NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE VERVLECHTING VAN PRIVAATRECHT EN BESTUURSRECHT ž Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid
ž Vormverzuimen in het strafrecht P. 1371-1435 JAARGANG 88 24 MEI 2013
10295527
21
Fidura Klleos Altijd en n overal uw do ossiers en administratie bij dee hand
Bezoek www.fidurakleos.nl voor meer informatie
Inhoud
1373
Prof. mr. P.J. Wattel Amerikaanse/Europese toestanden
Wetenschap 1299
1374
1384
Prof. dr. G. Meynen Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid
Focus 1301
1391
Prof. mr. T. Schalken Een renaissance van vormverzuimen in het strafrecht? De uitdaging van HR 19 februari 2013, LJN BY5321
Rubrieken 1302-1319 Rechtspraak 1320 Boeken 1321-1329 Tijdschriften 1330-1333 Wetgeving 1334-1339 Nieuws 1340 Universitair nieuws 1341 Personalia 1342 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
STAATSSCHULDNOOD
Mr. dr. L.F. Wiggers-Rust Roeien tegen de stroom in? Over de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht
Focus 1300
De begrotings- en
1395 1408 1409 1417 1425 1432 1434 1434
DE VERVLECHTING VAN PRIVAATRECHT EN BESTUURSRECHT
van de westerse wereld en
ž Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid
ž Vormverzuimen in het strafrecht
de resulterende JACHT op
P. 1371-1435 JAARGANG 88 24 MEI 2013
21
belastingopbrengst (op ontduikers en ontwijkers) baart UMWERTUNGEN ALLER WERTE
10295527
Vooraf 1298
Pagina 1373 Op naar een grotere EENHEID tussen PRIVAATRECHT en BESTUURSRECHT!
Pagina 1383
Er is VEEL voor te zeggen dat de PSYCHIATER GEEN UITSPRAAK meer doet over de mate van TOEREKENINGSVATBAARHEID van een verdachte
Pagina 1390
Vooropgesteld dient te worden dat een LEERovereenkomst geen ARBEIDSovereenkomst is indien de verrichte werkzaamheden PRIMAIR zijn gericht op het vergroten van EIGEN KENNIS en het opdoen van WERKERVARING
Pagina 1404
Het BOUWWERK van art. 359A SV werd aan de VOORDEUR effectief DICHT getimmerd en wel zodanig dat de Hoge Raad thans kennelijk reden ziet de ACHTERDEUR weer OPEN te zetten
Pagina 1391 De RUIME UITLEG van artikel 2 van de regeling die de NETBEHEERDER en verweerder voorstaan, verdraagt zich dan ook NIET met het UITZONDERINGSKARAKTER Pagina 1407 van dit artikel De A-G is gevraagd welke BEHANDELINGSDUREN de rechtscolleges voor de verschillende FASEN van de PROCEDURES en voor de procedures als GEHEEL, nog als REDELIJK kunnen aanmerken in het licht van de rechtspraak van het EHRM
Pagina 1427
Omslag: Jos van Wunnik, ‘Verwevenheid, boslicht’ (detail), tempera op paneel, 50x70 cm, www.vanwunnik.com
Intrekking AOW-pensioen wegens DETENTIE leidt NIET tot schending van artikel 1 van het EERSTE PROTOCOL
Pagina 1405
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den Ouden,
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht, Stefan
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht der intern. organisaties, Ben Schueler, omgevings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
recht, Thomas Spijkerboer, migratierecht, Elies Steyger,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht,
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, intellectuele
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wes-
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
seling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Ondernemingsrecht Diner 6 EDITIE
DONDERDAG 6 JUNI 2013 | NATURA ARTIS MAGISTRA AMSTERDAM
E
2013
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30. Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
!
THEMA | CONTROVERSES BIJ BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID Discussieert en dineert u met ons mee? De redactie van tijdschrift Ondernemingsrecht nodigt u uit voor het jaarlijkse Ondernemingsrechtdiner. Het event waar u als Ondernemingrecht-specialist bij moet zijn. Onder leiding van dagvoorzitter Maarten Kroeze hoort u alles over controverses bij bestuurdersaansprakelijkheid.
Sprekers en referenten: Prof. mr. M.J. Kroeze Mr. P.D. Olden Mr. J.H.M. Willems Mr. M. Mussche Mr. J.S. Kortmann
Mr. E.J. Daalder Mr. P. Ingelse Mr. G.P. Roth Prof. mr. W.J.M. van Veen
Kijk voor meer informatie of inschrijven op www.kluwer.nl/ondernemingsrechtdiner Georganiseerd door tijdschrift Ondernemingsrecht
Vooraf
1298
Amerikaanse/Europese toestanden
21
De euro-, budget-, vastgoed- en bankencrises (vergeet ik nu niks? Nu ja: de crises dus) leiden tot politieke doorbraken die voordien ondenkbaar waren. De begrotings- en staatsschuldnood van de westerse wereld en de resulterende jacht op belastingopbrengst (op ontduikers en ontwijkers) baart Umwertungen aller Werte, waaronder budgettair toezicht van EU-wege, maar ook: Luxemburg geeft zijn bankgeheim op. Veel keus had het niet, evenmin als Zwitserland: door de Amerikaanse FATCA-wetgeving (foreign account tax compliance act) kunnen, grof gezegd, niet-Amerikaanse banken geen zaken meer doen in de VS als zij de rekeninggegevens van US-rekeninghouders niet doorgeven aan de Amerikaanse Internal Revenu Service (de IRS; die volgens de Republikeinen in vorig verkiezingsjaar vooral op boekencontrole ging bij Republikeinse Tea Party clubs). Door die Amerikaanse druk is een interessant EUmechanisme in werking gesteld: de EU-wetgeving over fiscale gegevensuitwisseling zegt dat als een EU-lidstaat verder gaat met fiscale-gegevensverstrekking jegens een derde Staat (de VS) dan onder EU-recht jegens zijn EU-medeleden, hij diezelfde verder gaande medewerking ook moet geven aan al zijn EU-medeleden. Luxemburg moest dus ook binnen de EU zijn bankgeheim opgeven als het zijn banken niet van de Amerikaanse markt wilde zien verdwijnen. Hetzelfde geldt voor Oostenrijk als de Amerikanen daar hard genoeg duwen. België had zijn bankgeheim al opgegeven. De Zwitsers zijn geen EU-lid; als zij door de knieën gaan, heeft dat dus geen meestbegunstigingseffect binnen de EU. Maar het versterkt hun onderhandelingspositie tegenover de EU niet in deze tijd van publieke verontwaardiging over belastingontwijking en -ontduiking. De Amerikanen hadden al eerder Zwitserse banken met US-rekeninghouders achter de broek gezeten, met name UBS AG, die voor de interessante keus stond in welk land hij de wet zou overtreden: de Zwitserse wetgeving verbood hem de door de VS geëiste rekeninghoudergegevens te verstrekken; de Amerikaanse wetgeving verplichtte haar die gegevens te verstrekken. Uiteindelijk is, mede na diplomatiek overleg, informatie over duizenden Amerikaanse UBS-rekeninghouders aan de VS verstrekt en heeft UBS $ 780 miljoen boete betaald wegens hulp aan tienduizenden klanten om Amerikaanse belasting te ontduiken. Dat heeft tot interessante gevolgen geleid, maar het opmerkelijkste gevolg is een class-action lawsuit van een aantal van deze Amerikaanse UBS-zwartspaarders die ter voorkoming van strafvervolging alsnog alle verschuldigde belastingen ter zake van hun verzwegen UBS-tegoeden betaalden, plus vertragingsinterest, plus 20% boete. Deze (ex)rekeninghouders vorderden vervolgens van UBS vergoeding van die boeten en interest en de gemaakte kosten, alsmede betaling van de winst die UBS gemaakt had door hen ertoe te bewegen rekeningen aan te houden bij UBS. Aan deze eis legden zij een veelheid van onrechtmatigheden ten grondslag die UBS jegens hen begaan zou hebben, zoals breach of contract, fraud, breach of fiduciary duty, unjust enrichment, negligence, en malpractice. Class Counsel ging duidelijk niet over één nacht eis. Hij betoogde onder meer dat:
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
(I) UBS de plicht had om te voorkomen dat de klagers de wet zouden overtreden door hen er op te wijzen dat zij verplicht waren Amerikaanse belasting te betalen over de opbrengst van hun UBS-rekeningen; (II) UBS hen arglistig had bewogen om bij UBS te blijven beleggen door hen onkundig te houden van de overeenkomst met de IRS om gegevens van Amerikaanse rekeninghouders door te geven aan de IRS; en (III) UBS hen als klant had gelokt met geheimhouding, waardoor zij er op mochten vertrouwen dat UBS hun rekeningen geheim zou houden voor iedereen, dus ook de fiscus, zodat zij US belasting konden vermijden. Het Circuit Court vond het door de klagers ingestelde hoger beroep “very odd”: “The plaintiffs are tax cheats, and it is very odd, to say the least, for tax cheats to seek to recover their tax penalties from the source of the income concealed from the IRS.” Over het betoog ad (I) overwoog hij dat er geen common law duty bestaat om een ander van wetsovertreding te weerhouden. UBS was hoogstens medeplichtig aan de belastingfraude van de eisers. Het appelhof zag aldus een parallel met een stokoud precedent (Everett v Williams (1893); The Highwayman’s Case) over twee tegen elkaar procederende struikrovers: “In The Highwayman’s Case one accomplice was seeking a bigger share of the profit from crime from the other one; here, one accomplice is seeking a smaller share in the costs of the crime from the other one. The principle is the same; the law leaves the quarreling accomplices where it finds them.” Fijntjes merkte het Hof op dat de rechter in de Highwayman’s Case “refused to adjudicate the case, and both parties were hanged.” Ad (II) overwoog het Hof verfrissend: “Supposing the bank failed to comply with the reporting requirements in its agreement with the IRS with respect to any of the plaintiffs – so what?” Inderdaad: nou en? Ook de overige grieven werden eloquent verworpen, waarna het Hof liet blijken het maar een Amerikaanse toestand te vinden: “This lawsuit is a travesty. We are surprised that UBS did not request the imposition of sanctions on the plaintiffs and class counsel. AFFIRMED.” Maar dezer dagen, waarin niemand ergens verantwoordelijk voor is, krijgen we wellicht ook Europese toestanden: banken(bestuurders) die toezichthouders in vrijwaring roepen omdat die hen niet van hun wanbestuur hebben afgehouden; EU-lidstaten die tegen de Commissie procederen omdat Olli Rehn hen niet van een excessief begrotingstekort heeft afgehouden. Minstens één zo’n zaak loopt al: Société Générale heeft zijn eigen ex-handelaar Jérôme Kiervel aangesproken voor de € 5 miljard die de laatste nooit met speculatie had kunnen verliezen als Société Générale als bank, werkgever en risk manager haar eigen verantwoordelijkheid niet had verzaakt. Toestanden. Peter Wattel 1. US Court of Appeals for the 7th circuit, No. 12-2724, Matthew Thomas et al. v. UBS AG (class action).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1373
1299
Wetenschap
Roeien tegen de stroom in? Over de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht Lidy F. Wiggers-Rust1
De onderlinge vervlechting van privaatrecht en bestuursrecht neemt, mede onder invloed van EU-recht en het EVRM en als gevolg van privatisering van regelgeving, toe. De scheidslijn laat zich steeds moeilijker trekken. Aanscherping van grenzen wordt mogelijk een ‘roeien tegen de stroom in’. Is ook voor ons niet de tijd gekomen om ‘de kloof tussen beide rechtstakken’ te dempen? Een oproep tot debat.
1. Inleiding Juristen worden in toenemende mate geconfronteerd met vraagstukken van een gemengd privaat- en bestuursrechtelijk karakter. De Hoge Raad boog zich bijvoorbeeld recent over de privaatrechtelijke gevolgen van contractering in strijd met publiekrechtelijke voorschriften.2 De wetgever puzzelde over de vraag of de handhaving van open normen niet effectiever met het bestuursrecht dan met privaatrechtelijke middelen kan geschieden.3 Ook andere praktijkjuristen bewegen zich meer en meer op een ‘meanderend’ snijvlak, ‘als dat er al is’,4 tussen bestuurs- en privaatrecht. Geen wonder dat het wetenschappelijke debat over de vraag naar de verhouding tussen die twee de laatste tijd weer aanzwelt. Daarbij speelt de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter mede een rol. Vanuit bestuursrechtelijke kringen wordt gepleit voor vergroting van de rechtsmacht van de bestuursrechter.5 Civilisten mengen zich in de literatuur slechts zelden in dit debat. Het is naar mijn mening de vraag of het wijs is de grenzen tussen privaatrecht en bestuursrecht verder aan te scherpen. Mogelijk wordt dat ‘roeien tegen de stroom in’. Juist in verband met de toenemende Europese invloed op ons rechtssysteem en de globalisering van de samenleving, zou wel eens meer kracht en perspectief kunnen schuilen in stimulering van de verbinding van beide rechtsgebieden. In het navolgende zal duidelijk worden hoe ik tot die gedachte kom. Om enig zicht te bieden op de redenen van de geschetste dynamiek, zal ik allereerst een korte paragraaf wijden aan in het verleden tussen het privaatrecht en het bestuursrecht6 getrokken ‘grenzen’ (paragraaf 2). Voorts zal ik enkele ontwikkelingen in kaart brengen die voor de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht relevant zijn (paragraaf 3) en de betekenis van die ontwikkelingen voor de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht onderzoeken (paragraaf 4). Ik sluit dit artikel af met een conclusie en een oproep tot debat (paragraaf 5).
1374
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
2. Tussen het privaatrecht en het bestuursrecht getrokken ‘grenzen’ Het gezaghebbende artikel van Van der Hoeven, ‘De magische lijn. Verkenningen op de grens van publiek- en privaatrecht’,7 vormt een mooi uitgangspunt voor analyse van de ‘grenzen’ tussen privaatrecht en publiekrecht. Voordat hij een eigen standpunt ontwikkelt en uitwerkt, inventariseert Van der Hoeven verschillende visies op het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht: – Hamaker zag het rechtsbewustzijn als bron van het privaatrecht; het overheidsbevel in de vorm van de wet als bron van het publiekrecht; publiekrecht alleen in de wet derhalve. – Scholten meende dat het privaatrecht algemene gelding had (‘het gemene recht’), waaraan het publiekrecht in bepaalde gevallen derogeerde (‘het bijzondere recht’). Behoudens het constitutionele recht, dat principieel van het overige recht moet worden onderscheiden, achtte Scholten het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht niet fundamenteel. Anders dan Buys en Loeff, die het privaatrecht zagen als een verhouding van gelijkheid en het publiekrecht als een verhouding van ondergeschiktheid, was volgens Scholten ook de Staat aan het privaatrecht gebonden. – Donner zocht het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht voornamelijk in het betrokken rechtssubject: het publiekrecht geldt zijns inziens uitsluitend als ten minste één van de partijen overheid is; het recht dat, behalve voor een dergelijke verhouding, geldt voor particulieren onderling, is het privaatrecht. – Krabbe ten slotte ontkende – essentieel – verschil tussen publiek- en privaatrecht. Dit geldt ook voor Van der Woude, die verdedigde dat alle recht is opgebouwd uit twee ‘elementaire bouwstoffen’: vrijheid en gebondenheid. Van der Hoeven acht geen van deze visies houdbaar. Hij ziet meer bronnen van privaat- en publiekrecht dan het rechtsbewustzijn of bevelen (al dan niet in wetsvorm). De onderscheiding bijzonder recht tegenover het gemene
recht doorstaat een nadere analyse evenmin. Het pluralistische karakter van onze samenleving en rechtsorde, ook waar het de uitoefening van openbaar gezag betreft, wordt bovendien miskend als een indeling van de rechtsstof volgens de criteria ‘ondergeschiktheid’ en ‘gelijkheid’ wordt gehanteerd. Men moet ook niet kijken naar de plaats waar de regeling is neergelegd en evenmin naar de betrokken rechtssubjecten. Vrijheid en gebondenheid zijn, aldus Van der Hoeven ten slotte, twee grondstoffen van onvoorwaardelijke kwaliteit. Wat is dan wel relevant? Veel meer dan de betrokken rechtssubjecten acht Van der Hoeven de aard en de strekking van de handeling bepalend voor de mate van controle. Het handelen van de overheid dient te worden getoetst aan de vraag of dit zich verdraagt met de specifieke publieke belangen die zij heeft te verzorgen. De inhoud van de betrokken taak – en niet de tegenstelling publiek/ privaat – is maatgevend voor de beslissing. In de woorden van Van der Hoeven heeft ‘[…] de omstandigheid dat een handeling deel uitmaakt van publieke taakvervulling gevolgen [...] voor de inhoud van het recht waardoor die handeling wordt geregeerd – onverschillig of dat privaatrecht of publiekrecht in de klassieke zin des woords is’. Van der Hoeven geldt wel als de grondlegger van de ‘gemengde rechtsleer’:8 binnen één rechtsverhouding kunnen zowel (van origine) publiekrechtelijke als privaatrechtelijke normen van toepassing zijn. De gemene rechtsleer van Scholten en de gemengde rechtsleer van Van der Hoeven hebben beide sporen in onze rechtsorde achtergelaten.9 Wat de eerste betreft gaan mijn gedachten uit naar de onrechtmatige overheidsdaad,10 die in beginsel nog altijd wordt geregeerd door art. 6:162 BW. Wat betreft de gemengde rechtsleer is de toetsing van privaatrechtelijke overheidsverhoudingen aan de (publiekrechtelijke) algemene beginselen van behoorlijk bestuur exemplarisch.11 De gemengde rechtsleer komt ook tot uitdrukking in art. 3:4 BW en 3:1 lid 2 Awb.
De gemene rechtsleer van Scholten en de gemengde rechtsleer van Van der Hoeven hebben beide sporen in onze rechtsorde achtergelaten De tussen het publiekrecht en het privaatrecht getrokken ‘grenzen’ vormden dus geen vast gegeven. Er werd heel verschillend over gedacht, en opvattingen en grenzen waren aan verandering onderhevig. Van definitieve fixatie was geen sprake. Persoonlijk voel ik mij tot de visie van Van der Hoeven aangetrokken; daarom heb ik zijn artikel uitgebreid in beeld gebracht. Ik kom hierop in paragraaf 4 terug.
3. Relevante ontwikkelingen rond de ‘scheidslijn’ Zonder enige aanspraak op volledigheid zal ik op enkele ontwikkelingen kort ingaan.12 Over elk ervan zijn hele verhandelingen geschreven en te schrijven, maar mij gaat het hier om hun betekenis voor de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht. Ik signaleer de volgende: – ontwikkelingen in de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter (3.1); – convergentie tussen bestuursprocesrecht en burgerlijk procesrecht (3.2); – steeds grotere verwevenheid tussen (materieel) privaatrecht en bestuursrecht (3.3); – constitutionalisering van het privaatrecht (3.4); – de rol van algemene rechtsbeginselen (3.5). 3.1 Ontwikkelingen in de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter Het bestuurs(proces)recht kwam langzaam ‘op gang’.13 De rechter – tot circa 1976 (met de inwerkingtreding van de Wet Arob als mijlpaal) vooral de burgerlijke rechter –
Auteur
Wassenaer, ‘Bouwrecht, publiek-private
Vereniging 1870 – 1970, Zwolle: Tjeenk
kamp & Sieburgh, 6–IV*, Deventer: Kluwer
1. Mr. dr. Lidy F. Wiggers-Rust is raadsheer
hybride of twee diersoorten onder één
Willink 1970, p. 201 e.v.
2011, hoofdstuk 10.
in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
dak?’, Tijdschrift voor Bouwrecht, nr. 1,
8. In die zin ook F.J. van Ommeren, ‘Een
11. Vergelijk bijvoorbeeld Hoge Raad 27
locatie Arnhem; zij is tevens raadsheer-
januari 2013, p. 31 e.v.
andere visie op de verhouding tussen publiek-
maart 1987, AB 1987, 273 (Ikon) en Hoge
plaatsvervanger in het College van Beroep
5. Zo is de vergadering van de Vereniging
en privaatrecht. Van de “gemene rechtsleer”
Raad 8 juli 1991, NJ 1991, 691 (Kunst- en
voor het bedrijfsleven. Zij heeft dit artikel
voor bestuursrecht (VAR) van 24 mei 2013
naar de “gemeenschappelijke rechtsleer”’, AA
Antiekstudio Lelystad).
op persoonlijke titel geschreven.
bijvoorbeeld gewijd aan de vraag of de
juli/augustus 2012, p. 562 e.v.
12. Ook tussen bestuursrecht en strafrecht
rechtsmacht van de bestuursrechter is uit te
9. A.Q.C. Tak, ‘Overheid en Burgerlijk Wet-
doen zich verschuivingen voor. Deze laat ik
Noten
breiden tot over de grenzen van het besluit,
boek. Naar een invullende rechtsleer’, Recht
in dit artikel buiten beschouwing.
2. R 1 juni 2012, LJN BU5609 (Esmilo/
met behulp van bredere inzet van de ver-
en kritiek 19 (1993) 2, p. 174 e.v., toonde
13. Voor de geschiedenis van het
Mediq); zie (mede) daarover V. van den
zoekschriftprocedure die in het bestuurs-
zich kritisch ten aanzien van deze leren. Hij
bestuurs(proces)recht verwijs ik kortheids-
Brink, ‘Artikel 3:40 BW onder het mes?’,
recht haar intrede doet (zie Stb. 2013, 50).
stelde op zijn beurt een zogenoemde invul-
halve naar J. van der Hoeven, De drie
NTBR, afl. 9 – november 2012, p. 327 e.v.
6. In het verleden en ook nu nog werd/
lende rechtsleer voor: omdat de overheid in
dimensies van het bestuursrecht, VAR-reeks
3. Vergelijk voor voortschrijdend inzicht op
wordt in dit verband vaak gesproken over
zijn opvatting altijd publiekrechtelijk han-
100, Alphen aan den Rijn: Samson H.D.
dit punt, als het gaat om de Wet oneerlijke
‘publiekrecht’, nu ook door elkaar. Ook ik
delt, zijn op ieder overheidshandelen regels
Tjeenk Willink 1989. Dit werk van Van der
handelspraktijken, Kamerstukken II
zal in dit artikel mede gebruikmaken van dit
van publiekrecht van toepassing; leemtes in
Hoeven is recent besproken in AA februari
2006 /07, 30 928, nr. 3 onder 5 en nrs.
ruimere begrip. Het strafrecht laat ik hier
het publiekrecht kunnen worden ingevuld
2013, p. 94 door J.E.M. Polak, voorzitter
13 – 15; zie ook Kamerstukken II 2011 /12,
buiten beschouwing.
met ongeschreven publiekrecht dat mede
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
33 186, nr. 3, p. 12 – 13 onder 5.
7. In: H.C.F. Schoordijk e.a. (red.), Honderd
geïnspireerd kan zijn door het privaatrecht.
Raad van State, als ‘een meesterlijk boek op
4. Terminologie ontleend aan A.G.J. van
jaar rechtsleven, de Nederlandse Juristen-
10. Zie hierover bijvoorbeeld Asser/Hart-
zijn vakgebied’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1375
Wetenschap
streefde naar een evenwichtig systeem van rechtsbescherming: enerzijds diende de burger te worden beschermd tegen onrechtmatig gebruik van overheidsmacht; anderzijds kon het belang van de publieke taakvervulling leiden tot beperking van individuele rechten en belangen. Het bestuurs(proces)recht heeft zich sinds 1976 in belangrijke mate ontwikkeld. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), uit 1992 en nadien herhaald gewijzigd/aangevuld, en de toepassing daarvan door de bestuursrechters speelt daarin een hoofdrol. Volgens art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. Het begrip ‘besluit’ is gedefinieerd in art. 1:3 lid 1 Awb: ‘Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.’ Onder dit besluitbegrip vallen bestuursbeslissingen op grond van een wettelijke bevoegdheidstoedeling. Daarnaast is de bestuursrechter vrij spoedig ook bestuursbeslissingen zonder wettelijke bevoegdheidsgrondslag als publiekrechtelijk gaan aanmerken, vooral besluiten op verzoeken om schadevergoeding en op verzoeken tot terugvordering in geval van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Dergelijke besluiten, die doorgaans op in het algemeen rechtsbewustzijn levende rechtsbeginselen zijn gebaseerd, achtte de bestuursrechter publiekrechtelijk van aard als deze doorwerken in een rechtsverhouding die door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid is ontstaan.14
1376
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Daarmee is een belangrijk aantal bestuursbesluiten dat voorheen door de burgerlijke rechter werd beoordeeld, over de ‘magische’ grens getrokken. Voor bedoelde rechtsmacht van de bestuursrechter is volgens die rechtspraak dus nog wel een rechtsverhouding nodig die uit een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid is ontstaan. Men noemt dit wel het (processuele) ‘connexiteits’-vereiste: de onrechtmatigheid, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking moet zijn ‘veroorzaakt’ door een publiekrechtelijk besluit in de zin van de Awb waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Het oordeel van de bestuursrechter omtrent de bedoelde rechtsbeginselen, die in het algemeen rechtsbewustzijn leven en dus mede toepasselijk zijn in het bestuursrecht, verbindt het bestuursrecht met het privaatrecht.15 Inmiddels staat ook het connexiteitsvereiste onder druk: in het ontwerp van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten16 was volgens (ontwerp-)art. 8:2a Awb in beginsel geen beroep mogelijk tegen een nadeelcompensatiebesluit bij de bestuursrechter, voor zover de schade was veroorzaakt door een besluit of andere handeling waartegen geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld; het gaat daarbij met name om feitelijke handelingen, beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften. Als gevolg van een amendement van Taverne c.s.17 echter is een gewijzigd wetsvoorstel ingediend – en op 29 januari 2013 (zonder stemming) door de Eerste Kamer aangenomen18 – waarin het vereiste van processuele connexiteit is losgelaten. Bij geschillen over nadeelcompensatie zal de bestuursrechter steeds bevoegd zijn, ook als de schade
Terwijl de bestuursrechter zich lijdelijker is gaan opstellen, wordt de burgerlijke rechter juist actiever door feitelijk handelen, beleidsregels of algemeen verbindende voorschriften wordt veroorzaakt. Voor schadevergoeding in geval van onrechtmatige besluiten brengt bedoelde Wet ook een wijziging van de ‘scheidslijn’ met zich:19 behalve in geval van schadezaken op het terrein van het sociaal verzekeringsrecht, het ambtenarenrecht en het belastingrecht, waarin de Centrale Raad van Beroep en (de belastingkamer van) de Hoge Raad exclusief bevoegd zullen zijn, zal de burgerlijke rechter exclusief bevoegd zijn indien de gevraagde vergoeding meer dan € 25 000 bedraagt. Onder die grens zal de burger mogen kiezen tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter. Het voorgaande maakt duidelijk dat de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter bepaald in beweging is. 3.2 Convergentie tussen bestuursprocesrecht en burgerlijk procesrecht In de wetsgeschiedenis van de Awb staat als één van de uitgangspunten het streven van de wetgever naar harmonisatie tussen het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht vermeld. De wetgever zet uiteen deze stapsgewijs te willen benaderen en op termijn een synthese tussen beide procesrechten niet uit te sluiten.20 Terwijl de Awb nog duidelijke sporen van rechtmatigheidstoetsing bevat (bijvoorbeeld de bevoegdheid van de bestuursrechter tot ambtshalve feitenonderzoek; art. 8:69 lid 3 Awb), is de in de wetsgeschiedenis reeds gesignaleerde trend om het bestuursproces te subjectiveren, naderhand doorgezet: het vroeger bestaande primaat van handhaving van het objectieve publiekrecht raakt in het bestuursprocesrecht meer en meer op de achtergrond, en de functie van ‘geschillenbeslechting’ van het bestuursproces treedt op de voorgrond. Deze functiewijziging heeft een – als belangrijk ervaren – argument opgeleverd voor de opname van het aan het privaatrecht ontleende relativiteitsvereiste21 in art. 8:69a Awb.22
Andere – nieuwe – voorbeelden van wederzijdse beweging/beïnvloeding tussen bestuursprocesrecht en burgerlijk procesrecht23 vormen de mogelijkheden tot het instellen van incidenteel hoger beroep,24 en tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters.25 Van deze conclusies wordt door de regering een bijdrage aan de rechtseenheid verwacht, mede de grens van het bestuursrecht overschrijdend. In dit verband is ook van belang dat in het regeerakkoord wordt uitgegaan van splitsing van de Raad van State in een adviserend en een rechtsprekend deel, het laatste samen te voegen met het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep. Naar aanleiding hiervan is de vraag of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deel moet gaan uitmaken van de rechterlijke macht en of – mede in het belang van de rechtseenheid – voor alle bestuursrechtelijke zaken een vorm van cassatieberoep bij de Hoge Raad moet worden opengesteld, ook weer actueel.26 Ik voeg hieraan het volgende toe: terwijl de bestuursrechter zich lijdelijker is gaan opstellen27 en meer aan partijen overlaat, wordt de burgerlijke rechter juist actiever, bijvoorbeeld als het om waarheidsvinding gaat. Volgens de parlementaire geschiedenis van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) ‘ligt de nadruk meer dan vroeger op de taak van de bestuursrechter om het geschil tussen burger en bestuur te beslechten. Daarbij past bijvoorbeeld dat de omvang van het geschil tegenwoordig wordt bepaald door partijen, en niet langer door de bestuursrechter. Er is dus sprake van een zekere terugtred van de bestuursrechter; deze is bij het verrichten van ambtshalve activiteiten meer gaan lijken op de burgerlijke rechter’.28 Ik kom daarop onder 4 nog terug. Hier constateer ik dat er sprake is van ontwikkelingen die (specifieke) verschillen tussen het burgerlijk proces en het bestuursproces doen vervagen. 3.3 Steeds grotere verwevenheid tussen (materieel) privaatrecht en bestuursrecht Ik noem hier – in willekeurige volgorde – een drietal relevante ontwikkelingen.
14. Zie in die zin bijvoorbeeld ABRvS 6 mei
17. Kamerstukken II 2011/12, 32 621, nr. 11.
22. Dit vereiste, dat voorheen was opgeno-
2013 aangepaste Awb.
1997, AB 1997, 229 m.nt. Van Buuren (Van
18. Kamerstukken I 2011/12, 32 621, A.
men in art. 1.9 van de Crisis- en herstelwet,
26. Zie hierover T. Barkhuysen, ‘Naar één
Vlodrop). Zie over deze rechtspraak in kriti-
De wet is inmiddels bekendgemaakt in
maakt sinds 1 januari 2013 als gevolg van
hoogste bestuursrechter’, NJB, 2013/195,
sche zin C.A.J.M. Kortmann, ‘De Grondwet
Stb. 2013, 50.
de inwerkingtreding van de Wet aanpassing
afl. 4, p. 221, alsmede B.J. van Ettekoven,
en de jurisprudentie inzake het zelfstandig
19. De desbetreffende bepalingen treden
bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682 en
‘“One peak or twin peaks?” Het regeerak-
schadebesluit’, NJB 1997, afl. 29, p.
per 1 juli 2013 in werking; vergelijk
684), deel uit van de Awb.
koord en de toekomst van de bestuurs-
1327/8, met reacties van Th. G. Drupsteen,
Stb. 2013, 162.
23. Door de wetgever voorzien (zie PG
rechtspraak’, NJB, 2013/495, afl. 10, p.
K. Frielink en B.A.W. ten Holder en naschrif-
20. PG Awb II, p. 202.
Awb II, p. 177).
596 e.v. en H. Verbeek, ‘Bestuursrechtelijke
ten in NJB 1997, afl. 34, p. 1596 – 1599, en
21. Zie over relativiteit in bestuursrecht en
24. De desbetreffende onderdelen van de
rechtseenheid vergt cassatie al is het alleen
van J.H. Nieuwenhuis in RM Themis
privaatrecht L.F. Wiggers-Rust, Belang,
Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab)
in het belang der wet’, NJB 2013/496, afl.
1997/9, p. 351/2.
belanghebbende en relativiteit in bestuurs-
blijven overigens vooralsnog buiten werking
10, p. 604 e.v.
15. Van Ommeren, a.w. p. 569, spreekt in
recht en privaatrecht. Eenheid en verschil in
omdat deze zich niet lenen voor onverkorte
27. Zie bijvoorbeeld Evaluatie Awb III 2007,
dit verband van een ‘gemeenschappelijke
het bijzonder bij milieubelangen, dissertatie
toepassing in vreemdelingenzaken; zie Stb.
p. 26 e.v.
rechtsleer’.
RUN, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2012, 684, Nota van Toelichting.
28. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr.
16. Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 2.
2011.
25. Vergelijk art. 8:12a van de per 1 januari
3, p. 10.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1377
Wetenschap
Toename publiekrechtelijk toezicht op privaatrechtelijke verhoudingen In het verleden werd ter bescherming van onder meer consumenten, cliënten en patiënten doorgaans gebruikgemaakt van dwingend (privaat)recht. Daarmee wordt vandaag de dag niet meer volstaan want mede onder invloed van Europees recht schieten publiekrechtelijke gedragsnormen als paddenstoelen uit de grond. Bij wijze van voorbeeld noem ik de gedragsnormen in de Wet financieel toezicht (Wft) en de uitvoeringsbesluiten daarvan. Op de naleving wordt toegezien door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), al dan niet naar aanleiding van particuliere klachten. Deze publiekrechtelijke normen werken uiteraard door in de verhouding tussen de betrokken particuliere partijen onderling, in het privaatrecht derhalve. Als gevolg van het belangenverschil (het algemeen belang van goed functionerende financiële markten versus het individuele belang bij de betrokken transactie) zijn deze bepalingen niet onverkort toepasselijk in het privaatrecht. De betrokken privaatrechtelijke verhouding zal in dat verband doorgaans in concreto moeten worden bezien, mede in verband met de eigen verantwoordelijkheid/schuld van de beschermde partij.29 Ook leiden normen als deze er soms toe dat privaatrechtelijke sancties – in verband met bedoelde algemene belangen – niet inzetbaar zijn. Ik wijs in dit verband op art. 1:23 Wft, waarin de wetgever heeft gekozen voor het uitgangspunt dat schending van de desbetreffende publieke gedragsnormen als zodanig niet tot nietigheid of vernietigbaarheid leidt. Privatisering van regelgeving Mede onder invloed van de toenemende complexiteit van de samenleving doet de overheid voor regulering in de huidige tijd ook een relevant beroep op ‘het veld’. Ik doel op zaken als branchecodes en internationale guidelines – mede gericht op maatschappelijk ondernemen – en op particulier vastgestelde normen die op kennis zijn gebaseerd, zoals NEN-normen van de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut. Deze codes, guidelines en normen zijn niet als algemeen verbindende voorschriften aan te merken, maar dat wil niet zeggen dat binding daaraan kan worden ontzegd. Giesen heeft drie grondslagen voor de binding aan zelfreguleringsnormen geanalyseerd: het eigen gezag van de groepering (consensus), een alsnog te creëren wettelijke regeling (de wet), en via de diverse open normen die wij in ons BW hanteren (een derde grondslag).30 Voor NEN-normen geldt dat de wetgever ernaar verwijst in regelgeving.31 Het privaatrecht wordt ook een steeds belangrijker ‘tool’ als het gaat om ‘omgevingsmanagement’.32 Daarbij gaat het om ‘consensusbuilding’ op basis van inventarisatie van de belangen (publiek en privaat) van alle betrokken ‘stakeholders’, bij voorkeur uitmondend in afspraken ten gunste van een
geslaagd project.33 Deze trend zet ook internationaal door in die zin, dat publieke autoriteiten hun beleid over de grenzen heen steeds vaker afstemmen op afspraken dan wel regels zonder dat daarvoor een internationaalrechtelijke basis dan wel publiekrechtelijke grondslag bestaat.34 Er is dus sprake van privatisering van regelgeving.35 Instrumentele keuzes Uit overwegingen van effectiviteit worden bestuurs- en privaatrecht meer en meer door elkaar gebruikt. Als voorbeeld noem ik de bestuursrechtelijke gedoogplicht van open systemen voor koude- en warmte-opslag (KWO) als instrument om verzet van eigenaars van naburige percelen het hoofd te bieden. Een ander voorbeeld vormt de privaatrechtelijke huur- en koopovereenkomst als vehikel om de eigenaar van een gebouw waarvoor op grond van het Besluit energieprestatie gebouwen een energiecertificaat verplicht is, eraan te houden zijn huurder of koper zo’n certificaat te verstrekken. Die tendens staat niet op zichzelf: voor de implementatie van richtlijnen maakt het Europees recht geen verschil tussen privaat- en bestuursrecht. Richtlijnen zijn slechts verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat en laten aan nationale instanties de bevoegdheid om vorm en middelen te kiezen (vergelijk art. 288, derde alinea, VwEU). Zo is de Milieuaansprakelijkheidsrichtlijn (2004/35/EG)36 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. 3.4 Constitutionalisering van het privaatrecht Voorts noem ik de grote invloed van de aan het publiekrecht ontleende grondrechten en fundamentele rechten en vrijheden op het privaatrecht. Betrof die aanvankelijk vooral het familierecht en het burgerlijk procesrecht, intussen geldt deze in grote delen van het privaatrecht. Art. 1 Eerste Protocol dat het recht waarborgt op het ongestoorde genot van eigendom, slaat een brug van de in ons BW bestaande opvatting van het eigendomsrecht dat beperkt is tot lichamelijke zaken, naar een breder begrip dat onlichamelijke zaken mede omvat.37 Voor het arbeidsrecht is uiteraard het beginsel van non-discriminatie van groot belang. In het huurrecht speelt bijvoorbeeld art. 10 EVRM, dat de rechten van een verhuurder tot effectuering van een schotelantenneverbod kan beperken, een rol.38 Voor de wijze van doorwerking van de grondrechten en fundamentele rechten en vrijheden in het privaatrecht volsta ik met een verwijzing naar de literatuur.39 3.5 De rol van algemene rechtsbeginselen Ten slotte vraag ik aandacht voor de rol van algemene rechtsbeginselen, die een grote rechtsvormende en ook convergerende werking hebben. Zij hangen deels samen
Mede onder invloed van de toenemende complexiteit van de samenleving doet de overheid voor regulering in de huidige tijd ook een relevant beroep op ‘het veld’ 1378
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
met fundamentele rechten, zoals het beginsel van nondiscriminatie en het recht op een adequate rechtsbescherming; deels zijn zij bij de handhaving van het EVRM en/of het EU-recht tot (verdere) wasdom gekomen, zoals het proportionaliteits- of evenredigheidsbeginsel, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van overheidsaansprakelijkheid in geval van schending van (EU-)recht.40 Wat het laatstgenoemde beginsel betreft wees ik onder 3.1 reeds op de verbindende werking ervan voor onze interne rechtsorde (publiek-privaat). Het behoeft geen betoog dat dit tevens geldt voor nationale rechtsorden onderling.41
4. Betekenis van deze ontwikkelingen 4.1 Vraagstelling Deze ontwikkelingen laten zien dat de onderlinge vervlechting van privaatrecht en publiekrecht mede onder invloed van EU-recht en het EVRM en als gevolg van privatisering van regelgeving, grote vormen aanneemt. De scheidslijn laat zich steeds moeilijker trekken. Dat betekent dat partijen, soms zelfs in één zaak, zowel bij de
De scheidslijn laat zich steeds moeilijker trekken burgerlijke rechter als bij de bestuursrechter te rade moeten en dat juristen, die het recht in de praktijk moeten toepassen, meer en meer ‘van beide markten thuis’ moeten zijn. Voorts is afstemming tussen privaatrecht en bestuursrecht noodzaak geworden voor de samenhang van ons rechtssysteem als geheel en om te voorko-
men dat gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld. Het is niet voor niets dat Snijders42 in zijn artikel ‘Twintig jaar nieuw BW’ als zijn toekomstverwachting te kennen gaf ‘de meeste problemen [te verwachten, LR] van de noodzaak tot coördinatie van privaatrecht en bestuursrecht, al of niet van internationale origine’. Vandaar de grote actualiteit van de vraag naar het belang van de scheidslijn tussen privaatrecht en bestuursrecht voor onze rechtsorde. Zouden we ook zonder kunnen of juist/toch niet? En hoe kunnen we, gegeven de realiteit van het formeel naast elkaar bestaan van beide rechtsgebieden, in het belang van een goede rechtsbedeling het beste met deze problematiek omgaan? 4.2 Van de visie van Van der Hoeven naar Scheltema & Scheltema Van der Hoeven Ik keer terug naar Van der Hoeven. Zoals ik onder 2 beschreef, onderkende hij reeds dat binnen één rechtsverhouding zowel (ongeschreven) publiekrechtelijke als privaatrechtelijke normen van toepassing kunnen zijn (de gemengde rechtsleer). Voor de mate van controle achtte hij aard en strekking van de handeling bepalend. De omstandigheid dat een handeling deel uitmaakt van publieke taakvervulling heeft zijns inziens gevolgen voor de inhoud van het recht waardoor die handeling wordt geregeerd, onverschillig of dat privaatrecht of publiekrecht is in de klassieke zin des woords. Van der Hoeven43 achtte de zin van de onderscheiding van het recht in publiekrecht en privaatrecht kwestieus geworden voor zover dit onderscheid meer betrof dan een historisch gegroeide indeling.
