuigenverklaringen.
159
Balktekst
De regeling is bedoeld als tegemoetkoming aan bezitters van kampeerwagens, aanhangwagens en pleziervaartuigen die schade hebben geleden als gevolg van de vuurwerkramp. Uitgezonderd zijn zaken die in gebruik waren in een onderneming. De regeling voorziet in een volledige schadevergoeding.
Vormen van praktische hulpverlening
15. Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede De regeling is bedoeld voor levensvatbare ondernemingen en geeft een tegemoetkoming voor zowel materiële schade (roerende en onroerende zaken) als bedrijfsschade. Onder bedrijfsschade worden verstaan de brutowinstdaling door inkomensverlies en de extra kosten om opnieuw op te starten. De uit te keren bedragen zijn per schadecategorie apart benoemd en gemaximeerd. Artikel 1 geeft een omschrijving van een reeks begrippen, waarbij met name de volgende van belang zijn: gedupeerde onderneming: de natuurlijke of rechtspersoon die op 13 mei 2000 voor eigen rekening en risico op een adres in een binnen het schadegebied, of in een binnen het grondgebied van de gemeente Enschede gelegen gebied dat is aangegeven op de bij de regeling behorende bijlage 2, gelegen gebouw, een bedrijf – niet zijnde een bedrijf in de transport-, landbouw-, visserij- of scheepsbouwsector – exploiteerde en die direct schade ondervindt als gevolg van de vuurwerkramp, of de natuurlijke persoon, waaronder mede wordt verstaan een kunstenaar, die op 13 mei 2000 voor eigen rekening en risico op een adres zelfstandig beroep uitoefende en in zijn beroepsuitoefening schade ondervindt als gevolg van de vuurwerkramp;
1.h
levensvatbare onderneming: een gedupeerde onderneming die totdat de vuurwerkramp zich op 13 mei 2000 voordeed een winst uit de onderneming genereerde die toereikend was. In het artikel wordt nader gespecificeerd wat al dan niet onder levensvatbaarheid begrepen wordt en wanneer een onderneming voor tegemoetkoming in aanmerking komt;
Balktekst
1.g
160
1.i
voort te zetten onderneming: een levensvatbare onderneming die naar redelijke verwachting, na toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in de regeling, binnen een periode van drie jaar vanaf de vuurwerkramp, een winst zal kunnen genereren die toereikend is voor de voortzetting van de gedupeerde onderneming;
1.k
winst: de winst waaronder ook wordt verstaan verlies in de zin van negatieve winst – die als grondslag voor de berekening van de winst uit onderneming of het zelfstandig beroep als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting, of de bedrijfswinst als bedoeld in de Wet vennootschapsbelasting;
1.l
winstderving: het verschil tussen de winst die de onderneming gedurende de opeenvolgende periode van 3 jaren had kunnen realiseren, indien de vuurwerkramp zich niet zou hebben voorgedaan ,en de in die periode gerealiseerde winst met dien verstande dat bij de berekening van de winstderving 1999 als referentiejaar geldt en dat bij de bepaling van de winstderving rekening wordt gehouden met alle algemene en buitengewone omstandigheden die, indien de vuurwerkramp zich niet had voorgedaan, van invloed zijn of zouden zijn geweest op de in de periode van 3 jaar vanaf 13 mei 2000 gerealiseerde winsten;
Financiële regelingen
eigen vermogen: het per zelfstandig(e) bedrijf c.q. bedrijfsvestiging niet geconsolideerd te bepalen fiscale ondernemingsvermogen, zijnde het saldo van bezittingen en schulden van de onderneming per 1 januari 2000, gewaardeerd volgens de bepalingen van de Wet inkomstenbelasting en de Wet vennootschapsbelasting, met dien verstande dat de pensioenvoorzieningen (waaronder de Fiscale Oudedags Reserve) geacht worden niet tot het eigen vermogen te horen;
1.n
tegemoetkoming anders dan in geld: een tegemoetkoming in andere vorm dan betaling van een geldsom, bestaande uit de verstrekking van professionele begeleiding en advisering op bedrijfskundig, financieel-economisch, fiscaal en/of juridisch gebied;
1.o
kunstenaar: degene die op 13 mei 2000 voor eigen rekening en risico in een binnen het schadegebied gelegen gebouw een beroep of bedrijf ter uitoefening van de scheppende, uitvoerende of toegepaste kunst exploiteerde en die schade ondervindt als gevolg van de vuurwerkramp.
Tevens wordt nader bepaald dat de kunstenaar een zekere periode werkzaam moet zijn geweest als kunstenaar of een opleiding op het gebied van kunst of bouwkunst moet hebben voltooid. De regeling voorziet in een tegemoetkoming voor de geleden schade voor niet-verzekerden en onderverzekerden op vier punten. Het gaat daarbij om materiële schade, winstderving, vermogensachteruitgang na staking bedrijfsactiviteiten en kosten van begeleiding. Een levensvatbare onderneming heeft recht op tegemoetkoming van zaakschade en kosten die daarmee verband houden. De categorieën zaakschade en kosten die in artikel 3 worden uitgewerkt, zijn: • • • • •
schade aan de vaste en vlottende activa de evacuatiekosten per risicoadres de kosten voor opruiming per risicoadres de opstartkosten de beredderingskosten per risicoadres.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt voorzover het betreft de schade, bedoeld in artikel 3, berekend op basis van de herbouwwaarde, de kosten van herstel, de nieuwwaarde, de dagwaarde, de inkoopwaarde, de integrale kostprijs of de lagere verkoopwaarde en de redelijke kosten, als bedoeld in artikel 3 aanhef en onder b tot en met e. Artikel 5 behandelt de hoogte van de tegemoetkoming zaakschade en kosten voor de gevallen waarin de onderneming onderverzekerd of niet-verzekerd was. De hoogte van de tegemoetkoming in de schade is in het eerste geval een percentage van het verschil tussen het vastgestelde schadebedrag en de uitkering van de verzekeraar. In het tweede geval is het een percentage van het berekende schadebedrag.
161
Balktekst
1.m
Financiële regelingen
Bij artikel 14 begint het laatste onderdeel van de regeling: de overige schadeposten, waaronder met name kosten van begeleiding vallen. Indien rechts- dan wel andere deskundigenbijstand voor de gedupeerde noodzakelijk is en de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor een vergoeding in aanmerking komen tot een maximum van 2.500 Euro. Een vergoeding van wettelijke rente kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.
In deze regeling is als bijzondere bepaling een bepaling over de rechtsbescherming toegevoegd. Artikel 26 luidt als volgt: Indien de hoofdstukken 6 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht niet rechtstreeks van toepassing zouden zijn op de besluiten van de Stichting omtrent toekenning van een tegemoetkoming op grond van deze regeling, worden deze hoofdstukken van de Awb voor wat betreft de mogelijkheid van het maken van bezwaar tegen een besluit van de Stichting omtrent toekenning van een tegemoetkoming overeenkomstig toegepast. Het persbericht van 10 november meldt dat de voorbereiding van de uitvoering begint op 13 november. Het Ministerie van Economische Zaken stelt voor de regeling 80 miljoen gulden ter beschikking, plus nog 10 miljoen gulden voor de uitvoeringskosten. De uitvoering van de regeling is in handen gelegd van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp. 16. Regeling kostenvergoeding buitenste ring (regeling IV) Regeling III – zie paragraaf 10.3.1 – is gebiedsgebonden gedefinieerd. Tegen deze gebiedsgebonden definiëring komen vele bezwaren (circa 300). Het college van B&W ontvangt in verband hiermee verzoeken om uitbreiding van het toepassingsgebied. Het college doet een verzoek aan de CFA om zich over deze problematiek te buigen. De CFA adviseert op grond van het gelijkheidsbeginsel tot een afzonderlijke regeling, die bekend is als regeling IV. Deze regeling, die op 20 december bekend wordt gemaakt, voorziet in een tegemoetkoming voor getroffenen die ten tijde van de vuurwerkramp woonachtig waren in de buitenste ring van het evacuatiegebied en die hun woning ten minste één nacht hebben moeten verlaten in verband met de ramp27. Het aantal wooneenheden in deze ring is ongeveer 2.400.
27
163
Dit hoeft men overigens niet te bewijzen; het gaat er om dat men blijkens de gemeentelijke basisadministratie ten tijde van de vuurwerkramp woonachtig was in de buitenste ring (zie art. 3 van de regeling).
Balktekst
Artikel 16 stelt een limiet van 100.000 Euro aan het totale bedrag dat van overheidswege op grond van deze regeling aan een onderneming, daaronder begrepen de aan de onderneming gelieerde rechtspersonen, kan worden toegekend – inclusief de op geld waardeerbare waarde van de eventuele tegemoetkoming anders dan in geld. De procedurebepalingen geven onder meer een termijn voor de indiening van het verzoek, de eisen waaraan het verzoek moet voldoen en de procedure bij door deskundigen te verrichten onderzoek naar de levensvatbaarheid en schade van en tegemoetkoming aan een onderneming. De overige bepalingen betreffen het verstrekken van voorschotten, de betaling van de tegemoetkoming en terugvorderingen.
Vormen van praktische hulpverlening
De hoogte van de tegemoetkoming is f 1.500 voor gezinnen, f 1.250 voor echtparen/samenwonenden, f 1.000 voor alleenstaanden, en f 400 voor kamerhuurders, kostgangers, onderhuurders en bewoners van studentenhuizen28. De totale kosten van de regeling worden geraamd op 3,5 miljoen gulden. Ook in deze regeling is een hardheidsclausule opgenomen. De Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp voert de regeling in formele zin uit. De praktische uitvoering wordt in afwijking van de overige regelingen niet aan LASER opgedragen maar aan de dienst DMO van de gemeente Enschede. Hiervoor is gekozen wegens de ervaringen die DMO heeft opgedaan met de uitvoering van de Regeling III. Met de uitvoering wordt begonnen in januari 2001. 10.3.3
Adviezen CFA over overige voorzieningen
Balktekst
Tot de overige adviezen die de CFA heeft uitgebracht behoren die ten aanzien van verenigingen en instellingen, passanten en opstalschade. In de eindrapportage van de CFA van 19 december wordt hierover het volgende opgemerkt: Verenigingen en instellingen Het nader rapport dat hierover uitgebracht is, toont aan dat van het totale schadebedrag van ruim f 1,8 miljoen ongeveer f 1,5 miljoen gedekt is via de wederopbouw. Bijna f 200.000 is gedekt door een schade-, dan wel opstalverzekering. Van het resterende bedrag van ruim f 100.000 is ongeveer de helft betaald door het rijk. Het uiteindelijk resterende deel van ruim f 50.000 zal nog geregeld moeten worden. De Commissie heeft het College van Burgemeester en Wethouders geadviseerd hiervoor geen regeling te ontwerpen, maar deze gevallen individueel te behandelen op een wijze die vergelijkbaar is met de regelingen voor particulieren en ondernemers. Verder heeft de Commissie geadviseerd om voor de afhandeling een gemeentelijk coördinator beschikbaar te stellen die de betrokken verenigingen en instellingen begeleidt. Passanten Er is op dit moment geen nauwkeurig beeld van het aantal passanten dat schade heeft geleden. Meldingen bij het IAC bevatten geen exacte gegevens over de eventuele schade en de hoogte daarvan. De Commissie heeft het College van Burgemeester en Wethouders geadviseerd voorlopig geen afzonderlijke regeling te treffen, maar in de afzonderlijke gevallen (in geval van expliciete melding) na te gaan of een verwijzing naar de eigen verzekering al gebeurd is, dan wel onderverzekerden of niet-verzekerden getroffenen individueel te behandelen.
28
164
Indien men kan bewijzen dat men net zo lang niet in de eigen woning terecht kon als de mensen die in aanmerking kwamen voor regeling III, dan biedt regeling IV de mogelijkheid om de uitkeringsbedragen te verhogen tot het niveau van regeling III. Deze mogelijkheid staat vermeld in de uitleg bij de hardheidsclausule.
Financiële regelingen
Opstalschade De Commissie heeft het College van Burgemeester en Wethouders geadviseerd om de opstalschade buiten het rampgebied onder te brengen in de BV Stadsherstel. In verband met de financieringsrisico’s zal op het eerste evaluatiemoment (1 april 2001) dit punt uitdrukkelijk worden meegenomen. Mocht dan blijken dat er problemen zijn als gevolg van ontoereikend budget, dan dient alsnog een aanvullende regeling te worden ontworpen29. 10.4
Actoren financiële regelingen
10.4.1
Inleiding
10.4.2
Centraal functionerende actoren
In deze paragraaf wordt een aantal actoren behandeld die een centrale rol hebben bij de financiële afwikkeling. Dit zijn: BCE, NRF, CFA, Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp, LASER, de Helpdesk voor ondernemers en de Ondernemersvereniging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp Enschede30. a. Bureau Coördinatie Experts (BCE) Een bijzondere plaats in de structuur neemt BCE in. BCE is een stichting waarin alle onafhankelijke expertisebureaus in Nederland zijn verenigd. Het bureau verzorgt de totale registratie en coördinatie van schade. Daarnaast wordt BCE ingeschakeld voor taxatie van schades, hoofdzakelijk voor onverzekerde particulieren en bedrijven. Zij doet dit namens het Verbond van Verzekeraars. BCE heeft twee mensen in vaste dienst, de overige deskundigen worden naar behoefte ingehuurd. Voor zover BCE zich inzet voor de taxatie van verzekerde schades, wordt BCE betaald door de individuele verzekeraars. Expertises voor onverzekerde schades worden betaald door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op basis van de Wet tegemoetkoming schades bij rampen en zware ongevallen (WTS). BCE is regelmatig geraadpleegd bij het ontwerp van regelingen I, II en III, en een bestuurslid heeft zitting in de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA).
29 30
165
Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000. De Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede (BSVE) komt in algemene zin op voor de belangen van getroffenen.
Balktekst
In dit hoofdstuk worden de organisaties en instanties (hierna actoren genoemd) beschreven die betrokken zijn bij de financiële afwikkeling van de gevolgen van vuurwerkramp. Eerst wordt schematisch weergegeven welke actoren zijn betrokken en welke rol deze in de financiële afwikkeling vervullen. Daarna worden enkele actoren met een centrale rol uitvoerig beschreven (paragraaf 10.4.2). Ten slotte zijn in een matrix de overige actoren beknopt weergegeven (paragraaf 10.4.3).
Vormen van praktische hulpverlening
De inventarisatie van schade vindt plaats aan de hand van postcodelijsten en de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Op basis van de registratie door BCE ontvangen alle particulieren (verzekerd en onverzekerd) bericht en vindt door BCE of individuele verzekeraars taxatie van de schade plaats. BCE inventariseert ook de schade die stichtingen, verenigingen en kerken hebben geleden. b. De Stichting Nationaal Rampenfonds (NRF) Via het gironummer 777 van het NRF is het overgrote deel van de beschikbare gelden voor particulieren ingezameld. Het NRF heeft in dergelijke inzamelingen bij rampen een lange traditie31. Het NRF is een particulier initiatief met een aantal organisaties als deelnemers: Balktekst
• • • •
Nederlandse Rode Kruis (waarvan de secretaris ook directeur van het NRF is) Oranje Kruis Stichting Mensen in Nood/Caritas Neerlandica Samen op Weg Kerken.
Het bestuur van het NRF heeft zelf de bevoegdheid om een gebeurtenis tot nationale ramp uit te roepen. Als zich dergelijke omstandigheden voordoen, wordt altijd met het Ministerie van BZK afgestemd. Het element in de statutaire doelen: “inzamelen (en vervolgens ter beschikking stellen) van gelden” is uitgegroeid tot het primaire doel: financiële ondersteuning van slachtoffers. Daarvoor wordt per ramp het speciale gironummer 777 ingesteld. Artikel 2 van de statuten van het NRF luidt als volgt: De stichting heeft ten doel, door het bijeenbrengen van gelden en goederen, mede te werken tot leniging van noden, ontstaan door rampen, welke de bevolking van enig deel van het Koninkrijk der Nederlanden treffen en welke van zodanige aard en omvang zijn, dat zij, naar het oordeel van het bestuur, als nationale rampen moeten worden beschouwd, zulks met uitzondering van noden, ontstaan door oorlog, oorlogsomstandigheden of molest. Artikel 3 bepaalt onder meer: De stichting tracht voorts dit doel te bereiken door (…) materiële hulp in de persoonlijke sfeer te verlenen tot herstel van het woon- en leefmilieu van de getroffenen. Op grond van zijn statuten kan het NRF alleen natuurlijke personen helpen. Vandaar dat bedrijven in Enschede niet ondersteund kunnen worden uit het NRF. In het Rampenfonds is in verband met de vuurwerkramp f 38,5 miljoen gestort. Hiervan wordt f 35 miljoen gebruikt voor de tegemoetkoming in materiële schade voor particulieren. Het Rijk draagt bij met een storting van f 6,2 miljoen aan het NRF.
31
166
De hierna vermelde informatie is voornamelijk ontleend aan het gespreksverslag interview COV met H. van Dijck en M. de Witte, vertegenwoordigers van de NRF, 13 oktober 2000 (COV / 00.01533).
Financiële regelingen
c. De Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) Op 23 juni 2000 besluit het college van B&W van de gemeente Enschede tot de instelling van de CFA. Het besluit treedt in werking op 26 juni 2000. Op die dag vindt ook de installatie van de CFA plaats. De CFA wordt als volgt samengesteld: als voorzitter, tevens lid: de heer J. van Lidth de Jeude, burgemeester van de gemeente Deventer;
b -
als leden: de heer R. Althof, wethouder Middelen van de gemeente Enschede; de heer G. Krabbe , concerncontroller van de gemeente Enschede; de heer A. Westerhof, bestuurslid van het Bureau Coordinatie Experts (BCE), tevens als vertegenwoordiger van het Verbond van Verzekeraars; de heer H. van Dijck, ambtelijk secretaris van de Stichting Nationaal Rampenfonds. als waarnemend leden: mevrouw W.M. van Ingen, namens de Kamer van Koophandel te Deventer; de heer R. Starmans, namens het Ministerie van Economische Zaken; mevrouw L. de Jonge, namens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; de heer O. Beljaars, namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; de heer A. van Ruijven, namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; de heer J. Goet, namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. als secretaris, tevens lid: mevrouw M. Dijcks, beleidsadviseur concernstaf van de gemeente Enschede.
c d
De vertegenwoordigers van Ministeries zijn tot waarnemend lid benoemd om te voorkomen dat een commissie waar het Rijk deel van uit maakt, voorstellen doet waarover het Rijk in een later stadium zou moeten beslissen. Het Rijk geeft de voorkeur aan een onafhankelijke positie ten opzichte van de CFA, zonder dat dit afbreuk doet aan de betrokkenheid van het Rijk bij een deugdelijke financiële afwikkeling. De directeur van de KvK is geen lid, omdat zij geacht wordt vooral op te komen voor de ondernemersbelangen. De CFA wordt inhoudelijk en administratief ondersteund door adviesbureau Deloitte & Touche. De projectgroep Materiële Nazorg van de gemeente biedt CFA ondersteuning32. In de overwegingen die zijn genoemd in het instellingsbesluit wordt aangegeven dat de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS) in dit geval niet van toepassing is omdat het verzekerbare schade betreft. In de overwegingen wordt voorts aangegeven dat in de eerste weken na de ramp de aandacht sterk gericht is geweest op acute hulpverlening. Ook wordt het spanningsveld gesignaleerd tussen het tijdverloop dat gemoeid is met interdisciplinaire zorgvuldige afwikkeling en de wens tot een voortvarende aanpak. In artikel 1a van het instellingsbesluit van 23 juni is aangegeven dat de CFA tot taak heeft advies uit te brengen aan de gemeente Enschede omtrent:
32
167
Zie hoofdstuk 1, deel II voor een overzicht van gemeentelijke projectgroepen.
Balktekst
a
Vormen van praktische hulpverlening
de wijze waarop wordt voorzien in een eventuele financiële tegemoetkoming in de materiële schade (niet zijnde letselschade) of een aanvulling daarop. De CFA is een adviescommissie van het college van B & W. De CFA is ingesteld om regelingen te ontwerpen met een categoriaal gericht karakter; dus niet gericht op individuele gevallen. Men onderscheidt drie categorieën: • • •
particuliere huishoudens ondernemingen privaatrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde ondernemingen.
Werkwijze van de CFA Balktekst
De CFA verricht haar werkzaamheden langs de volgende lijn33. De eerste stap is de inventarisatie van de schade door verzekeraars. Deze inventarisatie zal een zo compleet mogelijk beeld moeten geven van: • • •
de omvang van de totale schade (verzekerd en onverzekerd) de mate waarin getroffenen onverzekerd zijn het aantal gevallen waarin geen verzekering is afgesloten.
Het beeld dat dan ontstaat, wordt door de CFA afgezet tegen de mogelijkheden die bestaande regelingen en bronnen ter dekking en tegemoetkoming kunnen bieden. Het resultaat daarvan vormt voor de CFA het uitgangspunt voor voorstellen aan de gemeente Enschede voor eventuele aanvullende voorzieningen. Bij diverse belanghebbenden is getoetst hoe het draagvlak voor de regelingen zou zijn en of er voldoende middelen zouden zijn te vinden om de regelingen ook te kunnen uitvoeren. Voor de opzet van de verschillende regelingen zijn binnen de CFA subcommissies ingesteld. De CFA heeft tot 1 december 2000 een aantal regelingen ontworpen en aan B&W voorgelegd, waarvan de eerste “regelingen voor bewoners” tijdens een persconferentie op 25 september bekend zijn gemaakt. Daarna volgen steeds andere regelingen. De Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen wordt op een persconferentie van 10 november bekend gemaakt. Communicatiestrategie CFA In de eindrapportage wordt ten aanzien van haar werkwijze en communicatiestrategie het volgende vermeld34: De Commissie is zich ervan bewust dat zij onderwerpen bespreekt die een hoge emotionele lading voor de gedupeerden hebben. Juist daarom is beslotenheid van de Commissie nodig om de gedachtewisseling met alle leden en waarnemend leden in rust en openheid te kunnen voeren. Op deze manier kunnen regelingen in vrij overleg worden opgesteld en kan er binnen de Commissie aan draagvlak worden gewerkt.
33 34
168
TK, 1999-2000, 27 157, nr. 5. Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000.
Financiële regelingen
Communicatie
d. Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp In haar vergadering van 3 augustus 2000 adviseert de CFA aan het College van B&W, dat het aanbeveling verdient voor de uitvoering van de regelingen een onafhankelijke Stichting te doen oprichten: de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp. De stichting heeft onder andere ten doel het met financiële middelen bijstaan van natuurlijke personen en rechtspersonen die materiële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van de vuurwerkramp van 13 mei 2000. De stichting tracht haar doel te bereiken door het doen van uitkeringen, het verwerven van fondsen en het in nauw overleg treden met andere instellingen en organisaties met een soortgelijk doel. Van belang is dat de stichting op grond van haar statutaire doel slechts uitkeringen mag doen binnen het kader van algemene regelingen, waartoe zij schriftelijke overeenkomsten met financiers moet aangaan. Het stichtingsbestuur mag op grond van de statuten slechts na schriftelijke goedkeuring van het college van B&W van Enschede dergelijke regelingen vaststellen en overeenkomsten sluiten. Het komt erop neer dat de stichting geen uitkeringen mag doen dan na advisering hierover door de CFA aan het college van B&W en na overname van de betreffende adviezen door het college van B&W.
169
Balktekst
Om tijdens de voortgang de communicatie met de gedupeerden te onderhouden heeft de Commissie een extern communicatieadviseur ingeschakeld. Deze heeft samen met een ambtelijk medewerker van de Commissie achtmaal voortgangsoverleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede. Via de Kamer van Koophandel werd met de Belangenvereniging van Getroffen Ondernemers regelmatig gecommuniceerd. Op grond van de door de Commissie ontwikkelde communicatiestrategie zijn alle adviezen aan het College van burgemeester en wethouders voorzien van een communicatieadvies (…) . Tijdens de werkperiode van de Commissie heeft de communicatieadviseur 15 persberichten opgesteld, alsmede vrijwel wekelijks publicaties voor de BewonersNieuwsBrief van het Informatie- en Adviescentrum van de gemeente Enschede. Ook zijn regelmatig publicaties verschenen in de OndernemersNieuwsbrief van de gemeente Enschede en van de Kamer van Koophandel. De persberichten zijn verschenen onder verantwoordelijkheid van het College van B. en W. en waar het de uitvoering betreft onder de verantwoordelijkheid van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp. De publicaties in de BewonersNieuwsBrief en in de OndernemersNieuwsbrief zijn verschenen onder verantwoordelijkheid van de Commissie Van Lidth (voortgang proces), de Kamer van Koophandel (voortgang ondernemersregeling), van de gemeente Enschede (vastgestelde regelingen) en van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp (de uitvoering van vastgestelde regelingen). Ook zijn twee persconferenties (25 september en 10 november 2000) gegeven door het College van B. en W. in overleg en samenwerking met de Commissie Van Lidth.
Vormen van praktische hulpverlening
Het bestuur van de stichting bestaat uit drie personen. De bestuurders worden benoemd en ontslagen door het college van B&W van Enschede. De bestuurders mogen geen lid zijn van dit college of van de gemeenteraad van Enschede. Ook mogen zij niet als ambtenaar in dienst zijn van de gemeente Enschede. Tot deze opzet is gekozen om een zekere mate van onafhankelijkheid van de stichting ten opzichte van de gemeente te bewerkstelligen.35 De stichting kent een raad van advies, bestaande uit drie personen. De leden van de raad worden door het stichtingsbestuur benoemd. De raad heeft tot taak het bestuur gevraagd en ongevraagd te adviseren over aangelegenheden de organisatie en de werkzaamheden van de stichting zelf betreffende. e. De uitvoeringsorganisatie: het agentschap LASER Balktekst
Voor de formele uitvoering van alle financiële regelingen is de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp opgericht. Voor de feitelijke uitvoeringswerkzaamheden is LASER aangezocht. LASER is een agentschap van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), dat is ingesteld om diverse financiële regelingen voor de LNV-sectoren uit te voeren. LASER heeft expertise en hulpmiddelen en is in de regel de uitvoerder van schaderegelingen in het kader van de WTS. LASER is voorts een erkend Europees betaalorgaan, wat inhoudt dat deze organisatie voldoet aan de eisen die de EU stelt aan diensten die de betaling van gemeenschapsgelden regelen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de vuurwerkramp werkt LASER samen met het IAC te Enschede. Het IAC verzorgt als front-office de eerste opvang van vragen aan de telefoon en de balie. Gebruikelijk is dat LASER vanuit de rol als uitvoeringsorganisatie ook participeert in de totstandkoming van de betreffende regelgeving: op die wijze kunnen uitvoeringsconsequenties tijdig worden overzien. f. Organisatie van hulp voor ondernemers en kunstenaars De hulp voor ondernemers verloopt goeddeels via de Helpdesk voor ondernemers36. De hulp van de Helpdesk is in belangrijke mate gericht op het verstrekken van financiële hulp, daarnaast op bedrijfsmatige adviezen en op advisering bij juridische en verzekeringszaken. Elke ondernemer krijgt via de Helpdesk een vaste accountmanager die hem begeleidt37. Op deze wijze kan er aandacht zijn voor individuele begeleiding en dito oplossingen. Voor de financiële hulp wordt een aparte stichting opgericht: de Stichting financiële opvang getroffen ondernemers. De gelden van de stichting worden bijeen gebracht door de gemeente Enschede, het Ministerie van Economische Zaken, de Twentse Ondernemers Sociëteit, de Kamer van Koophandel, de Provincie Overijssel, de Technische Unie en de Stichting bedrijfsleven helpt getroffenen38.
35 36 37
38
170
Uit: B&W stukken: Akte van Oprichting Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp, 3 augustus 2000. Voor meer informatie over de helpdesk voor ondernemers wordt verwezen naar deel III van dit onderzoekrapport, over communicatie. De in totaal 38 accountmanagers worden beschikbaar gesteld door: Syntens, OOM, KvK, MKB Nederland, TIB, Hogeschool Enschede en Activa (zie matrix in paragraaf 8.4.1). De KvK levert voor de helpdesk een vijftal accountmanagers. MKB stelt acht accountmanagers voor de helpdesk beschikbaar, alsmede een coördinator die de 38 accountmanagers aanstuurt. OOM levert drie accountmanagers, Syntens acht, stichting Activa drie en de Hogeschool Enschede vijf. Zie figuur 10.5 voor een korte omschrijving.
Vormen van praktische hulpverlening
10.4.3
Overige actoren
Behalve de voorgaande actoren met een centrale rol, zijn er vele andere organisaties die een rol spelen bij de afwikkeling van de financiële gevolgen van de vuurwerkramp. Deze actoren worden in figuur 10.5 beknopt beschreven. Rol
Kamer van Koophandel Veluwe en Twente
De directeur van de Kamer van Koophandel (KvK) neemt direct na de ramp het initiatief om een helpdesk voor ondernemers op te zetten. Er wordt zo veel mogelijk op praktische vragen ingegaan, waarbij het zwaartepunt van de werkzaamheden ligt in het zoeken naar vervangende bedrijfsruimte voor getroffen ondernemers. Op 14 juni brengt de KvK (in samenwerking met de gemeente) de eerste ondernemersnieuwsbrief uit om de ondernemers zo goed mogelijk te informeren. Overige werkzaamheden en betrokkenheid van de KvK: betaalt naast MKB en gemeente mee aan de kosten van de helpdesk stelt kort na de ramp f 1 miljoen beschikbaar voor de getroffen ondernemers vergoedt de onkostenvergoeding van voor de helpdesk werkzame accountmanagers. De KvK heeft de “Stichting financiële opvang getroffen ondernemers” opgericht. De KvK is medefinancier van deze stichting. Eind mei/begin juni organiseert de KvK verschillende informatiebijeenkomsten voor de getroffen ondernemers. Daaruit is ook de Ondernemersvereniging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp ontstaan.
Balktekst
Betrokken partijen
• • •
Accountmanagers: Syntens, OOM, Hogeschool Enschede, Activa, Twentse Ideeënbank (TIB)
172
Deze organisaties hebben accountmanagers voor de helpdesk beschikbaar gesteld en zullen deze rol blijven vervullen. Syntens is het Innovatienetwerk voor ondernemers en is voortgekomen uit een fusie van het innovatiecentrum Overijssel en IMK voorlichting. Syntens ondersteunt ondernemers in strategisch beleid, kennismanagement, coaching aan starters en groeiers, P&O, ICT of techniek. Syntens levert acht accountmanagers. Activa Ondernemersadvies is een onderdeel van de Activa Groep uit Enschede. Activa is gespecialiseerd in crisisbegeleiding en advisering van kleine bedrijven. Activa levert drie accountmanagers. OOM is de Overijsselse Ontwikkelingsmaatschappij; gestimuleerd wordt de economische ontwikkeling in Overijssel onder meer door bevordering van investeringen en door participaties. TIB staat voor Twentse Ideeënbank, een stichting voor management en begeleiding, levert één accountmanager. De Hogeschool Enschede heeft zes accountmanagers geleverd.
Financiële regelingen
Betrokken partijen
Rol
MKB Nederland
Doelstelling van MBK Nederland is belangenbehartiging en dienstverlening gericht op het creëren van een ondernemersklimaat waarin middelgrote en kleine bedrijven voldoende winst kunnen maken om volwaardig te functioneren. MKB Nederland heeft: accountmanagers beschikbaar gesteld de eerste coördinator voor de Helpdesk beschikbaar gesteld meebetaald (met KvK, gemeente) aan de kosten van de helpdesk de Vereniging getroffen ondernemers vuurwerkramp ondersteund en begeleid.
• • • •
-
• •
Stichting bedrijfsleven helpt getroffenen
173
Deze stichting wordt op 19 mei op initiatief van de KvK opgericht. Doel van de stichting is een fonds op te richten voor getroffen ondernemers uit het rampgebied. Ten behoeve van de getroffen ondernemers in het rampgebied is met bijdragen van verschillende organisaties, waaronder de KvK, een fonds gevormd. Het fonds wordt beheerd door de Stichting financiële opvang getroffen ondernemers. De stichting levert een bijdrage aan het activeren van de getroffen bedrijven. Doel is behulpzaam te zijn bij de herhuisvesting, het verstrekken van financiële overbruggingsfaciliteiten ten behoeve van heraanschaf van materiële zaken en het verstrekken van achtergestelde leningen (bij een eventueel faillissement worden deze pas afgelost nadat alle andere schulden zijn voldaan). De getroffen ondernemers kunnen gebruik maken van drie hulpsoorten: een bedrag van f 20.000 (onder de titel van achtergestelde lening) voor ondernemers die langere tijd niet of in het geheel niet meer kunnen terugkeren in hun bedrijfspand een huursuppletie van maximaal een jaar om het gat tussen oude en nieuwe huur te kunnen opvangen garantstelling, dan wel kredietverlening aan getroffen ondernemers. De stichting ontvangt financiële steun van de gemeente, het Ministerie van EZ, de Twentse Ondernemers Sociëteit, de KvK, de provincie Overijssel, de Technische Unie en de Stichting bedrijfsleven helpt getroffenen. In overleg met de banken zijn basisafspraken gemaakt. Het bestuur bestaat uit acht leden. Deze stichting heeft als doel het verstrekken van financiële middelen aan ernstig gedupeerden die geen of onvoldoende andere bronnen hebben ter dekking van materiële schade; alsmede het financieren van additionele voorzieningen in een nieuw op te bouwen wijk in het kader van de leefbaarheid voor zover een en ander niet tot de overheidstaak wordt gerekend. De stichting heeft o.a. geld gestoken in de Stichting financiële opvang getroffen ondernemers en in de Ondernemersvereniging. De stichting heeft f 9,4 miljoen ter beschikking.
Balktekst
Stichting financiële opvang getroffen ondernemers
Vormen van praktische hulpverlening
Betrokken partijen
Rol
Gemeente Enschede, DMO en Bouw en Milieudienst
Door de Bouw- en Milieudienst (BMD) en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) is een projectorganisatie (herhuisvestingsteam) opgezet om een categorisering te maken en te bepalen wat voor welke getroffen ondernemer nodig is. Ook de kunstenaars worden hierin meegenomen. Overige werkzaamheden van de DMO: Medefinanciering Stichting financiële opvang getroffen ondernemers Bestuurlijk overleg met KvK en ministers en staatssecretarissen Afhandeling pers samen met KvK Regeling bezoek aan rampgebied voor ondernemers Eerste raming schade (met behulp van Deloitte & Touche) Treffen regelingen in het kader van de bijzondere bijstand
•
Balktekst
• • • •
Gemeente Enschede Afdeling EZ
De afdeling EZ heeft initiatieven gestart om een eerste opvang voor bedrijven in de wijk te organiseren. Uit praktische overwegingen is later besloten het initiatief van het bedrijvenloket bij de KvK te leggen. De afdeling EZ heeft ook gezorgd voor het in beeld brengen van de ondernemersschade.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, NCC
De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de afstemming van de orde- en veiligheidsmaatregelen op centraal niveau. Het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) speelt bij de uitvoering van deze verantwoordelijkheid een centrale rol. Het Nationaal Coördinatiecentrum verzorgt de informatievoorziening tussen de verschillende bestuurslagen en, als er buitenlandse aspecten meespelen, voor de contacten met de ons omringende landen. Het Nationaal Coördinatiecentrum verleent tevens faciliteiten voor een goed functioneren van de beleidsteams en ambtenaren tijdens de opgeschaalde situatie. In verband met de vuurwerkramp is binnen het directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid een speciale projectgroep opgericht die de coördinatie op rijksniveau verzorgt.
Ministerie van Economische Zaken
Het Ministerie van EZ is medefinancier van de Stichting financiële opvang getroffen ondernemers en voert bestuurlijk overleg met de KvK en de gemeente. Het Ministerie van EZ financiert de regeling voor ondernemers.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Als direct gevolg van de ramp heeft het Ministerie van SZW aan bedrijven ontheffing van het verbod tot werktijdverkorting (WTV) verleend op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Over de niet gewerkte uren wordt door de uitvoeringsinstellingen 70% van het loon als WW-uitkering uitgekeerd. De werkgever dient het aan te vullen tot 100%.
174
Financiële regelingen
Betrokken partijen
Rol Een week na de ramp hebben de gemeente en de woningbouwcorporaties gezamenlijk in overleg met SWZ een drietal regelingen opgesteld voor getroffen bewoners van de wijk. Het betreft de regelingen I, II en III.40 Bij het de huurmaatregelen houdt het Ministerie van VROM rekening met een groter beslag op de individuele huursubsidie als gevolg van tijdelijke huisvesting van bewoners die uit het gebied van de ramp moesten vertrekken41.
Ministerie van Justitie
Het Centraal Justitieel Incassobureau, dat onderdeel uitmaakt van het Ministerie van Justitie, gaat coulant om met de incasso van openstaande vorderingen ten aanzien van de getroffenen uit de binnenring van het rampgebied. Concreet betekent dit het opschorten van de procedures voor de duur van drie maanden na de ramp ten aanzien van sancties volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), de zogenaamde Wet Mulder sancties, van strafrechtelijke geldboetes, transacties en KLPD-overtredingen (Korps Landelijke Politie Diensten) en van naheffingsaanslagen parkeren. Daartoe worden alle gevolgen individueel beoordeeld. Ook door het Ministerie van Justitie is onderzocht op welke wijze de door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand van betekenis kan zijn voor de slachtoffers van de ramp. Daartoe zijn afspraken gemaakt met de Stichting Rechtsbijstand in Enschede (29 juni 2000). Naar aanleiding van het verlenen van gefinancierde bijstand aan slachtoffers van de ramp hebben de Stichting Rechtsbijstand Enschede, de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo en de Vereniging Rechtsbijstand Instellingen zich tot de gemeenteraadsfracties gewend met het verzoek een ruimhartige voorziening te bevorderen. Over deze problematiek is overleg geweest tussen het Ministerie van Justitie en de directeuren van de genoemde stichting en de Raad voor Rechtsbijstand. In dit overleg is onder andere besloten dat een commissie er op toeziet dat bij de aanvragen ook daadwerkelijk sprake is van serieuze schade42.
Het Kabinet
Het Kabinet stelt een extra bijdrage beschikbaar voor bijstand als aanvulling op de regulier beschikbare middelen voor bijzondere bijstand. Daarnaast voorziet het kabinet op basis van bestaande regelgeving in een tegemoetkoming in de excessieve kosten die instellingen en diensten moeten maken in het kader van de bestrijding van de ramp.
40 41 42
175
TK, 1999-2000, 27 157, nr 5, pagina 7. TK, 1999-2000, 27 157, nr 5, pagina 7. TK, 1999-2000, 27 157, nr. 4.
Balktekst
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Vormen van praktische hulpverlening
Betrokken partijen
Rol Naast de vergoedingen voor de directe kosten die samenhangen met de ramp, heeft het kabinet ten behoeve van de start van de wederopbouw in 2000 een werkkapitaal aan de gemeente Enschede beschikbaar gesteld van f 270 miljoen. Medefinanciers Stichting financiële opvang getroffen ondernemers vuurwerkramp.
Stichting fonds bijzondere noden
Om er voor te zorgen dat al het geld dat geschonken is op de juiste, door de schenker aangegeven, plaats terechtkomt, is het fonds bijzondere noden ingeschakeld. Direct na de ramp zijn er diverse acties op touw gezet om geld in te zamelen voor specifieke doelen en doelgroepen. Het Nationaal Rampenfonds voorziet niet in de mogelijkheid om geoormerkte giften en in giften aan anderen dan particulieren te doen. Het betreft hier met name doelen op sociaal-maatschappelijk gebied, in het bijzonder voor kinderen en (basis)scholen. De Stichting fonds bijzondere noden Enschede heeft haar medewerking aangeboden in de vorm van het beschikbaar stellen van het fonds. Het fonds neemt de giften in ontvangst en beheert deze.
Stichting Vuurwerkramp Enschede
De stichting heeft als doel het verlenen van materiële hulp aan getroffenen (waaronder instellingen). De stichting heeft f 2,5 miljoen ter beschikking.
Stichting Nationaal Benefietconcert Enschede
De stichting heeft ongeveer f 1,5 miljoen ter beschikking. De stichting heeft als doel om slachtoffers te helpen, die door anderen niet geholpen kunnen worden. Het gaat daarbij om particulieren, bedrijven en instellingen. De stichting werkt samen met de Stichting vuurwerkramp Enschede.
Stadsbank Oost-Nederland
De Stadsbank Oost-Nederland werkt op basis van gemeenschappelijke regeling (samenwerkingsverband van meerdere gemeenten). Het doel is mensen die in financiële nood verkeren te helpen bij het beheren van het geld. Na de ramp biedt de Stadsbank de DMO hulp bij het maken van de financiële noodvoorziening voor de eerste twee dagen. De Stadsbank heeft een opzet voor een regeling op korte termijn gemaakt. Verder is de bank betrokken geweest bij de totstandkoming van de latere financiële regelingen. Er is veel samengewerkt met DMO. De werkzaamheden van de Stadsbank vallen onder de verantwoordelijkheid van de wethouder Sociale Zaken van de gemeente Enschede.
Balktekst
Twentse Ondernemers Sociëteit, Provincie Overijssel, Technische Unie.
176
Financiële regelingen
Rol
Verbond van Verzekeraars
Het Verbond van Verzekeraars heeft als doelstelling algemene en specifieke belangenbehartiging voor het levens- en schadeverzekeringsbedrijf, alsmede het onderhouden van structurele contacten met politiek, overheden en maatschappelijke instellingen. In het verbond van Verzekeraars zijn circa 300 verzekeringsmaatschappijen verenigd. Het Verbond van Verzekeraars is de representatieve bedrijfstakorganisatie voor het levens- en schadeverzekeringsbedrijf. In overleg met het kabinet wordt vastgesteld dat de schade ten gevolge van de ramp in beginsel verzekerbaar is. Het verbond stelt een helpdesk in43 om de betrokkenen een beroep te laten doen op schadevergoeding bij de betrokken verzekeringsmaatschappijen. Bij een aantal verstrekkingen (regelingen met betrekking tot herinrichtings- en aanverwante kosten) hebben de belanghebbenden een akte van cessie voor verzekeringsuitkeringen moeten afgeven. Het Verbond van Verzekeraars regelt de afwikkeling hiervan. De verrekening is conform de bepalingen van de Algemene bijstandswet (Abw).
• •
•
Noodfonds Kunstenaars Enschede van Voorzieningenfonds voor Kunstenaars (VvK) in samenwerking met FNV-Kiem en BBK
Het VvK heeft in samenwerking met FNV-Kiem en de BBK een noodfonds in het leven geroepen voor zwaar gedupeerde kunstenaars. Er is een protocol opgesteld om de gelden zo eerlijk mogelijk te verdelen. Het VVK heeft f 200.000 gestort. Het Noodfonds biedt aan kunstenaars financiële ondersteuning bij hervatting van de beroepspraktijk. Het Noodfonds Kunstenaars beschikt via andere donaties uiteindelijk over ruim f 375.000.
Stichting Ateliers BvV44
De stichting biedt werkruimte aan kunstenaars uit de wijk aan. De stichting behoorde ook zelf tot de getroffenen. Zij heeft hulp geboden aan kunstenaars onder andere met betrekking tot verzekeringsaangelegenheden door middel van het opzetten van een Noodfonds Kunstenaars Enschede. Voorts is de stichting actief ten behoeve van het vinden van nieuwe atelierruimte en de verzorging van de nieuwsbrieven voor de kunstenaars.
BBK (Beroepsvereniging Beeldende Kunstenaars)
De Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars zet zich in voor de belangen van de in Nederland gevestigde beeldende kunstenaars (beeldend in de ruimste zin van het woord). Op dit moment zijn bijna 2.000 kunstenaars bij de BBK aangesloten. De BBK is er zowel voor startende als gevestigde kunstenaars, academisch gevormd of autodidact. De BBK heeft bijgedragen aan de hulpverlening aan kunstenaars.
43 44
177
TK, 1999-2000, 27 157, nr. 1. De afkorting BvV is oorspronkelijk gebaseerd op de oprichtingsplaats (Burgemeester van Veenlaan); de afkorting staat nu voor Beheer, verhuur en voorwaarden scheppen.
Balktekst
Betrokken partijen
Vormen van praktische hulpverlening
Rol
VVK (Voorzieningsfonds voor Kunstenaars)
Het VVK biedt tijdelijke steun aan professionele kunstenaars uit alle disciplines die daar op grond van hun beroepspraktijk aanspraak op maken, teneinde de continuïteit van hun beroepsuitoefening te stimuleren. Vanaf 15 mei 2000 heeft het VVK ondersteuning geboden aan de stichting Ateliers bij het opzetten van hulp aan kunstenaars, het geven/maken van een instructie voor het opstellen van de schade. VVK heeft tevens een girorekening opengesteld ten behoeve van het Noodfonds Kunstenaars Enschede en is actief geweest in het werven van gelden bij derden ten behoeve van financiële hulp aan kunstenaars. Binnen het VVK zijn drie personen werkzaam voor het noodfonds, het opnemen van de telefoon en op de afdeling financiën. De financiële hulp bestaat uit het verstrekken van een voorschot op achtergestelde renteloze leningen aan getroffen kunstenaars ten behoeve van aanschaf werkmateriaal om zo snel mogelijk weer aan de slag te kunnen. In de eerste fase wordt f 2500 voor beroepsmatig werkende kunstenaars en f 1.500 voor studenten beschikbaar gesteld.
FNV Kiem
De Vakbond FNV Kiem is vanaf maandag 15 mei bij de afwikkeling van de ramp betrokken. De hulpverlening bestaat voornamelijk uit telefonische hulpverlening en belangenbehartiging. FNV Kiem is vertegenwoordigd in de werkgroep Noodfonds Kunstenaars in Enschede en heeft een jurist beschikbaar gesteld.
Mediant
Adviseert aan de gemeente om verdere materiële hulp aan te bieden.
Rode Kruis
Adviseert aan de gemeente om verder materiële hulp aan te bieden en neemt deel in het Nationaal Rampenfonds.
Balktekst
Betrokken partijen
Figuur 10.4
Overzicht overige actoren.
10.5
Feitenrelaas financiële hulp aan particulieren
10.5.1
Inleiding
Na de ramp ontstaat snel het besef dat vele getroffenen geen beschikking meer hebben over financiële middelen. Om hierin zo spoedig mogelijk te voorzien, ontwerpt de gemeente een noodregeling. Iets later volgen de regelingen I, II en III. Deze eerste regelingen zijn inhoudelijk beschreven in paragraaf 10.2. Na de instelling van de Commissie Financiële Afwikkeling Vuurwerkramp Enschede (CFA) wordt vanaf eind juni gewerkt aan nadere regelingen ter leniging van financiële en/of materiële schade. In dit hoofdstuk zet de Commissie de ontwikkelingen en overwegingen in de totstandkoming van financiële regelingen voor particulieren, ofwel bewoners, uiteen.
178
Financiële regelingen
10.5.2
Eerste noodregelingen
Direct na de ramp biedt de directeur van Stadsbank Oost-Nederland in Enschede de rampenstaf aan om een financiële noodvoorziening op te stellen voor de eerste twee dagen na de ramp. Hij ontwikkelt in de nacht van zaterdag op zondag een voorstel dat hij voorlegt aan de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente. De eerste noodvoorziening bestaat uit een uitkering van f 100 per persoon met een maximum van f 500 per gezin (zie paragraaf 10.2, nummer 1a). De directeur van de Stadsbank geeft aan dat men ervan uitgaat dat deze bedragen voldoende zijn om getroffenen de eerste twee dagen bij te staan en dat ze daarna weer bij de eigen bankrelatie terecht kunnen. De directeur van de Stadsbank45:
Vanaf zondag 14 mei om 06.00 uur wordt de regeling via de rampenzender RTV-Oost bekendgemaakt aan getroffenen. De uitkeringen op grond van deze noodvoorziening worden op zondag 14 mei vanuit het kantoor van de Stadsbank Oost-Nederland uitgevoerd, onder verantwoordelijkheid van de afdeling Sociale Zaken van DMO. Voor de eerste noodvoorziening op zondag 14 mei vindt registratie van persoonsgegevens plaats, maar zonder controle of deze gegevens overeenstemmen met de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De directeur van DMO merkt over de eerste noodvoorziening op46: De eerste noodvoorziening was simpel van opzet. Zaterdagavond (13 mei) is de regeling bedacht, zondagochtend is zij uitgevoerd. De regeling kon alleen maar van toepassing zijn op de mensen uit verwoeste woningen. Zij moesten op een enigszins controleerbare wijze kunnen aantonen dat ze in het rampgebied hadden gewoond (of woonden), en kregen vervolgens bij de Stadsbank een klein bedrag om de eerste nood te lenigen (als een soort overbrugging naar verdergaande hulpverlening). Onze gedachte was sterk gericht op: slachtoffers moeten op dit moment zeker weten dat ze vooruit kunnen; dan maar wat minder controles en zekerheden inbouwen. Op maandag 15 mei wordt eenzelfde noodvoorziening verstrekt, maar nu worden de persoonsgegevens wel gecontroleerd in het GBA en wordt een akte van cessie ingenomen. De directeur van DMO: Dat is wat betreft de acte van cessie in eerste instantie niet goed gecommuniceerd. Er zijn dan ook mensen die geweigerd hebben de cessiepapieren te tekenen. Maar die zijn op één hand te tellen (…).
45 46
179
Gespreksverslag interview COV met W.M. Pietersen, directeur van de Stadsbank Oost-Nederland, 25 september 2000 (COV / 00.01925). Gespreksverslag interview COV met R. Zeeuwen, directeur Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Enschede, 28 september 2000 (COV / 00.01620).
Balktekst
Ik heb bij de hoofdkassier gecheckt of we voldoende middelen in kas hadden en heb toen bij DMO aangeboden (…) een opzet te maken voor zo’n noodvoorziening. Daar zijn ze op in gegaan. We hadden nog geen dekking voor de regeling, maar we zouden wel zien hoe we het terugkregen. Dinsdag 16 mei kregen wij te horen dat de gemeente de rekening zou betalen.
Vormen van praktische hulpverlening
De directeur van de Stadsbank: Sommigen mensen kwamen het eerste noodbedrag terugbrengen omdat zij dat inmiddels niet meer nodig hadden. In de eerste dagen na de ramp ontwerpt DMO in nauw overleg met het Ministerie van SZW op basis van artikel 11 Abw, eerste lid, een formele noodregeling voor de eerste levensbehoeften. Behalve de onmiddellijk uitgevoerde eerste noodvoorziening van 14 mei, en de opvolger van 15 mei, bevat de noodregeling de “overbruggingsuitkering levensonderhoud”. Later worden daar de regelingen “kosten uitvaart” en de “regeling voor zelfstandigen” aan toegevoegd47.
Balktekst
Op 23 mei stemt het college van B&W formeel in met de notitie ‘Financiële noodregelingen in het kader van de ramp van 13 mei 2000’. De verschillende onderdelen van de financiële noodregeling zijn in één nota opgenomen. Hiermee is de juridische grondslag voor de noodregeling (met terugwerkende kracht) vastgesteld. Bewonersnieuwsbrief 6 (van 13 juni) vermeldt dat het college van B&W alsnog besluit geen verrekening toe te passen met eventuele schade-uitkeringen (de cessie wordt ingetrokken). Gelet op de aard van de hulpverlening en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt, zijn de vergoedingen met instemming van het Ministerie van SZW derhalve om niet verstrekt. Op 16 oktober48 zijn aan 2.846 personen/huishoudens uitkeringen verstrekt op basis van de noodregeling, zijnde de onderdelen 1 tot en met 4 zoals genummerd in paragraaf 10.3.1. Hiermee is in totaal een bedrag gemoeid van f 5,2 miljoen, waarvan f 130.000 is uitgekeerd aan begrafeniskosten. 10.5.3
Regelingen I, II en III
Het college van B&W realiseert zich dat de noodregeling niet toereikend is en dat daarna aanvullende tegemoetkomingen nodig zijn. Tijdens bezoeken aan de gemeente Enschede doen bewindslieden uitspraken over het bestrijden van de door bewoners geleden schade tijdens en na de vuurwerkramp. Het college van B&W is het ten volle eens met uitspraken van de minister-president, direct na de ramp, in de geest dat niemand financieel slechter mag worden van de ramp49. Het college van B&W zegt dan ook toe zich maximaal te zullen inspannen om te bereiken dat zo veel mogelijk schade wordt gedekt. Aangezien de financiële dekking van de schade niet binnen het vermogen van de gemeente ligt, doet de gemeente later vooral een beroep op het Rijk, onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak. Daarnaast zijn bijdragen van het Nationaal Rampenfonds en andere hulpfondsen nodig. De gemeente en de Enschedese woningbouwcorporaties stellen in de eerste week na de ramp gezamenlijk de regelingen I, II, III op. De regeling is opgebouwd uit drie onderdelen: eerste kosten, kleedgeld en inrichtingskosten voor de (tijdelijke) vervangende woning. De hoogte van de vergoedingen op grond van deze regelingen wordt gebaseerd op de Algemene bijstandswet.
47 48 49
180
Corresponderend met de nummers 1a tot en met 4 uit figuur 10.2. Gegevens per e-mail verstrekt door Afdeling Sociale Zaken/DMO op 29 november (COV / 01.00304). Deze en de hierna volgende passages zijn ontleend aan bewonersnieuwsbrief nr. 6.
Financiële regelingen
In het projectenoverzicht van B&W van 10 juli is het volgende vermeld50:
Het college van B&W besluit de toepassing van de regelingen te baseren op het rampgebied zoals dat is vastgesteld op dinsdag 16 mei, 11.00 uur (zie figuur 10.1 in paragraaf 10.2.6). De wethouder Middelen van de gemeente Enschede geeft aan: Op basis van de Bijlmerramp en adviezen van Mediant52 hebben we voor snelheid gekozen. In de binnenring was de schade duidelijk. (…) We hebben het gebruik van de regeling gebaseerd op het rampgebied vanwege de snelheid van handelen. We konden namelijk geen ander systeem, iets individueels, verzinnen waarmee je zo snel kon handelen. Wil je in andere gevallen de schade vaststellen, dan moeten mensen gaan claimen. (…) Op sommige plekken is schade niet aan te tonen, bovendien mochten mensen het gebied niet in. (…) Wij hebben regelingen bedacht zonder inkomenstoets, zonder bureaucratie. Over de hoogte van de uitkeringen op grond van regeling I en II merkt hij verder op53: De bedragen van regelingen I en II zijn gebaseerd op normale sociale wetgeving. Van DMO kregen we aanwijzingen over waar we ongeveer mee te maken zouden krijgen: ongeveer f 20.000 per gezin. Aangezien wij met een unieke situatie te maken hadden, hebben we dat bedrag naar boven aangepast: rond de f 45.000.
50 51 52 53
181
Het betreft een voortgangsrapportage van het college van B&W aan de gemeenteraad over de nazorgprojecten, 10 juli 2000. Het NRF geeft echter, bij monde van de ambtelijk secretaris, aan dat het NRF niet bij de besluitvorming hierover betrokken is geweest. Ontleend aan interview met het NRF, 13 oktober 2000 (COV / 00.01533). Mediant is een organisatie die actief is op het terrein van geestelijke gezondheidszorg. Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808).
Balktekst
Teneinde snel in de meest dringende nood te kunnen voorzien en om ervoor zorg te dragen dat iedereen (ook degenen die niet of tot een te laag bedrag verzekerd zijn) over een basisvoorziening kan beschikken, heeft de gemeente een drietal regelingen opgesteld voor de slachtoffers van de ramp. Deze regelingen worden ondersteund door de regering, de gemeente Enschede, de woningbouwcorporaties en het Rampenfonds. De juridische grondslag voor deze regelingen is gebaseerd op artikel 11, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet. De bijdragen op grond van deze financiële regelingen worden in principe om niet verstrekt. Wel is door het Ministerie SZW en het Nationaal Rampenfonds51 als voorwaarde gesteld om in te stemmen met en mee te betalen aan de financiële regeling, dat verrekening met uitkeringen van verzekeraars plaats dient te vinden. Verrekening met de verzekering vindt plaats tot aan de som die door de gemeente Enschede aan belanghebbende is/wordt voldaan. In verband hiermee is belanghebbenden verzocht een akte van cessie te tekenen. Dit geldt voor regeling I en II. Inmiddels is in het college van B&W d.d. 08.06.2000 besloten dat voor wat betreft het onderdeel ‘eerste kosten’ van regeling I en II geen verrekening hoeft plaats te vinden. Deze beslissing leidt ertoe dat bij regeling III verrekening met de verzekeringsuitkeringen eveneens niet aan de orde is, aangezien deze regeling alleen voorziet in de vergoeding van eerste kosten.
