Hoofdstuk 9 De vestiging en de invordering van de inkomstenbelastingen 9.1 Aangifteverplichting Belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de P.B., de Ven. B., de R.P.B. en de meeste B.N.I.'ers zijn verplicht om jaarlijks een aangifte in te dienen (art. 305 WIB). Bepaalde categorieën van belastingplichtigen worden er evenwel van ontslagen een aangifte in de personenbelasting in te dienen (art. 306 WIB). De aangifte moet gebeuren op een formulier waarvan de vorm door de Koning wordt vastgesteld (art. 307 WIB). Het ingevulde formulier moet binnen de wettelijk vastgestelde termijn bij de administratie aankomen (art. 308 WIB). Deze termijn bedraagt voor natuurlijke personen minimum één maand te rekenen vanaf de verzending van het formulier (meestal heeft men tot 30 juni de tijd). Indien de belastingplichtige geen aangifteformulier ontvangen heeft, is hij niet van de aangifteverplichting bevrijd. Volgens de wet moet hij die geen aangifteformulier ontvangen heeft er immers zelf één aanvragen bij zijn hoofdcontroleur en dit uiterlijk op 1 juni van het aanslagjaar (art. 308, § 3 WIB). Voor vennootschappen en rechtspersonen bedraagt de indieningstermijn voor de aangifte minimum 1 maand vanaf de goedkeuring van de jaarrekening en maximaal 6 maand sinds de afsluiting van het boekjaar (art. 310 WIB). Volledigheidshalve merken we op dat het ook mogelijk is om de personenbelastings- en vennootschapbelastingsaangifte elektronisch in te vullen. Vanzelfsprekend dient dit binnen dezelfde wettelijke termijnen te gebeuren.
9.2 Onderzoek en controle van de aangifte De administratie zal het aangifteformulier controleren. Hierbij heeft ze een aantal middelen om de juistheid van de aangegeven inkomsten (en uitgaven) zo nauwkeurig mogelijk te bepalen (zie art. 315 e.v. WIB): - bij de belastingplichtige zelf: verzoek tot inlichtingen, onderzoek van de boekhouding en andere geschriften, controle van en in de beroepslokalen; - bij derden (klanten, leveranciers, overheid en overheidsinstellingen). In principe is er geen controle bij banken met het oog op taxatie van het cliënteel, tenzij wanneer er fraudemechanismen worden vastgesteld); - uitwisseling van inlichtingen tussen fiscale besturen onderling; - internationale samenwerking tussen administraties van verschillende landen. De onderzoekstermijn bedraagt in beginsel 3 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Bij belastingontduiking wordt deze termijn met 4 jaar verlengd (art. 353 en 354 WIB).
Praktisch belastingrecht
© De Boeck 2012
5
9.3 Verbetering van de aangifte Een regelmatig ingediende aangifte geniet het vermoeden van juistheid (art. 339 WIB). Wanneer de aanslagambtenaar van de aangegeven inkomsten (en uitgaven) wil afwijken moet hij de onjuistheid van de aangifte bewijzen. Hierbij staan alle bewijsmiddelen van het gemeen recht met uitzondering van de eed ter beschikking (art. 340 WIB). Bovendien zijn er in het wetboek een aantal specifieke wettelijke vermoedens inzake inkomstenbelastingen ingeschreven: - indiciaire heffing: weerlegbaar wettelijk vermoeden dat wanneer iemand met een bepaald bedrag te voorschijn komt, men mag veronderstellen dat het geld afkomstig is van belastbare (beroeps)inkomsten, verworven tijdens de periode die men onderzoekt (art. 341 WIB); - vergelijking met 3 soortgelijke belastingplichtigen: als de administratie voorafgaandelijk de boekhouding van de handelaar of beoefenaar van het vrije beroep heeft kunnen verwerpen, is er een weerlegbaar wettelijk vermoeden dat het gemiddelde van de winsten of baten van de 3 soortgelijke belastingplichtigen de belastbare winst of baat van de betrokken belastingplichtige is (art. 342, §2 WIB). Wanneer de aanslagambtenaar wil afwijken van de aangegeven inkomsten en uitgaven om de belastbare basis vast te stellen, moet hij vooraf aangetekend een gemotiveerd bericht van wijziging verzenden (dit is een essentiële formaliteit tenzij de belastingplichtige tijdens de controle zijn fouten erkend heeft en zijn akkoord heeft gegeven). Vervolgens heeft