29. Een voorbeeld vormt de zaak De Treek/
CBb 3 april 2012, AB 2012, 252 m.nt.
36. Anders dan de naam van de richtlijn
begrip ook: J.Th. Degenkamp, ‘20 jaar
Dexia (HR 5 juni 2009, LJN BH2815, NJ
Peters en HR 22 juni 2012, AB 2012, 228
doet vermoeden, is deze overigens voorna-
nieuw BW; vanaf het begin verouderd?!’,
2012,182), waarin onderscheid wordt
m.nt. Van Ommeren.
melijk bestuursrechtelijk van aard. Sprake is
NJB 2013/60, afl. 2, p. 60.
gemaakt tussen de bijzondere zorgplicht van
32. Zie in die zin ook Van Wassenaer, a.w.,
echter tevens van aan het privaatrecht
38. Zie bijvoorbeeld EHRM 16 november
Dexia zoals uitgewerkt in het onrechtmatige
par. 5.
ontleende elementen (bijvoorbeeld risico-
2008, LJN BH1809, NJ 2010, 149 m.nt.
daadsrecht en in publiekrechtelijke gedrags-
33. In bredere zin valt te wijzen op ontwik-
en schuldaansprakelijkheid). Zij vormt een
Alkema.
regels enerzijds en de mededelingsplicht bij
keling van wetgeving en beleid, interactief
duidelijk voorbeeld van (materiële) verwe-
39. Vergelijk in het bijzonder Asser/Hart-
dwaling anderzijds. Zie voor de lans die hij
met betrokkenen; vergelijk ook WRR-rap-
venheid. In die zin ook A.U. Janssen, ‘De
kamp 3–I* 2008, hoofdstuk VI, paragraaf
niettemin breekt om de mogelijkheid open te
port 88, Vertrouwen in burgers, Amster-
implementatie van de milieuaansprakelijk-
3. Zie voor de doorwerking van grondrech-
houden de dwalingsregeling in het financieel
dam: Amsterdam University Press 2012.
heidsrichtlijn en de gevolgen voor het
ten reeds J.L.M. Elders en M.B.W. Biesheu-
contractenrecht in stelling te brengen: A.G.
34. Zie over deze problematiek uitvoerig M.
Nederlands privaatrecht’ in: A.S. Hartkamp
vel, Burgerlijk recht en grondrechten. Pre-
Castermans, ‘Dwaling tussen privaat- en
Scheltema en M.W. Scheltema, ‘Wat kan
e.a. (red.), De invloed van het Europese
adviezen uitgebracht voor de Vereniging
publiekrecht’, WPNR 2012, 6940.
het privaatrecht leren van het bestuurs-
recht op het Nederlands privaatrecht,
voor Burgerlijk Recht, Lelystad: Koninklijke
30. Vergelijk I. Giesen, ‘Alternatieve regel-
recht? Vervagende grenzen tussen
Deventer: Kluwer 2007, p. 379 e.v.
Vermande BV, 1986.
geving in privaatrechtelijke verhoudingen’
bestuurs- en privaatrecht’, JBplus 2012, p.
37. Vergelijk bijvoorbeeld EHRM 23 februari
40. Voor een meer volledig overzicht van
in: Handelingen Nederlandse Juristen-
139 e.v.
1995, nr. 15 375/89 (Gasus/The Nether-
deze beginselen verwijs ik naar Asser/Hart-
Vereniging, 137e jaargang/2007-1, Deven-
35. In vergelijkbare zin J.B.M. Vranken,
lands) inzake een zakelijk zekerheidsrecht,
kamp 3–I* 2008, hoofdstuk III.
ter: Kluwer 2007, par. 3.2. Giesen onder-
Asser-Vranken, Vervolg, Deventer: Kluwer
EHRM 26 juni 1986, nr. 8543/79, 8674/79
41. Zie hierover ook W. van Gerven, ‘Naar
zoekt ook de vraag wanneer er sprake kan
2005, p. 87. Hij spreekt van ‘private regel-
en 8685/79 (Van Marle/The Netherlands)
een Europees gemeen recht van algemene
zijn van recht in de zin van art. 79 RO;
geving’. Zie ook A.J. Akkermans, ‘Beter
inzake goodwill van een onderneming, en
rechtsbeginselen’, RM Themis 1995/5, p.
vergelijk daarvoor par. 3.4.
recht door herziening van ons beeld van de
EHRM 7 juli 1989, nr. 10873/84 (Tre Trakt-
233 e.v.
31. Zie het Bouwbesluit en de Regeling
herkomst van rechtsnormen’, NTBR 2011,
orer Aktiebolaget/Sweden) inzake vergun-
42. W. Snijders, ‘Twintig jaar nieuw BW’,
Bouwbesluit. Voor de daaruit voortvloeien-
afl. 9, p. 510, die als paradigma dat van ‘de
ning om een onderneming te drijven. Zie
AA december 2012, p. 946 e.v.
de, specifieke problematiek verwijs ik naar
grote juridische smeltkroes’ voorstelt.
over een ruime uitleg van het eigendoms-
43. A.w. (1970), p. 218.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1379
Wetenschap
Overigens lijkt hij in zijn latere werk44 meer belang aan die onderscheiding toe te kennen. Maatgevend is voor hem, als ik het goed zie, gebleven de publieke taakvervulling, gericht op ‘de inhoudelijke vaststelling en vervolgens verwezenlijking van wat het algemeen belang vordert, mede in het licht van de verdelende en vergeldende rechtvaardigheid’.45 Scheltema & Scheltema De tijd heeft sindsdien niet stilgestaan: het bestuursrecht en de bestuursrechtspraak hebben een grote ontwikkeling doorgemaakt, recent bevestigd in de Wab.46 Er gaan op die grond dan wel in combinatie daarmee of ten gunste daarvan stemmen op, beide rechtsgebieden goed te onderscheiden. Betrokken auteurs, van wie ik hier in het bijzonder Scheltema & Scheltema47 noem, gaan ervan uit dat publiekrecht en privaatrecht afzonderlijke rechtsgebieden zijn, met elk een eigen systematische samenhang, die gebruikmaken van ten dele dezelfde algemene rechtsbeginselen. Scheltema & Scheltema rekenen de verhouding tussen overheid en burger tot het bestuursrecht, en die tussen burgers onderling tot het privaatrecht. Gevallen waarin de overheid meer optreedt als medeburger, worden in hun opvatting tot het privaatrecht gerekend.48 Privaatrechtelijke rechtsfiguren nemen in verhoudingen die [in bedoelde zin, LR] tot het publiekrecht behoren naar hun opvatting een publiekrechtelijke gedaante aan. De rechter, ongeacht of dit de bestuursrechter of de burgerlijke rechter is, past het BW in die verhoudingen volgens hen niet rechtstreeks maar analoog toe. Wel stellen de auteurs voorop voor het privaat- en bestuursrecht slechts tot uiteenlopende regelingen te komen als daarvoor vanuit het te regelen onderwerp goede argumenten bestaan; afwijkingen van het privaatrecht moeten beargumenteerd worden met een beroep op specifieke van het privaatrecht afwijkende omstandigheden, met name wanneer de bijzondere positie van de overheid een duidelijke rol gaat spelen.49 4.3 Analyse Terwijl Van der Hoeven de zin van het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht, althans in zijn onder 2 bedoelde artikel, kwestieus vond geworden voor zover dit onderscheid meer betrof dan een historisch gegroeide indeling, gaan Scheltema & Scheltema uitdrukkelijk uit van afzonderlijke rechtsgebieden.50 Ze baseren het door hen tot uitgangspunt genomen verschil in karakter tussen privaatrecht en publiekrecht op de machtspositie die de overheid inneemt, de eenzijdigheid waarmee bestuursorganen de rechtspositie van burgers kunnen bepalen en het vaak dwingend karakter van de verhouding van de burger tot de overheid. De rechtsstaatgedachte brengt, zo overwegen zij, met zich mee dat de burger beschermd moet worden tegen machtsuitoefening door het bestuur, die aan rechtsregels moet worden gebonden. Scheltema & Scheltema geven er echter blijk van terdege te beseffen dat op die schets van de verhouding tussen overheid en burger inmiddels wel wat valt af te dingen. Zij vermelden in dat verband niet alleen de zogenoemde wederkerigheid van de rechtsbetrekking tussen overheid en burger,51 maar ook de invloed van niet in
1380
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Er zijn ook signalen die wijzen in de richting van verdere integratie, ontwikkelingen die de verschillen tussen bestuursrechtspraak en burgerlijke rechtspraak verkleinen Nederland vastgesteld recht waaraan de nationale overheid gevolg moet geven, de privatisering van overheidstaken, enz.; kortom: ontwikkelingen zoals onder 3 in het kader van de toenemende vervlechting van privaatrecht en publiekrecht werden genoemd.52 Dit besef brengt hen echter niet af van het onderscheid tussen bestuursrecht en privaatrecht dat zij, als ik het goed heb (vergelijk 4.2), vooral gekenmerkt zien door de subjecten die aan de rechtsbetrekking deelnemen: de rechtsverhouding tussen de overheid en de burger valt onder het bestuursrecht, die tussen burgers onderling onder het privaatrecht. Terugkijkend naar de onder 2 vermelde visies sluit die van Scheltema & Scheltema het meest aan bij de visie van Donner, die het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht ook voornamelijk zocht in het betrokken rechtssubject. 4.4 Welke kant gaan wij op? Verschillende signalen Het is nog niet (geheel) duidelijk hoe de wetgever uiteindelijk zal omgaan met de scheidslijn tussen privaatrecht en bestuursrecht. De Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (zie 3.1) heeft onmiskenbaar ten doel de grenslijn tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter te verhelderen en te vereenvoudigen, met name op het gebied van schadevergoeding. In welke mate dit zal lukken, moet de praktijk uitwijzen. Backes53 toonde zich kritisch ten aanzien van het voorontwerp van deze wetgeving; hij wil de rechtsmachtverdeling tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter in zijn algemeenheid opnieuw regelen met de aard van de rechtsbetrekking als uitgangspunt. Het hoofdcriterium daarvoor moet wat hem betreft het fundamentum petendi zijn. De wetgever heeft zijn suggestie voor deze wet niet opgepakt. Van Ommeren54 ziet voor een principieel onderscheid tussen privaatrecht en bestuursrecht – naast rechtspraak (zie 3.1 met noot 14) en doctrine (zie onder Scheltema & Scheltema) – steun in de wetsgeschiedenis ter
invoeging van een titel over bestuurlijke geldschulden in de Awb, en met name in het navolgende citaat uit de memorie van toelichting:55 ‘In de eerste plaats geldt dat de regels in het BW primair zijn geschreven voor privaatrechtelijke verhoudingen. Dit brengt met zich dat deze regels niet zonder meer van toepassing zijn op het terrein van het bestuursrecht. In de tweede plaats dient als leidraad dat ondanks dit onderscheid nodeloze verschillen tussen het bestuursrecht en het privaatrecht moeten worden vermeden.’ Persoonlijk ben ik er niet zeker van dat de wetgever hier een ‘statement’ voor een principieel onderscheid tussen privaatrecht en bestuursrecht heeft willen maken. Ik lees wel dat de wetgever de visie van Scheltema & Scheltema onderschrijft dat er voor het privaat- en bestuursrecht slechts tot uiteenlopende regelingen is te komen als daarvoor vanuit het te regelen onderwerp goede argumenten bestaan. Ik kom hierop nog terug. Er zijn echter ook signalen die wijzen in de richting van verdere integratie, ontwikkelingen die de verschillen tussen bestuursrechtspraak en burgerlijke rechtspraak verkleinen. Hiervoor (zie 3.2) bleek sprake te zijn van (een streven naar) harmonisatie, althans van wederzijdse inspiratie, tussen bestuursprocesrecht en burgerlijk procesrecht, en van een naar elkaar toe groeiende opstelling van de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. Schlössels heeft tegen deze achtergrond – op zichzelf terecht – gewezen op het belang van ongelijkheidscompensatie in het bestuursproces:56 de ongelijkwaardigheid van partijen in het bestuursproces, mede gelet op de daarin ontbrekende verplichting van (deskundige) procesvertegenwoordiging, mag niet veronachtzaamd worden. Ter waarborging van aandacht op dat punt is een principieel onderscheid tussen privaatrecht en bestuursrecht echter niet noodzakelijk. Afgezien nog van zijn rol in de rechtsbescherming tegen de overheid, is de burgerlijke rechter met de noodzaak van
54. A.w., par. 3.
44. A.w. (1989), hoofdstukken VIII en X.
50. A.w. (2008), p. 9. Volgens Van Omme-
“besluiten-Awb”? Centrale begrippen en
45. A.w. (1989), p. 159.
ren, a.w., p. 566, hebben ‘de nieuwe opvat-
uitgangspunten van de Awb’, in: T. Bark-
55. Kamerstukken II 2003/04, 29 702,
46. Stb. 2012, 682 en 684.
tingen’ als gemeenschappelijk wezensken-
huysen e.a. (red.), Bestuursrecht harmoni-
nr. 3, p. 14.
47. Vergelijk M.W. Scheltema en M. Schel-
merk dat er een principieel onderscheid
seren: 15 jaar Awb, Den Haag: Boom Juridi-
56. Zie R.J.N. Schlössels, ‘De “civilisatie”
tema, Gemeenschappelijk recht. Wissel-
moet worden gemaakt tussen bestuursrecht
sche uitgevers 2010, p. 75.
van het bestuursproces’ in: L.E. de Groot-
werking tussen publiek- en privaatrecht,
en privaatrecht.
52. Zie ook Scheltema & Scheltema, a.w.
van Leeuwen e.a. (red.), Eén procesrecht?
tweede druk, Alphen aan den Rijn: Kluwer
51. Zie over de weerstand die het uitgangs-
(2012).
Over convergentie en divergentie van het
2008, en over de eerste druk van dit boek
punt van de wederkerige rechtsbetrekking
53. Ch.W. Backes, ‘Suum cuique. Enkele
burgerlijk, straf- en bestuursprocesrecht,
B. Schueler, O&A 2004, 59. Zie in vergelijk-
in de juridische literatuur heeft ondervon-
opmerkingen over de rechtsmachtverdeling
Deventer: Kluwer 2009, p. 197 e.v.
bare zin ook Van Ommeren, a.w.
den bijvoorbeeld Ch.W. Backes & A.M.L.
tussen bestuursrechter en burgerlijke rech-
48. A.w. (2008), hoofdstuk I.
Jansen, ‘De wederkerige rechtsbetrekking
ter’, Oratie UM, Den Haag: Boom Juridi-
49. A.w. (2008), p. 11.
als panacee voor de gebreken van de
sche uitgevers 2010.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1381
Wetenschap
ongelijkheidscompensatie geenszins onbekend – te denken valt aan de behandeling door de kantonrechter, eveneens zonder verplichte procesvertegenwoordiging, van bijvoorbeeld huur- en arbeidszaken. Mede onder invloed van Europese regelgeving is ook bij de behandeling van (andere) handelszaken door de civiele sector waarin bijvoorbeeld banken, verzekeraars, bedrijven en ziekenhuizen staan tegenover natuurlijke personen niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf (consumenten), in toenemende mate sprake van ongelijkheidscompensatie. Andere signalen in de richting van verdere integratie – de voortschrijdende verwevenheid tussen (materieel) privaatrecht en bestuursrecht, de constitutionalisering van privaatrecht en de convergerende werking van algemene beginselen – beschreef ik onder 3.3, 3.4 en 3.5. Ook hier spelen de Europese regelgeving en de daaropvolgende, nogal eens instrumentele, nationale keuzes mede een rol. Een tweedeling tussen privaatrecht en bestuursrecht staat daarbij, blijkbaar, niet meer centraal. Debat Gelet op het voorgaande is het van belang met elkaar te debatteren over de vraag of, en zo ja in hoeverre, wij nog betekenis moeten hechten aan een scheidslijn tussen privaatrecht en publiekrecht. Zien wij er heil in beide goed te onderscheiden of is het belang daarvan – ook in verband met de toenemende Europeanisering en internationalisering van ons rechtssysteem en de globalisering van de samenleving – niet meer zo groot en is het eigenlijk niet langer mogelijk een zinvolle onderscheiding te maken? De laatste gedachte valt over onze landsgrens heen te beluisteren. De Belgische auteurs Van Gerven en Lierman57 gaven recent te kennen dat ‘de tijd [is, LR] gekomen om het autonomisme van, en de kloof tussen, beide rechtstakken te dempen’.58 Overigens was in ons land in 1994 al een vergelijkbaar – op de rechtspraak gericht – geluid te horen van Verheij,59 die zijn preadvies voor de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking besloot met de gedachte ‘dat we op langere termijn toe moeten naar een volledige, ook processuele, integratie van bestuursrechtspraak en burgerlijke rechtspraak’.60 Zijn gedachte steunt op een rechtsvergelijkend onderzoek naar de bevoegdheidsafbakening tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter in Frankrijk, Duitsland, Engeland en Wales, en Nederland. De in al die landen bestaande twee-lokettenstelsels bleken hem, uit oogpunt
De vervlechting van privaatrecht en bestuursrecht maakt de noodzaak van wisselwerking voor rechters (en andere juristen) manifest 1382
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
van goede dienstverlening, laag te scoren. Zijn visie sluit aan bij Van der Hoeven waar Verheij in het slot van zijn preadvies vermeldt ‘niettemin op zichzelf wel juist’ te achten dat de behartiging van het algemeen belang aan andere normen moet worden getoetst dan de behartiging van particuliere belangen. De brug van verbinding Daarmee terug bij Van der Hoeven valt tussen diens visie en de visie van Scheltema & Scheltema, althans materieel, wel een brug te slaan: volgens Van der Hoeven heeft de omstandigheid dat een handeling deel uitmaakt van publieke taakvervulling gevolgen voor de inhoud van het recht waardoor die handeling wordt geregeerd, onverschillig of dat privaatrecht of publiekrecht in de klassieke zin des woords is. Scheltema & Scheltema bepleiten, zoals vermeld, voor het privaat- en bestuursrecht slechts tot uiteenlopende regelingen te komen als daarvoor vanuit het te regelen onderwerp goede argumenten bestaan. Die goede argumenten zullen, zo begrijp ik hen,61 in het bijzonder kunnen schuilen in de specifieke positie van de overheid, waarmee zij, naar ik aanneem, eveneens doelen op de publieke taakvervulling. Dit past ook bij de visie van de wetgever, die ik in verband met de opvatting van Van Ommeren al heb aangehaald en die erop neerkomt dat nodeloze verschillen tussen het bestuursrecht en het privaatrecht moeten worden vermeden. Daarover lijkt dus overeenstemming te bestaan. Dat is van groot belang want met deugdelijk beargumenteerde en alleen waar nodig specifieke invulling van rechtsregels zullen de samenhang in ons rechtssysteem en de rechtseenheid – onafhankelijk van eventuele keuzes omtrent de scheidslijn – in elk geval gediend zijn. Dit heeft ook tot voordeel dat binnen de rechterlijke organisatie de wisselwerking tussen de verschillende rechtsgebieden makkelijker kan worden bevorderd. De vervlechting van privaatrecht en bestuursrecht maakt de noodzaak van die wisselwerking voor rechters (en andere juristen) manifest. In de woorden van M. Scheltema:62 ‘Voorkomen moet worden dat de beoefenaren van het bestuursrecht en die van het privaatrecht en het strafrecht ieder slechts met hun eigen terrein bezig zijn, en onvoldoende op de hoogte komen van wat daarbuiten gebeurt.’ Dit belang is ook binnen de rechterlijke macht onderkend. Ik vermeld hier in het bijzonder de Rechtspraaklezing 2010 van Eradus.63 Zij pleit daarin voor een beweging van het denken in rechtsgebieden naar meer thematisch denken, met de vraag van de burger (in plaats van het aanbod van de organisatie) als uitgangspunt. Zaken dienen in een vroeg stadium te worden beoordeeld op de benodigde aanpak. De deskundigheid die daarbij nodig is van rechters en juridisch medewerkers door de drie rechtsgebieden (namelijk privaatrecht, strafrecht en bestuursrecht) heen, wordt dan bij elkaar gebracht. Deze gedachte is mijns inziens verder onderzoek en uitwerking waard.64 Ik signaleerde eerder reeds dat juristen niet langer (of beter: allang niet meer) kunnen volstaan met kennis van het ene of het andere rechtsgebied; zij moeten over de grenzen kunnen kijken. Het is tegen die achtergrond van groot
belang dat kennis van privaatrecht en van bestuursrecht niet (slechts) separaat, maar (mede) geïntegreerd wordt aangeboden.65 Interne rechtsvergelijking Om te kunnen beoordelen of, en zo ja in hoeverre, voor (een) uiteenlopende (toepassing van) regelingen(/beginselen) goede argumenten bestaan, is nauwkeurige bestudering en onderlinge vergelijking vereist. Overeenkomsten en verschillen tussen privaatrecht en bestuursrecht zijn in kaart te brengen om de relevantie ervan, tegen de achtergrond van de publieke taakvervulling en de rechtsbescherming van de burger, te kunnen toetsen. Ik noem bij wijze van voorbeeld de verschillende regeling in het bestuursrecht (art. 1:2 lid 3 Awb) en het privaatrecht (art. 3:305a BW) van de mogelijkheid tot behartiging van algemene en collectieve belangen. Door de burgerlijke rechter en de bestuursrechter zijn onderling toenaderingspogingen gedaan; deze worden echter bemoeilijkt door het verschil in insteek vanuit beide rechtssystemen.66 Met de hiervoor onder 3.2 al gememoreerde opname van het aan het privaatrecht ontleende relativiteitsvereiste in art. 8:69a Awb, deed zich recent een ander voorbeeld van verschillende regeling voor, zonder dat bewust bij de gevolgen daarvan werd stilgestaan. Ofschoon niet bij voorbaat onterecht, levert het verschil in maatstaf tussen art. 8:69a Awb en art. 6:162/163 BW nieuwe stof op voor interne rechtsvergelijking in het belang van een goede verhouding tussen bestuursrecht en privaatrecht: tegenstrijdige beslissingen dienen immers zo veel mogelijk te worden voorkomen.67 Door systematisch onderzoek kunnen nodeloze verschillen worden opgespoord en mogelijk worden vermeden dan wel geëlimineerd, evenals in onderscheiden regelingen voorkomende elkaar overlappende delen. Dit kan de rechtseenheid bevorderen en zal tevens leiden tot vereenvoudiging van ons rechtstelsel, en daarmee de mogelijkheden tot een goede, gelijke en toegankelijke rechtsbedeling vergroten. Een exercitie als deze, waarin de relevantie van verschillen (en overeenkomsten) tussen privaatrecht en bestuursrecht centraal staat, zal daarnaast zeer behulpzaam kunnen zijn bij het debat over de
zin van een scheidslijn tussen privaatrecht en publiekrecht en – zo deze nog mogelijk en wenselijk zou blijken – bij de beantwoording van de vraag waar die dan het beste kan liggen.
5. Afsluiting Uitgaande van het inspirerende betoog van Van der Hoeven uit 1970 heb ik enige voor de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht relevante ontwikkelingen die zich intussen voordeden/-doen, verkend. In verband met de betekenis van die ontwikkelingen heb ik de visie van enerzijds Van der Hoeven, die de zin van de onderscheiding van het recht in publiekrecht en privaatrecht (althans in zijn onder 2 beschreven artikel) kwestieus achtte, en van anderzijds auteurs die juist voorstaan beide rechtsgebieden goed te onderscheiden, naast elkaar geplaatst. Welke kant we in de toekomst opgaan, is nog niet geheel uitgekristalliseerd. Het is nodig daarover het debat te voeren in gremia van juristen uit beide rechtsgebieden, waarbij ook juristen thuis in het Europees recht niet mogen ontbreken. Alle facetten van verdere keuzes kunnen dan worden belicht. Vooralsnog is het naast elkaar bestaan van privaatrecht en bestuursrecht de realiteit. Tegen die achtergrond bepleit ik de grenzen tussen beide – in afwachting van onderzoek en debat – niet verder aan te scherpen. Mogelijk wordt dat ‘roeien tegen de stroom in’. Juist in verband met de toenemende Europese invloed op ons rechtssysteem en de globalisering van de samenleving, zou wel eens meer kracht en perspectief kunnen schuilen in stimulering van de verbinding van beide rechtsgebieden. In dat kader is relevant dat er overeenstemming lijkt te bestaan over het belang nodeloze verschillen tussen privaatrecht en bestuursrecht te vermijden. Voor inzicht in de relevantie van verschillen is nauwgezette interne rechtsvergelijking noodzakelijk. Met behulp daarvan is te streven naar een grotere eenheid van recht. Daarmee zal de samenhang in ons rechtssysteem in hoge mate zijn gediend, terwijl de vereenvoudiging van ons rechtsstelsel die daaruit voortvloeit, de mogelijkheden tot een goede, gelijke en toegankelijke rechtsbedeling, ten gunste van partijen én de daarbij betrokken juristen, zal vergroten. Op naar een grotere eenheid tussen privaatrecht en bestuursrecht derhalve!68
57. W. van Gerven en S. Lierman, Alge-
overigens niet uit dat Verheij inmiddels ‘om’
bevoegdhedenovereenkomst, dan, of nu
66. Ik verwijs hier kortheidshalve naar mijn
meen deel. Veertig jaar later, Mechelen:
is.
een nakomingsvordering of een schadever-
recente bijdrage aan de Jubileumbundel 30
Kluwer 2010, Afdeling 3, p. 520.
61. A.w. (2008), p. 11.
goedingsvordering aan de orde is, door een
jaar VMR: ‘De “collectieve actie”: over
58. Zie hierover ook A.S. Hartkamp, die in
62. M. Scheltema, ‘Van rechtsbescherming
combinatie van burgerlijke en bestuursrech-
afwisselende con- en divergentie tussen
zijn recensie van dit ‘overweldigend’ boek in
naar een volwaardig bestuursrecht’, NJB
ters zou kunnen worden beoordeeld en
bestuurs- en privaatrecht’ in: T. Nijmeijer
WPNR 2011, 6877 constateert dat het boek
1996, afl. 33, p. 1355 e.v. en hierover spe-
afgedaan. Zie over de bevoegdhedenover-
e.a. (red.), Milieurecht in ontwikkeling,
‘[…] (gelukkig) niet aan[toont] dat het pri-
cifiek op p. 1361 r.k.
eenkomst ook P.J. Huisman, De bevoegdhe-
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012,
vaatrecht heeft opgehouden te bestaan
63. C.M.T. Eradus, Rechtspraaklezing 2010,
denovereenkomst. De overeenkomst over
p. 75 e.v.
doordat het is opgegaan in danwel is samen-
‘Naar een ideaal gerecht’, Den Haag: Sdu
het gebruik van een publiekrechtelijke
67. Zie over dit voorbeeld nader: L.F. Wig-
gesmolten met het publiekrecht’. Zie over dit
2010.
bevoegdheid, dissertatie VU, Den Haag:
gers-Rust, ‘Relativiteit en het belang van
boek ook de recensie van E.H. Hondius in
64. Ik stel mij voor dat bijvoorbeeld een
Boom Juridische uitgevers 2012.
interne rechtsvergelijking’, Milieu en Recht
SEW nummer 10 – oktober 2012.
zaak als aan de orde in Hoge Raad 8 juli
65. Zie L.F. Wiggers-Rust, ‘Het is tijd voor
2013, afl. 2, p. 79.
59. N. Verheij, Bevoegdheidsverdeling tussen
2011, AB 2011, 298 m.nt. Van Ommeren
een nieuw vakgebied. Over de noodzaak
68. In die zin ook A.R. Bloembergen in zijn
burgerlijke rechter en bestuursrechter, pread-
en Van der Veen (Etam/gemeente Zoeter-
van specifieke aandacht voor de toenemen-
artikelenserie over ‘De eenheid van privaat-
vies Nederlandse Vereniging voor Rechtsver-
meer), betreffende een door de Hoge Raad
de convergentie tussen privaatrecht en
recht en administratief recht’, WPNR 5372
gelijking no. 50, Deventer: Kluwer 1994.
als ‘gemengd (privaatrechtelijk en bestuurs-
bestuursrecht’, Milieu en Recht, afl. 10, p.
– 5375.
60. Backes, a.w. 2010 (oratie), p. 44, sluit
rechtelijk)’ aangemerkte, zogenoemde
643.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1383
Focus
1300
Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid? Gerben Meynen1 In veel rechtssystemen wordt een juridische standaard gehanteerd voor ontoerekeningsvatbaarheid. Een dergelijke standaard – die in Nederland ontbreekt – specificeert in welke gevallen een psychische stoornis tot ontoerekeningsvatbaarheid leidt. Hij functioneert als intermediair tussen gedragsdeskundige feiten enerzijds en de juridische norm anderzijds. In deze bijdrage wordt de introductie van een dergelijke juridische standaard in het Nederlandse strafrecht bepleit. De argumenten voor het introduceren van zo’n standaard houden onder meer verband met de grenzen van de gedragsdeskundige expertise, met transparantie en rechtsgelijkheid.
Inleiding Op dit moment staat de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid ter discussie. Er worden concrete veranderingen voorgesteld: een richtlijn voor de rapportage pro Justitia, opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), is net verschenen2 – en die is alweer bekritiseerd.3 Voordat we op de problemen komen ten aanzien van de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid, eerst even de vraag: hoe stelt een psychiater of psycholoog volgens de huidige praktijk de (mate van) toerekeningsvatbaarheid vast? De verdachte wordt onderzocht en daarnaast wordt relevante aanvullende informatie verkregen, en uiteindelijk worden deze vragen4 beantwoord: 1) Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven? 2) Hoe was dit ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde? 3) Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde? 4) Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven: a) op welke manier, b) in welke mate en c) welke conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is?5
De conclusies van het rapport worden door de rechter meestal overgenomen. Waar gaat de actuele discussie over? Twee belangrijke punten6 zijn: 1) Hoe stel je toerekeningsvatbaarheid van een verdachte nu eigenlijk vast? Meer precies: Wat zijn de criteria hiervoor? Wat is het wetenschappelijk bewijs (evidence) voor het gedragsdeskundig oordeel omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid? Is dit oordeel wel valide/ betrouwbaar? 2) Wie stelt de toerekeningsvatbaarheid vast? Als toerekeningsvatbaarheid een juridisch begrip is, moet of mag de psychiater er dan wel iets over zeggen? (Getuigen-) deskundigen zeggen toch ook niet: ‘dit is “opzet”, of: “dit is ‘schuld”’, dat soort zaken is bij uitstek aan de rechter in een strafproces om uit te maken. In dit artikel stel ik voor dat de gedragsdeskundige – in het navolgende zal ik spreken over de psychiater maar veel geldt evenzeer voor de psycholoog – geen uitspraak meer doet over de toerekeningsvatbaarheid. De overige vragen die worden gesteld blijven psychiaters beantwoorden, alleen de bovengenoemde vraag 4c over de toerekeningsvatbaarheid laten zij volledig aan de rechter. Vervolgens kan de vraag opkomen: kan de rechter de psychiatrische bevindingen dan wel goed vertalen naar het juridische domein, en meer precies naar de vraag over de toerekeningsvatbaarheid van een verdachte, zoals art. 39 Sr dat verlangt? Het is zinnig op dit punt naar het bui-
Nogal wat rechtssystemen hanteren een juridische standaard die de criteria voor ontoerekeningsvatbaarheid behelst 1384
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
tenland te kijken. In nogal wat rechtssystemen wordt een juridische standaard gehanteerd die de criteria voor ontoerekeningsvatbaarheid behelst. Een dergelijke standaard, zo betoog ik, kan als intermediair functioneren tussen de gedragsdeskundige feiten enerzijds en de strafrechtelijke norm – (de mate van) toerekeningsvatbaarheid – anderzijds. Om een aanzet te geven voor verdere gedachtevorming zal ik een voorstel doen voor zo’n standaard, en ingaan op overwegingen die daarbij van belang zijn. Ik spreek over een standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid, omdat deze standaard de criteria geeft die bepalen in welke omstandigheden de normale situatie van toerekeningsvatbaarheid niet van toepassing is.
Verschillen tussen rechter en psychiater Ons Wetboek van Strafrecht kent verschillende strafuitsluitingsgronden. Eén daarvan is de ontoerekeningsvatbaarheid, waarbij de aanwezigheid en invloed van een geestesstoornis centraal staan. Het vaststellen van een geestesstoornis – die ik in dit verband als synoniem gebruik met een psychiatrische stoornis – en de invloed daarvan op het tenlastegelegde, is niet de specifieke expertise van een rechter. Als rechters willen nagaan of deze schulduitsluitingsgrond aanwezig is, zijn zij aangewezen op professionals uit andere disciplines, namelijk de psychiater en psycholoog. Deze gedragsdeskundigen hebben specifieke kennis en vaardigheden om de verdachte te onderzoeken met het oog op de aanwezigheid en invloed van een psychiatrische stoornis. De psychiater en psycholoog vullen zo de kennis en kunde aan die de rechter als jurist ontbeert. Wat niet op het terrein van de psychiater ligt, is het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid. De vraag naar strafrechtelijke verantwoordelijkheid is echt een juridische vraag. Het gaat om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond. Het is ook niet het type vraag dat artsen beantwoorden. Medici spreken in termen van symptomen, klachten, ziektes, stoornissen, syndromen, behandelingen, preventie, en ook gevaar en veiligheid zoals bij infectieziekten en psychiatrische stoornissen – maar verder nooit in termen van toerekeningsvatbaarheid. Het is daarom zinvol om de gedragskundige en juridische taken te onderscheiden en te scheiden, dit nadrukkelijk ook met het oog op vragen rond betrouwbaarheid en evidence van de rapportage pro Justitia. Psychiaters zijn dokters, het is belangrijk dat zij als deskundige in strafzaken op geneeskundig terrein kunnen blijven. Stel immers, dat hun gevraagd wordt verantwoording af te leggen over bepaalde bevindingen, uitspraken en conclusies, dan moeten deze hun onderbouwing vinden in het eigen medische domein. Voor het advies over de toerekeningsvat-
Het is daarom zinvol om de gedragskundige en juridische taken te onderscheiden en te scheiden baarheid is dat niet mogelijk, omdat de toerekeningsvatbaarheid een juridisch oordeel betreft. Het gaat hier niet alleen om de grenzen van de competentie van de rapporteur, maar het is tegelijkertijd een scharnierpunt in de strafzaak omdat hiermee het domein van de strafrechter wordt betreden. Het lijkt daarom goed dat psychiaters zwijgen over de toerekeningsvatbaarheid.7 De vraag kan nu opkomen hoe de rechter de psychiatrische bevindingen goed kan vertalen naar het juridische domein. Immers, wanneer de gedragsdeskundige niet langer een expliciet advies geeft over het juridische/normatieve oordeel over de toerekeningsvatbaarheid, zal de rechter deze stap geheel zelf moeten zetten. Stel nu dat de rechter vindt dat hij wat weinig houvast heeft in het rapport wanneer vraag 4c (over de toerekeningsvatbaarheid) door de gedragsdeskundige niet beantwoord wordt. Hoe zou de vertaling van de psychiatrische bevindingen naar het juridische oordeel kunnen worden ondersteund? Laten we kijken hoe dit in het buitenland gaat.
Juridische standaarden voor ontoerekeningsvatbaarheid De morele intuïtie dat krankzinnigen niet gestraft mogen worden is wijdverbreid en heeft diepe wortels. In de oudheid kom je deze gedachte al tegen, en veel rechtssystemen kennen de ontoerekeningsvatbaarheid.8 In deze paragraaf kijken we hoe de vertaling van psychiatrisch beeld naar juridisch oordeel over toerekeningsvatbaarheid in het buitenland vaak plaatsvindt, namelijk via een juridische standaard, waarbij ik ook kort de historie bespreek. Een land waar het denken over toerekeningsvatbaarheid zich sterk heeft ontwikkeld is Engeland. Eeuwenlang werd daar in de rechtbanken de zogenoemde wild beasttest gebruikt. Een verdachte ‘must be totally deprived of his understanding and memory so as not to know what he is doing, no more than an infant, brute or a wild beast’ om ontoerekeningsvatbaar te zijn.9 Je moest dus totaal niet snappen wat je deed, zoals een klein kind, of een wild beest. Daar kwam pas enige verandering in bij een bijzondere zaak uit het jaar 1800 van James Hadfield, die vanuit een religieuze waan een aanslag pleegde op koning George III. De advocaat van Hadfield deed een revolutionair
Auteur
Tilburg University, 25 januari 2013.
geven.
Kooijmans 2011, Hummelen & De Jong
1. Prof. dr. G. Meynen, psychiater, is bij-
Zie Meynen 2013 voor aanvullende
5. In het advies over de toerekeningsvat-
2011, Meynen 2011, Mooij 2012, Neder-
zonder hoogleraar forensische psychiatrie,
referenties en noten.
baarheid kan de deskundige vijf graden
landse Vereniging voor Psychiatrie 2012,
onderscheiden: toerekeningsvatbaar, enigs-
Meynen 2013.
Tilburg Law School, en universitair docent wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit.
Noten
zins verminderd, verminderd, sterk vermin-
7. Meynen 2011.
Prof. mr. Tijs Kooijmans dank ik voor zijn
2. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
derd toerekeningsvatbaar en ontoereke-
8. Robinson 1998 en Simon & Ahn-Redding
waardevolle commentaar. De tekst is een
2012.
ningsvatbaar.
2006.
bewerking van de oratie ‘Mad or bad?
3. Mooij 2012.
6. Zie onder meer Van Koppen 2004, Beu-
9. Robinson 1998, p. 145, zie ook Simon &
Over de grenzen van de psychiatrie’,
4. Zie Van Kordelaar 2002, verkort weerge-
kers 2005, De Roos 2006, Groenhuijsen &
Ahn-Redding 2006.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1385
Focus
voorstel, namelijk om de ‘wild beest’-test te verlaten (hij zag immers dat zijn cliënt niet aan dit criterium voldeed). De advocaat zei: het gaat er helemaal niet om of iemand zo’n wild beest is, maar of zijn gedrag ten tijde van het delict gestuurd werd door een waan. 10 Een waan is een pathologisch verstoorde overtuiging over de werkelijkheid, bijvoorbeeld dat je achtervolgd wordt door de CIA (terwijl dat niet zo is). Wanen laten iemands verstand eigenlijk volledig intact. Heel intelligente mensen kunnen door een waan volgens een uitgewerkt plan heel complexe dingen doen – heel anders dan zo’n wild beest – maar wel met vreselijke gevolgen. Hadfield werd uiteindelijk ontoerekeningsvatbaar verklaard. Hier zien we iets belangrijks: of iemand ontoerekeningsvatbaar is, hangt blijkbaar niet alleen af van de psychiatrische stoornis waar die verdachte aan lijdt, maar ook van de gehanteerde juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid. Gaat het om een geestestoestand gelijk aan die van een ‘wild beest’ of om de aanwezigheid en invloed van een waan? Met andere woorden, de combinatie van een psychiatrisch beeld enerzijds en juridische criteria anderzijds bepaalt of iemand uiteindelijk ontoerekeningsvatbaar is. Vervolgens vindt in 1843 de beroemdste rechtszaak plaats als het gaat om de ontoerekeningsvatbaarheid.11 De verdachte was Daniel M’Naghten. Ook hij had een aanslag gepleegd, en hij deed dat vanuit een paranoïde waan. De secretaris van de premier was hierbij omgekomen. M’Naghten wordt ontoerekeningsvatbaar verklaard. Vervolgens heeft het Britse Hogerhuis aan de rechters gevraagd precies aan te geven wanneer sprake is van
1386
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
ontoerekeningsvatbaarheid. Deze rechters kwamen met de volgende, tot op de dag van vandaag in veel rechtssystemen over de hele wereld (al dan niet met aanpassingen) gehanteerde standaard, bekend als de M’Naghten Rule: ‘At the time of committing the act, the party accused was laboring under such a defect of reason, from disease of the mind, as not to know the nature and quality of the act he was doing; or if he did know it, that he did not know what he was doing was wrong.’12 De kern van deze standaard is dat de verdachte, ten gevolge van een geestesziekte, niet wist wat hij deed, of dat hij niet wist dat wat hij deed verkeerd was. Het gaat dus alleen om vormen van weten, van kennis dus. Er was en is ook belangrijke kritiek op deze standaard. Immers, psychiatrische stoornissen kunnen het gedrag van mensen op heel verschillende manieren beïnvloeden. En soms doen ze dat op een manier die niet primair met kennis te maken heeft. Een achtervolgingswaan beïnvloedt je kennis, maar soms weet je precies wat je doet, en dat je het beter niet kan doen, maar toch kun je door een psychiatrische stoornis je gedrag niet controleren. Een controleprobleem speelt bijvoorbeeld bij kleptomanie, waarbij mensen heel goed weten dat ze stelen (en weten dat dit niet mag) en toch de zoveelste zonnebril stelen, niet omdat ze die nodig hebben, maar juist omdat ze willen stelen en dus weten waarmee ze bezig zijn. Wanneer de M’Naghtenstandaard bij een kleptomaan wordt gehanteerd, is die gewoon toerekeningsvatbaar.13 Dat vinden sommigen een probleem met deze standaard: hij verdisconteert niet dat
psychiatrische stoornissen het gedrag van mensen ook enorm kunnen beïnvloeden door hun controle over hun gedrag te ondermijnen. Op grond van dergelijke kritiek gebruiken sommige rechtssystemen op dit moment dan ook M’Naghten (of een variant) als standaard, maar voegen daar dan ook het element ‘controle hebben over je gedrag’ aan toe. Dus als je weliswaar weet wat je doet, maar je hebt geen echte contro-
Nederland heeft geen juridische standaard le over je handeling, ook dan kun je ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. Een voorbeeld van zo’n standaard is de Model Penal Code (American Law Institute): ‘A person is not responsible for criminal conduct if at the time of such conduct as a result of mental disease or defect he lacks substantial capacity either to appreciate the criminality of his conduct or to conform his conduct to the requirements of the law.’14 Dit is de vierde juridische standaard die passeert. We stipten de ‘wild beest’-test aan, de ‘waan test’, de M’Naghten Rule en nu de Model Penal code. Heeft Nederland ook zo’n juridische standaard?