Vormen van praktische hulpverlening
De regelingen I, II en III worden op 23 mei bekendgemaakt en treden op 25 mei in werking. De wethouder Middelen: “We hebben mensen actief verteld dat zij van deze regelingen gebruik mochten maken”. De uitvoering van de noodregeling wordt opgedragen aan DMO. De adressen op de voorgedrukte formulieren die voor de registratie worden gebruikt, zijn afkomstig van de dienst Burger- en Algemene Zaken van de gemeente Enschede. De formulieren worden vervolgens door DMO in geautomatiseerde bestanden verwerkt. Ook de akte van cessie is op het formulier opgenomen. Het IAC treedt op als front-office en draagt daarmee zorg voor het verstrekken van informatie en aanvraagformulieren. De akte van cessie Balktekst
In de periode na de bekendmaking en de inwerkingtreding van de financiële regelingen I, II en III ontstaat onvrede over het principe van de akte van cessie. In een interview met de chef nieuwsdienst van Dagblad Tubantia (20 september 2000) vermeldt hij reacties in de trant van: Ik ben verzekerd; moet ik terug betalen als de verzekering uitbetaalt? Het is toch te gek dat mijn buurman die niet verzekerd is, niet hoeft te betalen! In bewonersnieuwsbrief 6 (van 13 juni) legt de gemeente, naar aanleiding van vragen van getroffenen, uit waarom de akte van cessie is ingevoerd en hoe de verrekening werkt: Waarom moet het geld van de verzekering verrekend worden? Het verrekenen met verzekeringsuitkeringen heeft tot vragen en ongenoegen geleid. Dat punt willen we graag nog eens toelichten. De burgers die geld geven op giro 777 van het Nationaal Rampenfonds willen terecht niet dat zij betalen voor het vergoeden van schade die de verzekeraars moeten betalen. Als getroffenen een afdoende inboedelverzekering hebben dan zijn de kosten van herinrichting en kleding gedekt. Het Nationaal Rampenfonds bewaakt de belangen van de geldgevers. Ook het Ministerie van Sociale Zaken kan alleen op die manier aanvullende bijstand verlenen. Dit is een wettelijke verplichting. Het Nationaal Rampenfonds en het ministerie hebben de verrekening met uitkeringen van verzekeraars als voorwaarde gesteld om in te stemmen met en mee te betalen aan deze regeling. Hoe gaat de verrekening met de verzekeringsuitkering in z’n werk? De verrekening met de verzekering krijgt vorm door het tekenen van een zgn. ‘akte van cessie’. Met dat papier draagt degene die een uitkering krijgt de vorderingen die hij/zij heeft op de verzekeraar in eigendom over op de gemeente tot het maximumbedrag in de akte van cessie genoemd. Als mensen hogere bedragen van de verzekeraars te vorderen hebben dan de uitkering die ze hebben gekregen van de gemeente, dan krijgen ze natuurlijk dat meerdere rechtstreeks van de verzekeraar. Alleen diegenen die de akte tekenen krijgen uitbetaald. Er is één onderdeel van de all-in-regeling dat niet verrekend wordt met de verzekeringsuitkering. Dat is het onderdeel “overige eerste kosten” per woning/adres.
182
Financiële regelingen
In het persbericht van de gemeente bij het bekendmaken van de OBO-regeling op 25 september, waarmee de akte van cessie voor regeling I en II uiteindelijk ongedaan wordt gemaakt, wordt aangegeven: In de afgelopen maanden is in de commissie Van Lidth intensief overleg gevoerd tussen het rijk, het Nationaal Rampenfonds (NRF), de verzekeraars en de gemeente Enschede. Dit heeft tot resultaat dat er een Regeling Tegemoetkoming Onkosten Buitengewone Omstandigheden (OBO) komt, die los staat van eventuele verzekeringsuitkeringen en die exact dezelfde voorwaarden en bedragen kent als die van de oude regelingen I en II. Dit betekent dat niemand de uitkeringen van de regelingen I en II hoeft terug te betalen. Indien dat al gebeurd is, krijgen gedupeerden het verzekeringsgeld terug via de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp.
Bijzonder complex was ook de omzetting van de regelingen I en II die door het college van B&W vrij snel na de ramp waren uitgevaardigd ter leniging van de eerste nood. Gevoelig bleek het punt te liggen dat de gedupeerden die op grond van deze regelingen een uitkering hadden gekregen, daarbij een akte van cessie hebben moeten tekenen om uitkeringen uit andere hoofde over te dragen op de gemeente Enschede. In de adviesaanvraag van het college van B&W aan de commissie werd uitdrukkelijk verzocht na te gaan of deze cessie zou kunnen vervallen. In de regeling tegemoetkoming onkosten buitengewone omstandigheden is het uiteindelijk gelukt deze cessie achterwege te laten op grond van de zeer bijzondere omstandigheden die als gevolg van de ramp voor de gedupeerden zijn ingetreden en die vaak nog enkele jaren kunnen voortduren (bijvoorbeeld meerder malen moeten verhuizen en herinrichten). Met het ongedaan maken van de akte van cessie voor regeling I en II wordt de kritiek van de getroffen bewoners op deze financiële regelingen weggenomen. De OBO-regeling zorgt er voor dat iedereen alsnog de volle uitkering krijgt, ongeacht de eventuele uitkeringen die verzekerden ontvangen van hun verzekeringsmaatschappijen. Uitgaven regeling I, II en III Met betrekking tot uitkeringen op grond van regelingen I, II en III geldt op 16 oktober het volgende55: • • •
54 55
183
Regeling I: op deze datum is aan 671 personen/huishoudens een uitkering op basis van regeling I verstrekt, met een totaalbedrag van f 18,5 miljoen. Regeling II: op deze datum is aan 138 personen/huishoudens een uitkering op basis van regeling II verstrekt, met een totaalbedrag van f 1 miljoen. Regeling III: op deze datum is aan 1824 personen/huishoudens een uitkering op basis van regeling III verstrekt, met een totaalbedrag van f 3,1 miljoen.
Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000. Gegevens per e-mail verstrekt door Afdeling Sociale Zaken/DMO op 29 november (COV / 01.00304).
Balktekst
Dat deze beleidswijziging niet eenvoudig is geweest, blijkt uit de rapportage van de CFA54 van 19 december 2000:
Vormen van praktische hulpverlening
De kosten worden in eerste instantie voorgeschoten door de gemeente Enschede. Een deel komt voor rekening van het Ministerie van SZW (via de bijzondere bijstand). Verder is aan de dekking van de tegemoetkoming op grond van deze regelingen bijgedragen door het Nationaal Rampenfonds. 10.5.4
De uitbreiding toekenningsgebied regeling III en kwijtschelding OZB
Balktekst
De regelingen I en II zijn niet gebiedsgebonden gedefinieerd; bij regeling III gebeurt dit aanvankelijk om redenenen van praktische uitvoerbaarheid wel. Het gaat in tegenstelling tot de regelingen I en II namelijk om een groot aantal adressen, waarbij een snelle administratieve afhandeling van de aanvragen mogelijk moet worden gemaakt56. De grenzen van het gedefinieerde gebied van regeling III en de OZB-regeling stuiten op vele bezwaren van individuen, buurten en de belangenvereniging. De concerncontroller, lid van de CFA, merkt op: Op een gegeven moment kwamen in juli en augustus klachtbrieven binnen over regeling III en de OZB-regeling. Het ging om zo’n 300 brieven. Hierna wordt een samenvatting gegeven van de aanleiding voor de verzoeken om uitbreiding van het toepassingsgebied voor regeling III, zoals in een notitie “Uitbreiding gebied regeling III” is verwoord: In deze notitie wordt stilgestaan bij de huidige problemen rondom regeling III. Gesignaleerd wordt dat de bewoners in de ring rondom het rampgebied zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 16 mei 2000 (dus het gebied dat niet afgeschermd wordt door schuttingen, de zogenaamde buitenring) zowel direct na de ramp als tot nu toe “geen enkele erkenning hebben ondervonden als slachtoffers van de ramp”. Desalniettemin is er in de buitenring sprake van “aantoonbaar ongemak (gedwongen evacuatie) en van aantoonbare schade”. Kortom, de situatie van de mensen buiten het rampgebied van 16 mei 2000 maar binnen de buitenring (het evacuatiegebied) is, volgens de opsteller van de notitie “Uitbreiding gebied regeling III”, vergelijkbaar met die van mensen die nu (wel) in aanmerking komen voor regeling III. Ondanks het bovenstaande komen de bewoners uit de buitenring niet in aanmerking voor een vergoeding op grond van regeling III. Dit heeft ertoe geleid dat er vele individuele verzoeken, alsmede een collectief verzoek van de Belangenvereniging van Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (BVSE), zijn gericht aan het college van B&W strekkende tot uitbreiding van het toepassingsgebied van regeling III van de binnenring naar de buitenring. Uit alle verzoeken van zowel bewoners als de belangenvereniging is op te maken dat men de grens die voor het rampgebied gehanteerd is, namelijk die van 16 mei, 11.00 uur, een niet acceptabele grens vindt.
56
184
Ontleend aan CFA00-1116.
Financiële regelingen
De reden hiervoor is dat de begrenzing van 16 mei een “engere” grens is, dan die van het rampgebied direct na de ramp. Verder komen veel mensen niet in aanmerking voor de vergoeding van eerste kosten op basis van regeling III, terwijl zij wel voor kortere of langere tijd hun huizen hebben moeten verlaten, omdat men binnen de oorspronkelijke grenzen van het rampgebied viel (de zogenaamde “buitenring”). Ook is de schade aan de woning soms net zo veel of zelfs meer dan aan huizen binnen het gebied van 16 mei 11.00 uur. Voor het herstel van deze schade moet men overigens vaak nu alsnog een periode het huis verlaten. De gedupeerden geven aan ook emotioneel zwaar getroffen te zijn. Het college verzoekt in verband daarmee vervolgens de CFA zich over deze problemen te buigen.
Het college van B&W heeft in reactie op de vele verzoeken en bezwaren de Commissie Financiële Afwikkeling Vuurwerkramp (CFA) verzocht zich over de volgende vraag57 te buigen: In hoeverre verplicht het gelijkheidsbeginsel burgemeester en wethouders van Enschede er toe om verzoeken van individuele bewoners uit de buitenring tot verstrekking van een vergoeding op grond van regeling III te honoreren?
•
•
•
57
185
De CFA komt bij het toespitsen van de regeling III op het gelijkheidsbeginsel tot de volgende vaststellingen: De reikwijdte van regeling III is beperkt tot de binnenring. Het gelijkheidsbeginsel vereist bij differentiatie dat “differentiatie gerechtvaardigd moet zijn met het oog op de beleidsdoelen die aan de orde zijn’. Er valt naar onze mening niet in te zien waarom, gelet op het doel van regeling III (voorziening in de eerste persoonlijke benodigdheden), de reikwijdte van regeling III niet wordt uitgebreid met al de woningen binnen de buitenring (evacuatiegebied). Indien het motief voor het beperken van de reikwijdte tot de binnenring is gelegen in redenen van budgettaire aard, dan is dit in het licht van de werking van het gelijkheidsbeginsel niet toelaatbaar. Afgaande op de notitie “Uitbreiding gebied regeling III” kan worden geconcludeerd dat de situatie van geëvacueerden in de binnenring vergelijkbaar zo niet gelijk is aan de situatie van de geëvacueerden in de buitenring. Het gelijkheidsbeginsel wil in dit kader dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
Ook heeft de CFA zich gebogen over de vraag in hoeverre de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede (BVSE) partij is bij het indienen van een collectief verzoek tot uitbreiding. Vanwege het ontbreken van een aantal gegevens over de vereniging, kan de CFA hierover geen uitspraak doen.
Balktekst
Hierna worden de hoofdlijnen van de overwegingen met betrekking tot de uitbreiding van regeling III beschreven op basis van de “notitie inzake regeling III en het gelijkheidsbeginsel”:
Vormen van praktische hulpverlening
Deze toespitsing leidt tot de volgende conclusie van de CFA: Het gelijkheidsbeginsel leidt er in het onderhavig geval toe dat als individuele bewoners in het evacuatiegebied (dus inclusief de bewoners in de buitenring) die binnen zes weken na de ramp zijn teruggekeerd naar hun woningen, het college van B&W een verzoek doen toekomen tot toepassing van regeling III, dit verzoek gehonoreerd zou moeten worden op grond van dat beginsel. Na het advies van de CFA wordt op 26 oktober de uitbreiding van het toekenningsgebied door het college van B&W geaccordeerd, zij het onder enkele randvoorwaarden. De concerncontroller van de gemeente, tevens lid van de CFA, vermeldt bijvoorbeeld met betrekking tot kwijtschelding OZB in de buitenring: Balktekst
Op vrijdag 13 oktober a.s. beslist het college van B&W over OZB-kwijtschelding via een glijdende schaal. De schade moet dan door een taxateur of aannemer vastgesteld worden58. In de notitie “Uitbreiding gebied regeling III” worden de kosten van uitbreiding geschat op drie miljoen gulden. De eerdere uitkeringen op grond van regeling III worden gedekt door het Nationaal Rampenfonds. In de notitie wordt overwogen om via dezelfde constructie ook de uitbreiding van regeling III te financieren. Een alternatief zou kunnen zijn om bestaande fondsen te verzoeken voor de financiering borg te willen staan. In de CFA is geconcludeerd, dat dit niet door uitbreiding van de werking van Regeling III moet gebeuren. Daarom is gekozen voor een afzonderlijke regeling, regeling IV. Bij het tot stand brengen van die regeling is door de CFA ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan de financiering ervan, te meer daar het NRF te kennen had gegeven niet meer over de hiervoor benodigde middelen te beschikken. Uiteindelijk heeft de Stichting bedrijfsleven helpt getroffenen zich bereid verklaard hiervoor een (aanzienlijke) bijdrage aan het NRF over te maken. 10.5.5
De huurgewenningsregeling
In de eerste week overlegt DMO met vertegenwoordigers van de woningbouwcorporaties over onder andere de huurgewenningsregeling. Deze komt binnen twee weken tot stand. De vertegenwoordiger van de woningbouwcorporaties vermeldt59: Wij hebben druk op de gemeente uitgeoefend om deze regeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. De gemeente belde (…) met VROM om afspraken te maken. Op een bepaald moment hebben we tegen de gemeente gezegd dat we zelf zouden instaan voor de extra kosten mocht dit achteraf een probleem worden. De huurgewenningsregeling geldt voor drie jaar. Het vaststellen van die periode is vrij willekeurig gegaan. In eerste instantie stelde collega-corporaties een periode van twee jaar voor. Onze mening was dat die termijn wel heel erg kort is om nieuwe woningen op te kunnen leveren in het getroffen gebied. Het blijkt nu dat de gemeente achter loopt op de planning.
58
59
186
Het criterium voor kwijtschelding voor getroffenen die niet uit de binnenring afkomstig zijn, is opgenomen in figuur 10.2 in paragraaf 10.3.1. Het citaat is ontleend aan het interview COV met M.G. Althof, de wethouder Middelen en G. Krabbe, concerncontroller van de gemeente, beide lid CFA, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808). Gespreksverslag interview COV met P. Rutgers en A. Toering, directeur en coördinator corporatiedirecteuren van woningbouwcorporatie Domijn, 28 september 2000 (COV / 00.01933).
Financiële regelingen
De stedenbouwkundigen komen op 1 januari 2001 met hun plannen. Met alle juridische procedures, tekeningen en verzekeringskwesties afgehandeld, kunnen we dan op zijn vroegst rond deze tijd volgend jaar beginnen met bouwen. Het Ministerie van VROM financiert deze regeling, die op 1 juli in werking treedt. De vertegenwoordiger van de woningbouwcorporaties:
Deze huurkwijtschelding voor getroffenen die tijdelijk elders huisvesting hebben gekregen, wordt door de woningbouwcorporaties in Enschede zelf uitgevoerd. Later voegt de gemeente daar de mei/juni-regeling aan toe: vanwege het gelijktrekken van tegemoetkomingen krijgen ook huurders/kamerbewoners van particulieren en woningbouwcorporaties van buiten Enschede huurcompensatie tot 1 juli 2000. Deze mei/juni-regeling van de gemeente treedt in werking op 7 november 2000. 10.5.6
Het Nationaal Rampenfonds (NRF)
Het NRF is zich bewust van de omvang van de ramp op het moment dat het het Rode Kruis wordt ingeschakeld. De vertegenwoordigers van NRF: Dan weet je dat er iets ergs aan de hand is. Rond een uur of acht ’s avonds is er telefonisch overleg geweest tussen de directie van het Rode Kruis en de voorzitter van het NRF. De situatie was lastig om een inschatting te maken. Er is een telefonische vergadering belegd op zondagochtend, met bestuursleden. Toen wisten we al uit rapportages hoe erg het was en is rond een uur of twee ’s middags de ramp uitgeroepen als nationale ramp. Daarmee treedt fase 1 van het NRF in werking: Vervolgens moest het gecommuniceerd worden. Rond een uur of vijf (15 mei; COV) is een persbericht uitgebracht met de mededeling dat de ramp uitgeroepen is tot nationale ramp en dat giro 777 werd opengesteld. Maandag 15 mei is de volgende bestuursvergadering belegd, waarin het besluit is genomen om f 5 miljoen (later opgehoogd tot f 7,5 miljoen) beschikbaar te stellen, waarmee een garantieverklaring wordt afgegeven. Dinsdag of woensdag is contact opgenomen met gemeentebestuur en gezegd dat het geld beschikbaar werd gesteld, met daarbij de mogelijke opbrengst uit giro 777. Deze handelwijze is gebruikelijk in elke situatie: je hoort iets, maakt een schatting, neemt contact op met derden en neemt een besluit, waarbij een goede communicatie belangrijk is. Er wordt dus over het algemeen contact opgenomen met BZK.
187
Balktekst
Aanvullend op de financiële regelingen van de gemeente hebben wij zelf besloten om huur kwijt te schelden aan mensen die tijdelijk niet hun huis in hebben gekund. Dat is geen algemene regeling geweest maar dat hebben we autonoom besloten. We zijn ook pas vanaf 1 juli huur gaan vragen voor de nieuwe woningen.
Vormen van praktische hulpverlening
De projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK vermeldt: Het NRF heeft, vanwege de donaties die voor Enschede zijn gedaan, aangegeven de financiële afwikkeling voor particulieren te financieren. Maar zij willen ook letselschadeuitkeringen doen en uitkeringen aan nabestaanden. Alles bij elkaar opgeteld, kwam het erop neer dat zij meer geld nodig hadden dan zij hebben gekregen. Daarom heeft het Rijk ook een algemene donatie gedaan zodat het NRF de meeste uitkeringen kan dekken. Een belangrijk uitgangspunt van het Nationaal Rampenfonds is, dat het alleen tegemoetkomingen kan doen voor materiële schade in de persoonlijke sfeer60. Uitkeringen op grond van immateriële schade of aan anderen dan particulieren, zoals ondernemingen, zijn niet mogelijk. Balktekst
In de media ontstaat het beeld dat niet alle ingezamelde gelden (in totaal f 38,5 miljoen) ter beschikking komen aan getroffenen in Enschede. Ook de beperking tot uitkeringen aan particulieren valt in de pers niet altijd goed. Alle gelden van het NRF die het fonds heeft ontvangen als schenkingen ten behoeve van getroffenen in Enschede, zijn uiteindelijk ingezet voor regeling I, II en III en voor de cascoregeling (f 2 miljoen), de OBO-regeling (f 20 miljoen), de regeling voor opruimingskosten (f 500.000) en de inboedelregeling (f 5 miljoen). 10.5.7
De CFA
De wethouder Middelen geeft aan dat ongeveer een week na de ramp is bedacht dat er een commissie voor de afwikkeling van financiële gevolgen van de ramp zou moeten worden ingesteld: Aan het einde van de eerste rampweek is de CFA bedacht. Eind van de tweede week hebben we met het Ministerie van BZK gesproken over hoe je dit aanpakt. We hebben toen heel veel gesprekken gevoerd met mensen uit Den Haag (…). Al pratend zijn wij gekomen tot de keuze van een commissie met een onafhankelijke voorzitter in een club van partijen die allen een belang hebben. De voorzitter moest uit een gemeente komen en een stevige positie hebben. (…) We hebben een commissie samengesteld met partijen die een rol bij de financiële afwikkeling kunnen spelen, die dekking voor die afwikkeling kunnen bieden. De uitvoering van de gemeente komt bij mensen van de gemeente dus moesten er ook mensen van de gemeente in. We hebben boeiende discussies gehad over het lidmaatschap van de ministeries. Wij wilden niet alleen het Ministerie van BZK als coördinerend ministerie, maar ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van VROM en het Ministerie van EZ. Op een gegeven moment informeerde Minister De Vries de Tweede Kamer dat de vertegenwoordigers van het Rijk in de CFA waarnemend waren61.
60 61
188
Voor informatie over het doel, de werkwijze en relevante bepalingen in de statuten van het NRF wordt verwezen naar paragraaf 10.4.2.2. Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808).
Financiële regelingen
Op 9 juni vragen Minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en burgemeester Mans aan de heer Van Lidth de Jeude, burgemeester van Deventer, om voorzitter te worden van de CFA. Tot oprichting van de CFA wordt door het college van B&W besloten op 23 juni, de installatie geschiedt op 26 juni. De CFA62 adviseert het college van B&W. De commissie vergadert in totaal tien maal: de eerste maal op 27 juni en de voorlopig laatste vergadering vindt plaats op 8 december. De CFA adviseert het college van B&W om de commissie na 8 december in de “stand-by” fase te zetten, zodat bij gebleken behoefte altijd weer een adviesaanvraag gedaan kan worden. Voor spoedzaken wordt vanuit de CFA een werkgroep van vier personen geformeerd onder leiding van de voorzitter.
De wethouder Middelen merkt over gebiedsgebonden toekenning op: Gaandeweg hebben we ontdekt dat de materiële schade als gevolg van de drukgolf geen patroon kent. Er is geen ruimtelijk patroon te kiezen is voor de schadeoriëntering. Daarom zijn wij ook bij de CFA afgestapt van een gebiedsgebonden regeling. Het duurt zo’n veertien dagen voordat je erachter bent dat er geen schadepatronen zijn. Belangrijke vermelding bij elk van de regelingen is een zogenaamde hardheidsclausule. Deze clausule maakt het mogelijk om bij hoge uitzondering af te wijken van de regeling, indien de regeling zou kunnen leiden tot onbillijkheden. De gemeente spreekt in een persbericht in dit verband van maatwerk63: Daarnaast wijst het college er nog eens met nadruk op dat het in individuele gevallen, waarin bestaande regelingen niet voorzien, ‘maatwerk’ wil leveren, bijvoorbeeld door toepassing van de hardheidsclausules. De Stichting financiële hulpverlening wordt ingesteld om de uitvoering van de regelingen op zich te nemen en de beroepen op de hardheidsclausule te behandelen. Over het feit dat de ontwikkeling van de regelingen de CFA zeker vijf maanden heeft gekost, vermeldt de voorzitter: Het gaat hier om unieke regelingen, die geen voorbeeld kenden. We hadden niets aan ‘wat hebben ze in eerdere situaties gedaan’. Bij waterschade gaat het om niet verzekerbare schade. In Enschede kon je het niet zien aankomen, maar kon je er wel tegen verzekerd zijn met een inboedelverzekering. Het tot stand brengen van regelingen kost tijd omdat: 1 2
62 63
189
het gaat om een groot aantal zeer verschillende regelingen, waarvan een aantal gecompliceerde; tijd nodig was voor de benodigde terugkoppeling met potentiële financiers, zoals het NRF en het Ministerie van Economische Zaken;
Het doel en de werkwijze van de CFA zijn beschreven in paragraaf 10.4.2.3. Persbericht gemeente Enschede, 1 november 2000.
Balktekst
In de eerste vijf maanden van haar bestaan stelt de CFA een aantal financiële regelingen op en draagt deze voor aan het college van B&W (zie paragraaf 10.3.2). Het college neemt alle voorgestelde regelingen ongewijzigd over.
Vormen van praktische hulpverlening
3 4 5 6
de regelingen de zorgvuldigheidstoets moesten kunnen doorstaan; er een uitvoeringsorganisatie moest worden opgebouwd met een uitvoeringsstichting; er overlegd moest worden met B&W; we ook het draagvlak bij betrokkenen moesten toetsen.
Balktekst
We hadden zowel met de politieke uitspraak te maken “Niemand mag er op achteruit gaan” als met de uitspraak dat er wel onderscheid gemaakt moest worden tussen verzekerden en niet-verzekerden. Bovendien waren door het gemeentebestuur vrij snel na de ramp zelf regelingen afgekondigd en in uitvoering genomen. Onderzocht moest worden of deze regelingen omgezet moesten worden en zo ja, hoe. Dit heeft later onder andere geleid tot de OBO-regeling. De CFA moest een groot aantal dingen regelen, zoals de niet- en onverzekerde autoschade, de particuliere inboedelschade, de opruimingskosten, de ondernemersschade. Bovendien zitten in de CFA vertegenwoordigers met last en ruggenspraak. Dit vergt natuurlijk enige tijd. We hebben soms discussies twee keer moeten voeren. De regelingen moesten bovendien de zorgvuldigheidstoets kunnen doorstaan64. In zijn voorwoord bij de eindrapportage van de CFA65 schrijft de voorzitter: We konden niet terugvallen op eerdere ervaringen of andere voorbeelden. We moesten nieuwe wielen uitvinden. Het was daardoor ingewikkeld. Tegelijkertijd wilden we regelingen maken die billijk waren voor verzekerden en niet-verzekerden en die zorgvuldig genoeg waren om daadwerkelijk te worden uitgevoerd. Dit alles speelde zich in enkele maanden af. Was dit (te) lang? Deze vraag heeft ons vanaf het begin bezig gehouden. Snelheid en zorgvuldigheid was ons uitgangspunt. (…) Het was voor de commissie (CFA) en voor mijzelf veelvuldig balanceren (…) tussen snelheid en zorgvuldigheid, tussen de vele belangen, tussen een snelle oplossing en het risico van precedentwerking, tussen de druk van buiten en het werkproces binnen de commissie. Het was niet eenvoudig maar de moeite meer dan waard om het te doen.
64
65 66
190
Gespreksverslag interview COV met J.van Lidth de Jeude, voorzitter van de CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01932). Bij dit gesprek zijn ook aanwezig de secretaris/lid van de CFA en een medewerker van de concernstaf van de gemeente. Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000. Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808).
Financiële regelingen
10.5.8
Donaties
De wethouder Middelen merkt over donaties ten behoeve van getroffenen op66:
10.5.9
Uitvoering van de regelingen
Voor de uitvoering van de regelingen die de CFA ontwikkelt, wordt een stichting in het leven geroepen: de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp. De concerncontroller, lid van de CFA vermeldt: Daarvoor is een stichting in het leven geroepen, omdat wij met een accountantsverklaring in de hand wilden kunnen aantonen dat het geld van NRF en donateurs goed besteed is. De Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen die door de CFA zijn opgesteld. Het bestuur van de stichting heeft de organisatie en de uitvoering van alle werkzaamheden opgedragen aan LASER, een agentschap van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De concerncontroller, lid van de CFA: We hebben nadrukkelijk niet gekozen voor het opzetten van een eigen uitvoeringsorganisatie – anders hadden we nu nog geen uitvoering. En ook wilden wij geen gemeentelijke instellingen met de uitvoering van de regelingen belasten. Laser heeft nu afspraken met het IAC over de samenwerking. In de aanvraagformulieren voor tegemoetkoming op grond van een van de regelingen wordt het IAC als front-office aangegeven. Uit Bewonersnieuwsbrief 28 (14 november) blijkt de stand van zaken in de uitvoering: Eerste beschikkingen cascoregeling de deur uit Deze week ontvangen de eerste mensen een beschikking (“beslissing”) op hun aanvraag voor een tegemoetkoming in schade aan auto of motor (cascoregeling). Als zij daarmee akkoord gaan, ontvangen zij de tegemoetkoming (het geld) binnen 2 weken.
67
191
Deze bijdragen worden door de gemeente geadministreerd en gestort in het Fonds Bijzondere Noden.
Balktekst
Voor donaties van particulieren, die daar een bestemming aan hebben gegeven67, wordt binnenkort (…) gesproken over hoe wij deze kunnen besteden. Er zijn al gesprekken geweest, maar dat moet nog formeel gebeuren. We hebben veel geld voor vakantiereizen ontvangen en uitgegeven, maar we hebben ook middelen voor accommodaties van scholen, speelplaatsen et cetera. Als donaties ergens op een rekening komen te staan wordt het ‘gelabeld’. Dan wordt het volgens de normale kanalen op de juiste manier besteed. Voor zover giften onder beheer van de gemeente komen, zijn de rekeningen zichtbaar terug te voeren op een gift. Zo wordt bijvoorbeeld een bedrag dat wij ten behoeve van een jeugdhonk in het nieuwe gebied ontvangen afgezonderd. Zodra de wijk vernieuwd is, kan dat geld aan het jeugdhonk besteed worden.
Vormen van praktische hulpverlening
Daarnaast ontvangt een aantal aanvragers een brief, waarin hen wordt medegedeeld dat de behandeltermijn van 6 weken langer gaat duren, omdat de stichting in afwachting is van nadere informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en verzekeringsmaatschappijen. Slechts een zeer beperkt aantal mensen is verzocht hun aanvraagformulier opnieuw in te dienen omdat het niet volledig was ingevuld.Voor deze regeling zijn nu ruim 450 aanvragen binnen. Dat is 90% van het totaal aantal verwachte aanvragen.
Balktekst
OBO-regeling Ruim 400 mensen hebben inmiddels een aanvraag ingediend voor de OBO-regeling (Onkosten Buitengewone Omstandigheden). Dat is 40% van het totaal aantal verwachte aanvragen. Vrijwel iedereen daarvan heeft inmiddels een ontvangstbevestiging gekregen. Sommige aanvragers die hun formulier niet goed hadden ingevuld, hebben inmiddels het verzoek gekregen om er nog even naar te kijken en de ontbrekende informatie alsnog in te vullen. Regeling tegemoetkoming inboedelschade Voor de inboedelregeling, waarvan de formulieren sinds 8 november jl. kunnen worden afgehaald bij het IAC, hebben inmiddels al bijna 100 gedupeerden zich gemeld. Overigens kunnen de formulieren ook telefonisch aangevraagd worden (0800 – 1100). De verwachting is dat zeker 1000 gedupeerden een beroep op deze regeling zullen doen. Regeling tegemoetkoming opruimingskosten Bij het verwijderen van restantinboedels uit beschadigde woningen en de vernietiging daarvan zijn professionele opruimingsbedrijven ingeschakeld. Deze bedrijven hebben toestemming om tot opruiming over te gaan binnen het rampgebied. Op dit moment wordt met deze bedrijven gesproken om te komen tot een afwikkeling van de door hen gemaakte kosten. Het betreft hier waarschijnlijk 550 locaties of (deel)adressen waar opruiming heeft plaatsgevonden. Publiciteit Afgelopen week zijn de regelingsteksten van de casco-, opruimingskosten- en OBO-regeling volledig in Enschede Huis-aan-Huis en Tubantia verschenen. Dit is gedaan om iedereen erop te attenderen dat er gelegenheid is om zich als gedupeerde te melden bij het informatie- en adviescentrum IAC als men in aanmerking wil komen voor een vergoeding. Voor kunstenaars wordt geen aparte regeling voorgesteld. Er wordt van uitgegaan dat zij ofwel vallen onder de regeling inboedelschade, ofwel gebruik kunnen maken van de regeling ondernemersschade. 10.5.10
Letselschadeclaims
In augustus signaleert het IAC dat het centrum steeds meer brieven met schadeclaims ontvangt. In de meeste gevallen gaat het om materiële schade (vastgoed, auto’s, caravans). Het IAC neemt deze brieven in ontvangst, maar beoordeelt ze niet. De brieven worden doorgeleid naar de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van de Bouw- en Milieudienst.
192
Financiële regelingen
Er zijn twee claims die als letselschadeclaims kunnen worden beschouwd. Eén claim heeft betrekking op fysiek letsel, de andere claim is ingediend door een vrouw wier echtgenoot als gevolg van de ramp is overleden. Letselschadeclaims (in het algemeen) kunnen betrekking hebben op materiële en immateriële schade. Slachtoffers van letselschade hebben aanspraak op vergoeding van de schade op grond van boek 6, artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad). Uitgangspunt is dat vaststaat wie aansprakelijk is voor de schade. Het belangrijkste bestanddeel van materiële schade is inkomensschade. Onder immateriële schade wordt ondervonden leed verstaan, waarvan shockschade een bijzondere vorm is.
In het dagblad Trouw wordt op 18 november één van de letselschade-advocaten geciteerd: Er is een simpele reden waarom de advocaten niet SE Fireworks verantwoordelijk stellen. Omdat de polis van SE Fireworks maar f 2,5 miljoen uitkeert (…). De overheid kan wel de geleden letselschade van naar schatting een half miljard vergoeden. In dit kader worden in november en december voorlopige getuigenverhoren gehouden. Er is door de gemeente geen regeling getroffen met betrekking tot letselschade; de CFA heeft hierover ook geen advies uitgebracht. In het instellingsbesluit van de CFA is in artikel 1a aangegeven dat de CFA tot taak heeft advies uit te brengen aan de gemeente Enschede omtrent: de wijze waarop wordt voorzien in een eventuele financiële tegemoetkoming in de materiële schade (niet zijnde letselschade) of een aanvulling daarop. De BSVE heeft een aparte commissie collectieve regeling letselschadeclaims. De BSVE heeft tijdens telefonisch contact met de Commissie onderzoek vuurwerkramp aangegeven, de rapportage van de Commissie af te wachten alvorens op dit gebied haar standpunt in te nemen. 10.6
Feitenrelaas financiële regelingen voor ondernemers
Naar aanleiding van de ramp melden zich meer dan vijfhonderd getroffen bedrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK); zij hebben gemiddeld negen werknemers in dienst. Het merendeel van deze bedrijven (499) telt minder dan vier werknemers, dertig bedrijven tellen twintig of meer werknemers68. De meest vertegenwoordigde sectoren zijn de detailhandel (25%) en de facilitaire dienstverlening (12%). Er waren naar schatting ongeveer negentig kunstenaars werkzaam en/of woonachtig in het rampgebied. Een groot aantal kunstenaars had voor de ramp atelierruimte in de Bamshoeve, een voormalige textielfabriek in de binnenring van het rampgebied.
68
193
Ontleend aan de nota van de CFA: CFA00-1090.
Balktekst
In november dagen drie getroffenen uit Enschede de overheid voor de rechtbank in Den Haag. Deze drie getroffenen hebben geen claim ingediend bij de gemeente; de inhoud van de claim is bij de BMD derhalve onbekend.
Financiële regelingen
Over de niet gewerkte uren wordt door de uitvoeringsinstellingen 70% van het loon als WW uitgekeerd. De werkgever dient het aan te vullen tot 100%. Bij schrijven van 29 juni 2000 informeert de coördinerend minister de Tweede Kamer over de stand van zaken: 35 bedrijven hebben een aanvraag WTV ingediend, 34 aanvragen zijn gehonoreerd en één aanvraag wordt nog onderzocht. Daarnaast hebben vijftien bedrijven om informatie verzocht. De verleende toestemming tot werktijdverkorting betreft in totaal 230 werknemers70.
De wethouder Werk en Onderwijs meldt71:
De vertegenwoordiger van het gemeentelijk Bureau Bedrijven van EZ, tevens projectleider herhuisvesting bedrijven, kunstenaars en instellingen, merkt ten aanzien van hulp aan verenigingen en instellingen op72: Opmerkelijk is dat herhuisvesting niet kan beginnen voordat de financiën geregeld zijn. Naar een paar dagen wilden wij wel bedrijven en kunstenaars herhuisvesten, maar als er geen huursuppletie is, dan wordt het moeilijk. Het NRF sluit hulp aan ondernemingen uit, en de Stichting financiele opvang getroffen ondernemingen is er alleen voor ondernemingen en niet voor verenigingen en instellingen. Voor verenigingen en stichtingen zijn zaken ad hoc geregeld. Hiervoor is geen regeling geformuleerd. Maar van geval tot geval is dekking gevonden. Het bedrijfsleven in Twente heeft als laatste vangnet voor particulieren en instellingen die geen beroep konden doen op andere fondsen een stichting (met een fonds) opgericht: de Stichting bedrijfsleven helpt getroffenen. Het fonds van deze stichting is ook voor verenigingen en stichtingen gebruikt. Daarnaast zijn vanuit DMO ook fondsen aangeschreven, zoals het Prins Bernhardfonds, om te helpen. Maar er is ook gebruik gemaakt van particuliere giften die na de ramp aan getroffenen zijn gedaan.
70 71
72
195
TK, 1999-2000, 27 157, nr. 5. Gespreksverslag interview COV met E. Helder, wethouder Werk en Onderwijs, 12 oktober 2000 (COV / 00.01619). Hierbij is ook een vertegenwoordiger aanwezig van Bureau Bedrijven van Economische Zaken tevens projectleider voor de herhuisvesting van bedrijven en een beleidsmedewerker van DMO (SBO) voor huisvesting scholen. Zie voetnoot 73.
Balktekst
We hebben sommige verhuurders gevraagd om ‘clementie’ voor de huurprijzen, maar voor de lange termijn en met de gespannen markt in de regio kwamen we er niet goed uit. Daarom is met de KvK en MKB gewerkt aan een financiële regeling om de huur te kunnen aanvullen. Gekeken is of ze subsidies voor één jaar konden krijgen. Via een huursuppletieregeling van de Stichting financiële opvang getroffen ondernemers kon hiervoor een oplossing worden geboden. Ook is in dit kader een financiële regeling uitgewerkt om ondernemers van geld te voorzien via datzelfde fonds: geld dat bedoeld was om tot een herstart over te gaan en daarmee gepaard gaande kosten alvast te kunnen betalen.
Vormen van praktische hulpverlening
Het hele veld overziend zijn er twee zaken die bij voorrang moeten worden georganiseerd en uitgewerkt. Voor de korte termijn moet ruimhartigheid worden betracht richting getroffen ondernemers en is snelheid geboden. Procedures duren zo lang en de onzekerheid is zo groot dat een aantal ondernemers ondanks goede intenties van de overheid het loodje dreigt te leggen. Voor de langere termijn zal gekeken moeten worden naar meer fundamentele oplossingen, waarbij dit soort excessieve ondernemersschades in een publiek vangnet komen te vallen en de overige schades onder een strikt regime van particuliere verzekeringen wordt gebracht. 10.6.4
De ondernemersregeling
Balktekst
Tot de taken van de CFA behoort onder meer het adviseren ten aanzien van een regeling voor getroffen ondernemers. De directeur van de KvK is waarnemend lid van de CFA, zij is tevens voorzitter van de werkgroep ondernemersschade en maakt een eerste opzet voor ondernemersregelingen. In haar eindrapportage schrijft de CFA hierover78: Omdat adequate regelingen voor ondernemers van het grootste belang zijn voor de continuïteit van de ondernemingen, heeft de Commissie ervoor gekozen een werkgroep (…) in te stellen. Deze werkgroep kreeg als opdracht een inventarisatie van de ondernemersschade te maken op basis van het onderzoek van Deloitte & Touche dat de gemeente Enschede heeft laten verrichten. Ook kreeg de werkgroep (…) de opdracht om mede aan de hand daarvan voorstellen te doen voor een regeling. Ten aanzien van het begrip ondernemersschade wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen materiële schade en bedrijfsschade. Materiële schade betreft onroerende en roerende zaken. De bedrijfsschade betreft: • •
de gevolgschade van de ramp in de zin van inkomstenderving (brutowinstderving wegens omzetverlies) extra kosten die worden gemaakt om de gevolgschade te beperken, zoals de kosten om het bedrijf weer zo snel mogelijk op te starten (kosten van tijdelijke huisvesting, kosten van uitbesteding van werkzaamheden, et cetera)
Uit onderzoeken door Deloitte & Touche en de Ondernemersvereniging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp Enschede, blijkt dat er sprake is van een totale schaderaming van f 513 miljoen, bestaande uit materiële schade aan opstallen, inventaris en goederen en bedrijfsschade79. Hiervan is naar schatting ruim f 100 miljoen niet verzekerd dan wel onderverzekerd en aldus niet gedekt door een schadeverzekering. Globaal valt de schaderaming van dit laatste bedrag uiteen in f 50 miljoen materiële schade en f 50 miljoen bedrijfsschade.
78 79
198
Nederland steunt Enschede, eindrapportage CFA, 19 december 2000. Voor inventariserend onderzoek naar de omvang van ondernemersschade heeft de gemeente Deloitte & Touche ingeschakeld: hierbij moet worden vermeld dat voor het onderzoek een steekproef van 60 van de 529 getroffen bedrijven is getrokken. In een persoonlijke gesprek in juni/juli is ondernemers gevraagd zelf in te schatten wat hun schade is. Deze gegevens zijn vervolgens door D&T gerelateerd aan gegevens van de belastingdienst (omzetgegevens en OZB-waarde). In augustus wordt door de belangenvereniging van getroffen ondernemers eenzelfde onderzoek gedaan. Het beeld van deze enquête sluit aan bij de onderzoeksresultaten van D&T. Het rapport van D&T is gedateerd op 26 juli 2000.
Financiële regelingen
Zoekend naar middelen om deze schade te dekken, blijkt ten eerste dat het Nationaal Rampenfonds (NRF) statutair gehouden is aan uitkeringen tot de persoonlijke sfeer80. Dit betekent dat schade in de bedrijfsmatige sfeer niet voor vergoeding door het NRF in aanmerking komt. De werkgroep ondernemersschade bespreekt daarom intensief de ondernemersregeling. In die discussie spelen de volgende aspecten een rol: • • •
•
De Ministerraad stemt op 10 november in met het voorstel om ten behoeve van de “regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede” een bedrag van f 80 miljoen vrij te maken, plus f 10 miljoen voor de uitvoeringskosten, om te waarborgen dat er geen ondernemers buiten hun schuld om als gevolg van de vuurwerkramp failliet gaan. De Staatssecretaris van EZ is verantwoordelijk voor de coördinatie van deze financiële hulpverlening. De regeling voorziet in een tegemoetkoming voor de geleden schade voor niet-verzekerden en onderverzekerden op vier punten. Het gaat daarbij om materiële schade, winstderving, vermogensachteruitgang na staking bedrijfsactiviteiten en kosten van begeleiding. De werkgroep ondernemersschade van de CFA gaat bij de voorbereiding van de regeling uit van de volgende beginselen: • • •
80 81
199
doel is de continuïteit van de getroffen ondernemers te handhaven (“niemand mag failliet gaan ten gevolge van de ramp”); onder het begrip ondernemers vallen zelfstandige ondernemingen en beoefenaren van een vrij beroep (waaronder ook kunstenaars kunnen vallen); het gaat om de verstrekking van een tegemoetkoming ter ondersteuning van de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten of bij het totstandbrengen van een bedrijfsbeëindiging;
Zie hierna, paragraaf 10.5.6. Deze passages zijn afkomstig uit een notitie van de werkgroep ondernemersschade van de CFA, document CFA00-1113, 12 oktober 2000. Het valt de commissie op dat er bij het laatste punt wordt gesproken over 50% niet- of onderverzekerde schade. Twee alinea’s eerder wordt gesproken over een totaal schadebedrag van f 513 miljoen, waarvan naar schatting ruim f 100 miljoen niet- of onderverzekerd is. Dit komt neer op ongeveer eenvijfde onverzekerde schade. Beide vermeldingen zijn overigens genoemd in hetzelfde document van de werkgroep ondernemersschade.
Balktekst
• •
aantal en type bedrijven het unieke karakter van de ramp het feit dat voorlopig geen terugkeer mogelijk is naar de binnenring: de (omzet)schade door de ramp duurt enkele jaren (de herbouwtijd van de woonwijk is ten minste drie jaar) de absolute onvoorzienbaarheid van de schadeveroorzakende gebeurtenis (dit in tegenstelling tot een natuurramp, die wel gepaard gaat met een meteorologische vooraankondiging) de omvang en aard van de ontstane materiële schade de materiële schade en bedrijfsschade blijken voor een belangrijk deel (50%) niet verzekerd of onderverzekerd. Op zich kan een ondernemer zich normaliter wel (voldoende) verzekeren tegen materiële schade; het is een verzekerbaar belang. De als gevolg van de ramp geleden bedrijfsschade is echter deels niet verzekerbaar (bijvoorbeeld daar waar het gaat om bedrijfsschade die geen gevolg is van bij de benadeelde zelf ontstane materiële schade of om een bedrijfsschadetermijn langer dan een jaar) 81.
Vormen van praktische hulpverlening
•
•
•
• • Balktekst
•
er is geen sprake van een volledige schadeloosstelling; de regeling is gebaseerd op de solidariteitsgedachte en niet op enige wettelijke verplichting van de overheid; naast een tegemoetkoming in geld kan sprake zijn van een vergoeding in natura in de vorm van het verstrekken van juridische, financiële, fiscale en/of bedrijfskundige adviezen; er moet sprake zijn van maatwerk, dat wil zeggen geen lumpsumvergoeding; per ondernemer en per soort onderneming/branche/vrij beroep kunnen verschillende normen en elementen voor tegemoetkoming aan de orde zijn; er geldt een hardheidsclausule (onbillijkheden van overwegende aard worden daardoor gecorrigeerd); er geldt een schadebeperkingsplicht: betrokkene heeft redelijke maatregelen moeten nemen ter voorkoming of beperking van schade; nalaten hiervan heeft tot gevolg dat de schade ten laste van de betrokkene blijft; er vindt geen tegemoetkoming plaats voor vermijdbare kosten; basis voor de tegemoetkoming inzake de materiële schade is de vervangingswaarde (dagwaarde); bij de tegemoetkoming inzake brutowinstderving of vermogensachteruitgang geldt een ondergrens voor wat betreft het vermogen van de betrokkene om in aanmerking te komen voor enige tegemoetkoming en voorts wordt een achteruitgang in de omzet van 30% in de periode na schadedatum als algemeen ondernemersrisico aangemerkt; daarnaast is sprake van een aftrek wegens eigen risico; bij de bepaling van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met voordelen uit hoofde van reeds ontvangen c.q. te ontvangen uitkeringen uit schadeverzekeringen, subsidies, steunmaatregelen en overheidsuitkeringen, alsmede met bespaarde kosten82.
Ten aanzien van de ondernemersregeling houdt de CFA rekening met het EG-Verdrag (zie paragraaf 10.2.5). De bepaling dat op grond van dit verdrag de maximale totale vergoeding aan ondernemingen niet meer dan 100.000 Euro mag bedragen voor een periode van drie jaar wordt gebaseerd op de volgende redenering83: Uitgangspunt in het EG Verdrag is dat alle steunmaatregelen van de Lid-Staten zijn verboden, indien (1) de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties hierdoor vervalst of dreigt te vervalsen en (2) voorzover de steunmaatregel het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloedt. (…) Aangezien een steunmaatregel per definitie een concurrentievoordeel verschaft, wordt de vervalsing van de mededinging in beginsel aangenomen. Gelet op het absolute karakter bestaat de mogelijkheid van een uitzondering. Het EG Verdrag kent twee categorieën: de uitzonderingen van rechtswege en de uitzonderingen die ter beoordeling van de Europese Commissie staan. De eerste categorie is hier primair van belang. Zo zijn steunmaatregelen van rechtswege (eerste categorie) verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, indien zij dienen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen (vgl. artikel 87, lid 2 sub b EG). (…)
82 83
200
Deze passages zijn afkomstig uit een notitie van de werkgroep ondernemersschade van de CFA, document CFA00-1113, 12 oktober 2000. CFA documentnummer CFA00-1113.
Financiële regelingen
In de hiervoor genoemde uitvoeringsregeling van de WTS (de RTS I en II) is het voorbehoud opgenomen dat slechts aanspraak op een tegemoetkoming kan worden ontleend, nadat de Europese Commissie via de notificatieverplichting (artikel 88 EG) heeft beslist dat de regeling verenigbaar is met artikel 87 EG. In deze zaak kan worden overwogen aan het verbod te ontkomen door gebruik te maken van de “de minimis” bekendmaking84. Indien de steun niet meer bedraagt dan 100.000 Euro per onderneming over een periode van 3 jaar en geen steun op andere gronden wordt verleend zonder goedkeuring van de Europese Commissie, is de regeling niet in strijd met artikel 87 EG. De commissie neemt hierover het standpunt in dat de steunmaatregel de mededinging slechts in beperkte mate vervalst, zodat haar inmenging niet noodzakelijk is.
De ondernemersregeling wordt bekostigd door het Ministerie van EZ. Dit betekent dat het voor de EU overheidssteun aan bedrijven is. Overheidssteun is aan sterke Europese richtlijnen gebonden. De grenzen in de regeling zijn daarom harde grenzen. In de toelichting op de ondernemersregeling85 is rekening gehouden met de mogelijkheid in bepaalde gevallen af te wijken van het beleid. 10.7
Waardering door hulpontvangers
In deze paragraaf gaat de Commissie in op de waardering die getroffenen hebben voor de financiële hulpverlening na de vuurwerkramp in Enschede, zoals die naar voren komt uit de enquête (zie daarvoor hoofdstuk……), de eerste helft van september en de groepsgesprekken met een selectie van getroffenen (medio september). In deze paragraaf worden de waarderingen over financiële hulp aan bewoners (paragraaf 10.7.1) onderscheiden van die over hulp aan ondernemers en kunstenaars (paragraaf 10.7.2). 10.7.1
Schriftelijke enquête: financiële hulp aan bewoners
In de vragenlijst is gevraagd naar de waardering van financiële regelingen voor bewoners. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: Hierbij moet u denken aan de regelingen I, II of III, de huurgewenning (vergoeding van eventuele extra huurkosten) en de vrijstelling van gemeentelijke belasting. Uitgaande van een gemiddelde waardering (index 53) voor alle praktische hulp geboden sinds de ramp, krijgen de ‘financiële regelingen voor bewoners’ (index 58) een boven gemiddelde waardering. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat ten tijde van de enquête (uiterste inleverdatum 14 september) de OBO-regeling, de cascoregeling en de uitbreiding van het toekenningsgebied van regeling III nog niet bekend waren gemaakt.
84 85
201
Publicatieblad EG 1996, pagina C 86/9. Zie hiervoor paragraaf 10.2.5.
Balktekst
De ondernemersregeling zelf kent geen hardheidsclausule. In dat verband en in verband met de op EG-regels gebaseerde vergoedingslimiet van 100.000 EURO per onderneming laat de gemeente Enschede het volgende weten:
Vormen van praktische hulpverlening
Wordt specifiek gekeken naar de waardering van getroffenen uit de verschillende ringen, dan blijkt een opvallend verschil in waardering: Locatie
Index
Aantal respondenten
Binnenring Buitenring Omringende gebied Gemiddeld
50 69 16 58
241 529 101 882
Balktekst
Het omringende gebied wijkt sterk af in de waardering voor de financiële regelingen: getroffenen in dit gebied (al dan niet met schade) kunnen op het moment van de enquête nog geen aanspraak maken op regeling III en kwijtschelding OZB. De buitenring is het meest tevreden, met een score die kan worden vertaald als “goed”. De waardering van getroffenen die regeling I en II hebben ontvangen ligt rond de gemiddelde waardering voor alle praktische hulp samen (respectievelijke indices 50 en 53). Regeling III wordt veel beter gewaardeerd (index 68) door de respondenten die, op het moment van de enquête, al in aanmerking komen voor deze regeling. De mate van verzekerd zijn, leidt tot een kleine variatie in de waardering voor financiële regelingen voor bewoners. Onderverzekerden zijn iets minder tevreden dan geheel onverzekerden (indices: volledig verzekerd 62, onderverzekerd 47, onverzekerd 55). Turkse getroffenen blijken minder tevreden te zijn met de financiële regelingen (index 32) dan de andere respondenten. De waardering ligt ook iets lager dan de gemiddelde waardering van Turkse respondenten over alle praktische hulpvormen tezamen. a. Wat ging goed? Van de huishoudens in de binnenring heeft praktisch iedereen de financiële hulp, gebaseerd op regeling I ontvangen. De meest genoemde complimenten betreffen de financiële tegemoetkoming op zich en de gemakkelijke en snelle afhandeling van de financiële hulp. Over de hulp op zich: Heel erg bedankt voor de vergoeding. Ik weet niet of ik het anders wel had gered. Bedankt! Een aantal anderen meldt dat men de vrijstelling van de gemeentelijke belastingen een goede zaak vindt. Over de gemakkelijke en snelle afhandeling: De Stadsbank had dit prima georganiseerd! Razendsnel werd een hele rij mensen van een bedrag voor eerste levensbehoeften voorzien” en “Bij de Stadsbank was alles goed georganiseerd. De medewerkers toonden betrokkenheid en er werd correct en discreet gehandeld. Informatie gekregen door TV Oost. Over de latere regelingen: “De financiële afhandeling ging gemakkelijk en het geld werd snel overgemaakt” en “voordat we het wisten was het geld al gestort op onze rekening”.
202
Financiële regelingen
Enkele huishoudens zijn tevreden over de informatie over de regelingen, waarbij wordt vermeld dat het prettig is gevonden dat het IAC hen zelf benaderde. De meeste huishoudens uit de buitenring hebben de financiële hulp ontvangen die benoemd is als regeling III. Eén op de vijf heeft regeling II ontvangen. De respondenten uit de buitenring geven relatief veel complimenten voor de financiële hulp. Ten eerste vermelden mensen dat zij de hulp (de regelingen) op zich bijzonder waarderen. Sommigen benadrukken dit met vermeldingen als: “een pluim!”, “het is een psychische opkikker ” of “ik ben er uitermate gelukkig mee”. Ten tweede worden complimenten gegeven voor de informatie over de regelingen en hierbij wordt vaak de waardering genoemd voor de actieve benadering door middel van een persoonlijke brief: “Goed dat degene die in aanmerking komt een persoonlijk bericht krijgt”.
Door respondenten uit het omringende gebied worden nauwelijks positieve opmerkingen gemaakt. b. Wat ging fout? De meeste kritische opmerkingen van respondenten uit de binnenring zijn gericht op het feit dat de huurgewenning nog niet is uitgevoerd: “Nog geen vergoeding extra huurkosten gezien”. De informatie over de regelingen, en vooral over de kwestie terugbetaling van de verzekeringsvergoeding, is voor sommige huishoudens onduidelijk. Sommigen zijn het pertinent oneens met de beoogde terugbetaling (via tekening van de akte van cessie)86: Ik heb besloten tot het indienen van een bezwaarschrift tegen de beslissing om de financiële regeling te verrekenen met de verzekering. Door het wel toekennen van een uitkering aan niet-verzekerden wordt deze groep beloond. Hierdoor wordt tegelijkertijd de groep mensen die wel jarenlang verzekeringspremie hebben betaald, benadeeld. Daarnaast hebben enkelen zich veel moeite moeten getroosten om de financiële regelingen rond te krijgen. Er worden enkele opmerkingen gemaakt over aandacht voor bepaalde groepen. Enkele studenten melden dat het lang heeft geduurd voor er voor hen aandacht kwam in het toekennen van financiële vergoedingen. Enkele voormalig huiseigenaren melden dat zij dubbele kosten dragen in de vorm van hypotheek- en huurlasten. Er is daarnaast tweemaal genoemd dat men in de eigen woning kostenvrij woonde en nu ineens met huur van de vervangende woning wordt geconfronteerd.
86
203
Inmiddels is deze terugbetaling door het college van B&W herroepen door het treffen van de OBO-regeling.
Balktekst
Ook wordt door respondenten uit de buitenring opgemerkt dat de afhandeling probleemloos is verlopen en een aantal vindt dit bijzonder snel geregeld. Ten derde geven respondenten aan dat zij blij zijn met de vrijstelling van de gemeentelijke belastingen. Eenmaal geeft een huiseigenaar aan dat dit de eerste keer is dat hij tot zijn genoegen ervaart dat hij niet vergeten wordt. Tenslotte vinden sommigen het attent dat er huur is kwijtgescholden voor de periode dat zij niet in de woning terecht konden.
Vormen van praktische hulpverlening
Door respondenten uit de buitenring worden relatief weinig minpunten genoemd. De informatievoorziening over financiële hulp is voor een aantal respondenten onduidelijk geweest. Anderen geven aan dat zij meer informatie hadden willen ontvangen, waarmee sommigen specifieke informatie over het Rampenfonds of over de akte van cessie bedoelen. Ook uit de buitenring geeft een aantal huiseigenaren aan dat zij huur- en hypotheeklasten moeten dragen.
Balktekst
De kritiek van het omringende gebied is dat men geen financiële hulp heeft gekregen ondanks het feit dat men ook daadwerkelijke schade heeft geleden of anderszins gedupeerd is. Men geeft soms alleen aan dat men niet in aanmerking kwam. In het commentaar van de meesten is verontwaardiging te lezen: zij geven aan dat zij overal buiten vallen of dat zij vinden dat er ongelijkheid bestaat in de toekenning van hulp; twee van hen verwoorden dit door te wijzen op het gebrek aan een relatie tussen de schade en de financiële regelingen (door de ringenindeling). Door veel respondenten wordt specifiek kritiek geleverd op het feit dat zij geen kwijtschelding van Onroerend Zaak Belasting krijgen. Als argument noemt men het feit dat men ook gedupeerd is door onder andere schade, waardevermindering woning of verlies aan woongenot. Ten slotte noemen de respondenten meerdere keren dat men geen goede informatievoorziening heeft gehad en daardoor niet weet of men voor deze hulp in aanmerking komt. 10.7.2
Schriftelijke enquête: financiële hulp aan ondernemers en kunstenaars
In de schriftelijke enquête is apart gevraagd naar de waardering van financiële regelingen voor ondernemers en kunstenaars. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: “hierbij moet u denken aan het ondernemerskrediet van 20.000 gulden, de uitkering uit het noodfonds voor kunstenaars, et cetera”. De financiële regelingen voor ondernemers en kunstenaars krijgen een waardering die net onder het gemiddelde ligt (index 50). Hierbij moet worden bedacht dat de voor ondernemers zeer belangrijke “Ondernemersregeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede” pas na de enquête bekend is gemaakt. De variatie in waardering voor financiële hulp aan ondernemers en kunstenaars, samenhangend met achtergrondkenmerken, is minimaal (tussen bijvoorbeeld “ringen” en “mate van verzekerd zijn”) of niet betrouwbaar vast te stellen door te kleine aantallen (bijvoorbeeld “Turkse ondernemers”) in de groep respondenten. a. Wat ging goed? Er is vanuit de kunstenaars waardering voor de bijdragen uit het Noodfonds kunstenaars. Zij vinden de bijdrage “zeer correct” als “eerste algemene vergoeding”. Het is daarbij “helder wie er recht op heeft”. De onderlinge hulp en steun onder kunstenaars is voor velen van hen ook erg belangrijk geweest. In een enkel geval wordt hieraan de opmerking toegevoegd dat deze bijdrage wel het karakter heeft van een achtergestelde lening. Voorzover kwalitatieve opmerkingen in de enquête zijn gemaakt, zijn deze met betrekking tot het functioneren van de helpdesk positief: “Kamer van Koophandel zeer goed! Maar vooral ook zeer snel! En zo hoort het ook!”
