De vrouwen van Brussel X De geschiedenis van de prostitutie Middeleeuwse badstoven Het Franse woord voor hoer (afkomstig van het Oudnoorse „hóra‟, wat overspelige vrouw betekent), putain, zou afgeleid zijn van de waterputten of puits, waar vrouwen – vóór de opkomst van de steden – bijeen kwamen om te praten over hun minnaars. In die periode leidden de meisjes van plezier een nomadisch leven en trokken ze door het land, samen met vagebonden, artiesten en rovers. De steden die rond 1200 tot stand kwamen, bezorgden de prostituees een nieuwe tewerkstellingsplaats: de opkomende handel en een rijk sociaal leven verhoogden de vraag naar vermaak. De markt- en havensteden van de Zuidelijke Nederlanden trokken een massa werkzoekenden aan die een potentieel cliënteel vormden. Maar ook de ambachtsgilden deden wat dat betreft een duit in het zakje: de strenge reglementering beperkte de bestaansmogelijkheden van de jonge ambachtslui zodat die pas laat over voldoende inkomsten beschikten om te huwen. Zij waren dan ook de grootste klanten van de middeleeuwse prostituee, maar ook de adel, de clerus en gehuwde mannen brachten een bezoekje aan het bordeel in die tijd. De kerk liet prostitutie oogluikend toe om ergere kwalen (met name: overspel en verkrachting) te voorkomen. De bordelen boden als het ware bescherming aan de eerbare vrouwen en aan het huwelijk. De stedelijke overheid erkende publiek één of meer bordelen, de zogenaamde vrouwenhuizen. Voor het beheer was zelfs een specifieke ambtenaar aangesteld, de roi des ribauds. De prostituees moesten dagelijks een bepaalde hoeveelheid wol spinnen en de huizen mochten niet geopend worden op christelijke feestdagen. Tot 1459 liet de Brusselse stadsbeul zich door de prostituees uit de buurt onderhouden. Naast die vrouwenhuizen kwam prostitutie ook voor in badstoven en die van Brussel waren internationaal bekend. Denk maar aan de nu nog gekende Stoofstraat waar Manneke Pis nog steeds de wacht houdt. In 1423 deden een aantal Brusselse burgers hun beklag over het feit dat de prostituees opereerden buiten de grenzen van de hen toegewezen wijk (buiten het stadscentrum). Algemeen kan gesteld worden dat men in de middeleeuwen relatief tolerant was ten aanzien van de prostituee, zolang ze haar
activiteiten beperkte tot bepaalde wijken, zij zich hield aan kledingvoorschriften en de openbare orde niet verstoorde.
Nieuwe Tijden, nieuwe wetten Vanaf de 16de eeuw volgde een meer repressieve houding tegenover de prostitutie. De maatschappij verburgerlijkte deels door de Reformatie en de Contrareformatie. De katholieke kerk nam een strengere houding aan ten opzichte van voorhuwelijkse betrekkingen, overspel en prostitutie. Seksualiteit moest gericht zijn op de voortplanting en kon dus enkel binnen het huwelijk. De stedelijke overheid begon prostitutie als een misdaad te beschouwen en prostituees werden gestraft met lijfstraffen en opsluiting. Er is een Brusselse klacht uit 1597 bewaard waarin te lezen valt dat de burgers uit de Hoogstraat niet opgezet waren met het dagelijks vertoon van de lichtekooien uit de aangrenzende Zwaard- en Waaierstraat. Beide straten werden dan ook afgesloten aan de kant van de Hoogstraat en het werd de prostituees verboden er zich nog te vertonen. Op de overtreding stonden strenge straffen: na een eerste overtreding volgde drie dagen en nachten opsluiting op water en brood, een tweede met een tentoonstelling op het schavot en een derde met geseling en verbanning uit de stad. Als bruisende garnizoenstad trok Brussel in de 18de eeuw heel wat vreemdelingen en soldaten aan. Gevolg: verhoging van het cliënteel. Die vraag werd beantwoord door heel wat vrouwen, afkomstig van het platteland die de armoede van hun geboortestreek wilden ontvluchten en hoopten op een eerbare baan in de Brusselse lakennijverheid. Deze ging echter achteruit in de loop van de 18de eeuw zodat heel wat werkloze vrouwen terechtkwamen in de prostitutie. De overheid ging op haar beurt over tot drastische maatregelen: prostituees werden in het openbaar op het schavot gebracht met een gedetailleerde beschrijving van hun misdaad en werden nadien verbannen. De repressie leidde niet altijd tot de gewenste resultaten: heel wat prostituees keerden na hun eerste verbanning gewoon terug naar Brussel. Karel van Lorreinen besliste dat hervallen prostituees dienden gevangen gezet te worden in de Anderlechtse Poort voor minstens 15 dagen. Nadien werden ze uitgewezen behalve als ze konden bewijzen dat ze de prostitutie niet langer nodig hadden om in hun levensonderhoud te voorzien. Maar ondanks die strenge maatregelen bleef de prostitutie bloeien en regende het klachten over uitspattingen, ondermeer in de wijk van de Finistèrekerk en in de Bloemenstraat. In een brief uit 1785 aan de
stadsmagistraat noteerde een geshockeerde vreemdeling dat de prostitutie in Brussel grotere afmetingen aannam dan die in wereldsteden als Londen of Parijs!