Een juridische standaard in Nederland? Art. 39 Sr is het wetsartikel aangaande de toerekeningsvatbaarheid: ‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.’ Het is duidelijk: dit is geen standaard zoals de M’Naghten Rule. Wat art. 39 doet, is de ontoerekeningsvatbaarheid als zodanig als strafuitsluitingsgrond vastleggen binnen ons strafrecht. Maar dit artikel zegt niets over de precieze condities waaronder psychiatrische stoornissen leiden tot ontoerekeningsvatbaarheid, zoals de genoemde standaarden dit doen. In die zin heeft Nederland geen juridische standaard. Ook het format met de vragen 1-4 is geen juridische standaard. In deze format-vraagstelling staat één begrip centraal: beïnvloeding door de stoornis. Maar de genoemde standaarden beschrijven nu juist de juridisch relevante aard van die beïnvloeding, zoals beïnvloeding van kennis of van de controle over je gedrag. Dat doet het genoemde format niet. En het is van belang dat dit wel
gebeurt: er zijn heel verschillende psychiatrische stoornissen, die op verschillende manieren invloed kunnen hebben op ons gedrag. De waarde van een standaard bestaat hierin dat zij aangeeft welk type invloed strafrechtelijk relevant is ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. Een juridische standaard zal altijd zijn tekortkomingen kennen, zoals dat geldt voor vrijwel alle zaken die op een bepaalde manier juridisch worden gedefinieerd. Toch is het vastleggen ervan op zich al belangrijk. Immers, een standaard verschaft – nog even los van hoe je hem precies vorm geeft – duidelijkheid. Iedereen weet hoe de rechter toerekeningsvatbaarheid zal toetsen, wat de beslissende elementen van het psychiatrisch onderzoek zijn. Ook de rechter zelf weet dat. Een standaard zal ook aan het gedragskundig onderzoek, en in elk geval de conclusies ervan, richting geven: de psychiater kan in de rapportage expliciet stil staan bij de elementen van de standaard. De rapporteur weet immers in welke impact van een stoornis de rechter met name geïnteresseerd is ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. Een standaard zou daarnaast, in zekere zin, tegemoetkomen aan de wens tot operationalisatie van de toerekeningsvatbaarheid.15
Aanzet tot gedachtevorming over een standaard Stel nu dat we voor Nederland ook een standaard zouden willen introduceren, hoe kunnen we dat aanpakken? We zouden dan bijvoorbeeld kunnen kijken of er een buitenlandse standaard is die in aanmerking komt, eventueel met enige aanpassingen. We zouden er ook een kunnen ontwikkelen. Daartoe zal ik in deze paragraaf een aanzet proberen te geven. Bij deze aanzet tot gedachtevorming is het zinvol om een passage uit het zogenoemde ‘Position Statement on the Insanity Defense’ van de American Psychiatric Association (APA) te bekijken. In de Verenigde Staten worden verschillende standaarden gehanteerd door de afzonderlijke staten. De APA zegt nu het volgende in 2007: ‘The APA does not favor any particular legal standard for the insanity defense over another, so long as the standard is broad enough to allow meaningful consideration of the impact of serious mental disorders on individual culpability.’16 Met andere woorden, Amerikaanse psychiaters maken zich eerder zorgen dat de standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid (insanity) te smal is, dan dat hij te breed is. Ik zal ook dit tot uitgangspunt nemen: het is van belang dat stoornissen die tot ontoerekeningsvatbaarheid of verminderde toerekeningsvatbaarheid zouden moeten leiden dit in de praktijk ook doen. De M’Naghten-standaard wordt in dit opzicht vaak als (te) beperkt gezien. Het idee dat een psychiatrische stoornis iemands verantwoordelijkheid voor zijn daden in bepaalde gevallen kan opheffen is een wijdverbreide ethische intuïtie. Een mogelijkheid voor het ontwikkelen van criteria van een juridische standaard is dan ook om te kijken wat de
10. Robinson 1998, p. 146; zie ook Simon
menten van deze standaard in rechtssyste-
14. Model Penal Code. Official draft and
& Ahn-Redding 2006, p. 6-7.
men overgenomen, soms de standaard als
explanatory notes: complete text as adop-
15. Hummelen & De Jong 2011; Van Esch
11. Elliott 1996; Robinson 1998.
geheel.
ted May 24, 1962. Philadelphia: American
2012.
12. M’Naghten’s Case, 10 Cl. & Fin. 200, 8
13. Elliott 1996. Over kleptomanie en straf-
Law Institute. Met een interessante exclu-
16. American Psychiatric Association 2007.
Eng. Rep. 718 (H.L. 1843). Soms zijn ele-
recht, zie Novak 2010.
sie: de stoornis mag niet slechts blijken uit
herhaaldelijk crimineel gedrag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1387
Focus
Het idee dat een psychiatrische stoornis iemands verantwoordelijkheid voor zijn daden in bepaalde gevallen kan opheffen is een wijdverbreide ethische intuïtie hedendaagse ethiek zegt over de voorwaarden waaronder mensen verantwoordelijk zijn voor hun gedrag, en meer specifiek hoe ethici denken dat psychiatrische stoornissen iemands verantwoordelijkheid kunnen ondermijnen. Daar zou dan een juridische standaard op kunnen worden gebaseerd. Deze benadering kies ik hier. Een voordeel is dat ethische intuïties vaak ver over de grenzen tussen mensen worden gedeeld. De kans is hiermee groter dat we tot een standaard komen die ook in een internationaal debat een functie kan hebben en van zo’n debat kan profiteren. In de hedendaagse ethiek wordt aangenomen dat mensen, in bepaalde omstandigheden, op basis van psychopathologie geëxcuseerd kunnen worden voor hun gedrag. 17 Een publicatie die het thema van insanity centraal stelt is een artikel van de Amerikaanse filosoof Susan Wolf. 18 Zij relateert haar ethische visie op sanity en insanity interessant genoeg ook aan de M’Naghten Rule. Het is een boeiend en belangrijk artikel, maar wanneer je er als psychiater en met het oog op de rapportage pro Justitia naar kijkt, dan behoeft het enige aanpassingen. Eerder heb ik geprobeerd deze aanpassingen te maken.19 Hierop voortbouwend doe ik thans het volgende voorstel voor een (aanzet tot een) standaard. Een verdachte is ontoerekeningsvatbaar als een psychische stoornis geleid heeft tot een of meer van de volgende drie mogelijkheden: 1) De handeling was niet onder de controle van de wil van de verdachte. 2) De wil kwam niet van de verdachte zelf; het werd hem ‘opgelegd’ dit te willen. 3) De verdachte begreep de handeling of de context daarvan niet (of waardeerde deze niet zoals die was). Hoe vertalen deze drie elementen – die dus als aanzet tot gedachtevorming en niet als definitieve criteria bedoeld zijn – zich nu in de praktijk van de forensische psychiatrie? We lopen de drie elementen na: 1) Een verdachte deed iets, maar wat hij deed stond niet onder de controle van zijn wil. Voorbeeld: iemand met de neuropsychiatrische stoornis van Gilles de la Tourette geeft iemand anders een klap, maar het is eigenlijk een tic die niet onder de controle van zijn wil staat. Het gebeurde ‘zomaar’, zonder redenen of intentie. Op grond hiervan is hij volgens het eerste element van de standaard ontoerekeningsvatbaar. In het algemeen zullen dit weinig complexe handelingen zijn, waarbij bijvoorbeeld alleen een armbeweging leidt tot schade bij iemand anders. Het zijn geen intentionele handelingen. Maar psychiatrische stoornissen kunnen ook op een heel andere manier iemands
1388
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
gedrag beïnvloeden, waarbij die persoon wel degelijk volgens plan te werk gaat; dit zien we bij het tweede element. 2) De handeling staat weliswaar onder controle van de wil, maar die persoon wil het niet zelf. De wil wordt aan hem door de stoornis ‘opgelegd’. Juridisch vertaald: iemand doet het willens en wetens, maar eigenlijk komt die wil niet uit hemzelf voort.20 Een forensisch relevant voorbeeld hiervan is het ‘horen van stemmen’. Sommige mensen horen bevelshallucinaties die van zo’n aard zijn dat zij er wel aan moeten gehoorzamen. Ofschoon zeldzaam, is het duidelijk dat afhankelijk van de inhoud van het bevel (ernstige) feiten gepleegd kunnen worden. Iemand die bevelshallucinaties hoort waar hij aan moet gehoorzamen doet dingen waar hij zelf misschien niet achter staat, die niet uit zijn eigen verlangens en motieven voortkomen. Hij doet dit puur omdat stemmen het hem opdragen. Hier is dus nadrukkelijk wel sprake van intentioneel, doelgericht handelen, maar dit handelen volgt op een psychopathologisch verschijnsel, een bevelshallucinatie. Zo iemand zou op grond van dit tweede element van de standaard ontoerekeningsvatbaar zijn.21 3) Mensen moeten hun handeling en de context ervan begrijpen en waarderen voor wat ze zijn. Je moet dus weten wat je handeling inhoudt en ook begrip hebben van de context van die handeling. Stel, een vrouw is ervan overtuigd dat er een complot tegen haar is dat wordt gecoördineerd door haar buurman, met als doel haar te doden. Ook de politie zit – in de beleving van de vrouw – in het complot. Zij weet dat haar buurman vandaag zal toeslaan. Als de buurman aanbelt, besluit zij direct te handelen (het is ‘hij of ik’), waarbij de nietsvermoedende buurman ernstig letsel wordt toegebracht. De inhoud van het denken van deze vrouw is verstoord en zij handelt op grond van deze verstoring. Zij weet weliswaar dat zij haar buurman letsel toebrengt met haar actie (dat is ook de bedoeling), maar haar begrip van de context van die handeling is op relevante manier verstoord door een paranoïde waan. Haar handelen is doelbewust – dit leek haar het beste om in dit geval te doen – maar de beslissingen over haar gedrag zijn gebaseerd op een vertekend beeld van de werkelijkheid. Volgens het derde element van de standaard zou dit leiden tot ontoerekeningsvatbaarheid. Hoe verschilt deze derde situatie nu precies van de eerste twee elementen? Het is duidelijk dat het hier geen ‘tic’ betreft: de vrouw doet immers alles intentioneel (het eerste element is dus niet van toepassing). Haar wil is evenmin ‘opgelegd’. Het is bijvoorbeeld niet zo dat een stem heeft gezegd: ‘Je moet je buurman ernstig letsel toebrengen!’ Nee, deze vrouw heeft zelf op grond van haar moverende redenen besloten dat dit verstandig is om te doen (dus element twee is ook niet van toepassing). Echter, zij heeft dit gedaan op basis van een volkomen vertekend begrip van de werkelijkheid. Daarom is zij ontoerekeningsvatbaar. Op zich kun je gradaties onderscheiden in de mate van begrip, maar in de strafrechtspraktijk in het buitenland wordt dit element in de regel pas van toepassing geacht bij ernstige verstoringen, zoals bij een waan. Hoewel deze criteria gebaseerd zijn op hedendaagse ethische theorievorming – en niet primair op historische Rules – is het goed te constateren dat de componenten een evident verwantschap hebben met andere standaarden; de elementen begrip/waardering en controle komen
bijvoorbeeld ook terug in de Model Penal Code. In welke termen je deze twee elementen (begrip en controle) ook formuleert, ze lijken zonder meer belangrijk als we proberen uit te drukken welke ingrijpende typen invloed psychiatrische stoornissen kunnen hebben op iemands gedrag. In beginsel is het ook mogelijk dat de elementen in gradaties van toepassing zijn (zie volgende paragraaf). Als we nu even uitgaan van deze drie genoemde elementen van een juridische standaard, dan is het mogelijk dat de rechter aan de rapporteur expliciet naar de elementen vraagt: stond de handeling onder controle van de wil, hoe zat het met de wilsvorming zelf, en wist de verdachte goed wat de omstandigheid of de handeling inhield, of waren er vertekeningen van de werkelijkheid door psychopathologie? Een standaard kan aldus dienen als intermediair tussen het gedragsdeskundig – en zoveel mogelijk evidence-based – onderzoek enerzijds, en het normatieve, juridische oordeel over toerekeningsvatbaarheid anderzijds.22 De ethische visie op insanity van de filosoof Susan Wolf heb ik vanuit de psychiatrie enigszins aangepast. Het is goed voorstelbaar dat wanneer juristen naar deze criteria kijken, zij vanuit het recht aanpassingen willen doen. Omdat ik ervan uitga dat toerekeningsvatbaarheid een juridisch begrip is, en dat het oordeel aan de rechter is noem ik de criteria nadrukkelijk een juridische standaard. Juristen – rechters, eventueel ook de wetgever – zouden hierin hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat het een juridische standaard betreft, neemt evenwel niet weg dat professionals uit andere disciplines, waaronder psychiaters en psychologen, mee kunnen of zelfs moeten denken. Het gaat immers om de invloed van psychische stoornissen, en ten aanzien van de invloed van die stoornissen zullen in elk geval gedragsdeskundigen aan de gedachtevorming kunnen bijdragen. In de rechtszaal gaat de rechter over de toerekeningsvatbaarheid, daarbuiten staat het onderzoekers en mensen uit de praktijk vrij om bij te dragen aan dit belangrijke element binnen ons strafrecht.
Graden van toerekeningsvatbaarheid Kort gaan we hier in op de graden van toerekeningsvatbaarheid. In het buitenland worden in relatie met de juridische standaard vaak slechts twee graden van toerekeningsvatbaarheid gehanteerd, dus ofwel toerekeningsvatbaar ofwel ontoerekeningsvatbaar. Zoals wij in Nederland wilsbekwaam en wilsonbekwaam kennen, en geen verder onderscheid maken tussen mensen die licht verminderd, verminderd, of sterk verminderd wilsbekwaam zijn. Op dit moment stelt de zojuist verschenen nieuwe NVvP-richtlijn voor de rapportage pro Justitia voor om in plaats van de huidige vijf graden van toerekeningsvatbaarheid, in de praktijk drie graden te gaan hanteren, namelijk toerekeningsvatbaar, ontoerekeningsvatbaar en een middengroep van verminderd toerekeningsvatbaar.23 Dat is een aanzienlijke
reductie van het aantal graden. Maar dan hebben we nog steeds meer graden dan sommige andere landen. Zouden wij in beginsel ook een tweedeling kunnen gaan hanteren? Daarbij spelen vanzelfsprekend meerdere overwegingen een rol, deels van theoretische, deels van meer praktische aard. Ik wil hier slechts één overweging bespreken: kan in geval van een tweedeling nog wel TBS worden opgelegd aan mensen die nu nog gedeeltelijk toerekeningsvatbaar worden geacht, en die dan misschien toerekeningsvatbaar worden verklaard? Allereerst stellen we vast dat art. 39 Sr niets zegt over vijf graden. Dit artikel staat slechts bestraffing in de weg als de verdachte ontoerekeningsvatbaar is. De graden zijn in de praktijk zo gegroeid. De Hullu zegt hierover: ‘De dichotomie [ontoerekeningsvatbaarheid of toerekeningsvatbaarheid] was uitdrukkelijk beoogd (…) en lijkt mij bij de strafuitsluitingsgronden ook onvermijdelijk.’24 Dit pleit
Houdt de oplegging van TBS dan geen verband met de mate van toerekeningsvatbaarheid? eigenlijk voor twee graden, zoals er bijvoorbeeld ook niet in vijf graden sprake is van noodweer of overmacht. Maar houdt de oplegging van TBS dan geen verband met de mate van toerekeningsvatbaarheid? In art. 37a Sr staat nergens iets over toerekening(vatbaarheid). Ik vat art. 37a als volgt samen: iemand begaat een ernstig delict terwijl hij lijdt aan een stoornis. De rechter laat zich ter zake informeren door twee gedragsdeskundigen, waarbij stoornis, gevaar en veiligheid in de toekomst centraal staan. Enige gradatie van toerekeningsvatbaarheid wordt nergens genoemd en vermindering van de toerekeningsvatbaarheid is wettelijk niet vereist voor de TBS. Vegter schrijft dat ‘formeel bezien (…) aan een verdachte aan wie het feit volledig kan worden toegerekend, maar die psychisch gestoord is de maatregel terbeschikkingstelling kan worden opgelegd.’25 Het invoeren van een standaard en het daarnaast hanteren van een dichotomie zijn op zich dus niet onverenigbaar met art. 39 en 37a Sr. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat het op andere gronden verstandig kan zijn om bijvoorbeeld een middencategorie van verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals de nieuwe NVvP-richtlijn voorstelt, te hanteren. Ook de drie voorgestelde elementen van de standaard laten ruimte voor gradaties. Het is immers mogelijk dat iemands controle of begrip weliswaar niet geheel afwezig
17. Meynen 2010.
‘expres’, vervangen kan worden. Tegelijker-
21. Het gaat er niet om dat een verdachte
Meynen 2012.
18. Wolf 1987.
tijd is het woord ‘wil’ aan het strafrecht –
claimt dat hij ‘er geen controle over had’,
23. Zie ook Hummelen & De Jong 2011.
19. Meynen 2012.
‘willens en wetens’ – niet vreemd. Dat is
maar dat dit uit het psychiatrisch onderzoek
24. De Hullu 2012, p. 336.
20. Dat er sprake is van intentioneel hande-
een reden om het hier te gebruiken, naast
blijkt.
25. Vegter 2009, p. 286, Zie ook HR 22
len, wordt uitgedrukt met het woord ‘wil’.
het feit dat ethici dit begrip hanteren in de
22. Over evidence-based bevindingen en
januari 2008, LJN BC1311 en HR 19 febru-
Dit woord kan vanzelfsprekend ook door
context van het al dan niet verantwoordelijk
het juridische oordeel ten aanzien van de
ari 2013, LJN BX9407.
andere begrippen, zoals ‘intentioneel’ of
houden van mensen voor hun daden.
rapportage pro Justitia, zie Kooijmans &
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1389
Focus
Juist wanneer twee disciplines elkaar op deze wijze in de rechtszaal ontmoeten, dienen de verschillende verantwoordelijkheden en grenzen scherp in het oog gehouden te worden wordt geacht, maar wel aanmerkelijk aangetast door een psychiatrische stoornis. Het is aan het strafrecht te beslissen in hoeverre een eventuele vermindering van begrip of controle in de praktijk wordt verdisconteerd, bijvoorbeeld door het hanteren van de categorie ‘verminderde toerekeningsvatbaarheid’. Een juridische standaard laat slechts zien welke elementen geëvalueerd worden, vervolgens kan de rechtspraktijk daar verdere invulling aan geven.
formuleren van heldere criteria, al was het maar met het oog op de rechtsgelijkheid. Met andere woorden, deze beide tegenwerpingen leveren ook argumenten op om juist wel een juridische standaard te introduceren.
Literatuur American Psychiatric Association. (2007). ‘Position Statement on the Insanity Defense.’ http:// www.psychiatry.org/advocacy--newsroom/position-statements.
Beschouwing Er is veel voor te zeggen dat de psychiater geen uitspraak meer doet over de mate van toerekeningsvatbaarheid van een verdachte. Vervolgens kan de vraag opkomen: is het niet lastig voor een rechter om het gedragsdeskundig rapport zonder een dergelijk advies te ‘vertalen’ naar het juridische begrip toerekeningsvatbaarheid? Als de rechter inderdaad behoefte zou voelen aan een intermediair tussen de geneeskundige en psychologische feiten enerzijds en de juridische norm anderzijds, dan is introduceren van een juridische standaard voor de ontoerekeningsvatbaarheid een goede mogelijkheid. Daarmee ontstaat een situatie zoals in veel andere rechtssystemen. Los van de behoefte van de rechter, zou ook vanuit het oogpunt van transparantie en rechtsgelijkheid een standaard voordelen kunnen bieden. Alle bij een strafproces betrokken partijen weten dan bij voorbaat wat de uiteindelijke criteria voor toerekeningsvatbaarheid zijn. Toch kunnen we ons afvragen: waarom zou er een standaard voor de ontoerekeningsvatbaarheid moeten zijn, en niet voor andere strafuitsluitingsgronden, zoals noodweer of overmacht? Het antwoord is dat de rechter uit de aard der zaak bij het beoordelen van de in art. 39 Sr genoemde strafuitsluitingsgrond in beginsel is aangewezen op een andere discipline. Voor noodweer en overmacht geldt dit niet. Er dient dus, per definitie, een vertaalslag gemaakt te worden van het ene (wetenschaps)domein naar het andere. Juist wanneer twee disciplines elkaar op deze wijze in de rechtszaal ontmoeten, dienen de verschillende verantwoordelijkheden en grenzen scherp in het oog gehouden te worden en zo nodig bewaakt. Ten slotte bespreken we twee mogelijke bezwaren tegen een dergelijke standaard. Ten eerste: ‘Gedragsdeskundige rapporteurs en rechters weten nu al wat de criteria voor toerekeningsvatbaarheid zijn, daar is geen standaard voor nodig.’ Het antwoord hierop is: als dit al duidelijk is, dan is het een kleine moeite om deze criteria ook op te schrijven, zodat voor iedereen, met name voor alle overige procesdeelnemers, inzichtelijk is welke criteria dat zijn. Ten tweede: ‘Er is zo veel onduidelijkheid en verschil van inzicht over de criteria voor ontoerekeningsvatbaarheid, dat wordt een hele klus om tot een standaard te komen.’ Juist als er zoveel onduidelijkheid en verschil van inzicht zou zijn over een dergelijk belangrijk punt – waarvan de toepassing kan leiden tot ingrijpende vrijheidsontnemende sancties – onderstreept dat het belang van het
1390
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Beukers, M. (2005). ‘Gedragsdeskundige rapportage in strafzaken. Waar liggen de grenzen?’ Strafblad, p. 488-511. Elliott, C. (1996). The rules of insanity. Moral responsibility and the mentally ill offender. Albany: State University of New York. Esch, C.M. van (2012). Gedragsdeskundigen in strafzaken. Assen: Van Gorcum. Groenhuijsen, M. & Kooijmans, T. (2011). ‘Rapporteren ten behoeve van de strafrechter: de psyche geanalyseerd’. In: M. Groenhuijsen, S. Kierkels & T. Kooijmans, De forensische psychiatrie geanalyseerd. Liber amicorum Karel Oei. Apeldoorn: Maklu, p. 59-65. Hullu, J., de (2012). Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht (vijfde druk). Deventer: Kluwer. Hummelen, J.W. & De Jong , D.H. (2011). ‘Toerekeningsvatbaarheid en toerekenen: de conclusie van de gedragsdeskundige versus het oordeel van de strafrechter’. In: H.B. Krans, A.T. Marseille, F. Vellinga-Schootstra & P.C. Westerman, De deskundige in het recht. Zutphen: Paris, p. 145-155. Kooijmans, T. & Meynen, G. (2012). ‘De hybride structuur van de rapportage pro Justitia: over toerekeningsvatbaarheid en risico’. Delikt en delinkwent 46, p. 477-489. Koppen, P.J. van (2004). Weg van de toerekeningsvatbaarheid. Over rapportages over de verdachte. Trema 27:221-228. Kordelaar, W.F.J.M. van (2002). BOOG. Beslissingsondersteuning onderzoek Geestvermogens in het strafrecht voor volwassenen. Deventer, Kluwer. Meynen, G. (2010). Free will and mental disorder: exploring the relationship. Theoretical Medicine and Bioethics 31:429-443. Meynen, G. (2011). Vrije wil en forensisch psychiaters die zwijgen over toerekeningsvatbaarheid. Nederlands Juristenblad 86:1951-1956. Meynen, G. (2012). An ethical framework for assessments of criminal responsibility: applying Susan Wolf’s account of sanity to forensic psychiatry. International Journal of Law and Psychiatry 35:298-304. Meynen, G. (2013). Mad or bad? Over de grenzen van de psychiatrie (oratie). Tilburg, Prismaprint, Tilburg University. Mooij, A.W.M. (2012). De toerekeningsvatbaarheid. Hoe verder? Delikt en delinkwent 42:36-53. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2012). Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken. Utrecht, De Tijdstroom. Novak, B. (2010). Kleptomania and the law. In: E. Aboujaoude & L. M. Koran, Impulse control disorders. Cambridge, Cambridge University Press: 45-50. Robinson, D.N. (1998). Wild beasts and idle humours: The insanity defense from antiquity to the present. Cambridge, MA, Harvard University Press. Roos, T.A. de (2006). Forensisch gedragskundig onderzoek en verdediging in strafzaken. In: T. I. Oei & M. S. Groenhuijsen, Capita Selecta van de Forensische psychiatrie. Deventer, Kluwer: 397-408. Simon, R.J. & Ahn-Redding, H. (2006). The insanity defense, the world over. Lanham, Lexington Books. Vegter, P.C. (2009). Iets over rapportage en vereisten bij oplegging en verlenging van terbeschikkingstelling. In: J. Harte, T. Verhagen & M. Zomer, ‘Most probably the best professor of forensic psychiatry’ Liber amicorum prof.dr. Dick Raes. Nijmegen, Wolf Legal Publishers: 277-296. Wolf, S. (1987). Sanity and the Metaphysics of Responsibility. In: F. Schoeman, Responsibility, Character and the Emotions. Cambridge, Cambridge University Press: 46-62.
Focus
1301
Een renaissance van vormverzuimen in het strafrecht? De uitdaging van HR 19 februari 2013, LJN BY5321 Tom Schalken1 De Hoge Raad geeft in een arrest van 19 februari 2013 handen en voeten aan argumenten die de rechter bij de toepassing van bewijsuitsluiting in de praktijk ongetwijfeld al in zijn belangenafweging zal meewegen. Echter, nu de rechter zijn beslissing, anders dan voorheen, extra en expliciet zal moeten motiveren, rijst de vraag of de Hoge Raad vanwege het gekozen format van zijn arrest het beslissingenschema van de strafrechter niet onnodig bemoeilijkt.
Het arrest Op 19 februari jl. wees de Hoge Raad een belangrijk arrest met betrekking tot de sanctionering van vormverzuimen in strafzaken.2 Sinds de invoering in 1996 van art. 359a Sv, dat de rechterlijke consequenties van vormverzuimen trachtte te reguleren, heeft de Hoge Raad niet nagelaten het toepassingsbereik van het wettelijk sanctiesysteem in te perken. Het bouwwerk van art. 359a Sv werd aan de voordeur effectief dichtgetimmerd, met een zijraampje op een kier, en wel zodanig dat de Hoge Raad thans kennelijk reden ziet de achterdeur weer open te zetten. Of toch weer op een kier? En wat zijn de gevolgen daarvan voor de deelnemers aan het strafproces? Wat de Hoge Raad bij de interpretatie van art. 359a Sv nog nooit heeft gedaan, gebeurt nu. Na een opsomming van de bekende beperkingen – voornamelijk een geactualiseerde herhaling van de criteria uit het Afvoerpijp-arrest3 – koppelt de Hoge Raad in het arrest van 19 februari 2013 een van de belangrijkste sancties – de bewijsuitsluiting – aan de doelstelling ervan. Het is voor het eerst dat de Hoge Raad zich over de ratio van sanctionering uitspreekt, hoewel in de vakliteratuur al eerder suggesties in die richting waren gedaan.4 Het doel dat de rechter met sanctionering beoogt – zoals rechtsbescherming, waarheidsvinding, belang slachtoffers, ‘policing the police’ –, bepaalt in niet geringe mate de aard van de sanctie die hij oplegt.
Drie situaties In een uitvoerig betoog (vanaf rov. 2.4.3) zet de Hoge Raad uiteen dat de rechter – naast het wettelijke en jurisprudentiële beoordelingskader van belangenafweging (gebaseerd op lid 2 van art. 359a Sv) – ‘verschillende redenen’
kan hebben om bewijsuitsluiting toe te passen. Die redenen worden in drie stappen toegelicht. 1) Vooreerst kan bewijsuitsluiting ‘noodzakelijk’ zijn om verdachte’s recht op een eerlijk proces veilig te stellen, zoals bij de niet-naleving van de Salduz-norm (geen bijstand van een advocaat bij het politieverhoor). In dat geval is de ruimte om van bewijsuitsluiting af te zien, ‘(zeer) beperkt’ (rov. 2.4.4). En dan komt het. Bewijsuitsluiting kan volgens de Hoge Raad ook nog in twee andere situaties aangewezen zijn, waardoor aan de actieradius van art. 359a Sv als uitgangspunt een niet geringe en daardoor verrassende uitbreiding wordt gegeven, zij het dat de rechterlijke vrijheid in het ene geval wat groter is dan in het andere geval. 2) De Hoge Raad schetst dan als tweede situatie het geval waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar er toch sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift
Auteur
ten), beperking tot concreet nadeel in
1. Prof. mr. T.M. Schalken is emeritus hoog-
verdedigingssfeer (niet bij schending niet-
leraar strafrecht en strafprocesrecht aan de
strafvorderlijke rechten), beperkte afbake-
Vrije Universiteit Amsterdam.
ning van het vooronderzoek, gesloten stelsel van rechtsmiddelen, geen derdenwerking.
Noten 2. LJN BY 5321. Het gelijktijdig in dezelfde
4. Met name in het Handboek strafproces-
strafzaak tegen een medeverdachte gewe-
recht van Corstens (Deventer 2011, p. 725)
zen arrest (LJN BY5322) bevat dezelfde
worden de diverse bij sanctionering in het
rechtsoverwegingen (rov. 2.4.1 – 2.4.6).
geding zijnde doelstellingen uiteengezet.
3. HR 30 maart 2004/376 m.nt. Buruma.
Zie ook de annotaties van o.a. Buruma in
Belangrijke restricties onder meer: Schutz-
NJ 2004/376, Schalken in NJ 2002/625,
norm (relativiteitsvereiste), rechtstreekse
Reijntjes in NJ 2001/587, alsmede Borgers
causaliteit (geen indirecte verboden vruch-
in DD 2010, p. 259.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1391
Focus
of rechtsbeginsel dat aanzienlijk is geschonden, waardoor bewijsuitsluiting ‘noodzakelijk wordt geacht’ (rov. 2.4.5). De nouveauté ligt hier in de doeltoepassing van bewijsuitsluiting. In de geschetste situatie kan bewijsuitsluiting ‘noodzakelijk’ zijn ‘als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan’ om dat doel te bereiken.
3) In zijn redeneerschema noemt de Hoge Raad nog een derde situatie, die niet valt binnen de categorie 1 en 2. Dat betreft de ‘zeer uitzonderlijke’ situatie waarin ‘het desbetreffende vormverzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten (...) zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen’.
De overeenkomst
De nouveauté ligt hier in de doeltoepassing van bewijsuitsluiting De Hoge Raad noemt bewijsuitsluiting bij een ‘zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte’ niet alleen een ‘rechtsstatelijke waarborg’ maar ook een ‘middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden’. Voorbeelden van zo’n ingrijpende rechtsschending zijn onder meer lijfsvisitatie zonder toereikende wettelijke grondslag en bewijsgebruik in strijd met het professionele verschoningsrecht (van advocaat of medicus), aldus de Hoge Raad.
1392
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Voor de praktische toepassing van bewijsuitsluiting is van belang te analyseren in hoeverre de situaties sub 2 en 3 van elkaar verschillen, omdat daaruit kan worden afgeleid op welke wijze het verweer inzake bewijsuitsluiting moet worden ingericht en op welke wijze de rechter daarop moet reageren. Voor beide situaties geldt dat toepassing van bewijsuitsluiting ‘niet onder alle omstandigheden is uitgesloten’. In eerste instantie valt de overeenkomst op: in beide gevallen wordt van de rechter een prognostisch oordeel verlangd met betrekking tot een van de meest lastige inschattingen die hij heeft te maken: welk effect valt van de opgelegde sanctie te verwachten op het optreden van politie en justitie in het licht van de geformuleerde doelstelling: de sanctie als stimulans om soortgelijke vormverzuimen in de toekomst te voorkomen. Dit in wezen
rechtssociologische oordeel verwijst naar een complexiteit – in hoeverre kan binnen politie en justitie enig effect van normatieve sturing worden verwacht? – die een zware wissel trekt op de rechterlijke oordeelsvorming. Het beroep op het inschattingsvermogen van de strafrechter – dat tot een verruiming in de toepassing van bewijsuitsluiting kan leiden – wordt nog verzwaard doordat de Hoge Raad de hem verstrekte opdracht in beide situaties koppelt aan een andere opdracht die weer tot restricties in de sanctionering kan leiden: de rechter zal – bij de beoordeling van de wegingsfactoren van art. 359a lid 2 Sv (het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt) –, tevens ‘kunnen betrekken of in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten en of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een – mogelijk zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing’. Strafrechter, ga er maar aan staan!
De verschillen Het verschil dat de Hoge Raad tussen categorie 2 en 3 aanbrengt, heeft vooral betrekking op de aard van de norm en de ernst van de schending. Bij sub 2 gebruikt de Raad de standaardformulering in geval van bewijsuitsluiting: er moet sprake zijn van een ‘belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden’. Kennelijk is bedoeld dat de schending binnen een strafvorderlijke context plaatsvindt, niet dat het een specifiek in strafvordering geregelde norm betreft. Zo is de Douanewet geen specifieke strafvorderlijke regeling, maar het resultaat van lijfsvisitatie op grond van die wet kan wel tot strafvorderlijke actie leiden. Centraal staat een ‘zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte’, zegt de Hoge Raad ook zelf. Maar wat valt dan in categorie 3? Die heeft immers niet betrekking op een ernstige schending van het recht op een eerlijk proces (sub 1) of van een ander grondrecht van de verdachte (sub 2). De Hoge Raad noemt hier geen voorbeelden, zodat onduidelijk is op welke normen de Raad het oog heeft. In de casus van het arrest viel het afgeven van een machtiging door een onbevoegde hulpofficier van justitie – de betrokken hoofdinspecteur van politie was voor zijn examen gezakt – in elk geval niet in categorie 3, maar in categorie 2, zij het dat het vormverzuim in casu niet tot een zodanig ingrijpende inbreuk op het huisrecht van de verdachte heeft geleid dat bewijsuitsluiting moest volgen (rov. 2.7.3). Er zijn een heleboel goede redenen om niet elk politieoptreden te leggen onder de kritische loep van art. 359a Sv. Maar dat geldt niet voor alle gevallen. We wisten al dat het gehele terrein van opsporingsmethoden – dat meestal in het kader van art. 8 EVRM wordt beoordeeld – zoveel mogelijk buiten de toepassing van bewijsuitsluiting wordt gehouden, hetgeen op zichzelf niet bevreemdt sinds de Khan-jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rech-
ten van de Mens, een visie die door de Hoge Raad is overgenomen.5 Uitgerekend een gebied waar normatieve sturing uiterst belangrijk is – en waar de Hoge Raad nu terecht zo de nadruk op legt – valt daarmee grotendeels buiten het bereik van art. 359a Sv. Toch lijkt een opening naar het politiële opsporingsonderzoek door de Hoge Raad op een kiertje te zijn gezet.6 De Raad sluit immers sanctionering van wat daar misging niet helemaal uit, tenminste niet voor zover het vormverzuim in die fase een ‘structureel karakter’ draagt. Want in categorie 3 richt de Hoge Raad zich in de eerste plaats op de ernst van de structurele normschending. Zo kan het gebruik van reeds getekende ‘open’ machtigingen tot binnentreden, wanneer dat vaststaande praktijk blijkt te zijn, al om die reden tot een kritische beoordeling leiden in de geest van het arrest van 19 februari 2013. Daarmee krijgt de sanctionering in categorie 3 een meer punitieve, zo men wel disciplinaire inslag – als de rechterlijke belangenafweging tot bewijsuitsluiting leidt – dan in categorie 2 waar vooral de preventie het hoofddoel vormt.
Motiveringsplicht In de restcategorie sub 3 staat dus het ‘structurele karakter’ van de schending centraal, waardoor de Hoge Raad aan de vaststelling daarvan zware eisen stelt. Voor alle deelnemers aan het strafproces is er werk aan de winkel. De verdediging zal niet met de enkele constatering van een vormverzuim kunnen volstaan, maar zal de beweerde normschending aannemelijk moeten maken op basis van reeds bekende ‘objectieve gegevens’ waaruit het
Voor alle deelnemers aan het strafproces is er werk aan de winkel structurele karakter van het verzuim blijkt. Pas dan behoeft de rechter daarnaar een onderzoek in te stellen en, bij gegrondbevinding van het verweer, nadere rekenschap af te leggen als hij tot bewijsuitsluiting besluit. Ook het Openbaar Ministerie dient het nodige huiswerk te verrichten. Het ligt immers op zijn weg, aldus de Hoge Raad, tegenover het gevoerde verweer concrete gegevens te verstrekken aan de hand waarvan kan worden bepaald of de verantwoordelijke autoriteiten adequate maatregelen hebben getroffen om structurele normschending zoveel als mogelijk uit te sluiten.
5. Zie EHRM 12 mei 2000, NJ 2002/180
gelezen als een memorie van toelichting
(Khan) en onder meer HR 10 februari 2009,
bij het arrest van 19 februari 2013 (NJB
NJ 2009/167 (Van Vondel), beide m.nt.
2013/494, afl. 10, p. 595). In dit arrest
Schalken.
klinken ook de woorden door van destijds
6. Blijkens de recente opinie in dit blad van
A-G, thans lid van de Hoge Raad Jules
Ybo Buruma, raadsheer in de Hoge Raad,
Wortel: ‘De strafrechter is geen tuchtor-
moeten we van ’s Raads rechtspraak op dit
gaan voor politie en justitie’ (conclusie bij
punt niet al te hoge verwachtingen heb-
HR 20 februari 2007, LJN AZ6152). Hoe-
ben. In die zin kan het artikel worden
wel?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1393
Focus
Enkel de door de overheid geleverde inspanningen blijken niet voldoende. De Hoge Raad vindt dat bewijsuitsluiting desondanks in beeld komt als de toepassing ervan in de gegeven omstandigheden ‘daadwerkelijk de beoogde normerende werking op de praktijk van opsporing en vervolging zal hebben’. Zelfs dan zal moeten worden onderzocht of het te verwachten preventieve effect opweegt tegen de te verwachten negatieve effecten zoals hierboven beschreven.
Conclusie De Hoge Raad geeft met zijn arrest van 19 februari 2013 handen en voeten aan argumenten die de rechter bij de toepassing van bewijsuitsluiting in de praktijk ongetwijfeld al in zijn belangenafweging (maar vaak onzichtbaar) zal meewegen. Nu evenwel de rechter zijn beslissing, anders dan voorheen, extra en expliciet zal moeten motiveren in het licht van de gestelde doelcriteria, rijst de vraag of de Hoge Raad vanwege het gekozen format van zijn arrest het beslissingenschema van de strafrechter niet onnodig bemoeilijkt. Men behoeft geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de discussie ter zitting door alle in het geding zijnde en lastig te beantwoorden vragen stevig zal worden belast. Om er slechts een paar te noemen: Wat is eigenlijk de essentie van de structureel geschonden norm uit situatie sub 3? Vallen opsporingsactiviteiten daar ook onder en welke dan? Waardoor wordt categorie 3 met haar zware motiveringseisen gerechtvaardigd ten opzichte van categorie 2 waar die extra motiveringsplicht kennelijk niet geldt, hoewel het in beide situaties om preventieve accenten en
1394
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
dezelfde wegingsfactoren gaat? Moeten de doelcriteria beoordeeld worden binnen de restrictieve grenzen zoals de Hoge Raad die bij de toepassing van art. 359a Sv heeft aangebracht, of kunnen die grenzen in ernstige gevallen worden doorbroken? Hoe moet de rechter, anders dan op basis van zijn rechtsgevoel, uitleggen waarom in het ene geval het te verwachten positieve effect bij bewijsuitsluiting zal optreden en dit effect zal opwegen tegen het andere eveneens te verwachten negatieve effect? En waarom heeft de Hoge Raad de geformuleerde doelcriteria beperkt tot bewijsuitsluiting en niet mede betrokken op andere sanctiemodaliteiten, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of de strafvermindering? Hoewel het zeker een goede zaak is dat de Hoge Raad thans in een gedurfd arrest een aantal doelcriteria aan de wegingsfactoren van art. 359a lid 2 Sv toevoegt, had hij er beter aan gedaan om het daarbij te laten, zonder die vele vragen oproepende en op wetgeving gelijkende indeling in drie categorieën. Dat zou ook beter bij de filosofie van de wetgever hebben gepast die het systeem van sanctionering bij vormverzuimen uitdrukkelijk als een programma van hoofdpunten heeft opgezet waarvan de nadere invulling aan de casuïstische rechtspraak wordt gedelegeerd. Nu wekt de Hoge Raad toch de indruk dat de strafrechter aan de ene kant via het openzetten van de achterdeur meer bewegingsruimte wordt geboden, terwijl die deur meteen daarna weer voor zijn neus wordt dichtgeklapt. Nou ja, bijna dan. Want dat de Hoge Raad sancties op vormverzuimen uitsluitend wil reserveren voor ‘zeer uitzonderlijke situaties’, dat weten we nu intussen wel.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
In juni 2005 beëindigt de openbare aankla-
haar klacht actie te ondernemen.