204
Financiële regelingen
Er is sprake van een enkele minder goede ervaringen. Over de hulp van de Stichting Ateliers BvV lopen de meningen uiteen. Sommigen waarderen de hulp, anderen melden te grote persoonlijke betrokkenheid van de medewerkers van de stichting. Over de BBK, FNV-Kiem en de VVK wordt een positieve opmerking gemaakt. In de groepsgesprekken met ondernemers en kunstenaars worden deze opvattingen later bevestigd. b. Wat ging fout? Hierbij is het van groot belang om te bedenken dat de enquête is ingevuld vóór 15 september 2000. Op dit moment zijn enkele regelingen nog niet bekend.
Het tijdvak tussen aanvraag van financiële hulp en toezegging duurde veel te lang. Nu nog steeds geen regeling, ongeveer 4 maanden na de ramp. De uitkering uit het Noodfonds voor kunstenaars wordt veelal ervaren als: “een druppel op de gloeiende plaat en is bijna niets in vergelijking met wat ze hebben verloren”. Vele getroffenen geven echter ook aan dat “de financiële bijdrage uit het Noodfonds erg laat, of te laat kwam”. De informatievoorziening omtrent de financiële regelingen ontbrak grotendeels. Veel mensen hebben geen bericht gehad en voor hen was het ten tijde van de enquête “nog steeds onduidelijk of en hoe de schade verhaald kan worden”. 10.7.3
Groepsgesprekken
a. Groepsgesprekken met bewoners In de groepsgesprekken met bewoners is ingegaan op financiële regelingen en dit heeft geleid tot de volgende suggesties van de aanwezigen:
205
•
Men vindt dat de ontvangst van financiële hulp (en goederen) beter moet worden geregistreerd in het kader van gelijke verdeling. Indien legitimatie hiervoor nodig is, zou dit kunnen door familie te laten getuigen. Een andere suggestie is om naam, adres, telefoonnummer en leeftijd te laten vergelijken met de gegevens in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA). Dit biedt bovendien de mogelijkheid om actief te controleren of iedereen die hulp nodig heeft deze ook heeft gekregen.
•
Men vindt dat de financiële hulpverlening duidelijker en sneller moet worden toegepast, om de onzekerheid zo kort mogelijk te laten duren. Dit betekent onder andere dat de informatievoorziening en de criteria om ervoor in aanmerking te komen duidelijker moeten zijn. Men vond dat er te snel terugbetaling werd geëist van de 30.000 gulden die aan getroffenen uit de binnenring was uitgekeerd. Deze beslissing is overigens ten tijde van het houden van groepsbijeenkomsten door de gemeente herzien.
Balktekst
Door kunstenaars en ondernemers zijn er diverse negatieve kanttekeningen geplaatst bij de financiële hulp. Ten tijde van de enquête is slechts het Noodfonds kunstenaars bekend en zijn nog geen aanvullende financiële maatregelen getroffen voor kunstenaars. Het is ook duidelijk dat de ondernemers ten tijde van de enquête nog wachten op ‘hun’ regeling. De opmerking: “ik weet niets van een ondernemerskrediet” is in dit licht ook goed te verklaren.
Vormen van praktische hulpverlening
•
Men zou graag antwoord willen op vragen of vergoeding van andere zaken mogelijk is, waaronder tegemoetkoming in gederfde inkomsten, casco-schade bonus-malusregeling, waardevermindering van eigen huis, OZB-belasting voor huiseigenaren, eigen risico voor bijvoorbeeld ziektekosten et cetera. Huiseigenaren vinden het terecht als zij conform huurgewenning voor huurders, een compensatie kunnen krijgen voor de dubbele kosten die zij maken: huurkosten van de vervangende woonruimte en hypotheeklasten van de eigen woning.
•
Er is tenslotte veel kritiek op het feit dat de besteding van de gelden uit het Rampenfonds zo lang op zich laat wachten en dat er geen vergoedingen uit het rampenfonds mogelijk zijn voor gedupeerde ondernemers.
Balktekst
b. Groepsgesprekken met ondernemers en kunstenaars Uit de groepsgesprekken blijkt de behoefte om te weten waar men aan toe is. Ondernemers bevelen aan om in het algemeen in rampenplannen iets op te nemen over de hulp aan ondernemers. De zeer gewaardeerd hulp van de helpdesk zou volgens enkele opmerkingen aangevuld kunnen worden met iets meer persoonlijke aandacht. Kunstenaars geven zichzelf het advies om in de toekomst toch vooral aankoopbonnetjes te bewaren. 10.8
Opvattingen van betrokken organisaties
Bij het beschrijven van de ervaringen en waardering van betrokken organisaties over de financiële hulpverlening na de ramp in Enschede worden enkele thema’s onderscheiden die van belang zijn voor de analyse en beoordeling van de hulp: reacties op de inhoud van de regelingen (10.8.1), opmerkingen over de duur van de totstandkomingvan regelingen en de instelling van de CFA (10.8.2) en suggesties voor de toekomst (10.8.3). Ten slotte wordt kort aandacht besteed aan de opmerkingen van twee belangenverenigingen over de uitvoering van de financiële regelingen (10.8.4). 10.8.1
Reacties op de inhoud van de regelingen
a. De financiële regelingen voor bewoners: een reactie van de BSVE De voorzitter van de BSVE heeft de volgende reactie op de financiële regelingen op schrift gesteld voor de Commissie87: De OBO- en de inboedelregeling zijn de ruggegraat van het vergoedingenstelsel voor particulieren. Andere regelingen zijn ons inziens aanvullingen hierop voor specifiekere schades, zoals opgesomd in ons schrijven van 28-0888. De regelingen OBO en inboedelschade moeten in onze ogen als combinatie worden beoordeeld. Alleen dan wordt volledig recht gedaan aan de uitspraak van Wim Kok: Niemand mag er door deze ramp op achteruit gaan.
87
206
E-mailbericht van A. Vasse, BSVE, aan de Commissie onderzoek vuurwerkramp, 20 november 2000 (COV / 01.00313).
Financiële regelingen
Een aantal in de brief van 28-08 genoemde zaken (buitengebied/passanten, inkomstenderving) is nog niet geregeld. We hebben ons in die brief geconcentreerd op de duidelijke materiële schades. Daarnaast ligt er nog een aantal zaken: • • • •
Letselschades; Dubbele woonlasten voor huiseigenaren die langere tijd in een huurwoning verblijven terwijl hun hypotheeklasten doorgaan; On- of onderverzekerde schades aan opstal. Dit inclusief de in de brief van 28-08 genoemde sloopkosten/asbestsaneringskosten; Immateriële schades, smartegeld.
b. De financiële hulp aan ondernemers: enkele reacties De directeur van de KvK, waarnemend lid van de CFA90: Ik ben blij met de ondernemersregeling en met de erkenning voor de positie van de ondernemers. Ik (…) fungeerde wel als voorzitter van de financieel belangrijkste voorbereidingsgroep. De instelling daarvan vind ik een goede zaak. Buitenstaanders kunnen dit met iets meer afstand dan de gemeente zelf. MKB Nederland laat in een persbericht van 10 november 2000 weten: Compensatieregeling getroffen ondernemers Enschede ruim, maar op details krenterig.
88 89 90
207
De brief van 28 augustus is gericht aan de CFA. De voorzitter van de BSVE baseert zich bij het noemen van dit bedrag op een globale optelling van de maximale vergoedingen van de OBO- en de inboedelregeling. Gespreksverslag interview COV met W.M. van Ingen, directeur van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, tevens waarnemend lid CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01537).
Balktekst
Daarbij dan nog de opmerking dat bij on- of onderverzekerde bedragen van f 100.000 een omslagpunt ligt waarbij er toch een restschade kan overblijven89. De meer specifieke regelingen kennen ons inziens redelijke vergoedingsbedragen. Voor ons blijft gelden dat er een zodanige vangnetconstructie moet zijn, met hardheidclausules binnen de regelingen en een regeling voor individuele bijzondere gevallen dat iedere getroffene bij zijn/haar persoonlijke eindafrekening tot de conclusie kan komen dat (met toepassing van redelijke normen) hij/zij er niet op achteruit is gegaan en dat de politiek haar beloftes gestand heeft gedaan. Een werkelijk eindoordeel kan dus ook alleen door de mensen zelf gegeven worden. Duidelijk is wel dat sinds de aanvang van de uitvoering van de regelingen het aantal vragen/klachten bij de BSVE sterk is afgenomen. Met betrekking tot de uitvoering zijn de meldingen die wij krijgen van de aanvragers gemengd. Men lijkt in het algemeen tevreden over de wijze waarop men aangesproken en behandeld wordt door de uitvoerders van de regelingen. Wel werd gemeld dat bij OBO de aangegeven termijnen van terugmelding door LASER, dat de aanvragen binnenkwamen en zijn opgenomen in het systeem van verwerking, zijn overschreden.
Vormen van praktische hulpverlening
In dit persbericht is het volgende gesteld:
Balktekst
MKB-Nederland is verheugd dat het Kabinet nu eindelijk een besluit heeft genomen over de steun aan bedrijven in Enschede, die zijn getroffen door de vuurwerkramp in mei van dit jaar. Voor ondernemers is het belangrijk dat er een einde is gekomen aan een te lange periode van onduidelijkheid en onzekerheid. Verheugd is MKB-Nederland ook over het feit dat het Kabinet vasthoudt aan het standpunt dat als gevolg van de vuurwerkramp geen bedrijven failliet mogen gaan en met een ruime compensatieregeling komt. Minder tevreden is MKB-Nederland over de maximering van het schadebedrag voor ondernemers. Het kan niet zo zijn dat ondernemingen die (ruim) boven dit maximumbedrag aan schade uitkomen, alsnog gedupeerd worden door een maximum in de regeling. Dit stelt MKB-Nederland in reactie op de vandaag (10 november) gepresenteerde compensatieregeling voor getroffen ondernemers in Enschede. Het feit dat in principe ook materiële schade van ondernemers die onder- of onverzekerd waren, grotendeels door de overheid wordt vergoed, stemt MKB-Nederland tevreden. Ook de wijze waarop ondernemers die na de ramp met het bedrijf zijn gestopt worden tegemoetgekomen, krijgt de instemming van MKB-Nederland. Positief is ook dat voor het eerst in een schadevergoedingsregeling naar aanleiding van een ramp, omzetschade wordt meegenomen. MKB-Nederland vraagt zich echter af of een termijn van drie jaar in alle gevallen van geleden omzetderving soulaas biedt. Bedrijven die voor hun afzet afhankelijk waren van de getroffen wijk, moeten geheel opnieuw beginnen en pas in 2003 zal het eerste deel van de wijk herbouwd zijn. MKB-Nederland vindt dat het Kabinet na deze opnieuw moeizaam tot stand gekomen schaderegeling voor bedrijven die zijn getroffen door een ramp, moet besluiten tot de opzet van één voorziening (fonds). Hieruit kunnen in de toekomst bij eventuele rampen alle ondernemers acute hulp krijgen. Eén fonds waaruit alle ondernemers bij acute nood kunnen putten, is zeer welkom. Bovendien bestaat er dan duidelijkheid over de vraag wat er wordt vergoed en onder welke voorwaarden. Op 24 november 2000 deelt de voorzitter van de Ondernemersvereniging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp Enschede de Commissie het volgende mee: Op 10 november jl. is de schaderegeling voor ondernemers bekendgemaakt. Uitgangspunt van de Ondernemersvereniging is altijd geweest 100% schadevergoeding. Dit werd ondersteund door uitspraken van Minister-President Kok en Tweede Kamer fracties: “niemand mag minder worden als gevolg van de ramp”. Bij de persconferentie van Staatssecretaris Ybema bleek dat deze uitspraken nu worden uitgelegd als niemand mag failliet gaan als gevolg van de ramp. Dit is voor de Ondernemersvereniging een belangrijk verschil. Wij hebben de regeling kritisch beoordeeld en hebben daarbij de volgende opmerkingen:
208
Financiële regelingen
1
2
Na de bekendmaking is de Stichting Financiële hulpverlening met de uitvoering van de regeling aan de slag gegaan. Op dit moment is ons nog niets bekend over de uitvoering. Wij hebben gepleit voor een coulante behandeling van de claims die zullen worden ingediend. Naast de regeling voor bewoners, ondernemers en kunstenaars, zijn er geen andere regelingen. Dit betekent dat letselschade, immateriële schade et cetera op dit moment niet door overheden wordt vergoed. Hierover lopen al gerechtelijke procedures. Tot slot pleiten wij voor een landelijk rampenfonds voor ondernemers. MKB Nederland heeft dit inmiddels op diverse plaatsen kenbaar gemaakt. Ondernemers kunnen geen beroep doen op de financiële middelen uit Rampenfonds 777. Hierdoor zijn zij afhankelijk van de gunst van overheden. Wij menen dat deze afhankelijkheid er niet zou moeten zijn. 10.8.2
De duur van de totstandkoming van de regelingen en de instelling van de CFA
De noodregeling is binnen enkele dagen na de ramp opgesteld. De regelingen I, II en III zijn twaalf dagen na de ramp in werking getreden. Latere financiële regelingen (door de CFA ontwikkeld) worden vijf à zes maanden na de ramp bekendgemaakt. Hier worden enkele reacties weergegeven over de duur van de ontwikkeling van de financiële hulp. Dat het meedenken van het Ministerie van BZK over de opzet van de CFA wordt gewaardeerd, blijkt uit de opmerking van de concerncontroller van de gemeente, lid CFA: Op 8 en 9 juni, de datum dat burgemeester Van Lidth de Jeude gevraagd is, hadden wij al een idee van de samenstelling en een opdracht van de commissie. Dit is door BZK uitstekend gedaan91.
91
209
Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen en G. Krabbe, concerncontroller van de gemeente, beide lid CFA, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808).
Balktekst
3
Vanuit regelgeving van de Europese Unie mag maximaal f 225.000 (100.000 EURO) in drie jaar door de overheid aan bedrijfssteun worden uitgegeven. Wij kunnen op dit moment niet overzien of er bedrijven zijn die aan dit bedrag onvoldoende hebben om niet failliet te gaan. Daarnaast zijn wij van mening dat er een discussie moet komen of dit bedrag in het kader van rampen niet aan de lage kant is. Wij zijn verheugd dat er voor het eerst in Nederland een winstdervingsregeling is. Een drempel om een beroep op deze regeling te doen is echter dat als een ondernemer een fiscaal vermogen van meer dan f 500.000 heeft, het bedrijf geen beroep op deze regeling kan doen. Dit betekent dat bedrijven die zuinig zijn geweest nu gestraft worden voor een goede bedrijfsvoering. Tevens zijn wij van mening dat er een aantal bedrijven is dat boven deze grens uitkomt en het toch moeilijk hebben. De termijn van de winstdervingsregeling is drie jaar. De wederopbouw van het gebied zal voor bewoners minimaal drie jaar zijn. Voor ondernemers is deze termijn minimaal vijf jaar. Wij zijn van mening dat de termijn verlengd moet worden, om te voorkomen dat er alsnog bedrijven failliet gaan.
Vormen van praktische hulpverlening
De samenstelling van de CFA is in het feitenrelaas beschreven. Hierbij is vermeld dat er vertegenwoordigers van departementen als waarnemende leden in de CFA zitting hebben. De wethouder Middelen merkt daarover het volgende op: In het begin ging ik er stevig in: hoezo waarnemend lid? Die constructie wilde ik niet, dus is de start van de CFA zo’n tien of veertien dagen vertraagd. Op een gegeven moment informeerde Minister De Vries de Tweede Kamer dat de vertegenwoordigers van het Rijk in de CFA waarnemend waren. Achteraf ben ik wel gelukkig met deze constructie. Dit heb ik De Vries ook laten weten. De waarnemers waren vrijer om oplossingen te zoeken92. De concerncontroller van de gemeente Enschede geeft de veranderende bijdrage van de waarnemers aan: Balktekst
Het standpunt van de ministeries was dat ze wel wilden meedenken, maar geen precedenten wilden laten ontstaan. Gaande de rit zijn ze meer gaan meedenken en werden in termen van uitzondering gesproken en niet precedent93. De projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK: Ik vind dat de CFA laat ingesteld is maar er is behoorlijk hard gewerkt. Wellicht moeten we een dergelijke commissie standaard in de Handleiding Rampenbestrijding opnemen94. Over het feit dat de ontwikkeling van de regelingen de CFA zeker vijf maanden heeft gekost, vermeldt de voorzitter van de COV95: Het gaat hier om unieke regelingen, die geen voorbeeld kenden. We hadden niets aan ‘wat hebben ze in eerdere situaties gedaan’. Bij waterschade gaat het om niet verzekerbare schade. In Enschede kon je het niet zien aankomen, maar kon je er wel tegen verzekerd zijn met een inboedelverzekering. Het tot stand brengen van regelingen kost tijd omdat: • • • • • •
92 93 94 95
210
het gaat om een groot aantal zeer verschillende regelingen, waarvan een aantal gecompliceerde; tijd nodig was voor de benodigde terugkoppeling met potentiële financiers, zoals het NRF en het Ministerie van Economische Zaken; de regelingen de zorgvuldigheidstoets moesten kunnen doorstaan; er een uitvoeringsorganisatie moest worden opgebouwd met een uitvoeringsstichting; er overlegd moest worden met B&W; we ook het draagvlak bij betrokkenen moesten toetsen.
Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen en G. Krabbe, concerncontroller van de gemeente, beide lid CFA, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808). Zie voetnoot 94. Gespreksverslag interview COV met J.C. Goet, projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK, 26 september 2000 (COV / 00.01622). Gespreksverslag interview COV met J. van Lidth de Jeude, voorzitter van de CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01932). Bij dit gesprek zijn ook aanwezig de secretaris/lid van de CFA en een medewerker van de concernstaf van de gemeente.
Financiële regelingen
De projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK: De CFA zal ook regelingen voor ondernemingen moeten vaststellen. Maar gekozen is om eerst de regelingen voor particulieren te bepalen en daarna de ondernemingen. De directeur van de Kamer van Koophandel, waarnemend lid van de CFA, heeft hiermee ingestemd. Misschien had dit tegelijkertijd gekund. Een werkgroep voor het bedrijfsleven komt binnenkort met voorstellen voor regelingen voor ondernemers96. De vertegenwoordiger van de woningbouwcorporaties: De gemeente wenst snelheid maar soms is zij toch behoudend. (…) De huurgewenningsregeling was binnen twee weken geregeld. Wij hebben wel druk op de gemeente uitgeoefend om deze regeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. De gemeente was bijvoorbeeld steeds aan het bellen met VROM om afspraken te maken. Op een bepaald moment hebben we tegen de gemeente gezegd dat we zelf zouden instaan voor de extra kosten mocht dit achteraf een probleem worden97. De ambtelijk secretaris van het NRF stelt het volgende: Wij hebben van meet af aan via persberichten en gesprekken met individuele journalisten (centraal via de gemeente) gecommuniceerd dat alle ingezamelde gelden aan Enschede ten goede zullen komen. Maar als dat niet wordt opgepakt en gepubliceerd, houdt het op. Overigens zijn ons geen klachten van donateurs bekend. Wel is er een aantal kritische brieven geweest van mensen uit Enschede. Die hebben we beantwoord naar de stand van zaken op dat moment98.
96 97 98
211
Gespreksverslag interview COV met J.C. Goet, projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK, 26 september 2000 (COV / 00.01622). Gespreksverslag interview COV met P.Rutgers en A. Toering, directeur en coördinator corporatiedirecteuren van woningbouwcorporatie Domijn,, 28 september 2000 (COV / 00.01933). Gespreksverslag interview COV met H. van Dijck en M. de Witte, ambtelijk secretaris en juridisch adviseur van het NRF, 13 oktober 2000 (COV / 00.01533).
Balktekst
We hadden heel nadrukkelijk met de politieke uitspraak te maken: “Niemand mag er op achteruit gaan”, maar we moesten wel met het verschil rekening houden tussen verzekerden en niet-verzekerden. Bovendien waren door het gemeentebestuur vrij snel na de ramp zelf regelingen afgekondigd en in uitvoering genomen. Onderzocht moest worden of deze regelingen omgezet moesten worden en zo ja, hoe. Een deel darvan is later de OBO-regeling geworden. De CFA moest een heleboel dingen regelen, niet- en onderverzekerde autoschade, de particuliere schade, de opruimingskosten, de ondernemersschade. Bovendien zitten in de CFA vertegenwoordigers met last en ruggenspraak. Dit vergt natuurlijk enige tijd. We hebben soms discussies twee keer moeten voeren. Wij hebben, denk ik, zo redelijk mogelijke regelingen gemaakt. Dit kan een rol spelen bij de mate waarin mensen in beroep gaan. De belangenvereniging was in ieder geval tevreden met de uitslag voor particulieren.
Vormen van praktische hulpverlening
De voorzitter van de CFA merkt over de uitvoering van de financiële regelingen het volgende op: De commissie heeft geadviseerd aan het college van B&W om de uitvoering door een onafhankelijke instantie te laten verzorgen. Daarvoor is een stichting opgericht. Voor de feitelijke uitvoering namens deze Stichting is LASER aangezocht. Ik zou volgende commissies willen aanraden dat er, wat er ook uitkomt aan regelingen, vanaf het begin na te denken over de uitvoering. We hadden, denk ik, zo’n veertien dagen gewonnen als dit bij ons eerder gebeurd was99. Deze bevindingen sluiten aan bij de opvattingen van de directeur van LASER100 en de concerncontroller van de gemeente Enschede merkt op: Balktekst
Het inhuren van LASER was een goed idee. Maar we hadden ze onmiddellijk moeten inschakelen. We hadden ze bij de regelingen kunnen betrekken om de uitvoeringstoets toe te passen101. LASER geeft zelf ook aan dat zij graag eerder was ingeschakeld: dan was aan de hand van de regelgeving een goed en technisch controlememorandum opgesteld waarmee al in het ontwikkelingproces een aantal risico’s wordt afdekt en verder een aantal uitvoeringsschakels wordt gestroomlijnd. Wij hebben een dergelijk basisdraaiboek dat begint met de ‘slapende’ fase. Een aantal mensen is oproepbaar, net als bij de brandweer. Daarna volgt de ‘activeringsfase’ en tenslotte de ‘uitvoering’. Vaak is er sprake van een voorwaarschuwing van een nationale ramp. Dan trekt BZK aan de bel. Hetzelfde had in theorie ook in Enschede kunnen gebeuren. In regionale crisisdraaiboeken staat overigens precies verwoord (procedure 25) dat je op een gegeven moment aan de financiële afwikkeling moet denken. Het is niet duidelijk of daarmee is gewerkt; onze indruk is van niet102. Gebruikelijk is dat LASER vanuit de rol van uitvoeringsorganisatie ook participeert in de ontwikkeling van de regelgeving om tijdig consequenties mee te kunnen nemen. Uit dien hoofde vindt de directeur van LASER dat LASER te laat is ingeschakeld. De directeur: In Enschede is er sprake van verschillende regelingen waarvan de cascoregeling door de tijddruk slechts qua ‘voorkant’ was geregeld, al redelijk afgetimmerd. Toch moest die op onze instigatie toch op bepaalde punten worden gewijzigd om het risico af te dichten. Het was een beetje een open-einderegeling. Ik heb liever een goede strenge regeling die je soepel kan uitvoeren dan een slappe regeling, die je noodgedwongen streng moet uitvoeren. Dus de tijddruk levert risico’s op voor de kwaliteit (acceptatie, uitvoeringsperikelen). (…)
99
100 101 102
212
Gespreksverslag interview COV met J. van Lidth de Jeude, voorzitter van de CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01932). Bij dit gesprek zijn ook aanwezig de secretaris/lid van de CFA en een medewerker van de concernstaf van de gemeente. Gespreksveslag interview COV met J.M.P.M. van der Zijden en J.L.W.M. Verdaas, directeur en senioradviseur van LASER, 13 oktober 2000 (COV / 00.01534). Gespreksverslag interview COV met M.G. Althof, wethouder Middelen en G. Krabbe, concerncontroller van de gemeente, beide lid CFA, 12 oktober 2000 (COV / 00.01808). Gespreksveslag interview COV met J.M.P.M. van der Zijden en J.L.W.M. Verdaas, directeur en senioradviseur van LASER, 13 oktober 2000 (COV / 00.01534).
Financiële regelingen
Er is echt op gewezen, ook geuit door onze minister (het Ministerie van LNV) (…): “besteedt er maar wat meer tijd aan, anders krijg je dat later weer op je bord”. Maar dat was voor ons, als risicodrager, een groter belang dan voor de gemeente. 10.8.3
Suggesties voor de toekomst
In rampenplannen of draaiboeken is op het punt van financiële nazorg nauwelijks iets geregeld. Dat moest worden gezocht naar de juiste aanpak blijkt zowel uit het reeds beschreven feitenrelaas als uit reacties van betrokken organisaties. Over de noodregeling, de daarbij getrokken grenzen en de akte van cessie zegt de directeur DMO:
De secretaris van het NRF: Betrokkenheid bij het ontwerpen van de financiële regelingen zou op prijs worden gesteld. De regelingen zijn ons nu niet voorgelegd. Achteraf gezien zou het wel nuttig geweest zijn, want de eerste regeling is juridisch niet geheel juist gebleken. Er is een aantal dingen gestipuleerd zoals de akte van cessie. Dit was moeilijk uitvoerbaar. De formuleringen waren minder juist en mensen begrepen niet steeds wat ze hebben getekend. Als wij daar naar hadden kunnen kijken, met onze expertise, dan had dat wellicht voorkomen kunnen worden. Maar anderzijds: zoiets hebben wij ook niet in de la liggen. (…) Het is voor de eerste keer dat het NRF werd geconfronteerd met cessies104. De wethouder Sociale Zaken van de gemeente Enschede stelt over de verantwoordelijkheid binnen de gemeente het volgende: Op het gebied van de financiële regelingen was er onduidelijkheid over de taakverdeling. Vallen de regelingen onder wethouder Middelen of onder wethouder Sociale Zaken? Ook hier is een splitsing aangebracht. Als wethouder Sociale Zaken ben ik verantwoordelijk voor het toepassen van de hardheidsclausules binnen die regelingen105.
103 104 105
213
Gespreksverslag Interview COV met R. Zeeuwen, directeur Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 28 september 2000 (COV / 00.01620). Gespreksverslag interview COV met P. Rutgers en A. Toering, ambtelijk secretaris en juridisch adviseur van het NRF, 13 oktober 2000 (COV / 00.01533). Gespreksverslag interview COV met J.H.A. Goudt, de wethouder Sociale Zaken, 19 oktober 2000 (COV / 00.01713).
Balktekst
U stelt dat er “gedoe” is ontstaan rondom het verplaatsen van de grenzen van het rampgebied. Dat klopt, maar wij zouden de regelingen toch opnieuw aanbevelen, in voorkomende gevallen. Onze gedachte was sterk gericht op: “slachtoffers moeten op dit moment zeker weten dat ze vooruit kunnen”. Dan maar wat minder controles en zekerheden inbouwen. Dat is wat betreft de akte van cessie in eerste instantie niet goed gecommuniceerd. Er zijn dan ook mensen die geweigerd hebben de cessie-papieren te tekenen. Maar die zijn op één hand te tellen. Pas later (voortschrijdend inzicht) is gebleken dat de akte van cessie niet zo handig was103.
Vormen van praktische hulpverlening
Over de gang van zaken op de ministeries merkt de projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK op: Met name op het gebied van de financiële afwikkeling is de afstemming goed verlopen. Op een aantal terreinen vinden de ministeries hun eigen weg naar de gemeentelijke instellingen106. De voorzitter van de CFA geeft aan dat net als ‘hoog water’ regels heeft doen ontstaan, men ook van Enschede zal leren:
Balktekst
Na een ramp zoals die in Enschede is het voor de gedupeerden van cruciaal belang, dat zij materieel in staat worden gesteld om hun leven weer op de rit te zetten. Dit draagt bij aan de verwerking van het gebeurde. Gezien het positieve effect op de verwerking van daadkrachtige materiële ondersteuning direct na een ramp, zou ik aanbevelen om te komen tot een samenstel van financiële regelingen bij rampen. De regelingen dienen bij voorkeur geen cessies te bevatten, dit zou namelijk tot onzekerheden bij de gedupeerden leiden. De regelingen zouden opgenomen kunnen worden in een zogenaamd ‘rampennazorgplan’. In een dergelijk rampennazorgplan zou dan tevens kunnen worden opgenomen dat in het kader van de vereiste daadkracht kort na een ramp, er één aanspreekpunt vanuit de verzekeraars zou moeten zijn, waarmee idealiter bindende afspraken kunnen worden gemaakt107. De projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK is van mening dat een commissie onderdeel moet zijn van een nazorgplan: Wellicht moeten we een dergelijke commissie standaard in de Handleiding Rampenbestrijding opnemen. De directeur van de KvK, waarnemend lid van de CFA, pleit ook voor de opslag van inhoudelijke expertise: Suggestie voor de rijksoverheid voor de toekomst is: om beter voorbereid te zijn met betrekking tot hetgeen qua financiële hulp kan en mag in fiscale en wettelijke zin. Dit kost nu erg veel uitzoekwerk108. De voorzitter van de CFA geeft aan: Ik denk dat het belangrijk is om regels te ontwerpen voor financiële ondersteuning voor getroffenen direct na een ramp van deze omvang, die de mensen psychologisch ondersteunen met materiële “zekerheid” in zo’n zekerheden-onderuithalende situatie.
106 107
108
214
Gespreksverslag interview COV met J.C. Goet, projectleider vuurwerkramp van het Ministerie van BZK, 26 september 2000 (COV / 00.01622). Gespreksverslag interview COV J. van Lidth de Jeude, voorzitter van de CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01932). Bij dit gesprek zijn ook aanwezig de secretaris/lid van de CFA en een medewerker van de concernstaf van de gemeente. Gespreksveslag interview COV met W.M. van Ingen, directeur van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, tevens waarnemend lid CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01537).
Financiële regelingen
Het is goed om van tevoren na te denken over eventuele “verrekening” en over wie betaalt. De ervaringen met de regelingen I, II en III en de latere OBO-regeling kunnen hierbij worden gebruikt109. De secretaris van het NRF: Voor de gemeenten in Nederland zou het handig zijn als er een landelijk plan zou liggen. Zo zou het ook handig zijn als er een algemene modelregeling met betrekking tot bevoorschotting zou zijn, waaruit het ook heel duidelijk is dat het om een voorschot gaat en dat er dus terugbetaald moet worden. Dan kan je de mensen “eerste hulp” geven110.
De directeur van LASER geeft het advies om op het moment dat de verzekeringsmaatschappijen in beeld zijn, ook na te denken over de onverzekerbare schades en maatregelen die daartegen genomen kunnen worden. De handvatten daarvoor kunnen dan in de handboeken. Er zou een matrix gemaakt kunnen worden van soorten schade en soorten vergoedingen. LASER heeft eerst de hoeveelheid organisaties die er zijn in beeld gebracht: Er zijn meerdere belangenverenigingen, er zijn meerdere stichtingen en die hebben allemaal geld en meestal keren ze pas uit als het andere geld (van giro 777 of rijksgelden) op is. Dat er veel verschillende actoren en dito belangen zijn is inherent aan de situatie. Het is dan wel wenselijk dat vanuit B&W een vrij simpele, eenduidige en vooral duidelijke opzet gemaakt wordt. Voorts is het belangrijk dat er één woordvoerder is, anders ontstaat er ruis111. 10.8.4
De uitvoering van de financiële regelingen
De Ondernemersverenging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp Enschede laat op 31 januari aan de Commissie weten dat er op dat moment ongeveer tachtig aanvraagformulieren voor een tegemoetkoming op grond van de regeling voor ondernemers zijn ingediend, maar dat er nog niet is uitbetaald112. De BSVE deelt in een faxbericht van 1 februari het volgende mee aan de Commissie113: In de afgelopen maanden is gebleken dat er tal van problemen zijn ontstaan met de in- en uitvoering van de diverse regelingen.
109
110 111 112 113
215
Gespreksverslag interview COV met J. van Lidth de Jeude, voorzitter van de CFA, 9 oktober 2000 (COV / 00.01932). Bij dit gesprek zijn ook aanwezig de secretaris/lid van de CFA en een medewerker van de concernstaf van de gemeente. Gespreksverslag interview COV met H. van Dijck en M. de Witte, ambtelijk secretaris en juridisch adviseur van het NRF, 13 oktober 2000 (COV / 00.01533). Gespreksverslag interview COV met J.M.P.M. van der Zijden en J.L.W.M. Verdaas, directeur en een senioradviseur van LASER, 13 oktober 2000 (COV / 00.01534). Faxbericht van de Ondernemersvereniging gedupeerde ondernemers vuurwerkramp Enschede, 31 januari 2001 (COV / 01.00370). Faxbericht van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede, februari 2001 (COV/01.00359).
Balktekst
De secretaris van de CFA denkt aan een checklist van zaken waar aan gedacht moet worden bij een financiële regeling. Hoe zit het bijvoorbeeld met het schenkingsrecht voor stichtingen?
Vormen van praktische hulpverlening
Laser heeft grote moeite om de regelingen naar behoren en binnen de gestelde termijn af te handelen, waardoor een flink aantal getroffenen in financiële problemen zijn dan wel dreigen te komen. 10.9
Analyse en beoordeling
10.9.1
Inleiding
Balktekst
De materiële schade als direct gevolg van de vuurwerkramp is geraamd op zeker een miljard gulden. Premier Kok en Staatssecretaris Ybema zeggen direct na de ramp ruimhartige financiële steun aan particulieren en aan ondernemers in het vooruitzicht. De overheid, met de gemeente Enschede voorop, staat voor de taak om over de hele linie financiële regelingen te treffen, die passend zijn in de gegeven situatie en die recht doen aan bedoelde uitlatingen. Voor dit financiële nazorgtraject zijn geen concrete plannen of draaiboeken beschikbaar. De organisaties en personen die zich met de afwikkeling van de financiële gevolgen van de ramp bezighouden, dienen voor verschillende doelgroepen regelingen te treffen, waarbij zich complexe vraagstukken aandienen. De regelingen moeten bovendien onder grote tijddruk tot stand komen, en zij moeten – ook tegen de achtergrond van bedoelde uitlatingen – redelijk en tegelijkertijd uitvoerbaar zijn. Dit alles betekent een zware opgave voor degenen die met het opstellen van de regelingen worden belast. In de loop van de tijd komt een scala aan financiële regelingen tot stand. De eerste regeling wordt al op de dag na de ramp vastgesteld en uitgevoerd, de laatste wordt ruim een half jaar na de ramp vastgesteld. In deze analyse en beoordeling gaat de Commissie in op een aantal aspecten van de financiële regelingen naar aanleiding van de ramp. Met name wordt daarbij aandacht besteed aan die aspecten die aanleiding hebben gegeven tot kritiek. 10.9.2
De mate van voortvarendheid bij de totstandkoming en de invoering van de financiële regelingen
1 Al op de dag na de ramp wordt de eerste financiële regeling getroffen. Getroffenen uit de binnen- en uit de buitenring kunnen bij de Stadsbank een bedrag van f 100 per persoon krijgen voor het eerste levensonderhoud. Voor de twee dagen daarna wordt een vergelijkbare voorziening getroffen. Op dinsdag 16 mei treedt de overbruggingsuitkering levensonderhoud in werking voor personen uit de binnenring. Op grond van deze regeling wordt eenmalig een maanduitkering toegekend, die is gerelateerd aan de normen van de Algemene bijstandwet. Deze regelingen worden ontwikkeld en uitgevoerd door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO). De Commissie concludeert ten aanzien van deze eerste regelingen, die moeten worden gezien als noodvoorzieningen, dat deze buitengewoon snel zijn ontwikkeld en uitgevoerd. Op deze manier is de gemeente erin geslaagd acute financiële nood van de getroffenen uit de binnenring, die al hun bezittingen kwijt waren, snel te lenigen. Daarvoor heeft de Commissie veel waardering.
216
Vormen van praktische hulpverlening
Op het eerste gezicht lijkt het niet redelijk om getroffenen van een ramp als die in Enschede zo lang in onzekerheid te laten over de financiële regelingen die uiteindelijk in verband met de ramp worden getroffen. De Commissie voelt in dit opzicht mee met de getroffenen. Het gaat hier echter om geheel nieuwe regelingen, die moesten worden ontwikkeld binnen een uiterst complexe context, om regelingen die toereikend moeten zijn en die op voldoende wijze inhoud moeten geven aan de eerder genoemde uitlatingen van bewindslieden en die tegelijkertijd uitvoerbaar moeten zijn. Bovendien moet voor alle regelingen vaststaan dat de financiering daarvan is gegarandeerd, en moet voor de feitelijke uitvoering van de regelingen een uitvoeringsorganisatie worden ingeschakeld.
Balktekst
De CFA houdt zich niet alleen bezig met het ontwerpen van de regelingen, maar ook met de voorbereiding van de uitvoering ervan. Na de mogelijkheid tot het opzetten van een eigen uitvoeringsorganisatie te hebben verworpen, besluit de CFA tot het inschakelen van het agentschap LASER van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Bij het toetsen van de uitvoerbaarheid, door middel van het beoordelen van conceptregelingen door instanties als Bureau Coördinatie Experts (BCE) en LASER, blijkt een voorgestelde regeling soms niet goed uitvoerbaar. Een voorbeeld is de inboedelregeling, waarin wordt uitgegaan van twee categorieën inboedel. BCE blijkt bij de schaderaming niet met deze categorieën te hebben gewerkt; de regeling moet daarom worden aangepast. De directeur van LASER heeft aangegeven dat hij graag had gezien dat LASER eerder was ingeschakeld. In dat geval had LASER vanuit uitvoeringsperspectief kunnen meedenken over de inhoud van de regelingen, en consequenties in de sfeer van de uitvoering tijdig kunnen signaleren. Met betrekking tot het tempo van de opstelling van regelingen heeft de voorzitter van de CFA nog opgemerkt dat het ontwerpen van de speciale regeling voor ondernemers in de praktijk complexer bleek dan men had gedacht. Voorafgaand aan deze regeling is een inventariserend onderzoek naar de omvang van de schade nodig geweest. Bij het ontwerp van deze regeling speelden bovendien aspecten als EG-regelgeving en het gevaar van concurrentievervalsing een grote rol. De Commissie acht het aannemelijk dat een tijdwinst van enkele weken geboekt had kunnen zijn indien de CFA direct tot inschakeling van LASER was overgegaan. Niettemin oordeelt zij dat er, gezien de omvang en met name ook de complexiteit van de materie, geen reden is de gemeente, de CFA, of andere betrokken instanties te verwijten dat de totstandkoming van de desbetreffende regelingen langer heeft geduurd dan redelijkerwijs mocht worden verwacht. 10.9.3
De hoogte van de tegemoetkomingen
De Commissie gaat hierna afzonderlijk kort in op de regelingen voor particulieren en wat uitvoeriger op de regeling die speciaal voor ondernemers is vastgesteld. a. Regelingen voor particulieren Voor particuliere getroffenen wordt in de loop van de maanden een pakket aan regelingen getroffen, variërend van een noodvoorziening van f 100 per persoon op de dag na de ramp tot een regeling voor vergoeding van kosten die samenhangen met schade aan kampeerwagens en plezierboten.
218
Financiële regelingen
Zoals de Commissie afleidt uit de reacties van getroffenen en belangenverenigingen, worden de tegemoetkomingen op basis van deze regelingen over het algemeen als ruimhartig ervaren. Naar de opvatting van de Commissie moeten de regelingen voor particulieren in het algemeen zonder meer als toereikend worden aangemerkt. Bovendien is in de verschillende regelingen voorzien in een hardheidsclausule, en in een bezwaarprocedure. Langs deze wegen kan, waar nodig, in individuele probleemgevallen eventueel een oplossing worden gevonden die recht doet aan de omstandigheden van het individuele geval. b. Regeling voor ondernemers
De ondernemersvereniging plaatst enkele kanttekeningen bij de inhoud van de regeling. Zij heeft de Commissie laten weten niet te kunnen overzien of er bedrijven zijn die niet voldoende zullen hebben aan het maximale bedrag van 100.000 Euro dat de overheid in drie jaar aan bedrijfssteun kan uitgeven. Ook vraagt de vereniging zich af of dit, op EG-regelgeving gebaseerde maximumbedrag, in het geval van een ramp niet aan de lage kant is. Daarnaast merkt de vereniging op dat zij problemen heeft met de fiscale vermogensgrens van 225.000 Euro die in de regeling is gesteld (bedrijven met een fiscaal vermogen van meer dan 225.000 Euro komen op grond van de regeling niet in aanmerking voor een tegemoetkoming wegens winstderving). Zij spreekt in dit verband van een straf voor betrachte zuinigheid, en stelt daarnaast dat ook bedrijven met een fiscaal vermogen boven genoemd bedrag het moeilijk kunnen hebben. Voorts heeft de ondernemersvereniging bezwaar tegen de werkingsduur van drie jaar. Zij wijst er in dat verband op dat wederopbouw van het gebied voor ondernemers minimaal vijf jaar zal duren, en dat de termijn van drie jaar daarom verlengd moet worden, om te voorkomen dat er alsnog bedrijven failliet zullen gaan. Zij pleit voor een coulante behandeling van de claims die op grond van de regeling zullen worden ingediend. De Commissie heeft begrip voor de bedenkingen van de ondernemersvereniging. Tegelijkertijd stelt zij vast dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden, en dat binnen de grenzen van het redelijke een regeling moest worden opgesteld. De Nederlandse overheid dient de regelgeving van de EG te respecteren. Voor wat betreft de op EG-regelgeving (de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag, opgenomen in paragraaf 10.2.5 van dit hoofdstuk) gebaseerde grens voor te verlenen steun van 100.000 Euro ziet de Commissie op zichzelf geen reden voor kritiek. Het respecteren van deze grens voorkomt immers de meer ingewikkelde gang naar Brussel en maakt daardoor snelle besluitvorming mogelijk. Niettemin zou kunnen blijken dat deze grens in bepaalde gevallen tot een onredelijke uitkomst zal leiden. Als dat het geval mocht zijn, is er de – meer complexe – mogelijkheid van het ter toetsing voorleggen van de desbetreffende steunmaatregel aan de Europese Commissie.
219
Balktekst
De regeling voor ondernemers wordt op 10 november bekendgemaakt. De regeling wordt bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken, en heeft tot doel de continuïteit van bedrijven te waarborgen. Zoals hiervoor al is opgemerkt, heeft de voorzitter van de CFA laten weten dat juist het opstellen van deze regeling erg gecompliceerd was. De regeling voorziet onder andere in een tegemoetkoming voor derving van winst, over een periode van drie jaar.
Vormen van praktische hulpverlening
De Commissie gaat ervan uit dat het Ministerie van Economische Zaken bereid zal zijn zo’n procedure te volgen wanneer mocht blijken dat er ondernemingen zijn die aanvullende steun behoeven en daarvoor redelijkerwijs in aanmerking zouden moeten komen, en die niet langs een andere weg kunnen worden geholpen. Wat betreft die andere weg is van belang dat de CFA zich op het standpunt stelt dat in voorkomende gevallen ten gunste van een belanghebbende kan worden afgeweken van de bepalingen van de regeling, en dat eventueel via particuliere fondsen nog extra steun kan worden gevonden voor bedrijven.
Balktekst
Voor wat betreft de andere kanttekeningen van de ondernemersvereniging merkt de Commissie op dat zij de desbetreffende voorwaarden in de regeling op zichzelf niet onredelijk acht. De Commissie gaat er daarbij wel van uit dat de regeling niet rigide zal worden toegepast en dat, indien in de toekomst mocht blijken dat bepaalde onderdelen van de regeling in de praktijk onredelijk uitpakken, naar een bevredigende oplossing zal worden gezocht. Het ligt voor de hand dat de Kamer voor Koophandel en de Stichting Midden- en Kleinbedrijf in dit opzicht als gesprekspartner van de overheid zullen - blijven- optreden. c. Samenvattend De Commissie is van mening dat de CFA bij het ontwikkelen van de verschillende regelingen grote zorgvuldigheid heeft betracht. Ondanks het feit dat kritiek kon worden gehoord op onderdelen van de regelingen is de Commissie van oordeel dat er ruimhartige financiële hulp is en wordt geboden via vele regelingen en dankzij vele financiers. De reacties van getroffenen in de enquête en de algemene teneur van de reacties van belangenorganisaties ondersteunen deze waardering. 10.9.4
De problematiek rond de cessies
1 Direct na de ramp biedt de directeur van Stadsbank Oost-Nederland te Enschede de rampenstaf aan om een financiële noodvoorziening op te stellen voor de eerste twee dagen na de ramp. De directeur van DMO geeft aan dat de eerste noodvoorziening was gericht op het bieden van steun aan slachtoffers zonder geld en onderdak. Controle en financiële dekking worden daar op dat moment ondergeschikt aan gemaakt. De dag erna, 15 mei, vindt wel een beperkte vorm van controle plaats, door persoonsgegevens te controleren aan de hand van GBA-bestanden. Bovendien wordt een machtiging tot cessie ingenomen, met het oog op eventuele terugvordering van de uitkeringen na vergoeding door verzekeringsmaatschappijen. De verlangde machtiging tot cessie die de betrokkenen op 15 mei moeten ondertekenen, veroorzaakt bij een aantal van hen onduidelijkheid over de vraag of het nu gaat om een schenking of om een lening. Het college van B&W besluit begin juni niet tot verrekening met eventuele verzekeringsuitkeringen over te gaan, waardoor de afgegeven machtigingen tot cessie overbodig worden. Doordat er getroffenen zijn geweest die de voorziening niet aannamen omdat zij meenden dat deze toch moest worden terugbetaald, is er – onbedoeld – enige ongelijkheid gecreëerd tussen getroffenen. De Commissie heeft begrip voor het feit dat noodzakelijke snelheid soms ten koste gaat van een optimale voorbereiding: in dit voorbeeld heeft DMO moeten beslissen over financiële hulpverlening zonder zekerheid te hebben over de financiële dekking. Dat op 15 mei is besloten de betrokkenen een machtiging tot cessie te laten ondertekenen, acht de Commissie op zichzelf in de gegeven situatie niet onjuist.
220
Vormen van praktische hulpverlening
10.10
Aanbevelingen
Op grond van het voorgaande ziet de Commissie aanleiding tot het doen van de volgende aanbevelingen: 1
a b c Balktekst
2 a b
3
226
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan om, voor zover nodig: in rampenplannen en/of de daarop gebaseerde deelplannen en draaiboeken concrete bepalingen op te nemen over financiële noodvoorzieningen voor getroffenen; te benadrukken dat in de nazorgfase ook rekening moet worden gehouden met eventuele getroffenen van buiten het eigenlijke rampgebied; de bepaling op te nemen dat bij eventuele rampen met verstrekkende financiële gevolgen voor een grote groep getroffenen direct een speciale commissie wordt ingesteld voor de financiële afwikkeling. De Commissie beveelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan om: de lessen op financieel terrein zoals die zijn geleerd van Enschede centraal vast te leggen met het oog op eventuele vergelijkbare situaties in de toekomst; een model te ontwikkelen voor een rampennazorgplan en om in het kader daarvan een basisontwerp voor financiële regelingen na rampen op te stellen, inclusief bepalingen over de financiering. De Commissie beveelt de rijksoverheid aan: om, in samenspraak met het gemeentebestuur van Enschede, het initiatief te nemen voor een studie, op korte termijn te voltooien naar financiële tegemoetkoming in vormen van schade als direct gevolg van de vuurwerkramp die door de bestaande regelingen niet wordt gedekt.
A.L.J. Curré Bosboom Toussaintstraat 8 Bewoner
11 Het informatie- en adviescentrum
11.1
Inleiding
Het informatie- en adviescentrum in Enschede (IAC) is voor Nederland een noviteit op het gebied van nazorg aan de slachtoffers van een ramp. Vanwege het gezichtsbepalende karakter van het IAC bij de hulpverlening in Enschede besteedt de Commissie in dit hoofdstuk speciale aandacht aan dit centrum. Hierbij worden met name feiten, waarderingen en beschouwingen gegeven over het IAC als dienstverlenende organisatie. In dit hoofdstuk wordt niet ingegaan op de inhoud van de informatie die door het IAC is aangeboden aan getroffenen; dit aspect wordt afzonderlijk beschreven in deel III van dit onderzoekrapport. Dit hoofdstuk begint met het schetsen van het beleidskader en de initiële gedachten achter het IAC-concept, de organisatiestructuur en de feitelijke gang van zaken rond het IAC (paragraaf 11.2 tot en met 11.4). Hiertoe zijn documenten bestudeerd en is gesproken met het management en medewerkers van het IAC, met de initiatiefnemers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), met vertegenwoordigers van de gemeente Enschede en met vertegenwoordigers van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede (BSVE). De visie van getroffenen zelf, in kaart gebracht via de enquête en de groepsgesprekken (paragraaf 11.5), is aan genoemde gesprekspartners voorgelegd. Hun reacties hierop worden in paragraaf 11.6 beschreven. In paragraaf 11.7 volgen de analyse en conclusie van de Commissie, gevolgd door enkele aanbevelingen en aandachtspunten in paragraaf 11.8. 11.2
Definitie en kader
11.2.1
Formeel kader
Het IAC is, zoals gezegd, een noviteit op het gebied van nazorg aan de slachtoffers van een ramp en is in de huidige vorm niet verankerd in een vooraf vastgesteld kader. Wel voorziet het Rampenplan Gemeente Enschede in de functie van de sociaal-maatschappelijke nazorg aan getroffenen, zij het met een nog ruime organisatorische definitie. Deelplan 29 “Sociaal-maatschappelijke nazorg”, vormt dan ook het formele kader voor acties op dit gebied onmiddellijk na de ramp, met de vermelding: De nazorg is gericht op het voorkomen van (blijvende) problemen en/of schade op sociaal-maatschappelijk gebied door middel van maatschappelijke zorg. De nazorg maakt geïntegreerd deel uit van de calamiteiten/rampbestrijding en hulpverlening. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) staat als procesverantwoordelijke centraal bij het coördineren van de nazorg en het opstellen van een nazorgplan. In het draaiboek is een activiteitenschema opgenomen dat voor DMO de noodzakelijke kaders verschaft. De kernactiviteiten die daarin zijn genoemd, zijn:
229
Vormen van praktische hulpverlening
•
• •
• •
Balktekst
•
Bij het analyseren van de calamiteit, het bepalen van: welke (sub)groep dan wel wie voor gerichte nazorg in aanmerking komt (…) of en zo ja, waar het centraal meldpunt voor het verkrijgen van nazorg wordt gevestigd taken, omvang en bevoegdheden van het centraal meldpunt op welke wijze nazorg kan worden aangevraagd voorzover deze niet gericht wordt gegeven. Het opstellen van een nazorgplan omvat onder andere het bepalen van: of er een afzonderlijk nazorgorgaan moet worden ingesteld de taken van het centraal meldpunt (het verstrekken van relevante informatie in de individuele hulpverleningssfeer; het gericht doorverwijzen naar daarvoor in aanmerking komende beroepsbeoefenaren en instellingen; het registreren van signalen zowel van positieve als negatieve aard voor de optimalisering van de hulpverlening; het registreren van het aantal en soort binnengekomen meldingen, eveneens voor evaluatiedoeleinden de benodigde personele en materiële middelen1
Het idee om een IAC op te zetten, is op de derde dag na de ramp door vertegenwoordigers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) besproken met de gemeente. In de nota Organisatie Nafase Vuurwerkramp (vastgesteld door het college van B&W op 19 mei 2000), is de totstandkoming van het IAC opgenomen. Daarbij geldt mede als uitgangspunt de inhoud van de brief betreffende “nazorg ramp in Enschede” van de Minister van VWS van 18 mei 2000 aan het college van B&W: Uitgangspunt voor het informatie- en adviescentrum is de realisatie van een geïntegreerd informatieaanbod waardoor een burger al zijn vragen bij één informatieloket kan stellen. Dit centrum zal voor alle getroffenen, nabestaanden, verwanten en anderen die daaraan behoefte hebben in brede zin een functie vervullen bij de beantwoording van vragen, hulp, doorverwijzing, lotgenotencontact en diverse ondersteuning waar men behoefte aan heeft. De ervaring leert dat zorgvuldige en geïntegreerde informatievoorziening aan burgers bij kan dragen aan het verwerkingsproces bij de direct betrokkenen. Voorts zal het informatie- en adviescentrum de functie van kenniscentrum vervullen voor het teruggeleiden van de veel voorkomende of opvallende informatievragen naar de hulpverlening. 11.2.2
Achterliggend concept
Het idee voor het IAC komt volgens de vertegenwoordigers van VWS voort uit de ervaringen na de Bijlmerramp in 1992, waar men met name de psychosociale situatie van getroffenen niet lang genoeg in het oog heeft gehouden2. Hierdoor kon een fenomeen ontstaan dat zich ook in andere rampsituaties openbaart en dat wel “tweede trauma” wordt genoemd.
1 2
230
Rampenplan Gemeente Enschede, 1 november 1998, deel 2, deelplan 29: sociaal-maatschappelijke nazorg (LCI-003). Gespreksverslag interview COV met R.R.R. Huysman-Rubingh, coördinator VWS-hulpverlening Enschede en prof. dr. B.P.R. Gersons, hoogleraar psychiatrie AMC, de Meren, 19 oktober 2000 (COV/00.01811).
Het informatie- en adviescentrum
Ter voorkoming van een tweede trauma bij getroffenen in Enschede vat het Ministerie van VWS direct na de ramp het plan op om voor langere duur (drie tot vijf jaar) een organisatie op te zetten met een actieve “monitorfunctie” voor de hulpvragen van getroffenen. Daarop kan aansluitend de praktische hulpverlening vanuit één adres worden gecoördineerd. Dit wordt het eerste IAC dat in Nederland opereert in het nazorgtraject na een ramp: Niet eenvoudig, omdat er geen draaiboek klaarlag. Het was dus pionieren, zegt de coördinator van het Ministerie van VWS5. Het concept van het IAC is derhalve nieuw en ook in oktober 2000 wordt de organisatie door VWS en het management nog gekarakteriseerd als “in ontwikkeling zijnde”: het moet volgens de initiatiefnemers en het management worden gezien als een leerplek voor rampsituaties in de toekomst. In het kader van de ontwikkeling van het concept, heeft het management in ieder geval twee fasen onderscheiden: de eerste fase loopt van half mei tot half juni, de tweede fase van half juni tot eind oktober 2000 (ongeveer een half jaar na de ramp). De opbouw van de organisatie en de feitelijke ontwikkelingen in deze twee fasen worden respectievelijk in paragraaf 11.3 en 11.4 beschreven. Hiertoe zijn vier notities gebruikt: • • • •
3
4 5 6
231
Eerste opzet realisatie Informatie- en Adviescentrum (opgenomen in de notitie Organisatie Nafase Vuurwerkramp van de gemeente, 17 mei 20006). Plan van aanpak tweede fase, Informatie- en Adviescentrum Vuurwerkramp Enschede (IAC, d.d. 29 juni 2000). Bedrijfsplan IAC “Van Pioniersfase tot Consolidatiefase” (IAC, concept november 2000). Het IAC: Feiten en Cijfers, 13 mei tot 13 november 2000 (IAC, concept d.d. 15 november 2000).
Dit manifesteert zich mogelijk op individueel niveau in een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). Het individuele angstsysteem is ontregeld, men heeft geen controle meer over omstandigheden. Er is sprake van concentratiestoornis, slapeloosheid en verminderd werkgeheugen. Een Beladen Vlucht, Eindrapport Bijlmer Enquête, 1999. Citaat uit “Geleerd van de Bijlmerramp”. Artikel in VWS-bulletin, september 2000. Opgesteld door de gemeente, het Ministerie van VWS en het COT.
Balktekst
Dit fenomeen houdt in het kort het volgende in. Na een eerste periode van intensieve aandacht en hulpverlening (afhankelijk van de omstandigheden na enkele maanden tot een halfjaar) lijkt alles redelijk onder controle, neemt de algemene aandacht voor getroffenen af en pakken veel betrokkenen (ook de hulpverlenende instanties) het “gewone” werk weer op. Na een jaar tot anderhalf jaar blijken zich nieuwe klachten bij de getroffenen te openbaren3, maar het hulpaanbod is dan al grotendeels ontmanteld. In die fase ontstaat grote onvrede bij slachtoffers en nabestaanden, gevoed door gevoelens van onmacht om voldoende maatschappelijke aandacht en operationele (met name psychosociale) hulp te mobiliseren. Het bijkomend gevaar van een tweede trauma is dat als de impasse niet wordt voorkomen of doorbroken, er een situatie ontstaat waarin spontaan gecreëerde belangengroepen hun standpunten steeds verder verharden en ook moeilijk zonder gezichtsverlies kunnen bijstellen. Toenadering van overheidswege wordt met steeds dieper gewortelde achterdocht bejegend, waardoor herstel van vertrouwen in de overheid ernstig wordt bemoeilijkt. De parlementaire enquête naar de vliegramp Bijlmermeer heeft geleid tot aanbevelingen over de gezondheidshulpverlening na nationale rampen4. In hoofdlijnen komt het neer op het verrichten van een grondig medisch onderzoek van de slachtoffers en op een goed gecoördineerde psychosociale nazorg.