De 19de eeuw: overvloed aan regels Door regulering trachtte de overheid – vanaf het begin van de 19de eeuw – een totaal afgesloten prostitutiemilieu te creëren dat onzichtbaar moest zijn voor de eerbare burger, maar volledig overzichtelijk en transparant voor haar zelf. De Brusselse prostituees moesten zich inschrijven in het register dat door de politie werd bijgehouden en zij moesten al hun officiële papieren afgeven op het politiebureel, in ruil voor hun prostitutieboekje. Data van medische onderzoeken werden ook in dit boekje genoteerd daar prostituees beschouwd werden als verspreiders van venerische ziekten (tweemaal weeks was er een verplicht medisch onderzoek in het dispensarium van de SintLaurensstraat). De prostituee was eigenlijk gevangen in een systeem van repressie, preventie en paternalistische bescherming waarin overheidsambtenaren, politieagenten en geneesheren bepaalden hoe ze moest leven en werken. Het reglementarisme zorgde ervoor dat zij haast onmogelijk uit dit systeem kon stappen om zich terug te integreren in de gewone maatschappij. Dat hyperreglementarisme zorgde echter ook voor de bloei van de clandestiene prostitutie, gekoppeld aan de nieuwe vormen van amusementsconsumptie: caféconcerten bijvoorbeeld waar boxen en galerijen voldoende ruimte boden voor acties van de dames van plezier. Berucht in Brussel was het Casino Saint-Hubert in de gelijknamige galerij. Of sigarenwinkeltjes waar ook andere diensten verkocht werden in de boudoirs en restaurants met separés waar klant en prostituee zich rustig konden terugtrekken. In 1868 gaf Jean-Marie Bizonet (alias Mario Aris) een boekje uit, Bruxelles la nuit, met de bedoeling om brave huisvaders en buitenlanders te waarschuwen opdat ze niet per ongeluk een etablissement zouden binnenstappen dat bij nader toezien een bordeelfunctie had. Buiten zijn wil om werd dat boekje een succesvolle toeristische gids voor oorden van ontucht. Een tweede uitgave volgde dan ook snel. Tegelijk ontstonden er verenigingen – ondermeer vanuit evangelische kringen – die prostituees uit het milieu wilden halen om zo de prostitutie op termijn af te schaffen, het zogenaamde abolitionisme.
In 1880 barstte in Brussel een schandaal los rond de zaak van “de Engelse meisjes” waarbij corruptie en actieve betrokkenheid van de politie aan het licht kwamen: de meisjes waren onterecht als meerderjarig ingeschreven in het register met valse papieren en tegen hun wil vastgehouden. Zelfs burgemeester Vanderstraeten werd bij de zaak betrokken omdat hij de brouwerij van zijn vader verkocht had aan een bordeelhouder. Dat schandaal diende als springplank voor de Belgische abolitionistische beweging (18811908) die de publieke opinie ervan wilde overtuigen om prostitutie te criminaliseren.
Ambivalentie troef in de 20ste eeuw De houding van de vrouwenbeweging ten aanzien van de prostitutie is niet zo eenduidig te benoemen. Pas op het einde van de 19de eeuw kwam er feministisch verzet op gang in Engelse burgerlijke kringen tegen ondermeer de verplichte registratie van prostituees. Jammer genoeg bekommerden zij zich niet om een echte lotsverbetering van hun zusters. Eind jaren zeventig zorgde de mening van een aantal Amerikaanse feministes voor heel wat opschudding: zij vonden dat de betrekking van een prostituee een job was als een ander en dat het gemoraliseer moest stoppen. Die visie leidde tot een tweedeling in het vrouwenkamp: enerzijds de liberaal-pragmatische groep, die vond dat het zinloos werd om ten strijde te trekken tegen de prostitutie. Anderzijds was er de groep die het lot van de prostituees betreurenswaardig bleef vinden maar ervoor ijverde om hun concrete leefwereld te verbeteren. Prostituees komen trouwens sinds enkele jaren ook meer zelf op voor hun eigen rechten: een roep om sociale bescherming, een erkenning van hun beroep met een sociaal statuut en aangepaste voorwaarden. De wet van 1948 maakte dat prostitutie in ons land niet langer strafbaar is, maar wel de organisatie en de exploitatie ervan, alsook de zichtbare uitingen zoals tippelen bleven verboden. Toch heffen heel wat Brusselse steden taksen op rendez-vous-huizen en cabaretdansen want die brengen heel wat geld in het laatje. Die ambigue houding impliceert dus in sommige gevallen de legitimatie van illegale praktijken! En wat te denken over de onthullingen uit het boek van Chris De Stoop, Ze zijn zo lief, meneer? Ze leidden rechtstreeks tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie, die op haar beurt een specifieke strafwet tegen de georganiseerde vrouwenhandel (april 1995) voortbracht. Prostitutie blijkt in ieder geval een intrigerend fenomeen dat alvast met Post Factum op een historische manier overschouwd kan
worden.
Myriam Vanden Nest