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
ger het onderzoek, daarbij stellende dat
Hoewel de autoriteiten aanvankelijk zonder
onder het nieuwe Litouwse Wetboek van
buitensporige vertraging hebben opgetreden
EHRM
1395
Strafprocesrecht, waarbij een hervorming
naar aanleiding van de klacht van Valiulienė,
Hoge Raad (civiele kamer)
1396
van de wetgeving in mei 2003 heeft plaatsge-
is het onderzoek herhaaldelijk opgeschort na
Hoge Raad (strafkamer)
1402
vonden, vervolging vanwege geringe lichame-
de overdracht van de zaak naar de openbare
Hoge Raad (belastingkamer)
1402
lijke schade door het slachtoffer had moeten
aanklager. Het feit dat de besluiten van de
Centrale Raad van Beroep
1404
worden gebracht in private capaciteit. De
openbare aanklager zijn vernietigd door een
College Beroep Bedrijfsleven
1406
lokale rechtbank handhaaft die beslissing in
hogere openbare aanklager omdat de bevin-
september 2005 en merkt daarbij op dat een
dingen van eerstgenoemde onvoldoende
openbaar aanklager het recht heeft, echter
nauwkeurig waren, wijst op een serieuze
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
geen plicht, om een onderzoek naar de zaak
tekortkoming aan de kant van de betrokken
te openen. Bovendien stelt de rechtbank dat
lidstaat.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
de informatie in het dossier niet aantoont
Overigens, ofschoon in mei 2003 het Litouw-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
dat de zaak van publiek belang was of dat
se Wetboek van Strafprocesrecht was gewij-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
het slachtoffer haar rechten niet kon bescher-
zigd, had de openbare aanklager pas in juni
de bewerking is verzorgd door J. Mackic (Uni-
men door middel van private vervolging.
2005, en derhalve twee jaar na de hervor-
versiteit Leiden). Alle uitspraken van het
Mevrouw Valiulienė dient vervolgens een
ming van de wetgeving, besloten om de
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
ander verzoek tot private vervolging in. Dit
zaak naar mevrouw Valiulienė voor private
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
verzoek wordt uiteindelijk op 8 februari 2007
vervolging terug te verwijzen. Die beslissing
ments and Decisions. De uitspraken van
geweigerd zonder nader onderzoek, aange-
werd overeind gehouden ondanks
kamers van het EHRM worden drie maanden
zien de vervolging inmiddels is verjaard.
Valiulienė’s pleidooi dat dit het risico zou oproepen dat haar partner straffeloosheid
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de Grote
B. Procedure in Straatsburg
zou genieten nu de tijdlimiet voor vervol-
Kamer van het Hof.
Klaagster dient op 11 juli 2007 een klacht in
ging aan het naderen was. Het Hof onder-
bij het Europees Hof voor de Rechten van de
streept dat zelfs na de hervorming van de
Mens. Zij stelt dat de autoriteiten haar
wetgeving de mogelijkheid voor een open-
klachten omtrent herhaaldelijk huiselijk
bare aanklager openstond om daden te
geweld niet hebben onderzocht en haar
onderzoeken die geringe lichamelijke scha-
partner niet hebben opgeroepen zich te ver-
de hadden opgeleverd voor zover dit in het
antwoorden voor zijn daden. Bovendien zou
kader van publiek belang noodzakelijk was.
Gebrek aan adequaat onderzoek naar huise-
de duur van de strafprocedure buitenge-
Als gevolg van het besluit van de openbare
lijk geweld is in strijd met art. 3 EVRM.
woon lang zijn geweest. Hierbij beroept zij
aanklager, zijn de omstandigheden van het
zich op art. 3 EVRM (verbod van foltering)
geval nooit vastgesteld door een bekwame
en art. 8 EVRM (recht op eerbiediging van
rechtsprekende instantie. Derhalve is één van
privé-, familie- en gezinsleven).
de doelen van strafrechtelijke vervolging,
Op 1 september 2011 presenteert de Litouw-
namelijk een doeltreffende bescherming
se regering een eenzijdige verklaring aan het
tegen daden van geweld, niet bereikt in het
A. Feiten
Hof en erkent daarbij een schending van art.
geval van mevrouw Valiulienė. Het Hof stelt
Klaagster, Loreta Valiulienė, is een Litouwse
8 EVRM. Op 5 juni 2012 neemt het Hof deze
daarom unaniem een schending vast van art.
burger woonachtig in Panevėžys (Litouwen).
verklaring in beschouwing en beslist de ver-
3 EVRM.
Op 14 februari 2001 dient zij een aanvraag in
klaring niet te accepteren.
ii. Het recht op eerbiediging van privé-, fami-
ging naar haar partner J.H.L. in te stellen.
C. Uitspraak van het Hof
Gelet op de bovenvermelde bevindingen,
Daarbij beweert mevrouw Valiulienė dat zij in
(Tweede Kamer: Raimondi (president),
acht het Hof, bij meerderheid, het niet nood-
januari en februari 2001 herhaaldelijk door
Jočienė, Popović, Sajó, Karakaş, Pinto de Albu-
zakelijk afzonderlijk in te gaan op de klacht
haar partner is geslagen. In januari 2002 ver-
querque, Keller)
onder art. 8 EVRM.
wijst een rechter bij die rechtbank haar klacht
i. Verbod van foltering (Art. 3 EVRM)
door naar de openbare aanklager en beveelt
Het Hof merkt op dat mevrouw Valiulienė
D. Slotsom
hem een eigen strafrechtelijk onderzoek naar
zich reeds in februari 2001 tot de lokale
Het Hof oordeelt dat Litouwen aan klaagster
de zaak te starten. Hetzelfde jaar wordt J.H.L.
rechtbank heeft gericht met het verzoek om
5,000 Euro dient te betalen voor immateriële
beschuldigd van het opzettelijk en stelselma-
een private vervolging tegen haar partner in
schade. Aan de uitspraak is een concurring
tig verwonden van klaagster. Ten gevolge van
te stellen. Daarbij heeft zij, zo stelt het Hof,
opinion gehecht van rechter Pinto de Albu-
de verwondingen zou klaagster geringe licha-
specifieke beschrijvingen verleend van ieder
querque en een dissenting opinion van rech-
melijke schade hebben opgelopen. Het onder-
gewelddadig incident en heeft zij de namen
ter Jočienė.
zoek wordt vervolgens meerdere malen opge-
van meerdere getuigen opgegeven. Daarom
schort, aangezien J.H.L. niet voor de rechter
concludeert het Hof dat de Litouwse autori-
verschijnt en vanwege een gebrek aan vol-
teiten voldoende informatie hebben ontvan-
doende bewijs. Later, in beroep, wordt het
gen van klaagster, opdat een vermoeden kon
onderzoek heropend door een hogere openba-
ontstaan dat een strafbaar feit is begaan.
re aanklager nu het eerdere onderzoek naar
Vanaf dat moment rustte derhalve de plicht
de zaak ontoereikend is geweest.
op de autoriteiten om naar aanleiding van
1302 26 maart 2013, appl.nr. 33234/07
(EVRM art. 3) Valiulienė vs. Litouwen
lie- en gezinsleven (Art. 8 EVRM)
bij de lokale rechtbank om een private vervol-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1395
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
A. De deskundigen schatten dat 80-90% van
gerespondeerd op de stellingen over het oog-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
de hersenschade op 1 juni 1993 is ontstaan,
contact en de uitleg van de echografie (2.8-
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
10-20% tussen 10 en 14 juli 1993 en 0% van-
2.9.1).
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
af 19 juli 1993. Hieraan voegen de deskundi-
te zien op www.rechtspraak.nl
gen toe dat 80-90% gelet op de aard van de schade een klinisch ernstige toestand
1304
betreft en dat 10-20% aan de morbiditeit
1303
een weinig relevante verergering toevoegt.
3 mei 2013, nr. 12/00509
Het gerecht heeft de bevindingen van de
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, A.M.J. van
3 mei 2013, nr. 11/05592
deskundigen overgenomen en de vorderin-
Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders;
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van
A-G mr. P. Vlas)
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en
het gerecht bevestigd.
LJN BZ2864
Hoge Raad
Vertraging van vluchten. Compensatierege-
Bij de beoordeling van de klachten dient
ling. Halvering. HR: De Verordening biedt de
Aruba. Medische aansprakelijkheid. Des-
het volgende te worden vooropgesteld. In
luchtvaartmaatschappij slechts dan de moge-
kundige. Motivering. Een baby loopt ern-
een geval als het onderhavige, waarin het
lijkheid de compensatiebedragen te halveren
stig blijvend hersenletsel op vóór, tijdens
standpunt van een door een partij geraad-
indien de passagiers een andere vlucht naar
en/of na verblijf in het ziekenhuis. De
pleegde deskundige afwijkt van dat van de
hun eindbestemming wordt aangeboden.
ouders vorderen schadevergoeding van
door de rechter benoemde deskundige,
het ziekenhuis wegens medische fouten.
behoeft de rechter zijn beslissing om de
(Wet RO art. 80 lid 1; Verordening (EG) nr.
De door de rechter benoemde deskundi-
zienswijze van de laatstgenoemde deskun-
261/2004 inzake compensatie en bijstand
gen concluderen dat het hersenletsel voor
dige te volgen in het algemeen niet verder
aan luchtreizigers bij instapweigering en
80-90% is ontstaan door omstandigheden
te motiveren dan door te overwegen dat de
annulering of langdurige vertraging van
waarvoor het ziekenhuis niet aansprake-
door deze deskundige gebezigde motive-
vluchten art. 6 en 7)
lijk is en dat het overige hersenletsel een
ring hem overtuigend voorkomt. Wel zal de
weinig relevante verergering toevoegt.
rechter moeten ingaan op specifieke
Martinair, adv. mr. K.G.W. van Oven, vs. A c.s.
Het hof neemt de bevindingen van de
bezwaren van partijen tegen de zienswijze
(de passagiers), niet verschenen
deskundigen over. HR: Het hof had
van de door de rechter benoemde deskun-
moeten ingaan op twee specifieke bezwa-
dige, indien deze bezwaren een voldoende
Feiten en procesverloop
ren van de partij tegen de zienswijze van
gemotiveerde betwisting inhouden van de
A c.s. hebben bij Martinair een vlucht van
de deskundigen, welke bezwaren waren
juistheid van deze zienswijze (zie onder
Miami naar Amsterdam geboekt. De vlucht
onderbouwd met een beroep op het
meer HR 5 december 2003, LJN AN8478, NJ
heeft een vertraging van meer dan drie uur
afwijkende standpunt van een partijdes-
2004/74 (Nieuw Vredenburgh/NHL) en HR 9
opgelopen.
kundige.
december 2011, LJN BT2921, NJ 2011/599
In dit geding hebben A c.s. betaling gevorderd
(X/Flevoziekenhuis)). De klachten zijn
van € 600 per passagier op grond van de com-
gegrond. Het hof heeft niet van belang
pensatieregeling, bedoeld in art. 6 en 7 van de
geacht of er tot 11 juli 1993 oogcontact is
Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake com-
A, adv. mrs. S. Kousedghi en B.J. van Dorp, vs.
geweest omdat het klaarblijkelijk zonder
pensatie en bijstand aan luchtreizigers bij
dr. Horacio E. Oduber Hospitaal c.s., adv. mr.
meer uitging van het standpunt van de
instapweigering en annulering of langdurige
N.T. Dempsey
door het gerecht benoemde deskundigen
vertraging van vluchten (de Verordening). De
dat eventueel oogcontact kon worden toe-
kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
Feiten en procesverloop
geschreven aan subcorticale reacties. Daar-
Bij HR 15 juni 2012, LJN BW9929, is de procedu-
Op 17 februari 1993 is A voortijdig gebo-
bij heeft het hetzij niet onderkend dat de
re aangehouden in afwachting van de beslis-
ren. Op 1 juni 1993 trof de moeder hem op
juistheid van dat standpunt van de zijde
sing van het HvJEU in de gevoegde zaken
zijn buik liggend, niet ademend en lijk-
van A onderbouwd was betwist met een
C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).
bleek aan. De moeder is onmiddellijk met
beroep op het afwijkende standpunt van de
A naar het Hospitaal in Aruba gegaan.
door A geraadpleegde deskundige, hetzij
Hoge Raad
Aldaar is aan A periodiek zuurstof toege-
nagelaten (voldoende kenbaar) naar aanlei-
Onderdeel 1 klaagt dat de kantonrechter,
diend. Op 26 juni 1993 is een schedelecho-
ding van die betwisting een beslissing te
door te weigeren prejudiciële vragen aan
grafie gemaakt. Op 19 juli 1993 is A naar
geven. In samenhang met de kwestie van
het HvJEU te stellen, althans zijn uitspraak
het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam
het oogcontact levert het beroep op het
aan te houden in afwachting van een vijftal
overgebracht. Tot 30 november 1993 heeft
standpunt van de partijdeskundige over de
in het middel vermelde prejudiciële proce-
A daar verbleven. A is wegens opgelopen
uitleg van de echografie een voldoende
dures die betrekking hebben op de uitleg
hersenbeschadiging geestelijk en lichame-
gemotiveerde betwisting op van de juist-
van de Verordening op het in het geding
lijk ernstig gehandicapt. Hij is inmiddels
heid van de zienswijze van de deskundigen
zijnde punt, heeft gehandeld in strijd met
meerderjarig.
in de hiervoor bedoelde zin. Het hof had
een fundamentele verplichting van Uni-
In dit geding heeft A verklaringen voor
derhalve ook moeten ingaan op dit
erecht. In het midden kan blijven of deze
recht en schadevergoeding gevorderd. Het
bezwaar tegen het deskundigenrapport.
klacht afstuit op het bepaalde in art. 80 lid 1
gerecht in eerste aanleg van Aruba heeft
Volgt vernietiging en terugwijzing.
RO op de grond dat deze niet kan worden
zich door drie deskundigen laten voorlich-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
beoordeeld zonder daarin de juistheid van
ten over de oorzaak van de hersenschade bij
dat het hof voldoende gemotiveerd heeft
de rechtsopvattingen van de kantonrechter
C.E. Drion; A-G mr. J. Wuisman) LJN BZ1468
(Wet RO art. 79 lid 1)
1396
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Rechtspraak
1306
te betrekken ter zake van de noodzaak tot
Feiten en procesverloop
het stellen van prejudiciële vragen of tot
A c.s. hebben bij Transavia een vlucht van
een zodanige aanhouding. Het onderdeel
Gran Canaria naar Rotterdam geboekt. De
3 mei 2013, nr. 12/00512
kan bij gebrek aan belang in elk geval niet
vlucht heeft vertraging opgelopen doordat
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, A.M.J. van
tot cassatie leiden, nu inmiddels uitspraak
Transavia zowel tijdens de voorafgaande
Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders;
is gedaan in HvJEU 23 oktober 2012, LJN
vlucht van het betrokken toestel als bij het
A-G mr. P. Vlas)
BY2173, NJ 2013/4 (Nelson en TUI Travel).
instappen van de onderhavige vlucht te kam-
LJN BZ2867
Onderdeel 2 betoogt dat het bestreden vonnis
pen heeft gehad met een zieke passagier.
niet de in art. 80 lid 1 onder a RO bedoelde
In dit geding hebben A c.s. betaling van
Vertraging van vluchten. Compensatierege-
gronden bevat doordat de kantonrechter in het
€ 400 per passagier gevorderd op grond van
ling. Recht op pleidooi. HR: De kantonrech-
geheel niet is ingegaan op het verweer dat, nu
de compensatieregeling, bedoeld in art. 6
ter had het pleitverzoek moeten toewijzen.
sprake is geweest van een vertraging van min-
en 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004
Het verwijzingshof zal partijen tot pleidooi
der dan vier uur, de compensatie moet worden
inzake compensatie en bijstand aan lucht-
moeten toelaten.
verlaagd met 50%. Een dergelijke klacht valt
reizigers bij instapweigering en annulering
onder art. 80 lid 1, aanhef en onder a, RO. Hoe-
of langdurige vertraging van vluchten (de
(Wet RO art. 80 lid 1; Rv art. 134 lid 1; Veror-
wel de klacht in zoverre gegrond is dat de kan-
Verordening). De kantonrechter heeft de
dening (EG) nr. 261/2004 inzake compensatie
tonrechter dit verweer in zijn oordeel had
vordering toegewezen.
en bijstand aan luchtreizigers bij instapwei-
behoren te betrekken, kan zij bij gebrek aan
Bij HR 15 juni 2012, LJN BW5518, is de proce-
gering en annulering of langdurige vertra-
belang niet tot vernietiging leiden, aangezien
dure aangehouden in afwachting van de
ging van vluchten art. 6 en 7)
de kantonrechter het verweer slechts had kun-
beslissing van het HvJEU in de gevoegde zaken
nen verwerpen. Het door Martinair ingeroepen
C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).
art. 7 lid 2, aanhef en onder c, van de Verorde-
Transavia, adv. mr. K.G.W. van Oven, vs. A c.s. (de passagiers), niet verschenen
ning biedt de luchtvaartmaatschappij immers
Hoge Raad
slechts dan de mogelijkheid de in lid 1 bedoel-
Onderdeel 2 betoogt dat het bestreden von-
Feiten en procesverloop
de compensatiebedragen te halveren indien de
nis niet de in art. 80 lid 1 onder a RO
A c.s. hebben bij Transavia een vlucht van
passagiers een andere vlucht naar hun eindbe-
bedoelde gronden bevat doordat de kanton-
Alicante naar Rotterdam geboekt. De vlucht
stemming wordt aangeboden. Nu ten processe
rechter in het geheel niet is ingegaan op het
heeft vertraging opgelopen.
vaststaat dat de passagiers met de oorspronke-
verweer van Transavia dat bij de vertraging
In dit geding hebben A c.s. betaling gevor-
lijke, zij het vertraagde, vlucht naar Nederland
sprake is geweest van bijzondere omstandig-
derd van € 400 per passagier op grond van de
zijn teruggekeerd, mist het bedoelde voor-
heden als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Ver-
compensatieregeling, bedoeld in art. 6 en 7
schrift toepassing.
ordening. Een dergelijke klacht valt onder
van de Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
art. 80 lid 1, aanhef en onder a, RO. Deze
compensatie en bijstand aan luchtreizigers
sie van de A-G.
klacht slaagt. Transavia heeft zich verweerd
bij instapweigering en annulering of langdu-
met onder meer de stelling dat de vertra-
rige vertraging van vluchten (de Verorde-
ging het gevolg is geweest van buitengewo-
ning). De kantonrechter heeft de vordering
ne omstandigheden die ondanks het treffen
toegewezen.
van alle redelijke maatregelen niet voorko-
Bij HR 15 juni 2012, LJN BW9932, is de proce-
3 mei 2013, nr. 12/00511
men konden worden, als bedoeld in art. 5 lid
dure aangehouden in afwachting van de
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, A.M.J. van
3 van de Verordening. Dit verweer is door de
beslissing van het HvJEU in de gevoegde
Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders;
kantonrechter onbesproken gelaten. Nu dit
zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI
A-G mr. P. Vlas)
verweer, bij gegrondbevinding, tot afwijzing
Travel).
LJN BZ2865
van de vordering moet leiden, had de kan-
1305
tonrechter het in zijn overwegingen dienen
Hoge Raad
Vertraging van vluchten. Compensatierege-
te betrekken.
Onderdeel 2 klaagt dat de kantonrechter
ling. Bijzondere omstandigheden. HR: De
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Transavia niet in de gelegenheid heeft
kantonrechter had het verweer dat bij de
komstig de conclusie van de A-G.
gesteld de zaak te bepleiten. Deze klacht
vertraging sprake is geweest van bijzondere
slaagt. Transavia heeft, blijkens de door
omstandigheden die ondanks het treffen
3 mei 2013, nr. 12/00514
haar overgelegde, correct geadresseerde,
van alle redelijke maatregelen niet voorko-
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, A.M.J. van
kennelijk succesvol verzonden faxberich-
men konden worden, in zijn overwegingen
Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders;
ten, tijdig, namelijk kort nadat de zaak voor
dienen te betrekken.
A-G mr. P. Vlas)
de eerste maal naar de rol was verwezen
LJN BZ2868
voor vonnis, verzocht de zaak te mogen
(Wet RO art. 80 lid 1; Verordening (EG) nr.
bepleiten. Op grond van het bepaalde in
261/2004 inzake compensatie en bijstand
Vertraging van vluchten. Compensatierege-
art. 134 lid 1 Rv hebben partijen in begin-
aan luchtreizigers bij instapweigering en
ling. Bijzondere omstandigheden. HR: Gelijke
sel het recht hun standpunten bij pleidooi
annulering of langdurige vertraging van
beslissing als in HR 3 mei 2013, 12/00511,
toe te lichten. Een verzoek om de zaak te
vluchten art. 5, 6 en 7)
LJN BZ2865, in een geval waarin de vlucht is
mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzon-
vertraagd als gevolg van hevige sneeuwval en
derlijke gevallen mogen worden geweigerd.
de sluiting van een luchthaven.
Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde
Transavia, adv. mr. K.G.W. van Oven, vs. A c.s. (de passagiers), niet verschenen
van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1397
Rechtspraak
zoek strijdig zou zijn met de eisen van een
voor KLM. Op 13 juni 2005 heeft KLM een
kunnen ontlenen dat de aanbesteder de
goede procesorde. In elk van beide hiervoor
Request for Quotation (RFQ) uitgeschreven
beginselen van gelijkheid en transparantie in
bedoelde gevallen zal de rechter zijn rede-
voor het verrichten van onder meer de
acht zal nemen, zodat hij hen daarin naar
nen voor de afwijzing van het verzoek uit-
schoonmaakwerkzaamheden die CCC tot dan
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
drukkelijk moeten vermelden en zijn
toe verrichtte.
niet mag teleurstellen (vgl. HR 4 april 2003,
beslissing daaromtrent deugdelijk moeten
Het RFQ bevat onder meer de volgende bepa-
LJN AF2830, NJ 2004/35 (RZG/ComforMed)).
motiveren (HR 27 januari 2012, LJN
lingen:
Of in een concreet geval een dergelijke ver-
BU8513, NJ 2012/76 (Weef/Artesia)). Nu het
‘KLM is not committed to any course of acti-
wachting is gewekt, is afhankelijk van de aan-
ervoor moet worden gehouden dat van de
on as a result of its issuance of this RFQ or
bestedingsvoorwaarden en van de overige
zijde van de passagiers tegen het verzoek
its receipt of a proposal from you or other
omstandigheden van het geval, waaronder de
van Transavia geen bezwaar is gemaakt en
firms. In particular, KLM might: (...)
hoedanigheid van de betrokken partijen. Het
de kantonrechter niet heeft overwogen dat
- negotiate with one or more firms; (...)
hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen
toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn
- enter into and conclude negotiations with
dat de door KLM gehanteerde procedure een
met de eisen van een goede procesorde, is
any other supplier for the supply of all or
private aanbesteding is, waarop de Europese
de klacht terecht voorgesteld. Het hof waar-
part of KLM’s requirements.’
en Nederlandse regelgeving met betrekking
naar de zaak wordt verwezen zal partijen
Asito, CSU en CCC hebben een offerte inge-
tot overheidsaanbestedingen niet van toe-
tot pleidooi moeten toelaten.
diend. De door CCC geboden prijs was de
passing is. Het heeft voorts zijn oordeel dat
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
laagste. KLM heeft de inschrijvers in de gele-
KLM gehouden was de beginselen van gelijk-
komstig de conclusie van de A-G.
genheid gesteld de offertes aan te passen.
heid en transparantie in acht te nemen,
Asito heeft haar prijs verlaagd. De door CCC
gegrond op de door haar gekozen aanbeste-
geboden prijs was nog steeds de laagste. KLM
dingsprocedure en de verwachtingen die de
heeft daarna, buiten medeweten van CCC,
toegelaten inschrijvers, waaronder CCC, daar-
alleen aan Asito de gelegenheid geboden
aan redelijkerwijs mochten ontlenen. Daar-
3 mei 2013, nr. 12/00539
haar offerte nogmaals aan te passen. Asito
mee heeft het hof als uitgangspunt aanvaard
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
heeft haar prijs opnieuw verlaagd. KLM heeft
dat KLM in het onderhavige geval aan die
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en
besloten het FA-contract te gunnen aan Asito
beginselen is gebonden, en niet dat dit bij
M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
en het FC-contract aan CCC. CCC heeft hierte-
private aanbestedingen steeds het geval is.
LJN BZ2900
gen bezwaar gemaakt. KLM heeft meege-
Voor zover de klachten berusten op een
deeld dat het FC-contract alleen aan CCC
andere lezing van de bestreden rechtsoverwe-
Private aanbesteding. Gelijkheidsbeginsel.
wordt gegund indien zij van juridische actie
ging, falen zij.
Transparantiebeginsel. Redelijkheid en bil-
tegen KLM afziet. Dat heeft CCC niet aan-
Onderdeel II treft doel. Indien het hof tot
lijkheid. In een private aanbesteding met
vaard. KLM heeft daarop meegedeeld dat CSU
uitdrukking heeft willen brengen dat door
betrekking tot schoonmaakwerkzaamhe-
de FC-schoonmaak zou overnemen, althans
partijen overeengekomen aanbestedingsvoor-
den stelt aanbesteder KLM, buiten medewe-
had overgenomen.
waarden nimmer afbreuk kunnen doen aan
ten van de laagste aanbieder, een andere
In dit geding heeft CCC met betrekking tot
de toepasselijkheid van het gelijkheidsbegin-
aanbieder in de gelegenheid zijn offerte
zowel het FA-contract als het FC-contract ver-
sel en het transparantiebeginsel, geeft dat
aan te passen. Vervolgens gunt KLM het
klaringen voor recht gevorderd en schadever-
oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvat-
contract aan die andere aanbieder. HR: Uit
goeding. KLM heeft in reconventie voorwaar-
ting. Uit het hiervoor overwogene volgt
de contractsvrijheid vloeit voort dat het
delijk gevorderd dat voor recht wordt
immers dat deze beginselen niet bij iedere
partijen in een aanbesteding door een pri-
verklaard dat de FC-overeenkomst met CCC is
aanbesteding in acht behoeven te worden
vate (rechts)persoon in beginsel vrijstaat
ontbonden of vernietigd, althans dat die
genomen, maar dat hun toepasselijkheid
om in de aanbestedingsvoorwaarden de
wordt ontbonden of vernietigd. De rechtbank
onder meer afhankelijk is van de aanbeste-
toepasselijkheid van het gelijkheidsbegin-
heeft de vorderingen met betrekking tot het
dingsvoorwaarden en de verwachtingen die
sel en het transparantiebeginsel uit te slui-
FA-contract afgewezen en geoordeeld dat de
de (potentiële) aanbieders op basis daarvan
ten. Dit laat onverlet dat een beroep op een
FC-overeenkomst met CCC is tot stand geko-
redelijkerwijs mochten hebben. Uit de con-
zodanige uitsluiting in verband met de bij-
men en niet is ontbonden of vernietigd en
tractsvrijheid vloeit voort dat het partijen in
zondere omstandigheden van het betrok-
dat daarvoor ook geen grond bestaat. Het hof
een aanbesteding door een private (rechts)
ken geval naar maatstaven van redelijkheid
heeft de beslissingen van de rechtbank ten
persoon in beginsel vrijstaat om in de aanbe-
en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
aanzien van het FC-contract onderschreven,
stedingsvoorwaarden de toepasselijkheid van
maar alsnog geoordeeld dat KLM het FA-con-
het gelijkheidsbeginsel en het transparantie-
(BW art. 6:248 lid 2)
tract aan CCC had behoren te gunnen.
beginsel uit te sluiten. Dit laat onverlet dat
KLM, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. CCC, adv.
Hoge Raad
verband met de bijzondere omstandigheden
mr. J.C. Meijroos
Onderdeel I stelt de vraag aan de orde of bij
van het betrokken geval naar maatstaven van
een private aanbesteding als de onderhavige
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
Feiten en procesverloop
de eisen van redelijkheid en billijkheid die de
kan zijn. Indien het hof tot uitdrukking heeft
CCC verrichtte voor KLM schoonmaakwerk-
precontractuele fase beheersen meebrengen
willen brengen dat de door partijen overeen-
zaamheden tijdens periodieke technische
dat de aanbesteder de beginselen van gelijk-
gekomen aanbestedingsvoorwaarden de toe-
controles van vliegtuigen, waaronder de FA-
heid en transparantie in acht dient te nemen.
passelijkheid van het gelijkheidsbeginsel en
checks (eens in de acht weken) en de FC-
Bij de beantwoording van die vraag staat cen-
het transparantiebeginsel niet uitsluiten, is
checks (eenmaal per jaar). Ook Asito en CSU
traal of de (potentiële) aanbieders aan de
dat oordeel onbegrijpelijk. Hoewel die voor-
verrichtten schoonmaakwerkzaamheden
aanbesteding redelijkerwijs de verwachting
waarden niet expliciet melding maken van
1307
een beroep op een zodanige uitsluiting in
1398
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Rechtspraak
het gelijkheidsbeginsel en het transparantie-
van haar overlijden was zij van rechtswege
Suriname een nieuw bestaan wilde opbouwen.
beginsel, laten zij KLM in beginsel alle vrij-
alleen met het ouderlijke gezag over de min-
Voorts wijst het middel op een strafrechtelijke
heid van handelen, en staan zij haar in het
derjarige belast. De minderjarige verblijft bij
veroordeling van de vader wegens huiselijk
bijzonder toe om tijdens het aanbestedings-
de grootouders van moederszijde in Suriname.
geweld jegens de moeder en op een verwaar-
proces onderhandelingen aan te gaan en een
In dit geding heeft de vader verzocht te wor-
loosde woonsituatie ten tijde van het verblijf
overeenkomst te sluiten met een andere
den belast met het gezag over de minderjari-
van het gezin in Nederland. Het middel wijst
inschrijver of een niet bij de inschrijving
ge. De rechtbank heeft het verzoek toegewe-
voorts erop dat deze stellingen door de groot-
betrokken partij. Een dergelijke handelwijze
zen. Het hof heeft de beschikking van de
ouders in hoger beroep, onderbouwd, naar
is onverenigbaar met het gelijkheidsbeginsel
rechtbank bekrachtigd.
voren zijn gebracht. Het middel slaagt. Uit de overwegingen van het hof blijkt niet dat het
en, indien zij plaatsvindt buiten medeweten van de (potentiële) aanbieders, met het trans-
Hoge Raad
hof de hiervoor weergegeven (essentiële) stel-
parantiebeginsel.
Middel I is gericht tegen het oordeel van het
lingen van de grootouders in zijn beoordeling
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
hof dat de minderjarige zijn gewone verblijf-
heeft betrokken. Het oordeel van het hof
komstig de conclusie van de A-G.
plaats heeft in Nederland. Het middel faalt.
omtrent de gezagsvoorziening is daarmee
De A-G bespreekt de vraag of bij private aan-
De invulling van het begrip ‘gewone verblijf-
onvoldoende gemotiveerd.
bestedingen de beginselen van gelijkheid en
plaats’ is nauw verweven met waarderingen
Volgt vernietiging en verwijzing.
transparantie gelden, onder 2.2-2.11 aan de
van feitelijke aard en kan in cassatie slechts
De A-G concludeert tot vernietiging en onbe-
hand van de rechtspraak en de literatuur. Hij
op begrijpelijkheid worden onderzocht. Aldus
voegdverklaring van de Nederlandse rechter.
geeft zijn oordeel over het onderhavige geval
onttrekt de afweging die het hof heeft
Hij meent dat de minderjarige gewone ver-
onder 2.23.
gemaakt zich grotendeels aan beoordeling in
blijfplaats had in Suriname (conclusie van 16
cassatie. Zijn oordeel dat de minderjarige op
november 2012, 2.7-2.8). Voorts meent hij dat
11 oktober 2010 zijn gewone verblijfplaats in
niet onbegrijpelijk is dat het hof de stellingen
Nederland had, is niet onbegrijpelijk of
over huiselijk geweld onvoldoende aanneme-
onvoldoende gemotiveerd.
lijk heeft geacht (aanvullende conclusie van 1
3 mei 2013, nr. 12/00989
Middel II is gericht tegen de afwijzing van het
februari 2013, 2.2).
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
verzoek tot benoeming van een bijzondere
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en
curator. Ook dit middel faalt. De rechter heeft
C.E. Drion; A-G mr. P. Vlas)
bij de beantwoording van de vraag of de
LJN BY4107
benoeming van een bijzondere curator nodig
1308
1309
is, een grote mate van beoordelingsvrijheid. In
3 mei 2013, nr. 12/01670
Ouderlijk gezag. Alleen de moeder is belast
het licht hiervan is de beslissing van het hof
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
met het gezag over een in 2006 geboren min-
niet onvoldoende gemotiveerd. Daarbij ver-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
derjarige. In 2010 gaat de minderjarige met
dient opmerking dat bij de beantwoording
kamp en M.A. Loth; A-G mr. L. Timmerman)
beide ouders naar Suriname. De vader keert
van de vraag of een dergelijke benoeming is
LJN BZ2907
alleen terug naar Nederland. Vervolgens
aangewezen, het belang van de minderjarige
overlijdt de moeder. In Nederland verzoekt
de eerste overweging voor de rechter zal moe-
Flexwerker. Garantieloon. Een chauffeur in
de vader te worden belast met het gezag over
ten vormen. De benoeming van een bijzonde-
loondienst die soms meerdere malen per
de minderjarige. HR: 1. Gewone verblijf-
re curator dient echter niet plaats te vinden
dag wordt opgeroepen om ritten te verzor-
plaats. De invulling van het begrip ‘gewone
met als doel in het algemeen de belangen van
gen, vordert na het einde van het dienstver-
verblijfplaats’ onttrekt zich grotendeels aan
de minderjarige te beschermen (HR 23
band betaling van achterstallig loon. HR:
beoordeling in cassatie. Het oordeel van het
november 2012, LJN BY3968, NJ 2012/668).
Art. 7:628a BW brengt mee dat de werkne-
hof dat de minderjarige zijn gewone verblijf-
Middel III bestrijdt het oordeel van het hof
mer wiens arbeidsvoorwaarden voldoen
plaats in Nederland had, is niet onbegrijpe-
dat geen gegronde vrees bestaat dat bij inwil-
aan de in die bepaling genoemde voorwaar-
lijk of onvoldoende gemotiveerd. 2. Vrees
liging van het verzoek de belangen van de
den en die meerdere malen per dag wordt
voor verwaarlozing. Essentiële stellingen.
minderjarige zullen worden verwaarloosd. In
opgeroepen werk te verrichten, over elke
Niet blijkt dat het hof essentiële stellingen
het hoger beroep dat de grootouders in de
afzonderlijke periode van arbeid recht
over door de vader gepleegd huiselijk geweld
onderhavige (Nederlandse) procedure hebben
heeft op loon voor een periode van mini-
in zijn beoordeling heeft betrokken.
ingesteld, hebben zij zich volgens het middel
maal drie uur. Dit wordt niet anders door-
beroepen op in tussen partijen in Suriname
dat aldus de mogelijkheid ontstaat dat de
gevoerde procedures ingenomen stellingen en
werknemer over bepaalde tijdvakken ‘dub-
de onderbouwingen daarvan, alsmede op rap-
bel’ wordt beloond.
(BW art. 1:253g lid 3) De grootouders, adv. mr. M-J.E. de Boorder-
porten welke in opdracht van de Surinaamse
Gilsing, vs. de vader, adv. mr. M.F.A. Enait
rechters zijn tot stand gekomen, meer in het
(BW art. 7:628a)
bijzonder een onderzoeksrapport van het
Feiten en procesverloop
Bureau voor Familierechtelijke Zaken en een
A (de werkgeefster), adv. mr. S.F. Sagel, vs. B
De vader heeft een in 2006 geboren minderja-
rapport van de psycholoog L. Ferrier. Het mid-
(de werkneemster), niet verschenen
rige erkend. Op 31 mei 2010 is de minderjari-
del betoogt dat aldus is vastgesteld dat de
ge samen met zijn ouders naar Suriname
vader zich (regelmatig) schuldig heeft
Feiten en procesverloop
gegaan. De vader is begin juli 2010 naar Neder-
gemaakt aan huiselijk geweld jegens de moe-
B exploiteert een taxibedrijf dat onder meer
land teruggekeerd. De moeder en de minderja-
der, dat de moeder daaronder ernstig leed, dat
schoolvervoer verzorgt. A is vanaf 2002 als taxi-
rige zijn in Suriname gebleven. De moeder is
de minderjarige daardoor getraumatiseerd is
chauffeur in dienst geweest bij B. Voor het
op 28 augustus 2010 overleden. Tot de datum
en dat de moeder met de minderjarige in
schooljaar 2006/2007 was een schoolroute aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1399
Rechtspraak
A toebedeeld voor het brengen van kinderen
breking die niet bestaat in een reguliere
ren partijen over en weer verrekeningsvor-
naar school en het halen van de kinderen van
werkpauze, aan te merken als een nieuwe
deringen in het kader van de afwikkeling
school. Daarmee was ongeveer één uur per rit
periode van arbeid die aanspraak geeft op
van de huwelijkse voorwaarden. Het hof
gemoeid. Voorts had A een keer per maand een
de door art. 7:628a BW gegarandeerde belo-
heeft per saldo € 11 184 aan de vrouw toe-
weekenddienst en een keer per maand een
ning (Kamerstukken I 1997/98, 25 263, nr.
gewezen. Daarbij heeft het hof overwogen
avonddienst. Daarnaast werd A op wisselende
132b, p. 9). Dit wordt niet anders doordat
dat de grief van de man ter zake van een
tijdstippen opgeroepen voor andere ritten. Per
aldus de mogelijkheid ontstaat dat de
lening aan de moeder van de vrouw ‘geen
1 maart 2007 heeft A ontslag genomen.
werknemer die meerdere malen op een dag
verdere bespreking behoeft, nu de vrouw ter
In dit geding heeft A achterstallig loon gevor-
wordt opgeroepen, over bepaalde tijdvak-
zitting in hoger beroep heeft verklaard dat
derd met nevenvorderingen. Zij heeft haar
ken van die dag ‘dubbel’ wordt beloond.
zij aan de man zal betalen het bedrag dat
vordering gebaseerd op het in art. 7:628a BW
Niet alleen verzet de tekst van art. 7:628a
haar moeder ter zake aan haar heeft
geregelde garantieloon voor flexwerkers. De
BW zich niet tegen een zodanige ‘dubbele’
betaald’.
kantonrechter heeft de vordering toegewezen
beloning, ook strookt dit met de bescher-
tot € 1 068 bruto in hoofdsom. Het hof heeft
mende strekking van die bepaling, omdat
Hoge Raad
de vordering toegewezen tot € 2 265 bruto in
aldus wordt bevorderd dat de werkgever
Op grond van de overweging van het hof en
hoofdsom. Daarbij heeft het hof het stand-
het werk zodanig inricht dat de werknemer
het proces-verbaal van de zitting dient in
punt van A verworpen dat art. 7:628a BW
niet meerdere malen per dag voor telkens
cassatie te worden aangenomen dat de moe-
aldus moet worden uitgelegd dat in dit geval
een korte periode wordt opgeroepen, dan
der van de vrouw een bedrag (volgens de
voor iedere rit steeds ten minste drie uur
wel dat – indien dat resultaat niet wordt
man £ 12 944, volgens de vrouw £ 12 900)
moet worden uitbetaald.
bereikt – de werknemer wordt gecompen-
aan de vrouw heeft betaald ter aflossing van
seerd voor de daarmee gepaard gaande
de lening en dat de vrouw heeft verklaard
Hoge Raad
onzekerheid. Bovendien ligt in de gekozen
dit bedrag aan de man te zullen betalen. Het
Het middel stelt de vraag aan de orde naar
systematiek van een forfaitaire vergoeding
hof heeft dit bedrag niet verdisconteerd in
de berekeningsgrondslag van de gegaran-
van drie uur voor periodes waarin minder
het aan de vrouw toegewezen saldo. Het
deerde beloning op de voet van art. 7:628a
dan drie uur is gewerkt, reeds besloten, dat
middel klaagt terecht dat, nu de man zijn
BW in het geval de werknemer meerdere
de wetgever de gedachte heeft aanvaard dat
verzoek om de vrouw tot betaling van
malen per dag wordt opgeroepen voor een
in die situaties de werknemer meer loon
€ 13 408 te veroordelen niet heeft ingetrok-
periode van (telkens) korter dan drie uur.
ontvangt dan de (duur van de) arbeidspres-
ken en hij recht en belang heeft terzake een
Art. 7:628a BW garandeert de werknemer
tatie rechtvaardigt.
executoriale titel te verkrijgen, het hof het-
onder de in die bepaling genoemde voor-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
zij ten onrechte niet heeft beslist op dat ver-
waarden voor iedere periode van minder
komstig de conclusie van de A-G.
zoek, hetzij ten onrechte dat verzoek geheel
dan drie uur waarin deze arbeid heeft ver-
De A-G bespreekt de parlementaire geschiede-
heeft afgewezen. De Hoge Raad kan zelf de
richt, recht op het loon waarop hij aan-
nis bij art. 7:628a BW (3.1-3.9), rechtspraak
zaak afdoen.
spraak zou hebben indien hij drie uur
over die bepaling (4.1-4.3) en vergelijkbare
Volgt vernietiging, voor zover de man is ver-
arbeid zou hebben verricht. Blijkens de
regelingen in België en Duitsland (5.1-5.6).
oordeeld tot betaling van € 11 184, en veroordeling van de vrouw tot betaling van € 2 178.
wetsgeschiedenis strekt deze bepaling ertoe te bevorderen dat de werkgever de arbeid zo organiseert dat diensten of perio-
1310
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij meent dat het verzoek van de man voor toewijzing gereed lag (2.7-2.8).
den van minder dan drie uur waarin arbeid moet worden verricht, en waarbij onduide-
3 mei 2013, nr. 12/02593
lijkheid bestaat over de tijdstippen waarop
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snij-
arbeid moet worden verricht, zo min moge-
ders; A-G mr. M.H. Wissink)
lijk voorkomen. De aanspraak op loon kan
LJN BZ1059
worden beschouwd als een compensatie
1311 3 mei 2013, nr. 12/04243
voor de onzekerheid van de arbeidsduur en
Boedelscheiding. Titelverschaffing. Het hof
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
de daaruit voortvloeiende inkomsten of
overweegt dat het verzoek van de man
G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak;
over de tijden waarop deze arbeid moet
betreffende een bepaalde post geen bespre-
A-G mr. L. Timmerman)
worden verricht. Deze aanspraak legt
king behoeft, nu de vrouw heeft verklaard
LJN BZ5371
voorts druk op partijen om tot duidelijke
dat zij zal betalen. HR: Nu de man zijn ver-
afspraken te komen. Art. 7:628a BW heeft
zoek niet heeft ingetrokken en hij recht en
Schade. Causaal verband. B exploiteert een
derhalve een de werknemer beschermende
belang heeft terzake een executoriale titel
horecagelegenheid. Op eigen verzoek wordt
strekking. Gelet op de tekst en de strekking
te verkrijgen, heeft het hof hetzij ten
hij failliet verklaard. In elk geval vanaf de
van art. 7:628a BW brengt die bepaling mee
onrechte niet beslist op het verzoek, hetzij
datum van het faillissement exploiteert A
dat de werknemer wiens arbeidsvoorwaar-
ten onrechte het verzoek afgewezen.
de onderneming. Het hof oordeelt dat A de
den voldoen aan de in art. 7:628a BW genoemde voorwaarden en die meerdere
onderneming onrechtmatig in bezit heeft (Rv art. 23, 32)
malen per dag wordt opgeroepen werk te
gehouden en veroordeelt A tot betaling van schadevergoeding aan de curator wegens
verrichten, over elke afzonderlijke periode
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw, niet
gemiste verkoopopbrengst van de onderne-
van arbeid recht heeft op loon voor een
verschenen
ming, zonder in te gaan op de stelling van
periode van minimaal drie uur. Die uitleg
A dat de curator de huuropzegging door de
strookt bovendien met de bedoeling van de
Procesverloop
verhuurder heeft aanvaard. HR: De aanvaar-
wetgever om de situatie na een werkonder-
In deze echtscheidingsprocedure pretende-
ding door de curator van de huuropzegging
1400
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Rechtspraak
door de verhuurder vormt een omstandig-
band tussen het onrechtmatig in bezit houden
bod heeft gedaan door bewijs aan te bieden
heid die (mede) tot het ontstaan van de
van de onderneming door A en de door de
‘van het feit dat de onderneming geen
schade kan hebben geleid. Indien het hof
curator gestelde schade (de gemiste verkoop-
waarde had’ door het horen van X.
dit niet heeft miskend, is zijn oordeel
opbrengst van de onderneming) ontbreekt.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
onvoldoende gemotiveerd.