Vormen van praktische hulpverlening
Voor het vervolg op deze twee fasen bereidt het IAC zich een halfjaar na de ramp voor op een functie als kenniscentrum, het zal in ieder geval nog twee jaar de hulpvragers blijven volgen (monitoren). Het IAC zet voor het kenniscentrum een informatiesysteem op, waarin bijvoorbeeld onderzoekers relevante informatie kunnen vinden over ontwikkelingen in het aantal en het type hulpvragen na de ramp. Bovendien wordt het regelmatig bijgestelde concept van het IAC zelf in bedrijfsplannen vastgelegd en worden ervaringen via voortgangsnotities overgedragen, zodat in volgende situaties elders gebruik kan worden gemaakt van de ervaringen die in Enschede zijn opgedaan. 11.2.3
Verantwoordelijken
Balktekst
In de eerder genoemde notities over de opzet van het IAC wordt vermeld dat het college van B&W van de gemeente Enschede bestuurlijk verantwoordelijk is voor het IAC; de ambtelijke verantwoordelijkheid ligt bij de gemeentesecretaris. Het IAC staat onder leiding van een projectdirecteur, die deelneemt aan het wekelijkse overleg tussen de gemeentesecretaris en de directeuren van de gemeentelijke diensten, onder wie de directeur van DMO. De directeur van het IAC heeft regelmatig bestuurlijk overleg met de procesverantwoordelijke wethouder Welzijn en Cultuur. De projectdirecteur van het IAC ontvangt ondersteuning vanuit het Ministerie van VWS. Burgemeester Mans stelt:7 We gebruiken de knowhow van VWS en geven informatie en advies onder eigen regie. Op verzoek van de gemeente zet het Ministerie van VWS een coördinator in voor ondersteuning bij de start van het project en de opbouw van de (netwerk)structuur. Per 17 mei benoemt de Minister van VWS mevrouw dr. R.R.R. Huijsman-Rubingh, arts en projectdirecteur rampengeneeskunde van het Ministerie van VWS, tot coördinator nazorg voor Enschede. Zij wordt bij haar werkzaamheden met betrekking tot het IAC ondersteund door prof. dr. B.P.R. Gersons, hoogleraar psychiatrie, Academisch Medisch Centrum/de Meren. Professor Gersons verrichtte na de Bijlmerramp omvangrijk psychisch onderzoek, vooral op het gebied van posttraumatische stressstoornis (PTSS). De minister vermeldt in haar brief van 18 mei 2000 aan het college van B&W het volgende over verantwoordelijkheden met betrekking tot de organisatie van het IAC: waarbij mijn coördinator een inhoudelijk-adviserende en daadwerkelijke organisatorisch-ondersteunende rol zal spelen. (…) Gezien de hoge werkdruk van alle gemeentemedewerkers zullen deze in de opstartfase nadrukkelijk ondersteund worden door externen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van mijn departement om in andermans verantwoordelijkheden en bevoegdheden te treden. Het informatie- en adviescentrum valt derhalve onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Enschede, maar zal hierbij kunnen rekenen op actieve ondersteuning van mijn departement.
7
232
Artikel “Landelijk raadpleegbare draaiboeken ontwikkelen” in Alert van Bas Husslage, nummer 6, juni 2000.
Het informatie- en adviescentrum
Met betrekking tot de financiering merkt de minister het volgende op: De rijksoverheid zal zorgdragen voor de kostenconsequenties, die de oprichting en de instandhouding van het informatie- en adviescentrum, niet alleen op de korte maar ook voor de lange termijn (3-5 jaar), met zich meebrengt. Het subsidiebedrag zal gerelateerd worden aan de omvang van de informatiebehoefte. Zorginstellingen en organisaties met een aanbod op het gebied van materiële hulpverlening bundelen hun informatie- en adviesaanbod in het IAC. Het IAC faciliteert de opzet en het onderhoud van de netwerkstructuur met deze organisaties. Doel hiervan is het realiseren van een laagdrempelig en geïntegreerd ondersteuningsaanbod voor getroffenen. De volgende organisaties zijn in het netwerk van het IAC opgenomen. Stuurgroep cluster zorg GGD Twente Mediant (geestelijke gezondheidszorg) Sociaal Maatschappelijke Dienstverlening Slachtofferhulp Twente Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, gemeente Enschede Districts Huisartsen Vereniging
• • • • • • • -
Deelnemende overige organisaties (materiële hulpverlening) Verzekeraars Bureau voor rechtshulp Woningbouwcoörporaties Nutsbedrijven Leger des Heils Stadsbank Gemeentelijke diensten: Bouw- en Milieudienst Burgerzaken Voorlichting Financiën
De verantwoordelijkheid voor het leveren van zorg en/of overige diensten blijft nadrukkelijk aan de betrokken instellingen en organisaties. In het Plan van aanpak, tweede fase wordt beschreven dat er een overlegstructuur bestaat tussen het IAC, de betrokken zorginstellingen en de organisaties die advies en ondersteuning verlenen op materieel gebied (zie hiervoorstaand schema). Daartoe worden een stuurgroep IAC en een coördinatiegroep IAC ingesteld. In de stuurgroep IAC wordt maandelijks overlegd over het beleid en de koersbepaling van het IAC. Deelnemers zijn de Regionaal Geneeskundig Functionaris, een wisselende vertegenwoordiging vanuit de overige betrokken organisaties en een vertegenwoordiger van de belangenvereniging van de getroffen bewoners. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van VWS neemt als waarnemer deel aan dit overleg. In de coördinatiegroep IAC wordt maandelijks overlegd door vertegenwoordigers vanuit alle betrokken zorgsectoren, vanuit de diverse overige organisaties en vanuit de belangenvereniging van getroffen bewoners over inhoudelijke thema’s die zijn gerelateerd aan het IAC.
233
Balktekst
• • • • • •
Vormen van praktische hulpverlening
Een belangrijk doel van de coördinatiegroep is onderlinge afstemming over de afhandeling van publieksvragen, het verbeteren van het klantvolgsysteem, etc. De genoemde overlegstructuren tussen het IAC en de andere organisaties zijn in november 2000 nog niet officieel van start gegaan8. 11.3
Organisatie IAC
Door het IAC worden plannen van aanpak voor nieuwe fasen ingediend bij het college van B&W en worden voortgangsrapportages uitgebracht. In het plan van aanpak voor de tweede fase (van 29 juni) staan de doelstelling, werkwijze, financiële middelen, projectstructuur en enkele inhoudelijke thema’s beschreven. In deze paragraaf wordt hiervan een samenvatting gegeven. 11.3.1
Doelstelling
Balktekst
De doelstelling van het IAC is als volgt beschreven in het plan van aanpak9: Het info- en adviescentrum (IAC) beoogt het verwerkingsproces bij de getroffenen te bevorderen en de gezondheidsschade te beperken. Uitgangspunt daarbij is de realisatie van een geïntegreerd informatie- en ondersteuningsaanbod op materieel en immaterieel gebied, uitgaande van de één-loketgedachte en een persoonsgerichte aanpak. Na een eerste reactieve fase zal het IAC zich in toenemende mate toeleggen op een proactieve benadering van de getroffen burgers en hulpverleners. Daarnaast zal het IAC veel voorkomende of opvallende informatievragen en knelpunten doorgeleiden naar hulpverlenende organisaties en de bestuurlijke autoriteiten, waarmee het IAC tevens de functie van kenniscentrum vervult. Volgens de coördinator van VWS is het de bedoeling dat het centrum follow-up-studies gaat uitvoeren, bijscholing kan ontwikkelen en uitvoeren, en een databank vormt10. Alle vragen, antwoorden en klachten worden in dit databestand ingevoerd. Met de managementinformatie die het IAC op deze wijze genereert, faciliteert het centrum alle betrokken organisaties bij het formuleren van hun beleid. We verwachten patronen te ontdekken in de vragen van de bezoekers. De eerste evaluatie van de nazorg vindt plaats zodra sprake is van afschaling. Wanneer dat is, is volgens een wethouder nog niet te zeggen11.
8
9 10 11
234
Hangende de officiële start van de overlegstructuren, is er wel sprake van veelvuldig overleg. Begin november is een Bestuurlijk Beraad gevormd (onder voorzitterschap van de verantwoordelijke wethouder), waarin bestuurders van de verschillende organisaties op strategisch niveau samenwerken. Verder voert de directeur van het IAC wekelijks overleg met de Regionaal Geneeskundig Functionaris en de projectdirecteur rampengeneeskunde van VWS. De adjunct-directeur van het IAC onderhoudt contacten met instellingen en organisaties op voornamelijk tactisch en operationeel niveau. Plan van aanpak tweede fase, Informatie- en Adviescentrum Vuurwerkramp Enschede (IAC, d.d. 29 juni 2000). Citaat uit “Geleerd van de Bijlmerramp”. Artikel in VWS-bulletin, september 2000. Citaat uit “Landelijk raadpleegbare draaiboeken ontwikkelen”. Artikel in Alert van Bas Husslage, nummer 6, juni 2000.
Het informatie- en adviescentrum
In de tweede fase (half juni tot eind oktober) ondergaat het informatiebeheer een verbeterslag door onder andere de volgende activiteiten: •
•
Feitelijke gang van zaken
Voor de rapportage over de van het feitelijke gang van zaken is met name gebruikgemaakt van verschillende interviews die in de loop van de tijd zijn gehouden met de directeur van het IAC. Daarnaast is gebruikgemaakt van eerder genoemde notities (zie hiervoor, onder 11.2.2). 11.4.1
De start van de organisatie
Het idee om een IAC op te zetten is afkomstig van professor Gersons, die zich hierbij baseert op de ervaringen na de Bijlmerramp. Het idee is op de derde dag na de ramp door de heer J. Kranenburg15 van het Ministerie van VWS besproken met de gemeente. De dag erna wordt mevrouw Huijsman-Rubingh als coördinator voor gezondheidszaken door de minister aangesteld. Op 18 mei stuurt de minister een brief aan het college van B&W waarin zij haar instemming betuigt met het idee van professor Gersons en financiële steun toezegt voor het opzetten van een IAC. De coördinator van VWS heeft in de eerste weken ongeveer dertig externe adviseurs, die reeds voor het ministerie werkzaam waren, als ondersteuning tijdens de opbouwfase van het IAC. Zij richten zich in de eerste week samen met medewerkers van DMO op het snel operationeel maken van een balie op een centrale plaats in Enschede. Men slaagt erin om het IAC een week na de ramp, op zaterdag 20 mei, open te stellen. Op maandag 22 mei wordt het centrum officieel geopend. Tot die tijd heeft DMO de voorlopige baliefunctie in eigen beheer vervuld. Niet alleen VWS adviseert, ook het Crisis Onderzoek Team (COT) staat, als adviseur van de gemeente, de directeur van het IAC vanaf het begin bij met advies over structuur- en organisatievraagstukken. Dit speelt met name in de periode na de zomer. De periode daarvoor wordt beschouwd als de pioniersfase, waarin het beantwoorden van de acute hulpvraag absolute prioriteit krijgt. Rond 1 september is de consolidatiefase aangebroken en komt er meer tijd en aandacht voor de interne organisatieontwikkeling.
15
237
De heer J. Kranenburg is medewerker van de directie curatieve somatische zorg, onderdeel crisisafdeling, van het Ministerie van VWS. Hij is in het kader van de vuurwerkramp door het ministerie aangewezen als kwartiermaker voor het IAC.
Balktekst
11.4
Het klantvolgsysteem wordt uitgebreid en verfijnd. Dit is van belang aangezien getroffenen zich niet altijd aan de balie van het IAC melden, maar in toenemende mate rechtstreeks informatie en ondersteuning vragen bij de aangesloten organisaties zelf. Ook deze informatie- en adviesverzoeken dienen opgenomen te worden in het klantvolgsysteem. Het gratis telefoonnummer voor informatie en advies, 0800-1100, dat direct na de ramp door het Ministerie van VWS beschikbaar is gesteld, wordt op 20 november 2000 juridisch en organisatorisch ondergebracht bij het IAC. Verwacht wordt dat dit de service aan de telefoon positief zal beïnvloeden. De opvang van binnenkomende lijnen buiten kantooruren blijft vooralsnog bij het externe callcenter.
Vormen van praktische hulpverlening
1000 Zorgvragen Financiële vragen Woonvragen
900 800 700 600 500 400 300 200 100
Balktekst
0 mei
juni
juli
aug
sep
okt
Aantal vragen over zorg, financiën en wonen in de eerste zes maanden.16
Figuur 11.1
In augustus wordt gesignaleerd dat het IAC steeds meer brieven van letselschade-advocaten ontvangt. Het IAC neemt deze brieven in ontvangst, maar beoordeelt ze niet. De brieven worden doorgeleid naar de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van de Bouw- en Milieudienst (BMD). Eind november gaat het om in totaal 43 aansprakelijkstellingen, volgens BMD vooral voor zaakschade (schade aan inboedel of auto’s en caravans, omzetverlies et cetera). Bovendien nemen in de loop van de tijd de vragen toe over wat het Rampenfonds voornemens is te doen met de gelden die door particulieren zijn gestort om getroffenen in Enschede te steunen. In oktober en november worden vragen gesteld over de financiële regelingen die eind september bekend zijn gemaakt. Op 8 november wordt in het IAC het loket Particuliere Woningverbetering geopend. De Stichting Stedelijk Wonen (SSW) en het Bureau voor Rechtshulp houden tweemaal per week een spreekuur voor particuliere huiseigenaren, die schade aan hun woning hebben. 11.4.6
Klantvolgsysteem
Op 26 mei wordt het klantvolgsysteem van het IAC in werking gesteld. Alle vragen van getroffenen vanaf 16 mei zijn geregistreerd en zijn met terugwerkende kracht in het systeem ingevoerd. In juli wordt gesproken over iets meer dan drieduizend particuliere getroffenen die met naam en adres zijn ingevoerd in het klantvolgsysteem. Daarnaast heeft het IAC nog circa vijfentwintighonderd hulpverleners geregistreerd naar aanleiding van hun deelname aan het bevolkingsonderzoek. In de zomermaanden (eind juli) wordt door medewerkers telefonisch contact opgenomen met de getroffen bewoners uit het systeem, om na te gaan of de registratie per cliënt correct is en om te informeren hoe het met de getroffenen gaat, of zij goed zijn geholpen en of er nog behoefte is aan verdere hulp. De directeur geeft in een gesprek in augustus aan dat dit een vorm is van continuïteit in de aandacht voor getroffenen die van groot belang is voor een goede verwerking.
16
240
Bron: Het IAC: Feiten en Cijfers van 13 mei tot 13 november 2000 (december 2000).
Het informatie- en adviescentrum
In september wordt in een artikel in het VWS-bulletin vermeld dat ongeveer zesduizend mensen zich bij het IAC hebben gemeld. Daarin wordt gesignaleerd dat er, uitgaande van ongeveer negenduizend getroffen bewoners en hulpverleners, nog drieduizend mensen niet zijn geweest: Als je die mensen kunt achterhalen, kun je proberen om bijvoorbeeld bij hen thuis langs te gaan.
Het IAC maakt ten slotte een sociale kaart van 105 organisaties in Enschede die zich mogelijk bezighouden met de materiële of immateriële opvang van getroffenen. Met al deze organisaties neemt het IAC contact op om hun inzicht te geven in de doelstelling en werkwijze van het IAC en om inzicht te verkrijgen in de knelpunten die door deze organisaties worden ondervonden. Uit een voortgangsrapportage van de gemeente Enschede van 16 januari 2001 blijkt dat per 10 januari 2001 in totaal 10.517 personen staan geregistreerd bij het IAC. 11.4.7
Klachtvoorziening
Per 1 september stelt de gemeente een ombudsman voor het IAC aan, de heer mr. C.P.M. Bevers, oud-burgemeester van Hengelo. De ombudsman houdt wekelijks spreekuur en rapporteert aan het college van B&W. De gemeente besluit hiertoe om mensen in staat te stellen bij een onafhankelijke functionaris een klacht in te dienen over de dienstverlening van en bejegening door het IAC. De aanstelling van een ombudsman is breed aangekondigd in de media en wordt regelmatig onder de aandacht gebracht in de bewonersnieuwsbrieven van het IAC.
17 18
241
Citaat uit “Geleerd van de Bijlmerramp”. Artikel in VWS-bulletin, september 2000. Zie voor nadere toelichting hoofdstuk 9 waar wordt ingegaan op de ringenindeling.
Balktekst
aldus de coördinator van het Ministerie van VWS17. Aan het zogenoemde proactieve beleid wordt na de zomer meer inhoud gegeven. Dat gebeurt onder meer door het actief benaderen van de mensen die op de gewondenlijst van de GGD staan, maar nog niet bij het IAC bekend zijn. Bovendien neemt het IAC het initiatief om mensen uit het omringende gebied (buiten de buitenring)18 uit te nodigen voor een gesprek. Dat initiatief volgt op een toenemende hulpvraag uit dat gebied. Doel hiervan is enerzijds om belangstelling voor deze getroffenen te tonen en anderzijds om informatie te verzamelen en door te geleiden naar het college van B&W. Dat laatste gebeurt in de vorm van een uitvoerig verslag. Dit initiatief heeft aantoonbaar geleid tot resultaat, aldus het management, onder meer in de vorm van een getrapte kwijtschelding door het college van gemeentelijke Onroerende Zaak Belasting (OZB) en het toevoegen van een aantal straten aan het rampgebied (onder andere de Bosboom Toussaintstraat en delen van de Deurningerstraat en de Kottendijk). De proactieve opstelling van het IAC blijkt ook uit het vroegtijdig definiëren van drie groepen die naar de mening van het IAC extra aandacht behoeven. Dat gebeurt in de periode eind september/begin oktober, mede in overleg met de BSVE. Dat zijn ouderen, jongeren en allochtonen. Samen met andere organisaties en instellingen inventariseert het IAC specifieke problematiek van deze groepen en adviseert of faciliteert bij het aanbieden van specifieke hulp. Ten slotte wil het IAC voor hulp aan allochtone getroffenen zo veel mogelijk gebruikmaken van bestaande netwerken (verenigingen van allochtonen, moskeeën, etc.). Dat gebeurt in nauwe samenwerking met “sleutelfiguren” uit de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen.
Vormen van praktische hulpverlening
11.5
Waardering en opvattingen getroffenen
In de schriftelijke enquête door de Commissie, van begin september 2000 ( zie de hoofdstukken 2 en 20-23) is gevraagd naar de waardering voor informatie over praktische hulp in het algemeen. Hierbij is de volgende toelichting vermeld: Denk hierbij met name aan officiële informatie over onderdak in de hallen, over vervangende woning, geld, goederen, advies en ondersteuning. Deze informatie kunt u hebben gekregen van professionele hulpverleners in het rampgebied en in de opvanghallen, van de gemeente, de Rampenzender (RTV-Oost). En later via het Informatie- en Adviescentrum (IAC), de helpdesk en nieuwsbrieven voor ondernemers en kunstenaars. En verder via bewonersbrieven en het huis-aan-huisblad. Balktekst
De onderstaande waarderingen van informatievoorziening zijn dus niet exclusief van toepassing op de informatievoorziening door het IAC. Uit de vermeldingen van respondenten over wat goed en wat fout ging, is meer specifiek af te leiden welke aspecten van de informatievoorziening door het IAC meer of minder worden gewaardeerd. 11.5.1
Schriftelijke enquête
Uitgaande van een gemiddelde waardering (index 53) voor alle praktische hulp geboden sinds de ramp, krijgt informatievoorziening (index 49) een waardering die iets onder het gemiddelde ligt. Wordt specifiek gekeken naar de waardering van getroffenen uit de binnenring (voor alle hulpsoorten samen index 47), dan blijkt dat respondenten uit de binnenring (met index 37) ontevredener zijn over de informatievoorziening over praktische hulp. Ditzelfde blijkt voor respondenten uit het omringende gebied (voor alle hulpsoorten samen index 44, voor informatievoorziening index 38). Respondenten uit de tussengelegen buitenring (voor alle hulpsoorten samen index 60), zijn hiermee vergeleken tamelijk tevreden over de informatievoorziening (index 58). Getroffenen die onderverzekerd zijn, zijn iets minder tevreden over informatievoorziening (index 38) dan gemiddeld (index 49). Turkse getroffenen zijn in het algemeen minder tevreden over de praktische hulpverlening, maar de waardering voor informatievoorziening (index 35) ligt ook laag in vergelijking met hun eigen algemeen gemiddelde waardering voor praktische hulp (index 40). Ten slotte is de groep met ernstige psychische problemen minder tevreden over informatievoorziening (index 36) dan anderen (gemiddeld 49). Dit geldt ook in vergelijking met hun eigen algemeen gemiddelde voor alle praktische hulpsoorten tezamen (index 47). In de schriftelijke enquête is gevraagd naar aspecten van informatievoorziening die goed en die fout gingen. Hierbij is nagegaan of er verschillen zijn tussen respondenten uit de binnenring, de buitenring en het omringende gebied. Indien dit zo is, is dat hieronder aangegeven.
242
Het informatie- en adviescentrum
11.5.2
Wat ging goed?
Bij de vraag wat goed is gegaan op het gebied van informatie over praktische hulpverlening geven de respondenten uit de binnenring, de buitenring en het omringende gebied dezelfde complimenten. Zij zijn positief over de nieuwsbrieven die zijn verschenen. De respondenten uit de buitenring geven aan dat de informatie duidelijk was. Enkele citaten van respondenten: • • 11.5.3
Het IAC was erg snel. De bedoeling en de opzet was goed gezien de omvang en het gebrek aan ervaring. Maandag wisten ze al hoe het moest. Snelle reactie en goede hulpverlening en follow-up via het IAC. Wat ging fout?
Ook geeft een aantal respondenten uit alle gebieden aan dat de informatievoorziening vanuit het IAC “slecht” wordt gevonden: Het IAC weet te weinig. We misten een persoonlijke benadering. Alles was onzeker. Je kreeg vaak geen antwoord. Zij merken daarbij op dat het IAC niet goed doorverwijst. Ze hebben het gevoel van het kastje naar de muur te worden gestuurd: Je werd constant van het kastje naar de muur gestuurd. Alles zou centraal geregeld zijn, na twee uur wachten sta je vijf minuten later buiten met vijf adressen en drie telefoonnummers. Veel respondenten vinden dat zij zelf achter informatie aan moesten gaan en hebben veel informatie “via via” ingewonnen. Bovendien was naar hun oordeel de informatie vaak tegenstrijdig en vinden respondenten het onduidelijk wie voor bepaalde voorzieningen in aanmerkingen kwam. Ook de informatie over goederenverstrekking wordt door een aantal respondenten negatief gewaardeerd. Een aantal respondenten uit de buitenring vindt de informatie over het openstellen van het gebied en het vrijgeven van woningen slecht. Respondenten uit het omringende gebied geven aan dat zij het gevoel hebben “er niet bij te horen” en dat zij geen enkele informatie ontvangen: Na 15 mei is de buitenring niet meer beschouwd als rampgebied en zijn deze bewoners na drie dagen evacuatie volkomen vergeten. Deze groep hoorde er niet meer bij, niet voor de financiële regelingen en ook niet voor alle andere activiteiten die voor de binnenring golden: Op het moment dat de grens gesteld werd van de binnenring ging het fout. Op dat moment kregen we geen hulp meer en ook niet de nieuwsbrief. Na vele telefoontjes met het IAC kregen we de nieuwsbrief weer.
243
Balktekst
Bij de vraag wat fout is gegaan op het gebied van informatie over praktische hulpverlening, hebben de respondenten aanzienlijk meer opmerkingen gemaakt. Respondenten uit alle drie gebieden vinden dat de verspreiding van de nieuwsbrieven te wensen overlaat.
Het informatie- en adviescentrum
•
11.6
Anderstalige informatie: Voor anderstaligen verloopt de informatieoverdracht voornamelijk via via. Aanvankelijk bezocht men het IAC nog, maar dit is gestopt sinds de tolken bij het IAC weg zijn. Getroffenen van Turkse afkomst geven op de groepsbijeenkomst aan dat zij psychosociale hulpverlening in eigen taal missen. Waardering en opvattingen in interviews
In veel interviews is het IAC ter sprake gekomen. Tot de meest informatieve interviews over het functioneren van het IAC behoren een interview met vertegenwoordigers van het management van het IAC, een gecombineerd interview met mevrouw Huijsman-Rubingh, de coördinator van het Ministerie van VWS en professor Gersons, en een interview met vertegenwoordigers van de belangenvereniging van getroffen bewoners, de BSVE. Relevante opmerkingen uit deze drie interviews worden in deze paragraaf vermeld. De opmerkingen worden in deze paragraaf onder enkele thema’s gegroepeerd die relevant zijn voor de analyse en beoordeling van het functioneren van het IAC. 11.6.1
De start van het IAC
Over de start van het IAC zijn zowel het IAC zelf als de initiatiefnemers van VWS tevreden gestemd. Het IAC is blij met de steun van het Ministerie van VWS19: Om VWS erbij te hebben aan het begin was goed. De beslissing over het opzetten van het IAC was daardoor snel genomen en VWS bood veel extra handen. Het zou elders met deze mensen ook zijn op te pakken.
19
245
Gespreksverslag interview COV met J. Peters en G. Averink, directeur en medewerker verantwoordelijk voor publieksvoorlichting van het IAC, 21 september 2000 (COV/01.00254).
Balktekst
Op alle bijeenkomsten wordt aangegeven dat informatie soms wel beschikbaar werd of dat men ergens wel voor in aanmerking kwam, maar pas nadat dit min of meer werd afgedwongen door emotionele of agressieve reacties, het in de arm nemen van advocaten, etc. Men heeft daardoor het gevoel gekregen dat er sprake is van een “informatieblokkade” en men vindt het onjuist dat het eerst zover moet komen voordat de hulpverlening toeschietelijk wordt. Dergelijke situaties zouden moeten worden voorkomen. Het roept te veel emoties op en het zorgt voor ongelijkheid in de hulpverlening. Men benadrukt dat het heel belangrijk is om de gemeente in deze periode te ervaren als een medestander. Voor getroffenen zou het een uitkomst zijn om een soort checklist te krijgen waarop zaken staan vermeld die zij moeten regelen en hierbij zou informatie kunnen worden gevoegd over waar men voor bepaalde hulp kan aankloppen. Ook instanties en hulpverleners zouden beter op de hoogte moeten zijn van het bestaan en het hulpaanbod van andere instanties. Om te zorgen dat getroffenen de aangeboden hulp niet mislopen, moet er eerder duidelijkheid worden gegeven over de beschikbaarheid van hulp en over de vraag voor wie deze exact bestemd is. Nu wist men soms door onduidelijkheid over de begrenzing van de ringen niet of men ergens wel of niet voor in aanmerking kwam.
Vormen van praktische hulpverlening
Na de aanstelling van een directeur IAC geeft het Ministerie van VWS aan de initierende rol van het ministerie te hebben gewijzigd in een ondersteunende rol voor de directeur. De coördinator van het Ministerie van VWS is van mening dat een lokale organisatie niet kan zijn voorbereid op de hoeveelheid werk en de benodigde expertise na een gebeurtenis als de ramp in Enschede20: Tijdens het bezoek van bewindslieden de dag na de ramp werd duidelijk dat de gemeente Enschede zonder hulp de gevolgen van de ramp niet alleen zou kunnen oplossen en daarom sprak de premier van een nationale ramp. Hiermee veranderde ook de rol en inbreng van de beide ministeries waarvoor op grond van de Wet rampen en zware ongevallen een taak is weggelegd, namelijk in organisatorische zin voor BZK en als het gaat om medisch-inhoudelijke zaken voor VWS. Balktekst
Besluitvoorbereiding tot de oprichting van het IAC vindt volgens de coördinator van het Ministerie van VWS plaats door de kwartiermaker van het Ministerie van VWS en door medewerkers van het COT. In interviews met het management van het IAC en medewerkers van het COT wordt vermeld dat het COT vanaf het begin maar vooral na de zomer als adviseur actief bijdraagt aan de ontwikkeling van het IAC. 11.6.2
Het functioneren van het IAC
De coördinator van VWS verwoordt de doelstelling van het IAC als volgt21: De doelstelling van het IAC is het voorkomen van een secundaire ramp bij de getroffenen. Hierbij geldt als richtsnoer dat individueel controleherstel van de getroffenen, voorop dient te staan, omdat controle-herstel het mogelijk maakt om de gevolgen van de ramp te integreren in het dagelijks leefpatroon. Ten aanzien van de praktische rol van het IAC in de nazorg na de ramp merkt zij op: De missie van het IAC was voor de medewerkers in de aanvangfase onduidelijk. Dat is verklaarbaar omdat het IAC in alle hectiek heel snel is opgezet (…). In de richting van de bevolking werd wel gecommuniceerd dat het IAC een instantie is waarbij men met vragen gerelateerd aan de vuurwerkramp terecht kan en dat getroffenen vervolgens wordt aangegeven waar men voor welke hulp terecht kan. Het IAC faciliteert en registreert getroffenen en bijbehorende noden.
20 21
246
Gespreksverslag interview COV met R.R.R. Huijsman-Rubingh, coördinator VWS-hulpverlening Enschede en prof. dr. B.P.R. Gersons, hoogleraar psychiatrie AMC, de Meren, 19 oktober 2000 (COV/00.01811). Zie voetnoot 20.
Het informatie- en adviescentrum
Naar aanleiding van de voorgelegde hoofdlijnen van de resultaten van de enquête onder de bevolking, schetst het IAC-management de ontwikkeling in de behoefte van de bevolking22: Het IAC is een organisatie in ontwikkeling, een leerplek voor elders in de toekomst. Hulpvragers waren eerst enthousiast over het IAC, in de eerste weken was er behoefte aan een luisterend oor en hebben we ook concreter kunnen helpen. Later is men minder enthousiast en ontstaat er ongeduld, volgens mij omdat men sneller informatie wilde. Belangenbehartiger zijn we wel geweest. Professor Gersons is enthousiast over het IAC. Hij overhandigt tijdens het interview de volgende grafiek getiteld “Disaster psychology”.
Enhanced Community and Individual Adaption
Previous Level of Equilibrium “Second Disaster”
Warning
“Honeymoon” Fasen in emotionele reacties rond het voltrekken van een ramp23
Figuur 11.2
In deze grafiek is aangegeven hoe na een ramp de emoties van getroffenen zich ontwikkelen. Professor Gersons brengt dit in relatie met het feit dat het IAC na de eerste positieve reacties, geleidelijk aan minder goed wordt beoordeeld door getroffenen. Behalve aan het feit dat getroffenen informatie of besluiten van de gemeente moeten afwachten, wijt hij de geleidelijke daling in tevredenheid over het IAC aan de desillusiefase ofwel aan de veranderende emoties na een ramp. Ten aanzien van de behoefte van hulpvragers aan meer “outreaching” in de hulpverlening merkt het IAC op24: Door de beperkte bezetting van het IAC in het begin ben je genoopt om je te beperken tot de mensen die zelf contact hebben gezocht. Wij wilden die mensen het eerst helpen. Nu het rustiger wordt hebben we meer mogelijkheden om na te gaan wie er tot nu toe niet zijn geweest. Wat dit betreft zou ik wel weer dezelfde keuze maken.
22 23 24
247
Zie voetnoot 19. Figuur ontleend aan: B. Raphael (1986), When disaster strikes; a handbook for the caring professionals. Boston; Unwin Hyman. Zie voetnoot 19.
Balktekst
Adaption Responses
Impact
Vormen van praktische hulpverlening
Uitgaande van de doelstelling van het monitoren van getroffenen, merken de initiatiefnemers van VWS op dat de meerwaarde van een dergelijke organisatie met een “monitorfunctie” pas over enkele jaren kan worden vastgesteld. Dan kan volgens hen pas blijken in hoeverre het de getroffenen is gelukt om de controle over hun leven te herstellen door interventies van overheidswege (informatie, materiële en immateriële hulp) en van familie en kennissen. 11.6.3
Aanscherping positionering IAC
De IAC-directeur is van mening dat er iets gedaan moet worden aan het vertrouwen van de bevolking in het IAC25:
Balktekst
Voor getroffenen is het belangrijk dat ze weten dat hun belangen goed behartigd worden. Daar kunnen we als IAC nu weer meer tijd aan besteden. Zij heeft begrip voor de behoefte aan openheid van getroffenen, ook over het uitblijven van besluiten: Ik vind dat je meer moet vertellen waarom je dingen nog niet kunt doen, leg het de mensen maar uit. De belangenvereniging BSVE geeft aan de Commissie te kennen dat de vereniging gezamenlijk wil optrekken met het IAC, maar dat daartoe de signaleringsfunctie van het IAC verder ontwikkeld moet worden. Het IAC en de belangenvereniging willen naast een signaleringsfunctie ook bewaken of de doorgespeelde hulpvragen door de gespecialiseerde hulporganisaties daadwerkelijk worden beantwoord. Dit betekent dat het IAC ervoor opteert om gedurende enkele jaren een vorm van controle of nazorg uit te voeren. Enerzijds doet het IAC dit nu door hulpvragers uit het bestand van het IAC actief te benaderen (zoals de nabelactie onder 2.000 hulpvragers in de maand juli) en anderzijds door bij de gemeente aan te dringen op concrete handelingen of besluiten. Dat het IAC als frontoffice van de gemeente wordt gezien, blijkt bijvoorbeeld uit de perceptie van een medewerker van het IAC-stafbureau26: Getroffenen zijn over het algemeen erg positief over de hulpverlening in Enschede; er is weliswaar een aantal kritische geluiden te horen maar het betreft hier zaken waar het IAC officieel geen verantwoordelijkheid voor heeft maar door getroffenen wel op wordt aangesproken27.
25 26 27
248
Zie voetnoot 19. Gespreksverslag interview COV met A. Sickmans, voorlichter IAC, 7 augustus 2000 (COV / 01.00406). Een voorbeeld hiervan is: “De gemeente dwingt ons onze grond te verkopen”. Het probleem is dat als mensen hun grond niet verkopen, de saneringskosten voor de grond (die vervuild is door de ramp) voor eigen rekening komen omdat verzekeraars de saneringskosten niet vergoeden. Ook worden problemen met teruggave van goederen bij het IAC gemeld: “verzekeraars hebben IGK’s ingehuurd (beredderingsbedrijven) om goederen uit huizen te halen. Nu blijkt dat er schade is aan de goederen, dat men geen goederen of de verkeerde goederen heeft teruggekregen. Het IAC verwijst dan naar de verzekeraar; maar krijgt het verwijt dat zij mensen van het kastje naar de muur stuurt”.
Het informatie- en adviescentrum
11.6.4
Het personeelsbeleid
Volgens het IAC heeft de kritiek op de informatievoorziening door het IAC ook te maken met de wisseling van medewerkers waardoor de kwaliteit van de dienstverlening in de eerste periode niet altijd constant is geweest. De vertegenwoordigers van het Ministerie van VWS zijn het hiermee eens28:
Het IAC is van mening dat de eerste vier weken goede informatie is gegeven. Dit was de periode dat VWS-medewerkers en gemeentemedewerkers de balies van het IAC bemanden. Bovendien merkt het management van het IAC op29: Het IAC heeft moeten werken aan de slag van informatieverstrekking naar adviseren, naar begeleiden. In het begin is het niet te voorkomen dat je iets niet weet. We hadden in het begin heel veel verschillende bezetting. Het IAC is in augustus begonnen met de werving. In september/oktober wordt gemeld dat het personeelsbestand op dat moment compleet is. Men heeft het aantal contactpersonen uitgebreid. De telefonische hulpverlening, tijdens kantooruren, is op 20 november door het IAC binnen de eigen organisatie gehaald. Het management van het IAC merkt daarover op30: In het begin kregen wij via VWS contact met het callcenter SNT. In de beginfase had deze een toegevoegde waarde, wij konden onmogelijk zelf de benodigde capaciteit aanleveren. Maar bij het verplaatsen van materiële vragen naar immateriële vragen hebben wij het in eigen beheer genomen. Voor het beantwoorden hiervan is immers een andere coaching nodig. De belangenvereniging BVSE geeft aan dat er in een volgende vergelijkbare situatie meer aandacht moet zijn voor het trainen van baliemedewerkers in het omgaan met getraumatiseerde mensen. Dit had volgens de BSVE kunnen voorkomen dat getroffenen de bejegening nogal eens onvoldoende hebben gevonden.
28 29 30
249
Gespreksverslag interview COV met R.R.R. Huijsman-Rubingh, coördinator VWS-hulpverlening Enschede en prof. dr. B.P.R. Gersons, hoogleraar psychiatrie AMC, de Meren, 19 oktober 2000 (COV/00.01811). Gespreksverslag interview COV met J. Peters en en G. Averink, directeur en medewerker verant woordelijk voor publieksvoorlichting van het IAC, 21 september 2000 (COV/01.00254). Zie voetnoot 29.
Balktekst
Het functioneren van het IAC staat of valt met de kennis en kunde van de mensen die er werken. Als hierin lacunes worden geconstateerd, moet training van baliemedewerkers en telefonisten plaatsvinden. Bij een IAC dat uit het niets uit de grond gestampt moest worden, is het natuurlijk een onderwerp dat aandacht moet krijgen (inmiddels in volle gang gezet), maar in de beginfase kon dat niet gerealiseerd worden. De mensen die van buiten het rampgebied worden aangetrokken, behoeven ook training in gemeentelijke structuren en gebruiken. Bovendien dient gestreefd te worden naar vaste medewerkers zodat zij voldoende deskundig worden en op continue basis contact kunnen houden met getroffenen.
Vormen van praktische hulpverlening
Het IAC is najaar 2000 voornemens om in training van baliemedewerkers te voorzien. Er wordt in ieder geval meer structureel uitgegaan van een “contactpersonenmodel”31: Baliemedewerkers moeten de vragen zelf afhandelen. Zij moeten hiervoor nu zelf nabellen of informatie opzoeken. Bovendien hebben ze de taak om door te vragen om na te gaan of er bij de getroffenen niet nog meer (niet gestelde) vragen leven. 11.6.5
Coördinatie van informatie
Het IAC benadrukt het belang van goede coördinatie van informatie32:
Balktekst
Dit moet men centraliseren door bijvoorbeeld de rampenstaf. Realiteit is dat mensen lange dagen maken, veel mensen kwamen niet uit deze gemeente en zo zijn er nog veel andere kleine factoren waardoor het soms fout gaat. Men kan wel meer gebruik maken van ICT. (…) In het begin moest het IAC wel achter het nieuws aan. Nu is er een medewerker aangesteld die inventariseert wat andere organisaties aan het doen zijn. 11.6.6
Aandacht voor het omringende gebied
Vanaf de maand juli wordt in toenemende mate merkbaar dat de getroffenen in het omringende gebied behoefte hebben aan informatie en aandacht. Het IAC heeft vervolgens gesprekken gevoerd met getroffenen uit het omringende gebied om de hulpvraag en informatiebehoefte in kaart te brengen. Hierna heeft het IAC de specifieke problematiek van het omringende gebied bij de gemeente onder de aandacht gebracht. Eerder al heeft het IAC op het gebied van informatievoorziening enkele maatregelen genomen, waaronder het verspreiden van de bewonersnieuwsbrief in een ruimer gebied. 11.6.7
Onafhankelijkheid van de gemeente
De vertegenwoordigers van het Ministerie van VWS stellen in het interview met de Commissie zelf de vraag aan de orde of het IAC zich nu wel of niet had moeten vestigen in de voormalige ontvangsthal van de Sociale Dienst33: In de ogen van sommige groeperingen is het IAC ‘verdacht’, omdat het een gemeentelijke organisatie is, grotendeels bemenst is met gemeentelijke medewerkers die men uit een ander verband reeds kende en bovendien nog gehuisvest in een pand dat in de ogen van velen als beladen wordt ervaren. Hieruit komt de vraag naar voren of een IAC zou moeten worden losgekoppeld van de gemeente. De coördinator vanuit het Ministerie van VWS is van mening dat het wel goed is om een IAC onafhankelijk van de gemeente op te zetten34:
31 32 33 34
250
Zie voetnoot 29. Zie voetnoot 29. Gespreksverslag interview COV met R.R.R. Huijsman-Rubingh, coördinator VWS-hulpverlening Enschede en prof. dr. B.P.R. Gersons, hoogleraar psychiatrie AMC, de Meren, 19 oktober 2000 (COV/00.01811). Zie voetnoot 33.
Het informatie- en adviescentrum
Een volgende keer zou het IAC onafhankelijker gemaakt moeten worden van de gemeente. In Enschede wordt de gemeente als schuldige gezien voor de ramp en krijgt het IAC als gemeentelijke instelling hiermee een negatief imago. (…) Een toekomstig IAC zou onafhankelijker maar wel gelieerd aan de gemeente moeten zijn gezien de noodzaak van de adviesfunctie van het IAC, ook naar de gemeente, en de noodzaak als verwijzende en voorlichtende instantie op de hoogte te zijn van het gemeentelijk beleid. 11.7
Analyse en beoordeling
11.7.1
De start van het IAC
Het IAC is volgens initiatiefnemers in praktische zin bedoeld om de hulpvragen van getroffenen te inventariseren, te interpreteren en door te spelen aan organisaties die deze hulp kunnen bieden. Het IAC is in dit concept een spin in het web van onder andere gemeentelijke diensten, particuliere organisaties als woningbouwcorporaties en psychosociale hulpverleners. Er zijn volgens de Commissie derhalve drie hoofdfuncties te benoemen: •
•
•
Een geïntegreerd informatieaanbod: getroffenen kunnen terecht bij het IAC voor beantwoording van vragen omtrent praktische hulpverlening en gezondheidszorg en voor doorverwijzing naar hulpverlenende instanties. Een bewakings- en signaleringstaak: het IAC houdt langdurend zicht op hulpvragen van getroffenen en fungeert als “early warning” naar de gemeente en naar hulpverlenende instanties in het omringende netwerk. Een kenniscentrum: ten behoeve van toekomstige rampsituaties in Nederland slaat het IAC kennis op over hulpvragen van getroffenen na de ramp en over voor- en nadelen van een bepaalde wijze van organisatie van praktische hulpverlening.
Dat het Ministerie van VWS snel ter plaatse is, zorgt er volgens vertegenwoordigers van VWS en het management van het IAC voor, dat de beslissing over het opzetten van het IAC snel genomen is en de organisatie financieel is gewaarborgd. Door DMO en een team van het Ministerie van VWS wordt de eerste week hard gewerkt aan de opbouw en men slaagt erin om het IAC een week na de ramp, op zaterdag 20 mei, open te stellen. Tot die tijd heeft DMO de voorlopige baliefunctie in eigen beheer vervuld.
251
Balktekst
Voor de ontwikkeling van een informatie- en adviescentrum (IAC) is op 13 mei geen formeel kader of organisatieplan voor handen. Het idee voor het IAC komt volgens betrokken vertegenwoordigers van het Ministerie van VWS voort uit de ervaringen na de Bijlmerramp in 1994 waar men met name de psychosociale situatie van getroffenen niet lang genoeg in het oog heeft gehouden. Hierdoor kon een fenomeen ontstaan dat zich ook in andere rampsituaties openbaart en wel “tweede trauma” wordt genoemd. Ter voorkoming van een tweede trauma bij getroffenen in Enschede vat het Ministerie van VWS direct na de ramp het plan op om voor langere duur een organisatie op te zetten met een actieve “monitorfunctie” voor de hulpvragen van getroffenen. Daarop kan aansluitend de praktische hulpverlening vanuit één adres worden gecoördineerd. Dit wordt het eerste IAC dat in Nederland opereert in het nazorgtraject na een ramp. Het concept van het IAC is derhalve nieuw en ook in oktober 2000 wordt de organisatie door het Ministerie van VWS en het management van het IAC nog gekarakteriseerd als “in ontwikkeling zijnde”: het moet volgens de initiatiefnemers en het management worden gezien als een leerplek voor rampsituaties in de toekomst.
Het informatie- en adviescentrum
Of een onafhankelijke balie daadwerkelijk functioneler zou zijn en of dit de effectiviteit van de hulpverlening bevordert, is een vraag die de Commissie niet direct kan beantwoorden op grond van de haar bekende informatie. De Commissie ondersteunt in ieder geval zeker de in Enschede gekozen weg van een onafhankelijk toezicht (ombudsman) en een intensieve betrokkenheid van belangengroepen in de in een later stadium ingestelde stuurgroep en coördinatiegroep IAC. 11.7.5
Conclusie
De Commissie beseft dat het, zoals de initiatiefnemers van het Ministerie van VWS al opmerkten, nog enkele jaren zal duren voordat de meerwaarde van de “bewakingsfunctie” van het IAC definitief kan worden beoordeeld. Dan pas kan worden vastgesteld in hoeverre het de getroffenen is gelukt om de controle over hun leven te herstellen. 11.8
Aanbeveling en aandachtspunten
a. Aanbeveling met het oog op gemeentelijke rampenplannen: De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om in hun rampenplan aandacht te besteden aan de mogelijkheid een informatie- en adviescentrum op te richten, en om in dat kader rekening te houden met de ervaringen die met het IAC in Enschede zijn opgedaan.
257
Balktekst
De Commissie oordeelt zonder meer positief over de beslissing om direct na de ramp in Enschede een IAC op te zetten met het oogmerk om het welzijn van getroffenen na de ramp voor langere tijd te bewaken en tegelijkertijd één loket te creëren waar getroffenen terecht kunnen voor hulp die moet worden gegeven door diverse andere instanties. Gezien de afwezigheid van een gedegen voorbereiding en tijd voor reflectie tijdens de eerste maanden heeft de Commissie begrip voor de “aanloopproblemen” waar het IAC tot september mee te maken heeft gehad. Evenals de initiatiefnemers van het Ministerie van VWS en de leiding van het IAC, beschouwt de Commissie het IAC als de introductie van een nieuw concept in de hulpverlening na omvangrijke rampen. De Commissie gaat in haar positieve beoordeling van de IAC-organisatie niet voorbij aan de kritiek van getroffenen op het functioneren van het IAC. Echter, zonder af te doen aan de ernst van de situatie, is het IAC zonder meer te beschouwen als een “experiment”, waarin men op basis van ervaringen het concept bijstelt. Naar het inzicht van de Commissie heeft het IAC-management zich professioneel opgesteld in een zeer hectische omgeving. Het management is ontvankelijk voor de kritiek die het IAC krijgt van hulpvragers en streeft actief naar verbeteringen/oplossingen zonder te vervallen in ad-hoc-beleid. Hiervoor is al aangegeven welke “lessen” kunnen worden getrokken of welke discussies kunnen worden aangegaan op basis van de ervaringen die in Enschede zijn opgedaan. Deze hebben betrekking op de profilering van een IAC, op de openheid in communicatie met getroffenen, op het hulpaanbod, op het belang van coördinatie van informatie, op de kwaliteit van de frontoffice en ten slotte op de positionering ten opzichte van de gemeente en de getroffenen. De Commissie is van mening dat de komende tijd, zolang het IAC in Enschede operationeel is, veel kan worden geleerd van de ervaringen van dit centrum. De kennis en ervaring die aldus worden opgedaan, kunnen van grote betekenis zijn bij een eventuele volgende ramp. Het beschikbaar houden van deze kennis is daarom van groot belang.
Vormen van praktische hulpverlening
b. Aandachtspunten met het oog op een toekomstig IAC: •
•
•
Balktekst
•
•
258
Het IAC in Enschede zal een eigen evaluatie moeten verrichten om tot aanbevelingen te komen voor de opbouw en eerste organisatorische vormgeving van een IAC in toekomstige situaties. Bij de opbouw van een IAC moet van meet af aan volle aandacht bestaan voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de frontoffice; daarbij moet met name worden gedacht aan het werken met vaste contactpersonen per hulpvrager, aan het trainen van medewerkers op inhoudelijk gebied, en aan het trainen van medewerkers in het ondersteunen van getraumatiseerde mensen. De signaleringsfunctie van een IAC is, van meet af aan, van groot belang. Een IAC zou na het overdragen van signalen moeten blijven nagaan in hoeverre de verantwoordelijke instanties erin slagen collectief ervaren knelpunten op te lossen. Een IAC dient dan wel in deze rol erkend te worden door de gemeente. Vanuit het perspectief van de “bewakingsfunctie” verdient het aanbeveling om in eventuele toekomstige situaties al direct in de beginperiode actief na te gaan of het goed gaat met getroffenen die zich niet spontaan melden. Een actieve benadering van getroffenen kan helpen voorkomen dat er mensen tussen wal en schip belanden. Het is van belang om bij aanvang van een IAC een informatiecoördinator aan te stellen die activiteiten van andere organisaties inventariseert, nieuwsfeiten controleert, et cetera.
P. Warzandegan Kroedhoftestraat 15 Bewoner / kunstenaar
12 Gezamenlijke verwerking en medeleven
12.1
Inleiding
Direct na de ramp komen uit binnen- en buitenland talloze blijken van medeleven. Velen sturen goederen en kleding, maar ook donaties. Daarnaast worden er overal in het land, maar ook in Duitsland, spontaan inzamelingsacties georganiseerd voor de bewoners van het getroffen gebied. Verschillende Zeeuwse gemeenten openen een condoleanceregister. Naast deze vormen van medeleven proberen de gemeente Enschede en locale zorg- en welzijnsinstellingen bij te dragen aan het verwerkingsproces van de individuele getroffenen in Enschede. In dit kader worden door de gemeente onder andere een stille tocht, een herdenkingsdienst en bustochten voor getroffenen naar het rampterrein georganiseerd. Voorts neemt de gemeente het initiatief tot een aantal herinneringen, zoals een bloemenmonument en een videoband. De Twentse Courant/Tubantia brengt een herdenkingsboek uit. In dit hoofdstuk geeft de Commissie eerst aan wat zij in dit verband onder gezamenlijke verwerking en medeleven verstaat en welk kader in dit verband relevant is (paragraaf 12.2), daarna beschrijft zij op welke wijze de activiteiten met het oog op de gezamenlijke verwerking feitelijk vorm hebben gekregen (paragraaf 12.3). Vervolgens geeft zij aan welke waardering getroffenen hieraan geven (paragraaf 12.4). Paragraaf 12.5 bevat informatie van de ambtenaar van de gemeente die als “projectleider rouwverwerking” heeft opgetreden. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een analyse en beoordeling (paragraaf 12.6). 12.2
Definitie en kader
Onder gezamenlijke verwerking en medeleven verstaat de Commissie de activiteiten die voor groepen getroffenen zijn georganiseerd met het oog op de verwerking van de ramp. Op het punt van gezamenlijke verwerking en medeleven zijn in het rampenplan van de gemeente Enschede geen specifieke bepalingen opgenomen. In het deelplan 29 “Sociaal/maatschappelijk nazorg” is wel een aanknopingspunt te vinden in de doelstelling het verlenen van adequate nazorg aan zowel directe als indirecte slachtoffers, alsmede aan de bij de calamiteit/rampbestrijding betrokken hulpverleners. Voor dit nazorgproces is DMO verantwoordelijk. In de notitie Organisatie Nafase Vuurwerkramp 13 mei 2000 van 19 mei 2000 is onder D het project “Vormgeven rouw: herdenking, monument en protocollair” genoemd. Burgemeester Mans is bestuurlijk verantwoordelijk voor dit project. De omschrijving van dit project luidt als volgt:
261
Vormen van praktische hulpverlening
Verschillende officiële aangelegenheden die in de komende dagen en weken gaan spelen. Organiseren en coördineren van inspanningen, teneinde te komen tot een herdenking en een monument. De organisatie en afhandeling van de condoleance. Reacties op blijken van medeleven. Begrafenissen bijwonen en het organiseren wie, wanneer. Opvang VIP’s. 12.3
Feitenreconstructie
12.3.1
Medeleven
Balktekst
Op 14 mei bezoeken Koningin Beatrix en premier Kok het rampgebied. De Twentsche Courant noemt de aanwezigheid van de Koningin “immateriële zorg”.1 Ook de voorzitter van de Europese Commissie, R. Prodi, en de fractievoorzitters uit de Tweede Kamer bezoeken de plaats van de ramp. De Dienst Burger- en Algemene Zaken van de gemeente zorgt ervoor dat er vanaf 15 mei op dertien plaatsen in Enschede condoleanceregisters liggen. Zo’n 25.000 mensen uiten hierin hun gevoelens over de ramp. Daarnaast ontvangt het gemeentebestuur honderden brieven en zo’n 15.000 e-mails. 12.3.2
Bustochten
Onder begeleiding van de mobiele eenheid bezoeken op 15 mei journalisten het rampgebied; langs deze weg kunnen zij hun indrukken aan de buitenwereld meegeven. Op maandag 15 mei organiseert de gemeente ook voor bewoners van het rampgebied een bezoek aan het gebied, als onderdeel in het verwerkingsproces.2 Ongeveer 150 getroffenen worden in busjes over het rampterrein gereden. Ook de dag daarop wordt getroffenen door de gemeente de mogelijkheid geboden het rampgebied met busjes te bezoeken. Ongeveer zevenhonderd bewoners maken op 16 mei van deze mogelijkheid gebruik. In de periode van 24 tot 26 mei organiseert de gemeente opnieuw rondritten voor bewoners door het rampgebied. Voor zover dat uit technisch oogpunt verantwoord is, mogen zij hun woning betreden en kleine voorwerpen van emotionele waarde meenemen. In juni en juli krijgen getroffenen nogmaals de mogelijkheid het rampgebied te bezoeken en om afscheid te nemen van hun woning. Op 26 mei bezoeken ruim honderd ondernemers het rampgebied. De Kamer van Koophandel heeft hen daartoe actief benaderd.3 12.3.3
Bloemenmonument, herdenkingsdienst en stille tocht
Op 15 mei wijst de gemeente een verzamelplaats voor bloemen aan op de hoek van de Deurningerstraat en de Lasondersingel. Op het rampterrein zelf ontstaat met medewerking van de projectleider rampterrein een “bloemenmonument”. De bewoners van het rampgebied kunnen tijdens hun bezoek aan het gebied op deze plaats bloemen neerleggen. Daarnaast kondigt burgemeester Mans op 24 juli aan dat in overleg met de betrokkenen een monument zal worden opgericht ter herinnering aan de ramp.
1 2 3
262
Bericht Twentsche Courant, 15 mei 2000. Persbericht gemeente Enschede 16 mei 2000, 12.00 uur. Persbericht gemeente Enschede 25 mei 2000, 18.00 uur.
Vormen van praktische hulpverlening
Eind augustus brengt De Twentsche Courant/Tubantia het herdenkingsboek “De ramp van Enschede, zaterdag 13 mei 2000” uit; de samenstelling en tekst zijn verzorgd door Frans de Lugt. De opbrengsten van het boek gaan naar de stichting Vuurwerkramp. Per 30 augustus zijn zo’n 50.000 exemplaren verkocht. Begin oktober verschijnt een herdruk. 12.3.5
Overige acties
Ook particulieren organiseren acties waarvan de opbrengst is bedoeld voor de getroffenen, zoals de benefietwedstrijd Nederland-Roemenië van 27 mei, het benefietconcert van 14 juni en de wedstrijd van FC Twente tegen Werder-Bremen op 1 augustus. Vanuit de gemeente worden deze activiteiten gecoördineerd door DMO.
Balktekst
Naast de activiteiten voor getroffenen organiseert DMO op 13 juli een bijeenkomst voor vrijwilligers. Het doel van de bijeenkomst is het bieden van een ontmoetingsplek om verwerking van de ramp te bevorderen en om te bezien of het zinvol is vervolgactiviteiten voor vrijwilligers te organiseren. De vrijwilligers zijn hiervoor persoonlijk door middel van een brief uitgenodigd. Meer dan vijfhonderd vrijwilligers nemen deel aan de bijeenkomst. Daarnaast wordt in het Rijksmuseum Twente een expositie gewijd aan de ramp, waarbij kunstwerken van Enschedeërs worden tentoongesteld, en wordt hier een ontmoetingsruimte voor getroffenen ingericht. 12.4
Waardering en opvattingen getroffenen
12.4.1
Schriftelijke enquête
In de enquête (zie verder deel IV van dit onderzoekrapport) is gevraagd naar de waardering van de activiteiten die zijn georganiseerd met het oog op gezamenlijke (rouw)verwerking. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: hiermee bedoelen we de georganiseerde aandacht voor getroffenen bijvoorbeeld het bezoek van getroffenen aan het rampgebied (bustochten), het bloemenmonument, de herdenkingstocht, de herdenkingsdienst, het condoleanceregister, bijeenkomsten in het Kompas of het Rijksmuseum, et cetera. Uitgaande van een gemiddelde waardering (index 53) voor alle praktische hulp geboden sinds de ramp, krijgt gezamenlijke verwerking (index 67) een relatief hoge waardering. Wanneer specifiek wordt gekeken naar de waardering van getroffenen uit de binnenring (voor alle hulpsoorten samen index 47), dan blijkt dat de respondenten uit de binnenring (index 64) bovengemiddeld tevreden zijn over de gezamenlijke verwerking. De respondenten uit de buitenring (index 70) zijn nog meer tevreden over de gezamenlijke verwerking. Getroffenen die familieleden hebben verloren, beoordelen de gezamenlijke rouwverwerking als gemiddeld (index 56). 12.4.2
Wat ging goed?
In hun persoonlijke commentaar gaan respondenten uit de binnenring, buitenring en het omringende gebied vrij uitvoerig in op de vraag wat er goed ging op dit onderdeel. Het bloemenmonument wordt door velen als zeer positief ervaren. Ook de bustochten over het rampterrein worden door de respondenten uit de binnenring positief gewaardeerd.