de belastingplichtige één maand de tijd om op het bericht van wijziging te reageren (art. 346 WIB). Indien de belastingplichtige met het bericht van wijziging akkoord gaat, kan de administratie de belasting vestigen. In het andere geval moet hij zijn opmerkingen laten gelden. De administratie moet op deze opmerkingen niet antwoorden, moet er ook geen rekening mee houden; kortom na het antwoord van de belastingplichtige vestigt de administratie de belasting op het inkomen dat volgens haar het correcte inkomen is. Indien de belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend, mag de administratie de aanslag vestigen van ambtswege (art. 351 WIB). De grondslag is in dat geval het vermoedelijk inkomen, bepaald op grond van de gegevens waarover de administratie beschikt. Voor de vestiging van de aanslag moet aan de belastingplichtige een bericht van aanslag van ambtswege gezonden worden. De belastingplichtige heeft dan 30 dagen de tijd om op dit bericht te antwoorden (ondertussen mag de administratie geen aanslag vestigen). De belastingplichtige moet in deze tijd proberen het juiste bedrag van zijn belastbare inkomsten aan te tonen (art. 352 WIB). De administratie is evenwel niet gebonden door het antwoord van de belastingplichtige. De taxatie van ambtswege vindt eveneens plaats als de belastingplichtige niet of te laat antwoordt op een bericht van wijziging of zijn medewerking weigert (art. 351 WIB).
Praktisch belastingrecht
© De Boeck 2012
5
9.4 Vestiging van de aanslag 9.4.1 Inkohiering Eenmaal het belastbaar inkomen is vastgesteld (eventueel na onderzoek van de door de belastingplichtige nieuw aangevoerde elementen: antwoord op bericht van wijziging) en de verschuldigde belasting erop berekend, zal de administratie zorgen voor een uitvoerbare titel. Dit gebeurt via de inkohiering. In het kohier (authentieke akte) wordt de identiteit van de belastingschuldige aangeduid, alsmede de aard en het bedrag van de verschuldigde belasting. De uitvoerbaarverklaring (handtekening, datum) gebeurt door de gewestelijke directeur. De belastingschuldige wordt van zijn schuld tegenover de fiscus op de hoogte gesteld via het aanslagbiljet: dit is een uittreksel uit het artikel van het kohier waarin de belastingschuldige is opgenomen. Het heeft de aard van een betalingsbevel.
9.4.2 Aanslagtermijn De uiterste datum voor de vestiging van de aanslag op een regelmatig ingediende aangifte is vastgesteld op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar (gewone aanslagtermijn) (art. 359 WIB). Voor niet regelmatig ingediende aangiften, inclusief de aangiften waarop men bepaalde inkomsten ‘vergeten’ heeft te vermelden of waarin bepaalde uitgaven worden verworpen, wordt de aanslagtermijn uitgebreid tot 31 december van het daaropvolgende jaar (bijzondere aanslagtermijn) (art. 354, eerste lid WIB). In geval van fraude wordt de aanslagtermijn met 4 jaar verlengd zodat hij van 3 jaar op 7 jaar wordt gebracht (buitengewone termijn) (art. 354, tweede lid WIB). Als de administratie bij de vestiging van de belasting een fout heeft begaan (met uitzondering van de overtreding van een regel betreffende de verjaring) en de aanslag wordt vernietigd (bv. er werd geen bericht van wijziging gestuurd of dit bericht werd niet gemotiveerd), dan krijgt de fiscus na de vernietiging van de aanslag 3 maanden extra om de aanslag te vestigen (art. 355 WIB).
9.5 Bezwaar tegen de gevestigde aanslag Eenmaal een belasting ingekohierd is kan de belastingplichtige tegen de aanslag in bezwaar gaan. Het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bewaartermijn vermeld staat (art. 371 WIB). De belastingplichtige moet zijn bezwaarschrift motiveren en schriftelijk indienen bij de Gewestelijke Directeur (art. 366 en 371 WIB). Deze laatste wijst het onderzoek meestal toe aan een inspecteur, die de belastingplichtige kan horen en, mits uitdrukkelijk verzoek, inzage verlenen in het dossier. Deze inspecteur geeft vervolgens een niet bindend advies aan de Gewestelijk Directeur die dan uiteindelijk beslist.