De klachten falen voor zover zij betrekking
komstig de conclusie van de A-G.
hebben op stelling (i). Het hof heeft immers
De A-G merkt onder 3.4 op dat het hem voor-
geoordeeld dat uit de door A overgelegde cor-
komt dat de onderneming bij het wegvallen van
respondentie niet volgt dat de curator de
het recht op huur van de bedrijfsruimte waarin
A, adv. mr. J.W. Landman, vs. mr. H.J. Bakker
onrechtmatige situatie, die daarin bestond
zij gevestigd was, onverkoopbaar zou worden.
q.q., curator in het faillissement van B, niet
dat A de onderneming niet onverwijld aan de
verschenen
curator ter beschikking heeft gesteld, heeft
(BW art. 6:98, 6:101, 6:162)
geaccepteerd. Daaraan heeft het hof toege-
1312
Feiten en procesverloop
voegd dat het feit dat de curator enige tijd
B exploiteerde een horecagelegenheid. Op
heeft gewacht met het aanhangig maken van
3 mei 2013, nr. 12/04582
enig moment hebben A en B een contract
een ontruimingsprocedure, niet tot het oor-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
ondertekend, inhoudende dat B de onderne-
deel kon leiden dat aan het handelen van A
Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders;
ming aan A verkocht voor € 25 000. Op 13
het onrechtmatig karakter was komen te ont-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
augustus 2003 is B op eigen verzoek in staat
vallen. Ook overigens treffen de klachten
LJN BZ1058
van faillissement verklaard. De curator heeft
geen doel. Het hiervoor weergegeven oordeel
de door A en B gesloten koopovereenkomst
van het hof geeft geen blijk van een onjuiste
Faillietverklaring. Heropening. Na de mon-
op 29 augustus 2003 buitengerechtelijk ver-
rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk
delinge behandeling van een faillisse-
nietigd. A heeft de onderneming in ieder
of onvoldoende gemotiveerd.
mentsverzoek in hoger beroep, ontvangt
geval vanaf de datum van het faillissement
De klachten falen eveneens voor zover zij
het hof van een partij een fax met de mede-
geëxploiteerd. Nadat de verhuurder de huur
betrekking hebben op stelling (ii). Het hof
deling dat een bepaalde schuld is voldaan.
van het pand waarin de onderneming werd
heeft immers geoordeeld dat het feit dat de
HR: De rechter zal in de regel ongemoti-
geëxploiteerd, aan de curator per 1 januari
curator bij A heeft aangedrongen op recht-
veerd kunnen voorbijgaan aan een verzoek
2004 had opgezegd, heeft A een huurover-
streekse betaling van de huurtermijnen aan
tot heropening van de behandeling. Dit kan
eenkomst met de verhuurder gesloten.
de verhuurder, niet tot het oordeel kon leiden
anders zijn indien het een procedure
In dit geding heeft de curator in eerste aanleg
dat aan het handelen van A het onrechtmatig
betreft, zoals de procedure tot faillietver-
vorderingen ingesteld op grond van de stel-
karakter was komen te ontvallen. Naar het
klaring, waarin de rechter zijn beslissing
ling dat de koopovereenkomst tussen A en B
oordeel van het hof sprak immers vanzelf dat
dient te baseren op de toestand ten tijde
nietig is op grond van art. 42 en 47 Fw. De
A, die zonder recht of titel het genot van het
van zijn uitspraak. In dit geval had het hof
rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. A
gehuurde had, daar een vergoeding voor
de fax moeten opvatten als een verzoek tot
heeft in hoger beroep de door de curator inge-
betaalde. De klachten treffen voor het overige
heropening van de behandeling en op dat
roepen nietigheid van de koopovereenkomst
evenmin doel, omdat het hiervoor weergege-
verzoek gemotiveerd moeten beslissen.
aanvaard. Het hof heeft geoordeeld dat A de
ven oordeel van het hof geen blijk geeft van
onderneming onrechtmatig in bezit heeft
een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrij-
gehouden en heeft A veroordeeld tot betaling
pelijk is of onvoldoende gemotiveerd.
van € 25 593 als vergoeding voor gemiste ver-
De klachten slagen echter voor zover zij
A, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. B, adv. mr. J.P.
koopopbrengst van de onderneming.
betrekking hebben op stelling (iii). Het oor-
Heering en mr. M.A.M. Essed
(Rv art. 229; Fw art. 4, 6)
deel van het hof geeft blijk van een onjuiste
Hoge Raad
rechtsopvatting, indien het aldus moet wor-
Procesverloop
De klachten betogen dat het hof ten onrech-
den verstaan dat aan de stelling van A geen
In dit geding heeft B faillietverklaring van A
te, althans onvoldoende gemotiveerd, is voor-
betekenis toekomt bij de beantwoording
verzocht. De rechtbank heeft het verzoek afge-
bijgegaan aan de volgende, door A in hoger
van de vraag of A is gehouden tot vergoe-
wezen. Na de mondelinge behandeling in
beroep aangevoerde stellingen:
ding van de door de curator gestelde scha-
hoger beroep heeft A een fax aan het hof
(i) de curator heeft eerst op 20 november
de. Het hof heeft dan immers miskend dat
gezonden met een verklaring van de advocaat
2003 om teruglevering van de onderneming
de aanvaarding door de curator van de
van Synapsis waaruit blijkt dat een vordering
verzocht, zodat tot die datum van onrecht-
huuropzegging door de verhuurder een
van Synapsis op A inmiddels integraal is vol-
matig in bezit houden van de onderneming
omstandigheid vormt die (mede) tot het
daan. Het hof heeft A alsnog in staat van fail-
door A geen sprake was;
ontstaan van de schade kan hebben geleid.
lissement verklaard, waarbij het is uitgegaan
(ii) de curator heeft A in september 2003 ver-
Daaraan doet niet af dat, zoals het hof heeft
van het bestaan van de schuld aan Synapsis.
zocht om de huurpenningen rechtstreeks
overwogen, A vanaf 4 september 2003 in
aan de verhuurder te betalen, hetgeen even-
verzuim was ten aanzien van zijn verplich-
Hoge Raad
eens meebrengt dat van onrechtmatig in
ting tot teruggave van de onderneming.
De in het middel bedoelde fax dateert van na
bezit houden van de onderneming door A
Indien het hof het vorenstaande niet heeft
de mondelinge behandeling in hoger beroep,
geen sprake was; en
miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemo-
toen de behandeling van de zaak al gesloten
(iii) de curator heeft op 29 september 2003 de
tiveerd, nu niet blijkt dat het hof voor-
was. In zodanig geval mag de rechter in begin-
huuropzegging door de verhuurder tegen 31
noemde stelling van A in zijn oordeelsvor-
sel een dergelijke fax terzijde leggen, zonder
december 2003 aanvaard, waardoor de onder-
ming heeft betrokken. Dit brengt mee dat
daarvan verder kennis te nemen. Partijen heb-
neming onverkoopbaar en feitelijk waardeloos
ook de klacht slaagt dat A een voldoende
ben evenwel de mogelijkheid om heropening
werd, hetgeen meebrengt dat het causaal ver-
gespecificeerd en terzake doend bewijsaan-
van de behandeling van de zaak te vragen, bij-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1401
Rechtspraak
voorbeeld indien nieuwe feiten of bewijsmate-
geweldpleging in vereniging. Ten laste van de
woord naar de situatie op het moment waar-
riaal daartoe aanleiding geven. De rechter zal
verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
op die overeenkomst tot stand komt.
in de regel aan een hierop gericht verzoek
‘hij op 15 november 2009 in de gemeente Apel-
Verplichtingen die krachtens erfrecht over-
kunnen voorbijgaan op de grond dat hij voor
doorn met anderen, op of aan de openbare
gaan, veranderen niet van aard; ook voor de
heropening geen aanleiding ziet. Mede in ver-
weg, de Gruttersdreef, openlijk in vereniging
erfgenamen geldt daarom dat de verplich-
band met de proceseconomie behoeft de rech-
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en
ting berust op een notariële akte. Van vaste
ter die beslissing niet te motiveren. Het voren-
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer
uitkeringen is ook sprake indien de uitke-
staande kan echter anders zijn indien het een
4], welk geweld bestond uit: [...] het meermalen
ringen niet zijn uitgedrukt in een vaste hoe-
procedure betreft, zoals de procedure tot fail-
schoppen en/of trappen tegen het lichaam van
veelheid geld maar in een vaste hoeveelheid
lietverklaring, waarin de rechter zijn beslissing
[slachtoffer 1] [...]’. Het middel klaagt onder
van bepaalde certificaten van aandelen.
dient te baseren op de toestand ten tijde van
meer dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet
Bepalend voor het antwoord op de vraag of
zijn uitspraak. Afhankelijk van de gronden die
kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] tegen
sprake is van vaste en gelijkmatige uitkerin-
voor het verzoek tot heropening worden aan-
diens lichaam is geschopt en/of getrapt.
gen, zijn niet de uitkeringen zoals die in feite hebben plaatsgevonden, maar zijn de
gevoerd, kan de rechter dan bij afwijzing van het verzoek gehouden zijn die beslissing te
Hoge Raad, onder meer:
verplichtingen die op grond van de schen-
motiveren. In dit geval is door A bij de fax aan-
2.3. Nu de door het Hof gebezigde bewijsmid-
kingsovereenkomst op de gever rusten.
gevoerd, en onderbouwd met een daarbij mee-
delen niets inhouden waaruit kan worden
gezonden verklaring van de advocaat van
afgeleid dat het in de tenlastelegging
Synapsis, dat de voor de faillietverklaring
omschreven geweld is begaan tegen [slachtof-
noodzakelijke steunvordering van Synapsis
fer 1] en bestond uit ‘het meermalen schop-
inmiddels niet meer bestond en dat het faillis-
pen en/of trappen tegen het lichaam van
sement dus niet diende te worden uitgespro-
[slachtoffer 1]’, zoals is bewezenverklaard,
Hoge Raad, onder meer:
ken. Mede in aanmerking genomen dat het
moet worden aangenomen dat dit onderdeel
‘3.1.1. Bij notariële akte van 11 april 2001
uitspreken van een faillissement ingrijpende
van de tenlastelegging als gevolg van een ken-
heeft de grootmoeder van de echtgenote van
gevolgen heeft, had het hof de fax, gelet op de
nelijke misslag in de bewezenverklaring is
belanghebbende (hierna: de erflaatster) een
inhoud daarvan, moeten opvatten als een ver-
opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezen-
aanspraak op periodieke uitkeringen geschon-
zoek tot heropening van de behandeling en op
verklaring met herstel van deze misslag. Aan-
ken aan de algemeen nut beogende instelling
dat verzoek gemotiveerd moeten beslissen.
gezien in die lezing de aard en ernst van het
Stichting A (hierna: de Stichting). Deze aan-
Volgt vernietiging en verwijzing.
bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd
spraak bestaat uit een jaarlijkse overdracht
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
niet worden aangetast, behoeft ‘s Hofs kenne-
gedurende vijf opeenvolgende jaren van certi-
dat de stelling dat de vordering was voldaan,
lijke vergissing niet tot cassatie te leiden.
ficaten van aandelen in het kapitaal van [C]
een nieuwe stelling was die het hof niet in
Volgt verwerping van het beroep.
NV (hierna: (de) certificaten) “vrij van recht”.
zijn beoordeling behoefde te betrekken (2.12).
(Wet IB 2001 art. 6.32, 6.34 en 6.40) Cassatieberoep Staatssecretaris
De erflaatster heeft zich hierbij verplicht om
Zij gaat in op de aard van de faillissements-
in deze periode jaarlijks 16 000 certificaten
Hoge Raad (belastingkamer)
aan de Stichting over te dragen. De uitkerin-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
gen zijn afhankelijk gesteld van het leven van
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
de erflaatster en van een zoon van haar (hier-
Hoge Raad (strafkamer)
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
na: de zoon). De akte bepaalt verder dat de
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
uitkeringen in 2005 een einde nemen als de
procedure (2.10).
erflaatster en/of de zoon dan nog in leven zijn
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar straf(proces)recht Radboud Universiteit Nijmegen.
1314
en dat de uitkering van certificaten ieder jaar uiterlijk op 23 maart zal geschieden. 3.1.2. De levering van certificaten ter voldoe-
3 mei 2013, nr. 12/00804
ning aan de verplichting voor het jaar 2001
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra en
heeft plaatsgevonden bij notariële akte van
Koopman; na conclusie Niessen tot
11 april 2001.
3 mei 2013, nr. 11/02313
gegrondverklaring van het cassatieberoep)
3.1.3. Op 10 januari 2002 is de erflaatster
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en N. Jörg)
LJN BY8147
overleden. Bij testament zijn haar kinderen
1313
en kleinkinderen aangewezen als erfgena-
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende tot vernietiging en tot terugwijzing dan wel
Erfgenamen geven uitvoering aan overeen-
men. De erfenis is door de erven aanvaard.
verwijzing; adv. mr. R.P. Adema, Apeldoorn)
komst waarbij erflaatster recht op periodie-
Belanghebbende is als erfgenaam voor 1,25
LJN BZ9287
ke uitkeringen heeft geschonken. Giftenaf-
percent gerechtigd tot de nalatenschap.
trek voor erfgenamen (anders: de A-G). Of de
3.1.4. Ter zake van de hiervoor in 3.1.1
Openlijke geweldpleging met vier slachtof-
voor een gift vereiste waardeverschuiving
genoemde schenking is met dagtekening 20
fers in casu als geheel genomen niet ernsti-
heeft plaatsgevonden moet worden beoor-
mei 2003 een aanslag in het recht van schen-
ger of anders van aard dan met drie slacht-
deeld naar de situatie op het moment waar-
king opgelegd ten bedrage van € 182.417. De
offers.
op de schenkingsovereenkomst tot stand
aanslag is ten laste van de boedel van de erf-
komt. Weerlegging andersluidende opvat-
laatster betaald op 29 juli 2003.
ting door argumentum ad absurdum. Ook
3.1.5. In het jaar 2002 zijn geen certificaten
de vraag of sprake is van vrijgevigheid moet
aan de Stichting overgedragen ter uitvoering
Inleiding:
in gevallen waarin een schenkingsovereen-
van de hiervoor in 3.1.1 vermelde schenking.
Verdachte is veroordeeld wegens openlijke
komst wordt uitgevoerd, worden beant-
Bij notariële akte van 2 april 2003 hebben de
(Sr art. 141)
1402
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Rechtspraak
erven alsnog uitvoering gegeven aan de ver-
moment waarop de schenkingsovereenkomst
het middel moet worden vooropgesteld dat
plichting met betrekking tot het jaar 2002
tot stand komt. Een andere opvatting zou lei-
van vaste uitkeringen niet alleen sprake is
door levering van de 16 000 toegezegde certi-
den tot het ongerijmde gevolg dat geen enkele
indien de uitkeringen zijn uitgedrukt in een
ficaten. Bij deze akte zijn bovendien 381 cer-
betaling die wordt gedaan ter voldoening aan
vaste hoeveelheid in Nederland gangbaar
tificaten aan de Stichting geleverd, zijnde het
de verplichtingen die voortvloeien uit een
geld. Van vaste uitkeringen is evenzeer sprake
stockdividend over 2002, en tevens de 16 000
schenkingsovereenkomst als gift in aanmer-
in een geval als het onderhavige, waarin de
op 2003 betrekking hebbende certificaten.
king genomen zou kunnen worden. De rege-
uitkeringen zijn uitgedrukt in een vaste hoe-
3.1.6. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte
ling over aftrek van giften in de vorm van peri-
veelheid van bepaalde certificaten van aande-
inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-
odieke uitkeringen in artikel 6.34 Wet IB 2001
len. Het Hof is hier ook van uitgegaan, en het
gen 2003 een met zijn erfdeel evenredig
zou dan zinledig zijn.
middel komt daar terecht niet tegen op.
gedeelte van de waarde van de op 2 april
3.4.3. Het hiervoor in 3.4.2 overwogene heeft
3.6.3. Het hiervoor in 3.6.1 vermelde betoog
2003 geleverde certificaten en van het betaal-
ook te gelden in een geval als het onderhavi-
van het middel berust op de opvatting dat de
de schenkingsrecht in aanmerking genomen
ge, waarin de schenker is overleden en de
vraag of sprake is van vaste en gelijkmatige uit-
als persoonsgebonden aftrek wegens giften.
verplichtingen die reeds bij leven op hem
keringen moet worden beantwoord aan de
3.2. Voor het Hof was (…) in geschil of belang-
rustten op grond van een schenkingsover-
hand van de uitkeringen zoals die in feite heb-
hebbende recht heeft op deze aftrek.
eenkomst, krachtens erfrecht zijn overgegaan
ben plaatsgevonden. Deze opvatting is onjuist.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat door de in
op zijn erfgenamen. Die verplichtingen ver-
Bepalend voor het antwoord op deze vraag zijn
3.1.1 genoemde schenking een waardever-
anderen immers niet van aard bij de over-
de verplichtingen die op grond van de schen-
schuiving heeft plaatsgevonden uit het ver-
gang op de erfgenamen (vgl. HR 15 juli 1986,
kingsovereenkomst op de gever rusten. Het Hof
mogen van de schenker naar dat van de
nr. 23413, BNB 1986/298).
heeft dan ook terecht overwogen dat de
begiftigde. De uit de schenking voorvloeien-
3.4.4. De schenking “vrij van recht” van de certi-
omstandigheid dat de Stichting in rechte aan-
de periodieke giften kunnen volgens het Hof
ficaten op 11 april 2001 heeft een waardever-
spraak kon maken op vaste en gelijkmatige
ingevolge artikel 6.32 Wet IB 2001 als per-
schuiving uit het vermogen van de erflaatster
jaarlijkse uitkeringen meebrengt dat aan de
soonsgebonden aftrekposten in mindering
naar dat van de Stichting teweeggebracht. Het
wettelijke voorwaarde met betrekking tot vaste
komen op het inkomen van een belasting-
hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 overwogene brengt
en gelijkmatige uitkeringen is voldaan. De
plichtige. De voorwaarde van vrijgevigheid is
daarom mee dat het middel in zoverre faalt.
omstandigheid dat belanghebbende de in 2002
volgens het Hof alleen van belang om het
3.5.1. Voorts betoogt het middel dat niet is
vervallen termijn in strijd met de verplichtin-
schenkingskarakter van een recht op perio-
voldaan aan de voorwaarde van vrijgevig-
gen op grond van de schenkingsovereenkomst
dieke uitkeringen vast te stellen en is niet
heid, omdat de erven de certificaten hebben
in 2003 heeft voldaan, doet daaraan niet af.
van belang voor de aftrekbaarheid van de
overgedragen ingevolge een testamentaire
3.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen
periodieke giften. In het jaar van voldoening
verplichting. Om dezelfde reden is volgens
faalt het middel in al zijn onderdelen.’
van de lijfrentetermijnen kunnen de erfgena-
het middel ook geen sprake van uitkeringen
men de giftenaftrek toepassen. Door het aan-
die berusten op een bij notariële schenkings-
gaan van de verplichting door de erflater om
akte aangegane verplichting als bedoeld in
elk jaar 16 000 certificaten uiterlijk op 23
artikel 6.38 Wet IB 2001.
maart over te dragen wordt in beginsel vol-
3.5.2. Ten aanzien van dit betoog geldt dat ook
3 mei 2013, nr. 12/01078
daan aan de voorwaarde dat de uitkeringen
de vraag of sprake is van vrijgevigheid, in
(Mrs. Feteris, Schaap, Koopman, Groeneveld
vast en gelijkmatig zijn. Dat de betaling van
gevallen waarin een schenkingsovereenkomst
en De Groot; na conclusie Niessen tot
de tweede en derde gift samenviel doet aan
wordt uitgevoerd, moet worden beantwoord
gegrondverklaring van het beroep in
de aftrekbaarheid niet af, aldus het Hof.
naar de situatie op het moment waarop die
cassatie)
Tegen deze oordelen richt zich het middel.
overeenkomst tot stand komt. Het is niet in
LJN BY8742
3.4.1. Het middel betoogt in de eerste plaats
geschil dat de erflaatster het recht op de onder-
dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld
havige uitkeringen op dat moment uit vrijge-
Adspirant-registerloods staat tijdens leer-
dat met de schenking in 2001 door de erf-
vigheid in het leven heeft geroepen; hetzelfde
traject in privaatrechtelijke dienstbetrek-
laatster is voldaan aan de voor toepassing
geldt voor de verplichting die de erflaatster op
king (anders: de A-G).
van artikel 6.32 Wet IB 2001 vereiste waarde-
zich heeft genomen om het ter zake verschul-
verschuiving. Volgens het middel is er in dit
digde schenkingsrecht voor haar rekening te
geval geen sprake van een waardeverschui-
nemen. Het middel faalt ook in zoverre.
ving, omdat geen verarming aan de zijde van
3.5.3. Nu de verplichting van de erflaatster
belanghebbende heeft plaatsgevonden bij het
tot het doen van de uitkeringen krachtens
doen van de periodieke uitkeringen en de
erfrecht is overgegaan op haar erfgenamen,
Hoge Raad, onder meer:
voldoening van het door de erflater voor
en daarbij niet van aard is veranderd (verge-
‘3.1.1. Belanghebbende is een door de Neder-
eigen rekening genomen schenkingsrecht.
lijk onderdeel 3.4.3 hiervoor), geldt ook voor
landse loodsencorporatie in het leven geroe-
3.4.2. Wil er sprake zijn van een gift in de zin
de erfgenamen dat die verplichting berust op
pen stichting die de opleiding tot register-
van artikel 6.32 Wet IB 2001, dan moet een
een notariële akte. In zoverre faalt het mid-
loods verzorgt. De Nederlandse
waardeverschuiving plaatsvinden uit het ver-
del daarom evenzeer.
loodsencorporatie verschaft belanghebbende
mogen van de gever naar dat van de begiftigde,
3.6.1. Het middel voert tot slot aan dat er
daartoe de nodige middelen.
waardoor diens vermogen wordt vergroot (vgl.
geen sprake is van vaste en gelijkmatige uit-
3.1.2. Een adspirant-registerloods sluit een
HR 12 januari 1972, nr. 16695, BNB 1972/44).
keringen in de zin van artikel 6.34 Wet IB
leerovereenkomst met belanghebbende en
Of een dergelijke waardeverschuiving heeft
2001, omdat het bedrag van de uitkeringen
een van de vier regionale loodsencorporaties.
plaatsgevonden moet in geval van een schen-
in 2003 afwijkt van de overige termijnen.
3.1.3. De regionale loodsencorporatie stelt
king worden beoordeeld naar de situatie op het
3.6.2. Bij de beoordeling van dit onderdeel van
de adspirant-registerloods in de gelegenheid
1315
(BW artikel 7:610; Wet LB 1964 art. 2) Cassatieberoep belanghebbende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1403
Rechtspraak
de landelijke en lokale beroepsopleiding tot
begrepen dat het op grond hiervan, en ken-
registerloods en stage (hierna: de opleiding)
nelijk mede in aanmerking genomen dat de
26 april 2011, LJN BQ2833, betoogd dat er
te volgen.
adspirant-registerloodsen tijdens hun oplei-
geen reden is te twijfelen aan de datum
3.1.4. Belanghebbende betaalt aan een adspi-
ding handelen naar de aanwijzingen van de
waarop het besluit van 10 november 2011
rant-registerloods maandelijks € 2800 alsmede
Nederlandse en regionale loodsencorporaties,
door hem is verzonden. Betrokkene had een
een jaarlijkse vakantietoeslag van 8 percent.
tot de slotsom is gekomen dat de onderhavi-
adequate voorziening behoren te treffen ten-
Daarnaast krijgen adspirant-registerloodsen
ge leerovereenkomsten zijn aan te merken
einde te bewerkstelligen dat het besluit,
24 (betaalde) vakantiedagen per jaar, alsmede
als arbeidsovereenkomsten.
gezonden aan het enige bij appellant beken-
een reis- en verblijfkostenvergoeding en geldt
3.4.4. Aldus opgevat geeft ‘s Hofs oordeel geen
de adres, hem per omgaande zou bereiken.
voor hen een pensioenregeling.
blijk van een onjuiste opvatting omtrent het
3.2. Betrokkene heeft betoogd dat de ontvan-
3.1.5. Een adspirant-registerloods is verplicht
begrip arbeidsovereenkomst. Het is evenmin
kelijkheidsvraag door de rechtbank op juiste
gedurende het leertraject de opleiding te vol-
onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemoti-
wijze is beantwoord en heeft bevestiging van
gen naar de aanwijzingen van zowel de
veerd. Het middel faalt derhalve.’
de aangevallen uitspraak bepleit.
verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
(.…)
Nederlandse als de desbetreffende regionale
5. Naar aanleiding van hetgeen partijen in
loodsencorporatie. Na het met goed gevolg afronden van de opleiding is hij verplicht om
Centrale Raad van Beroep
hoger beroep hebben aangevoerd overweegt
zich als registerloods in te laten schrijven in
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
de Raad het volgende.
het loodsenregister en gedurende 36 maan-
van der Ham, vice-president van de Centrale
5.1. Vast staat dat het besluit van 10 novem-
den ingeschreven te blijven.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
ber 2011 naar het bij de aanvraag door betrok-
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de relatie
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
kene opgegeven adres te Purmerend is ver-
tussen belanghebbende en de adspirant-regis-
Raad van Beroep.
zonden, daar is ontvangen en vervolgens op 23 december 2011 ter hand is gesteld aan de
terloodsen feitelijk en juridisch van dien aard is, dat aan alle voor het bestaan van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst vereiste ele-
1316
gemachtigde van betrokkene. De gemachtigde heeft met een brief van 23 december 2011, ter post aangeboden op 27 december 2011,
menten wordt voldaan en dat die relatie is aan te merken als privaatrechtelijke dienstbe-
1 mei 2013, nr. 12/5772 WW
bezwaar gemaakt en daarin gesteld dat een
trekking. Hiertegen is het middel gericht.
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Van Dun)
geringe termijnoverschrijding verschoonbaar
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat een
LJN BZ9158
is omdat het besluit betrokkene in verband met vestiging in het buitenland met grote
leerovereenkomst geen arbeidsovereenkomst is indien de verrichte werkzaamheden pri-
Aanvang bezwaartermijn, betwisting
vertraging heeft bereikt. Appellant heeft daar-
mair zijn gericht op het vergroten van eigen
datum verzending, verhuizing.
na onderzocht of betrokkene, die bij de intake had gemeld naar Curaçao te zullen vertrekken,
kennis en het opdoen van werkervaring (zie HR 29 oktober 1982, nr. 11805, NJ 1983/230
(Awb art. 6:8 lid 1, 6:11)
en HR 10 juni 1983, nr. 11962, NJ 1984/60).
een adres aldaar had achtergelaten of een afspraak had gemaakt waar zijn post heen
3.4.1. In het onderhavige geval hebben de
1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het
moest. Dat bleek niet het geval te zijn geweest.
Nederlandse loodsencorporatie en de regionale
besluit van appellant van 10 februari 2012 ter
Door toezending van het besluit van 10
loodsencorporaties, teneinde in de bij hen
uitvoering van de Werkloosheidswet (bestre-
november 2011 naar het laatst bij appellant
bestaande behoefte aan registerloodsen te
den besluit). Bij dat besluit heeft appellant het
bekende adres van betrokkene heeft appellant
voorzien, een opleidingsinstituut in het leven
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dat was
aan zijn bekendmakingsverplichting als
geroepen waarmee de adspirant-registerlood-
gemaakt tegen zijn besluit van 10 november
bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan.
sen leerovereenkomsten aangaan. In het kader
2011, waarbij de uitkering is vastgesteld waar-
5.2. Ter zitting van de rechtbank heeft
van die overeenkomsten verrichten zij werk-
op betrokkene recht had wegens betalingson-
betrokkene gesteld dat het niet ondenkbaar
zaamheden bestaande uit het zich bekwamen
macht van zijn voormalige werkgeefster [naam
is dat de postkamer van appellant het besluit
in de theoretische en praktische vaardigheden
werkgeefster] Volgens appellant is het bezwaar
van 10 november 2011 één of twee dagen
waarover een registerloods dient te beschikken.
te laat ingediend en is geen sprake van ver-
later heeft verzonden. Deze stelling van
3.4.2. In ‘s Hofs oordeel ligt besloten dat uit de
schoonbare termijnoverschrijding.
betrokkene komt er in essentie op neer dat
hiervoor in 3.4.1 vermelde omstandigheden
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
niet van de op dat besluit vermelde datum
voortvloeit dat (i) het belang van de loodsen-
bank het beroep van betrokkene gegrond ver-
mag worden uitgegaan als dag waarop dat
corporaties om te voorzien in hun behoefte
klaard, het bestreden besluit vernietigd en
besluit ter post is bezorgd.
aan goed opgeleide beroepsgenoten en daar-
appellant opgedragen een nieuwe beslissing
5.3. Hetgeen betrokkene heeft gesteld geeft
mee de continuïteit van hun beroepsbeoefe-
op bezwaar te nemen. Volgens de rechtbank
geen aanleiding eraan te twijfelen dat het
ning te verzekeren, in hun relatie met de
kan op basis van wat het Uwv heeft aange-
besluit van 10 november 2011 daadwerkelijk
adspirant-registerloodsen voorop staat, en (ii)
voerd over de procedure bij verzending van
op die dag aan PostNL is aangeboden. Die twij-
de werkzaamheden van de adspirant-register-
brieven/beslissingen niet worden vastgesteld
fel kan met name niet worden gevonden in de
loodsen in het kader van de leerovereenkom-
wanneer het besluit is verzonden en de
omstandigheid dat het besluit van 10 novem-
sten vooral hierop gericht zijn, zodat die werk-
bezwaartermijn is aangevangen en moet het
ber 2011 betrokkene met grote vertraging
zaamheden niet primair zijn gericht op het
er voor worden gehouden dat het op 27
heeft bereikt, omdat dit het gevolg is van het
vergroten van eigen kennis en het opdoen
december 2011 aan PostNL aangeboden
feit dat betrokkene niet meer op het aan
van werkervaring. Het Hof heeft daarbij ken-
bezwaarschrift tijdig is ingediend. Daarbij is
appellant opgegeven adres verbleef. Aan de
nelijk mede acht geslagen op de omvang van
verwezen naar de uitspraak van de Raad van
door de rechtbank en betrokkene genoemde
de hiervoor in 3.1.4 vermelde emolumenten.
11 juli 2012, LJN BX1193.
uitspraak van de Raad van 11 juli 2012, LJN
3.4.3. ‘s Hofs oordeel moet aldus worden
3.1. Appellant heeft in hoger beroep, onder
BX1193, kan niet die betekenis worden toege-
1404
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Rechtspraak
kend die betrokkene daaraan toegekend wenst
ari 2011 heeft beëindigd op de grond dat aan
andere kant gedetineerden met een ouder-
te zien, omdat in die zaak het tijdsverloop tus-
appellant gedurende tenminste een maand
domspensioen op grond van de AOW. Tot dat
sen datering en ontvangst van het betreffen-
rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ter zitting
moment voorzag de AOW namelijk niet in de
de besluit groter was dan de in deze zaak eerst
is meegedeeld dat met toepassing van artikel
beëindiging van ouderdomspensioenen gedu-
ter zitting van de rechtbank door betrokkene
8b, derde lid, van de AOW met ingang van
rende detentie. Toepassing van de Wsg leidt
geopperde mogelijkheid van een vertraging in
augustus 2011 opnieuw een ouderdomspensi-
volgens vaste rechtspraak in overwegende
de verzending van één of twee dagen, en hier
oen aan appellant is toegekend. In geding is of
mate niet tot schending van artikel 1 van het
bovendien onbekend is op welke dag het
de bij het bestreden besluit gehandhaafde toe-
Eerste Protocol. De Raad herinnert in dit ver-
besluit van 10 november 2011 op het laatst
passing van artikel 8b van de AOW over janua-
band aan zijn uitvoerig gemotiveerde uitspra-
bekende adres te Purmerend is bezorgd.
ri 2011 tot en met juli 2011 verenigbaar is met
ken van 18 juni 2004 (LJN AP4680), van 12
5.4. Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de termijn
artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
november 2004 (LJN AR6512), van 14 juli 2005
voor het maken van bezwaar in dit geval is
4.2. In de eerste twee volzinnen van artikel 1
(LJN AT9595) en van 2 december 2005 (LJN
aangevangen op 11 november 2011 en is
van het Eerste Protocol bij het EVRM is
AU7320). Uit de Memorie van Toelichting bij
geëindigd op 22 december 2011 en dat het
bepaald dat iedere natuurlijke of rechtsper-
artikel 8b van de AOW (Kamerstukken II,
bezwaarschrift dus niet tijdig is ingediend.
soon recht heeft op het ongestoord genot van
31 525, nr. 3) is af te leiden dat de wetgever
5.5.Voor het antwoord op de vraag of de ter-
zijn eigendom (‘possessions’). Aan niemand zal
ervoor heeft gekozen om het onderscheid tus-
mijnoverschrijding met toepassing van artikel
zijn eigendom worden ontnomen behalve in
sen gedetineerden met een ouderdomspensi-
6:11 van de Awb verschoonbaar is, kunnen
het algemeen belang en onder de voorwaar-
oen en gedetineerden met andere sociale uit-
slechts beslissend zijn niet aan betrokkene toe
den voorzien in de wet en in de algemene
keringen op te heffen, omdat het de bedoeling
te rekenen feiten en omstandigheden, ten
beginselen van internationaal recht. Onder
van de wetgever is dat voortaan geen enkele
gevolge waarvan hij niet binnen de termijn van
‘possessions’ moet niet alleen worden verstaan
categorie gedetineerden gedurende detentie
zes weken bezwaar heeft gemaakt. Van zodani-
bestaande bezittingen, maar ook vermogens-
vermogen op kan bouwen dankzij uit de col-
ge feiten en omstandigheden is niet gebleken.
bestanddelen, met inbegrip van aanspraken,
lectieve middelen bekostigde uitkeringen. De
De termijnoverschrijding is veroorzaakt door-
met betrekking waartoe de betrokkene kan
Raad acht dit een legitiem doel dat mede kan
dat betrokkene heeft verzuimd zijn (post)adres
onderbouwen dat hij tenminste een gerecht-
worden nagestreefd door toepassing van arti-
te Curaçao aan appellant te doen toekomen en
vaardigde verwachting heeft dat die zullen
kel 8b van de AOW. Er is dan ook geen grond
het treffen van maatregelen voor tijdige en
worden gerealiseerd. Als sprake is van ‘posses-
om de toepassing van artikel 8b van de AOW
adequate doorzending van aan hem gerichte,
sions’ en daarmee van ontneming van eigen-
in het kader van een toetsing aan het Eerste
aan het oude adres verzonden post, heeft nage-
dom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1
Protocol anders te beoordelen dan de toepas-
laten. Betrokkene mocht er niet op vertrouwen
van het Eerste Protocol, moet worden getoetst
sing van de Wsg. Met betrekking tot de stelling
dat het op de aanvraag vermelde e-mailadres
of aan de in dat artikel geformuleerde voor-
van appellant, dat hij recht heeft op een volle-
het adres zou zijn waarnaar het Uwv zijn
waarden voor die eigendomsontneming is vol-
dig ouderdomspensioen over de periode waar-
besluit op de aanvraag digitaal bekend zou
daan. Daarbij dient allereerst te worden beoor-
in hij gedetineerd was omdat hij zijn hele
maken, omdat betrokkene geen afspraken
deeld of de inbreuk op de bestaande
arbeidzame leven premies heeft betaald,
heeft gemaakt dat hij op die wijze zou worden
aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient
merkt de Raad op dat de AOW is gebaseerd op
geïnformeerd over de beslissing op zijn aan-
te worden beoordeeld of de eigendomsontne-
een omslagstelsel. Met de premies voor de
vraag. Er is dan ook sprake van een aan betrok-
ming een legitieme doelstelling heeft in het
AOW die appellant gedurende zijn arbeidzame
kene toe te rekenen omstandigheid waardoor
algemeen belang en ten slotte of er een
leven heeft betaald zijn derhalve ouderdoms-
het bezwaar te laat is gemaakt.
behoorlijk evenwicht is behouden tussen de
pensioenen bekostigd van verzekerden voor de
5.6. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen
eisen van het algemeen belang van de samen-
AOW die de pensioengerechtigde leeftijd eer-
uitspraak zal worden vernietigd en het
leving en de bescherming van de fundamente-
der hebben bereikt dan appellant. Het ouder-
beroep tegen het besluit van 10 februari
le rechten van het individu, een en ander
domspensioen van appellant wordt bekostigd
2012 zal ongegrond worden verklaard.
onder erkenning van een ruime beoordelings-
uit de premies voor de AOW die moeten wor-
marge die de Staat heeft bij de hantering van
den opgebracht door de huidige generaties
deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereis-
werkenden en uit andere collectieve middelen.
te wordt niet voldaan als het individu door de
Gelet op de beweegredenen van de wetgever
inbreuk een onevenredig zware last (‘an indivi-
en de ruime beoordelingsmarge die de Staat in
3 mei 2013, nr. 11/6286 AOW
dual and excessive burden’) moet dragen.
deze toekomt, kan niet staande worden gehou-
(Mrs. De Vries, Simon, Van Westen)
4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oor-
den dat aan artikel 8b van de AOW een
LJN BZ9462
deel dat het bestreden besluit leidt tot een
onevenwichtige afweging ten grondslag ligt
inbreuk op het eigendomsrecht van appellant,
tussen de gediende gemeenschapsbelangen en
Intrekking AOW-pensioen wegens detentie
maar niet tot schending van artikel 1 van het
het ingeroepen fundamentele recht, dan wel
leidt niet tot schending van artikel 1 van het
Eerste Protocol. De door appellant aangevoch-
dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie
Eerste Protocol.
ten inbreuk op zijn eigendomsrecht is bij wet
bestaat tussen de gekozen middelen en het
voorzien, nu deze inbreuk direct volgt uit toe-
beoogde doel. Van feiten of omstandigheden
(AOW art. 8b; Eerste Protocol bij het EVRM
passing van het dwingendrechtelijke artikel 8b
die meebrengen dat toepassing van artikel 8b
art. 1)
van de AOW. Tot artikel 8b van de AOW per 1
van de AOW voor appellant leidt tot een ‘indi-
juli 2009 in werking trad, werd er onderscheid
vidual and excessive burden’ is niet gebleken.