264
Gezamenlijke verwerking en medeleven
De respondenten waarderen de herdenkingsdienst vanwege de beslotenheid positief, terwijl ze ook het condoleanceregister vanwege de toegankelijkheid positief waarderen (op meerdere plaatsen in de stad was er een condoleanceregister). 12.4.3
Wat ging fout?
12.4.4
Groepsgesprekken
Ook tijdens de groepsgesprekken komt kritiek op het feit dat veel getroffenen achteraan liepen in de stille tocht. Daardoor waren de toespraken en muziek al voorbij toen zij aankwamen in het stadspark waar de tocht werd beeïndigd. Voorts wordt aangegeven dat voor sommigen de tocht wat te snel na de ramp plaatsvond. In de groepsgesprekken geven getroffenen aan dat activiteiten in het kader van gezamenlijke rouwverwerking moeten worden herhaald, zolang uit de opkomst blijkt dat er behoefte aan is. Men vindt het ook belangrijk dat de gemeente zich als medestander opstelt bij het verhelpen en verwerken van de gevolgen van de ramp. Ook is aangegeven dat wanneer de gemeente getroffenen ruimhartig en menselijk tegemoet treedt, zij daarmee bijdraagt aan het voorkomen van frustratie en aan vergroting van de sociale samenhang in Enschede. Hiervoor is het nodig dat de gemeente zich meer inleeft in de situatie van getroffenen en in de effecten van bepaalde regels en beslissingen. In één groep is genoemd dat het bijzonder op prijs wordt gesteld als er in Enschede met de jaarwisseling door niemand vuurwerk wordt afgestoken. Er wordt ook gepleit voor een algeheel verbod in Nederland. 12.5
Informatie van de projectleider rouwverwerking
De gemeentelijk projectleider rouwverwerking die is gevraagd de stille tocht en de herdenkingsdienst voor te bereiden, merkt over de organisatie van de stille tocht het volgende op: Ik ben door de gemeentesecretaris gevraagd om de ‘stille tocht’ voor te bereiden. Wij wilden iets doen waardoor we de emoties van de bevolking konden kanaliseren. Op dinsdag 16 mei ben ik met een projectgroep bijeengekomen. Daarin zaten drie medewerkers van de concernstaf en ik. Daarnaast heb ik nog om een medewerker Communicatie gevraagd om de projectgroep bij te wonen.
265
Balktekst
Bij de vraag wat er fout ging op het gebied van gezamenlijke rouwverwerking worden meer opmerkingen gemaakt. Het grootste bezwaar is geweest dat getroffenen tijdens de stille tocht ook achter in de stoet liepen. Hierdoor kwamen zij pas bij het eindpunt aan toen de toespraken en de muziek al waren beëindigd. Volgens de respondenten heeft de organisatie het aantal deelnemers aan de tocht onderschat en bovendien hebben veel respondenten geen informatie over of uitnodiging voor de tocht ontvangen. De respondenten uit het omringende gebied zijn in tegenstelling tot de andere respondenten slecht gestemd over de informatievoorziening over de diverse activiteiten: ze hebben over veel activiteiten geen informatie gekregen, of zijn er niet voor uitgenodigd.
Vormen van praktische hulpverlening
Op dinsdag bespraken wij wat wij wilden doen. Wij wilden een waardige bijeenkomst, waarbij de veiligheid voorop staat. Aangezien in Enschede geen locatie is waar je zo’n honderdduizend mensen kunt onderbrengen, was al snel de keus gemaakt dat er beweging moet zijn. (…) We moesten bij het station beginnen vanwege de grote toeloop van mensen en we wilden langs het bloemenmonument en de brandweerkazerne lopen. (…) Burgemeester Mans en de minister-president zouden bij de ‘stille tocht’ spreken. Maar zij komen oorspronkelijk niet uit Enschede. Wij wilden toch een aantal eigen dingen van Enschede hebben. Daarom hebben wij het Orkest van het Oosten gevraagd om te komen spelen en daarom hebben wij aan Willem Wilmink gevraagd iets te maken. Wij wilden dat dan laten voordragen door een mevrouw van allochtone afkomst uit de buurt van het rampgebied. Balktekst
Wij hebben een poging gedaan om de getroffenen aan het begin te laten meelopen, maar van allerlei kanten voegden mensen zich aan de stoet toe. Dat kun je dan niet meer reguleren. Over de herdenkingsdienst merkt de projectleider rouwverwerking op dat bij het organiseren daarvan rekening is gehouden met de reacties die op de stille tocht zijn gekomen. De burgers waren van mening dat de burgemeester meer aandacht aan de mensen moest besteden. Daarom is gekozen voor een kleinschalige herdenkingsdienst die slechts toegankelijk was voor getroffenen, familieleden en hulpverleners. Getroffenen werden bij aankomst bij de Diekmanhal ontvangen door burgemeester en wethouders en door raadsleden. Bij de invulling van de dienst is rekening gehouden met de pluriforme geloofssamenstelling van de bevolking van uit het rampgebied. 12.6
Analyse en beoordeling
De gemeente Enschede heeft twee grootschalige bijeenkomsten georganiseerd met het oog op de gezamenlijk rouwverwerking, namelijk de stille tocht en de herdenkingsdienst. Daarnaast heeft de gemeente in kleiner verband voor getroffenen activiteiten georganiseerd die een bijdrage kunnen leveren aan de verwerking van de ramp. De bustochten over het rampterrein zijn daarvan een voorbeeld. Voorts heeft de gemeente onder andere door het openstellen van condoleanceregisters en door het aanwijzen van een verzamelplaats voor bloemen een ieder de gelegenheid gegeven zijn medeleven kenbaar te maken. Ook heeft de gemeente de coördinatie op zich genomen van evenementen die in verband met de ramp zijn georganiseerd door particulieren, zoals het benefietconcert. De Commissie heeft veel waardering voor de wijze waarop de gemeente zorg heeft besteed aan het organiseren van haar eigen activiteiten en voor haar bijdrage aan de initiatieven van anderen. Uit de beschreven gang van zaken blijkt niet alleen dat de gemeente zich het lot van de getroffenen heeft aangetrokken, maar ook dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om de getroffenen bij te staan in de verwerking van hun verdriet. Daarbij is het de Commissie opgevallen dat de gemeente steeds uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met de pluriforme samenstelling van de bevolking van de getroffen wijk.
266
A.J. Davids Boddenkampsingel 49 Bewoner / ondernemer
13 Toekomst van de wijk
13.1
Inleiding Een groot deel van Enschede-Noord – het directe rampgebied heeft een omvang van circa 40 ha – is letterlijk in een klap van de aardbodem verdwenen. Circa 5.000 Enschedeërs zijn direct getroffen door de ramp en ondervinden hiervan grote immateriële en materiële schade.
Deze inleiding staat in de notitie Wederopbouw van Enschede Noord: na de vuurwerkramp op 13 mei van 22 juni 2000. De notitie is de eerste weerslag van ideeën van het college van B&W en ambtenaren over de wederopbouw van de wijk. Het college geeft in de notitie het volgende aan: Deze ontwikkelopgave in de Nederlandse situatie is uniek en vraagt om een bijzonder planproces van het bestuur van de stad, maar ook van andere betrokkenen bij deze opgave. Wij zijn het aan de slachtoffers, aan de bewoners, aan de stad, verplicht om een bijzondere prestatie te leveren. Wij hebben in de afgelopen weken aan den lijve ondervonden hoe dierbaar Enschede is en hoe groot de betrokkenheid van inwoners.1 In dit hoofdstuk bekijkt de Commissie vanuit het perspectief nazorg welke stappen de gemeente Enschede heeft genomen om de wederopbouw van de wijk ter hand te nemen. Met name de wijze waarop de getroffenen hierbij zijn en worden betrokken, heeft de bijzondere aandacht van de Commissie. Om te beginnen geeft de Commissie aan welke formele kaders in dit verband relevant zijn (paragraaf 13.2). Paragraaf 13.3 bevat de feitenreconstructie die betrekking heeft op het ontwikkelingtraject gedurende de eerste zeven maanden na de ramp, waarna de resultaten uit het onderzoek onder getroffenen worden beschreven in paragraaf 13.4. De analyse en beoordeling staan in paragraaf 13.5. 13.2
Definitie en kader
13.2.1
Samenhang met de ramp en bestaande ontwikkelingsplannen
Het rampenplan van de gemeente Enschede bevat aanwijzingen voor de huisvesting van getroffenen in noodonderkomens (zie hoofdstuk 4.), maar biedt geen aanknopingspunten voor het beoordelen van de activiteiten voor de wederopbouw van de wijk. In de notitie Organisatie Nafase Vuurwerkramp 13 mei 2000 van 19 mei 2000 wordt één van de vijf clusters van projecten gericht op de toekomst van de wijk2 . Het gaat daarbij om het project O. “Gebiedsinrichting/toekomstplannen rampgebied”. Het doel van het project is in deze notitie als volgt verwoord:
1
2
269
Notitie Wederopbouw van Enschede Noord: na de vuurwerkramp op 13 mei, college van B&W, 22 juni 2000. De notitie is als bijlage toegevoegd aan de ‘Stand van zaken nafase ramp’ van 22 juni voor de gemeenteraadsvergadering van 10 juli. Notitie Organisatie nafase vuurwerkramp 13 mei 2000, COT, 19 mei 2000 (LCI-1086).
Vormen van praktische hulpverlening
Voorstellen ontwikkelingen voor de toekomst van het rampgebied inclusief mogelijkheid van herbebouwing en nieuwe bestemming van het gebied. De te behandelen thema’s zijn: koppelen of ontkoppelen andere bouwactiviteiten; inspraak bevolking en bedrijven; bestemmingsplan. De belangrijkste actor bij dit project is de Bouw- en Milieudienst van de gemeente Enschede (BMD). De afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling (RO) van de sector Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) van de BMD speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het betreffende gebied Roombeek-West.
Balktekst
Bij de ontwikkeling van de plannen voor het gebied in kwestie gaat het gemeentebestuur uit van de reeds bestaande plannen voor de ontwikkeling van het plangebied Groot Roombeek ter grootte van 33 ha. Groot Roombeek is een binnenstedelijke VINEX-locatie, waarvan de ontwikkeling is verankerd in het Maatwerkconvenant Grote Stedenbeleid (27 oktober 1999) dat de gemeente Enschede en het Rijk voor de ontwikkeling van Enschede-Noord hebben afgesloten. De ontwikkeling van dit gebied wordt integraal aangepakt, dat wil zeggen dat naast de ruimtelijke aspecten, ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de economische en sociale ontwikkeling. Door de ramp is ongeveer tien ha. van het plangebied Groot Roombeek getroffen. Voor het door de ramp getroffen gebied wordt nu een apart ontwikkelingsplan voorbereid: het plangebied Ontwikkeling Roombeek-West. Dit plangebied heeft een oppervlakte van ruim 42 ha. In dit kader is de gebruikelijke wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening van toepassing. Daarnaast zijn er enkele bijzondere aandachtspunten van belang vanwege de relatie tussen het gebied en de gevolgen van de ramp. 13.2.2
Wet op de Ruimtelijke Ordening
De formele kaders worden in belangrijke mate geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De wet voorziet twee rollen voor de overheid bij de inrichting van de ruimte: ordening en ontwikkeling. In de ordenende rol treedt de overheid op bij het reguleren van ruimtelijke ingrepen in de samenleving. In haar ontwikkelende rol zorgt de overheid voor gemeenschappelijke voorzieningen zoals infrastructuur en groen. De WRO regelt de inbreng van de overheid op drie schaalniveaus: rijk, provincie en gemeente. Daarbij geldt als beginsel dat iedere beslissing op het laagst mogelijke schaalniveau moet worden genomen. Concrete beslissingen over de inrichting van de directe woonomgeving worden daarom genomen door de gemeente. Het rijk bemoeit zich alleen met de hoofdlijnen van het beleid, met zaken die van nationaal belang zijn en met inrichtingsprincipes. Voor de situatie in de gemeenten kan het rijk belanghebbende zijn, onder meer bij het co-financieren van projecten op het gebied van bodemsanering en openbaar vervoer. Voorts coördineert het rijk mogelijke subsidies voor onder andere grondkosten, stadsvernieuwing en monumentenzorg.
270
Vormen van praktische hulpverlening
De gemeente Enschede kiest voor de ontwikkeling van Roombeek-West niet voor de voorgaande uitgebreide procedure, maar voor een – ook gangbare – korte route. Ze verwacht met een voorbereidingsbesluit en een verklaring van geen bezwaar aanmerkelijk sneller te kunnen werken. Een voorbereidingsbesluit wordt door de gemeenteraad genomen op grond van artikel 21 van de WRO, om te voorkomen dat zich tijdens een bestemmingsplanprocedure ongewenste ontwikkelingen voordoen. Het bestaande bestemmingsplan wordt als het ware bevroren. Een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven door het college van Gedeputeerde Staten en stelt de mogelijkheid open om – vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan – te bouwen in afwijking van het geldende bestemmingsplan. 13.2.4.
Wet voorkeursrecht gemeenten
Balktekst
Voorts maakt de gemeente Enschede gebruik van de mogelijkheden op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) om het gebied Roombeek-West, binnen het bestaande bestemmingsplan, te kunnen ontwikkelen. De Wvg geeft gemeenten de mogelijkheid een voorkeursrecht te vestigen op percelen waarvan het huidige gebruik afwijkt van de bestemming in het bestemmingsplan. Doel van deze wet is om de gemeente de regie in handen te geven voor de ontwikkeling van een bepaald gebied. Een voorkeursbesluit voor een bepaald gebied geeft de gemeente een voorkeursrecht, een recht van voorrang, bij de verwerving van onroerende zaken. Indien een eigenaar een perceel grond wil verkopen dat in een “voorkeursrecht-gebied” ligt, dient hij dit eerst aan te bieden aan de gemeente (aanbiedingsplicht). De werking van het voorkeursrecht gaat in daags na publicatie van het besluit tot aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant. Het besluit tot vestiging van een voorkeursrecht wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In verband met het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden in beginsel vooraf in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, voordat een besluit tot vestiging van een voorkeursrecht wordt genomen. Op grond van artikel 4:11 van de Awb kan het betrokken bestuursorgaan toepassing van artikel 4:8 achterwege laten, voor zover de vereiste spoed zich tegen die toepassing verzet of het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende van het besluit niet reeds tevoren in kennis is gesteld. Tegen een besluit tot vestiging van een voorkeursrecht staan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep ingevolge de Awb open. 13.3
Feitenreconstructie
13.3.1
Aanloop naar een snelle wederopbouw
Daags na de ramp bespreken medewerkers van de afdeling Ruimtelijke Ordening van de Bouwen Milieudienst (BMD) de gevolgen van de ramp voor de ontwikkeling van het plan Groot Roombeek. Zij concluderen dat snel gehandeld moet worden om ervoor te zorgen dat de gemeente de regie van de ontwikkeling van het getroffen gebied houdt. Voorkomen moet worden dat speculanten van de omstandigheden misbruik maken door delen van het gebied op te kopen en door mogelijk getroffen bewoners te benadelen.3
3
272
Zie bewonersnieuwsbrief 6, 13 juni 2000.
Toekomst van de wijk
De BMD neemt daarom het initiatief om in de vergadering van het college van B&W van 19 mei een concept-raadsvoorstel gericht op de inwerkingtreding van een voorbereidingsbesluit aan de orde te laten stellen. Uit dat voorstel citeert de Commissie de volgende passages:
11 12
1
3
4
Het college stemt in met het concept-raadsvoorstel en vraagt de BMD een voorstel voor de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten voor te bereiden, inclusief een communicatievoorstel.5 In dezelfde vergadering stelt het college de hiervoor genoemde projectstructuur voor de nafase van de ramp vast. Het project O. “Gebiedsinrichting en toekomstplannen rampgebied” start op dat moment onder leiding van de wethouder Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. De BMD bereidt in dit verband twee zaken voor: het aankopen van onroerend goed in het getroffen gebied en het voorbereiden van een college- en raadsbesluit over de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Met het oog op de aankoop van onroerende zaken verzoekt de BMD in de eerste week na de ramp de Dienst Burger- en Algemene Zaken (BAZ) om inzage in de desbetreffende eigendomsgegevens op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De afdeling Belastingen van de dienst BAZ beheert deze gegevens voor de gemeente. De gedachte is om de woningen in het gebied aan te kopen voor een prijs die is gebaseerd op de situatie waarin de woning zich bevond op het moment direct vóór de ramp.
4 5
273
Voorstel voor de Gemeenteraadsvergadering van 29 mei 2000 “Voorbereidingsbesluit Gebieden in Enschede-Noord”, behandeld in het College van B&W van 19 mei 2000. Besluitenlijst B&W – vergadering 19 mei 2000.
Balktekst
2
Voorstel: te verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor de gebieden die (…) zijn aangegeven (voorbereidingsbesluit Gebieden in Enschede – Noord); te bepalen dat het onder 1. bedoelde voorbereidingsbesluit met ingang van 2 juni 2000 in werking treedt. (…) Overwegingen: Op 13 mei 2000 is de gemeente Enschede getroffen door een ramp. Als gevolg hier van is een deel van Enschede – Noord weggevaagd. Een ander deel is zodanig getroffen dat dit onherstelbaar is beschadigd. Om te voorkomen dat zich in de gebieden in Enschede Noord ongewenste ontwikkelingen zullen of kunnen voordoen, stellen wij dan ook voor, voor deze gebieden een voorbereidingsbesluit vast te stellen. Via dit voorbereidingsbesluit en een door Gedeputeerde Staten van Overijssel af te geven zogenaamde verklaring van geen bezwaar kan in relatief korte tijd medewerking worden verleend aan de wederopbouw van het gebied. Wij zijn voornemens bij Gedeputeerde Staten van Overijssel een zogenaamde algemene verklaring van geen bezwaar aan te vragen voor woningbouw en voor andere bebouwing waarvan herbouw op korte termijn wenselijk dan wel noodzakelijk is.4
Vormen van praktische hulpverlening
De WOZ-gegevens kunnen echter op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR; grotendeels van toepassing op gemeentelijke belastingen) alleen voor belastingdoeleinden worden gebruikt. Dit betekent dat het niet is toegestaan deze gegevens voor andere doeleinden te gebruiken. Het college van B&W kan op grond van wettelijke bepalingen (art. 67 AWR, juncto art 231 van de Gemeentewet) ontheffing verlenen van dit verbod.6 In een notitie van de BMD van 26 mei aan het college van B&W wordt om opheffing van de privacy van de desbetreffende WOZ-gegevens verzocht. Het college van B&W besluit op 30 mei tot opheffing van het verbod, conform artikel 67 AWR, met dien verstande, dat aan eigenaren wordt gemeld dat de gemeente bij het bepalen van de marktwaarde gebruik zal maken van de WOZ-gegevens.7
Balktekst
De voorbereiding van de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten voor percelen in het toekomstige plangebied Ontwikkeling Roombeek-West leidt tot een notitie die het college van B&W op 5 juni behandelt. Het college besluit overeenkomstig het voorstel dat in deze notitie is gedaan. De volgende passages zijn aan deze notitie ontleend: De noodzaak bestaat om op korte termijn het gebied Ontwikkeling Roombeek-West als binnenstedelijke locatie te ontwikkelen. Voor een (goede) verwervingsstrategie is het van groot belang dat op dit gebied de bepalingen van de Wet voorkeursrecht gemeenten worden toegepast. De gemeente Enschede is aangewezen als VINEX-gemeente waarbij haar de taak is opgelegd om bebouwing te realiseren. Daarnaast vermeldt ook het Streekplan Twente dat in de gemeente Enschede bebouwing in het bestaand stedelijk gebied mogelijk is. Het ontwikkelen van binnenstedelijke locaties in het gebied Ontwikkeling Roombeek-West past binnen deze bovengemeentelijke plannen. (…) De gemeente heeft de betreffende gronden niet in bezit. Om ongewenste ontwikkelingen in de markt te voorkomen, is het van groot belang dat op dit gebied de bepalingen van de Wet voorkeursrecht gemeenten worden toegepast.(…). Het tijdpad zoals hiervoor aangegeven (5 juni 2000/13 juli 2000) bestrijkt een termijn van bijna vijf weken (maximaal acht weken toegestaan!). Het is dus van zeer groot belang dat de verschillende handelingen binnen de gestelde termijnen uitgevoerd worden.8 In de oplegnotitie aan het college van B&W d.d. 31 mei licht de directeur BMD dit voorstel toe. Hij gaat daarbij speciaal in op enkele juridische aspecten en op de communicatie met betrokken eigenaren. Over dat laatste thema bepleit hij enkele acties gericht op een zorgvuldige kennisgeving naar “betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden” (niet alleen naar de adressen op grond van de kadastrale gegevens, maar ook naar de feitelijke verblijfadressen) en een informatie-avond voor deze doelgroep. Bovendien wijst hij op twee consequenties van het beoogde tempo:
6 7 8
274
Notitie “Opheffen van privacy WOZ-gegevens”, BAZ, 26 mei 2000. Besluitenlijst B&W – vergadering, 30 mei 2000. Notitie aan B&W “Toepassen artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten in het toekomstig plangebied Ontwikkeling Roombeek-West” (31 mei 2000), behandeld in het college van B&W van 5 juni 2000.
Toekomst van de wijk
Informatieavond. Daarnaast zal, onder leiding van de afdeling communicatie, een bijeenkomst worden georganiseerd waarbij betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden geïnformeerd worden. Gezien de korte termijnplanning van deze procedure, is het niet mogelijk geweest om betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden bij de kennisgeving over het voorkeursrecht hierover reeds uit te nodigen. Herdenkingsdienst. Qua planning is het helaas niet anders mogelijk dat de betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden vóór de herdenkingsdienst bericht krijgen, direct na uw besluit, dat er een voorkeursrecht op hun perceel is gevestigd.9 3.3.2
Organisatie wederopbouwplannen
Na vaststelling door B&W van de projectenstructuur Nafase vuurwerkramp, is gebleken dat het Rijk de relatie met Enschede rondom de wederopbouw op een vergelijkbare wijze wil invullen als bij het Maatwerkconvenant Grote Stedenbeleid. Dat betekent een samenhangende beleidspresentatie rondom de drie pijlers (sociaal, fysiek en economisch) en samenwerking met burgers, instellingen en marktpartijen. Tevens betekent dit een coördinerende verantwoordelijkheid voor BZK. Deze opstelling van het Rijk noopt tot heroriëntatie van de verantwoordelijkheden en organisatie van onze projecten. Als uitgangspunt hierbij gelden de eerdere afspraken van het college, zoals die ook gehanteerd zijn bij het Maatwerkconvenant. Voorts stelt de BMD voor om de besturing aan te passen van een aantal samenhangende projecten in het kader van de Nafase Vuurwerkramp en de bestaande beleidsinitiatieven, zoals opgenomen in het Maatwerkconvenant en het Meerjarenbeleid van de gemeente. Concreet wordt voorgesteld de inhoud van project O. “Gebiedsinrichting/Toekomstplannen” toe te spitsen op de ruimtelijke inrichting, het project G “Herhuisvesting Wonen” onder te brengen in de fysieke pijler, het project H “Herhuisvesting Bedrijven” bij de pijler Economie & Werk en tenslotte project I “Herhuisvesting Scholen” in de sociale pijler. DMO merkt in dit verband het volgende op: Het betekent verder dat deze projecten, evenals de eerder gedefinieerde projecten binnen de pijlers beoordeeld dienen te worden op hun bijdrage aan de beoogde maatschappelijke resultaten voor het gebied (Toekomstvisie en Wijkvisie). De ramp noodzaakt tot aanpassing en enorme intensivering van de inspanningen binnen de drie pijlers om de eerder geformuleerde maatschappelijke resultaten te behalen.
9
275
Oplegnotitie aan B&W “Toepassen artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten in het toekomstig plangebied Ontwikkeling Roombeek-West” (31 mei 2000), behandeld in het College van B&W van 5 juni 2000.
Balktekst
Naast de formele kant krijgt ook de organisatorische kant van de wederopbouw snel na de ramp de aandacht. In een nota van de concernstaf aan het college van B&W van 31 mei wordt gewezen op de bijzondere betrokkenheid van het Rijk en op de interne taakverdeling in het college van B&W:
Vormen van praktische hulpverlening
Het college van B&W besluit op 6 juni dat de politieke verantwoordelijkheden rondom de wederopbouw op projectenniveau worden gedefinieerd. Het college wil op korte termijn een kaderstellende notitie voor de wederopbouw van Enschede-Noord vaststellen. Voor de vergadering van de gemeenteraad van 10 juli 2000 ontvangen de raadsleden de notitie “Stand van zaken nafase ramp” (22 juni 2000). Daarin schetst het college van B&W onder andere de plannen voor de wederopbouw. Als bijlage stuurt het college de gemeenteraad de notitie “Wederopbouw van Enschede-Noord: na de vuurwerkramp op 13 mei”. Hierin staan de uitgangspunten geformuleerd: Uitgangspunten:
Balktekst
• • • •
•
Niemand mag slechter worden van de vuurwerkramp van 13 mei. Iedere burger, iedere ondernemer – die daar prijs op stelt – krijgt een plek in de nieuwe wijk om te wonen of om de onderneming nieuw te huisvesten. Het gehele rampgebied wordt in een totaal planproces ontwikkeld. Wettelijke belemmeringen om procedures snel te doorlopen, worden weggenomen. Snelheid van procedures wordt nagestreefd, maar zonder dat tekort gedaan wordt aan de kwaliteit van een interactief planproces, waarin bewoners, ondernemers, overheden en marktpartijen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid een rol hebben. Verwerving van grond is cruciaal voor het slagen van het gewenste planproces. Wij willen het risico van ongewenste ontwikkelingen in het plangebied uitsluiten. Wij willen ruimte bieden voor wensen van bewoners en bedrijven uit de wijk. Voor dit planproces is wellicht aanpassing van het wettelijke kader vereist.10
In zijn vergadering van 10 juli stelt de gemeenteraad de notitie met uitgangspunten voor de wederopbouw van Roombeek-West vast. 13.3.3
Communicatie met betrokkenen
Het college besluit op 5 juni conform de voorstellen in de notitie van 31 mei. Naar aanleiding van dit besluit stuurt het college van B&W op 6 juni 2000 – twee dagen voor de herdenkingsdienst van 8 juni – alle eigenaren van percelen in het gebied een brief met daarin de mededeling dat op de betreffende percelen in het toekomstig plangebied Ontwikkeling Roombeek-West een voorkeursrecht als bedoeld in de Wvg wordt gevestigd. In de brief en de daarbij behorende bijlage wordt een uitvoerige toelichting gegeven op onder andere de consequenties van de vestiging van het voorkeursrecht, op de procedure voor de bepaling van de verkoopprijs en op de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep. In de brief van 6 juni staan voorts de volgende uitgangspunten genoemd:
10
276
Notitie ‘Wederopbouw van Enschede-Noord: na de vuurwerkramp op 13 mei’, college van B&W, 22 juni 2000.
Toekomst van de wijk
Bij de wederopbouw van de getroffen wijk staat Burgemeester en wethouders een tweetal punten duidelijk voor ogen. Allereerst dient u als eigenaar of rechthebbende de mogelijkheid te krijgen om opnieuw in de wijk te gaan wonen of te vestigen. Dit betekent dat alleen wanneer u zelf terug wil, dat ook kan. Ten tweede dient u als gedupeerde eigenaar of rechthebbende schadeloos gesteld te worden voor diverse kosten die verband houden met uw (her)huisvesting als gevolg van de ramp. De gemeente organiseert op 15 juni een informatiebijeenkomst over de toepassing van de Wvg. Deze informatiebijeenkomst wordt aangekondigd in de bewonersnieuwsbrief van 13 juni en in de ondernemersnieuwsbrief van 14 juni. In deze nieuwsbrieven is onder andere het volgende opgenomen:
277
Balktekst
De vuurwerkramp van 13 mei jl. heeft zowel voor de bewoners als voor de ondernemers in het rampgebied ingrijpende gevolgen. Voor eigenaren van grond en/of percelen is een van die gevolgen dat zij met hun onroerend goed tegen grote problemen aanlopen. Soms is er alleen nog de grond en is er van de opstallen niets meer over. In andere gevallen staan de opstallen er nog, maar zijn deze dusdanig beschadigd, dat de panden feitelijk ‘total loss’ verklaard worden. Maar ook wanneer de opstallen nog te herstellen zijn, kan dit voor betrokkenen een te grote opgave zijn. Er zijn ook eigenaren die tot de conclusie zijn gekomen dat zij het gebied sowieso willen verlaten. (…) Van de ontstane situatie zou door speculanten gebruik c.q. misbruik kunnen worden gemaakt door gedupeerde eigenaren aan te bieden de grond met de restanten van de opstallen over te nemen. Voor de betrokkenen zou dat tot bijzonder ongewenste situaties kunnen leiden. Ook kan dat een snelle wederopbouw van het getroffen gebied in de weg staan. De gemeente wil zich inzetten om zo snel mogelijk de door de vuurwerkramp getroffen wijk Roombeek-West weer op te bouwen. Het is gezien het bovenstaande van groot belang dat de gemeente de centrale regie over de wederopbouw in handen krijgt en houdt. (…) De toepassing van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten houdt in dat wanneer de huidige grondeigenaren hun perceel zouden willen verkopen of het vruchtgebruik en opstal zouden willen overdragen, zij dit eerst aan de gemeente moeten aanbieden (de zogenoemde “aanbiedingsplicht”). Dit voorkomt dat speculanten met individuele grondeigenaren gaan onderhandelen over een eventuele aankoop van het perceel, wat een totaalaanpak in de weg zou staan. De gemeente heeft daarom de perceeleigenaren op 6 juni jl. per brief meegedeeld dat het voorkeursrecht op het betreffende perceel in het toekomstig plangebied Ontwikkeling Roombeek-West gevestigd wordt. (…)
Vormen van praktische hulpverlening
Bij de wederopbouw van het getroffen gebied heeft de gemeente twee doelstellingen voor ogen: de eigenaren of rechthebbenden krijgen de mogelijkheid, als zij dit zelf willen, zich opnieuw in de wijk te vestigen en de gedupeerde eigenaren of rechthebbenden worden schadeloosgesteld voor diverse kosten die verband houden met de (her)huisvesting als gevolg van de ramp.11 In de kennisgevingen aan de betrokken perceeleigenaren van 6 juni is geen melding gemaakt van de informatiebijeenkomst. Ook wordt in die brieven geen opmerking gemaakt over het feit dat die brieven twee dagen voor de herdenkingsdienst worden verstuurd. In de Ondernemersnieuwsbrief van 21 juni staat een verslag van de bijeenkomst van 15 juni voor perceeleigenaren. Dit verslag luidt als volgt: Balktekst
Voor de financiële afwikkeling van de eventuele aankopen heeft de gemeente bekend gemaakt voor een zeer redelijke opstelling te kiezen.(…) De gemeente heeft als uitgangspunt voor de te betalen vergoeding gekozen voor de waarde van vlak voor de ramp. Om de waarde vast te stellen wordt er een taxatiecommissie benoemd. (…). Naast de waarde van vlak voor de ramp zullen de bijkomende aankoopkosten van een vervangend pand worden vergoed. De uitkering die is ontvangen van de verzekering zal van de waarde worden afgetrokken. Het bedrag dat overblijft wordt door de gemeente betaald. Nadrukkelijk is gesteld dat iedere aanbieding afzonderlijk wordt bekeken en dat het hanteren van de waarde van voor de ramp alleen geldt voor eigenaren die op het moment van de ramp als zodanig stonden ingeschreven. (…) Uit reacties uit de zaal is gebleken dat met name bij bedrijven in veel gevallen geen volledige herbouwwaarde wordt uitgekeerd. De gemeente heeft overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de verzekeringsmaatschappijen over de uitkering van de herbouwwaarde. Als resultaat hiervan is voor woningen de toezegging verkregen dat aan de uitkering van de herbouwwaarde geen herbouwplicht zal worden verbonden. Voor bedrijven is deze toezegging er (nog) niet. Voor de toekomst van het gebied staat de gemeente een herontwikkeling voor ogen. Over de invulling hiervan is op dit moment nog niet veel te zeggen, omdat het de bedoeling is om in nauw overleg met de bewoners en in het gebied gevestigde ondernemers tot invulling van het gebied te komen. De verwachting is uitgesproken dat de eerste woningen over drie jaar opgeleverd zullen zijn. (…). Deze voorlichtingsavond moet worden gezien als de eerste in een reeks die moet leiden tot een zo spoedig mogelijke herontwikkeling van het rampgebied.12 In de bewonersnieuwsbrieven is geen verslag van de bijeenkomst van 15 juni opgenomen. Op 30 juni bespreekt het college van B&W het voorstel aan de gemeenteraad van 28 juni over de toepassing van het voorkeursrecht in het toekomstig plangebied Roombeek-West. Deze bespreking leidt onder meer tot het volgende besluit:
11 12
278
Bewonersnieuwsbrief 6, 13 juni 2000. Ondernemersnieuwsbrief 2, 21 juni 2000.
Toekomst van de wijk
Gebleken is dat het bezorgen van de kennisgeving aan betrokkenen meer tijd vergt. Om alle betrokkenen toch de mogelijkheid te bieden om eventueel bezwaar in te dienen, wordt in het kader van de zorgvuldigheid de wettelijke termijn van zes weken verlengd tot tien weken.13 De op 5 juni voorgestelde planning schuift dientengevolge op. In de toelichting bij het gemeenteraadsvoorstel van 28 juni worden ook nieuwe beleidsvoornemens genoemd:
Het college van B&W besluit op 30 juni conform het bijgestelde voorstel van de BMD tot het van toepassing verklaren van de Wvg. De gemeenteraad stemt op 10 juli in met het voorstel. 13.3.4
Betrokkenheid Rijk en instelling Commissie Wederopbouw
Het college van B&W neemt in zijn nota van 22 juni een voorschot op de betrokkenheid van het Rijk bij het verder planproces: Wij gaan er van uit dat het Kabinet blijvend partner is in het planproces rondom de nieuwe wijk in Noord. Dat het Kabinet bovenstaande uitgangspunten kan onderschrijven en op deze wijze gezamenlijk met ons sturing wil geven aan het planproces en uitvoering van de ontwikkelopgave. Voor dit doel stellen wij voor om een Commissie voor Wederopbouw van Enschede-Noord in het leven te roepen. Deze commissie heeft tot taak om op basis van genoemde uitgangspunten de voortgang te bewaken en te monitoren. De commissie oordeelt vanuit dit gemeenschappelijk referentiekader over de inzet van gemeente en Rijk bij de ontwikkelopgave.15 Bewoners en getroffenen worden via de Bewonersnieuwsbrief van 21 juli en de Ondernemersnieuwsbrief van 26 juli van deze uitgangspunten op de hoogte gesteld. Het college van B&W bespreekt vervolgens de uitgangspunten met het Rijk. Naar aanleiding van deze besprekingen stelt de ministerraad op 25 augustus, naast vergoedingen voor de directe kosten die samenhangen met de ramp, ten behoeve van de start van de wederopbouw in de gemeente Enschede een startkapitaal van 270 miljoen gulden ter beschikking.16
13 14 15 16
279
Agendaformulier “Toepassing voorkeursrecht in toekomstig plangebied ‘Roombeek-West’”, 30 juni 2000. Voorstel aan de gemeenteraad “Toepassing voorkeursrecht in toekomstig plangebied ‘RoombeekWest’” (28 juni 2000), behandeld in het College van B&W van 30 juni 2000. Nota “Wederopbouw van Enschede Noord: Na de vuurwerkramp op 13 mei”, college van B&W, 22 juni 2000. TK, 1999-2000, 27 157, nr. 8.
Balktekst
Vestiging van het voorkeursrecht is voor de betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden, zeker in het onderhavige geval, een ingrijpende maatregel. Reden waarom een apart communicatietraject is ingezet, waarbij de afdeling communicatie van de gemeente Enschede en het RIAGG zijn betrokken. Het gaat hierbij om de opgestelde kennisgeving aan betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden, maar ook om de georganiseerde informatieve bijeenkomst over het voorkeursrecht.(…). Voor de opbouw van het plangebied Roombeek-West worden de eigenaren betrokken bij de toekomstige planvorming.14
Vormen van praktische hulpverlening
De bedoeling is te komen tot een Maatwerkconvenant Wederopbouw 2000-2003/4. Het streven is dit convenant in oktober 2000 te ondertekenen. In een brief van 19 september aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid schrijft het college van B&W: Wij beoordelen dit Kabinetsbesluit als een eerste en goede stap om in samenwerking en spoedig de wederopbouw ter hand te nemen. (…). Ons college heeft besloten om het procesplan voor de wederopbouw, zoals ook in intensief overleg met het Rijk is besproken, als uitgangspunt te hanteren voor het af te sluiten convenant. Dat betekent dat wij vasthouden aan onze uitgangspunten en aan onze programma’s. Balktekst
Op 30 oktober wordt de Commissie Wederopbouw Roombeek-West geïnstalleerd. Voorzitter van de commissie is de heer W. Meijer, voorzitter van de Raad van Beheer van Rabobank Nederland. Belangrijkste taak van de commissie is het college van B&W gevraagd en ongevraagd te adviseren over het proces en over de inhoudelijke aspecten van de wederopbouw van de getroffen wijk. Indien nodig zal de commissie ook optreden als bemiddelaar richting het Rijk en richting provincie Overijssel. Op 11 december sluiten het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Enschede een convenant voor de wederopbouw van Roombeek-West. In het op diezelfde dag door de gemeente uitgegeven persbericht staat onder meer het volgende: In augustus stelde het Rijk een werkkapitaal van 270 miljoen gulden voor de wederopbouw ter beschikking. In het convenant is nu globaal vastgelegd waarvoor dat geld is bedoeld. De partijen erkennen de noodzaak om in de wijk en Enschede Noord een flinke sprong vooruit te maken: bijvoorbeeld op het gebied van wonen, duurzaamheid, cultuur, verkeersveiligheid en groenvoorzieningen. Over de financiering van deze ‘kwaliteitsimpuls’ voor de wijk worden in het voorjaar verdere afspraken gemaakt. (..) Belangrijk uitgangspunt is dat alle gedupeerden die dat willen, kunnen terugkeren in een wijk die qua woonklimaat, sfeer en kostenniveau vergelijkbaar is met de situatie van voor de ramp. De wijk blijft een gemengd karakter houden. Ook voor bedrijven moet terugkeer mogelijk zijn, maar dan wel passend binnen de grenzen van milieu- en externe veiligheidszones. (…) Met de ondertekening van de overeenkomst geven Rijk en provincie blijk van hun betrokkenheid bij de wederopbouw van het rampgebied. (…) De provincie spant zich in om de noodzakelijke procedures op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu zo snel mogelijk te kunnen doorlopen. Daarnaast bieden zowel Rijk als provincie waar nodig ondersteuning op het gebied van capaciteit en expertise. De beoogde snelheid van planvorming, procedures en wederopbouw mag overigens geen tekort doen aan de intensieve betrokkenheid van bewoners, ondernemers, belangenorganisaties en andere partijen bij de wederopbouw.
280
Toekomst van de wijk
13.3.5
Inschakeling getroffenen
Op 10 oktober spreken leden van het college van B&W met vertegenwoordigers van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede. In dit overleg worden zes uitgangspunten voor de wederopbouw geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn: 1
13
14
281
Balktekst
2
De basis voor het Plan van Aanpak voor de wederopbouw zijn de rechten en belangen van de getroffenen die in het gebied willen blijven. Tegelijk moet een wijk met duurzame toekomstkwaliteit worden gerealiseerd. Voor de huurders betekent dit, dat zij recht hebben op terugkeer naar de wijk, op zo kort mogelijke termijn, in een woonsituatie die qua woonkwaliteit, sfeer en kostenniveau vergelijkbaar is met de situatie van 12 mei 2000. Voor de huiseigenaren betekent dit dat zij op zo kort mogelijke termijn zekerheid krijgen over hun situatie. Ook voor hen geldt dat zij te allen tijde terug kunnen keren naar de wijk en een woning kunnen (laten) bouwen die vergelijkbaar is met de woning die zij op 12 mei bewoonden. Voor eigenaren die op hun oorspronkelijke eigendom van 12 mei willen terug bouwen, zal die eis uitgangspunt zijn bij de planontwikkeling; bij de planontwikkeling zal duidelijk moeten worden in welke situaties, na afweging van alternatieve oplossingen, het totale belang van een kwalitatief hoogwaardig wijk zo zwaar weegt, dat die eis niet kan worden verwezenlijkt. Dit zal op zorgvuldige wijze mede in overleg met betrokkenen plaatsvinden. Waar mogelijk en wenselijk wordt snel binnen bestaande bestemmingsplannen hersteld of herbouwd. Bij de realisatie van een wijk met een duidelijke relatie met kwaliteiten en karakteristieken van de oorspronkelijke wijk, is het de opgave om de eisen van eigenaren om op hun oorspronkelijke perceel terug te bouwen, zo maximaal mogelijk in te passen in het te ontwikkelen plan. Bestaande hindernissen, inclusief bijvoorbeeld “vreemd” gevormde kavels, kunnen als kristallisatiepunten voor de creatie van nieuwe elementen worden geïntegreerd. De huiseigenaren die terugbouwen op hun oorspronkelijke perceel, of in het kader van de ruilverkaveling op een vergelijkbaar perceel, dienen ondersteuning te krijgen bij onder andere het ontwerp van bouwplannen, de financiering van het herstel van hun woonsituatie, een soepele behandeling van de bouwvergunning en dergelijke. Dit voor zover de kosten van deze ondersteuning niet door de verzekering worden gedekt of anderszins vergoed zijn in uitkeringen of aankoop van het onroerend goed. De ondersteuning behelst zaken zoals advisering, architectenkosten (bij particuliere bouw op kavels), eventuele laagrentende leningen en dergelijke. Nadere definiëring en uitwerking is noodzakelijk. Eigenaren die op een kavel in het gebied willen bouwen, worden zoveel als mogelijk tezamen gebracht, om op een optimale wijze te kunnen komen tot goede inpassing en begeleiding van hun wensen. Dit kan bijvoorbeeld door het instellen van een grondbank met trekkingsrechten overeenkomstig hun eigendom. Ook dit zal nader moeten worden uitgewerkt. Het proces van wederopbouw van de wijk moet zich voltrekken op een wijze waarbij de participatie van de getroffenen op een goede manier wordt georganiseerd en vormgegeven. Zij moeten een concrete invloed krijgen op de opbouw de wijk en van hun toekomst.
Vormen van praktische hulpverlening
15
16
Het overall-plan moet leiden tot een wijk waarin de oorspronkelijke bewoners zich thuis kunnen voelen. De nieuwe wijk moet kwaliteiten en karakteristieken van de oorspronkelijke hebben, maar tevens voldoen aan de verhoogde normen met betrekking tot de kwaliteit van de woonomgeving. De wijk moet een herkenbare “plus” krijgen om het stadsdeel een duw in de rug te geven; er moet een zichtbaar en voelbaar resultaat worden geboekt om de getroffenen en de Enschedese samenleving houvast en vertrouwen te geven. Op zo kort mogelijke termijn wordt een project voor sociale woningbouw gerealiseerd in de directe omgeving in Groot-Roombeek.
Op 17 oktober bespreekt het college van B&W drie plannen van aanpak voor de wederopbouw, te weten: Balktekst
• • •
Plan van aanpak herontwikkeling Roombeek-West, met aandacht voor de fysieke inrichting van het gebied. Plan van aanpak wederopbouw economie, met aandacht voor het herstel van de economische structuur in Enschede-Noord. Plan van aanpak sociale wederopbouw, met aandacht voor het herstel en de versterking van het weerstandsvermogen en het zelfgenererend vermogen van de stad en zijn burgers.
Op 21 november kondigt burgemeester Mans de start van de participatie voor de wederopbouw aan. In een bijeenkomst voor bewoners van Enschede worden de participatieplannen gepresenteerd. De door de gemeente voor dit plan aangetrokken stedenbouwkundige Pi de Bruijn17 schetst in de bijeenkomst nadere uitgangspunten voor het wederopbouwproces. Naar aanleiding van deze bijeenkomst brengt de gemeente op dezelfde dag het volgende persbericht uit: Vanaf vandaag kan de Enschedese bevolking meedenken over de toekomst van de wijk Roombeek-West, het gebied dat op 13 mei werd getroffen door de vuurwerkramp. Burgemeester Jan Mans heeft daarvoor vandaag samen met enkele stadgenoten het symbolische startsein gegeven. De komende maanden worden (voormalige) bewoners, omwonenden, ondernemers, maatschappelijke instellingen en andere partijen op verschillende manieren betrokken bij het maken van de plannen voor de wijk. Vertegenwoordigers van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp, de vereniging voor gedupeerde ondernemers en bewonerscommissies van woningcorporaties Domijn en De Woonplaats hebben vandaag symbolisch een eerste idee in één van de ID-bussen gedaan. Ook FC Twente-trainer Fred Rutten droeg een idee aan voor de wederopbouw.
17
282
De heer Pi de Bruijn is na een selectieprocedure aangetrokken voor het opstellen van een planvisie en een vlekkenplan voor het Ontwikkelingsgebied Roombeek-West. De breed samengestelde selectiecommissie bestond uit twee wethouders, vier ambtenaren, twee directeuren van woningbouwcorporaties, een lid van de Ondernemersvereniging Gedupeerde Ondernemers Vuurwerkramp en twee leden van de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede. In de opdrachtformulering is veel aandacht besteed aan de participatie van getroffenen.
Toekomst van de wijk
Eerste stap bij de wederopbouw van de wijk is het maken van een stedenbouwkundig plan voor het gebied. De toekomst van de wijk heeft niet alleen betrekking op het terugbouwen van huizen en andere gebouwen, maar bijvoorbeeld ook op voorzieningen, scholen, winkels, werken, leefbaarheid en verkeer. Tot februari volgend jaar kunnen vele groepen inwoners van Enschede (en daarbuiten) via de volgende activiteiten deelnemen en geïnformeerd worden: •
•
•
•
•
•
•
283
Balktekst
•
Ten eerste worden alle betrokkenen – bijvoorbeeld bewoners uit en rondom het rampgebied, de wijkraad, belangenverenigingen, ondernemers en kunstenaars – uitgenodigd om op bijeenkomsten mee te praten over verschillende thema’s die te maken hebben met de toekomst van het gebied. Naar verwachting wordt dit eind januari volgend jaar. Een voorstap is gezet door op 9 november jl. met vertegenwoordigers uit de wijk te bespreken wat zij de belangrijkste thema’s vonden. In die bijeenkomst kwamen als de vijf belangrijkste onderwerpen naar voren: gezond zijn, verkeer & vervoer, groenvoorziening, veiligheid in de wijk en ruimtelijke inrichting & de woning. Op 30 plekken in de stad komen vanaf 21 november ID-bussen. Iedere Enschedeër kan zo zijn of haar ideeën voor de herbouw van de wijk inleveren. De bussen zullen zo’n acht weken blijven staan in Wijkcentra, Stadsdeelkantoren, Postkantoren, Bibliotheken, Gemeentehuis, etc. (een volledige lijst is bijgevoegd). Op 21 november wordt de website www.roombeek-west.enschede.nl actief. De website heeft een dubbele functie. Ten eerste informeert de website over de voortgang van de wederopbouw en de uitkomsten van de verschillende bijeenkomsten. Daarnaast kan men via de Digitale ID-bus een stem en ideeën laten horen. Deze week is de eerste editie van de nieuwsbrief Wederopbouw Roombeek-West verschenen. Deze nieuwsbrief zal zo’n vier keer per jaar verschijnen en alle betrokkenen en geïnteresseerden informeren over de ontwikkelingen van de wederopbouw. In de eerst editie van de nieuwsbrief is een ideeënformulier ingesloten, waarop iedereen zijn mening en ideeën voor de wederopbouw kan opschrijven. Bewoners die om een bepaalde reden niet naar de participatiebijeenkomsten kunnen komen, omdat ze slecht ter been zijn bijvoorbeeld, kunnen een ‘koffiegesprek’ aanvragen. De belangrijkste voorwaarde is dat de bewoners minimaal met acht personen zijn en zelf een ontmoetingsplek organiseren. Mensen kunnen een afspraak maken voor een koffiegesprek door te bellen naar het telefoonnummer 053-481 5300. Vergelijkbare kleinschalige bijeenkomsten worden er gehouden met senioren in de wijk Noord. In overleg met verzorgingshuizen worden er gesprekken opgezet. Met de vijf basisscholen in het gebied wordt voor de groepen zes, zeven en acht een speciaal lespakket ontwikkeld, het zogenaamde “Toekomstpakket”. Dit is een combinatie van het bekende speelgoed Lego en een website voor de basisscholen. De scholen bouwen hun nieuwe wijk en hebben drie weken lang contact via internet om met elkaar te bouwen, te onderhandelen en te communiceren over de gewenste wijk. Alle leerlingen krijgen een speciale – geheime – toegangssleutel voor hun homepage. Voor en vooral mèt de jongeren van 12 tot ongeveer 18 jaar worden er fotoshots gemaakt.
Vormen van praktische hulpverlening
Groepen jongeren gaan met de camera vastleggen wat zij zelf terug zouden willen zien in de nieuwe wijk. Onder het motto ‘Jongeren aan de slag’ verbeelden zij zich hun wijk en presenteren dat in een tentoonstelling. Doel is dat in april volgend jaar het stedebouwkundig ‘vlekkenplan’ voor de wijk gereed is. Daarin worden – letterlijk – de hoofdlijnen aangegeven voor de nieuwe wijk: waar komen woningen, waar is ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel, hoe zit het met de hoofdinfrastructuur (wegen, water, et cetera), ruimte voor groen, voorzieningen (bijvoorbeeld brede school) en vrije tijd? Belangrijke basis voor het vlekkenplan zijn de wensen en ideeën van de bewoners en ondernemers uit het gebied en de betrokken woningcorporaties. Het vlekkenplan wordt gemaakt door de stedenbouwkundige Pi de Bruijn.18 Balktekst
Het eerste nummer van de in het persbericht van 21 november genoemde Nieuwsbrief wederopbouw Roombeek-West verschijnt in november. De nieuwsbrief, die wordt uitgegeven door de gemeente in samenwerking met de betrokken instanties en instellingen, bevat veel informatie over het wederopbouwproces, over de uitgangspunten die daarbij gelden en over de participatiemogelijkheden voor betrokkenen. In de nieuwsbrief is aangegeven dat tenminste ieder kwartaal een nieuwsbrief zal verschijnen. 13.4
Waardering door getroffenen
In het schriftelijke onderzoek van september (zie verder deel IV van dit onderzoekrapport) heeft de commissie getroffenen gevraagd naar hun waardering van de wijze waarop zij op de hoogte zijn gehouden over de toekomstplannen van de wijk. Hierbij is in de vragenlijst de volgende toelichting vermeld: “hiermee bedoelen we informatie van officiële instanties over de toekomst van de wijk”. Uit dit onderzoek blijkt dat de waardering van getroffenen voor “Informatie over de toekomst van de wijk” van de achttien soorten praktische hulp de laagste vertrouwensindex oplevert: een gemiddelde index van 33. Dit gemiddelde is gebaseerd op de waardering van 628 respondenten. Uit de geschreven commentaren blijkt dat er op dat moment veel onzekerheid bestaat over de toekomst van de getroffen wijk. In de groepsgesprekken daarna is het thema verder aan de orde gekomen. Hieruit ontstaat het volgende beeld. Getroffenen vermoeden dat de gemeente wacht op het vertrek van Grolsch (en hopen dit zelf ook) voordat er definitieve beslissingen mogelijk zijn: zij geven aan dat in de directe nabijheid van Grolsch nu geen woningbouw mag worden gepleegd. Men vreest op grond van dergelijke overwegingen dat de wederopbouw van de wijk veel te lang zal gaan duren. Men vindt dat de gemeente te weinig informatie verstrekt over termijnen en gebieden waarvoor bepaalde regelingen gelden, zoals de Wet voorkeursrecht gemeenten. Bewoners geven aan direct na een ramp niet goed te kunnen beslissen over zaken als de verkoop van woning en grond. Men vraagt de gemeente dan ook om geduld en soms enige terughoudendheid bij het uitvoeren van deze wet.
18
284
Persbericht gemeente Enschede, 21 november 2000.
Toekomst van de wijk
Huiseigenaren geven aan elders nooit dezelfde grondoppervlakte en woning te kunnen krijgen ondanks het feit dat, zoals soms wordt opgemerkt, het bod van de gemeente als redelijk wordt ervaren. Sommige huiseigenaren op de bijeenkomsten vragen zich af waarom zij niet het recht hebben om hun eigen grond terug te krijgen in de nieuwe wijk. Ondernemers noemen slechte ervaringen over wat men voelt als een overval en gemeentelijke overmacht. In de bijeenkomst komen ook aan de orde diverse moeilijkheden met taxaties, met verzekeringsmaatschappijen en de onzekere toekomst. Bij dit laatste past ook onzekerheid over de plaats van ondernemers en kunstenaars in de nieuw te bouwen wijk.
Ondernemers pleiten voor meer inspraakmogelijkheden voor ondernemers en voor kunstenaars. Ook wordt, gezien het bijzondere van deze situatie, gepleit voor speciale vormen van bestuur. Enkele ondernemers vragen om terug te mogen keren naar de wijk en mee te praten met de ontwikkeling ervan. Voor andere ondernemers in de wijk duurt de planperiode van dit project veel te lang. 13.5.
Analyse en beoordeling
13.5.1.
Aanpak planproces
Al direct na de ramp wordt door medewerkers van de Bouw- en Milieudienst de toekomst van het getroffen gebied aan de orde gesteld. Om de regie over de herontwikkeling van het gebied in de hand te houden en om te voorkomen dat speculanten van de situatie misbruik maken, moet de gemeente snel handelen. De gemeente maakt snel een begin met een omvangrijk wederopbouwtraject. De BMD neemt daarin het voortouw. Op 19 mei, binnen een week na de ramp, besluit het college van B&W om de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit ex artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor te leggen. Op dezelfde dag vraagt het college de BMD een voorstel voor de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten voor te bereiden. Beide maatregelen zijn bedoeld om de wederopbouw van de getroffen wijk in eigen hand te houden en speculanten geen kans te geven. Eveneens op 19 mei stelt het college de notitie Organisatie Nafase Vuurwerk-ramp 13 mei 2000 vast, waarin een project “Gebiedsinrichting/toekomstplannen rampgebied” wordt gedefinieerd. Twee weken later, op 5 juni, besluit het college conform de voorstellen over de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten voor percelen in het getroffen gebied, het “Ontwikkelingsgebied Roombeek-West”. In de daarop volgende weken worden de uitgangspunten voor de wederopbouw van het gebied geformuleerd. Op 23 juni bespreekt het college van B&W de notitie “Wederopbouw Enschede-Noord: na de vuurwerkramp van 13 mei”. Deze notitie bevat de uitgangspunten voor het vervolgtraject. In haar vergadering van 10 juli stelt de gemeenteraad deze uitgangspunten voor het verdere planproces vast.
285
Balktekst
Er wordt opgemerkt dat de gemeente de emoties onderschat die het gevolg zijn van van het doorvoeren van nieuwe plannen voor de wijk, zonder hierbij rekening te houden met de voormalige bewoners (huurders en huiseigenaren). In veel bijeenkomsten wordt aanbevolen om meer naar de wensen van de ex-bewoners te luisteren en gezamenlijk naar oplossingen te streven. Er zou een groep moeten komen die als belangenbehartiger (eventueel met een inloopbureau voor visies op de wijk) optreedt en naar wie de gemeente serieus luistert. Men vindt dat er onder andere moet worden geïnventariseerd wie terug zou willen naar de wijk en wat de woonwensen zijn van deze mensen (bijvoorbeeld qua type woning en huurprijs).
Praktische hulpverlening
III Communicatie
Shirley Boxem Richmond Spaarnestraat 72 Bewoner
14 Inleiding
In haar onderzoekplan besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de thema’s communicatie en organisatie1. In dit onderzoekrapport gaat de Commissie specifiek in op het thema communicatie binnen de praktische hulpverlening. Bij de beantwoording van de vraag: “Hoe is de praktische hulpverlening verlopen en was deze toereikend voor de diversiteit aan getroffenen?” speelt communicatie tussen actoren een belangrijke rol. In het deelonderzoek praktische hulpverlening is daarom getracht na te gaan in welke mate de communicatie heeft bijgedragen aan de effectiviteit van de praktische hulpverlening. De Commissie gebruikt in dit onderzoekrapport zowel de term communicatie als informatievoorziening. Het begrip Communicatie is daarbij overkoepelend en breder dan informatievoorziening. Communicatie is tweerichtingverkeer waarbij de zender en de ontvanger informatie op verschillende manieren kunnen uitwisselen. Onder informatievoorziening verstaat de Commissie hier: het verstrekken van informatie door de hulpverlenende instanties aan de getroffenen. Primair gaat het daarbij dus om eenrichtingverkeer met groepen ontvangers. Hiervoor worden speciale communicatiemiddelen en -activiteiten ingezet. De Commissie beschouwt informatievoorziening als een vorm van praktische hulpverlening. In deel II van dit onderzoekrapport is daarom ook aandacht besteed aan de verschillende communicatiemiddelen en -activiteiten die de hulpverlenende instanties hebben ingezet voor de praktische hulpverlening. Ook in de enquête en in de groepsgesprekken met getroffenen is het onderwerp informatievoorziening aan de orde geweest. In dit onderzoek Communicatie komt verder een aantal andere, relevante aspecten van de communicatie rondom praktische hulpverlening aan de orde. Om de effectiviteit van de communicatieactiviteiten vanuit de verantwoordelijke instanties te kunnen beoordelen, besteedt de Commissie ook aandacht aan de organisatie van de communicatie. Daaronder valt de interne communicatie binnen en tussen de betrokken instanties. Ook gaat de Commissie dieper in op de communicatiemiddelen en -activiteiten. Daarnaast besteedt zij aandacht aan de manier waarop de instanties zijn omgegaan met de media en aan de invloed van de mediaberichtgeving. Dit deel wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen. 14.1
Definitie
In het kader van dit onderzoek verstaat de Commissie onder communicatie1: “Het uitwisselen (= overdragen en ontvangen) van informatie tussen actoren.”