Praktisch belastingrecht
© De Boeck 2012
5
Tegen de beslissing van de Gewestelijke Directeur kan de belastingplichtige een voorziening indienen bij de rechtbank van eerste aanleg. De vordering moet op straffe van nietigheid worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het ingediende bezwaarschrift. De belastingplichtige is nochtans niet verplicht de beslissing van de Gewestelijke Directeur af te wachten. Indien na zes maanden (negen maanden ingeval van taxatie van ambtswege) vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door de Gewestelijke directeur nog steeds geen beslissing is genomen, kan de belastingplichtige, indien hij dit wenst, de vordering instellen bij de rechtbank van eerste aanleg. In dit geval is de Gewestelijke directeur ontheven van het nemen van een beslissing en zal de procedure worden verder gezet voor de rechtbank van eerste aanleg. Indien de belastingplichtige niet akkoord kan gaan met het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg, dan kan hij binnen de maand een hoger beroep instellen bij het Hof van Beroep. Indien de belastingplichtige niet akkoord kan gaan met het arrest van het Hof van Beroep, dan kan hij binnen de drie maanden een voorziening in Cassatie instellen. Indien het arrest van het Hof van Beroep door Cassatie wordt verbroken, wordt de zaak verwezen naar een ander Hof van Beroep. Indien Cassatie het arrest van het Hof van Beroep bevestigt, dan eindigt de rechterlijke procedure.
9.6 Ontheffing van ambtswege De ontheffing van ambtswege is bedoeld om materiële vergissingen en dubbele belastingen buiten de gewone bezwaartermijn recht te zetten. Zij kan door de administratie worden verleend binnen de 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting werd gevestigd (art. 376 WIB).
9.7 Invordering van de belasting 9.7.1 Schuldenaar van de belasting De schuldenaar van de belasting is de persoon op wiens naam de belasting is gevestigd. Een op naam van meerdere personen ingekohierde aanslag (onverdeelde eigenaars van een onroerend goed) kan slechts ten laste van ieder van hen worden ingevorderd voor het gedeelte van de belasting dat verband houdt met zijn eigen inkomsten (art. 393 WIB). Ongeacht het gekozen huwelijksstelsel kan de belasting verschuldigd door echtgenoten verhaald worden op zowel de eigen als de gemeenschappelijke goederen. Het gedeelte van de belasting i.v.m. de inkomsten van de echtgenoten die hem eigen zijn krachtens het huwelijksvermogensstelsel, kan nochtans niet worden ingevorderd op bepaalde eigen goederen van de andere echtgenoot (art. 394 WIB).
Praktisch belastingrecht
© De Boeck 2012
5
9.7.2 Eisbaarheid van de belasting De R.V. moet aan de schatkist worden doorgestort binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van het roerend inkomen. Ten aanzien van de B.V. heeft de belastingplichtige eveneens 15 dagen de tijd te rekenen vanaf het verstrijken van de maand waarin de inkomsten werden betaald of toegekend (art. 412 WIB). De ingekohierde belastingen (onder meer de P.B., Ven. B. en de O.V.) zijn verschuldigd binnen de 2 maanden na de toezending van het aanslagbiljet (art. 413 WIB). Bij het verstrijken van de betalingstermijn beginnen verwijlinteresten te lopen (art. 414 WIB). Deze interesten worden aangerekend tegen een wettelijke rentevoet van 7 %. Ze worden berekend op de verschuldigde belasting afgerond tot het lagere duizendtal per volle kalendermaand vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vervaldag tot en met de maand van de betaling. Bij terugbetaling van belastingen worden moratoriuminteresten toegekend (art. 418 WIB). Deze worden eveneens per kalendermaand berekend tegen de wettelijke rentevoet van 7 % (op jaarbasis).
9.8 Strafbepalingen Voor belastingplichtigen die de fiscale wetgeving overtreden zijn zowel administratieve (belastingverhoging en/of boete) (zie art. 444 e.v. WIB) als strafrechtelijke sancties (gevangenisstraf, geldboete, verval van het recht de belastingplichtigen te vertegenwoordigen) (zie art. 449 e.v. WIB) voorzien.
Praktisch belastingrecht
© De Boeck 2012
5