Overwegingen
gemaakt tussen aan de ene kant gedetineer-
4.4. Voor zover appellant een beroep heeft wil-
4.1. Vast staat dat de Svb in overeenstemming
den met een uitkering, die ingevolge de Wet
len doen op algemene rechtsbeginselen, over-
met artikel 8b, tweede lid, van de AOW het
socialezekerheidsrechten gedetineerden (Wsg)
weegt de Raad dat artikel 120 van de Grondwet
ouderdomspensioen van appellant vanaf janu-
gedurende detentie wordt stopgezet, en aan de
(mede) een verbod inhoudt om wetten in for-
1317
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1405
Rechtspraak
mele zin, zoals in dit geval de AOW, te toetsen
legde appellant bij besluit van 20 december
tot ca. 110 kg. Ook biggen afkomstig van het
aan dergelijke beginselen en dat de rechter niet
2008 bestuurlijke boetes op voor een bedrag
eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg).’
mag treden in een belangenafweging die al
van in totaal € 14.967. Het bezwaar van appel-
Het College overweegt dat uit bijlage D, tabel
door de wetgever is verricht of geacht moet
lant werd bij besluit van 11 juni 2009 onge-
III, en de tabellen in de brochure ‘Mestbeleid
worden te zijn verricht (Hoge Raad 14 april
grond verklaard. Het beroep van de appellant
2006: tabellen’ niet volgt dat appellant tussen
1989, LJN AD5725, Harmonisatiewetarrest). Van
werd bij uitspraak van 14 april 2010 van de
de diercategorienummers Va3 (biggen) en
‘niet door de wetgever verdisconteerde omstan-
rechtbank Zutphen (hierna: de aangevallen
Va4 (vleesvarkens) kan kiezen. De omschrij-
digheden’, welke volgens diezelfde rechtspraak
uitspraak) eveneens ongegrond verklaard.
ving van de diercategorieën ‘biggen’ en ‘vlees-
aanleiding zouden kunnen vormen om strikte
Appellant stelde hoger beroep in bij het Colle-
varkens’ sluit aan bij de praktijk, waarin big-
wetstoepassing achterwege te laten, is in het
ge. Appellant voerde aan dat hij door de afge-
gen die niet in het eigen bedrijf worden
onderhavige geval niet gebleken.
voerde varkens, die op dat moment zwaarder
gemest (voor de slacht gehouden) in de regel
waren dan 25 kg, aan te merken als vleesvar-
worden afgeleverd aan een mesterij op een
kens, de wettelijke regels correct had toege-
leeftijd van 10 weken; deze biggen wegen
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
past. Hij beriep zich daarbij op de brochure
dan in de regel (iets) minder dan 25 kg. De
‘Mestbeleid 2006: tabellen’, omdat in die bro-
bij de mesterij aangeleverde biggen, die in
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
chure ‘vleesvarkens’ werden omschreven als:
die mesterij voor de slacht worden gehouden,
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
‘(…) varkens die worden gehouden voor de
wegen derhalve ca. 25 kg of iets lichter. Door
auditeur bij het College.
slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110
de fokkerij op een leeftijd van 10 weken afge-
kg. Ook biggen die afkomstig zijn van het
leverde varkens zijn voor die fokkerij biggen;
eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg.’
voor de mesterij, waar die biggen worden
Appellant beriep zich voorts op een wijziging
aangeleverd en voor de slacht worden gehou-
van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
den, zijn het vleesvarkens. Uit tabel 7 van de
9 april 2013
van 7 juli 2008. Bij die wijziging was het de
meergenoemde brochure volgt dat, in aan-
nr. AWB 10/628
veehouder niet langer toegestaan om te kiezen
sluiting op de hiervoor beschreven praktijk,
(Mrs. Stuldreher, Bolt en Munsterman)
om de hoeveelheden stikstof en fosfaat in stal-
dat de diercategorieën ‘biggen’ en ‘vleesvar-
LJN BZ8470
dieren ofwel te baseren op de forfaitaire gehal-
kens’ geen overlappende, maar elkaar uitslui-
ten per dier ofwel op de forfaitaire gehalten
tende diercategorieën zijn. Bij biggen die op
Boete wegens overtreding van de Meststof-
per kilogram levend gewicht. Appellant leidde
het moment dat zij worden afgeleverd zwaar-
fenwet. Uitleg van de begrippen ‘biggen’ en
daaruit af dat het vóór die wijziging derhalve
der zijn dan 25 kg bestaat dan ook niet de
‘vleesvarkens’.
was toegestaan om forfaitaire gehalten per
vrijheid om deze in de administratie op te
dier te hanteren, zodat ook voor varkens die
nemen als vleesvarkens.
(Meststoffenwet art. 7, Uitvoeringsregeling
zwaarder waren dan 25 kg de forfaitaire norm
Ter zitting heeft appellant overigens beves-
Meststoffenwet art. 102)
van vleesvarkens mocht worden gehanteerd.
tigd dat hij voor de betreffende, door hem
Het College stelt vast dat ter beantwoording
afgeleverde biggen de geldende biggenprijs
Hoger beroep ingesteld door een landbouwer
voorligt de vraag of het oordeel van de recht-
heeft ontvangen (al dan niet met een toeslag
tegen een uitspraak van de Rechtbank Zut-
bank juist is, dat appellant de door hem afge-
in verband met het feit dat de biggen zwaar-
phen van 14 april 2010
voerde biggen in zijn administratie niet had
den waren dan 25 kg).
mogen opnemen met diercategorienummer
De keuze die appellant wel had, was om voor
Een landbouwer (hierna: appellant) had in
Va4, maar had moeten opnemen met dierca-
de afgeleverde biggen gebruik te maken van
2006 de door hem afgevoerde biggen in zijn
tegorienummer Va3 (biggen). Het College
forfaitaire gehalten per dier, dan wel per kg
administratie opgenomen met diercategorie-
merkt op dat in artikel 102, eerste lid, van de
lichaamsgewicht. Uit het vervallen van die
nummer Va4 (vleesvarkens). De Dienst Rege-
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is
keuze per 7 juli 2008 kan niet worden afgeleid
lingen van het ministerie van Economische
bepaald dat, als forfaitaire stikstof- en fosfaat-
dat voor veehouders als appellant de keuze
Zaken (hierna: de Dienst Regelingen) was ech-
gehalten per dier of per kg levend gewicht
zou hebben bestaan om biggen zwaarder dan
ter van mening dat het om biggen ging, die
voor de onderscheiden diersoorten en dierca-
25 kg in de administratie op te nemen met
appellant in de administratie had moeten
tegorieën, de forfaitaire gehalten worden vast-
diercategorienummer Va4 in plaats van Va3.
opnemen met diercategorienummer Va3. De
gesteld die zijn vermeld in bijlage D, tabel III.
Het hoger beroep van appellant slaagt der-
Dienst Regelingen is vervolgens bij de bereke-
Tabel III betreft de ‘aan- en afvoer van staldie-
halve niet.
ning van het gebruik van meststoffen door
ren, behorende bij artikel 102’ en onderscheidt
Volgt: bevestiging van de aangevallen uit-
appellant in 2006 ervan uitgegaan dat de
onder meer de categorieën ‘Biggen van onge-
spraak.
afgevoerde varkens biggen waren. Doordat de
veer 10 weken (ca 25 kg)’ en ‘Vleesvarkens’.
forfaitaire gehalten stikstof en fosfaat per dier
In tabel 4 van de brochure ‘Mestbeleid 2006:
voor biggen lager zijn dan voor vleesvarkens,
tabellen’, waarnaar zowel appellant als de
had appellant volgens de Dienst Regelingen
Dienst Regelingen hebben verwezen, worden
minder stikstof en fosfaat afgevoerd dan uit
biggen en vleesvarkens als volgt omschreven:
10 april 2013, nr. AWB 11/322
zijn administratie bleek. Als gevolg daarvan
‘Biggen (gespeende biggen die op ca. 6 weken
(Mrs. Waterbolk, Munsterman en Heijs)
had appellant de voor meststoffen gehanteer-
zijn aangeleverd en worden afgeleverd op ca.
LJN BZ8127
de gebruiksnormen overschreden. De Dienst
25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen
Regelingen berekende de overschrijding van
die op het eigen bedrijf worden aangehouden
Geschilbesluit o.g.v. art. 51 Elektriciteits-
de gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaat-
voor de mesterij, tot exact 25 kg)’ en
wet en art. 19 Gaswet. Beëindiging trans-
gebruiksnorm op 1 453 kg stikstof uit dierlijke
‘Vleesvarkens (varkens die worden gehouden
port elektriciteit en gas in de winterperio-
mest en 872 kg fosfaat uit alle meststoffen en
voor de slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter
de in geval van fraude. Afsluiting op ander
1318
1406
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1319
Rechtspraak
adres dan adres waar fraude is gepleegd.
Tegen het bestreden besluit heeft appellante
te herstellen. Die noodzaak rechtvaardigt
Procesbelang.
beroep ingesteld bij het College.
dat in dat geval een uitzondering wordt
Het College gaat eerst in op de vraag of
gemaakt op de regel dat in de winterperio-
(Elektriciteitswet art. 51; Gaswet art. 19; Rege-
appellante wel voldoende belang heeft bij
de geen beëindiging van het transport van
ling afsluiten elektriciteit en gas van klein-
haar beroep, nu zij inmiddels is heraange-
elektriciteit of gas plaatsvindt. Uit de tekst
verbruikers)
sloten. Omdat appellante heeft aangevoerd
en toelichting blijkt op geen enkele wijze
dat zij materiële en immateriële schade
dat de regelgever met artikel 2, onder b,
Appellante beschikte in 2008 voor zowel
heeft gelden die zij op de netbeheerder
van de Regeling tevens heeft beoogd de
adres A als adres B over overeenkomsten
wenst te verhalen indien blijkt dat de afslui-
beëindiging van het transport van elektri-
voor het transport en de levering van elek-
ting onrechtmatig was, sluit het College niet
citeit of gas in de winterperiode mogelijk
triciteit en gas. Bij een controle op adres A
uit dat appellante door de afsluiting schade
te maken op een ander adres van de klein-
heeft de netbeheerder geconstateerd dat op
heeft geleden. Zij heeft derhalve voldoende
verbruiker dan het fraudeadres. De ruime
zodanige wijze elektriciteit ten behoeve van
belang bij haar beroep.
uitleg van artikel 2 van de Regeling die de
het kweken van hennep was afgenomen dat
Vervolgens gaat het College in op de vraag of
netbeheerder en verweerder voorstaan, ver-
deze niet door de meetinrichting werd gere-
verweerder terecht heeft aangenomen dat de
draagt zich dan ook niet met het uitzonde-
gistreerd. Naar aanleiding hiervan is de
netbeheerder in dit geval bevoegd was appel-
ringskarakter van dit artikel.
energietoevoer op adres A afgesloten. In een
lante op adres B af te sluiten vanwege de
Ook om een andere reden bestaat volgens
aan adres A geadresseerde brief heeft de
fraude op adres A.
het College gaan grond voor een ruime uit-
netbeheerder aangegeven dat de energietoe-
Appellante heeft aangevoerd dat zij niets te
leg van artikel 2 van de Regeling. De netbe-
voer is afgesloten vanwege energiediefstal
maken heeft gehad met het frauduleuze elek-
heerder heeft het transport van elektrici-
en dat heraansluiting enkel zal plaatsvinden
triciteitsverbruik voor de hennepkwekerij
teit en gas op het adres B beëindigd
nadat het volledige notabedrag van
van haar ex-vriend op adres A, waar zij op het
vanwege het onbetaald blijven van een
€ 18.596,72 is betaald. Bij brief van 7 juli
moment van de ontdekking van de fraude al
geldvordering als gevolg van fraude op
2008 heeft de netbeheerder een aanmaning
enige tijd niet meer woonde. Verweerder
adres A. Voor beëindiging van het trans-
naar adres A verzonden met de mededeling
betwist niet dat appellante geen feitelijke
port in het geval van wanbetaling heeft de
dat bij het uitblijven van betaling zo moge-
betrokkenheid bij of wetenschap van de frau-
regelgever echter afzonderlijk voorzien in
lijk tot afsluiting van alle andere op naam
de heeft gehad.
de artikelen 4 tot en met 6 van de Regeling.
van appellante staande aansluitingen zal
Appellante stelt dat de netbeheerder, nu zij
Deze artikelen maken het mogelijk dat de
worden overgegaan.
zelf geen fraude heeft gepleegd, haar niet
netbeheerder, ook in de winterperiode en
Bij brief van 29 september 2008 heeft de
mocht afsluiten op adres B.
op een ander adres dan het fraudeadres,
netbeheerder tevens een aanmaning naar
Het College overweegt dat appellante klein-
het transport van elektriciteit of gas beëin-
adres B verzonden. Appellante heeft op 1
verbruiker is in de zin van artikel 1 van de
digt mits aan de in artikel 4 gestelde voor-
oktober 2008 telefonisch contact gehad met
Regeling afsluiten elektriciteit en gas van
waarden is voldaan en nadat de in de arti-
de netbeheerder en bij fax van dezelfde
kleinverbruikers (hierna: de Regeling). Op
kelen 5 en 6 beschreven procedure is
datum heeft zij haar situatie uitgelegd en
grond van artikel 2, aanhef en onder b, van
gevolgd. Toepassing van artikel 2 van de
gevraagd om een persoonlijk gesprek. Niet-
de Regeling mag een netbeheerder het
Regeling in het geval van wanbetaling zou
temin heeft de netbeheerder op 15 oktober
transport van elektriciteit of gas naar een
deze specifieke wanbetalingsprocedure op
2008 adres B afgesloten van elektriciteit en
kleinverbruiker niet beëindigen in de perio-
ontoelaatbare wijze doorkruisen.
gas. Naar aanleiding van een brief van de
de van 1 oktober tot 1 april van enig jaar (de
Dit leidt het College tot de conclusie dat de
advocaat van appellante heeft de netbeheer-
winterperiode), behoudens in geval van
netbeheerder zich niet op artikel 2, aanhef
der adres B op 31 oktober 2008 onder pro-
fraude of misbruik door de kleinverbruiker.
en onder b van de Regeling kon beroepen
test heraangesloten.
De Regeling is gebaseerd op de Elektrici-
om appellante in de winterperiode af te
Appellante heeft vervolgens op de voet van
teitswet en de Gaswet.
sluiten op adres B. Het bestreden besluit
artikel 51 van de Elektriciteitswet en artikel
Het College overweegt voorts dat ook als
berust derhalve op een onjuiste uitleg van
19 van de Gaswet een aantal klachten over
aangenomen wordt dat verweerder de frau-
voornoemde bepaling. Het beroep is in
de gang van zaken rondom de afsluiting op
de op adres A terecht aan appellante heeft
zoverre gegrond.
adres B tegen de netbeheerder ingediend bij
toegerekend en terecht heeft geconclu-
Nu appellante bij een beoordeling van de
de raad van bestuur van de Nederlandse
deerd dat de netbeheerder appellante op
overige beroepsgronden geen belang meer
Mededingingsautoriteit (hierna: verweer-
dat adres mocht afsluiten, daaruit niet
heeft, zal het beroep voor het overige niet-
der). Bij besluit van 23 maart 2010 (hierna:
volgt dat de netbeheerder ook tot afsluiting
ontvankelijk worden verklaard.
het primaire besluit) heeft verweerder zich
op adres B mocht overgaan. Volgens de toe-
Volgt: gegrondverklaring van het beroep
voor een deel van de klachten onbevoegd
lichting op artikel 2, onder b, van de Rege-
voor zover dat is gericht tegen het onder-
verklaard en de klachten voor het overige
ling is afsluiting te allen tijde toegestaan
deel van het bestreden besluit dat betrek-
ongegrond verklaard. Bij besluit van 17
indien ere sprake is van fraude, bijvoor-
king heeft op de klacht van appellante dat
maart 2011 (hierna: het bestreden besluit)
beeld het knoeien met de meter, of mis-
de netbeheerder haar op 15 oktober 2008
heeft verweerder het bezwaar van appellan-
bruik, zoals bijvoorbeeld illegaal aftappen.
op adres B ten onrechte heeft afgesloten;
te tegen het primaire besluit ongegrond
In die situatie, zo begrijpt het College, is
vernietiging van het bestreden besluit in
verklaard. Verweerder heeft daarbij gecon-
het direct beëindigen van het transport
zoverre; herroeping van het primaire
cludeerd dat niet is gebleken dat de netbe-
van elektriciteit of gas noodzakelijk om
besluit voor zover de genoemde klacht
heerder heeft gehandeld in strijd met de op
verder nadeel – in de vorm van niet door
daarbij ongegrond is verklaard; niet-ont-
grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet
de meter geregistreerd verbruik – te voor-
vankelijk verklaring van het beroep voor
op haar rustende verplichtingen.
komen en om de beschadigde aansluiting
het overige.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1407
1320
Boeken
Het besluit voorbij Dit boek bevat de preadviezen uitgebracht door prof. mr. F.J. van Ommeren en mr. P.J. Huisman, mr. G.A. van der Veen en mr. K.J. de Graaf voor de algemene vergadering van de Vereniging voor Bestuursrecht op 24 mei 2013. Vanuit verschillende invalshoeken komen de preadviseurs tot (deels) gelijkluidende bevindingen omtrent het besluitbegrip in het bestuursrecht. Een historische terugblik met een meer visionaire vooruitblik, een bespreking aan de hand van jurisprudentie en wetgeving, en een vergelijking met het Franse en Duitse recht hebben ieder voor zich geleid tot de constatering dat het besluitbegrip niet meer de enige figuur voor de toegang tot de bestuursrechter dient te zijn. De grenzen van de groei en uitdijing van dat begrip zijn volgens de preadviseurs bereikt, of eigenlijk al overschreden. Oorzaken zien zij enerzijds in de wil van de bestuursrechter om rechtsbescherming te bieden op wellicht soms tegen beter weten gedane voorzetten uit de rechtspraktijk en anderzijds in het besluitcentrisme van de wetgever. De huidige situatie leidt tot onvrede omdat de doctrinaire uitgangspunten overwoekerd zijn geraakt. Maar zij leidt ook tot onzekerheid nu door de gedeeltelijke inwisseling van de doctrine door noties van rechtsbescherming niet altijd op voorhand duidelijk is of een bestuursrechtelijke beslissing de kwalificatie van besluit net wel of toch niet haalt. Bovendien leidt de huidige situatie tot gekunstelde wetgeving waarin niet-besluiten toch als besluiten worden betiteld. De preadviseurs zien met name als probleem dat te veel bestuursrechtelijk relevante zaken niet door de bestuursrechter kunnen worden berecht. Dát het bestuursrecht het besluit centraal stelt, lijkt hen nog altijd juist. Echter, zij achten het niet langer aanvaardbaar dat dit centrale instrument allerlei andere kwesties in de schaduw stelt. Inspiratie voor het vinden van oplossingen kan volgens de preadviseurs worden geput uit het Duitse en het Franse recht, de verzoekschriftprocedure uit ons
1408
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
eigen burgerlijk procesrecht, of uit een meer omvattend concept als de bestuursrechtelijke rechtsbetrekking. Dat concept zou een kader kunnen bieden om aan het besluit gerelateerde handelingen logisch bij de bestuursrechter onder te brengen. Alle preadviseurs menen dat de bestuursrechter over feitelijke handelingen in de aanloop tot en in de uitvoering van een appellabel besluit moet kunnen oordelen. De preadviseurs tekenen ten slotte nog aan dat het niet evident is dat voor alle aan de bestuursrechter voor te leggen geschillen die niet zijn terug te voeren tot een besluit, het huidige bestuursprocesrecht zou moeten gelden. F.J. van Ommeren, mr. P.J. Huisman, G. Van der Veen en K.J. de Graaf VAR-Reeks 150 Kluwer 2013, 320 p., € 45 ISBN 978 90 8974 774 7
Boek voor de rechter Dit is het tweede deel in een serie waarin op toegankelijke wijze rechtspraak wordt besproken. Dit deel gaat over rechtszaken voor Nederlandse en Europese rechters waarin boeken en hun inhoud het onderwerp van geschil zijn. Behandeld worden geschillen over auteursrecht, vormgeving, plicht(en) van de uitgever, geschillen tussen samenwerkende schrijvers en tussen schrijver en uitgever, al dan niet lasterlijke of smadelijke inhoud en de vele exploitatiemogelijkheden van het boek en de daaruit voortvloeiende of daarmee samenhangende problemen. De rechtszaken die aan bod komen zijn met name civielrechtelijke zaken, maar soms ook uit andere rechtsgebieden, zoals bijvoorbeeld het strafrecht. Geprobeerd is het boek ook toegankelijk te maken voor niet-juridisch geschoolde lezers. Voor de geschoolde jurist beoogt het boek naast kennis vooral overzicht en een geheugensteun te bieden. Wendela Bierman en Roland Wigman Uitgeverij deLex en Versteeg Wigman Sprey advocaten 2013, 240 p., € 27,50 ISBN 978 90 8692 039 6
An Equitable Framework for Humanitarian Intervention This book aims to resolve the dilemma regarding whether armed intervention as a response to gross human rights violations is ever legally justified without Security Council authorisation. According to the author, thus far, international lawyers have been caught between giving a negative answer on the basis of the UN Charter’s rules (‘positivists’), and a ‘turn to ethics’, declaring intervention legitimate on moral grounds, while eschewing legal analysis (‘moralists’). In this book, a third solution is proposed. The idea is presented that many equitable principles may qualify as ‘general principles of law recognised by civilised nations’ - one of the three principal sources of international law (though a category that is often overlooked) - a conclusion based upon detailed research of both national legal systems and international law. These principles, having normative force in international law, are then used to craft an equitable framework for humanitarian intervention. It is argued that the dynamics of their operation allow them to interact with the Charter and customary law in order to fill gaps in the existing legal structure and soften the rigours of strict law in certain circumstances. It is posited that many of the moralists’ arguments are justified, albeit based upon firm legal principles rather than ethical theory. The equitable framework proposed is designed to provide an answer to the question of how humanitarian intervention may be integrated into the legal realm. This will not mean an end to controversies regarding concrete cases of humanitarian intervention. However, it aims to enable the framing of such controversies in legal terms, rather than as a choice between the law and morality. Ciarán Burke Studies in International Law, Volume 45 Hart Publishing 2013, 408 p., € 78 ISBN 978 18 4946 404 8
Tijdschriften
1321 Burgerlijk (proces) recht Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 5, mei 2013 Dr. mr. B.A.M. Janssen Straatlantaarns onderdeel van het (ondergrondse) verlichtingsnet? Uitspraak Vzngr. Rb. Groningen (LJN: BV3566 ) nader bekeken – Sinds 1 februari 2007 kent het BW een aparte regeling die ziet op de eigendom van kabel- en leidingnetten. De nieuwe regeling is vastgelegd in art. 5:20 lid 2 BW en brengt een knip aan in de verticale natrekking. De zogenaamde kabelarresten uit 2003 zijn de aanleiding voor deze nieuwe eigendomsregeling. In deze arresten oordeelde de Hoge Raad dat telecomnetten onroerende zaken zijn en dat de eigendom van het net toekomt aan de aanlegger ervan. De Hoge Raad overwoog dat bij de beoordeling als uitgangspunt dient te gelden dat het ontvangststation en de versterkers en verdeelkasten één feitelijke en functionele eenheid met het kabelnet vormen. Voor toepassing van de nieuwe eigendomsregeling moet het net derhalve worden beschouwd als één zelfstandige onroerende zaak. Maar welke onderdelen, boven- en/of ondergrondse installatie(s) behoren eigenlijk tot het netwerk? Aan de hand van de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen wordt in deze bijdrage ingegaan op de vraag hoe wordt beoordeeld of onderdelen al dan niet tot de omvang van een net kunnen worden gerekend. In deze zaak ging het over de vraag of straatlantaarns onderdeel uitmaken van het elektriciteitsnetwerk.
WPNR 144e jrg. nr. 6973, 4 mei 2013 Prof. mr. D.F.M.M. Zaman De toekomst van de stichting, de vereniging, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij – In de laatste tien jaar zijn rondom de kapitaalvennootschappen en de personenvennootschappen de nodige ontwikkelingen op wetgevingsgebied geweest. In deze bijdrage besteedt schr. aandacht aan vier andere rechtspersonen: de stichting, de vereniging, de coöperatie en de onder-
linge waarborgmaatschappij. Hij gaat daarbij in op mogelijke toekomstige ontwikkelingen binnen deze vier rechtsvormen. De toekomst van de stichting wordt daarbij het meest uitgebreid besproken. Het aantal stichtingen is de laatste twintig jaar sterk toegenomen en bovendien vallen daar de meeste ontwikkelingen te verwachten. Zo heeft de Europese Commissie in 2012 een voorstel voor een Europees Statuut voor Stichtingen gedaan. Ook de coöperatie staat weer in de belangstelling van politiek en economie. De onderlinge waarborgmaatschappij is minder populair. Een wijziging van de wettelijke omschrijving van deze rechtspersoon is dan ook gewenst. Mr. J.C.J. Wouters Proportionele aansprakelijkheid, kansschade en verlies van een kans in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht (I) – In beginsel wordt in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht schade alleen vergoed als de benadeelde bewijst dat er een conditio sine qua non-verband is tussen het feit en de schade. Door toepassing van de leerstukken proportionele aansprakelijkheid en verlies van een kans kan de benadeelde tegemoet worden gekomen. In dit artikel bespreekt schr. de betekenis van een aantal arresten voor de leerstukken proportionele aansprakelijkheid, kansschade en verlies van een kans. In het eerste deel gaat hij in op de arresten Nefalit/ Karamus en Fortis/Bourgonje en op de stand van de rechtsleer. In het tweede deel komt het arrest Deloitte/ Hassink aan de orde. In dit arrest heeft de Hoge Raad de begrippen ‘proportionele aansprakelijkheid’ en ‘verlies van een kans’ dogmatisch ingevuld. De Hoge Raad maakt duidelijk dat waar de proportionele aansprakelijkheid terughoudend moet worden toegepast, dit voor de kansschade niet geldt. Het kan voor de adviespraktijk dan ook ingrijpende gevolgen hebben: als vaststaat dat verkeerd is geadviseerd, is met het verlies van de kans het causale verband gegeven. Mr. M.Th.J.H. Straatman Aan wie moet de opzegging van een erfpacht worden betekend? – Schr. geeft antwoord op deze vraag en komt — in afwijking van de heersende literatuur — tot de conclusie dat de betreffende wettelijke bepaling res-
trictief moet worden uitgelegd en dat opzegging van de erfpacht alleen behoeft te worden betekend aan de beperkt gerechtigde of beslaglegger die ten tijde van de opzegging staat ingeschreven in de openbare registers.
WPNR 144e jrg. nr. 68974, 11 mei 2013 Prof. mr. A.J.M. Nuytinck Privaatrecht Actueel. Peildatum waardebepaling ontbonden huwelijksgemeenschap – Schr. gaat in op een belangrijke recente uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2013 over de peildatum voor de waardebepaling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Mr. J.C.J. Wouters Proportionele aansprakelijkheid, kansschade en verlies van een kans in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht (II, slot) – Proportionele aansprakelijkheid kan alleen worden toegepast bij bepaalde vormen van causaliteitsonzekerheid. Kansschade kan een oplossing bieden bij onzekerheid over de schade. Daarbij is, anders dan bij proportionele aansprakelijkheid, een terughoudende benadering niet geboden. Mr. F.J.L. Kaptein Subjectieve uitleg van cessie- en pandakten: niet onbepaald objectief? – In deze bijdrage onderzoekt schr. hoe de voor cessie- en pandakten geldende subjectieve uitleg zich verhoudt tot het bepaaldheidsvereiste.
1322 Fiscaal recht Weekblad fiscaal recht 142e jrg. nr. 7000, 10 mei 2013 Ir. W. Draijer, WFR 2013/571 Tijd voor reflectie – In dit artikel staat schr. stil bij de economische uitdagingen waar Nederland voor staat. Vervolgens wordt nader ingegaan op de overlegeconomie en de kansen voor deze meer dan 1000 jaar oude traditie. Tot slot worden enige fiscale
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1409
Tijdschriften
uitdagingen geschetst die van belang zijn voor het belastingstelsel van de toekomst. Dr. A.F.M. Brenninkmeijer, WFR 2013/578 Belastingdienst in evenwicht met de burger – Mensen zijn voor het overgrote deel intrinsiek gemotiveerd om zich aan de wet te houden. (Fiscale) fraude vindt op beperkte schaal plaats. Niettemin kan het omgekeerde worden geloofd, afgaande op media en politici. Een sanctionerende en wantrouwende stijl verstoort een evenwichtige burger-overheidsrelatie. Schr. pleit als Nationale ombudsman voor vertrouwen in burgers. Dat betekent op het fiscale terrein in beginsel uitgaan van getrouwe aangifte en belastingafdracht. Verder adviseert schr. prettig, persoonlijk en respectvol contact als interface tussen een complex belastingssysteem en informatiezoekende burgers. Prof. dr. L.G.M. Stevens, WFR 2013/587 Hoe beschermen we op termijn de kernwaarden van de belastingheffing? – De Belastingdienst moet werken in een dynamische werkomgeving. Globalisering, informatisering, vergrijzing en individualisering zijn trends die zijn werkprocessen mede bepalen. De wetgever moet daarvoor de kaders stellen en de kernwaarden van de belastingheffing bewaken. De uitvoerbaarheid is een kwaliteitskenmerk. De massaliteit van de werkprocessen van de Belastingdienst staat bij voortduring op gespannen voet met de behoefte aan maatwerk. Dat vereist een vorm van dubbelsporig wetgeven, waarin robuust wordt afgewikkeld wat robuust kan en fijnmazig wat fijnmazig moet. Er moeten uitvoeringsarrangementen worden uitgewerkt die tegelijkertijd de regeldruk verminderen en het betrouwbaarheidsgehalte van de naleving verhogen. Met horizontaal toezicht is de goede weg ingeslagen, maar verbetering van de effectiviteit en efficiëntie van deze werkmethode is gewenst. Bij dat alles is harmonisatie van de nationale grensoverschrijdende belastingen en vormgeving van werkprocessen onontkoombaar.
1410
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1323 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 9, mei 2013 Mr. M.J. van Pomeren, Bb 2013/24 Rechtsbescherming tegen de onteigening van SNS – een juridische striptease – Op 1 februari 2013 maakte de Minister van Financiën voor het eerst gebruik van de bevoegdheden die na het uitbreken van de kredietcrisis in de Wet op het financieel toezicht zijn geïntroduceerd om problemen in de financiële sector daadkrachtiger en effectiever het hoofd te kunnen bieden. Met één besluit onteigende de Minister nagenoeg alle vermogensbestanddelen van de SNS Bank N.V. en SNS Reaal N.V. en was de nationalisatie van de SNS Bank een feit. Een groot deel van het onteigeningsbesluit is definitief geworden met de uitspraak van de Raad van State van 25 februari 2013 (LJN BZ2265), waarin de Afdeling oordeelde dat de minister bevoegd was tot onteigening van de effecten en de achtergestelde leningen van SNS Bank en SNS Reaal. In deze bijdrage schetst schr. de inhoud van dit besluit, de juridische context en de relevante overwegingen van de Afdeling, en beschouwt de mogelijkheden van belanghebbenden om zich tegen het onteigeningsbesluit te verweren. J.A. Stal, Bb 2013/27 Hypotheekakte als executoriale titel? Rabobank/Visser revisited In de huidige financieel-economische crisis gebeurt het maar al te vaak: verstrekkers van hypothecaire financieringen worden na executoriale verkoop van de onroerende zaak met een restvordering geconfronteerd. Als hypotheekhouder heeft de financier geen executoriale titel nodig: hij heeft het recht van parate executie. Voor de restantvordering (na uitwinning van het hypotheekrecht) zoekt de financier verhaal op het overige vermogen van de schuldenaar. Daarvoor geldt het recht van parate executie niet meer en dient hij over een executoriale titel te beschikken. De
grosse van een notariële hypotheekakte is in beginsel zo’n executoriale titel. De vraag is of deze na uitwinning van het hypotheekrecht nog als executoriale titel kan gelden. De Hoge Raad heeft deze vraag in zijn arrest van 26 juni 1992, NJ 1993/449 ontkennend beantwoord. In dit artikel bespreekt schr. de achtergronden van dit arrest alsmede de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2013, LJN BY4889, NJ 2013/123 naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing over hetzelfde onderwerp op grond van art. 392 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Juridisch up to Date Nr. 9, 2 mei 2013 Mr. F.F.A. Smetsers Katvangers en bestuurders in het nauw: over BV-dokters en aansprakelijke bestuurders – Schade door faillissementsfraude is groot. Hoewel wetgeving is aangescherpt blijft het moeilijk om kwaadwillende bestuurders aan te pakken. Schr. bespreekt voor de frauduleuze handel in BV’s verschillende in de praktijk voorkomende constructies van faillissementsfraude en de civielrechtelijke gevolgen. Het juridisch kader wordt geschetst door een bespreking van artt. 2:9 en 2:248 BW. Aan de hand van twee casus bespreekt schr. twee constructies (waaronder de ‘Katvanger’) van faillissementsfraude. De eerste casus betreft een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 februari 2012 en de tweede van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013. Op grond van deze twee uitspraken kan volgens schr. de conclusie worden getrokken dat bestuurders bij een naderend faillissement, door bijvoorbeeld het overdragen van de bestuursverantwoordelijkheid, zich niet aan hun verantwoordelijkheden kunnen onttrekken. Schr. bespreekt tot slot het conceptwetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod. Het is volgens schr. de vraag of met dit civielrechtelijk bestuursverbod kwaadwillende bestuurders beter kunnen worden aangepakt.
Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 5, mei 2013 Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis
Tijdschriften
De verhouding onderaannemerhoofdaannemer-opdrachtgever (deel 1). Een jurisprudentie onderzoek – Het onderwerp van de jaarlijkse conferentie van de Europese Vereniging voor Bouwrecht in Luik was ‘onderaanneming’. Tijdens die bijeenkomst werd een uitgebreid overzicht van de Belgische rechtspraak over onderaanneming verzorgd door L. Imbrechts. De opmerking van de schrijver dezes, dat het Nederlandse onderaannemingsrecht veel minder spannend is dan het Belgische, werd met enig ongeloof ontvangen. Dat vormde de prikkel om die rechtspraak uitgebreider aan een onderzoek te onderwerpen. De uitkomst van dat onderzoek is geen aanleiding om heel anders naar het Nederlandse onderaannemingsrecht te kijken. Er is best veel rechtspraak, maar deze rechtspraak vertoont in het algemeen grote overeenstemming met de rechtspraak inzake de ‘gewone’ overeenkomst van aanneming van werk.
1324 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Mediaforum 25e jrg. nr. 4, april 2013 Prof. mr. A.W. Hins De journalistieke exceptie en de bescherming van persoonsgegevens. Laveren tussen twee grondrechten – De journalistieke exceptie van art. 3 Wet bescherming persoonsgegevens bevat voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke of literaire doeleinden een uitzondering waardoor strijd met de vrijheid van meningsuiting kan worden vermeden. Schr. onderzoekt aan de hand van Nederlandse en buitenlandse rechterlijke beslissingen of alleen journalisten hier een beroep op kunnen doen. Op 25 januari 2012 diende de Commissie het voorstel Algemene verordening gegevensbescherming in die in de plaats moet komen van de huidige richtlijn bescherming persoonsgegevens. In het voorstel wordt een ruime uitleg gegeven aan de
journalistieke exceptie. Schr. spreekt de hoop uit dat Nederland in het onderhandelingsproces pleit voor deze ruime uitleg van de exceptie.
1325 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Bouwrecht 6e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. S.M. van Velsen Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan (deel 1). Een analyse van (recente) jurisprudentie en rechtsvragen die zijn blijven bestaan – Deze publicatie in twee delen spitst zich toe op de vraag of en zo ja, in hoeverre bij de invulling van de maximale planologische mogelijkheden voor het bepalen van de (milieu) effecten van een bestemmingsplan (en daarmee ook een inpassingsplan) van een representatieve invulling mag worden uitgegaan en wat daarvoor de randvoorwaarden zijn. De problematiek speelt in vergelijkbare mate bij structuurvisies. De theorie van de maximale planologische mogelijkheden aan de hand van thema’s en jurisprudentie komt aan de orde. Schr. besteedt aandacht aan wat zij ‘de nuance van de representatieve invulling’ noemt. Ook worden praktijkvoorbeelden beschreven om enige suggesties te doen voor een verdere invulling van de nuance. Mr. J. de Roos Kroniek administratief onteigeningsrecht 2011-2012 – In deze kroniek komen de ontwikkelingen in het administratieve onteigeningsrecht aan de orde. In 2011 zijn 52 koninklijke besluiten tot aanwijzing ter onteigening verschenen. In 2012 waren dat er 57. Aan de hand van de maatstaven die de Kroon hanteert bij de beoordeling van een verzoekbesluit tot aanwijzing ter onteigening wordt een selectie besproken van interessante koninklijke besluiten uit 2011 en 2012. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de notitie met aandachtspunten en aanbevelingen bij voorgenomen onteigeningsverzoeken die de
Corporate Dienst van Rijkswaterstaat in december 2012 heeft verspreid.
Tijdschrift voor Gezondheidsschade, Milieuschade en Aansprakelijkheidsrecht 27e jrg., nr. 1, april 2013 Mr. W.Th. Braams, mr. D.H. Dongelmans Van geval naar gebied: gebiedsgericht grondwaterbeheer als deus ex machina – Op grond van de Wet bodembescherming kunnen verontreinigingen in het diepere grondwater langs juridische weg gebiedsgericht worden aangepakt. Hiervoor zijn de artt. 55c tot en met 55i van de Wet bodembescherming van toepassing. Deze wetgeving biedt een alternatief voor de al voor 1 juli 2012 op grond van de Wet bodembescherming bestaande verontreinigingen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de regeling en vragen schrs. zich af of de regeling wel genoeg faciliteert. In ieder geval moet hetgeen in de regeling als ‘gebied’ is gekwalificeerd beter in beeld worden gebracht. Ook verdient de positie van de gebiedsbeheerder aandacht. Met handhavingsinstrumentarium zou de vrijwilligheid van de gebiedsgerichte aanpak binnen de perken moeten worden gehouden. Schrs. behandelen de onderwerpen die essentieel zijn voor het welslagen van gebiedsgerichte aanpak, het gebied, het beheerplan en de afkoopovereenkomst, nadat het waarom van de gebiedsgerichte aanpak is behandeld. Mr. R. Fennis Van geval naar gebied: gebiedsgericht grondwaterbeheer in het Europees milieurecht – Gebiedsgerichte aanpak van grootschalige grondwaterverontreiniging is sinds juli 2012 opgenomen in de Wet bodembescherming. Gebiedsgerichte aanpak is gericht op sanering en beheer van meerdere verontreinigingspluimen in een aangewezen gebied, waardoor niet langer de grenzen van individuele verontreinigingsgevallen, maar die van het gebied centraal staan. In deze bijdrage wordt gekeken naar de verspreiding van verontreiniging buiten het aangewezen gebied en over de grens van het Nederlandse milieurecht. De mogelijkheid voor verspreiding en inbreng van (bestaande) verontreiniging bij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1411
Tijdschriften
de uitvoering van de gebiedsgerichte aanpak wordt bekeken in het licht van het toepasselijke Europese milieurecht en het voorzorgsbeginsel. Verspreiding van verontreiniging buiten de gebiedsgrenzen gaat in tegen het inbrengverbod in de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Grondwaterrichtlijn (GWR). Het is duidelijk dat op grond van het voorzorgsbeginsel als toepasselijke bepalingen in de KRW en GWR verspreiding van verontreiniging buiten de grenzen van het voor de gebiedsgerichte aanpak aangewezen gebied geheel moet worden voorkomen. Mr. drs. N.M. Wisman De EU Algemene Verordening Gegevensbescherming: de stand van zaken – Na de artikelen over de bepalingen in de concept-Algemene verordening gegevensbescherming in P&I 2012-3, 2012-4, 2012-6 en 2013-1 wordt het tijd te beschrijven welke ontwikkelingen zich binnen de EU hebben voorgedaan op dit terrein. Door diverse gremia van de EU is gereageerd op de concept-verordening en niet altijd even positief. Vraag is nu wat deze ontwikkelingen betekenen voor de nieuwere lijn die de Commissie heeft uitgezet op het terrein van gegevensbescherming. In deze bijdrage wordt ingegaan op de negen belangrijkste wijzigingen in de verordening, en wordt aangegeven of een rode draad te ontdekken is in het geheel aan reacties.