1
291
Onderzoekplan Commissie onderzoek vuurwerkramp Enschede/Den Haag, 29 juni 2000.
Communicatie
De Commissie stelt zich de vraag hoe de communicatie tussen de verschillende actoren feitelijk is verlopen. Verder besteedt zij aandacht aan de invloed die communicatie heeft gehad op de manier waarop de verschillende actoren de praktische hulpverlening hebben beleefd en aan de effectiviteit van de praktische hulp. Daarbij spelen de volledigheid, sensitiviteit, tijdigheid en effectiviteit van de communicatie een rol. 14.2
Actoren en communicatiestromen
Actoren Vanuit communicatieoogpunt zijn de hulpverlenende instanties (waaronder de gemeentelijke diensten), de getroffenen (bewoners, ondernemers en kunstenaars, elk met verschillende kenmerken en mate van getroffenheid) en de media de belangrijkste actoren. Balktekst
Communicatiestromen De Commissie heeft de onderzoekvragen per groep actoren gespecificeerd in drie (tweezijdige) communicatiestromen (zie hieronder: A, B,C.). Bij deze communicatiestromen gaat het voor een belangrijk deel om informatievoorziening vanuit hulpverlenende instanties (zender) naar getroffenen (ontvangers). In dit deel III ligt de voornaamste focus op deze vorm van communicatie vanuit de gemeente. Maar er bestaat ook een omgekeerde beweging: welke signalen zenden de getroffenen bijvoorbeeld uit over hun behoefte aan praktische hulp? A. Communicatie instanties 21 getroffenen: Feitelijke reconstructie inhoud, proces en toonzetting van de communicatie (waaronder de communicatiemiddelen). • In hoeverre heeft communicatie tussen instanties en getroffenen invloed gehad op de effectiviteit en de beleving van de praktische hulpverlening? • In hoeverre zijn reacties vanuit de getroffenen op de communicatie van de instanties van invloed geweest op de hulpverlening? B. Communicatie instanties 21 media 21 getroffenen: Feitelijke reconstructie van inhoud, toon en tijdstip van de berichtgeving van de instanties aan de media en vanuit de media aan de getroffenen. • In hoeverre heeft de informatievoorziening aan en de berichtgeving door de media invloed gehad op de effectiviteit en de beleving van de praktische hulpverlening? C. Communicatie binnen en tussen instanties (interne communicatie): Feitelijke reconstructie inhoud, proces en toonzetting van de communicatie. • In hoeverre heeft (de organisatie van) de interne communicatie invloed gehad op de effectiviteit en de beleving van de praktische hulpverlening? In het geval van praktische hulpverlening in het kader van de vuurwerkramp is de communicatiestroom vanuit de hulpverlenende instanties naar de getroffenen het meest dominant, maar er bestaat dus ook een omgekeerde communicatiestroom: hoe hebben de getroffenen hun behoefte over hulp kenbaar gemaakt en waren de hulpverlenende instanties voldoende ingesteld op het ontvangen en interpreteren van deze signalen?
292
Inleiding
In de communicatie over praktische hulpverlening vervullen ook de media een rol van betekenis. De berichtgeving in de media over de diverse vormen van praktische hulp, maar ook over de diverse andere aspecten van de vuurwerkramp, speelt een rol in de beleving en de effectiviteit van die hulpverlening. De media zijn in de eerste uren/dagen na de ramp meestal een zeer belangrijk communicatiekanaal voor de overheid. In die zin zijn de media een belangrijk intermediair communicatiemiddel voor het bevoegd gezag, de overig hulpverlenende instanties, de getroffenen en het algemene publiek. De media vervullen dan ook een belangrijke beeldvormende functie (wat gaat er goed en wat niet?). De media geven de meeste informatie echter niet één op één door. Zij geven daar een eigen vertaalslag aan en besteden vaak ook aandacht aan de mening van andere betrokken partijen. Er bestaat dus een tweezijdige communicatiestroom: vanuit de hulpverlenende instanties naar en van de media en vanuit de media naar de getroffenen. Onderzoekopzet communicatie
De Commissie heeft de effectiviteit en de beleving van de communicatieactiviteiten vanuit de hulpverlenende instanties richting de getroffenen op de volgende manieren onderzocht. 14.3.1
Documentenonderzoek
Er is onderzoek gedaan naar een aantal schriftelijke communicatiemiddelen. Dit richtte zich op het in kaart brengen welke vorm van informatievoorziening wanneer, in welke context, met welk medium, op welke manier (toon en dergelijke), voor welke doelgroep is ingezet. Daarbij is gebruik gemaakt van een groot aantal informatiedragers uit de periode na de vuurwerkramp: vergaderverslagen, rapporten, notities en dergelijke vanuit verschillende instanties, en berichtgeving in de media. 14.3.2
Enquête en groepsgesprekken getroffenen
Naar aanleiding van de deskresearch zijn afzonderlijk enkele aspecten van informatievoorziening en communicatie aan de orde gesteld in de enquête onder getroffenen en in de groepsgesprekken. Zo is met name inzicht verkregen in de waardering van getroffenen voor het communicatiebeleid en de middelen van de hulpverlenende instanties. 14.3.3
Interviews hulpverlenende instanties
Aansluitend heeft de Commissie enkele onderwerpen getoetst en geconcretiseerd door in interviews met verantwoordelijke functionarissen van hulpverlenende instanties vragen over communicatie te stellen. Daarmee is inzicht verkregen in de context en omstandigheden waarbinnen men besluiten omtrent communicatie moest nemen, de mate waarin is gereageerd op signalen uit de buitenwereld en de door instanties gepercipieerde effectiviteit van de ingezette middelen en activiteiten. 14.4
Hoofdstukopbouw
Allereerst schetst de Commissie, in hoofdstuk 15, het formele kader waarbinnen de communicatieactiviteiten zijn uitgevoerd. Vervolgens worden beschreven:
293
Balktekst
14.3
M.C. Ostendorp de Jong Tollensstraat 9 Bewoner
15 Kader
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de formele basis van het communicatiebeleid van de gemeente op basis van: • • • •
het rampenplan deelplan 3: Voorlichting en Informatie het gemeentelijk draaiboek Voorlichting en Informatie het convenant met de rampenzender RTV-Oost.
De Commissie hecht eraan hier op te merken dat het formele kader in een dergelijke situatie van relatieve betekenis is. Veel besluiten zullen, afhankelijk van de omstandigheden, op basis van inschattingen en competenties van betrokken bestuurders, worden genomen in de rampenstaf of het college van Burgemeester en Wethouders (B&W). Deze besluiten horen feitelijk ook tot het formele kader. Deze zijn echter niet hier opgenomen, maar worden waar relevant in de volgende paragrafen vermeld bij de feitelijke communicatieactiviteiten. Rampenplan gemeente Enschede2
15.1
Het rampenplan van de gemeente Enschede verschaft richtlijnen voor de inhoud, de organisatie en de verantwoordelijkheden betreffende de informatievoorziening tijdens een ramp. Inhoudelijk is vastgelegd dat de naar buiten gebrachte informatie moet betreffen: • • • • •
De oorsprong, de omvang en de gevolgen van de ramp. De wijze waarop de bevolking op de hoogte wordt gehouden. De maatregelen die de bevolking bij een ramp of een zwaar ongeval dient te treffen om de schadelijke gevolgen ervan zo veel mogelijk te beperken. De te volgen gedragslijnen. Informatieverschaffing over de gevolgen en de (financiële) afwikkeling van de calamiteit.
De informatie aan hulpverleners betreft ook: • • •
De risico’s die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid. De voorzorgsmaatregelen die getroffen zullen worden. Overige relevante informatie rekeninghoudend met de omstandigheden van het specifieke geval.
Het rampenplan stelt ook organisatorische eisen: • • •
2
297
Het instellen van een informatiecentrum voor de bevolking. Het opzetten van een perscentrum. Afstemming van de informatievoorziening met voorlichters van andere (semi-)overheidsinstanties.
Rampenplan gemeente Enschede, 1 november 1998 (LCI-003).
Communicatie
Inhoudelijk vindt de informatieverstrekking door of in opdracht van de burgemeester plaats. De functionaris Voorlichting is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het voorlichtingsbeleid. Deelplan 3: Voorlichting en Informatie, behorende bij het rampenplan3
15.2
Het deelplan noemt de volgende doelstellingen: •
• • Balktekst
Het geven van informatie over de door de bevolking te nemen maatregelen om de schadelijke gevolgen van een incident of calamiteit zo veel mogelijk te beperken. Het geven van informatie over het verloop van het incident of de calamiteit. Het geven van informatie over de te volgen gedragslijn bij terugkeer naar de normale leefsituatie.
Voor communicatie en voorlichting worden als hoofdtaken genoemd: •
• •
• -
15.3
Preventieve voorlichting: informatie over de mogelijke calamiteiten en rampen die de gemeente kunnen bedreigen, alsmede over de wijze waarop de bevolking bij een calamiteit wordt gewaarschuwd. Repressieve voorlichting: de daadwerkelijke waarschuwing van de bevolking inzake de dreigende calamiteit. Acute voorlichting: de informatieverschaffing tijdens de calamiteit om de bevolking een duidelijk beeld te geven van het verloop van de calamiteit, alsmede de informatieverschaffing tijdens en na de calamiteit over de mogelijke gevolgen ten aanzien van de volksgezondheid. De informatie na de calamiteit: De informatieverschaffing over de gevolgen en de (financiële) afwikkeling van de calamiteit. Afstemming van de informatieverschaffing met de voorlichters van de andere (semi-)overheidsinstanties. Het inrichten van een informatiecentrum voor de bevolking. Het inrichten van een perscentrum ten behoeve van een goede en adequate informatieverschaffing aan de diverse media. Gemeentelijk Draaiboek Voorlichting en Informatie, behorende bij deelplan 3 van het rampenplan4
Als drieledig doel van de voorlichting noemt dit gemeentelijk draaiboek: het vermijden van een onjuist beeld over de ramp, het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van de ramp en het bijdragen aan een goede nazorg. Het draaiboek stelt tevens dat de taken van de concernstaf, afdeling Communicatie, zijn: • •
Het adviseren van de rampenstaf. Het verstrekken van informatie aan de bevolking met gebruikmaking van alle mogelijke media.
3
Deelplan 3: Voorlichting en Informatie, behorende bij het rampenplan, 1november 1998 (LCI-003). Gemeentelijk Draaiboek Voorlichting en Informatie behorende bij deelplan 3 van het rampenplan, 1 november 1998 (LCI-050).
4
298
Kader
• • • •
Het geven van publieksinformatie en (via de media) het bekend maken van het informatietelefoonnummer. Het inrichten en bezet houden van het perscentrum en het laten begeleiden van de pers op het rampenterrein. Het verzamelen, ordenen, bewerken en bewaren van gegevens die van belang zijn voor de bevolking en de media. Het geven van interne voorlichting aan eigen organisatie c.q. hulpverleners.
Het afstemmen van het voorlichtingsbeleid met bij de ramp betrokken instanties. Volgens het draaiboek moeten de volgende voorlichters worden aangewezen: Hoofd Communicatie, voorlichter beleidsteam. Berichtenopsteller. Voorlichter managementteam. Voorlichter publieksinformatie. Voorlichter persinformatie. Voorlichter rampenterrein. Administratieve ondersteuning (mediawatch, logboek, evaluatie et cetera).
Elk uur moeten briefings met de voorlichters plaatsvinden. Alle voorlichters vullen logboekformulieren in. Voor informatie aan anderstaligen schakelt de voorlichter publieksinformatie het Tolkencentrum Noord- en Oost-Nederland in. In het draaiboek zijn de namen en telefoonnummers opgenomen van voorlichters van omliggende gemeenten alsmede een perslijst. Convenant RTV-Oost5
15.4
In 1996 heeft de Commissaris van de Koningin in de provincie Overijssel, mede namens veertig burgemeesters van deze provincie, een convenant getekend met de regionale omroep RTV-Oost. Het convenant bepaalt dat de provincie Overijssel, alsmede de betrokken gemeenten in deze provincie, een rechtstreeks beroep kunnen doen op de regionale omroep ten tijde van een calamiteit. Het convenant vermeldt de situatie waaronder de regionale zender als rampenzender kan worden ingeschakeld. De regionale omroep draagt dan zorg voor het zo spoedig mogelijk uitzenden van een mededeling. De inhoud van de mededeling wordt door de Commissaris of de burgemeester opgesteld. De afzender van de boodschap dient bij de uitzending altijd duidelijk te worden vermeld. Het convenant voorziet in het opstellen van nadere procedureregels met betrekking tot het verzorgen van mededelingen tijdens en buiten normale uitzenduren, alsmede verificatieprocedures van aangeboden mededelingen, het vaststellen van de status van een mededeling, het tijdstip en herhaling van de uitzending en in welke gevallen tolken worden ingeschakeld. Verder meldt het convenant dat de manier waarop mededelingen aan RTV-Oost worden aangeboden, geoefend moet worden.
5
299
Convenant RTV-Oost, 1996.
Balktekst
• • • • • • •
M.A. Zaman Putterstraat 44 Bewoner
16 Organisatie van de communicatie
16.1
Inleiding
De gemeente Enschede is, zeker in de eerste dagen na de ramp, een belangrijke bron van informatie voor tal van partijen. Dat geldt zowel voor de getroffenen als voor de hulpverlenende instanties, maar bijvoorbeeld ook voor de media. De manier waarop deze informatie wordt gegeven (en daarmee de effectiviteit van die informatie) is mede afhankelijk van de manier waarop de informatievoorziening binnen het gemeentelijk apparaat wordt georganiseerd. Daarom besteedt de Commissie in paragraaf 16.2 aandacht aan de organisatie van de communicatie binnen de gemeente Enschede. Aansluitend wordt aangegeven hoe een aantal hulpverlenende instanties aankijkt tegen de informatievoorziening vanuit de gemeente (paragraaf 16.3). Daarna volgt een korte reactie van de kant van de gemeente. (paragraaf 16.4). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een analyse en beoordeling (paragraaf 16.5). Als algemeen uitgangspunt voor het handelen van de gemeente worden direct na de ramp met betrekking tot communicatie twee beleidslijnen uitgezet6: •
Caring government: de overheid leeft mee, het burgervaderschap van Mans. Het gedicht van Wilmink en de speech van de burgemeester tijdens de Stille Tocht passen hier bijvoorbeeld in.
•
Reliable government: de overheid als verschaffer van open en betrouwbare informatie. Een voorbeeld hiervan is de grote hoeveelheid statistische informatie in de persberichten.
Volgens het scenario van caring government moet burgemeester Mans betrokkenheid uitstralen. Mans treedt dan ook op als de belangrijkste woordvoerder. Een sterke rol van Mans, maar ook die van loco-burgemeester Helder is een belangrijke factor in effectiviteit van de communicatie, met name richting de media. Een gevolg van de beleidskeuze voor reliable government is dat zorgvuldigheid en betrouwbaarheid een hoge prioriteit hebben. Daardoor heeft de berichtgeving vanuit de gemeente in een aantal gevallen (asbest, vrijgeven ringen en vermistenlijst) lang op zich laten wachten. Het hoofd7 Communicatie van de gemeente Enschede merkt het volgende op: Onze lijn was steeds: communiceren als we iets zeker weten. Ook voor de vermistenlijst gold ons uitgangspunt: pas communiceren als we het zeker weten. In de rampenstaf bepaalden we het juiste moment, in samenspraak dus ook met de politie.
6 7
301
Gespreksverslag interview COV met M. Heunen en G. Averink, hoofd Communicatie en hoofd publieksvoorlichting gemeente Enschede, 25 september 2000 (COV / 00.01756). Telefonisch gesprek met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 19 oktober 2000.
Communicatie
Als voorlichters hadden wij een rol in het hoe van het naar buiten brengen. Hierbij hebben we uiteindelijk gekozen voor TV-Oost en Internet als centrale informatiebron. Juist de druk van buiten, van bewoners en pers, maakte ons bewust van het belang van een zorgvuldige communicatie. 16.2
Organisatie
Balktekst
In de periode van de werking van het rampenplan (13-24 mei 2000) is de gemeentelijke rampenstaf8 leidend in de communicatie vanuit de gemeente. Inhoudelijk vindt de informatieverstrekking door of in opdracht van de burgemeester plaats. Het hoofd van de afdeling Communicatie van de concernstaf is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het communicatie/voorlichtingsbeleid.9 Het hoofd Communicatie maakt deel uit van de rampenstaf en is belast met de in- en externe communicatie. Daarnaast heeft zij de leiding over alle bij de voorlichting betrokken medewerkers.10 Het hoofd Communicatie heeft daarnaast regelmatig afstemmingsoverleg met de voorlichters van de politie en de brandweer.11/12 De afdeling Communicatie van de concernstaf van de gemeente Enschede bevindt zich op het moment van de ramp in een reorganisatie. De afdeling bestaat dan uit acht centrale voorlichters. Van de verschillende gemeentelijke diensten zijn er nog eens vijf decentrale voorlichters die het stadhuis ondersteunen in de communicatie met pers en publiek. Direct na de ramp doet de afdeling Communicatie, vanwege deze beperkte personele capaciteit, een beroep op de Twentse voorlichterspool. Deze pool is in het leven geroepen na de ramp met het neerstorten van een F16 op een Hengelose woonwijk in februari 1992. De namen en telefoonnummers van voorlichters uit omliggende gemeenten zijn toen ook opgenomen in het deelplan communicatie van het rampenplan. De heer Jilleba, voorlichter van de gemeente Hengelo, leidt het samenstellen en coördineren van de pool voorlichters. Direct na de ramp zijn er 63 voorlichters, in drie ploegen van 21 personen, werkzaam op het stadhuis. Het merendeel van hen komt uit de voorlichterspool. Na enkele dagen worden ook voorlichters van het Ministerie van VWS ingezet. Ondanks dit grote aantal voorlichters is de afdeling Communicatie de eerste week na de ramp, zowel telefonisch als fysiek, moeilijk te bereiken. Aanvankelijk zijn pers- en publieksvoorlichting gecombineerd. Dat werkt echter niet optimaal. Pers en publiek hebben verschillende informatiebehoeften. Op maandag 15 mei worden pers- en publiekscommunicatie daarom gescheiden en worden clustermanagers aangewezen voor beleid en strategie, persvoorlichting, publieksvoorlichting, nieuwe media/interne communicatie en administratie. Er wordt ook een liaison officer aangesteld voor de interne communicatie.
8
9 10 11 12
302
De rampenstaf wordt in verschillende rapporten (onder meer: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Inspectie Brandweer en Rampenbestrijdig, Analyse van de publieksvoorlichting bij de Vuurwerkramp Enschede, 11 jaunuari 2001) aangeduid als GCC (Gemeentelijk Coördinatie Centrum). Rampenplan gemeente Enschede, 1 november 1998 en deelplan 3: Voorlichting en Informatie, behorende bij het rampenplan, november 1998 (LCI-003). Gemeentelijk Draaiboek Voorlichting en Informatie behorende bij deelplan 3 van het rampenplan, 1 november 1998 (LCI-050). Telefonisch gesprek met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 19 oktober 2000. Gespreksverslag interview Inspectie van de politie met W.G. van Raalte, hoofd afdeling communicatie van de regiopolitie Twente, 31 augustus 2000 (LCI-1331): “Met de voorlichter van de gemeente heb ik zaterdag 13 mei rond 16.00 uur een aantal afspraken omtrent de communicatie gemaakt. Onder andere met betrekking tot de verantwoordelijkheid die bij de gemeente kwam te liggen.”
Organisatie van de communicatie
Deze fungeert als contactpersoon om informatie op te halen en te brengen van en naar de verschillende gemeentelijke diensten. Ten slotte zijn er gemeentelijke publieksvoorlichters op locatie: bij de Diekmanhal, de Pathmoshal en bij het rampgebied. Direct na de ramp worden de organisatie en het handelen van de (uitgebreide) afdeling Communicatie gebaseerd op de hoofdlijnen uit het rampenplan. In de beleving van het hoofd Communicatie werkt dat de eerste tijd goed. 13 Maar iedere ramp heeft een aantal geheel eigen kenmerken en vergt daarom een eigen en vooral pragmatische, flexibele aanpak en veel improvisatie. Zo nodig wordt gereageerd op veranderende omstandigheden en wordt het beleid daarop aangepast. Men wijkt daarom op onderdelen af van het rampenplan. De afdeling Communicatie werkt bijvoorbeeld niet met logboekformulieren, omdat dit erg veel tijd kost. Alleen de bovengenoemde clustermanagers vullen overdrachtsformulieren in. Het hoofd Communicatie daarover:
Na de ramp vindt dagelijks een ochtendbriefing plaats tussen het hoofd Communiatie, clustermanagers en enkele medewerkers. Van daaruit wordt de informatie verder gecommuniceerd. Het hoofd Communicatie van de gemeente Enschede organiseert verder briefings voor de voltallige afdeling Communicatie. Deze vinden niet altijd direct na het crisisoverleg plaats, maar wanneer dat noodzakelijk wordt gevonden. Op een flip-over schrijft ze de laatste informatie. Voorlichters die in het veld werken, worden geacht eerst terug naar het stadhuis te komen vóór de dienst wordt overgedragen. Deze voorlichters inventariseren ook de vragen die ze in het veld horen van getroffenen en anderen. Het beleid is om dezelfde voorlichters steeds zo veel mogelijk voor hetzelfde cluster in te zetten. Tot 24 mei zit het hoofd Communicatie van de gemeente in het overleg van de rampenstaf. In de rampenstaf vindt afstemming met betrekking tot de communicatie-uitingen plaats. Deze worden vervolgens centraal via de afdeling Communicatie gedistribueerd. Na 24 mei wordt de rampenorganisatie gemeentebreed voortgezet als projectorganisatie. Deze organisatie bestaat uit een stuurgroep, een coördinatieteam en een projectgroep. De projectgroep zorgt voor afstemming tussen alle nazorgprojecten, ook met betrekking tot communicatie-uitingen. Tot medio juli komt de projectgroep twee keer per week bij elkaar. Daarna één keer per week. In het begin zijn de persconferenties, persberichten, berichtgeving via RTV-Oost, informatie via de telefonische hulplijnen en tot op zekere hoogte internet belangrijke communicatiemiddelen voor de gemeente. Later gaan bewonersnieuwsbrieven, persoonlijke communicatie via het IAC, bewonersbijeenkomsten en de communicatie-activiteiten via de helpdesk voor ondernemers een grote rol spelen. In hoofdstuk 4 en 5 gaat de Commissie uitgebreid in op de verschillende communicatiemiddelen.
13
303
Telefonisch gesprek met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 19 oktober 2000.
Balktekst
We zijn vooral pragmatisch bezig geweest, we wilden mensen helpen, onze taak als publieksvoorlichters waarmaken. Aan de verslaglegging van telefoongesprekken, het bijhouden van logboeken, hebben we geen prioriteit gegeven. Wel waren we in staat via spreadsheets aan te geven wat de meest gestelde vragen waren. Het rampenplan heeft een beperkte status: je start er dingen mee op, later werk je toch naar bevind van zaken.
Communicatie
16.3
Opvattingen van andere hulpverlenende instanties
Een aantal andere hulpverlenende instanties heeft in interviews met de Commissie zijn opvatting omtrent (de organisatie van) de communicatie door de gemeente gegeven. Servicecentrum Noord (SCN)14
16.3.1
Balktekst
Vanaf maandag 15 mei tot circa drie weken na de ramp speelt het wijkcentrum SCN een belangrijke rol in de informatievoorziening naar getroffenen. Het centrum organiseert de eerste dagen drie keer per dag een informatiebijeenkomst in het tegenover het rampgebied liggende buurthuis het Kompas. De informatievoorziening van het centrum gaat met name over het openstellen van de verschillende gebieden en over praktische hulp. De communicatie met de gemeente is volgens het SCN de eerste drie dagen niet gestructureerd en niet optimaal. Er is geen vast aanspreekpunt op het stadhuis. Het stadhuis geeft in eerste instantie volgens het SCN ook geen richtlijnen voor de omgang met de media. Volgens het SCN zoekt de gemeentesecretaris na drie dagen contact over de activiteiten van het wijkcentrum. Vanaf dat moment ondersteunen twee voorlichters van de gemeente het centrum bij de informatievoorziening en komen er ook wethouders langs om in het Kompas persoonlijk de stand van zaken te vertellen. Vanaf 16 mei verlopen de contacten met het stadhuis goed. De verslagen van de rampenstaf maken ook melding van contacten met het SCN. In de middag van 16 mei wordt in de rampenstaf gemeld dat de communicatie in het SCN niet goed verloopt. De burgemeester stelt zich beschikbaar om binnen een halfuur de burgers aldaar te informeren, zo mogelijk met brandweer en politie. Vanaf 22 mei neemt de stadsdeelmanager EnschedeNoord zitting in het coördinatieteam onder leiding van gemeentesecretaris. Het team komt de eerste tijd iedere dag bijeen. De frequentie wordt in de loop der tijd afgebouwd. Het wijkcentrum SCN is van mening dat de communicatie met de gemeente over het algemeen goed verloopt. Wel meent het SCN dat het in het begin gemakkelijker had kunnen opereren als er eerder een goede lijn met het stadhuis was geweest. Het vindt dat goed functionerende servicecentra – zoals wijkcentra – ingezet moeten worden bij een ramp. De centra zijn voor getroffenen laagdrempelig en de werknemers ter plekke kennen de getroffenen. Het SCN stelt voor dat de servicecentra in het rampendraaiboek wordt opgenomen. Woningstichting Domijn15
16.3.2
Woningstichting Domijn heeft regelmatig overleg met wethouder Buursink (Leefbaarheid en Wonen), in de periode direct na de ramp iedere dag, later minder. De eerste 48 uur ervaart de woningbouwcorporatie de communicatie van de gemeente als nogal chaotisch. Het ontbreekt soms aan duidelijkheid en consistentie. In de loop der tijd verbetert de afstemming echter sterk. De woningbouwcorporatie stelt tevens dat getroffenen soms dermate emotioneel geraakt en verward zijn dat hierdoor het overdragen van informatie niet optimaal verloopt. In het dagelijks overleg met de heer Buursink vindt afstemming over de communicatieuitingen plaats.
14 15
304
Gespreksverslag interview COV met J. Bron, stadsdeelmanager Noord, 28 september 2000 (COV / 00.01532). Gespreksverslag interview COV met P. Rutgers, directeur Woningstichting Domijn, 28 september 2000 (COV/ 00.01933).
Organisatie van de communicatie
Informatie vanuit Domijn wordt meegenomen naar de rampenstaf. Veel voor de werkzaamheden van Domijn belangrijke informatie wordt via de gemeente door RTV-Oost bekendgemaakt. Stadsbank Oost-Nederland16
16.3.3
De Stadsbank Oost-Nederland is zeer tevreden over het verloop van de communicatie met de gemeente. Na de ramp vindt dagelijks overleg plaats met de wethouder Sociale Zaken, waarbij ook de communicatie-activiteiten worden afgestemd. De directeur van de Stadsbank kent het gemeentelijk circuit persoonlijk heel goed, aangezien hij lange tijd bij de Sociale Dienst heeft gewerkt. De directeur van de Stadsbank:
Kamer van Koophandel Veluwe en Twente17
16.3.4
De directeur van de KvK stelt dat zij altijd, indien nodig, toegang heeft tot de rampenstaf. Er vindt regelmatig faxverkeer plaats, zodat de gemeente goed op de hoogte is van de gang van zaken bij de ondernemershelpdesk18. Twee weken na de ramp volgt nauwe afstemming met burgemeester Mans en wethouder Helder. Enkele accountmanagers bij de helpdesk zijn afkomstig van de afdeling Economische Zaken van de gemeente en dit vergemakkelijkt de communicatie volgens de KvK. Informatie- en adviescentrum (IAC)19
16.3.5
Het IAC is voor de gemeente een belangrijke instantie om voeling te houden met wat er leeft bij de getroffenen. Het IAC heeft immers direct contact met individuele getroffenen en met de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede. Het IAC zelf stelt dat de coördinatie van de informatievoorziening cruciaal is en dat deze over het algemeen goed is verlopen. De centralisatie van de informatievoorziening bij de rampenstaf had op punten beter kunnen lopen. Het IAC stelt dat een aantal factoren de coördinatie van de informatievoorziening heeft bemoeilijkt. Zo maakten voorlichters (te) lange dagen. Ook kwamen veel mensen, zoals de voorlichters en de eerste medewerkers van het IAC niet uit Enschede, waardoor zij de omgeving en het gemeentelijk circuit niet goed kenden. RTV-Oost20
16.3.6
RTV-Oost is in haar functie van rampenzender van mening dat het contact met de rampenstaf en de gemeente de eerste dagen na de ramp niet optimaal verloopt21. De zender wordt als rampenzender beperkt door de gemeente aangestuurd en in haar eigen beleving vooral behandeld als één van de vele media.
16 17 18 19 20
305
Gespreksverslag interview COV met W.M. Pietersen, directeur Stadsbank Oost-Nederland, 25 september 2000 (COV / 00.01925). Gespreksverslag Interview COV met W.M van Ingen, directeur Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, 9 oktober 2000 (COV / 00.01537). De ondernemershelpdesk wordt uitvoerig beschreven in de hoofdstukken 8 en 10 van dit onderzoekrapport. Gespreksverslag interview COV met J. Peters, directeur IAC, 21 september 2000 (COV / 01.00254). Gespreksverslag interview COV met M. Steenbeeke en R. Vorkink, eindredacteur en redacteur Nieuws RTV-Oost, 22 september 2000 (COV / 00.01538).
Balktekst
Aangezien ik bij de sociale dienst in Enschede heb gewerkt, kende ik de weg. We hebben verder heel goed samengewerkt. Onze werkzaamheden vielen onder verantwoordelijkheid van de wethouder Sociale Zaken.
Communicatie
Er is wel veel contact met het stadhuis, maar de zender mist een directe lijn met de afdeling Communicatie en de rampenstaf. De rampenzender heeft de indruk dat de eerste dagen veel medewerkers van de afdeling Communicatie beslissingen nemen die niet altijd goed intern worden gecommuniceerd. Naarmate de tijd verstrijkt, neemt het aantal voorlichters waarmee RTV-Oost te maken heeft, af. De contacten verlopen dan beter. Nadat het rampenplan op 24 mei buiten werking is gesteld, neemt de gemeente geen contact meer op met de rampenzender met het verzoek om specifieke informatie uit te zenden. RTV-Oost geeft aan dat ook na 24 mei een intensief contact met de gemeente een kans zou zijn geweest om belangrijke informatie direct en effectief aan de getroffenen te melden. Samenvattend Balktekst
De andere hulpverlenende instanties geven aan dat de communicatie met de gemeente zeker de eerste dagen na de ramp niet vlekkeloos verloopt. De instanties die de eerste dagen nagenoeg geen knelpunten constateren in de communicatie met de gemeente, geven aan veelal goede persoonlijke contacten met het stadhuis te hebben. De “opstartfase” in de communicatie met de gemeente verschilt per organisatie. Vanaf het moment dat er structureel overleg met de organisaties plaatsvindt en wanneer de hectiek van de eerste dagen voorbij is, verloopt de communicatie tussen de gemeente en de verschillende instanties goed. RTV-Oost, Dagblad Tubantia22 en enkele hulpverlenende instanties geven aan dat de gemeente hen niet heeft gebruikt als informatiebron voor issues die speelden. Het IAC heeft deze rol in zijn eigen ogen en in die van de afdeling Communicatie van de gemeente wel vervuld. Bijvoorbeeld met betrekking tot de opslag van goederen meent het IAC een signaalfunctie te hebben gehad. Het IAC geeft ook vanaf het begin informatie door aan de gemeentelijke coördinatieteams. 16.4
Opvatting van de gemeente
De gemeente meent dat de communicatie over het algemeen goed is georganiseerd23. Het hoofd Communicatie: Over het algemeen is alles goed gegaan. Het gebruik van de voorlichterspool is heel erg handig gebleken. Zelf hadden we het niet kunnen redden. Je merkt wel dat er meteen een schreeuwend tekort aan telefoons en computers is. Ik heb gezorgd voor mobiele telefoons voor mijn medewerkers. We hebben er bewust voor gekozen om geen bureaucratische machine van de voorlichting te maken. We hebben gekozen voor een pragmatische, improviserende werkwijze om probleemoplossend te kunnen werken. Dit heeft achteraf gezien erg goed gewerkt.
21 22 23
306
Zie voor het convenant met RTV-Oost paragraaf 2.4 en voor de contacten tussen de gemeente Enschede en RTV-Oost paragraaf 5.2 van deel III. Gespreksverslag interview COV met J. Bengevoord, chef Nieuwsdienst van Dagblad Tubantia, 20 september 2000 (COV / 00.01810). Gespreksverslag interview COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september 2000 (COV / 00.01756).
Organisatie van de communicatie
De gemeente beoordeelt het gevoerde communicatiebeleid positief. Het hoofd Communicatie van de gemeente is van mening dat de keuze voor de clusters goed is geweest. Vooral de verbindingsofficier interne communicatie heeft een waardevolle rol vervuld. Ook de inzet van de Twentse voorlichterspool beoordeelt de gemeente positief. In een vergelijkbaar geval ziet het hoofd Communicatie geen aanleiding om de nu gebruikte structuur te veranderen. 16.5
Analyse en beoordeling
De (publieks)informatie via de media is in de gegeven omstandigheden overwegend effectief geweest. Het formele kader van het rampenplan is met name in de eerste uren na de ramp richtinggevend geweest. In een later stadium is de gemeente vooral op een praktische manier omgegaan met de richtlijnen van het rampenplan. Daarbij heeft de gemeente zich voldoende gericht op signalen van buiten. Zodra zich duidelijke knelpunten voordeden, zijn deze redelijk vlot opgepakt en verbeterd. De Commissie onderkent twee aandachtspunten. De rampenzender is wel opgenomen in het communicatiecircuit, maar de communicatielijn vanuit de gemeente heeft niet optimaal gefunctioneerd. Met betrekking tot de rampenzender en het SCN treedt de gemeente niet steeds voldoende tijdig op. De gemeente organiseert echter wel direct contact als zij gewezen wordt op de behoefte die er bij beide organisaties leeft. De Commissie vindt het verder opvallend dat de rampenzender, het regionale dagblad Tubantia en het SCN geen duidelijke aangeeffunctie bij de gemeente hebben vervuld. De genoemde media en het centrum hebben immers direct contact met de getroffenen en krijgen dus veel informatie. De gemeente had proactiever kunnen zijn in het gebruikmaken van deze kennis. De effectiviteit van de communicatie zou erbij gebaat zijn geweest wanneer deze mogelijkheid was benut.
307
Balktekst
De Commissie is van mening dat de organisatie van de communicatie en de afstemming met andere instanties na de eerste drie dagen steeds beter hebben gefunctioneerd. De druk van de (inter-)nationale media was van meet af aan bijzonder groot. Dat heeft er zeker toe bijgedragen dat de communicatie met de rampbestrijdingsorganisaties en hulp- c.q. opvanginstellingen (zoals politie, brandweer, Diekmanhal, Servicecentrum Noord, Stichting Domijn) in het gedrang kwam. Na enkele dagen organiseert de gemeente wel direct contact als zij wordt gewezen op de behoefte die er bij de organisaties leeft.
E.J.M. Elferink Patrijsstraat 25 Bewoner
17 Publiekscommunicatie
In dit hoofdstuk gaat de Commissie nader in op de diverse vormen van externe communicatie die richting het publiek zijn ingezet. Allereerst wordt ingegaan op de persoonlijke communicatie waaronder vallen: de telefonische hulplijnen, de helpdesk van het IAC, de ondernemershelpdesk en de communicatie met allochtonen. Daarnaast zijn schriftelijke (of digitale) communicatiemiddelen ingezet: bewonersnieuwsbrieven, ondernemersnieuwsbrieven en het internet. Per communicatieactiviteit worden eerst de relevante feiten genoemd. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de waardering voor die activiteiten door getroffenen en/of hulpverlenende instanties en aan de opvattingen van de gemeente. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de resultaten uit de enquête, de groepsgesprekken en de interviews met vertegenwoordigers van de hulpverlenende instanties. De paragrafen worden steeds afgesloten met een analyse en beoordeling door de Commissie. 17.1
Persoonlijke communicatie
17.1.1
Telefonische hulplijnen24
Het doel van de eerste telefonische hulplijnen is het geven van algemene informatie over de ramp. De gemeente Enschede is verantwoordelijk voor de twee belangrijkste telefonische hulplijnen. De meeste informatie wordt verstrekt door speciaal opgeleide medewerkers van het nationale callcenter 0800-1100, dat door het Ministerie van VWS aan de gemeente ter beschikking is gesteld. De gemeente blijft de formele zender van dit kanaal. Informatie over personen wordt niet via de nationale hulplijn, maar uitsluitend via het telefoonnummer van het stadhuis verstrekt. In de loop der tijd zijn vanuit diverse andere hulpverleners ook telefonische hulplijnen ingesteld, gericht op bepaalde delen van de doelgroep en specifieke vormen van informatie of hulp. Dat geldt bijvoorbeeld voor de hulplijn van de Dienst Maatschappijke Ontwikkeling, de gezamenlijke woningbouwverenigingen en het Verbond van Verzekeraars. Feiten 13 mei
Om 19.12 uur wordt het centrale nummer van het stadhuis (053-4818921) ingesteld als informatienummer. Het Ministerie van VWS biedt om 19.00 uur de gemeente aan een algemeen informatienummer (0800-1100) in te stellen over de ramp. Dit algemene informatienummer is om 19.35 uur actief. Het hoofd Communicatie van de gemeente informeert het nationale callcenter later die avond. Het nationale callcenter verzoekt de gemeente vervolgens om informatie te mogen doorgeven over personen.
24
309
Gebaseerd op de verslagen van de gemeente Enschede, de bewonersnieuwsbrieven 1 tot en met 17 (21 mei tot en met 29 augustus), de ondernemersnieuwsbrieven 1 tot en met 9 (14 juni tot en met 6 september) en enkele artikelen uit het regionale dagblad Twentsche Courant/Tubantia.
Publiekscommunicatie
21 mei
De eerste bewonersnieuwsbrief publiceert een lijst met alle relevante telefoonnummers. Op 14 juni verschijnt de eerste ondernemersnieuwsbrief waarin deze telefoonnummers ook worden vermeld.
Waardering door getroffenen
Analyse en beoordeling Doordat de telefonische hulplijn van de gemeente Enschede en het nationale nummer de eerste dag al van start gingen, hebben zij volgens de Commissie zeker in een directe, persoonlijke informatiebehoefte voorzien. Juist op een moment waarop de hectiek maximaal is en de communicatie met getroffenen nog moeilijk verloopt door gebrek aan informatie, maar ook door gebrek aan communicatiekanalen en -middelen, heeft een telefonische hulplijn veel effect. Ook de persoonlijke communicatie met een telefonist die niet alleen antwoord kan geven op een vraag, maar zich daarbij ook kan inleven in de problematiek en emotie van de beller, is een positief aspect van de telefonische hulplijn. Door het instellen van telefonische hulplijnen is in een behoefte voorzien. De instelling van meerdere lijnen heeft als keerzijde dat als niet heel duidelijk is welke hulplijn waarvoor is bedoeld, dit verwarring in de hand werkt. Op de bereikbaarheid van de hulplijnen en de volledigheid van de informatievoorziening bestaat kritiek vanuit de getroffenen; er lijkt vaak meer kennis elders aanwezig te zijn dan bij diegenen die aan de telefoon zitten. In de enquête geeft een aantal getroffenen aan dat de telefonisten niet altijd meelevend reageren. De resultaten van de enquête geven geen inzicht in specifieke gevallen. Er worden alleen opmerkingen in algemene zin gemaakt. De Commissie vindt het moeilijk de effectiviteit van de telefonische hulplijnen te beoordelen, omdat telefoongesprekken vluchtig zijn. De getroffenen maken in de enquête ook geen opmerkingen over de effectiviteit. Bij de telefonische hulplijn van VWS werken gekwalificeerde krachten. Zij hebben ervaring met het beantwoorden van publieksvragen, zij het niet ten tijde van een grote ramp. De Commissie gaat er derhalve van uit dat de telefonisten vanuit hun professionaliteit aandacht hebben besteed aan de toon waarop zij de mensen te woord hebben gestaan. Dat een aantal getroffenen de sensitiviteit anders heeft ervaren, kan wellicht mede worden verklaard door de hectische en stressvolle omstandigheden direct na de ramp.
311
Balktekst
Uit de enquête blijkt dat de getroffen bewoners een aantal knelpunten hebben ervaren met de telefonische hulplijnen. Veel ondervraagden stellen dat de telefonische hulplijnen met name in de eerste week na de ramp slecht en de eerste uren helemaal niet bereikbaar zijn. Ook is er kritiek op de telefonisten. Zij zijn niet altijd voldoende geïnformeerd, waardoor zij vragen niet kunnen beantwoorden, onjuiste informatie verstrekken of verkeerd doorverwijzen. Zij kunnen vaak geen antwoord geven op vragen over zaken als: vervangende woonruimte, financiële regelingen en het verstrekken van goederen. Sommige telefonisten verwijzen door naar de uitzendingen van RTV-Oost. Anderen zijn niet altijd meelevend. Ook stelt een aantal getroffenen dat officiële informatie die via persberichten en internet bekend is, bij het informatienummer vaak (nog) niet bekend is. Dit is verwarrend en onduidelijk. Er zijn bovendien te veel verschillende telefonische hulplijnen ingesteld (voor registratie van vermisten, algemene informatie over hulp, schade en verzekeringen). Dit vinden sommige getroffenen verwarrend. De praktijk van doorverbinden vindt men ten slotte frustrerend.
Communicatie
Helpdesk van het IAC26
17.1.2
In hoofdstuk 9 van deel II van dit onderzoekrapport staat de Commissie uitvoerig stil bij de achtergronden van de oprichting en het functioneren van het IAC. Hierna wordt met name aandacht besteed aan de mondelinge communicatie vanuit het IAC. Feiten
Balktekst
Voorafgaand aan de start van het IAC is er vanaf 15 mei een informatieloket open van DMO/BAZ/BMD. Het IAC is vanaf 20 mei operationeel. In de eerste week is het centrum open op werkdagen van 09.00 tot 21.00 uur en op zaterdag van 09.00 tot 13.00 uur. Vanaf 30 mei wordt dit afgebouwd naar 09.00 tot 17.00 uur alleen op werkdagen. In het begin zijn er bij het IAC aparte loketten van het bureau Raadslieden, het Bureau voor Rechtshulp, het Leger des Heils, de dienst Burger- en Algemene Zaken, het Bureau Maatschappelijke Dienstverlening, de zorgverzekeraars en verzekeringsmaatschappijen en het maatschappelijk werk. Deze aparte loketten worden opgeheven als de rol van het IAC als intermediair duidelijker wordt. Vanaf dat moment wijst het IAC getroffenen die hulp vragen vooral de weg en adviseert het over de te ondernemen stappen. Het IAC speelt een belangrijke rol in de persoonlijke communicatie met de getroffen bewoners. Daaronder vallen zowel gesprekken op het IAC als telefonisch hulp en advies. De eerste twee maanden ligt het accent op materiële vragen, zoals vragen over milieu en huisvesting, variërend van het opkopen van gemeentewoningen tot het onbewoonbaar verklaren van huizen door BMD. Professor Gersons27 geeft in een vroeg stadium aan dat trauma’s zich na ongeveer drie maanden gaan manifesteren. In augustus wordt de vraag van getroffenen naar immateriële zorg inderdaad groter. Het IAC is in het begin gedwongen zich te concentreren op mensen die zelf contact zoeken, omdat de bezetting niet voldoende is om getroffenen actief te benaderen. Later is nagegaan welke mensen, die daarvoor op zichzelf in aanmerking leken te komen, geen contact met het IAC hebben gezocht en zijn die alsnog actief benaderd. Direct na opening stelt het centrum wel een klantvolgsysteem in waarin adresgegevens en vraaggegevens van mensen die zelf toenadering tot het IAC hebben gezocht, worden opgenomen. In de zomer wordt een belronde uitgevoerd om te controleren of de registratie per cliënt klopt en om de resterende behoefte aan nazorg te inventariseren. Bij opening van het IAC wordt het centrum bemand via het Ministerie van VWS en via het Ministerie van BZK. VWS komt met veel mensen van externe organisatiebureaus. In het begin werken er ongeveer 45 mensen bij de balies van het IAC. Vanaf eind augustus is er voldoende personeel om te werken met vaste contactpersonen. Het personeel bestaat dan naast de directeur, uit één receptionist, drie baliemedewerkers en vijf voorlichters, waarvan er één van Turkse afkomst is, zeven maatschappelijk werkers (SMD) ten behoeve van de klantondersteuning en opvang bij problemen en zes mensen voor het belteam (0800-1100).
26
27
312
Gebaseerd op het interview COV met de directeur van het IAC, J. Peters, 21 september 2000 (COV / 01.00254) en informatie uit de bewonersnieuwsbrieven 1 tot en met 17 (21 mei tot en met 29 augustus). Prof. Dr. B.P.R.Gersons is hoogleraar psychiatrie en werkzaam bij het Academisch Medisch Centrum Amsterdam/de Meren. Gersons is specialist met betrekking tot het Post Traumatisch Stress Syndroom.
Publiekscommunicatie
Inzet communicatiemiddelen Bij het IAC gaat het vooral om persoonlijke communicatie. Daarnaast vervaardigt het IAC de bewonersnieuwsbrieven. Om steeds zo adequaat mogelijk te kunnen informeren, werken baliemedewerkers vanuit een speciale documentatiemap. Bij de opening van het adviescentrum werkt men al met deze map, waarin vragen en antwoorden dagelijks worden aangevuld. Later zijn minder frequent aanvullingen nodig. De map wordt gebruikt door het IAC en het callcenter van VWS. Elke dag om 08.30 uur is er de eerste periode een briefing van de medewerkers. De medewerkers worden geacht zelf vragen af te handelen. Bovendien moeten zij actief informeren of er nog vragen bij de getroffenen leven die zij nog niet hebben gesteld. Waardering door getroffenen
van het kastje naar de (verkeerde) muur gestuurd worden, of dat de vragen op een stapel terechtkomen. Wel constateert een aantal getroffenen verbeteringen in de loop der tijd. Door enkelen wordt een persoonlijke benadering gemist; men vindt de medewerkers niet vriendelijk en niet meelevend. Ook stellen ondervraagden dat het moeilijk is om meer gedetailleerde of praktische informatie te verkrijgen naar aanleiding van persberichten of berichtgeving van RTV-Oost. De informatie en registratie verlopen chaotisch, getroffenen moeten er zelf achteraan. Anderen menen dat vanuit het IAC niet altijd 100% open communicatie verstrekt wordt. Enkele anderen vinden dat de antwoorden van goede kwaliteit zijn, men wordt uitvoerig te woord gestaan en er wordt correct doorverwezen. Een aantal allochtonen vindt het vervelend dat er vanaf eind augustus opeens geen tolken meer bij het IAC beschikbaar zijn. Getroffenen uit de buitenring stellen dat zij vaak vergeten worden: zij krijgen geen uitnodigingen, nieuwsbrieven en dergelijke. Vaak noemen getroffenen ook dat diverse informatiepunten andere informatie geven (Diekmanhal, IAC, Kompas, Belangenvereniging). Volgens hen moeten hulpverleners over meer kennis en communicatiemiddelen beschikken om de verspreiding van informatie te verbeteren. In alle groepsgesprekken wordt gezegd dat het in zo’n emotionele situatie erg belastend is om als getroffene zelf overal achteraan te moeten gaan. Het werken met een vaste contactpersoon (vertrouwenspersoon) bij het IAC zou erg prettig voor getroffenen zijn. De getroffenen bevelen ook aan met een checklist te werken, zodat het hulpverleningsproces gestructureerder en sneller kan verlopen.
313
Balktekst
Uit de enquête blijkt dat de getroffenen het waarderen dat het IAC zo snel van start ging. Ook waarderen zij het feit dat er één centraal punt is waar men terecht kan met vragen. Maar uit dezelfde enquête blijkt ook dat de veel getroffenen een aantal knelpunten hebben ervaren met de helpdesk van het IAC. Zij spreken van lange wachttijden en tegenstrijdige en onvolledige informatie. Vaak komt er kritiek in de trant van
Communicatie
Waardering door hulpverlenende instanties Het IAC beschouwt zichzelf als een organisatie in ontwikkeling, maar ook als een leerplek voor elders in de toekomst. Volgens de directeur van het IAC zijn in het begin baliemedewerkers niet altijd zelf voldoende achter informatie aan gegaan. De directeur geeft aan dat er ook meer aandacht moet zijn voor de wijze van registreren. Dat zagen we zelf al heel snel, maar konden het toen niet zo snel meer herzien. Hulpvragers waren aanvankelijk enthousiast over het IAC. Later werd dat minder, volgens het IAC, omdat men sneller informatie wenste.
Balktekst
De naam IAC werkte wat dat betreft wellicht tegen. Door de beperkte bezetting van het IAC ben je ook genoopt je te beperken tot de mensen die zelf contact zoeken. Het IAC stelt zelf dat de kritiek van de getroffenen te maken heeft met de wisselende kwaliteit van de baliemedewerkers. In het begin was er soms per dag een verschillende bezetting. Het IAC meent dat de eerste vier weken de informatievoorziening goed is geweest. Daarna zijn medewerkers van de externe bureaus weggegaan en was de personele invulling lastig door de vakanties. De eerste weken hadden de getroffenen met name behoefte aan een luisterend oor. Het IAC meent dat het getroffenen concreet heeft kunnen helpen. Later is er ongeduld bij de getroffenen ontstaan. De directeur van het SCN stelt dat in het begin, veel bewoners naar het SCN kwamen in plaats van naar het IAC, omdat het IAC aan het opstarten was en niet alles wist. Later is de situatie omgedraaid, omdat het IAC steeds professioneler werd. Analyse en beoordeling Het IAC is opgericht onder meer met het oog op de informatievoorziening aan getroffen particulieren. Door deze organisatie los te koppelen van reguliere structuren en het IAC te beschouwen als het centrale punt in de informatievoorziening kan het zich op zijn taak concentreren, zonder de druk van de normale dagelijkse activiteiten binnen een (gemeentelijke) overheid. Omdat het IAC speciaal is opgericht, is het een niet regulier communicatiemiddel. Voordeel hiervan is volgens de Commissie dat er op deze manier één loket is voor informatievoorziening. Het IAC heeft getracht zo snel mogelijk zo veel mogelijk getroffenen van de juiste (doorverwijs)informatie te voorzien: waar moeten mensen heen met welke vragen? Getroffenen hebben echter soms een ander beeld van het doel van het IAC: zij willen meteen antwoord krijgen op hun vragen. De effectiviteit van de informatievoorziening van het IAC hangt af van de mate waarin doelstellingen van de organisatoren en de verwachtingen van de getroffenen op elkaar zijn afgestemd. De Commissie heeft de indruk dat de doelstellingen van het IAC niet altijd helder aan de getroffenen zijn geformuleerd. In de eerste periode zijn loketten van verschillende hulpverlenende instanties aanwezig bij het IAC. Getroffenen kunnen zo bij het IAC direct geholpen worden. Ook in de behoefte aan een luisterend oor kan het IAC in het begin voorzien. Het IAC fungeert na verloop van tijd feitelijk echter steeds meer als intermediair in de hulpverlening en als informatieverstrekker. De verwachting van getroffenen was hoger,
314
Publiekscommunicatie
aangezien zij de eerste periode direct van hulp waren voorzien bij de verschillende loketten in de vestiging van het IAC aan het Molenplein. Een week na de ramp was de helpdesk van het IAC operationeel. De Commissie is van mening dat gezien de omstandigheden de helpdesk snel is opgezet. Het IAC stelt zelf dat het niet voldoende proactief heeft kunnen opereren door gebrek aan capaciteit. In eerste instantie richtte het centrum zich alleen op hulpvragers. De Commissie is van mening dat een proactieve handelwijze een aandachtspunt dient te zijn als dergelijke centra in de toekomst worden opgericht. Het is bovendien een voordeel als een instantie als het IAC capaciteit kan vrijmaken om zelf bepaalde groepen met specifieke problemen of behoeften, zoals allochtonen of ouderen actief te benaderen. (Voor een nadere beschouwing over het IAC wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van deel II van dit onderzoekrapport).
Communicatie met allochtonen28
17.1.3 Feiten
In de binnen- en buitenring van het rampgebied wonen nogal wat mensen met een andere niet-Nederlandse nationaliteit (circa 250 Turken, 48 Marokkanen, 90 Duitsers – met name studenten – en een aantal andere nationaliteiten). Na de ramp vraagt de gemeente vrijwel direct aan het Centrale Registratie en Informatie Bureau (CRIB) hoeveel nationaliteiten in het gebied vertegenwoordigd zijn. Op grond van het aantal vertegenwoordigers per bevolkingsgroep wordt afgewogen hoe daar mee om te gaan. Over de communicatie met allochtonen hebben Turkse raadsleden uit Enschede meegedacht. De rampenstaf besluit op 14 mei geen speciaal telefoonnummer voor de Turkse gemeenschap in te stellen. Diezelfde dag melden de rampenverslagen dat DMO om 13.00 uur communicatie in verschillende talen regelt. Voor de Turkse en Marokkaanse bewoners worden bij het IAC tolken ingezet van het Tolkencentrum uit de buurt van Enschede. Vanaf 1 september zijn er tweetalige medewerkers (zowel mannen als vrouwen) werkzaam aan de balie van het IAC. Deze zijn inhoudelijk meer deskundig dan de tolken en zijn ook in staat de doelgroep beter tegemoet te komen. Het IAC verwijst ook actief naar de Turkse vrouwentelefoon, omdat dit een praktisch inzetbaar middel is waarvan men veronderstelt dat de doelgroep er mee vertrouwd is. Het IAC houdt eind augustus/begin september onder allochtonen een belronde, om een indruk te krijgen van hun wensen en verwachtingen. Het blijkt dat een groot deel van de allochtonen Nederlands kan spreken of lezen. Dit is voor het IAC de reden om de vaste tolken te vervangen door oproepbare tolken. Bij het IAC bestaat overigens wel het beeld dat in een tijd van emotionele verwarring, zoals tijdens deze ramp, communiceren in de eigen taal blijk geeft van inlevingsvermogen, aandacht en dus een grote communicatieve waarde heeft.
28
315
Gebaseerd op het interview COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september (COV / 00.01756) en een telefonisch gesprek met haar op 19 oktober 2000, en verslagen van de rampenstaf.
Balktekst
Het is voor de Commissie niet mogelijk vast te stellen of de toon van de baliemedewerkers steeds de juiste is geweest. Zij is echter van mening dat in het algemeen bij de voorbereiding en de begeleiding van baliemedewerkers veel aandacht moet worden besteed aan de gewenste toonzetting en het inlevingsvermogen. Juist bij de persoonlijke contacten met getroffenen van een ramp als in Enschede, is een juiste benadering van groot belang.
Communicatie
Tijdens de herdenkingsbijeenkomst op 8 juni in de Diekmanhal zijn er ook een Hindoestaanse en een Turkse voorganger. Het IAC en het SCN organiseren enkele informatiebijeenkomsten in het Turks en Arabisch over de financiële regelingen. Op 4 juli vindt in het Kompas een informatiebijeenkomst voor allochtonen plaats. Daarna wordt, in overleg met hun vertegenwoordigers, nog een aantal bijeenkomsten gepland. Een deel daarvan wordt echter weer afgelast vanwege de vakantieperiode. DMO heeft het aanbod in week 42 herhaald. Dit aanbod is opgenomen in de bewonersnieuwsbrief in het Turks en Arabisch.
Balktekst
Bewonersnieuwsbrieven 3,7, 8 en 9 (van 30 mei, 20 juni, 28 juni en 4 juli) verschijnen ook in het Turks en het Arabisch. Deze vertalingen worden stopgezet, omdat blijkt dat de vertaalcapaciteit achterloopt. In enkele Nederlandstalige nieuwsbrieven worden wel artikelen over het gezondheidsonderzoek, bijeenkomsten en slachtofferhulp in het Turks en Arabisch geplaatst. Belangrijke mededelingen worden in latere uitgaven van de nieuwsbrieven vertaald in het Turks. In de 25e bewonersnieuwsbrief (van 24 oktober 2000) staan bijvoorbeeld mededelingen in het Turks over onder andere de getrapte toepassing van de hardheidsclausule en geplande bijeenkomsten voor rouwverwerking. De gezondheidsrapportage van VWS verschijnt in verschillende talen, onder andere in het Turks en Arabisch. De regionale televisie wordt niet actief door de gemeente gebruikt voor communicatie met allochtonen. Volgens het hoofd Communicatie is dit geen goed middel voor deze zeer uiteenlopende groep. De tv staat thuis wel vaak aan, maar nieuwsuitzendingen zijn niet erg populair. De radio is wellicht een beter middel om allochtonen te informeren. Daar heeft de gemeente actief aan meegewerkt: vanaf augustus is er een Turks en Arabisch blok in een wekelijkse radio-uitzending van RTV-Oost. Dit blok wordt verzorgd door de twee tolken die voorheen werkten op het IAC. Deze uitzendingen zijn bekendgemaakt via de bewonersnieuwsbrief, een speciale folder en in contacten met de allochtonenorganisaties. Waardering door getroffenen Uit de enquête blijkt dat allochtone getroffenen het vooral vervelend vinden dat de tolken op het IAC begin september verdwijnen en dat de vertalingen van de nieuwsbrieven worden stopgezet, terwijl daaraan bij hen nog behoefte bestaat. Voor allochtonen verloopt de informatieoverdracht voornamelijk langs indirecte weg. Aanvankelijk bezoeken allochtonen het IAC wel, maar dit vermindert flink als de tolken bij het IAC weg zijn. Dat wordt door de allochtonen betreurd. Ook in de groepsbijeenkomst voor Turkse getroffenen betreuren de aanwezigen het dat het aanbieden van vertaalde informatie in nieuwsbrieven zonder aankondiging is stopgezet. Uit de groepsgesprekken komt naar voren dat voor anderstaligen informatiebijeenkomsten, maar ook bijeenkomsten in het kader van rouwverwerking in eigen taal gewenst zijn. Omdat de herdenkingsdienst door anderstaligen niet helemaal kon worden gevolgd, zouden herdenkingsdiensten in andere talen op prijs zijn gesteld. Dit is gemeld in de groepsbijeenkomst voor Turkse getroffenen. Opvatting gemeente De gemeente concludeert dat communicatie met allochtonen vooral via de bestaande netwerken en mondeling (of via de radio) moet plaatsvinden. 316
Publiekscommunicatie
Daarom worden onder andere de contacten met de vertegenwoordigers van de verschillende groepen allochtonen versterkt. Analyse en beoordeling De Commissie stelt vast dat er voor allochtonen bijeenkomsten zijn georganiseerd en nieuwsbrieven zijn vertaald, dat tolken zijn ingezet en dat deze middelen door de getroffen allochtonen worden gewaardeerd. Dat blijkt onder meer uit het feit dat ze het vervelend vinden dat deze voorzieningen zijn gestopt. De Commissie begrijpt de overweging van het IAC om de vaste tolken te vervangen door oproepbare tolken, maar meent dat de achtergrond van dit besluit onvoldoende duidelijk gemaakt, waardoor onbegrip is ontstaan.
De Commissie waardeert de inzet van tolken en meertalige medewerkers door het IAC. Deze mensen spreken niet alleen de taal, maar hebben ook een cultureel inlevingsvermogen en kunnen aansluiten bij de gevoelens en emoties die bij de allochtone groepen leven. Tevens waardeert de Commissie de georganiseerde bijeenkomsten in overleg met vertegenwoordigers van allochtone groepen. Hiermee kan zo veel mogelijk de juiste toon en aansluiting bij de doelgroep gevonden worden. De Commissie vindt het positief dat ook in een aantal latere nieuwsbrieven relevante informatie in andere talen dan het Nederlands wordt gegeven. Ondernemershelpdesk29
17.1.4
In de hoofdstukken 8 en 10 van dit onderzoekrapport staat de Commissie stil bij de achtergronden van de oprichting en het functioneren van de ondernemershelpdesk. Hierna wordt met name aandacht besteed aan de mondelinge communicatie vanuit de helpdesk. Feiten Het idee van de helpdesk voor ondernemers ontstaat in de loop van het weekeinde van 13/14 mei bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente (KvK). Maandagmiddag 15 mei wordt het uitgewerkte idee voorgelegd aan de rampenstaf. Het college van B&W stemt in met het initiatief van de KvK. Uitgangspunt is dat de KvK een vertrouwde plek voor ondernemers is. Bovendien is het de eerste dagen bij het loket van DMO nogal hectisch en ziet het college van B&W in dat het voor ondernemers moeilijk is om, tussen alle getroffen bewoners, voldoende aandacht te krijgen.
29 • • • • • •
317
Gebaseerd op: Checklist ten behoeve van de accountmanagers van de ondernemershelpdesk, 30 juni 2000. Plan van aanpak van de ondernemershelpdesk. 3 augustus 2000. Brief van de directeur Kamer van Koophandel, mevrouw W.M. Van Ingen, 9 augustus 2000 aan de Commissie (COV / 01.00312). Ondernemersnieuwsbrieven 1 tot en met 9 (14 juni tot en met 6 september 2000). Gespreksverslag interview COV met R. Van Dongen, coördinator van de ondernemershelpdesk, 10 augustus 2000 (COV / 01.00255). Gespreksverslag interview COV met W.M. van Ingen, directeur van de Kamer van Koophandel, 9 oktober 2000 (COV / 00.01537).
Balktekst
De Commissie meent dat het van belang is voor allochtonen rouwverwerkingsbijeenkomsten of herdenkingsbijeenkomsten in de eigen taal te organiseren. Wellicht kunnen de bestaande netwerken of allochtone organisaties de uitvoering hiervan op zich nemen.
Communicatie
Na een korte voorbereiding en een persconferentie start de helpdesk feitelijk in de tweede helft van maandagmiddag 15 mei. In de eerste periode is de helpdesk 24 uur per dag telefonisch bereikbaar (openingstijden van het kantoor van 09.30 tot 21.00 uur). Vanaf de tweede week participeren naast de KvK ook de gemeente Enschede en MKB Nederland. Na een week wordt gekozen voor een accountmanagementsysteem. De accountmanagers worden geleverd door Syntens (innovatienetwerk voor ondernemers), de Overijsselse Ontwikkelings Maatschappij (OOM), de KvK, de Twentse Ideeën Bank (TIB), de Hogeschool Enschede en Activa Ondernemersadvies. Alle communicatie verloopt via de directeur van de helpdesk en voorzover van belang via wethouder Helder.
Balktekst
Bij de ondernemershelpdesk kunnen getroffen ondernemers terecht met vragen die hun bedrijf en de bedrijfsvoering betreffen. Zij krijgen een eigen accountmanager toegewezen. De helpdesk is in principe een loket voor zakelijke dienstverlening, maar er is ook aandacht voor emotionele aspecten. De hoofdtaak is het geven van mondelinge informatie en persoonlijke adviezen gericht op de situatie van de betreffende ondernemers. De hulpvragen van de getroffen ondernemers lopen uiteen van huisvesting, financiële zaken, overige materiële zaken, informatie en advies tot maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is er veel behoefte aan een totaal bedrijfsmatig advies (hoe moet ik nu verder met mijn – veelal kleine – bedrijf na de ramp). Vanaf het ontstaan van de ondernemershelpdesk wordt regelmatig overleg gevoerd tussen de gemeente, MKB-Nederland en de KvK. In het begin dagelijks, later wekelijks. Er zijn veel contacten met andere instanties. Deze contacten verlopen goed, waardoor eventueel ontbrekende informatie makkelijk te vinden is. Daarnaast is er overleg tussen de KvK, gemeente en betrokken ministers en staatssecretarissen en voorts met de voorzitter van de Tweede-Kamer Commissie voor Economische Zaken. Sleutelfiguren van de helpdesk hebben, indien nodig, steeds toegang tot de rampenstaf. Inzet communicatiemiddelen De meeste adviezen worden gegeven in een persoonlijk gesprek bij de helpdesk, of via de telefoon. Tevens organiseert de helpdesk na de ramp tweewekelijkse informatiebijeenkomsten. De ondernemershelpdesk is ook verantwoordelijk voor de samenstelling en uitgave van de ondernemersnieuwsbrief die vanaf 14 juni verschijnt. Daarnaast verzorgt de KvK op haar internet-site speciale informatie over de vuurwerkramp voor ondernemers. Waardering door getroffenen De getroffenen zijn (vooral in de groepsgesprekken, maar ook in de enquête) in het algemeen zeer positief over de activiteiten en medewerkers van de ondernemershelpdesk. De geboden hulp van de helpdesk wordt duidelijk gewaardeerd. Opvatting gemeente De wethouder Werk en Onderwijs stelt het volgende: Door de gemeente is ervoor gekozen om aan te sluiten bij een initiatief van de KvK en niet een eigen initiatief te starten. De KvK is de immers de vertrouwde plek voor bedrijven. We hebben met de KvK geïnventariseerd wat ondernemers moesten weten om zo de mensen aan de balies te instrueren. 318
Publiekscommunicatie
De gemeente waardeert dit initiatief en is positief over de activiteiten van de helpdesk. Analyse en beoordeling De ondernemershelpdesk beschikt over veel, toegespitste informatie en goed ingevoerde medewerkers, waardoor individuele ondernemers goed geholpen kunnen worden. Ook de contacten met andere instanties verlopen goed. De Commissie beschouwt de ondernemershelpdesk als een op maat gesneden communicatiemiddel. De ondernemers vinden via een regulier kanaal, hulp bij een niet-reguliere gebeurtenis en situatie. Het loket is snel vertrouwd, waardoor getroffenen bij een schokkende gebeurtenis als de vuurwerkramp eerder actief aankloppen voor informatie en hulp.
17.2
Schriftelijke communicatie
17.2.1
Bewonersnieuwsbrieven30
Feitenreconstructie De gemeente Enschede vervaardigt op 21 mei de eerste bewonersnieuwsbrief voor alle bewoners uit de binnen- en de buitenring (zie hoofdstuk 9) van deel II van dit onderzoekrapport). De afdeling Communicatie meent namelijk dat het van belang is de getroffenen actief van informatie te voorzien. De eerste bewonersnieuwsbrieven worden huis aan huis verspreid. De daaropvolgende nieuwsbrieven worden per post naar 5.000 adressen gestuurd. Verder worden 3.000 exemplaren verspreid via stapeladressen zoals de wijkcentra, huisartsen, het stadhuis, de BMD en allochtonencentra. Aanvankelijk is het moeilijk om de nieuwsbrief bij alle mensen uit de doelgroep te krijgen. Van veel bewoners is het nieuwe (tijdelijke) adres dan nog onbekend. Aanvankelijk wordt de nieuwsbrief door de afdeling Communicatie van de gemeente gemaakt; vanaf midden juni door het IAC. In het begin verschijnt de nieuwsbrief onregelmatig. Zodra er (veel) relevant nieuws over praktische hulp te melden is, kiest men voor een wekelijkse verschijningsfrequentie (op dinsdag, vanaf medio juni).
30 • • •
319
Gebaseerd op: Bewonersnieuwsbrief 1 tot en met 29 (21 mei tot en met 21 november 2000). Gespreksverslag interviews COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september en een telefonisch gesprek met haar op 19 oktober 2000 (COV/ 00.01756). Gespreksverslag interviews COV met J. Peters, directeur IAC, 21 september 2000 (COV / 01.00254).
Balktekst
Maandag 15 mei is al een aanvang gemaakt met de ondernemershelpdesk. De Commissie is van mening dat de oprichting van de helpdesk zeer snel en pro-actief heeft plaatsgevonden. Ook de inzet van een vaste accountmanager per getroffen ondernemer is een goede keuze. Bovendien heeft men hiertoe snel besloten. De accountmanagers zijn vaste contactpersonen en kunnen zich dus verdiepen in de persoonlijke problematiek van de hulpvrager. De ingezette accountmanagers zijn ook bekend met de specifieke doelgroep. Door hun reguliere werkzaamheden kennen zij de omgeving van de ondernemers en kunnen zich zij zich gemakkelijker inleven in hun problematiek.
Publiekscommunicatie
De toon van de berichtgeving is zakelijk37. Na aanvankelijk vooral informatieve en deels wat zakelijke berichtgeving komt er echter in de loop der tijd meer aandacht voor “human interest”-verhalen en voor psychologische hulp in de nieuwsbrieven. Dit naar aanleiding van de suggestie van professor Gersons dat slachtoffers na ongeveer drie maanden steeds meer behoefte aan psychische hulp krijgen. Een voorbeeld van een meer human-interestcomponent is het structureel opnemen van binnengekomen gedichten over de ramp in de bewonersnieuwsbrieven vanaf uitgave 16 (22 augustus).
Organisatie Het IAC en het stadhuis werken nauw samen. De eerste bewonersnieuwsbrieven worden huis aan huis verspreid. Op basis van het ontheemdenbestand (uit de Gemeentelijke Basis Administratie) van de gemeente worden de daaropvolgende nieuwsbrieven per post verstuurd. Het ontheemdenbestand bevat de namen en adressen van de geherhuisveste mensen. Retourpost is een signaal dat de mensen niet meer ter plaatse te bereiken zijn. Na nieuwsbrief nummer 4, uitgebracht op 31 mei, zijn er problemen met de distributie, waardoor bepaalde getroffenen in de buitenring deze nieuwsbrief niet meer ontvangen. Ontevreden bewoners hebben dat gemeld en daarop is, volgens de gemeente en het IAC, de situatie hersteld rond bewonersnieuwsbrief 8 (28 juni). Waardering door getroffenen De bewonersnieuwsbrief wordt door de getroffenen die hebben meegedaan aan de enquête vaak positief gewaardeerd. Zij geven echter aan dat de brief lang niet altijd naar het goede adres wordt verzonden. Een aantal mensen in de buitenring geeft in de enquête nadrukkelijk aan dat zij zich gepasseerd voelen. Omdat zij de bewonersnieuwsbrief niet meer ontvangen, horen zij blijkbaar, naar hun gevoel, niet (meer) tot de categorie getroffenen. Ook het IAC weet dat de verspreiding van de bewonersnieuwsbrief niet altijd optimaal is geweest38: “Na nummer 4 is het verspreidingsgebied teruggebracht, maar vanaf nieuwsbrief nummer 8 behoort het omringende gebied weer tot het verspreidingsgebied.”
37
38
321
Bijvoorbeeld de eerste aankondiging van de herdenkingsdienst in de vierde bewonersnieuwsbrief van 31 mei: “Volgende week vindt een herdenkingsbijeenkomst plaats. Centraal staat de herdenking van de dodelijke slachtoffers en vermisten van de vuurwerkramp. De exacte datum, plaats en programma zijn nog niet vastgesteld. In de volgende bewonersnieuwsbrief zal hierover meer informatie worden gegeven…..” Gespreksverslag interview COV met J. Peters, directeur van het IAC, 21 september 2000 (COV / 01.00254).
Balktekst
Het IAC overweegt in de loop van augustus de nieuwsbrieven voor de bewoners af te bouwen. Dan blijkt echter dat getroffenen de brief niet alleen als informatiebron zien, maar ook als vorm van erkenning dat zij slachtoffer zijn van de vuurwerkramp. Om tegemoet te komen aan deze behoefte, besluit het IAC voorlopig door te gaan met het uitbrengen van de nieuwsbrief. Er zijn ideeën om de nieuwsbrief op termijn eventueel over te dragen aan vertegenwoordigers van de bewoners, of om de nieuwsbrief langzamerhand om te bouwen tot een meer algemeen informatieblad voor de bewoners van dit gebied. Een eerste aanzet voor deze ontwikkeling is te vinden in de nieuwsbrieven die zijn verschenen in augustus en september en waarin al enkele onderwerpen aan de orde worden gesteld die slechts zijdelings met de ramp te maken hebben.
Communicatie
Opvatting gemeente Volgens het hoofd Communicatie van de gemeente Enschede kregen bepaalde groepen geen bewonersnieuwsbrief meer door een distributieprobleem. Het was geen beleid dat de binnenring andere informatie kreeg dan de buitenring. Volgens de gemeente is de brief voor de getroffenen een heel belangrijke informatiebron over de nazorg. Ook voelen getroffenen zich volgens de gemeente erkend als zij op deze manier op de hoogte worden gehouden over oplossingen voor problemen waarmee ze worstelen. Vanaf nieuwsbrief nummer 8 (28 juni) wordt deze volgens de gemeente (weer) in het omringende gebied verspreid. Balktekst
Analyse en beoordeling De eerste nieuwsbrief is heel snel verschenen op 21 mei, iets meer dan een week na de ramp. Daaruit blijkt dat de afdeling Communicatie van de gemeente bewust met de informatievoorziening voor de getroffen bewoners omgaat. De Commissie acht het van belang de nieuwsbrieven op een aantal aspecten wat meer in detail te beschouwen. In de brieven wordt veel algemene informatie gegeven. In een volgend nummer worden soms nadere details gegeven (zoals over de financiële regelingen). Ook is soms sprake van herhaling van informatie ten opzichte van eerdere nummers. Ongetwijfeld zullen deze herhalingen in een behoefte van de doelgroep voorzien. De Commissie heeft vastgesteld dat de informatie in de brieven over hulpregelingen niet altijd volledig is; soms is de inhoud ook gecompliceerd. Dat zit enerzijds in het feit dat de regelingen in de loop der tijd ontstaan (en dus regelmatig worden bijgesteld of verder uitgewerkt), maar ook in het feit dat regelingen in de loop der tijd ingewikkelder worden. De bewonersnieuwsbrieven worden in de communicatieaanpak vooral ingezet als ondersteunend, schriftelijk middel. Voor persoonlijk advies kan men terecht bij de helpdesk van het IAC. Daarmee is de bewonersnieuwsbrief in de beleving van de Commissie feitelijk een ondersteunend middel (schriftelijke communicatie als aanvulling op persoonlijke communicatie). De bewonersnieuwsbrieven zijn met name gericht op het verschaffen van informatie. De Commissie beoordeelt de toon vooral als informatief en soms zelfs als vrij zakelijk. In de loop der tijd wordt de toon meer betrokken. Een voordeel van de informatieve toon is dat informatie over de praktische hulp tamelijk helder blijft. Als de toon persoonlijker wordt gemaakt, dan is het afhankelijk van de individuele getroffenen of deze informatie hun aanspreekt. De Commissie is van mening dat de bewonersnieuwsbrieven effectief zijn als onderdeel van een bredere communicatie-aanpak. Uit de enquête blijkt ook dat de getroffenen dit middel zeer waarderen. Voor bewoners biedt een schriftelijk middel informatie, erkenning en houvast. De Commissie vindt bewonersnieuwsbrieven dan ook een goed communicatiemiddel.
322
Publiekscommunicatie
Ondernemersnieuwsbrieven39
17.2.2 Feiten
De ondernemersnieuwsbrief is ontwikkeld door de ondernemershelpdesk om de ondernemers uit het getroffen gebied op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en hen te informeren over de diverse vormen van hulp. De nieuwsbrieven worden door de helpdesk vooral beschouwd als ondersteunend, schriftelijk middel. Er wordt informatie geboden waarmee veelvoorkomende ondernemersvragen (met name op het gebied van praktische hulp) worden beantwoord. In de nieuwsbrieven worden dan ook veel vormen van praktische hulp genoemd.
De eerste vijf nummers kennen een wekelijkse verspreiding, daarna (als er wat minder actueel nieuws te melden is en de accountmanagers volop in contact zijn met de getroffen ondernemers) verschijnt de nieuwsbrief eenmaal per twee weken (op woensdag). Deze frequentie wordt later verder afgebouwd. De informatie uit de ondernemersnieuwsbrieven is vaak algemeen, vrij beknopt en niet altijd volledig. Dat geldt bijvoorbeeld voor de informatie over financiële regelingen.40 Soms is de informatie ook gecompliceerd. Omdat de informatie in de loop der tijd groeit, neemt ook de complexiteit toe. Het gaat hierbij vaak om juridische kwesties (bijvoorbeeld de Wet voorkeursrecht gemeenten en het voorbereidingsbesluit41). Veel informatie over vervangende woonruimte, de financiële regelingen en relevante telefoonnummers wordt herhaald.
39 • • • 40
41
323
Gebaseerd op: Ondernemersnieuwsbrief 1 tot en met 9 (14 juni tot en met 6 september 2000). Gespreksverslag interview COV met R. Van Dongen, coördinator van de ondernemershelpdesk, 10 augustus 2000 (COV / 01.00255). Gespreksverslag interview COV met W.M. van Ingen, directeur Kamer van Koophandel, 9 oktober 2000 (COV / 00.01537). Ondernemersnieuwsbrief 1, p. 2, 14 juni 2000: Met de banken zijn afspraken gemaakt over een soepele toepassing van de regels rondom kredietverlening en borgstelling voor ondernemers uit het getroffen gebied. U kunt hierover contact opnemen met uw bank. Ondernemersnieuwsbrief 1, 14 juni 2000: De gemeente wil zich inzetten om zo snel mogelijk de door de vuurwerkramp getroffen wijk Roombeek-West weer op te bouwen. Om dit mogelijk te maken, heeft de gemeente een Voorbereidingsbesluit (zie verderop) genomen en de Wet voorkeursrecht gemeenten gevestigd op dit gebied. Dit laatste houdt in dat wanneer de huidige grondeigenaren hun perceel zouden willen verkopen of het vruchtgebruik en opstal zouden willen overdragen, zij dit eerst aan de gemeente moeten aanbieden. Dit voorkomt dat speculanten met individuele grondeigenaren gaan onderhandelen over een eventuele aankoop van het perceel, wat een totaalaanpak in de weg zou staan. en: “Op 2 juni 2000 is het voorbereidingsbesluit “gebieden in Enschede Noord” in werking getreden. Dit voorbereidingsbesluit bestrijkt een groter gebied dan het gebied dat nu binnen de schutting ligt. Voor de precieze grenzen kunt u terecht bij het IAC (….). Een Voorbereidingsbesluit houdt in dat aanvragen voor Bouwvergunningen in het gebied waarvoor het Voorbereidingsbesluit geldt, niet zonder meer kunnen worden verleend. Vergunningverlening kan pas plaatsvinden als de bouwaanvraag past binnen de gewenste ontwikkelingen. Als dit niet zo is, kan de bouwaanvraag aangehouden worden.”
Balktekst
De eerste ondernemersnieuwsbrief verschijnt op 14 juni. Vóór die datum is er geen capaciteit om de nieuwsbrief te schrijven. De nieuwsbrief wordt gemaakt voor alle ondernemers uit het rampgebied. De KvK meldt in de ondernemersnieuwsbrieven dat er 200 getroffen ondernemers zijn, waarvan 116 in de binnenring. Aanvankelijk is het moeilijk om de nieuwsbrief bij alle leden van de doelgroep te krijgen. Van veel ondernemers is het (tijdelijke) adres dan nog onbekend. De nieuwsbrieven worden per post verstuurd. Er zijn geen stapelplaatsen. De nieuwsbrief is ook telefonisch aan te vragen. Verder kunnen geïnteresseerden deze informatie vinden via het Internet (www.twente.kvk.nl). Zo worden naast de getroffen ondernemers ook anderen uit de stad en daarbuiten bereikt.
Communicatie
In elke nieuwsbrief wordt gemeld hoeveel ondernemers op dat moment aanspraak hebben gemaakt op de financiële regelingen en hoeveel ondernemers zijn geherhuisvest.42 In elke ondernemersnieuwsbrief wordt ook een aantal “meest gestelde vragen van ondernemers” beantwoord. De toon van de berichten in de nieuwsbrieven is zakelijk.43 Een uitzondering hierop vormen de reacties en verhalen van ondernemers zelf die vanaf ondernemersnieuwsbrief 3 worden opgenomen.44 Organisatie
Balktekst
De ondernemersnieuwsbrief wordt gemaakt onder verantwoordelijkheid van de ondernemershelpdesk. De redactie bestaat uit één medewerker van de gemeente, één van MKB-Nederland, één van de KvK en de coördinator van de helpdesk voor ondernemers. De redacties van de bewoners- en de ondernemersnieuwsbrief zijn van elkaar gescheiden omdat besloten is de communicatie voor particulieren en ondernemers te scheiden. Er zijn wel informele contacten. Waardering door getroffenen Uit de enquête en de groepsgesprekken blijkt dat de getroffen ondernemers de nieuwsbrief erg waarderen. De informatiedichtheid van de nieuwsbrief wordt expliciet als positief punt genoemd.
42
• • • • • • • • • • 43
44
324
In vrijwel alle ondernemersnieuwsbrieven wordt vrijwel hetzelfde staatje over de stand van zaken rond herhuisvesting afgedrukt: Per 9 augustus 2000 (nieuwsbrief 7) is de stand van zaken als volgt: Bedrijven en instellingen die vervangende huisvesting hebben gevonden: 32 stuks. Bedrijven en instellingen waarvoor een andere oplossing is gevonden: 2 stuks. Bedrijven en instellingen die terug gaan/zijn gegaan naar het oude pand: 12 stuks. Bedrijven en instellingen waarvoor nog gezocht wordt: 20 stuks. Aan een aantal hiervan is vervangende ruimte aangeboden waarop men (nog) niet is ingegaan. Bedrijven die tijdelijk zijn stopgezet: 1. En op 21 augustus 2000 (ondernemersnieuwsbrief 8): Bedrijven en instellingen die vervangende huisvesting hebben gevonden: 40 stuks. Bedrijven en instellingen waarvoor een andere oplossing is gevonden: 1 stuks. Bedrijven en instellingen die terug gaan/zijn gegaan naar het oude pand: 28 stuks. Bedrijven en instellingen waarvoor nog gezocht wordt: 20 stuks. Aan een aantal hiervan is vervangende ruimte aangeboden waarop men (nog) niet is ingegaan. Bedrijven die tijdelijk zijn stopgezet: 4. Ondernemersnieuwsbrief 1 (14 juni 2000) onder het kopje ‘1. Voorschot’: “Ondernemers van wie het bedrijf volledig is verwoest of langdurig (meer dan 2 maanden) onbruikbaar is, kunnen een voorschot ontvangen van maximaal f 20.000,–. Dit voorschot zal een rentevrije achtergestelde lening zijn tot er duidelijkheid bestaat over de fiscale en andere gevolgen.” In ondernemersnieuwsbrief 8 (23 augustus 2000) komt de heer Slijkhuis, die een praktijk voor fysiotherapie heeft, aan het woord: Opnieuw vestigen brengt nogal wat extra kosten met zich mee. Dat is een aspect waar je niet direct bij stil staat. Denk aan ogenschijnlijk kleine dingen als briefpapier, visitekaartjes, rekeningen. Je moet de zaak opnieuw inrichten. Dat wordt slechts gedeeltelijk gedekt door de inventarisverzekering. Ondernemersnieuwsbrief 12 (1 november 2000) besteedt aandacht aan de heer Heersmink van supermarkt de Nieuwe Weme: Vraag: Welke problemen bent u tegengekomen en van wie heeft u steun gehad? Antwoord: De samenwerking met alle overheidsinstanties, in het bijzonder de gemeente Enschede, was in één woord fenomenaal. Ook moet ik een compliment maken aan bedrijfsleider Willy Wohlgemuth die zeer doortastend te werk is gegaan.
Publiekscommunicatie
Analyse en beoordeling Net als bij de bewonersnieuwsbrieven hecht de Commissie eraan de ondernemersnieuwsbrief wat meer in detail te beschouwen. De informatie in de ondernemersbrieven is soms erg algemeen. In een volgend nummer worden dan nadere details gegeven (bijvoorbeeld over de financiële regelingen). Net als in de bewonersnieuwsbrieven wordt veel informatie herhaald. Er wordt vooral veel aandacht besteed aan de financiële regelingen en herhuisvesting. De informatie is tamelijk gecompliceerd, moeilijk toegankelijk, niet altijd volledig en vrij beknopt. De informatie groeit in de loop der tijd en dan neemt ook de complexiteit toe.
De artikelen zijn met name gericht op het verschaffen van informatie. De Commissie beoordeelt de toon als informatief en vrij zakelijk. De betrokkenheid die men heeft bij de doelgroep spreekt niet direct uit de nieuwsbrieven zelf. De reacties van de getroffen ondernemers zelf vormen daarop een uitzondering. Dan is de toon persoonlijk en betrokken. Uit de reacties van de ondernemers blijkt dat de informatieve toon wel in de behoefte voorziet. In gesprekken met de accountmanager kan worden ingegaan op hun persoonlijke situatie, in een schriftelijk stuk krijgen zij vooral informatie. De eerste ondernemersnieuwsbrief is een maand na de ramp verschenen. Daarmee is in feite al een minder positief oordeel over de tijdigheid gegeven. Immers, na ruim vier weken zijn al veel zaken op het gebied van praktische hulpverlening voor ondernemers in gang gezet. In veel gevallen zijn verwachtingen ten aanzien van praktische hulpverlening gewekt. Daarmee wordt de nieuwsbrief bijna automatisch een aanvullend communicatiemiddel. De Commissie is van mening dat de nieuwsbrieven in combinatie met het persoonlijk contact via de ondernemershelpdesk een effectief communicatiemiddel zijn. De nieuwsbrieven hebben op zichzelf een beperkte informatieve waarde. In combinatie met meer persoonlijke hulp vanuit de helpdesk voor ondernemers neemt de effectiviteit echter sterk toe. Ook zijn deze brieven, net als de bewonersnieuwsbrieven, een teken van erkenning van het slachtofferschap van de ontvanger. Aldus voorzien de ondernemersnieuwsbrieven in een behoefte bij de getroffenen. Het internet45
17.2.3 Feiten
De internet-site (www.enschede.nl) wordt door de gemeente Enschede vanaf 13 mei actief ingezet als informatiemedium voor geïnteresseerden. Daarbij wordt de vrijgegeven informatie over de ramp en de gevolgen daarvan zo veel mogelijk op de site vermeld.
45 • • •
325
Gebaseerd op: Een telefoongesprek met de heer A. De Rosa Spierings, clustermanager Nieuwe Media van de gemeente Enschede, 21 oktober 2000. Een telefoongesprek met de heer R. Van Dongen, coördinator van de ondernemershelpdesk, 22 oktober 2000. De verslagen van de rampenstaf.
Balktekst
De nieuwsbrieven zijn vooral een ondersteunend, schriftelijk middel. Een nieuwsbrief is naar het oordeel van de Commissie ook niet geschikt voor een uitvoerige uitleg. De algemene regelingen kunnen in een persoonlijk advies van de accountmanagers van de helpdesk worden toegesneden op de individuele omstandigheden.
Publiekscommunicatie
Waardering door getroffenen Getroffenen zijn over het algemeen vrij positief over het gebruik van internet. Een enkele maal wordt aangegeven dat de gemeentelijke website niet altijd up-to-date is. Slechts een enkeling heeft in de enquête en tijdens een groepsgesprek een opmerking gemaakt over de verspreiding van informatie via het internet: veel getroffenen hebben immers geen toegang tot internet. Opvatting van de gemeente en van de Kamer van Koophandel
Het hoofd Communicatie van de gemeente meent dat de site een groot succes is: Het internet is een sterk medium gebleken in de communicatie (meer dan zes miljoen hits tot 6 juni). Volgens het hoofd Communicatie is de internet-site van de gemeente up-to-date en actueel. Analyse en beoordeling Internet is een communicatiemiddel bij uitstek dat snelle berichtgeving mogelijk maakt naar specifieke doelgroepen die ook daadwerkelijk over de middelen beschikken om Internet te gebruiken. Dat geldt ook voor de beide besproken sites. De Commissie waardeert het dan ook positief dat de gemeente en de KvK het internet snel en actief hebben ingezet als communicatiemiddel. De manier waarop dit nieuwe medium wordt gebruikt, bevordert de tijdigheid van de informatievoorziening en voorziet in een informatiebehoefte van grote groepen mensen ook buiten de kring van direct getroffenen. De gemeente en de KvK werken op basis van hun gebruikelijke site. Daarmee is de informatie goed bereikbaar. Zij maken daarop snel en veel (met name de gemeente) ruimte voor informatie over de ramp. Omdat de sites regelmatig worden bijgehouden, blijven ze zeker in de eerste periode erg actueel. Internet-sites hebben na een ramp naar de mening van de Commissie echter met name een grote waarde als het gaat om de informatievoorziening naar het algemene, geïnteresseerde publiek. Veel mensen hebben dezelfde vragen na een ramp. Via het internet kan men in korte tijd de gewenste informatie krijgen. Daarmee wordt de werkdruk binnen de verantwoordelijke instanties beperkt. Bovendien biedt het internet, als interactief medium, een reactiemogelijkheid waaraan veel mensen in een dergelijk geval behoefte hebben. Dit is gebleken uit de manier waarop bezoekers de site van de gemeente en de KvK hebben gebruikt.
327
Balktekst
Zowel de gemeente als de KvK vinden dat het internet vooral een goed medium is om veelvoorkomende vragen van algemeen geïnteresseerden te beantwoorden. Veel mensen kunnen zo snel en adequaat worden bediend en de belasting voor de betrokken medewerkers blijft beperkt omdat het internet “haalinformatie” biedt. Medewerkers hoeven niet iedere geïnteresseerde persoonlijk te woord te staan en kunnen zich meer concentreren op de hulpvraag van de direct getroffenen. Doordat het internet ook reacties mogelijk maakt, biedt dit een uitlaatklep voor algemeen geïnteresseerden. Het grote aantal condoleanceberichten op de site van de gemeente geeft aan dat de site veelvuldig voor dat doel is gebruikt.
Victoria Friday Deurningerstraat 68 Ondernemer
18 Contacten van de gemeente met de media
In dit hoofdstuk gaat de Commissie nader in op de contacten van de gemeente met de media. Dergelijke mediacontacten zijn vooral in de eerste dagen na een ramp voor de officiële instanties een belangrijk kanaal om informatie te verstrekken. De media vragen zelf ook actief om informatie. Na een ramp zijn zij over het algemeen zeer snel ter plaatse. Het aantal verschillende media is groot en de nieuwshonger is enorm, waardoor een grote druk op de officiële instanties ontstaat. Allereerst staat de Commissie, in paragraaf 18.1, stil bij de perscommunicatie vanuit de gemeente. In paragraaf 18.2 wordt nader ingegaan op de communicatie met de rampenzender RTV-Oost. Per onderwerp wordt eerst een aantal feiten gegeven. Vervolgens wordt ingegaan op de waardering door getroffenen en andere relevante partijen. Deze paragrafen worden afgesloten met een analyse en beoordeling door de Commissie. In paragraaf 18.3 gaat de Commissie ten slotte in op de berichtgeving door de media zelf. 18.1
Perscommunicatie
18.1.1
Persconferenties, persberichten en beantwoording mediavragen46
Feiten De gemeente Enschede, met de burgemeester als eerst verantwoordelijke bestuurder, is uitvoerder van de perscommunicatie. Praktische uitvoering daarvan vindt plaats door de afdeling Communicatie. De rampenstaf voedt de afdeling met informatie voor de media. Deze afdeling stelt de persberichten op, waar nodig met hulp van anderen in de rampenstaf. De afdeling Communicatie stelt ook het perscentrum en het perstelefoonnummer in en organiseert de persconferenties. Vrijwel direct na de ramp melden zich zo’n dertig tv-ploegen en zo’n tweehonderd journalisten bij het stadhuis. In de eerste dagen na de ramp is sprake van een extreem groot aantal vragen vanuit de media, zeker ten opzichte van de normale werksituatie binnen de gemeente Enschede. Dit wordt door de afdeling Communicatie opgevangen door de inzet van in totaal 63 woordvoerders vanuit de Twentse voorlichterspool op het hoogtepunt van de informatiebehoefte.
46 • • • • •
329
Gebaseerd op: persberichten gemeente Enschede verslagen rampenstaf Gespreksverslag interview COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september en een telefonisch gesprek met haar op 19 oktober 2000 (COV / 00.01756). Gespreksverslag interview COV met J. Bengevoord, chef Nieuwsdienst Dagblad Tubantia, 20 september 2000 (COV / 00.01810). Gespreksverslag interview COV met R. Vorkink en M. Steenbeeke, redacteur en eindredacteur Nieuws RTV-Oost, 22 september 2000 (COV / 00.01538).
Communicatie
Waardering door getroffenen De getroffenen die hebben deelgenomen aan de enquête en de groepsgesprekken, zijn positief over de berichtgeving in lokale en regionale media. Over het algemeen is men eveneens positief over de nieuwsverstrekking via RTV-Oost. Specifiek wordt genoemd dat men het waardeert dat er op een vast tijdstip nieuws is. Dat biedt houvast. Waardering door de gemeente en andere partijen
Balktekst
Met persconferenties, persberichten en het beantwoorden van mediavragen wil de gemeente Enschede tegemoetkomen aan de zeer grote (maatschappelijke) vraag naar informatie direct na een dergelijke ramp.52 Ervaring uit vergelijkbare situaties leert dat er in de eerste dagen zeer veel vragen vanuit de media komen, niet alleen lokaal en regionaal, maar vooral ook nationaal en zelfs internationaal. Daarnaast is het kanaal van de media volgens de gemeente in de eerste dagen één van de belangrijkste communicatiekanalen van de overheid met de getroffenen. In de persberichten wordt veel informatie uit voorgaande berichten herhaald. Dit is een bewuste keuze van de gemeente. Zij hoopt zo veel mogelijk individuele navraag vanuit de media te voorkomen en op deze manier ervoor te zorgen dat een ieder op de hoogte is van de laatste informatie. 53 Tubantia geeft aan dat de gemeente de eerste tijd om het uur een persconferentie gaf. Op zaterdag, zondag en maandag (13, 14 en 15 mei) waren we tevreden over de voorlichting vanuit het stadhuis, gezien de chaotische omstandigheden. De voorlichting was open, alle vragen mochten gesteld worden.54 Na de eerste dagen bleek echter dat het gemeentebestuur veel aandacht aan de landelijke en internationale media besteedde, dus was er voor ons weinig mogelijkheid om met ambtenaren en bestuurders te spreken. Tubantia vindt dat er voor lokale en regionale media extra faciliteiten geboden moeten worden. Deze media staan dicht bij de getroffenen en zouden mensen goed moeten kunnen informeren. RTV-Oost55 laat weten dat de rampenzender een directe lijn en een werkplek in de nabijheid van de rampenstaf heeft gemist. Ook stelt ze dat gezien de informatiebehoefte bij getroffenen, (intensief) contact met de gemeente nadat de status van rampenzender is beëindigd, wenselijk is. Met betrekking tot de nadere invulling van het convenant bleek met name de directe communicatie, het oefenen van informatiestromen en het inzetten van tolken, moeilijk te zijn.
52 53 54 55
334
Gespreksverslag interview COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september 2000 (COV / 00.01756). Telefoongesprek met het hoofd Communicatie gemeente Enschede, mevrouw M. Heunen, 19 oktober 2000. Gespreksverslag interview COV met J. Bengevoord, chef Nieuwsdienst Dagblad Tubantia, 20 september 2000 (COV / 00.01810). Gespreksverslag interview COV met R. Vorkink en M. Steenbeeke, redacteur en eindredacteur Nieuws RTV-Oost, 22 september 2000 (COV / 00.01538).
Contacten van de gemeente met de media
Analyse en beoordeling Persinformatie is een belangrijke bron van gestructureerde informatie van de kant van officiële instanties, met name in de periode direct na een ramp en tijdens het in werking zijn van een rampenplan. Niet alleen voor de nieuwsmedia zelf, maar ook (al dan niet in intermediaire vorm) voor tal van andere partijen, waaronder de getroffenen. Persconferenties en persberichten zijn dan de eerste min of meer gestructureerde communicatiemiddelen.
In de persberichten wordt veel informatie uit voorgaande berichten herhaald. Er worden in de persberichten veel vormen van praktische hulp genoemd. Zo wordt ook melding gemaakt van particuliere initiatieven. Daarmee geven de persberichten een goed overzicht van de verschillende vormen van praktische hulpverlening. De Commissie beoordeelt de persberichten als volledig en informatief. Dat geldt zowel voor de onderwerpen op het gebied van praktische hulpverlening als voor andere aspecten. De frequentie van de persberichtgeving is tot eind mei vrij hoog (vaak meerdere malen per dag). Persinformatie vanuit officiële instanties is in het algemeen neutraal van toon. De media komen op basis van de persinformatie en hun eigen waarneming tot een eigen oordeel. Dit uitgangspunt geldt ook voor de meeste persberichten vanuit de gemeente Enschede. De Commissie signaleert dat in de loop der tijd ook meer persoonlijke en “betrokken” informatie in de persberichten van de gemeente wordt opgenomen. De Commissie is van mening dat de perscommunicatie vanuit de gemeente Enschede in grote lijnen goed is verlopen. Met name de eerste weken is veel moeite gedaan om de media door middel van persconferenties en persberichten te informeren. Er is veel energie en tijd gestoken in de voortdurende informatiestroom en de beantwoording van individuele mediavragen. Communicatie met RTV-Oost als rampenzender56
18.2 Feiten
In het kader van het rampenplan is, zoals gemeld in paragraaf 15.5, in 1996 een convenant afgesloten door de Commissaris van de Koningin en veertig burgemeesters van de provincie Overijssel (waaronder Enschede) met de regionale omroep RTV-Oost.
56 • •
335
Gebaseerd op: Gespreksverslag interview COV met R. Vorkink en M. Steenbeeke, redacteur en eindredacteur Nieuws RTV-Oost, 22 september 2000 (COV / 00.01538). Document “Evaluatie rampenstatus RTV-Oost tijdens de vuurwerkramp Enschede”, RTV-Oost, Marcel Oude-Wesselink, 13 juni 2000.
Balktekst
Er worden vooral in de beginperiode veel persconferenties gehouden en veel persberichten uitgegeven. Daarna neemt de frequentie af, omdat er minder actuele informatie komt. De rol van burgemeester Mans en loco-burgemeester Helder tijdens deze persbijeenkomsten wordt door de Commissie positief gewaardeerd. Door hun actieve opstelling in de persconferenties, nemen zij publiekelijk verantwoordelijkheid en tonen zij zichzelf aanspreekbaar en kwetsbaar. De informatie die door de gemeente is verstrekt tijdens de persconferenties, is niet in detail vastgelegd. Maar de persberichten geven daar wel inzicht in. Daarbij gaat het met name om feitelijke informatie over de directe gevolgen van de ramp, informatie over praktische hulp, alsmede over de omvang, het openstellen van en de toegang tot het getroffen gebied.
Communicatie
Daarmee is RTV-Oost de officiële rampenzender van de provincie Overijssel en kan het bevoegd gezag rechtstreeks een beroep doen op de regionale omroep ten tijde van een calamiteit zoals de vuurwerkramp. Tot 10 dagen na 13 mei is RTV-Oost 24 uur per dag officieel actief als rampenzender, daarna vindt voortzetting van het nieuws plaats in de normale (journalistieke) context. In de periode van de rampenzender wordt dagelijks op de radio ingegaan op de tien meest gestelde vragen van slachtoffers.57 RTV-Oost is direct op de hoogte van de ramp doordat verslaggever Danny de Vries zich op de plek van de ramp bevindt. Radio Oost bericht als eerste om 15.15 uur (nog voor de explosie, over de brand in de vuurwerkopslag in de Tollensstraat). Om 15.45 uur bericht Danny de Vries op Radio Oost over de ramp. TV Oost bericht vanaf 16.00 uur via Tekst TV en vanaf 18.00 uur via televisieuitzendingen. Balktekst
Op 13 mei om 16.30 uur wordt de zender officieel door de gemeente benoemd als rampenzender. De eerste uren na de ramp zijn op de redactie ongeveer vijf mensen aanwezig. Al snel groeit dit aantal tot twintig. Alle redactionele capaciteit en alle faciliteiten zijn ingezet om 24 uur per dag te kunnen berichten over Enschede. Dat zal de volgende 11 dagen, tot woensdag 24 mei 18.00 uur zo blijven. Relevante informatie wordt direct op teletekst geplaatst, pagina 547. De eerste dagen is er geen sprake van een speciale behandeling of speciale informatie vanuit de gemeente. Er zijn geen directe lijnen met de rampenstaf en er is geen werkruimte in de directe omgeving van de rampenstaf. Met de gemeente worden geen harde afspraken gemaakt over de toon van de berichtgeving. Op de avond van de ramp is er één keer contact met de gemeente, die de berichtgeving te sensatiebelust vindt. RTV-Oost wijzigt daarop geen beleidslijnen, maar trekt zich het commentaar van de gemeente wel aan.58 Loco-burgemeester Helder meldt in de rampenstaf in de ochtend van 14 mei dat de berichtgeving van RTV-Oost fouten bevat. ’s Middags volgt weer een bericht in de rampenstaf over onjuiste informatie (de zender meldt dat mensen bij DMO informatie kunnen opvragen over asbest en slachtoffers). RTV-Oost meldt omgekeerd ook dat de informatie vanuit de gemeente niet altijd klopt (lijst getroffen straten die op teletekst wordt gezet). Waardering door getroffenen Er is in het algemeen veel belangstelling voor de informatie van de rampenzender: in de periode van het rampenplan haalt RTV-Oost kijkcijfers met een factor 5 tot 10 hoger dan normaal. Ook in de groepsbijeenkomsten is door getroffenen waardering uitgesproken voor de uitzendingen van RTV-Oost. Een aantal getroffenen merkt op dat de rampzender centraler moet staan in het communicatiebeleid van de gemeente. Regionale nieuwsfeiten en beslissingen moeten als eerste door deze zender worden gemeld.
57 58
336
Vermeld in een persbericht van 18 mei. Evaluatie rampenstatus RTV-Oost tijdens vuurwerkramp Enschede, Marcel Oude Wesselink, 13 juni 2000.
Contacten van de gemeente met de media
Opvatting van RTV-Oost De eerste dagen verloopt het contact met de rampenstaf en de gemeente volgens RTV-Oost moeizaam, zoals al vermeld in paragraaf 3.3.6. Men mist een directe lijn met het hoofd Communicatie of een vaste voorlichter.59 Op 15 mei zoekt de hoofdredacteur per brief contact met het stadhuis. Na bemiddeling van de Commissaris van de Koningin in Overijssel komt er na vier dagen verbetering in de communicatie met het stadhuis. In een daaropvolgend gesprek maakt RTV-Oost burgemeester Mans attent op de voordelen die er bestaan om actief gebruik te maken van de rampenzender. Na dit gesprek verlopen de contacten volgens de rampenzender geleidelijk beter (de vermistenlijst wordt bijvoorbeeld gepubliceerd door RTV-Oost) en krijgt de zender in de eigen beleving de voorrangspositie die bij een rampenzender hoort60/61.
Het feit dat we rampenzender waren, heeft ons noch voordeel noch nadeel opgeleverd. De eerste paar dagen kregen we geen speciale behandeling of speciale informatie. Er waren geen directe lijnen met de rampenstaf en we misten een werkruimte in de directe omgeving van de rampenstaf. Vertegenwoordigers van RTV-Oost noemen in een interview het verschaffen van feitelijke informatie als belangrijkste doel van de berichtgeving door RTV-Oost62: De tekst van het convenant is voldoende gebleken, maar de concrete invulling van bepaalde punten verliep af en toe moeilijk. Het is wel zo dat als we geen rampenzender geweest waren, onze berichtgeving niet wezenlijk anders geweest zou zijn. We hebben met name veel feitelijke en praktische informatie verschaft, met name de eerste dagen na de ramp. RTV-Oost heeft de indruk dat het rampenscenario weliswaar voorziet in het inschakelen van de regionale zender als rampenzender, maar dat niet is voorzien in een omschrijving van de mogelijkheden die dat biedt. De redactie gaat daarom voor de inhoud van haar berichtgeving aanvankelijk vooral uit van de veronderstelde behoeften van “de mensen op straat”. Later wordt ook aandacht besteed aan de vraag over de toedracht van de ramp. De rampenzender meent zelf dat ze terughoudend is in de toon van de berichtgeving.63 Bewust is bijvoorbeeld besloten de beelden van de ontploffing niet te vaak te herhalen. RTV-Oost ziet voor zichzelf ook (in de nabije toekomst) een rol in het bijdragen aan de collectieve rouwverwerking.
59 60 61 62 63
337
Gespreksverslag interview COV met R. Vorkink en M. Steenbeeke, redacteur en eindredacteur Nieuws RTV-Oost, 22 september 2000 (COV / 00.01538). Evaluatie rampenstatus RTV-Oost tijdens vuurwerkramp Enschede, Marcel Oude Wesselink, 13 juni 2000. Evaluatie RTV-Oost als rampenzender, 26 juni 2000. Zie voetnoot 59. Evaluatie rampenstatus RTV-Oost tijdens vuurwerkramp Enschede, Marcel Oude Wesselink, 13 juni 2000. RTV-Oost kiest op al haar media vanaf het begin voor een berichtgeving waarin het verslaan van de gebeurtenissen centraal staat. Feitelijk! In de volgende dagen krijgt de berichtgeving in toenemende mate ook een servicekarakter, informerend. De berichtgeving was daarnaast rustig, ingetogen, gespeend van sensatie en suggestie. Een benadering die veel waardering heeft geoogst, aldus RTV-Oost in haar evaluatie van de vuurwerkramp.
Balktekst
De functie rampenzender houdt in principe in dat de rampenstaf aangeeft welke berichten de zender moet melden. Deze functie kan soms op gespannen voet staan met de journalistieke verantwoordelijkheden, maar zo ervaart de zender dat na de ramp niet. Voor de inhoud van de berichtgeving voelt RTV-Oost zich niet gestuurd door de gemeente. Het feit dat RTV-Oost de officiële rampenzender is, heeft in haar eigen beleving geen voor- of nadeel opgeleverd:
Communicatie
Opvatting van de gemeente Het hoofd Communicatie van de gemeente heeft een iets positiever beeld van de manier waarop de contacten met RTV-Oost zijn verlopen64. In de afstemming met RTV-Oost zijn wat aanloopproblemen geweest. In de fase van het rampenplan zijn volgens haar wel enkele zaken niet goed gegaan (met name organisatorisch, aanspreekpunt), in een volgend geval wil men daar anders mee omgaan en meer van tevoren vastleggen. De waardering vanuit de gemeente voor de activiteiten van RTV-Oost als rampenzender is groot65. Men erkent ook de bijzondere status van een rampenzender. Balktekst
De rampenzender heeft een goede rol vervuld in de publieksvoorlichting aldus het hoofd Communicatie. Hieraan hebben volgens haar ook de kijkcijfers van RTV-Oost bijgedragen. De gemeente wil de banden met RTV-Oost in de toekomst nauwer aantrekken. Analyse en beoordeling In het algemeen reageren de media snel en direct. Berichtgeving wordt nog sneller als er sprake is van een onderwerp waaraan de eigen doelgroep van het betreffende medium veel belang hecht. Uit het interview met medewerkers van RTV-Oost, de officiële rampenzender, blijkt dat deze zender zeer veel aandacht aan de vuurwerkramp heeft besteed. Men was direct en vrijwel voortdurend in de ether. Waar het gaat om de tijdigheid van de informatievoorziening vanuit de gemeente naar RTV-Oost als rampenzender, plaatst de Commissie een kanttekening. Op 13 mei vindt het eerste contact plaats in het kader van de rampenzender. Vervolgens is er drie dagen geen extra contact, maar wordt RTV-Oost in haar eigen beleving op een vergelijkbare manier behandeld als de andere media.66 De berichtgeving vanuit de gemeente is in de eerste dagen na de ramp dus in beperkte mate gericht geweest op de speciale functie van RTV-Oost als rampenzender. De Commissie constateert dat een voorkeursbehandeling, inclusief de nodige faciliteiten, voor de rampenzender logisch zou zijn geweest, gezien de afspraken uit het convenant67 en het directe belang dat de gemeente heeft om via de rampenzender door haar zelf bepaalde (correcte) informatie naar buiten te brengen.
64 65 66
67
338
Gespreksverslag interview COV met M. Heunen, hoofd Communicatie gemeente Enschede, 25 september 2000 (COV / 00.01756). Brief van burgemeester Mans aan RTV-Oost, 25 mei 2000. Dit is enigszins in tegenspraak met de conclusies in Analyse van de publieksvoorlichting bij de vuurwerkramp Enschede, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 11 janauri 2001. Daarin wordt op pagina 19 gezegd: RTV-Oost kreeg wel een voorkeurspositie als rampenzender. Uit het interview met de eindredacteur Nieuws RTV-Oost, de heer Steenbeeke en de heer Vorkink, redacteur, 22 september 2000 (COV / 00.01538) blijkt dat de redactie dit zelf niet als zodanig heeft ervaren: Het feit dat we rampenzender waren, heeft ons voordeel noch nadeel opgeleverd. De eerste paar dagen kregen we geen speciale behandeling of speciale informatie. Er waren geen directe lijnen met de rampenstaf en we misten een werkruimte in de directe omgeving van de rampenstaf. In een interview met het hoofd Communicatie gemeente Enschede, mevrouw Heunen, 19 oktober 2000 wordt gezegd: In de afstemming met RTV-Oost zijn wat aanloopproblemen geweest. Convenant RTV-Oost, 1996. Zie ook paragraaf 2.5.
Contacten van de gemeente met de media
Binnen de ruimte die de gemeente haar heeft gegeven, heeft de rampenzender haar taak zoals beoogd in het kader van het convenant, naar behoren en actief en zorgvuldig vervuld. 18.3
Berichtgeving door de media
18.3.1
Algemeen68
De media maken niet alleen gebruik van informatie van officiële instanties (zoals persberichten van de gemeente), maar doen ook aan eigen nieuwsgaring. Aldus zijn ze zelf ook een bron van informatie voor de getroffenen en andere geïnteresseerden. Omdat de media over het algemeen niet alleen berichten, maar daar ook een oordeel aan verbinden en een inkleuring aan geven, hebben zij ook invloed op de beleving door de getroffenen van de geboden hulp. De beschouwde media geven veel informatie over de diverse vormen van praktische hulpverlening. Met name de lokale en regionale media gaan daarbij meer in detail in op de diverse regelingen. De landelijke media geven meer algemene informatie. Dit is begrijpelijk vanuit het verschil ten opzichte van de lokale en regionale media in focus en doelgroepen. Allereerst geeft de Commissie in deze paragraaf een overzicht van een aantal relevante bevindingen. Aansluitend volgt een korte uitwerking per medium. De Commissie oordeelt niet over de mediaberichtgeving op zichzelf. Om die reden zijn in deze paragraaf geen analyse en beoordeling opgenomen. De Commissie volstaat met een beschrijving van de berichtgeving door de genoemde media. Enkele veel voorkomende geluiden uit de media: •
• • •
•
68
339
De gemeente Enschede reageert erg snel. Het crisisteam komt direct en adequaat in actie. Burgemeester Mans licht de pers de eerste dagen goed in tijdens persconferenties die bijna ieder uur worden belegd. Na enkele dagen neemt de informatiestroom vanuit gemeente naar de media af. Dan wordt de pers meer op afstand gehouden. In eerste instantie heeft de media veel lof over de wijze waarop burgemeester Mans de zaak coördineert, na enkele dagen komt er ook kritiek. De media berichten dat het instellen van telefoonnummers een groot succes is. Vooral 0800-1100 wordt veel gebeld. Wel is sprake van een overvloed aan nummers en is de bereikbaarheid niet optimaal. Het algehele beeld dat de media schetsen, is dat de organisatie strak is op een paar punten na (huisvesting, bezichtiging woningen, telefoonnummers, informatieverstrekking).
Gebaseerd op artikelen uit De Telegraaf, de Volkskrant, Dagblad Tubantia, en Huis-aan-Huis Enschede van 13 mei tot en met 1 september 2000.
Balktekst
In het kader van dit onderzoek heeft de Commissie de lokale krant (Huis-aan-Huis Enschede), één regionaal dagblad (dagblad Tubantia) en twee landelijke dagbladen (de Volkskrant en de Telegraaf) beschouwd op relevante informatie met betrekking tot de praktische hulpverlening. De Commissie heeft voor deze media gekozen, omdat daarmee een globaal inzicht wordt verkregen in de mediaberichtgeving op drie niveaus; lokaal, regionaal en landelijk. Gezien het bereik van de twee landelijke dagbladen beschouwt de Commissie deze als voldoende representatief.
Contacten van de gemeente met de media
18.3.3
Regionale media: Dagblad Tubantia
De effectieve oplage van de Dagblad Tubantia is 141.396. In de gemeente Enschede worden 65.796 exemplaren verspreid. Op zondag 14 mei verschijnt er een extra uitgave van dit dagblad. De eerste drie weken is de ramp voorpaginanieuws. Na drie weken verdwijnt het merendeel van de berichtgeving over de ramp naar het katern dat uitsluitend in de gemeente Enschede wordt verspreid. Dagblad Tubantia verzorgt uitgebreide berichtgeving over de vuurwerkramp voor getroffenen, indirect betrokkenen en het algemene lezerspubliek uit de regio. Het doel van de berichtgeving is de lezers te informeren over de impact van de ramp op korte en lange termijn, direct getroffenen te informeren over praktische zaken en op termijn een bijdrage te leveren aan de rouwverwerking69.
• • •
Volgen van slachtoffers langs het spoor van praktische hulpverlening. Vraag naar de toedracht van de ramp, “hoe heeft dit ooit kunnen gebeuren”. Volgen van het beleid; bijvoorbeeld toezeggingen van geld, aandacht voor falende milieu-inspecties.
Bij de redactie Nieuws aan de Gertfertsingel te Enschede werken ten tijde van de ramp twaalf redacteurs. Bij de stadsredactie in de binnenstad van Enschede werken op het moment van de ramp elf medewerkers. Met freelancers erbij werken in de periode tot drie weken na de ramp voortdurend ongeveer 25 verslaggevers aan de berichtgeving omtrent de ramp. Rond 17.00 uur op 13 mei is de omvang van de ramp enigszins bekend. Vanaf dat moment besluit het dagblad de organisatie strak aan te pakken. Elk uur nemen de redacteuren in het veld contact op met de centrale aan de Gertfertsingel. Dagblad Tubantia bericht aanvankelijk zeer uitvoerig, informatief en betrokken. De regionale krant is dan minder gericht op opinie. Wij hebben ons heel snel gericht op de emotie van de gebeurtenissen, omdat wij als krant ons zeer verbonden voelen met de slachtoffers. Enkele redacteuren woonden in het gebied. Dit is onze bijdrage als krant aan de verwerking van wat er in Enschede gebeurd is. In zijn commentaar op de zaterdag na de ramp schreef onze hoofdredacteur dat, terwijl andere media schrijven over de schuldvraag, wij nog bezig zijn met de verwerking. Gaandeweg komen er in Dagblad Tubantia echter meer opiniërende berichten, met name over niet toereikende informatieverstrekking. De berichtgeving wordt ook ingegeven door vragen van getroffenen die zich telefonisch melden bij de redactie.