1326 Privacy Privacy & Informatie 16e jrg. nr. 2, april 2013 Mr. C.M. Jakimowicz, prof. mr. J.M.A. Berkvens De spelregels bij verzoeken tot inzage op grond van de Wbp – In art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt het inzagerecht geregeld. Een betrokkene kan op grond van dit artikel aan een verantwoordelijke het verzoek tot inzage in zijn persoonsgegevens richten. Schr. bespreekt de grenzen
1412
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
aan dit inzagerecht. Hiertoe worden de spelregels van het inzagerecht besproken. Eerst wordt ingegaan op de materiële aspecten van dit recht, waarbij de volgende vragen worden beantwoord: wanneer is er sprake van persoonsgegevens van de verzoeker, is er sprake van verwerkingen waarop de Wbp niet van toepassing is en is er sprake van misbruik van recht? Onder formele aspecten van het inzagerecht komen onder meer aan bod de frequentie van verzoeken, de specificatie van het verzoek en legitimatie van de verzoeker. Afgesloten wordt met een enkel woord over het ontwerp voor een Europese Verordening, de opvolger van de huidige Richtlijn 95/46/EG.
1327 Sociaal Recht Arbeidsrecht 20e jrg. nr. 5, 2013 Mr. P.A. Charbon, ArbeidsRecht 2013/27 De WNT en de (overeengekomen) ontslagvergoeding; de eerste bevindingen – Sinds 1 januari 2013 geldt de Wet van 15 november 2012, houdende regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in publieke en semipublieke sector (WNT). De WNT maximeert de bezoldiging voor bepaalde (top)functionarissen tot ‘130% van de zogenoemde Balkenendenorm’. Daarnaast is de vergoeding bij ontslag gemaximeerd tot € 75.000 bruto. Inmiddels zijn drie uitspraken gepubliceerd die betrekking hebben op deze gemaximeerde ontslagvergoeding. In dit artikel behandelt schr. de vraag hoe de betrokken kantonrechters omgaan met deze bepaling in de WNT en of daar al conclusies uit zijn te destilleren. Mr. dr. R.F. Kötter, ArbeidsRecht 2013/28 Verzwijging strafrechtelijk verleden. Wie zwijgt die blijft? – Een strafrechtelijk verleden is voor een sollicitant geen omstandigheid om mee te koop te lopen. Toch kan onder omstandigheden spreken verplicht zijn. Recentelijk oordeelde de Kantonrechter Enschede in de zaak
van een arts die bij zijn sollicitatie bij een zorginstelling verzweeg dat hij tot vijftien jaar cel was veroordeeld voor een moordaanslag op zijn exechtgenote. De kantonrechter oordeelde op 29 januari 2013 in kort geding op de vordering van de arts om hem, na vrijstelling van werkzaamheden met behoud van salaris weder te werk te stellen. Vervolgens werd door zijn collega-kantonrechter op 18 februari 2013 besloten over het door de werkgever ingediende verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de arts. In dit artikel bespreekt schr. aan de hand van de feiten en omstandigheden in beide zaken de mogelijke rechtsgevolgen van verzwijging van een strafrechtelijk verleden bij sollicitaties. Mr. C.W.P. van Ommeren, mr. D.W.J.M. Kemperink, ArbeidsRecht 2013/29 Bestuurders en beloning – de stand van zaken – Om gehoor te geven aan het maatschappelijk levendige debat over de hoogte van de beloning van bestuurders hebben Europese en Nederlandse politici talrijke initiatieven op het gebied van wet- en regelgeving ontplooid om deze aan banden te leggen. Een groot deel van deze nieuwe regels raakt vooral bestuurders van financiële ondernemingen, maar ook topfunctionarissen in de (semi) publieke sector en bestuurders van beursvennootschappen ontkomen er niet aan. Schrs. geven in dit artikel een overzicht op hoofdlijnen van de belangrijkste nieuwe wet- en regelgeving op dit gebied en zij gaan in op de arbeidsrechtelijke mogelijkheden voor werkgevers om de bestaande bezoldigingsafspraken te wijzigen. Mr. H.C. Geugjes, ArbeidsRecht 2013/30 Van draaideur naar harmonicadeur – De afgelopen jaren zijn in verschillende vaktijdschriften publicaties verschenen op het gebied van uitzendarbeid en payrolling. Daarbij ging het met name over de in de afgelopen tien jaar verbeterde rechtspositie van de uitzendkracht en de kwalificatie van het fenomeen payrolling. Eén onderdeel van de rechtspositie van de uitzend- dan wel payrollwerknemer is tot nu toe onderbelicht gebleven en dat is het aspect van opvolgend werkgeverschap in relatie tot de in de wet bestaande
Tijdschriften
mogelijkheid in de toepasselijke cao af te wijken van art. 7:691 lid 1 BW. In dit artikel tracht schr. dit hiaat in de informatie over payrolling weg te nemen. Mr. M. Westerbeek, ArbeidsRecht 2013/31 Het voorlopig getuigenverhoor in het arbeidsrecht: onbekend maakt onbemind? – Een voorlopig getuigenverhoor kan zinvol zijn om te voorkomen dat bewijs verloren gaat of om de (proces)kansen in te schatten. Daarnaast kan het een nuttig middel zijn om in een vroeg stadium feiten boven tafel te krijgen of een tactisch (schrik) effect te creëren. Er lijkt in het arbeidsrecht desondanks weinig gebruik van te worden gemaakt. In dit artikel schetst schr. het juridisch kader en gaat daarna in op de mogelijkheden om een voorlopig getuigenverhoor succesvol in te zetten in arbeidsrechtelijke procedures.
PS Documenta Nr. 5, 29 april 2013 Mr H. Nonnekes, PS Documenta 2013/61 Vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ Op 25 oktober 2012 is de wijzigingswet voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden. In art. 6 AWBZ wordt door middel van de twee woorden ‘en vermogen’ de weg vrij gemaakt voor het optellen van een deel van het vermogen bij het inkomen waarop de hoogte van eigen bijdrage AWBZ wordt berekend. Hierdoor valt de eigen bijdrage voor een aantal groepen hoger uit. Art. 15 Wmo wordt op dezelfde wijze gewijzigd, zodat ook daar de eigen bijdrage voor een hoger bedrag kan worden opgelegd. Schr. behandelt in dit artikel de vermogensbijtelling in de AWBZ en het doel van deze maatregel en plaatst deze in historisch en politiek perspectief. Mr. H. van Rooij, PS Documenta 2013/62 Vermogensinkomensbijtelling in de Wmo – Het Besluit maatschappelijke ondersteuning heeft diverse wijzigingen ondergaan per 1 januari 2013. In dit artikel belicht schr. één wijziging: de invoering van de vermogensinko-
mensbijtelling bij het bepalen van de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tot 1 januari was de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel afhankelijk van het inkomen van de belanghebbende en diens echtgenoot. Per 1 januari 2013 is de Wmo gewijzigd en wordt een percentage van het vermogen in aanmerking genomen. Dit wordt ook wel de ‘vermogensinkomensbijtelling genoemd’. Drs. W.G.L. Mossink, PS Documenta 2013/63 De terugdringing van het ziekteverzuim – Nederland kende in het laatste decennium van de vorige eeuw een hoog ziekteverzuim. De collectieve verzekeringsvorm die Nederland kende krachtens de Ziektewet voor het ziekteverzuim was anoniem, gaf te veel gelegenheid om de kosten van verzuim af te wentelen op het collectief, en gaf weinig prikkels aan werknemers en werkgevers om het hoge verzuim aan te pakken. Werkgever en werknemer moesten meer verantwoordelijkheid krijgen voor het ziekteverzuim en er moest meer aandacht komen voor preventie. In dit artikel evalueert schr. de wettelijke maatregelen die op dit vlak zijn genomen. Mr. drs. N.J.E.G. Cremers, PS Documenta 2013/64 Meerzorg AWBZ – Per 1 januari 2012 is in de Regeling zorgaanspraken AWBZ een regel opgenomen op grond waarvan men, boven de zorg die is opgenomen in een zorgzwaartepakket, in aanmerking kan komen voor een vergoeding van de meerzorg. In dit artikel beschrijft schr. de geschiedenis die aan deze regeling vooraf is gegaan, het wettelijk kader, en de relevante jurisprudentie.
Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk Nr. 3, 2013 M.M. Koevoets, A. Briejer Een klokkenluider van het Huis. De laatste ronde ingeluid? – Op 14 mei 2012 is het wetsvoorstel Wet Huis voor klokkenluiders ingediend. Met het wetsvoorstel wordt beoogd aan het gebrek aan rechtsbescherming van de klokkenluider tegemoet te komen. De wet voorziet in een procedure voor melding en
onderzoek, een fonds en een aantal artikelen in Boek 7 BW. De klokkenluidende werknemer moet beter worden beschermd met de nieuwe wetgeving. Er wordt een instelling, namelijk het Huis, geïntroduceerd waar kan worden gemeld en die het onderzoek uitvoert. In deze bijdrage wordt onderzocht of vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt behoefte bestaat aan een wettelijke regeling voor klokkenluiders en zo ja, of dit wetsvoorstel bij die behoefte aansluit. Na een inhoudelijke beschrijving van het wetsvoorstel wordt de Nederlandse rechtspraak, die schaars en casuïstisch van aard is, behandeld en tevens die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Volgens schrs. bestaat vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid behoefte aan een wettelijke regeling die het procedurele kader vormt voor het handelen van werkgever en werknemer bij het klokkenluiden en die de rechter handvatten kan bieden bij de beoordeling van dit handelen. A.W. Haverkort, I. Witte Ontwikkeling van het stakingsrecht na kritiek van het ECSR – Als gevolg van de economische crisis staat er druk op de cao-onderhandelingen tussen werkgevers en vakorganisaties. Vakorganisaties kunnen hun leden oproepen gebruik te maken van hun grondrecht tot collectieve actie over te gaan. In deze bijdrage wordt een overzicht van de recente Nederlandse stakingsrechtspraak gegeven en wordt onderzocht of deze rechtspraak al dan niet in lijn is met het Europese stakingsrecht. Volgens schrs. is de in de Nederlandse rechtspraak gehanteerde ultimum remedium-toets niet in overeenstemming met het Europees Sociaal Handvest (ESH) en is daarin geen ontwikkeling waar te nemen naar aanleiding van de kritiek van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Rechters toetsen eerst of een staking als uiterst middel is ingezet, voordat aan art. G ESH wordt toegekomen. S. Jellinghaus Simsalabim: daar is de toverformule van de Centrale Raad – In deze bijdrage wordt ingegaan op de gevolgen van een tweetal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op de ambtelijke ontslag-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1413
Tijdschriften
praktijk. Beide uitspraken zijn van 28 februari 2013. In deze uitspraken is ingegaan op de berekeningsmethode die geldt bij het ontslaan van ambtenaren op basis van de ontslaggrond wegens andere gronden. Met de uitspraken heeft de Centrale Raad een belangrijke nieuwe ontwikkeling tot stand gebracht binnen het ambtenarenrecht. Een formule met nog enige onduidelijkheden. Op hoofdlijnen wordt echter wel duidelijk wat een overheidswerkgever en een ambtenaar kunnen verwachten bij het toepassen van de ontslaggrond. Volgens schr. is het een nadeel dat de formule een maximering kent. De verwijtbaarheidsfactor is beperkt in tegenstelling tot de kantonrechtersformule. Schr. prefereert aansluiting bij de kantonrechtersformule, hetgeen de Centrale Raad niet heeft gedaan.
1328 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 8386, 7 mei 2013 Prof. mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Gst. 2013/32 De Hoge Raad koersvast. De verhouding publiek-/ privaatrecht in zware storm – In het Ringvaartse aanlegsteigerarrest gaat de Hoge Raad niet mee in de redenering van het Hof Amsterdam om een publiekrechtelijke rechtshandeling – in casu een ontheffing van de keur – tevens te beschouwen als een privaatrechtelijke rechtshandeling in de vorm van toestemming voor een bijzonder gebruik van het openbaar water, de Ringdijk. De Hoge Raad houdt vast aan de leer dat twee verschillende rechtsregimes van toepassing kunnen zijn op hetzelfde object. Naar aanleiding van dit arrest constateert schr. dat er een nieuwe stroming is in de juridische doctrine, die bepleit dat publiek- en privaatrechtelijke gevolgen in elkaar moeten opgaan. Nog een stapje verder gaat de stelling dat een bestuursorgaan zonder meer bevoegd is om buiten de wet om een vermogensrecht te creëren. In dit artikel onderzoekt schr. aan de hand van de grondslagen van het recht of
1414
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
voor het standpunt van het Hof goede argumenten zijn, dan wel dat moet worden vastgehouden aan de grondslagen van de verhouding tussen publiek- en privaatrecht. Prof. dr. B. Hessel, Gst. 2013/33 De VNG Model Algemene Subsidieverordening. ‘Subsidie zonder moeite’: essentiële aanpassingen noodzakelijk om bij subsidiebeleid problemen met staatssteun te voorkomen – In november 2009 heeft de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) de model Algemene subsidieverordening (ASV) Subsidie zonder moeite vastgesteld en daarmee veel gemeenten tot voorbeeld gediend. In de model ASV is niets geregeld over staatssteun. Dat is opmerkelijk, omdat juist algemene subsidieverordeningen van decentrale overheden van essentieel belang zijn bij het implementeren van de Europese staatssteunregels. Inmiddels dringen de gemeenten Zaanstad en Haarlem, die betrokken zijn bij dat project, er bij de VNG op aan om de model ASV aan te passen aan de regels van staatssteun. In deze bijdrage wordt ingegaan op de noodzaak van deze aanpassing en aangegeven dat dit voor de VNG slechts ‘met weinig moeite’ mogelijk is.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 4, 2013 H.E. Bröring, G.J.A. Geertjes, NTB 2013/12 Bestuursrechtelijke soft law in Nederland, Duitsland en Engeland – Beschouwingen van meer algemene aard over beleid – beleidsregels en andere nietwettelijke beslisregels –zijn dun gezaaid en rechtsvergelijkende beschouwingen ontbreken nagenoeg. In deze bijdrage blijven schrs. binnen de grenzen van het publiekrecht en spitsen zich toe op de vraag hoe beleid in andere rechtsstelsels juridisch wordt beoordeeld en of men daar eveneens bekend is met beleid met de status van een rechtshandeling. Mr. drs. T. van den Akker, NTB 2013/13 Festiviteiten, relschoppers en de last onder dwangsom
– Toepassing van de dwangsom lijkt een effectief instrument bij het streven naar een ordelijk verloop van feestelijke evenementen. Gemeenten leggen ter voorkoming van ongeregeldheden aan hen bekende relschoppers bij voorbaat een last onder dwangsom op. In deze bijdrage gaat schr. in op de mogelijkheden en beperkingen bij deze toepassing van de last onder dwangsom.
Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 281, 8 mei 2013 T. Bruyninckx Ethische overwegingen bij gunning overheidsopdrachten – (België) Schr. definieert het begrip ‘ethische overwegingen’ en schetst het wettelijk kader ter zake. Voorts betoogt schr. dat de huidige praktijk, waarbij ethische overwegingen worden vertaald naar uitvoeringsvoorwaarden, niet de verhoopte oplossing biedt voor de problemen als gevolg van de complexe juridische context waarmee aanbestedende overheden worden geconfronteerd. Schr. zet de juridische grenzen uiteen waarbinnen ethische overwegingen bij wege van technische specificaties of gunnings- of selectiecriteria in het gunningsproces kunnen worden geïmplementeerd.
1329 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie ANWB Verkeersrecht 61e jrg. nr. 4, 2013 Mr. G.M. Wassenaer Het voorstel Çörüz/Oskam, of de puberouder in de beklaagdenbank – In de rechtspraak duikt het fenomeen jeugdcriminaliteit steeds vaker op. Een recent voorbeeld van de Rechtbank Amsterdam illustreert dit: een jongen van 14 jaar besluit samen met drie vrienden een verlaten schoolgebouw te betreden. Ze verzamelen papier en plastic en steken de boel met een aansteker in brand. Als het uit de hand loopt en het vuur oplaait, schrikken ze en proberen met een deken en scheppen aarde het vuur te doven, waarna ze in allerijl het gebouw verlaten. Het vuur is
Tijdschriften
echter niet afdoende gedoofd en het schoolgebouw brandt af. De gemeente, eigenaar van de school, doet een beroep op haar opstalverzekeraar, die op zijn beurt de ouders van de jongen aanspreekt voor de schade, zeker als hij verneemt dat de jongen strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor opzettelijke brandstichting. Vader beroept zich op de gezinsaansprakelijkheidsverzekering, maar de verzekeraar verschuilt zich achter de opzetclausule die de inzet van het betreffende geding vormt, waardoor vader aan het kortste eind trekt. Wie moet aan het eind van de dag de verantwoordelijkheid dragen voor dit wangedrag van pubers vanaf 14 jaar? Art. 6:169 lid 2 BW zegt dat in de eerste plaats de puber zelf aansprakelijk is. Daarnaast kunnen ouders van kinderen van 16 jaar aansprakelijk worden gesteld, tenzij zij zich kunnen disculperen, maar er is verandering op til.
Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 4, april 2013 A.H. Klip, DD 2013/25 De resocialisatiegedachte – Met de inwerkingtreding van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties van 12 juli 2012 is een nieuwe regeling van kracht geworden voor de overdracht en tenuitvoerlegging van Nederlandse strafvonnissen naar een andere lidstaat en vice versa. De wet vormt de implementatie van twee kaderbesluiten van de Europese Unie; Kaderbesluit 2008/909 van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd en Kaderbesluit 2008/947 van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. Aan beide instrumenten ligt de resocialisatiegedachte ten grondslag. In deze bijdrage onderzoekt schr. hoe deze gedachte vorm heeft gekregen in de Nederlandse rechtsorde en welke betekenis eraan moet worden toegekend. Y.N. van den Brink, DD 2013/26
Geschorst onder voorwaarden. Meningen van jeugdige verdachten, ouders en jeugdreclasseerders – In Nederland wordt in jeugdstrafzaken veelvuldig gebruik gemaakt van de schorsing van voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden. Die vindt niet alleen plaats als alternatief voor voorlopige hechtenis, maar ook om vroegtijdige interventies te faciliteren. Dit heeft geleid tot kritiek vanuit de rechtswetenschap. Tot op heden ontbreekt in het debat echter het perspectief van diegenen die in de praktijk direct bij de tenuitvoerlegging zijn betrokken. Deze bijdrage beoogt deze leemte op te vullen door inzicht te verschaffen in de beleving en percepties van jeugdige verdachten, hun ouders en jeugdreclasseerders. Duidelijk wordt dat een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen hun percepties van de voorwaardelijke schorsing en diverse hierop betrekking hebbende juridische uitgangspunten. Op basis van deze constatering voorziet deze bijdrage in reflecties op juridische uitgangspunten, wetgeving en rechtspraktijk. Ook worden concrete voorstellen aangedragen om de discrepantie tussen de juridische en empirische realiteit te verkleinen.
Justitiële Verkenningen 39e jrg. nr. 2, april 2013 Thema: De levenslange vrijheidsstraf – Nederland neemt met zijn strenge uitleg van de levenslange straf een uitzonderingspositie in Europa in. De meeste landen kennen een aan rechterlijke toetsing onderhevige regeling die voorziet in de mogelijkheid van voorwaardelijke vrijlating, nadat een substantieel deel van de straf is uitgezeten. Nederland kent alleen de aan politieke besluitvorming onderworpen gratieregeling. Deze regeling voldoet aan de eisen die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden gesteld aan de straftenuitvoerlegging: de veroordeelde moet een redelijk perspectief op vrijlating houden. Volgens het Europees Hof levert de oplegging van de levenslange gevangenisstraf geen schending op van art. 3 Europees Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Maar de voortgezette tenuitvoerlegging kan daarmee wel in strijd komen als een redelijk strafdoel ontbreekt én als de sanctie de facto en de iure niet verminderbaar is. Tegen deze achtergrond is er alle aanleiding om in deze uitgave aandacht te besteden aan de internationale context waarbinnen het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf vorm heeft gekregen, evenals aan de discussies over dit onderwerp in andere landen. Het eerste artikel van dit themanummer De levenslange gevangenisstraf internationaal vergeleken is geschreven door Dirk van Zyl Smit, die daarin beschrijft hoe verschillende Europese landen en de Verenigde Staten de levenslange gevangenisstraf wettelijk hebben geregeld. Tevens vraagt hij aandacht voor de niet-formele levenslange gevangenisstraf. Vincent Glerum behandelt in zijn artikel Levenslange gevangenisstraf: uitlevering en overlevering aan Nederland de uitzonderingspositie die Nederland inneemt in Europa voor wat betreft de uitlevering en overlevering in strafzaken waarbij de levenslange gevangenisstraf een rol speelt. Hij laat zien dat uitlevering en overlevering aan Nederland in levenslang gerelateerde zaken vooralsnog geen schending van het EVRM opleveren, omdat volgens de criteria van het EHRM niet is aangetoond dat de in Nederland geldende gratieprocedure geen realistisch perspectief biedt op vrijlating. In zijn bijdrage Het advies van de rechter in de gratieprocedure levenslanggestraften beschrijft Daan Cornelissen de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse gratieprocedure, die zich concentreert op de rol van het rechterlijk advies in deze procedure. Ook Wiene van Hattum kiest een historische invalshoek voor haar artikel over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Het aanzien van de Staat. Over de praktijk van tenuitvoerlegging van de levenslange straf. Aan de hand van een recente casus illustreert zij hoezeer de opvattingen hierover zijn gewijzigd. Zij betoogt dat het huidige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1415
Tijdschriften
beleid van ‘levenslang is levenslang’ het aanzien van de Staat schade berokkent uit het oogpunt van mensenrechten en doordat Nederland zich in deze kwestie internationaal isoleert. Dat levenslange gevangenisstraf inhumaan zou zijn, wordt weersproken door Mark Fleischer in zijn bijdrage ’Levenslang’: schadebeperking door levenslange gevangenisstraffen, dat gaat over de ervaringen van veroordeelden en hun visie op de plaats van de gevangenis in hun leven. Vervolgens gaat Gerard de Jonge in op de vraag of een speciaal regime voor levenslanggestraften in Nederland gewenst is en hoe dat eruit zou moeten zien in zijn artikel Naar een compensatoir regime voor levenslang- en zeer langgestraften. Hij reflecteert op de plannen van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie om levenslang- en zeer langgestraften in speciale afdelingen bij elkaar onder te brengen. Peter Braun betoogt dat ondanks hun verschillende juridische posities er ook veel overeenkomsten zijn tussen levenslanggestraften en de groep gevangen die zeer lang of soms zelfs levenslang verblijft in een justitiële inrichting, namelijk tbs-gestelden op de longstayafdelingen. In zijn artikel Perspectiefverlies bij levenslange gevangenisstraf en longstay-tbskader. Overeenkomsten en verschillen bespreekt hij de eerste ervaringen met een aanpassing van het regime op enkele longstayafdelingen en de positieve effecten daarvan op het sociaal en emotioneel welzijn van longstayers. De vraag hoe realistisch het perspectief op vrijlating is voor levenslanggestraften in Nederland staat centraal in de bijdrage Perspectief voor langgestraften? van Tim de Bont en Sonja Meijer. Zij betogen dat de twee bestaande mogelijkheden – een civiele procedure of een gratieverzoek – onvoldoende perspectief bieden en daarnaast enkele andere nadelen hebben.
Proces 92e jrg. nr. 2, 2013 N. Koeman, H. Overgaag Een stap voor. De wijze waarop persoonsbeveiliging middels kennis en informatie verschuift van reactief naar proactief optreden
1416
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
– In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag hoe de Dienst Bewaken en Beveiligen (DBB), onderdeel van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie, zich heeft ontwikkeld naar een lerende organisatie, waarbij een verschuiving heeft plaatsgevonden van reactief naar proactief optreden. De analyse van het proces van deze verschuivingen binnen de DBB laat zien dat er tal van factoren, zowel positief als negatief, zijn die dit proces kunnen beïnvloeden. Mr. E. Borg Wraak der wraking. Een oproep tot herziening van de wrakingsprocedure in het Nederlandse strafprocesrecht – Voor dit artikel is onderzocht in hoeverre de wrakingsprocedure uit het Nederlandse strafrechtstelsel beantwoordt aan de eisen van de tijd. Daarvoor is gekeken of die procedure nog voldoende in staat is het vertrouwen in de rechterlijke macht te waarborgen. Door te analyseren hoe in de praktijk met het rechtsinstrument wordt omgegaan, is gebleken dat de regeling anders zou kunnen en moeten worden georganiseerd. Suggesties voor deze herziening kunnen onder meer worden gehaald uit rechtsvergelijkend onderzoek naar de Belgische strafrechtelijke wrakingsregeling. De verschillende actoren – namelijk de verzoekers, de gewraakten en de beoordeelaar – die een rol spelen in de strafrechtelijke wrakingsprocedures van Nederland en België zijn de rode draad in deze publicatie. Mr. S.G.C. van Wingerden, mr. dr. G.K. Schoep Gratie uit de gratie? Ontwikkelingen in gratiewetgeving, -verzoeken en -beslissingen (1990-2011) – Het instituut gratie heeft een in omvang bescheiden, maar fundamentele positie in het sanctiebeleid van de overheid. Het gratie-instrument is recentelijk vooral in de belangstelling gekomen in verband met de waarborgen die dit instrument zou bieden tegen een schending van de artt. 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gratie wordt niet alleen verleend bij gevangenisstraf-
fen, maar ook bij opgelegde taakstraffen en geldboetes. Naast de gratieverleningen bij levenslang gestraften kent het gratie-instrument dan ook een praktijk van ‘alledag’. In dit artikel proberen schrs. meer inzicht te geven in deze praktijk. Dr. mr. A. van Wijk, drs. I. van Leiden Als iemand wordt vermoord. De gevolgen en hulp voor de nabestaanden – In 2007 is Slachtofferhulp Nederland (SHN) gestart met een project ‘Casemanagement Levensdelicten’ om tegemoet te komen aan de behoeften van de nabestaanden van geweldslachtoffers. Een betaalde, professionele medewerker van SHN, ook wel casemanager, helpt en begeleidt hen vanaf het eerste moment na het misdrijf tot en met een halfjaar na het (eventuele) hoger beroep. Deze hulp en begeleiding strekken zich uit tot psychische, emotionele, lichamelijke, sociale, praktische en juridische problemen en behoeften. In dit artikel gaan schrs. in op de problemen die nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten ervaren ten gevolge van het misdrijf, in hoeverre de casemanager tegemoet is gekomen aan hun behoeften en hoe de nabestaanden de ondersteuning door de casemanager waarderen.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 36, 4 mei 2013 B. de Smet, B. van der Veken Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners – (België) Om kordater op te treden tegen huiselijk geweld nam de wetgever in 2012 twee initiatieven. Allereerst kan de procureur des Konings en nadien de vrederechter aan daders van huiselijk geweld een huisverbod opleggen voor een periode van maximaal drie maanden en tien dagen (wet van 15 mei 2012). Miskenning van dit huisverbod kan leiden tot strafsancties (wet van 15 juni 2012). Voorts heeft de wetgever het spreekrecht van hulpverleners met een beroepsgeheim verruimd tot slachtoffers van partnergeweld (wet van 23 februari 2012). In deze bijdrage worden de voorwaarden van het huisverbod en het spreekrecht nader toegelicht.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Nieuwe wetsvoorstellen Minimumloon voor opdracht 1330 - Wetsvoorstel (01-05-2013) tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht – Op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) heeft de werknemer uit de overeenkomst waarop zijn dienstbetrekking berust jegens zijn werkgever aanspraak op het minimumloon en de minimumvakantiebijslag voor de arbeid die hij in dienstbetrekking verricht. Dit wetsvoorstel regelt dat het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag ook gaan gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij zij dit doen in zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. De overeenkomst van opdracht is een overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan in het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken (artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek). De Wml zal bij aanvaarding van dit wetsvoorstel, naast de al bestaande onder de Wml vallende bemiddelingsovereenkomst, gaan gelden voor eenieder die anders dan in het kader van beroep of bedrijf arbeid tegen beloning verricht op basis van en overeenkomst van opdracht, ongeacht het al dan niet van bijkomstige aard
zijn van de arbeid en de vraag of de arbeid persoonlijk moet worden verricht. Een uitzondering is opgenomen voor opdrachtnemers die de arbeid verrichten uit hoofde van beroep of bedrijf. Dit is gerechtvaardigd, omdat zij doorgaans meerdere opdrachtgevers hebben en een minder kwetsbare positie innemen. Kamerdebatten over de postsector en de arbeidsvoorwaarden in de sector en het Vreeman-advies over het toewerken naar een evenwichtige postmarkt zijn aanleiding geweest voor het uitvoeren van een onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel is een gevolg van dit onderzoek en de conclusies die het toenmalige kabinet naar aanleiding van het onderzoek heeft getrokken. Kamerstukken II 2012/13, 33 623, nrs. 1-4
Enkele-feitconstructie 1331 - Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling – (Dit betreft het voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State.) Bij de totstandkoming van de huidige Algemene wet gelijke behandeling is gekozen voor de ‘enkele-feitconstructie’. Vooral in het bijzonder onderwijs heeft de enkele-feitconstructie tot veel debat geleid. In de huidige wet mogen eisen van een onderwijsinstelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Maar de ‘bijkomende omstandigheden’ buiten dit enkele feit zijn onderdeel geworden van veel discussie en verschillende interpretaties. Deze formulering en de uitleg die hieraan gegeven werd, zowel in de wet zelf als tijdens de parlementaire behandeling in zowel de Tweede als Eerste Kamer, heeft tot onduidelijkheid en discussie geleid. Hierbij is dikwijls de positie van homoseksuele leerkrachten in een deel van het bijzonder onderwijs
aan de orde gekomen als problematisch. Met het wetsvoorstel willen de indieners deze onduidelijkheden zo veel mogelijk wegnemen. Het onderhavige wetsvoorstel heeft een drieledig doel: a. het uit de Awgb schrappen van de enkele feit-constructie, wegens de te ver gaande inbreuk op het beginsel van non-discriminatie die het oplevert, b. het zodanig her-redigeren van de Awgb, dat duidelijk wordt dat de Awgb geen regels bevat over het gedrag van werknemers en c. het – met behoud van de terminologie van de Awgb – aanpassen van de betrokken wetsartikelen aan de inhoud van artikel 4 van richtlijn 2000/78/EG. Het wetsvoorstel kiest ervoor om in plaats van de enkele feit-constructie in de betrokken wetsartikelen een aantal elementen op te nemen, die de initiatiefnemers ontlenen aan artikel 4 van richtlijn 2000/78/EG. Daarbij gaat het grosso modo om de hierna te noemen elementen. 1. De instelling moet een godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke grondslag hebben. 2. Zij mag met betrekking tot haar personeelsleden, leden of cliënten in het kader van haar personeelsbeleid besluiten nemen die discriminatie opleveren, maar alleen wegens godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, en ook alleen indien die discriminatie terug te voeren is tot de grondslag van de betrokken instelling. 3. De daarbij gehanteerde kenmerken moeten daarenboven wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd zijn, gelet op de aard van de betrokkenheid – personeelslid, lid of cliënt – en de aard van de activiteiten en de context waarin de activiteiten worden uitgeoefend (b.v. het uitoefenen van een bepaald beroep, of het afnemen van bepaalde diensten). Het wetsvoorstel is gebaseerd op tekstvariant A die de Raad van State heeft opgenomen in zijn advies van 18 mei 2009, maar handhaaft de terminologie van de Awgb, en voegt een element uit artikel 4 van richtlijn 2000/78/EG dat de Raad van State had weggelaten toe. Kamerstukken II 2013/13, 32 476, nr. 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1417
Wetgeving
1332
Vervolgstukken Enkele-feitconstructie Brief van het lid Bergkamp (7-5-2013), advies van de Raad van State (25-62012) en reactie van de indieners (7-52013) en memorie van toelichting zoals gewijzigd n.a.v. het advies van de Raad van State (7-5-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling. – Brief inzake overname van de verdediging van het initiatiefvoorstel door Bergkamp, Venrooy-Van Ark, Yücel, Jasper van Dijk en Klaver in verband met het vertrek van de leden Van der Ham, Klijnsma en Van Gent. Kamerstukken II 2012/13, 32 476, nrs. 4-5 en 7
Aanpassingen warmtewet Eindverslag (14-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen. Kamerstukken I 2012/13, 32 839, F
Verkleining gemeenteraden Eindverslag (7-5-2013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden tot op het niveau van voor de dualisering van het gemeentebestuur. Kamerstukken I 2012/13, 33 084, E
Verruiming fouilleerbevoegdheden Voorlopig verslag (14-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012. Kamerstukken I 2012/13, 33 112, B
oprichting van een Huis voor klokkenluiders.
Stabiliteit, coördinatie en bestuur EMU
Kamerstukken I 2012/13, 33 258, A
Voorlopig verslag (14-5-2013) over het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51)
Wijziging Kieswet Memorie van antwoord (14-5-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen. Kamerstukken I 2012/13, 33 268, C
Afschaffing hechtenis als Vw 2000-sanctie bij EU-burgers Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (13-5-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Kamerstukken II 2012/13, 33 286, nrs. 5-6
Herschikking asielgronden Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (23-4-2013) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (16-4-2013) houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen. Kamerstukken I 2012/13, 33 219, A
Huis voor klokkenluiders Nota van wijziging (8-5-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel houdende de
1418
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
OR scholingssysteem Memorie van antwoord (14-5-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssyteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet. Kamerstukken I 2012/13, 33 367, C
Kamerstukken I 2012/13, 33 293, A
Aanscherping Wav
Beslagtitel strafrecht t.b.v. slachtoffer
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (23-4-2013) tot herziening van de Wet arbeid vreemdelingen.
Voorlopig verslag (7-5-2013) over het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer. Kamerstukken I 2012/13, 33 295, B
Wet basisregistratie personen
Kamerstukken I 2012/13, 33 319, A
Intrekking Wet overleg minderheden Memorie van antwoord (14-5-2013) bij het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid. Kamerstukken I 2012/13, 33 297, B
Kamerstukken I 2012/13, 33 475, A
Novelle verhuurderheffing Voorlopig verslag (14-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken I 2012/13, 33 515, A
Kwaliteit hoger onderwijs Brief van de Minister van OCW (23-42013) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (25-4-2013) tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. – Brief met nadere toelichting op de toelating van een mbo’er tot het
Wetgeving
hoger beroepsonderwijs Kamerstukken II en I 2012/13, 33 519, nr. 50 en A
Modernisering Kamer van Koophandel Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (3-5-2013) bij het wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel. Kamerstukken II 2012/13, 33 553, nrs. 6-7
Seksueel misbruik kinderen Verslag (7-5-2013) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335). Kamerstukken II 2012/13, 33 580, nr. 5
Flexibel cameratoezicht Verslag (7-5-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr. 5
1333
Nota’s, rapporten & verslagen Toeslagfraude Bulgaren Brieven de de Staatssecretaris van Financiën (24 en 25-4 en 4-5-2013) over de toeslagfraude door Bulgaren. - In de eerste twee brieven (24-4) wordt ingegaan op de vraag in hoeverre het rapport dat in de media werd genoemd en dat informatie bevatte over toeslagfraude door Bulgaren bij de staatssecretaris en bij het ministerie bekend was. De bewindsman refereert in zijn antwoord aan een rapport van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Rotterdam-Rijnmond (RIEC). Daarnaast noemt hij maatregelen die zijn, en indien nodig worden, genomen ten aanzien van nieuwe en bijzondere fenomenen van (belasting)
fraude. De derde brief (25-4) meldt dat het gevraagde feitenrelaas over deze zaak nog even op zich laat wachten en de vierde brief (4-5) tenslotte, bevat het feitenrelaas over de vraag wie van het kabinet wanneer wat wist. Daarin is de operationele en bestuurlijke gang van zaken opgenomen. In december 2011 is onder leiding van de officier van justitie in Rotterdam een strafrechtelijk onderzoek gestart naar mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Tijdens dit onderzoek kwam naar voren dat de verdachten in die zaak zich vermoedelijk ook bezig hielden met toeslagenfraude. Het afzonderlijke onderzoek leidde op 22 april jl. uiteindelijk tot de aanhouding van twee verdachten. Aan het feitenrelaas laten zich de volgende conclusies verbinden: 1. er heeft zich een concrete fraudecasus voorgedaan. Die is door de betrokken uitvoeringsorganisaties adequaat opgepakt. Dat heeft inmiddels tot aanhoudingen geleid; 2. de kennis over het fenomeen is op operationeel niveau breed verspreid en er zijn gesprekken gestart om barrières op te werpen en gelegenheden tot misbruik weg te nemen. Hoewel op operationeel niveau de goede acties zijn ondernomen, zou het met het oog op de beleidsmatige betekenis beter zijn geweest als het rapport GBA en fraude – dat gaat over toeslagenfraude – zou zijn aangeboden aan het voor de uitvoering van toeslagen verantwoordelijke departement, het ministerie van Financiën. Aangezien de Kamer specifiek vraagt ‘wie van het kabinet wat wanneer wist’, bevestigt het kabinet dat de ministers van BZK en de minister van V&J persoonlijk niet van deze concrete fraudezaak op de hoogte waren. De minister van SZW is op 11 maart 2013 op de hoogte gesteld van het bestaan van het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. De staatssecretaris van Financiën is ter gelegenheid van zijn interview in de uitzending van Brandpunt van 21 april jl. kort daarvoor geïnformeerd over het bestaan van het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. Los van het feit dat niet elke concrete casus per definitie aan een bewindspersoon behoeft te worden gemeld, is dit antwoord in zoverre niet relevant
omdat de betrokken ambtenaren onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid hebben gehandeld. De staatssecretaris van Financiën geeft aan dat het fenomeen van toeslagfraude voor hem aanleiding is om de systematiek waarin eerst geld wordt uitbetaald, waarna later wordt gecontroleerd, tegen het licht te houden. Het kabinet komt voor het einde van het meireces met een brief waarin over de uitkomsten daarvan wordt gerapporteerd. Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nrs. 429 t/m 432
Vreemdelingenbewaring Verslag van een algemeen overleg van 13-3-2013 (vastgesteld 6-5-2013) van de vaste cie. voor V&J met de staatssecretaris van V&J. - Er is gesproken over gezinslocaties, de intensivering van het vreemdelingentoezicht 2012-2014, bewaring en opvang van alleenstaande minderjarigen, het Inspectierapport doorlichting Detentiecentrum Rotterdam, verhuizingen van asielzoekerskinderen, de inzet van private escorts bij gedwongen vertrek en over gedane toezeggingen. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1656
Kapitaaleisen banken Brief van de Minister van Financiën (22-4-2013) over het kapitaaleisenraamwerk voor banken en beleggingsondernemingen. - Door middel van deze brief informeert de minister de Kamer over het Kapitaaleisenraamwerk banken en beleggingsondernemingen (Capital Requirements Directive 4, ‘CRD 4’). In zijn brief licht de minister toe welke veranderingen CRD 4 met zich brengt, wat de impact van CRD 4 is op de reële economie, en wat de verhouding is tussen CRD 4 en de recente afspraken over het Europees bankentoezicht. Ook schetst hij het implementatietraject van dit pakket. CRD 4 is een omvangrijk pakket aan maatregelen dat het prudentieel toezicht op banken en beleggingsondernemingen op meerdere gebieden versterkt. Ten eerste wordt met CRD 4 uitvoering gegeven aan het Basel 3 akkoord, dat strengere regels stelt op het gebied van kapitaal, liquiditeit en de minimumverhouding tussen het vreemd en eigen vermogen van banken (de zogenaamde ‘leverage ratio’). Ten tweede introduceert CRD
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1419
Wetgeving
4 aanvullende regels op gebieden die geen onderdeel uitmaken van Basel 3, maar prominent op de Europese beleidsagenda staan. Dit zijn macroprudentiële instrumenten, buffers voor systeemrelevantie en systeemrisico’s, en regels op het gebied van beloningen, sancties, corporate governance en openbaarmakingverplichtingen voor banken en beleggingsondernemingen. Elk onderwerp wordt kort toegelicht. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 1048
Regelgeving mkb Brief van de Minister van BuZa (12-42013) met een fiche inzake een Mededeling slimme regelgeving mkb. - In de mededeling ‘Slimme regelgeving, inspelen op de behoeften van kleine -en middelgrote ondernemingen’ zet de Commissie het al ingezette beleid uiteen en de voortuitgang die al is geboekt. Daarnaast wordt ingegaan op de resultaten van de consultatie uit december 2012 over welke Europese wet- en regelgeving door het Europees midden- en kleinbedrijf als meest belemmerend wordt ervaren. Dat is (in volgorde van het meest naar minst genoemd door het mkb): REACH (chemische stoffen), wetgeving met betrekking tot BTW teruggave, productveiligheid, aanbestedingen, veiligheid en gezondheid op het werk, afvalverwerking, gegevensbescherming (dataprotectie), werktijden, controleapparaten in het wegvervoer (tachografen). Tot slot ondervindt men problemen bij de erkenning van beroepskwalificaties tussen de lidstaten. De Commissie geeft aan dat zij de ergernissen van het bedrijfsleven serieus in overweging zal nemen en dat zij in juni 2013 een rapport met vervolgstappen zal presenteren. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1602
Europese verkiezingen Brief van de Minister van BuZa (19-42013) met een fiche inzake een Aanbeveling en mededeling om de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014 democratischer en efficiënter te laten verlopen. - Het voorstel betreft een aanbeveling en mededeling van de Commissie omtrent een aantal (organisatorische) aspecten van de verkiezingen voor het Europees Parlement, die bedoeld zijn om de betrokkenheid van de Europese burgers bij deze ver-
1420
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
kiezingen te vergroten en daarmee de democratische legitimatie te versterken. De Commissie doet in de aanbeveling en mededeling (die een uitgebreidere toelichting en achtergrond op de aanbeveling bevat), diverse aanbevelingen op het terrein van verkiezingen zelf (een algemene verkiezingsdag in Europa voor de parlementsverkiezingen, en uitvoeringsaspecten t.a.v. de uitwisseling van gegevens van kiesgerechtigden), alsmede aanbevelingen over het verduidelijken van de relatie tussen nationale en Europese politieke partijen (op stembiljet, in campagnes en t.a.v. het presenteren van een kandidaat-voorzitter met programma voor de Europese Commissie). Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1603
Passagiersrechten luchtvaart Brief van de Minister van BuZa (19-42013) met een fiche inzake de voorgenomen Herziening Verordeningen passagiersrechten luchtvaart. - Verordening 261/2004 trad op 17 februari 2005 in werking. De Verordening, inclusief de bijbehorende jurisprudentie, biedt luchtreizigers recht op informatie over hun rechten, op verzorging en bijstand in geval van vertraging en op compensatie bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. Verordening 2027/97 (de Aansprakelijkheidsverordening) legt de aansprakelijkheidslimieten voor vermiste, vernielde en beschadigde bagage zoals vastgesteld in internationale regels (de Montreal Conventie) vast in Europese wetgeving. De Europese Commissie (EC) wil met de herziening de handhaving en naleving verbeteren door het verduidelijken van de kernprincipes en reikwijdte van passagiersrechten die tot onenigheid tussen passagiers en luchtvaartmaatschappijen hebben geleid. Hierbij wordt ook meer uitwisseling en coördinatie tussen handhavers onderling en met de EC beoogd. Op enkele punten wil de EC de verplichtingen aanpassen wegens de hoge financiële lasten voor de sector. Op andere punten voegt de EC verplichtingen toe, zoals inperking van het no-show beleid voor herroutering, verzorging en compensatie bij een gemiste overstap, het kosteloos aanpassen van tikfouten in de boeking en verplichtingen bij vermiste
en beschadigde bagage. Voorgestelde wijzigingen zijn: žĊĄĔäąěÐġôäÛôüĭäėġėÐðôąðäąĮĊėàġ gedifferentieerd naar afstand waarbij de compensatiebedragen ongewijzigd blijven (€ 250–600). Luchtvaartmaatschappijen die buiten de EU zijn gevestigd vallen onder hetzelfde regime voor intra EU vluchten en voor vluchten vanuit de EU. žäąðäĄôěġäĊĭäėěġÐĔÐÿěðäĭĊÿðĭÐą vluchtvertraging geeft recht op compensatie als de eindbestemming hierdoor met vertraging wordt bereikt. Hiermee volgt het voorstel jurisprudentie over de Verordening. ž&äġÛäðėôĔŬÛĤôġäąðäĮĊąäĊĄěġÐądigheden’ wordt gedefinieerd. žäąðäĄôěġäĊĭäėěġÐĔÐÿěðäĭĊÿðĭÐą vluchtvertraging zal ook recht op ‘herroutering’ geven. Dit recht gold voorheen alleen bij annulering. ž`äėijĊėðôąðěĔÿôÜóġijÐÿÐÿĭÐąÐíƢĤĤė vertraging gelden. Nu is dit voor langere vluchten na 3 of 4 uur. Ook een gemiste overstap door vertraging geeft recht op verzorging. ž'ąðäĭÐÿĭÐąÛĤôġäąðäĮĊąäĊĄěġÐądigheden wordt de verzorgingsverplichting gelimiteerd tot 3 hotelovernachtingen à € 100 p.p.p.n.. ž'ąĔäėýôąðŬąĊźěóĊĮźÛäÿäôàŭũĔÐěěÐgiers mogen niet langer worden geweigerd op een terugvlucht als ze geen gebruik van de heenreis hebben gemaakt. žKäÜóġĊĔýĊěġäÿĊĊěÜĊėėôðäėäąĭÐą spellingfouten in de boeking. žäóÐąàóÐĭôąðźŧôąíĊėĄÐġôäźäą claimmogelijkheden in relatie tot vermiste, vertraagde en beschadigde bagage worden verbeterd. ž&äġĭĊĊėěġäÿĭäėàĤôàäÿôüýġàäÐÿðämene en preventieve handhavingsrol van de NEB’s. žäĔėĊÜäàĤėäĭĊĊėôąàôĭôàĤäÿä claims en klachten wordt vastgelegd en gescheiden van het algemene toezicht. Voor indiening en beantwoording worden tijdslimieten ingesteld. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1604
Inkomensafhankelijke huurverhoging Brief van de Minister voor WRD (234-2013) over de de inkomensafhankelijke huurverhoging. - In deze brief wordt eerst het proces rond het aanvragen en verstrekken van inkomensindicaties geschetst en vervolgens ingegaan op de stand van zaken rond de uitvoering.