69
341
Gespreksverslag interview COV met J. Bengevoord, chef Nieuwsdienst Dagblad Tubantia, 20 september 2000 (COV / 00.01810).
Balktekst
Na drie weken heeft de redactie de volgende inhoudelijke lijnen gevolgd:
B.M. Oosterbroek Beekstraat 7 Bewoner
19 Conclusies en aanbevelingen
19.1
Inleiding
Het thema communicatie overstijgt de verschillende vormen van praktische hulpverlening. Daarmee bedoelt de Commissie niet dat informatievoorziening feitelijk belangrijker is dan de eigenlijke hulp, maar dat de manier waarop over de verschillende vormen van hulp wordt gecommuniceerd, een essentiële factor is voor het bepalen in hoeverre de betreffende hulpsoort door de doelgroep wordt herkend, begrepen en gewaardeerd. Bovendien is er sprake van onderlinge beïnvloeding: een slechte ervaring met de ene vorm van hulp zal mensen kritischer maken tegenover een andere hulpvorm, terwijl heel goede ervaringen mensen milder kunnen maken naar andere hulpsoorten. Bij de waardering van de geboden hulp door getroffenen gaat het natuurlijk in de eerste plaats om de inhoud van die hulp. Maar de manier waarop deze hulp bekend wordt gemaakt aan de doelgroep is wel van belang in de beleving. De Commissie meent dat een goede communicatie randvoorwaardelijk is voor een effectieve hulpverlening. Niet alleen de officiële informatievoorziening is bepalend voor het oordeel van getroffenen. Er spelen tal van andere aspecten mee. Naast persoonskenmerken zijn dat bijvoorbeeld: de invloed van mensen in de directe omgeving, de behandeling door officiële en andere instanties en de berichtgeving in de media. 19.2
Conclusies en aanbevelingen per aandachtsgebied
19.2.1
Organisatie van de communicatie en informatievoorziening
De eerste dagen na de ramp zijn de interne communicatie en informatie-uitwisseling niet optimaal geweest, hetgeen op een aantal momenten naar buiten toe verwarring en irritatie heeft veroorzaakt, zowel bij de getroffenen als bij de hulpverlenende instanties. Een betere en vooral effectievere interne communicatie kan voorkomen dat partijen niet op de hoogte zijn van de laatste stand van zaken, met als gevolg dat zij naar buiten toe verkeerde of achterhaalde informatie geven of onjuist doorverwijzen. In het kader van het rampenplan acht de Commissie het aan te bevelen om nader te bezien welke organisaties en personen in geval van een ramp relevant (kunnen) zijn voor het interne communicatiecircuit en te waarborgen dat door de druk van de media de communicatie die noodzakelijk is met het oog op de rampbestrijding en eerste opvang/hulpverlening niet in het gedrang komt. In het kader van de interne informatieoverdracht en -uitwisseling beveelt de Commissie aan vooraf afspraken over organisatievorm en werkwijze vast te leggen. In een crisissituatie zullen altijd aanvullende besluiten worden genomen. Het ligt voor de hand deze besluiten schriftelijk (digitaal) vast te leggen, zodat relevante personen hier tijdig van op de hoogte kunnen zijn.
345
Conclusies en aanbevelingen
•
Door een gerichte inzet van mensen (medewerkers die onbekend zijn in de betreffende stad inzetten in meer ondersteunende taken, of het vormen van teams met verschillende competenties) kunnen de nadelen van de voorlichterspool worden opgevangen.
Communicatie met de rampenzender: •
•
Slotconclusie
Mede in het licht van de ernst van de vuurwerkramp in Enschede, oordeelt de Commissie in het algemeen positief over de communicatie over de praktische hulpverlening met de getroffenen en andere relevante partijen. 19.4
De aandachtspunten en aanbevelingen op een rij
De aanbevelingen die in paragraaf 19.2 zijn geformuleerd, richten zich niet uitsluitend tot het gemeentebestuur van Enschede, maar tot alle instanties die een taak hebben op het terrein van de totstandkoming van rampenplannen en op het terrein van de rampbestrijding en de nazorg in geval van een ramp. Voor de overzichtelijkheid zijn deze aanbevelingen samen met de genoemde punten van aandacht, hieronder in gecomprimeerde vorm op een rij gezet. 1
2 3 4 5 6 7
8 9 10 11
349
Zorg – los van een goede pers-/mediacommunicatie – voor een goede interne communicatie, waardoor betrokken instanties op de hoogte zijn van de laatste stand van zaken en de juiste informatie kunnen geven. Maak in het kader van de interne informatieoverdracht en -uitwisseling vooraf afspraken over de organisatievorm en werkwijze in geval van een ramp. Breng in kaart welke organisaties en personen in geval van een ramp relevant kunnen zijn voor de communicatie. Treed regelmatig met hen in contact. Combineer persoonlijke communicatie met schriftelijke (en digitale) middelen. Sluit met communicatie-activiteiten en -middelen aan bij de behoeften van de doelgroep(en) en toon inlevingsvermogen in hun emoties. Erken de slachtofferstatus van de getroffenen. Zorg voor doelgroepgerichte communicatie voor bijzondere groepen als ondernemers en allochtonen, bijvoorbeeld via speciale aanspreekpunten, of door middel van een eigen helpdesk. Zet daarbij vertegenwoordigers van deze doelgroepen in. Zet telefonische hulplijnen snel in en bewaak de bereikbaarheid. Zorg dat medewerkers van telefonische hulplijnen over voldoende kennis en informatie beschikken en besteed aandacht aan sensitiviteit en toonzetting. Zorg bij het instellen van een waardevol hulpmiddel als het IAC voor een goede communicatie met de getroffenen over doel en functie van zo’n centrum. Zorg dat medewerkers van een informatiecentrum/helpdesk goed geïnformeerd zijn en kunnen doorverwijzen. Besteed aandacht aan hun inlevingsvermogen.
Balktekst
19.3
Een rampenzender speelt een essentiële rol in de eerste informatievoorziening. Om deze functie optimaal in te kunnen vullen, is een direct contact tussen de verantwoordelijke overheid en de rampenzender nodig. Door reguliere contacten van de overheid met de rampenzender ontstaan meer wederzijds begrip en kennis van zaken, hetgeen de effectiviteit van de inzet van de rampenzender ten tijde van een ramp ten goede kan komen.
Praktische hulpverlening
IV Resultaten schriftelijke enquête
F. van Beesten Lasondersingel 1 Bewoner
20 Opzet
20.1
Inleiding
Deel I van dit deelonderzoek bevat de beschrijving van de gebruikte methode bij de schriftelijke enquête die in september 2000 is gehouden onder getroffenen van de vuurwerkramp. In deel II van deze rapportage zijn de resultaten van de enquête per afzonderlijke vorm van geboden hulp al aan de orde gekomen. In dit deel van de rapportage over praktische hulpverlening wordt in meer algemene zin ingegaan op (de resultaten van) de schriftelijke enquête. Dit deel behandelt eerst de opbouw van de vragenlijst en de respons op de schriftelijke enquête. Daarna worden de resultaten beschreven. Hierbij wordt een globale indruk van de waardering gegeven, waarna wordt ingezoomd op de waardering voor specifieke soorten hulp. Vervolgens wordt de waardering in verband gebracht met het belang dat de respondenten aan bepaalde hulpvormen hechten, teneinde te kunnen vaststellen waar het zwaartepunt van aandacht zou moeten liggen bij het nastreven van verbeteringen. Ten slotte worden de achtergrondkenmerken van respondenten in kaart gebracht. Hierbij is tevens beschreven of de waardering van hulp verschilt voor bepaalde achtergrondkenmerken. Dit deel eindigt met een samenvatting van de belangrijkste resultaten. 20.2
Inhoud enquête
In het gehele scala aan praktische hulp na de ramp zijn achttien thema’s ofwel “soorten hulp” onderscheiden. Veertien soorten hulp behoren tot het onderzoek dat de Commissie heeft uitgevoerd naar de praktische hulpverlening. Er zijn vier onderwerpen toegevoegd die van belang zijn voor een ander onderzoekrapport van de Commissie. Het gaat om de zorg voor gewonden, de psychosociale zorg, het gezondheidsonderzoek en de registratie. In de enquête zijn voor alle achttien hulpsoorten drie vragen gesteld die samen tot één score voor de waardering, de vertrouwensindex, zijn omgezet: • • •
Voldeed deze vorm van hulpverlening aan uw behoefte? Is deze hulp in de periode 13 mei – 1 september verbeterd, onveranderd gebleven of verslechterd? Wilt u aangeven hoe belangrijk u voor uzelf de verschillende vormen van praktische hulpverlening vond?
Om de waardering uit te drukken, kon men bij deze drie vragen kiezen uit vijf antwoordcategorieën1. De waarden die aan deze categorieën zijn toegekend, variëren van 1 tot 5. De drie resulterende scores worden door middel van een statistische bewerking omgezet tot één score per huishouden voor iedere soort hulp. Dit is de “Customer Confidence Index™” of vertrouwensindex, als maatstaf voor de algehele waardering van de betreffende hulpsoort. Deze index kan variëren van 0 tot 100, waarbij 100 de – theoretisch – hoogst haalbare score is. In de volgende paragrafen wordt aangegeven welke vertrouwensindex respondenten in september 2000 hebben gegeven voor de hulpverlening die men tot 1 september heeft ontvangen.
1
353
De vragenlijst is opgenomen als bijlage.
Resultaten schriftelijke enquête
20.3
Respons
Balktekst
In totaal zijn 3.614 vragenlijsten uitgezet. Hiervan zijn er op 1 september 2000 3.307 toegestuurd aan huishoudens, bedrijven en ateliers waarvan het adres bekend was. De vragenlijsten gaan vergezeld van een brief van de Commissievoorzitter, een korte samenvatting hiervan in het Engels, Duits, Turks en Arabisch en een antwoordenveloppe voor gratis retourzending. De adressen van particulieren zijn geleverd door de gemeente en gebaseerd op een verscheidenheid aan verschillende bestanden: het ontheemdenbestand (725 adressen), het kunstenaarsbestand (91 adressen) en 2.272 adressen in de buitenring. Van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente is het ondernemersbestand van het getroffen gebied benut (219 adressen). Voorts zijn 307 vragenlijsten meegegeven aan getroffenen die hiervoor de locatie van de Commissie in Enschede bezochten, of nagezonden aan personen die daar om vroegen. De volgende flankerende acties zijn uitgevoerd om de respons zo groot mogelijk te laten zijn: (herhaalde) berichtgeving met artikelen, interviews en advertenties in Tubantia; vermelding in Turks- en Arabisch-talige radio-uitzendingen van RTV-Oost; contacten met de Turkse en de Marokkaanse gemeenschap voor het verspreiden van affiches, het helpen invullen van vragenlijsten door landgenoten en het onder de aandacht brengen ervan tijdens bijeenkomsten in buurtcentra en de moskee. De vestiging van de Commissie in Enschede is een kleine maand open geweest voor het telefonisch of persoonlijk beantwoorden van vragen over de enquête of het verlenen van assistentie bij het invullen van de vragenlijsten. Circa 1.200 bewoners in de binnen- en buitenring (onder wie de meeste Turken en Marokkanen) zijn telefonisch benaderd met de vraag of men de vragenlijst had ontvangen en wilde invullen en of men nog assistentie nodig had. Bij sluiting van de inzendtermijn op 13 september zijn 1.400 ingevulde vragenlijsten geretourneerd. Daarnaast zijn ruim 200 formulieren ongeopend teruggestuurd, omdat men meerdere vragenlijsten op één adres had ontvangen. Dit is het – tevoren verwachte – gevolg van het hanteren van een combinatie van bestanden van de gemeente (ontheemden, kunstenaars, Gemeentelijke Basis Administratie voor getroffenen in de buitenring) en de Kamer van Koophandel. Bekend is dat er bovendien in de adressenbestanden een onbekend aantal personen uit één huishouden is opgenomen, terwijl in de schriftelijke enquête is verzocht om per huishouden één vragenlijst in te vullen. Door het onbekende aantal “dubbelingen” in de verzending is de respons niet exact aan te geven, maar deze wordt geschat op ruim 40%. In paragraaf 5.6 gaan we in op de respons voor specifieke groepen. Van de ingezonden vragenlijsten blijken er 1.172 zodanig te zijn ingevuld dat een aantal kwantitatieve analyses mogelijk is. Voor de berekening van de vertrouwensindex kunnen alleen vragenlijsten worden gebruikt waarin minimaal vijf vragen over geboden hulp zijn beantwoord. Het is begrijpelijk dat dit niet voor alle huishoudens mogelijk is geweest, aangezien niet iedereen van elke hulpsoort gebruik heeft gemaakt. Om die reden zijn bij de bepaling van de gemiddelde vertrouwensindex 176 vragenlijsten buiten beschouwing gelaten2. De gemiddelde index is dus gebaseerd op 1.172 ingevulde vragenlijsten. Voor alle geretourneerde vragenlijsten is een analyse van de kwalitatieve opmerkingen gemaakt. Vrijwel alle respondenten hebben op de daarvoor beschikbare plaats hun naam, adres en telefoonnummer op de vragenlijst genoteerd. Er waren slechts enkele anonieme retourzendingen. 2
354
Daarnaast zijn nog 52 vragenlijsten ingestuurd waarin in het geheel geen hulpsoort is beoordeeld, maar waarin uitsluitend wordt verzocht om een verslag van de Commissie of een enkele opmerking wordt doorgegeven aan de Commissie.
M.A. van Hoevelaak Koekoekstraat 12 Bewoner / ondernemer
21 Algemene waardering
21.1
Totale waardering
De algemene vertrouwensindex over alle huishoudens en alle hulpsoorten in dit onderzoek is 53. De waardering die hiermee wordt uitgedrukt, kan worden vertaald als “gemiddeld”
Laag
0
Gemiddeld
Hoog
40
70
100
53 Figuur 21.1
Algemene vertrouwensindex
Dit moet niet worden vergeleken met een 5 als rapportcijfer, omdat hier met een samengestelde index een maat voor het “vertrouwen in de hulpverlenende instanties” is geconstrueerd en een 10 als vertrouwensindex nooit zal voorkomen. De bovengrens ligt veel lager en komt in de praktijk zelden boven de 70. Vergelijkingsgegevens van andere rampsituaties zijn niet beschikbaar, omdat daarbij niet volgens eenzelfde systematiek een waarderingsonderzoek onder getroffenen is gehouden. Wel kan worden gerefereerd aan de resultaten van veel CRP-onderzoeken (in de oorspronkelijke vorm uitgezet), waarbij het accent lag op de klantenwaardering van verschillende typen organisaties. Tegen de achtergrond van die beperkt bruikbare referenties ligt, zoals gesteld, de waardering van de getroffenen op een vergelijkbaar – gemiddeld – niveau. Op basis van deze gemiddelde vertrouwensindex kan de centrale vraag ‘Was de praktische hulp toereikend?’ worden beantwoord met: de hulp was “voldoende”. In de volgende figuur is een globaal beeld gegeven van de spreiding van de gemiddelde waarderingen van alle huishoudens. Vrijwel de helft van de verwerkte reacties levert een gemiddelde vertrouwensindex op, dus in de bandbreedte 40 – 70. De andere helft is vrijwel gelijk verdeeld over een hogere en een lagere waardering, respectievelijk 20% “veel vertrouwen” en hoger dan 70 en 22% “weinig vertrouwen” en lager dan 40. In hoofdstuk 3 gaan we in op de achtergrondkenmerken die samenhangen met hogere en lagere scores. Honderdzesenzeventig formulieren kunnen niet worden verwerkt als gevolg van het feit dat de betrokken respondenten minder dan vijf hulpsoorten hebben beoordeeld. Het berekenen van een vertrouwensindex voor deze huishoudens zou dan veel te sterk worden beïnvloed door één of twee hulpsoorten. Deze zijn buiten het algemeen gemiddelde gehouden, maar wel meegenomen in de berekening van de scores voor de afzonderlijke hulpsoorten. 357
Resultaten schriftelijke enquête
Laag
Gemiddeld
Hoog
Niet verwerkt 0%
55%
Balktekst
Figuur 21.2
Globale spreiding van de vertrouwensindex (n = 1.172)
21.2
Waardering per hulpsoort
Als grondslag voor de berekening van de algemeen gemiddelde vertrouwensindex van 53 zijn de indices berekend van de afzonderlijke hulpsoorten, om na te gaan over welke soort hulp alle respondenten samen het meest en het minst tevreden zijn. Dit is in de volgende figuur aangegeven. Vertrouwensindex per hulpsoort (en categorie) Zorg voor gewonden Gezamenlijke rouwverwerking Eerste financiële hulp Psychosociale zorg Eerste opvang Deelname aan gezondheidsonderzoek Financiële regelingen voor bewoners Zorg voor woning, bedrijf en inboedel Financiële regelingen voor bedrijven/kunstenaars Informatie over praktische hulp Bezoek aan woning of bedrijf Hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (Tijdelijk) vervangende woonruimte Beslissingen over woning of bedrijf Registratie bewoners en vermisten Hulp in vorm van goederen/diensten Vervangende bedrijfsruimte of atelier Informatie over de toekomst van de wijk
71 67 64 62 62 61 58 56 50 49 48 47 45 43 43 42 41 33
(H-) (G+) (G+) (G+) (G+) (G+) (G) (G) (G) (G-) (G-) (G-) (G-) (G-) (G-) (G-) (G-) (L+)
H = hoog, G = gemiddeld en L = laag. De + en – geven aan dat de score zich in de boven- of ondermarge van de categorie H, G of L bevindt. Figuur 21.3
358
Rangorde hulpsoorten op basis van waardering (n = 1.172)
Algemene waardering
In de rangorde is te zien dat de hoge (H-) en bovengemiddelde (G+) categorieën bestaan uit soorten hulp die enerzijds zijn gericht op gezondheid en psychosociale verwerking en anderzijds op de hulp (opvang en financiële) die net na de ramp is geboden. De scores hiervoor variëren tussen de 61 en 71. Dit zijn goede waarderingen. De waarderingen voor de latere financiële regelingen scoren op een gemiddeld niveau (G). Over het algemeen is de financiële hulp (de eerste en de latere regelingen) dus naar gemiddelde of bovengemiddelde tevredenheid van de bewoners. De financiële regelingen voor bewoners krijgen overigens een hogere waardering (58) dan die voor bedrijven en kunstenaars (50). Andere materiële hulp, in de vorm van goederen of diensten en hulp in de vorm van vervangende woonruimte/bedrijfsruimte, krijgt een veel lagere waardering, variërend van 41 tot 45 (G-).
Ten slotte valt op dat de scores voor hulpsoorten die te maken hebben met informatie en advies in de laagste categorie (G-) vallen. Hiermee bedoelt de Commissie informatie over praktische hulp en de toekomst van de wijk, registratie van bewoners en vermisten, en advies bij verzekeringstechnische en juridische kwesties. 21.3
Waardering per hulpsoort “gewogen”
Zoals eerder beschreven, zijn voor alle achttien hulpsoorten drie vragen gesteld die samen in één vertrouwensindex zijn omgezet. Van de resultaten van deze drie afzonderlijke vragen per hulpsoort zijn in dit onderzoek met name de scores op de derde vraag over het belang van de hulpsoort interessant. De resultaten op de tweede vraag naar eventuele verbeteringen of verslechteringen in de tijd blijken hier een marginale invloed te hebben: men geeft meestal aan dat er geen verandering is geconstateerd in de loop van de periode na de ramp tot 1 september. Het kan anders worden als later tot een (gedeeltelijke) herhaling van dit onderzoek zou worden besloten en intussen een langere periode is verstreken. De scores op de eerste vraag Voldeed de hulp aan uw behoefte? bepalen in sterke mate de vertrouwensindex. De rangorde van de scores op deze eerste vraag komt dan ook bijna volledig overeen met die in figuur 21.3 (de vertrouwensindex). De enige variatie die optreedt, wordt veroorzaakt door het feit dat de meest gewaardeerde hulpsoorten niet altijd de meest belangrijke zijn. Op dit punt gaan we in deze paragraaf verder in. De respondenten vinden geen van de achttien hulpsoorten onbelangrijk. Alle scores liggen boven de 3, de waarde voor “gemiddeld belangrijk”. Voor deze vraag is een 5 de maximaal haalbare score. In de volgende figuur zijn de scores voor het belang van de hulpsoort aangegeven. Daarbij is de rangorde van figuur 21.3, aflopend van de hoogste vertrouwensindex tot de laagste, aangehouden. Hierdoor is duidelijk te zien welke hulpsoorten weliswaar een lagere vertrouwensindex hebben gekregen (te zien aan een lagere positie in de rangorde), maar niettemin belangrijker worden gevonden dan hulpsoorten die hoger in de rangorde staan.
359
Balktekst
De hulp die betrekking heeft op de woningen of bedrijfs- of atelierruimten in het rampgebied, valt in de gemiddelde of benedengemiddelde (G of G-) categorieën. Het gaat hierbij om bezoek aan woning/bedrijf, zorg voor woning/bedrijf en inboedel en de beslissing over woning/bedrijf. Vooral op dit laatste punt is men minder tevreden (43).
Resultaten schriftelijke enquête
Belang per hulpsoort
Balktekst
Zorg voor gewonden Gezamenlijke rouwverwerking Eerste financiële hulp Psychosociale zorg Eerste opvang Deelname aan gezondheidsonderzoek Financiële regelingen voor bewoners Zorg voor woning, bedrijf en inboedel Financiële regelingen voor bedrijven/kunstenaars Informatie over praktische hulp Bezoek aan woning of bedrijf Hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (Tijdelijke) vervangende woonruimte Beslissingen over woning of bedrijf Registratie bewoners en vermisten Hulp in vorm van goederen/diensten Vervangende bedrijfsruimte of atelier Informatie over de toekomst van de wijk Figuur 21.4
4.5 3.9 4.1 3.9 4.4 3.6 4.2 4.2 3.6 4.2 4.1 3.9 4.0 4.0 4.5 3.7 3.3 3.9
Belang per hulpsoort.
Zeer belangrijk vindt men zorg voor gewonden en registratie van bewoners en vermisten. Het gezondheidsonderzoek en de hulp (financiële en huisvestingshulp) aan bedrijven en ateliers vindt de groep respondenten als geheel het minst belangrijk bij de beoordeling van alle verleende hulp. Dat de registratie zo hoog scoort, is opmerkelijk maar ook te duiden vanuit de grote onzekerheid onder getroffenen. Het feit dat hulp aan bedrijven en ateliers relatief minder belangrijk wordt gevonden, is niet zo verwonderlijk als men beseft dat het bij de 1.172 respondenten in ruime meerderheid gaat om particulieren zonder bedrijf of atelier in de getroffen wijk. Het is interessant om na te gaan welke hulpsoorten lager in de rangorde voorkomen (dus een lagere vertrouwensindex hebben) en toch in hoge mate belangrijk worden gevonden. Dit geldt bijvoorbeeld voor registratie van bewoners en vermisten. In de berekening van de vertrouwensindex krijgt deze hulpsoort een “zwaarder gewicht” op grond van het relatief grote belang dat men aan dit onderdeel hecht3. Deze karakteristiek van de vertrouwensindex is daarom van belang, omdat bij uitstek uit deze combinatie van scores is af te leiden welke onderdelen in aanmerking komen (of hadden gekomen) voor het doorvoeren van verbeteringen. In figuur 21.5 zijn voor de achttien hulpsoorten de scores op de vraag “Voldeed de hulp aan uw behoefte?” en het belang van de hulpsoort tegen elkaar afgezet. Hoe dichter hulpsoorten in de buurt van de rechterbenedenhoek komen, hoe meer aandacht deze hulpsoorten verdienen als het gaat om het – waar mogelijk -aanbrengen van verbeteringen.
3
360
Dit betekent dat de vertrouwensindex niet lineair verband houdt met de score voor de vraag “Voldeed de hulp aan uw behoefte?” Indien men een hulpsoort van groot belang vindt, kan dat de vertrouwensindex verhogen of verlagen.
Gemiddelde vertrouwensindex
Algemene waardering
80
Zorg voor gewonden
70
Gezamenlijke rouwverwerking Eerste financiële hulp Psychosociale hulp Gezondheidsonderzoek
60
Zorg voor gewonden Financiële regelingen voor bewoners
Zorg voor woning, bedrijf en inboedel
Informatie over praktische hulp Hulp bij verzekeringen en juridische kwesties
(Tijdelijk) vervangende woonruimte Beslissingen over woning of bedrijf Registratie bewoners en vermisten Hulp in vorm van goederen/diensten Vervangende bedrijfsruimte of atelier
40
Informatie over de toekomst van de wijk 30 2,0
3,0
4,0
5,0
Gemiddelde score belangrijkheid Figuur 21.5
Prioriteitenmatrix
De hulpsoorten waaraan men – vanuit de combinatie van “zeer belangrijk” en een “lage waardering” – prioriteit zou moeten geven bij het zoeken naar verbeteringen, zijn hierna weergegeven: • • • • • •
Informatie over praktische hulp. Zorg voor woning, bedrijf en inboedel. Financiële regelingen voor bewoners. Beslissingen over woning of bedrijf. Informatie over de toekomst van de wijk. Hulp bij verzekeringen en juridische kwesties.
De coördinaten van registratie van bewoners en vermisten, hulp bij vervangende woonruimte, bezoek aan woning of bedrijf en hulp in de vorm van goederen of diensten liggen weliswaar in de “hoek” waarin de prioriteiten voor verbetering moeten worden gezocht, maar deze hulpsoorten zijn niet meer actueel, zodat zij in Enschede geen reden meer geven voor acties. Het verdient de aandacht dat de schriftelijke enquête is gehouden in de eerste helft van september, zodat zij de periode betreft van de eerste drie à vier maanden na de ramp. Korte tijd na de enquête zijn nieuwe beslissingen over financiële regelingen genomen en zijn getroffenen betrokken bij gesprekken over de toekomst van de wijk. De waarderingen die voor deze twee hulpsoorten in deze rapportage worden beschreven, zijn daardoor intussen door de actualiteit ingehaald.
361
Balktekst
Financiële regelingen bedrijven, kunstenaars Bezoek aan woning of bedrijf
50
A. Erdogˆan Schiestraat 32 Bewoner
22 Resultaten per kenmerk van de respondenten
22.1
Inleiding
In dit onderdeel worden kenmerken beschreven van de respondenten (huishoudens) die aan de schriftelijke enquête hebben meegedaan en een verwerkbare vragenlijst hebben geretourneerd. Het gaat daarbij om de resultaten van vragen over achtergrondvariabelen zoals persoonlijke kenmerken, de manier waarop men getroffen is door de ramp, de frequentie van contact met bepaalde hulpverleners en de behoefte aan verder contact. In totaal zijn 1.172 vragenlijsten verwerkt. Bij alle hierna genoemde percentages is uitgegaan van dit totaal aantal huishoudens. Niet alle 1.172 huishoudens hebben echter iedere vraag beantwoord. Dit is af te lezen aan het percentage getroffenen waarover “geen gegevens beschikbaar” zijn voor dat onderwerp. Deze paragraaf beschrijft per achtergrondvariabele het volgende: • • •
De verdeling van de groep respondenten over de categorieën van de achtergrondvariabele. Opvallende verschillen tussen de categorieën van de achtergrondvariabele in de “gemiddelde vertrouwensindex over alle hulpsoorten tezamen”. Opvallende verschillen tussen categorieën van de achtergrondvariabele in “specifieke vertrouwensindices voor afzonderlijke hulpsoorten”.
Bij het benoemen van opvallende verschillen is als criterium gehanteerd dat er een verschil bestaat van meer dan tien punten in de vertrouwensindex. Bij de vermelding van opvallende verschillen voor specifieke hulpsoorten die samenhangen met bepaalde achtergrondkenmerken, is tussen haakjes het verschil aangegeven. Als bijvoorbeeld de binnenring een lagere vertrouwensindex oplevert voor de zorg voor woning, bedrijf en inboedel dan de index voor de gehele populatie van 1.172, dan is hierbij het volgende vermeld: (25/56). De eerste score is daarbij de index die de waardering weergeeft van de getroffenen uit de binnenring voor deze hulpsoort. De tweede score is de gemiddelde index voor deze hulpsoort voor alle respondenten tezamen. 22.2
Woning, bedrijf of atelier in getroffen gebied
Bij vragen naar persoonlijke gegevens is eerst nagegaan of men ten tijde van de ramp een woning (kamer), bedrijf of atelier in het getroffen gebied had. In figuur 22.1 is te zien dat het in de enquête voor het overgrote deel om getroffen bewoners gaat (n = 954). De in omvang één na grootste groep bestaat uit getroffenen die een woning en een bedrijf of atelier hadden (n = 92). Tellen we deze op bij de respondenten die alleen een bedrijf of atelier hadden (n = 74), dan zijn er 166 respondenten te classificeren als ondernemer of kunstenaar.
363
Resultaten schriftelijke enquête
Bedrijf, atelier 6% Woning én bedrijf, atelier 8% Anders 3% Geen gegevens 1%
Woning 82%
Balktekst Figuur 22.1
Woning, bedrijf of atelier (n = 1.172).
We vergelijken vervolgens de vertrouwensindex voor de verschillende groepen. Dit betekent dat we onder andere nagaan of het feit dat men een woning in het gebied heeft/had, een andere vertrouwensindex oplevert dan wanneer men een bedrijf heeft/had. De gemiddelde vertrouwensindex voor de verschillende groepen is als volgt:
Een woning Een woning én een bedrijf of atelier Een bedrijf of atelier Anders Geen gegevens Figuur 22.2
Index
n
54 49 44 46 –
824 78 54 35 181
Vertrouwensindex voor woning, bedrijf of inboedel.
Uit figuur 22.2 blijkt dat de getroffenen met een bedrijf of atelier over het algemeen minder tevreden zijn dan de mensen die in de buurt woonden. Vervolgens is gekeken naar de meest opvallende verschillen in de vertrouwensindices voor afzonderlijke hulpsoorten, die samenhangen met het hebben van een woning, bedrijf of atelier in het gebied. Opvallend is dat de groep getroffenen met een bedrijf of atelier in het gebied voor veel afzonderlijke hulpsoorten een lagere waardering heeft in vergelijking met de gehele populatie van 1.172 andere getroffenen. Dat uit zich onder andere in een relatief lagere vertrouwensindex bij hen voor vervangende bedrijfsruimte of atelier (28/41), eerste financiële hulp (31/64), zorg voor bedrijf en inboedel (40/56) en psychosociale zorg (46/62).
364
Resultaten per kenmerk van de respondenten
22.3
Binnenring, buitenring of omringend gebied
In de enquête is vervolgens gevraagd uit welk gebied men afkomstig is of waar men een bedrijf heeft/had. De adressen die hier zijn ingevuld, zijn ingedeeld in drie categorieën: binnenring, buitenring en omringend gebied. Bij het onderscheiden van de ringen, is de indeling gehanteerd waartoe de gemeente heeft besloten op 16 mei om 11.00 uur4. In figuur 22.3 is de verdeling van respondenten over de ringen in beeld gebracht. Omgeving 16%
Geen gegevens 3%
Balktekst
Buitenring 56%
Binnenring 25%
Figuur 22.3
Binnenring, buitenring of omringend gebied (n = 1.172)
De meeste respondenten (562) komen uit de buitenring (n = 656). Uitgaande van het totaal aantal van 2.283 huishoudens dat in de buitenring5 woont, heeft ongeveer 29% van hen gereageerd. Van de huishoudens in de binnenring, waar volgens de gemeente in totaal 733 huishoudens woonden, heeft daarmee 40% aan de enquête deelgenomen. Ten slotte zijn 184 huishoudens die hebben deelgenomen aan de enquête afkomstig uit het omringend gebied (16%). In figuur 22.4 is de vertrouwensindex weergegeven van de huishoudens uit de verschillende categorieën. De verschillen tussen het aantal respondenten dat afkomstig is uit bijvoorbeeld de buitenring (656) en het aantal van hen van wie een vertrouwensindex kon worden berekend (550), is in hoofdstuk 2 toegelicht: getroffenen in de buitenring hebben over het algemeen – begrijpelijk – van een beperkter aantal hulpsoorten gebruik gemaakt en vallen bij minder dan vijf hulpsoorten onder de limiet voor het berekenen van een vertrouwensindex. Voor de getroffenen uit de binnenring zijn deze aantallen (293 en 282) daarentegen wel bijna gelijk.
Binnenring Buitenring Omringend gebied Geen gegevens Figuur 22.4
n
47 60 44 –
282 550 136 204
Vertrouwensindex binnenring, buitenring en omringend gebied.
4 5
365
Index
In hoofdstuk 9 wordt uitvoerig ingegaan op de vaststelling van de ringen. Informatie afkomstig van de gemeente Enschede.
Resultaten schriftelijke enquête
Figuur 22.4 geeft aan dat de getroffenen uit de buitenring een relatief hoge waardering hebben voor de verleende hulp. De getroffenen uit de beide andere gebieden scoren vrijwel gelijk; maar de huishoudens en bedrijven uit het omringend gebied zijn met een klein verschil het minst tevreden over de hulpverlening in het algemeen.
Balktekst
Vervolgens is gekeken naar de meest opvallende verschillen in de vertrouwensindex voor afzonderlijke hulpsoorten die samenhangen met de drie gebieden. De getroffenen uit de binnenring hebben een opvallend lage score voor zorg voor woning, bedrijf en inboedel (25/56). Ook voor de hulpsoorten registratie van bewoners en vermisten (33/43), informatie over praktische hulp (37/49) en vervangende woonruimte (39/45) scoren zij laag. De getroffenen uit de buitenring hebben met name een hogere score voor de hulpsoorten financiële regelingen (69/58), zorg voor woning, bedrijf en inboedel (66/56), informatie over praktische hulp (58/49). De ondernemers en kunstenaars uit de buitenring geven voor vervangende bedrijfsruimte of atelier een hogere vertrouwensindex dan collega’s uit andere ringen (54/41). De getroffenen uit het omringend gebied geven een opvallend lage score voor financiële regelingen voor bewoners (16/58). Ook voor de eerste financiële hulpverlening (35/64), informatievoorziening (38/49) en het gezondheidsonderzoek (40/61) geven zij een lagere score dan andere getroffenen. 22.4
Persoonlijk getroffen door de ramp
Tevens is nagegaan of en hoe men persoonlijk door de ramp getroffen is. Met persoonlijk wordt bedoeld of huishoudens door de ramp familieleden hebben verloren, of iemand lichamelijk letsel heeft opgelopen of dat er psychische problemen zijn ontstaan. Figuur 22.5 toont het resultaat6.
2%
Familie verloren Vrienden, buren of kennissen verloren
10%
Ernstig gewond geraakt
3%
LIcht gewond geraakt
17%
Ernstige psychische problemen
13%
Lichte psychische problemen
52%
geen gegevens
28% 0%
Figuur 22.5
20%
30%
40%
50%
60%
Persoonlijk getroffen door de ramp (n = 1.172)
6
366
10%
Omdat huishoudens op meer dan één manier getroffen kunnen zijn door de ramp, tellen de categorieën niet op tot 100%. Daarom is hier voor een staafdiagram gekozen.
Resultaten per kenmerk van de respondenten
Achttien huishoudens hebben door de ramp één of meer familieleden verloren. Dit relatief hoge aantal ten opzichte van het totale aantal dodelijke slachtoffers is vermoedelijk het gevolg van veel in de nabijheid wonende familieleden. Tien procent van de respondenten is geconfronteerd met het verlies van vrienden, buren of kennissen (n = 112). In eenvijfde van de huishoudens (n = 225) is iemand gewond geraakt; 31 huishoudens hebben te maken met een ernstig gewonde. Het aantal huishoudens dat te maken heeft met psychische problemen sinds de ramp, is – begrijpelijk – groot: 65% van de respondenten zegt (in september) hier in meer of mindere mate mee te kampen. In iets meer dan de helft van de huishoudens is er sprake van personen met lichte klachten (n = 612) en in 152 huishoudens van personen met zware psychische problemen.
Getroffenen die vrienden, kennissen of buren hebben verloren zijn, in vergelijking met degenen die familieleden hebben verloren, veel minder tevreden over psychosociale zorg (52/62 respectievelijk 70/62). De waardering van gewonden voor de “zorg voor gewonden” is vergelijkbaar met die van andere groepen. Ernstig gewonden zijn wel het minst van allen tevreden over de meeste vormen van hulp, met name over psychosociale zorg (46/62), eerste opvang (51/62), zorg voor woning, bedrijf en inboedel (34/56) en hulp in de vorm van goederen of service (24/42). Alleen van huishoudens met getroffenen die aangeven dat zij met ernstige psychische problemen hebben te kampen, is de waardering voor psychische zorg iets lager dan het gemiddelde (52/62). Diezelfde groep is wel duidelijk het minst tevreden over informatievoorziening (36/49). Daarnaast is deze groep ook minder dan de meeste anderen tevreden over zorg voor woning, bedrijf en inboedel (40/56). 22.5
Materieel getroffen door de ramp
Vervolgens is gevraagd hoe de woning is getroffen door de ramp. De mogelijke antwoorden komen overeen met de categorieën die de gemeente heeft vastgesteld voor het in aanmerking komen voor financiële tegemoetkoming. Dit zijn de regelingen I, II en III. In hoofdstuk 10 van dit onderzoekrapport zijn deze regelingen beschreven. De respondenten die in aanmerking komen voor regeling I, hebben geen woningen meer in het getroffen gebied: deze zijn volledig verwoest of onbewoonbaar verklaard. Dit geldt voor iets meer dan een kwart van alle respondenten (n = 317). Dit is 40% van de huishoudens die, volgens opgaaf van de gemeente, voor 25 september daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van regeling I. De respondenten die vallen onder regeling II, hebben woningen die minimaal zes weken onbewoonbaar zijn geweest, maar wel weer kunnen worden hersteld. Dit geldt voor een klein deel van de respondenten in dit onderzoek (n = 85). Deze groep is echter relatief goed vertegenwoordigd (69%), als wordt gekeken naar degenen die voor 25 september daadwerkelijk een vergoeding op basis van regeling II hebben ontvangen.
367
Balktekst
De gemiddelde waardering voor praktische hulp blijkt niet te variëren met de manier waarop men persoonlijk getroffen is. Er zijn wel enkele opvallende verschillen als gekeken wordt naar de vertrouwensindex voor afzonderlijke hulpsoorten. Huishoudens die familieleden hebben verloren, zijn minder tevreden over eerste financiële hulp (46/64), bezoek aan woning of bedrijf (37/48) en gezamenlijke rouwverwerking (56/67) dan anderen. Zij zijn daarentegen relatief meer tevreden over zorg voor woning, bedrijf en inboedel (64/56) en over psychosociale zorg (70/62).
Resultaten schriftelijke enquête
De respondenten die in aanmerking komen voor regeling III, zijn degenen die uit het rampgebied afkomstig zijn (zoals op 16 mei om 11.00 uur is vastgesteld en afgesloten), maar die binnen zes weken weer terug konden naar hun woning. Zij vormen wat het absolute aantal betreft de grootste groep onder de respondenten (n = 556). Van alle huishoudens die tot 25 september volgens de gemeente in aanmerking zijn gekomen voor regeling 3, heeft 30% aan het onderzoek meegedaan. Verder geeft 10% aan niet afkomstig te zijn uit het rampgebied, maar wel materiële schade te hebben. Niet in rampgebied, wel schade 10% Anders 6%
Balktekst
Geen gegevens 3%
Regeling III 47%
Regeling I 27%
Regeling II 7%
Figuur 22.6
Materieel getroffen door de ramp (n = 1.172)
De gemiddelde waardering voor praktische hulp blijkt niet noemenswaardig te variëren al naar gelang de desbetreffende regeling of opgelopen materiële schade. De huishoudens waarvoor regeling III geldt, zijn over het algemeen het meest tevreden (60/53). Er zijn wel enkele opvallende verschillen als gekeken wordt naar de vertrouwensindex voor afzonderlijke hulpsoorten. Degenen die niet uit het rampgebied afkomstig zijn maar wel met materiële schade te maken hebben, zijn minder tevreden over de eerste financiële hulp (45/64) en financiële regelingen voor bewoners (36/58). De huishoudens waarvoor regeling I geldt, zijn opvallend minder tevreden over zorg voor woning, bedrijf en inboedel (25/56) en informatie over praktische hulp (36/49). 22.6
Verzekerd tegen schade
Het is interessant om na te gaan of de mate waarin respondenten verzekerd waren, invloed heeft op de waardering van bepaalde soorten hulp. In figuur 22.7 is aangegeven in welke mate de groep respondenten, voorzover bekend, verzekerd was. Het overgrote deel van de respondenten geeft aan goed verzekerd te zijn. De gemiddelde waardering voor alle hulpsoorten samen verschilt niet zozeer naar gelang de mate waarin men verzekerd is. De specifieke waardering voor financiële regelingen verschilt eveneens niet sterk tussen verzekerden en on(der)verzekerden. Interessant is echter dat de geheel niet-verzekerden iets meer tevreden zijn (55/58) dan degenen die onderverzekerd zijn (47/55).
368
Resultaten per kenmerk van de respondenten
Op de waardering van enkele andere afzonderlijke hulpsoorten blijkt de mate van verzekerd-zijn wat meer van invloed. Onderverzekerden (41/56) en niet-verzekerden (43/56) hebben voor de zorg voor woning, bedrijf en inboedel een lagere waardering. Met name onderverzekerden zijn iets minder tevreden over de informatievoorziening (38/49). Verzekerd, niet bedrijfsschade 5% Onderverzekerd 14%
Niet verzekerd 8%
Anders 7%
Geen gegevens 3%
Figuur 22.7
Verzekerden en onverzekerden (n = 1.172)
De respondenten die nog niet weten hoe zij zijn verzekerd, hebben minder waardering voor de geboden hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (19/47) en voor beslissingen over woning/bedrijf (28/43). 22.7
Land van herkomst
Ten slotte is gevraagd wat het land van herkomst is van de respondenten of hun naasten. Hierbij zijn de volgende categorieën aangegeven:
Turkije 3%
Nederland 87%
Marokko 1% Suriname 1% Duitsland 1% Anders 6% Geen gegevens 1%
Figuur 22.8
369
Land van herkomst (n = 1.172)
Balktekst
Weet (nog) niet 3% Volledig verzekerd 60%
Resultaten schriftelijke enquête
In figuur 22.9 is de gemiddelde vertrouwensindex aangegeven voor de verschillende landen van herkomst.
Nederland Turkije Marokko Suriname Duitsland Anders Geen gegevens Balktekst
Figuur 22.9
Index
n
55 40 37 56 51 47 –
858 39 6 9 16 65 179
Vertrouwensindex per land van herkomst
Uit de tabel blijkt dat de vertrouwensindex van Turkse en (het kleine aantal) Marokkaanse respondenten lager is dan die van de andere groepen. Vervolgens is gekeken naar eventuele variatie in de vertrouwensindex die samenhangt met verschillen in land van herkomst. Omdat de aantallen van bepaalde groepen klein zijn, vermelden we alleen scores die gebaseerd zijn op meer dan vijf respondenten. Indien hulpsoorten door minder dan vijf respondenten van Marokkaanse afkomst zijn beoordeeld, zijn er uitzonderlijk lage scores gegeven. Het is moeilijk om hier voor deze categorie in het algemeen conclusies te trekken. Nederlandse respondenten bepalen immers door hun grote aandeel in de enquête in sterke mate de gemiddelde vertrouwensindex. Respondenten afkomstig uit Turkije zijn over veel hulpsoorten minder tevreden. Opvallend is dit bij eerste financiële hulp (43/64), financiële regelingen voor bewoners (32/58) en financiële regelingen voor bedrijven en kunstenaars (26/50). Ook voor hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (26/47) en vervangende woonruimte (23/45) geven zij een lagere index. Verder zijn Turkse respondenten minder tevreden over de psychosociale zorg (48/62), eerste opvang (45/62), zorg voor woning, bedrijf en inboedel (42/56) en informatie over praktische hulp (35/49). De vertrouwensindex van respondenten afkomstig uit Suriname en Duitsland ligt over het algemeen rond het gemiddelde of iets hoger. Alleen voor zorg voor woning, bedrijf en inboedel (39/56) en beslissingen over woning of bedrijf (26/43) zijn Surinamers iets minder tevreden. Duitsers zijn minder tevreden over de hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (29/47), beslissingen over woning of bedrijf (16/43), informatie over de toekomst van de wijk (18/33) en hulp in de vorm van goederen of service (28/42). 22.8
Deelname aan gezondheidsonderzoek
Een van de vragen aan het slot van de enquête is of men heeft deelgenomen aan het gezondheidsonderzoek. Eenderde van de huishoudens (n = 382) heeft dit wel gedaan, tweederde niet (n = 760). De vertrouwensindex van degenen die hebben meegedaan is relatief hoog, namelijk 72; van degenen die niet hebben deelgenomen is de index lager, namelijk 52.
370
Resultaten per kenmerk van de respondenten
22.9
Contact met hulpverleners
Er is geïnventariseerd in welke mate men contact heeft gehad met hulpverleners van het ingestelde IAC, overige onderdelen van de gemeente, de Kamer van Koophandel of andere professionele hulpverleners. In de enquête zijn bij deze vragen als antwoordcategorieën opgenomen: nooit, een à twee keer, drie tot vijf keer, meer dan vijf keer. In de volgende figuur is de frequentie van contact met het IAC aangegeven.
1 à 2 keer 19%
Nooit 38%
Meer dan 5 keer 22%
Geen gegevens 10%
Figuur 22.10
Frequentie van contact met het IAC (n = 1.172)
Uit de figuur blijkt dat 52% van de respondenten aangeeft het IAC één of meerdere keren te hebben bezocht. Wordt gekeken naar de samenhang tussen de frequentie van contacten met het IAC en de waardering voor praktische hulp in het algemeen, dan blijkt de waardering af te nemen met de toename van de frequentie van bezoek.
Nooit 1 à 2 keer 3 tot 5 keer Meer dan 5 keer Geen gegevens Figuur 22.11
Index
n
60 57 51 42 –
362 197 119 248 246
Vertrouwensindex per frequentie van contact met het IAC
Deze geleidelijke daling in waardering die samenhangt met de toenemende frequentie van bezoek aan het IAC, is ook zichtbaar bij de vertrouwensindices van nagenoeg alle afzonderlijke hulpsoorten. Met name bij de zorg voor woning, bedrijf en inboedel (34/56), informatie over praktische hulp (30/49), de financiële regelingen voor bewoners (43/58) en de registratie bewoners en vermisten (31/43) daalt de waardering iets sterker. Tussen haakjes zijn eerst de scores gegeven van bezoekers die meer dan vijfmaal zijn geweest (de laagste scores); de daarna vermelde scores zijn de gemiddelde indices voor de genoemde hulpsoort.
371
Balktekst
3 tot 5 keer 11%
Resultaten schriftelijke enquête
Ten tweede is gevraagd naar contact met de gemeente, waarbij als voorbeelden zijn genoemd de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en de Bouw- en Milieudienst.
1 à 2 keer 23%
Nooit 40%
3 tot 5 keer 10%
Balktekst Meer dan 5 keer 17%
Geen gegevens 10%
Figuur 22.12
Frequentie van contact met de gemeente (n = 1.172)
De helft van de respondenten geeft aan de gemeente rechtstreeks (dus niet via het IAC) te hebben bezocht. Net als bij het IAC blijkt ook de waardering voor praktische hulp in het algemeen af te nemen met de toename van de frequentie van bezoek aan de gemeente.
Nooit 1 à 2 keer 3 tot 5 keer Meer dan 5 keer Geen gegevens Figuur 22.13
Index
n
59 55 49 42 –
373 248 115 190 246
Vertrouwensindex per frequentie van contact met de gemeente
Deze geleidelijk aflopende waardering die samenhangt met de toenemende frequentie van contact met de gemeente, is ook zichtbaar bij de vertrouwensindices van veel afzonderlijke hulpsoorten. Dit geldt met name bij zorg voor woning, bedrijf en inboedel (38/56), informatie over praktische hulp (34/49), beslissingen over woning en bedrijf (28/43), vervangende bedrijfsruimte of atelier (26/41), hulp bij verzekeringen en juridische kwesties (34/47), financiële regelingen voor bewoners (46/58) en bezoek aan woning of bedrijf (36/48). Ten derde is gevraagd naar de frequentie van contact met (de helpdesk van) de Kamer van Koophandel of het Ondernemingshuis Twente.
372
Resultaten per kenmerk van de respondenten
1 à 2 keer 5% 3 tot 5 keer 4% Meer dan 5 keer 4%
Geen gegevens 13%
Nooit 74%
Balktekst
Figuur 22.14
Frequentie van contact met de Kamer van Koophandel (n = 1.172), etc.
In totaal 13% van de respondenten geeft aan ooit contact te hebben gehad met de Kamer van Koophandel (KvK) of het Ondernemingshuis Twente. Wordt gekeken naar de samenhang tussen de frequentie van contacten en de waardering voor praktische hulp in het algemeen, dan blijkt de waardering iets af te nemen bij een toename van de frequentie van bezoek.
Nooit 1 à 2 keer 3 tot 5 keer Meer dan 5 keer Geen gegevens Figuur 22.15
Index
n
54 48 47 39 –
766 47 38 39 282
Vertrouwensindex per frequentie van contact met KvK/Ondernemingshuis Twente
Het is opvallend dat vooral de getroffenen die meer dan vijf keer contact hebben gehad, minder tevreden zijn over bezoek aan woning of bedrijf (34/48), vervangende woonruimte (29/45), registratie bewoners en vermisten (30/43), vervangende bedrijfsruimte of atelier (26/41) en informatie over de toekomst van de wijk (11/33). Deze score van 11, een gemiddelde over 36 getroffenen, is de laagste score in het gehele onderzoek. Er is sprake van geleidelijk aan aflopende waardering bij zorg voor woning, bedrijf en inboedel (29/56), financiële regelingen voor bewoners (38/58), beslissingen over woning of bedrijf (30/43) en hulp in de vorm van goederen of service (30/42). Als vierde is gevraagd naar contact met professionele hulpverleners als de huisarts, maatschappelijk werk, Mediant, etc. Uit figuur 22.16 blijkt dat in totaal iets minder dan de helft van de respondenten (45%) heeft aangegeven een andere professionele hulpverlener te hebben bezocht. Als toelichting op ‘andere professionele hulpverleners’ wordt in de vragenlijst vermeld: huisarts, maatschappelijk werk, Mediant, etc. De gemiddelde waarderingen voor praktische hulp in het algemeen variëren nagenoeg in aantal naar gelang de frequentie van contact met professionele hulpverlening.
373
Resultaten schriftelijke enquête
3 tot 5 keer 13% 1 à 2 keer 22%
Meer dan 5 keer 10%
Geen gegevens 9%
Balktekst
Nooit 46%
Figuur 22.16
Frequentie van contact met professionele hulpverleners (n = 1.172)
22.10
Hulp van naasten
In de serie slotvragen in de enquête is gevraagd welk soort hulp men van familie, vrienden, kennissen of buren heeft gekregen. Dit is in figuur 22.17 aangegeven. Voor bijna acht op de tien huishoudens geldt dat zij voor onderdak of met goederen zijn geholpen door hun omgeving. Zes op de tien huishoudens heeft bij familie, vrienden, kennissen of buren psychische steun gekregen. Ongeveer één op de vijf heeft financiële of “andere” hulp gekregen.
60%
Psychische steun Onderdak, goederen en spullen
79%
23%
Financiële hulp
20%
Anders
geen gegevens
6% 0%
Figuur 22.17
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Hulp ontvangen van vrienden, familie en kennissen (n = 1.172)
De gemiddelde waarderingen voor alle praktische hulp tezamen verschilt nauwelijks voor de categorieën in figuur 22.17. Er is een variatie van hoogstens vijf punten in de vertrouwensindex. Ook per afzonderlijke hulpsoort zijn er geen noemenswaardige verschillen in waardering.
374
Resultaten per kenmerk van de respondenten
22.11
Zwaartepunt hulp
Om na te gaan waar het zwaartepunt van de ontvangen hulp ligt, bij mensen in de omgeving van getroffenen of bij hulpverlenende instanties, zijn twee uitspraken voorgelegd: • •
Vooral familie, vrienden en anderen in mijn omgeving hebben mij praktische hulp geboden. Vooral officiële instanties hebben mij praktische hulp geboden.
22.12
Behoefte aan verder contact
In de enquête is ten slotte nagegaan of respondenten behoefte hebben aan verder contact met hulpverlenende instanties of lotgenoten. Iets minder dan de helft van de huishoudens (43%) heeft hieraan behoefte. In figuur 22.18 is te zien om welk soort contact het gaat.
Informatie over praktische hulp
26%
Psychische hulp
10%
Lotgenotencontact
8%
15%
Andere hulp
geen gegevens
57% 0%
Figuur 22.18
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Behoefte aan verder contact (n = 1.172)
Indien huishoudens in de volgende vraag hebben aangegeven dat zij wilden dat hun naam en telefoonnummer zouden worden doorgegeven aan een instantie die hen zou kunnen helpen (28%), is dit eind september/begin oktober ook gebeurd. De desbetreffende namen en adressen zijn overgedragen aan de directie van het IAC. Het IAC heeft deze huishoudens eind oktober een brief toegestuurd, waarin het de betrokkenen hulp aanbiedt, met vermelding van de naam van een vaste contactpersoon van het IAC. De respondenten die nog verder contact wensen, hebben een lagere algehele vertrouwensindex (43) dan degenen die dit niet wensen (59). Er zijn geen grote verschillen in gemiddelde vertrouwensindex die samenhangen met bepaalde vormen van verder contact. In vergelijking met de algemeen gemiddelde vertrouwensindex van 53 scoren mensen die nog verder contact willen, over het algemeen lager, maar onderling is de variatie niet groot.
375
Balktekst
Bijna alle huishoudens verkozen de eerste stelling (89%), een gering aantal huishoudens de tweede (6%). De overige huishoudens hebben deze vraag niet beantwoord. De gemiddelde vertrouwensindex voor praktische hulp hangt niet samen met deze keuze. De gemiddelde waarderingen voor afzonderlijke hulpvormen vertonen wel enige verschillen: degenen die vooral hulp hebben gekregen van officiële instanties zijn meer tevreden over eerste opvang (72/62), vervangende woonruimte (63/45) en hulp in de vorm van goederen of diensten.
Recep Uzun Meeuwenstraat 118 Bewoner
23 Samenvatting
De respons op de schriftelijke enquête bedraagt ruim 40%. Binnen de totale groep respondenten zijn de verschillende categorieën van getroffenen elk redelijk vertegenwoordigd: bewoners, ondernemers en kunstenaars; binnenring, buitenring, omringend gebied, allochtone bewoners. Op basis van de gemiddelde waardering die in de enquête is gegeven voor alle soorten praktische hulp tezamen kan worden geconcludeerd dat het hulpaanbod in totaliteit bezien toereikend is geweest. De soorten hulp die zijn gericht op gezondheid en psychosociale verwerking en de hulp die net na de ramp is geboden (opvang en eerste financiële hulp), worden het meest positief beoordeeld. Latere financiële regelingen voor bewoners en voor bedrijven en kunstenaars krijgen een gemiddelde beoordeling. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat de beoordeling is gegeven vóór 15 september. De waardering voor de hulp die betrekking heeft op woningen, bedrijfs- of atelierruimten en inboedels ligt iets lager dan de gemiddelde waardering in totaliteit. Hulpsoorten die te maken hebben met informatie en advies krijgen in verhouding de minst positieve beoordelingen. De hulpsoorten die direct na de ramp op gang komen, zijn als de drie belangrijkste aangegeven door alle getroffenen tezamen: zorg voor gewonden, registratie bewoners en vermisten, en eerste opvang. Daarna vinden getroffenen de financiële regelingen, zorg voor woning, bedrijf en inboedel, bezoek aan woning of bedrijf, en informatie over praktische hulp de meest belangrijke vormen van hulpverlening. Van deze belangrijkste hulpsoorten worden in verhouding registratie en informatievoorziening het minst positief gewaardeerd. Deze uitkomst is een signaal dat de aandacht verdient in verband met het trekken van lering uit deze ramp. De algemene vertrouwensindex wordt het meest beïnvloed door achtergrondkenmerken als het specifieke gebied waarin men woonde, het land van herkomst en het hebben van een bedrijf of atelier in het gebied. De respondenten uit de binnenring en het omringend gebied zijn duidelijk minder tevreden over de hulpverlening dan de respondenten uit de tussenliggende buitenring. Turkse respondenten hebben opvallend lagere vertrouwensindices gegeven voor praktische hulp in het algemeen in vergelijking met Nederlanders, Surinamers en Duitsers. Getroffenen met een bedrijf of atelier zijn minder tevreden dan bewoners. Daarnaast blijkt dat degenen die het IAC, de gemeente en de Kamer van Koophandel/het Ondernemingshuis Twente het meest bezoeken, minder tevreden zijn over de hulp die zij hebben ontvangen.
379
Praktische hulpverlening
Bijlagen
1
Enquêteformulier
2
Lijst van geïnterviewde personen
1 Enquêteformulier
2 Lijst van geïnterviewde personen