Wetgeving
Voor het aanvragen en ontvangen van inkomensindicaties maakt de verhuurder gebruik van een internetportaal van de Belastingdienst. Om hiervan gebruik te maken, moet de verhuurder eerst een account aanvragen. Voor het aanvragen van de account gebruikt de verhuurder zijn burgerservicenummer. De Belastingdienst verstrekt gegevens over het totaal(verzamel)inkomen 2011 van de mensen van wie op het moment van aanvraag van de inkomensverklaring bij de Belastingdienst bekend is (via de GBA-registratie) dat zij op het betreffende woonadres wonen. Indien het huishoudinkomen 2011 lager of gelijk is aan € 33.614, dan wordt de code ‘N’ (Nee) ingevuld. Indien het huishoudinkomen 2011 hoger is dan € 33.614 maar niet hoger dan € 43.000, dan wordt de code ‘M’ (Middeninkomen) ingevuld en indien het huishoudinkomen 2011 hoger is dan € 43.000, dan wordt code ‘J’ (Ja) ingevuld. Indien er sprake is van code M of J, wordt ook het cijfer van het aantal personen dat het huishoudinkomen bijeen heeft gebracht vermeld. De wetswijzigingen inzake de inkomensafhankelijke huurverhogingen zijn op vrijdag 15 maart 2013 in het Staatsblad gepubliceerd en op zaterdag 16 maart 2013 in werking getreden. Het webportaal www.inkomensafhankelijkehuurverhoging.nl is vervolgens op maandag 18 maart 2013 geopend voor verhuurders om de benodigde inkomensindicaties op te vragen. Op 19 april 2013 waren 3700 accounts actief en waren er 1.696.974 verklaringen verstrekt. Uit de cijfers kan worden gedestilleerd dat circa 450.000 huishoudens op 1 juli a.s. mogelijk te maken krijgen met een extra huurverhoging op basis van inkomen. Kamerstukken II 2012/13, 27 926, nr. 198
Internationaal Strafhof Brief van de Minister van BuZa (8-42013) over enkele actuele kwesties m.b.t. het Internationale Strafhof. - In deze brief informeert de minister de Kamer onder meer over de overbrenging van Internationaal Strafhofverdachte Bosco Ntaganda naar Den Haag, de bevordering van de universaliteit van het Statuut van Rome, de situatie van de Keniaanse Internationaal Strafhofverdachten, en het aanhoudingsbevel tegen president
Bashir. Naar aanleiding van het verkiezingsgeweld heeft de Kamer van Vooronderzoek van het Internationaal Strafhof aanklachten bevestigd tegen vier individuen in twee zaken: William Ruto en Joshua Sang (Kenia 1) en Uhuru Kenyatta en Francis Muthaura (Kenia 2). Het Internationaal Strafhof heeft geen aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen de Keniaanse verdachten. In plaats daarvan vindt het proces plaats onder het regime van de vrijwillige verschijning. De rechters hebben bepaalde voorwaarden opgelegd waar verdachten zich aan dienen te houden. De Nederlandse regering houdt er rekening mee dat betrokkenen gedurende hun proces langere tijd in Nederland zullen verblijven. In 2009 en 2010 heeft het Internationaal Strafhof twee aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen president Bashir wegens genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. In het kader van het vredesproces tussen Sudan en Zuid Sudan is overigens enige terughoudendheid geboden om het overleg tussen beide landen niet te verstoren. Op 15 en 16 februari 2013 bracht president Bashir een bezoek aan Tsjaad. Tsjaad is statenpartij bij het Internationaal Strafhof en dus verplicht om volledig samen te werken. Nederland heeft er in EU-verband bij Tsjaad op aangedrongen om alle verplichtingen onder het Statuut van Rome na te leven. Kamerstukken II 2012/13, 28 498, nr. 29
Executoriale titel incassozaken Brief van de Minister van V&J (26-42013) waarbij hij het rapport ‘Verkrijging van een executoriale titel in incassozaken’ aanbiedt. - Het WODC heeft aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de EUR opdracht verleend om na te gaan of in incassozaken op een andere wijze dan door het doorlopen van de bestaande gerechtelijke procedure, veelal eindigend in een verstekvonnis, een executoriale titel kan worden verkregen. Ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvragen hebben de onderzoekers drie deelonderzoeken uitgevoerd. In een juridisch-normatief onderzoek naar de inning van
incassovorderingen in Nederland zijn de bestaande executoriale titels en de wijze waarop deze worden verkregen bezien en is ingegaan op mogelijke alternatieven, zoals nationale openstelling van de Europese betalingsbevelprocedure. In een empirisch onderzoek is de rol van verschillende spelers, het verloop van de gerechtelijke en buitengerechtelijke incassotrajecten en de verschillende typen incassozaken in kaart gebracht. Hiertoe zijn interviews gehouden en is dossieronderzoek gedaan bij enkele rechtbanken en bij deurwaarderskantoren. Ook is door middel van interviews het functioneren van de Europese betalingsbevelprocedure in de Nederlandse praktijk onderzocht. Tot slot is in een rechtsvergelijkend onderzoek een beschrijving gegeven van de inning van incassovorderingen in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Wales, Oostenrijk en Zwitserland. De onderzoekers concluderen met betrekking tot de huidige gerechtelijke procedure in incassozaken onder meer dat binnen een korte tijd bij de rechter een executoriale titel kan worden verkregen. Vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag waarop vonnis wordt gewezen verstrijken gemiddeld 26 dagen. Zij merken op dat de kosten van de procedure voor de schuldeiser en, bij een succesvolle tenuitvoerlegging voor de schuldenaar, hoog kunnen zijn. Gemiddeld bedragen deze voor de grootste groep vorderingen (t/m € 2500) 151% van de hoofdsom. De kosten voor de rechterlijke macht zijn volgens de onderzoekers laag. De onderzoekers oordelen dat de verstekprocedure een zekere rechtsbescherming biedt. Zij wijzen erop dat het verstekvonnis in 31% van de gevallen meer of anders inhoudt dan de voor toewijzing van de vordering noodzakelijke overweging dat aan de voorgeschreven termijnen en formaliteiten is voldaan en dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In 25% van deze gevallen wordt een deel van de vordering afgewezen. De schuldenaar heeft voorts de mogelijkheid alsnog in de procedure te verschijnen (zuiveren van verstek) en verzet te doen tegen het verstekvonnis. De onderzoekers constateren dat er geen relevante buitengerechtelijke mogelijkheden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1421
Wetgeving
zijn die in verstekzaken tot een executoriale titel leiden, omdat voor een buitengerechtelijk verkregen titel de medewerking van de schuldenaar noodzakelijk is. Uit het rechtsvergelijkend onderzoek blijkt dat vier van de vijf onderzochte landen een specifieke betalingsbevelprocedure kennen. De onderzoekers hebben de inpasbaarheid van de buitenlandse procedures in het Nederlandse systeem bezien en concluderen dat deze buitenlandse procedures geen aanleiding geven tot het overnemen hiervan in het Nederlandse systeem. Wel zien de onderzoekers als meest voor de hand liggend alternatief voor de bestaande gerechtelijke procedure de invoering van een specifieke incassoprocedure. In overweging wordt gegeven om de Europese betalingsbevelprocedure open te stellen voor nationale zaken of een variant van deze procedure in te voeren. Inmiddels is in samenwerking met de Raad voor de rechtspraak het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) opgezet. Binnen dit programma wordt de toegevoegde waarde bezien van een specifieke procedure voor onbetwiste geldvorderingen in het Nederlandse systeem. Over de inhoud en het tijdpad van het KEI programma zal de Kamer in mei van dit jaar een brief worden toegezonden. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 161
Vermindering regeldruk Brief van de Ministers van EZ, van BZK en voor WRD (25-4-2013) waarbij zij de de programmabrief ‘Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017’ aanbieden. - In deze brief wordt aangegeven welke acties nodig zijn voor een merkbare vermindering van de regeldruk. Enerzijds met een generieke aanpak, bedoeld om de regeldruk voor alle doelgroepen in Nederland te verlagen en anderzijds met een op specifieke doelgroepen gerichte maatwerkaanpak, waarin gericht belemmeringen weggenomen zullen worden die door doelgroepen het meest gevoeld worden. Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 212
1422
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Verdrag van Beijing Brief van de Staatssecretaris van V&J (22-4-2013) over dit verdrag dat ertoe strekt de audiovisuele uitvoeringen van uitvoerende kunstenaars te beschermen. - Op 24 juni 2012 is het Verdrag van Beijing inzake audiovisuele uitvoeringen tot stand gekomen. Het verdrag dat als bijlage bij deze brief is te vinden, regelt op welke bescherming uitvoerende kunstenaars aanspraak kunnen maken. Die bescherming is in de Europese Unie en de lidstaten grosso modo allang gerealiseerd. Voor Nederland is eigenlijk alleen maar nieuw dat Nederlandse uitvoerende kunstenaars na ratificatie van en toetreding tot het verdrag ook van die bescherming kunnen gaan profiteren als hun audiovisuele uitvoeringen worden geëxploiteerd in andere verdragsluitende partijen dan de lidstaten van de Europese Unie. Omgekeerd moeten uitvoerende kunstenaars uit die verdragsluitende partijen straks ook in Nederland (en de andere lidstaten van de Europese Unie) worden beschermd. Kamerstukken II 2012/13, 29 838, nr. 66
Nummerplaatherkenning Verslag van een algemeen overleg van 20-3-2013 (vastgesteld 6-5-2013) tussen de vaste cie. voor V&J en de Minister van V&J over de Beleidsvisie ANPR (geautomatiseerde kentekenherkenning) (Kamerstuk 31 051, nr. 11) en het onderzoek naar de mogelijke meerwaarde van ANPR (Automatic Number Plate Recognition) in de opsporing (Kamerstuk 31 051, nr. 10). Kamerstukken II 2012/13, 31 051, nr. 12
Provinciale herindeling Brief van de minister van BZK (26-42013) over de open overlegfase van de arhi-procedure voor de voorgenomen samenvoeging van de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht die is afgerond. - De vervolgstap zou zijn dat een concept wetsvoorstel inclusief memorie van toelichting ter inzage wordt gelegd. Dit zou gebeuren per 1 mei 2013 opdat betrokkenen tot en met 31 juli 2013 hun zienswijze kunnen geven. De open overlegfase heeft echter zo veel relevante opvattingen, wensen, suggesties en voorwaarden opgeleverd waar in het wetsvoorstel
en de memorie van toelichting op zal worden teruggekomen dat er gevolgen zijn voor de tijdsplanning. De twee belangrijkste en meest gehoorde kritische kanttekeningen zijn dat de tijdsplanning te krap is en dat de taken van een door samenvoeging nieuw te vormen provincie nader dienen te worden ingevuld en aangevuld. De minister wil aan deze commentaren tegemoet komen en doet dat aan de hand van de volgende drie punten: 1. Om tegemoet te komen aan de kritiek op de krappe tijdsplanning wordt de voorgenomen datum van herindeling verschoven van 26 maart 2015 naar 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat bij de verkiezing voor provinciale staten van maart 2015 nog gestemd zal worden voor de provinciale staten van de drie nu bestaande provincies. Daarom zullen na het besluit tot samenvoeging tussentijdse herindelingverkiezingen gehouden worden. Het concept wetsvoorstel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht zal de minister vóór het zomerreces ter inzage leggen. 2. Doelstelling van de samenvoeging van provincies is het versterken van het middenbestuur, doordat het beter samenvalt met de schaal waarop de beslissingen op de terreinen van de kerntaken van de provincie (ruimtelijke ordening, natuur- en milieubeleid, verkeer, regionaal economisch beleid) spelen. De minister zal in samenspraak met de drie provincies inventariseren welke taken die nu nog bij het Rijk berusten, kunnen worden gedecentraliseerd. Daarbij zal verkend worden of deze taken bij wijze van experiment uniek kunnen worden toebedeeld aan het nieuw te vormen landsdeel. 3. De nu in gang gezette samenvoeging gaat terug op meer dan tien jaar discussie, rapporten, studies en plannen over versterking van het middenbestuur in de Randstad. Een dergelijk traject, inclusief initiatieven van onderop, heeft bij de andere provincies niet plaatsgevonden. Vanuit bv. Friesland, Limburg en Noord-Brabant komen signalen dat men weinig animo heeft, van elders komen ook andere opvattingen. Geïnventariseerd zal worden of er initiatieven zijn om tot de vorming van meer landsdelen te komen. Het kabinet zal
Wetgeving
de keuzes van de provincies daarbij respecteren. Kamerstukken II 2012/13, 33 047, nr. 10
Kinderen van gedetineerden Verslag van een notaoverleg van 8-42013 (vastgesteld 10-4-2013) tussen de vaste cie’s van V&J en VWS en de Staatssecretarissen van V&J en VWS over de inititatiefnota van het lid Bouwmeester ‘Maak van een onschuldig kind geen slachtoffer’ d.d. 17 februari 2012 (Kamerstuk 33 177). - In deze initiatiefnota, die in dit overleg verdedigd werd door de indienster, wordt aandacht en erkenning gevraagd voor kinderen van gedetineerde ouders, en dan met name van gedetineerde moeders. Per jaar gaat het om ongeveer 4000 kinderen van wie de moeder gedetineerd is. Kamerstukken II 2012/13, 33 177, nr. 6
Onderwijsinspectie Brief van de Minister van OCW (25-42013) waarbij zij het Jaarverslag 2012 van de Inspectie van het Onderwijs aanbiedt. - Het Jaarverslag is als bijlage bij dit kamerstuk te vinden. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VIII, nr. 139
Derivatenposities (semi-) publieke instellingen Brief van de Minister van Financiën (26-4-2013) over de voortgang van de totstandkoming van de in het regeerakkoord aangekondigde regelgeving die de mogelijkheden voor organisaties die (mede) met publiek geld zijn gefinancierd om te speculeren met complexe financiële producten zoals derivaten aan banden legt. - Bij de uitwerking van de voorstellen van het verbod op speculatie met derivaten is ervan uitgegaan dat er overkoepelend beleid wordt vastgesteld dat breed van toepassing is op alle sectoren binnen de overheid en dat tegelijkertijd ruimte biedt aan sectorspecifieke invulling, daar waar nodig. De minister heeft zich voorgenomen om dit overkoepelend beleid het karakter te geven van ‘Kabinetsbesluit’. Elke minister zal het overkoepelend beleid vervolgens vertalen in sectorale wet- of regelgeving. Ook kan een vakminister waar nodig aanvullende regels opstellen die specifiek zijn voor de eigen sector en die wel strenger, maar niet soepeler
mogen zijn dan het overkoepelende beleid. Opgemerkt zij dat het overkoepelend beleid beoogt dat geschikte financiële derivaten op de juiste wijze en in verantwoorde mate worden ingezet, en niet dat derivatentransacties in beginsel onmogelijk worden gemaakt binnen de (semi) publieke sector. Voor decentrale overheden geldt dat het overkoepelend beleid onderdeel zal zijn van het bestuurlijk overleg. Het overkoepelend beleid geldt voor alle (semi)publieke instellingen, en niet-publieke instellingen die met publiek geld worden gefinancierd. Indien een instelling gebruik wil maken van derivaten, moet de interne organisatie afdoende op orde zijn. Kern is dat er voldoende professionele kennis in huis is om verantwoord met derivaten te kunnen omgaan. Het is de ministers voornemen om te kiezen voor een positief limitatieve opsomming van de derivaten die zijn toegestaan. De invulling van de rol van de banken bij derivatentransacties met (semi)publieke instellingen verdient per sector nadere overweging. Aan de derivatencontracten die voor de doelgroep worden afgesloten, wordt een aantal eisen gesteld. Zo mogen er in de overeenkomst geen opzegmogelijkheden worden opgenomen die het toezicht op de instelling belemmeren. Instellingen krijgen de keuze om afspraken te maken met betrekking tot onderpand, maar indien dit op een derivatencontract van toepassing is, dient dit symmetrisch te zijn. Publieke en semipublieke instellingen die financiële derivaten gebruiken, dienen zich hierover in hun jaarverslag op een transparante, complete en inzichtelijke wijze te verantwoorden. Toezicht op derivaten is onderdeel van breder financieel toezicht op instellingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 489, nr. 9
Quotum arbeidsgehandicapten Brief van de Minister en Staatssecretaris van SZW (24-4-2013) over het quotum voor arbeidsgehandicapten. - In deze brief wordt aangegeven op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan de aangehouden motie Pechtold/Roemer, indien deze wordt aangenomen. De motie vraagt het kabinet in 2013 een nulmeting uit te voeren van het aantal werkenden
binnen de doelgroep van het wettelijke quotum, vanaf 2014 jaarlijks het aantal extra gerealiseerde werkplekken te monitoren en een wettelijk quotum te activeren zodra het aantal gerealiseerde werkplekken voor mensen met een arbeidsbeperking achterblijft bij de afspraken. Het kabinet ziet de motie als een belangrijke ondersteuning van de afspraken die het kabinet met de sociale partners heeft gemaakt, namelijk dat de door werkgevers toegezegde baangarantie niet vrijblijvend mag zijn. Het kabinet zal voor de zomer aan de Kamer een hoofdlijnennotitie doen toekomen over het quotum. In deze notitie zal het kabinet ook op hoofdlijnen ingaan op de veranderingen in de Participatiewet die voortvloeien uit het sociaal akkoord. Uit dit akkoord vloeit voort dat werkgevers in de markt (inclusief zorg) zich garantstellen voor 2500 extra banen in 2014, 5000 extra banen in 2015 en oplopend met 1000 banen per jaar naar 10.000 extra per jaar in 2020, tot in 2026 een maximum van 100.000 extra werkenden is bereikt. Deze afspraak zal worden gemonitord; in de jaren 2015 en 2016 moeten 11.000 extra banen zijn gerealiseerd in de marktsector. Als uit de meting in 2016 blijkt dat er in deze twee jaren niet minimaal 11.000 banen zijn gerealiseerd, zal, na overleg met sociale partners en gemeenten, het wettelijke quotum worden geactiveerd. Het kabinet zal de voorstellen voor de Participatiewet en de wet op het quotum in het najaar van 2013 indienen. Beoogde inwerkingtreding van beide wetten is 1 januari 2015. Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 38
Maritieme RO Brief van de Minister van BuZa (12-42013) met een fiche inzake een Kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd Kustbeheer. - Het voorstel voorziet in het vaststellen en uitvoeren van maritieme ruimtelijke ordeningsplannen en -strategieën voor geïntegreerd kustbeheer. Deze plannen en strategieën dienen een ecosysteembenadering toe te passen om co-existentie te vergemakkelijken en conflicten te voorkomen tussen concurrerende sectorale activiteiten in mariene
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1423
Wetgeving
wateren en kustzones. Ze moeten beogen een bijdrage te leveren aan: het verzekeren van de energievoorziening in de Unie; het bevorderen van maritiem transport, toegankelijkheid van havens en transportveiligheid; het aanmoedigen van duurzame ontwikkeling en groei van de visserij- en aquacultuur sector; het behoud, bescherming en verbetering van het milieu en het verlies van biodiversiteit en degradatie van ecosysteem diensten een halt toeroepen, en klimaatbestendige kust- en zeegebieden garanderen. Het voorstel bevat minimumeisen aan maritieme ruimtelijke ordeningsplannen en kustbeheer strategieën, opdat die gecoördineerd of geïntegreerd zijn, effectieve grensoverschrijdende samenwerking verzekeren en de grensoverschrijdende effecten van de plannen en strategieën in het betreffende zeegebied en gerelateerde kustzones identifice-
ren. Het uiteindelijk doel is het vergemakkelijken van coherente en duurzame uitvoering van ondermeer de kaderrichtlijn mariene strategie, de richtlijn hernieuwbare energie, het initiatief voor maritieme snelwegen, de habitaten vogelrichtlijnen en het nog te herziene gemeenschappelijk visserijbeleid, middels maritieme ruimtelijke plannen en geïntegreerde kuststrategieën. Naast de rapportage plicht over de implementatie van de MRO-plannen en de strategieën voor de kust, vraagt het voorstel ook data over de impact op de socio-economische groei van de kust en de ecologische toestand van de zee en kust. Nederland heeft ernstige bedenkingen bij de rechtsgrondslag en zal de Commissie vragen deze nader te onderbouwen en zal advies vragen aan de Juridische Dienst van de Raad. Het oordeel ten aanzien van subsidiariteit is positief voor de zee en
negatief voor de kust. Kamerstukken II 2012/13, 33 601, nr. 3
žėôäíÐÐąäąĭÐąàä`ĊĊėijôġġäėĭÐą de Eerste Kamer (7 en 8-5-2013) en ÐÐąàä`ĊĊėijôġġäėĭÐąàäĤėĊĔäěä Commissie waarin wordt meegedeeld dat de Eerste Kamer van oordeel is dat bovengenoemd voorstel niet voldoet aan het beginsel van subsidiariġäôġŪ`Ċÿðäąěàä1ÐĄäėóääíġàäĤėĊpese Commissie onvoldoende onderbouwd wat de meerwaarde is van Europese verplichtingen op het gebied van maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer ten opzichte van de afstemming die nu al plaatsvindt tussen lidstaten met een gedeeld zee- of kustgebied. `ĊĊėġěóääíġàä1ÐĄäėĭėÐðäąÛôüàä rechtsgrondslag voor het voorstel en is zij van mening dat het ruimtelijke ordeningsbeleid behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten. Kamerstukken I 2012/13, 33 601, A en B
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
&äġ9/ýäąġĭäėěÜóôÿÿäąàäěĊĊėġäąóĊĊíàÐėġôýäÿäąŪ`ĊĊėÐÿÿäÐėġôýäÿäą
en een naschrift binnen de 300 woorden.
ðäÿàġàÐġàäÐĤġäĤėôąàäääėěġäÐÿôąäÐŭěàĤôàäÿôüýĄÐÐýġÐÐąàä9/ź lezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen ĊĔàä9/źěôġäĮĊėàäąðäĔÿÐÐġěġŪäijäÐėġôýäÿäąĭĊÿàĊäąÐÐąàä maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
ôüôąijäąàôąðàôäąġĭäėĄäÿàġäĮĊėàäąĊíäąĮÐÐėóäġÐėġôýäÿĊíàä
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer inforĄÐġôäĊĔĮĮĮŪąüÛŪąÿĊąàäė`ĊĊėĤġäĤėě žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. źĤġäĤėěàôäÛôüääąijÐÐýĊíĊąàäėĮäėĔĮÐÐėĊĭäėijôüôąóäġ9/Įôÿÿäą schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen ÐÐąóäġ9/ôĄĔÿôÜääėġġĊäěġ䥥ôąðĭĊĊėĊĔäąÛÐÐėĄÐýôąðäąĭäėĭääÿĭĊĤàôðôąðġŪÛŪĭŪàääÿäýġėĊąôěÜóäĊąġěÿĤôġôąðĭÐąóäġ9/Ū
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkeÿäąàäÛäěÜóĊĤĮôąðĊĭäėääąÛėäàäėĊąàäėĮäėĔŪ`äėĮôüijôąðäąěġÐÐą bij voorkeur in de tekst zelf.
1424
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de ÛėĊÜóĤėäOÜóėôüĭäąĭĊĊėóäġ9/ŧġäĭôąàäąĊĔĮĮĮŪąüÛŪąÿĊąàäė `ĊĊėĤġäĤėě
Nieuws
1334
Jaarverslag Rechtspraak 2012 Het openbaar maken van het manifest waarin raadsheren de werkdruk en de rol die de gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak daarin spelen aan de orde stelden, was één van de belangrijkste gebeurtenissen voor de Rechtspraak in 2012. Ook was het het jaar waarin de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) werd aangenomen door het parlement.
A
ndere hoofdpunten uit het Jaarverslag Rechtspraak 2012 betreffen de instroom- en afhandelingscijfers, de ontwikkeling van het Programma Kwaliteit en Innovatie en de oprichting van een Landelijk Dienstencentrum en invoering van een nieuw financieel informatiesysteem. Ook zijn in 2012 voor het eerst (buiten de gewone mogelijkheden van hoger beroep) vonnissen in civiele zaken inhoudelijk getoetst op kwaliteit, kreeg de rechter-commissaris (RC) in strafzaken een belangrijkere rol en werd gewerkt aan het instellen van maatschappelijke adviesraden door gerechten.
Instroom en afhandeling In 2012 werden ruim 1,7 miljoen zaken bij de gerechten aangebracht en werden er bijna evenveel afgedaan. Daarmee is de zaaksstroom ten opzichte van 2011 gedaald, in werklast uitgedrukt met ongeveer 2%. Vooral het aantal zaken bij de kantonrechter nam sterk af, voor een deel nog onder invloed van de in 2010 en in 2011 verhoogde griffierechten. Ook nam het aantal civiele handelszaken (niet kanton) af, vooral als gevolg van de verhoging van het financiële belang dat bepaalt of een zaak door de kantonrechter wordt behandeld of niet. Het aantal familierechtelijke zaken rond bewindvoering bij de kantonrechter blijft sterk toenemen, evenals de faillissementsrekesten. Omdat het totale personeelsbestand in 2012 iets sterker terugliep dan de
Instroom 2002-2012, geÏndexeerd (2002=100) 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2002
2003
2004
2005
2006
Kantonsectoren Civiele sectoren Strafsectoren
werklast, is de arbeidsproductiviteit in 2012 licht, met 1%, toegenomen. In 2012 was de totale personele omvang bij de Rechtspraak na jaren van stijging weer terug op het niveau van 2007. In de periode 2007 – 2012 is het aantal rechters en raadsheren nog wel toegenomen met circa 5%. Door de toename van het zaaksvolume in de afgelopen vijf jaar en het gelijk blijven van de totale personeelsomvang, is de arbeidsproductiviteit in die periode met circa 7% toegenomen.
Herziening gerechtelijke kaart Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet HGK is de rechterlijke indeling in Nederland gewijzigd. De 19 rechtbanken zijn per 1 januari 2013 samengevoegd tot 10 en het aantal gerechtshoven is van 5 naar 4 gegaan. Daarnaast zijn er twee bijzondere appelcolleges, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep. De wet zorgt er ook voor dat er minder
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bestuur, vreemdelingen, belasting (rechtbanken) Hoger beroep (incl. kantonappellen)
bestuurders zijn: 48 voor in totaal 16 gerechten. Op grond van de in de Eerste Kamer aangenomen motie Beuving c.s. is het arrondissement Oost-Nederland met ingang van 1 april 2013 gesplitst in twee arrondissementen: Gelderland en Overijssel. Tijdens het wetgevingstraject heeft de Rechtspraak zich voorbereid op de implementatie van de wet. De gerechten hebben daarvoor plannen en reglementen opgesteld, er zijn bestuursleden geworven en het ITbedrijf van de Rechtspraak (spir-it) heeft alle benodigde IT wijzigingen voorbereid.
Programma Kwaliteit en Innovatie In 2012 is het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) ontwikkeld. Het Programma richt zich op het voldoen aan eisen op het gebied van efficiënte en servicegerichte zaaksbehandeling. Het speelt daar op in door in samenwerking met relevante actoren te werken aan eenvoudige, gedigitaliseerde en geüniformeerde procedu-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1425
Nieuws
Realisatie (absolute productie) Groei absolute productie Groei werklast (gewogen productie) Productie t.o.v. de afspraak met de Minister
2005 1.643 -2% -1% 107%
2006 1.650 0% -3% 101%
2007 1.614 -2% -1% 98%
2008 1.718 6% 2% 104%
2009 1.811 5% 3% 103%
2010 1.838 1% 3% 102%
2011 1.808 -2% 2% 96%
2012 1.679 -7% -2% 92%
Tabel 1: productieontwikkeling (x 1.000) in 2005-2012 res en werkprocessen voor de rechtsgebieden civiel recht, bestuurs-, belasting- en strafrecht. Dit sluit aan op de ambities van het Regeerakkoord 2012. Het programma zal onderdelen van twee doelstellingen uit de Agenda van de Rechtspraak (de Rechtspraak sluit aan bij behoeften in de samenleving en professionaliseert organisatie en bedrijfsvoering) gaan realiseren zodat rechtspraak sneller wordt en de digitale dienstverlening wordt uitgebreid. KEI zal daartoe voor civiele zaken in eerste aanleg een snelle, eenvoudige standaard (bodem)procedure ontwikkelen. De procedure zal in de visie van de Rechtspraak korte termijnen voor inbreng van partijen kennen, beperkte ruimte voor bewijslevering bieden, uitgaan van een mondelinge behandeling, sterke regiebevoegdheden aan de rechter geven en een vonnis met een heldere motivering als resultaat hebben. Daarbij zal het vervolg in hoger beroep worden betrokken. In civielen bestuursrecht kunnen zaken digitaal worden aangebracht door procesvertegenwoordigers en rechtzoekenden. In bepaalde zaken zal digitaal kunnen worden geprocedeerd. Daarnaast wordt in de strafrechtspraak een versnellings- en digitaliseringsbeweging gemaakt. Het professionaliseren van de organisatie en bedrijfsvoering wordt gerealiseerd door de organisatie aan te passen aan de digitalisering van de rechtspraak. Dit betreft in ieder geval de griffies, archieven en bibliotheken. De activiteiten in 2012 bestonden uit het definiëren van het programma en het uitvoeren van onderzoek naar de kosten en opbrengsten.
Landelijk Dienstencentrum en nieuw financieel informatiesysteem De Rechtspraak heeft een Landelijk Dienstencentrum (LDCR) ingericht om de bedrijfsvoering efficiënter in te richten en om in te spelen op de bezuinigingen en concentratie van bedrijfsvoeringtaken die op het
1426
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
niveau van de Rijksoverheid worden ingezet. Het LDCR is verantwoordelijk voor onder andere de financiële administraties van de gerechten en de Raad voor de rechtspraak, de inkoop en het gebouwbeheer en diensten op het gebied van HRMadvies. Ook ondersteunende taken die voorheen bij de Raad waren belegd, zijn overgegaan naar het Landelijk Dienstencentrum. De feitelijke overheveling van taken en personeel vanuit gerechten en Raad naar het LDCR heeft afgelopen jaar plaatsgevonden en is niet in alle gevallen even soepel verlopen. De overdracht is in 2012 afgerond en er wordt verder geïnvesteerd in het optimaliseren van de werkprocessen. De implementatie van het nieuwe financiële- en inkoopsysteem Leonardo ter ondersteuning van de centralisatie van deze processen verliep, door ontwikkelingen buiten de Rechtspraak, zeer moeizaam. Inmiddels zijn de aanloopproblemen voor het grootste deel onderkend en worden ze opgelost, aldus het jaarverslag.
Manifest In december van 2012 werd een manifest, opgesteld door raadsheren in Leeuwarden, openbaar gemaakt. In het manifest schrijven deze raadsheren dat zij zich niet vertegenwoordigd voelen door de Raad en dat zij de tijdelijke benoemingsprocedure voor nieuwe gerechtsbestuurders als uitermate gebrekkig hebben ervaren. Daarnaast geven zij uitdrukking aan hun zorg dat de Rechtspraak steeds meer gaat lijken op een groot bedrijf, waarin productiecijfers leidend zijn. Volgens de opstellers hebben 700 rechters en raadsheren hun steun betuigd aan dit manifest; met bijna 30% van de rechters en raadsheren een aanzienlijke groep. Er volgde veel aandacht in de media over het manifest en de werkdruk in de rechtspraak. Het manifest en de reacties daarop hebben indruk gemaakt op de Raad en hij is daarom in gesprek gegaan met rechters en raadsheren in de gerechten. Dit vond in de eerste
vijf weken van 2013 plaats. Tijdens de gesprekken bij de gerechten kwamen de zorgen over de productiedruk, de benoemingsprocedure van bestuursleden, de afstand tussen bestuurders, rechters en raadsheren en de vertegenwoordiging van de Rechtspraak door de Raad in de relatie tussen de drie staatsmachten het meest prominent naar voren. Op basis van de gesprekken heeft de Raad een brief aan alle medewerkers van de Rechtspraak verstuurd, waarin hij aangeeft welke indrukken zijn opgedaan en welke oplossingsrichtingen hij ziet. In een tweede serie gesprekken halverwege 2013 wordt er nader over de voorgestelde oplossingsrichtingen gepraat.
Toetsing vonnissen In 2012 werden 42 civiele vonnissen van rechtbanken in een proefproject inhoudelijk op kwaliteit getoetst door raadsheren van de Gerechtshoven Amsterdam en ‘s Hertogenbosch. Tot nu toe beperkte de beoordeling in hoger beroep zich altijd tot bevestiging of vernietiging van de eerdere uitspraak. Dat zegt weinig tot niets over de kwaliteit van de uitspraak, omdat partijen in hoger beroep andere stellingen kunnen innemen en andere feiten naar voren kunnen brengen. De beoordelaars gaven hun oordeel aan de hand van een checklist die door een commissie van experts is opgesteld. Ook de begrijpelijkheid van het vonnis is getoetst. Veruit het grootste deel van de vonnissen werd beoordeeld als ‘voldoende’ of ‘goed’. Het aantal vonnissen dat onder de loep werd gelegd is te klein om daaraan nu zwaarwegende conclusies te kunnen verbinden. Dat kan wel in de komende jaren, als het aantal getoetste vonnissen flink stijgt. In 2013 worden enkele honderden vonnissen op vergelijkbare wijze getoetst.
Rechter-commissaris Per 1 januari 2013 heeft de rechtercommissaris (RC) in strafzaken wettelijk een grotere rol gekregen in het
Nieuws
opsporingsonderzoek. In 2012 werden hiervoor de voorbereidingen getroffen. De RC kan voortaan al tijdens het opsporingsonderzoek onrechtmatigheden herstellen. De bedoeling is dat daardoor meer strafzaken kant-enklaar op de zitting komen. In de aanloop naar de verandering per 1 januari
2013 zijn nieuwe eisen gesteld aan de werving en selectie van RC’s, aan de opleiding die ze krijgen en het aantal nieuwe RC’s. Het aantal RC’s moet omhoog om de taakverzwaring in hun nieuwe rol te kunnen opvangen. Het doel is dat van alle strafrechters op termijn 25 procent rechter-commissa-
ris wordt. Dat doel is nog niet gehaald. In 2012 was 19 procent van het totaal aantal strafrechters RC, een stijging met 1 procent vergeleken met 2011. Bronnen: www.jaarverslagrechtspraak.nl en www.rechtspraak.nl.
1335
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State vraagt voor de eerste keer een conclusie aan advocaat-generaal Hoe lang is de redelijke termijn van art. 6 EVRM? In samenwerking met de andere hoogste bestuursrechters maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de eerste keer gebruik van de mogelijkheid om in een aanhangige procedure een conclusie te vragen aan de bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’. Deze mogelijkheid wordt de hoogste bestuursrechters sinds 1 januari 2013 geboden in het kader van de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid. Op die datum is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden.
P
rof. mr. Rob Widdershoven, die begin dit jaar naast mr. Leen Keus is benoemd tot bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’ bij de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, wordt belast met het nemen van deze conclusie.
Grote kamer In het najaar van 2013 zal de desbetreffende zaak op een rechtszitting worden behandeld door een zogenoemde grote kamer met vijf leden. Ook deze mogelijkheid bestaat pas
sinds 1 januari van dit jaar. De grote kamer zal in ieder geval bestaan uit de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en een lid van de Hoge Raad die tevens staatsraad in buitengewone dienst is.
Inhoud van de zaak Het geschil bij de Afdeling bestuursrechtspraak waarin nu om het nemen van een conclusie is verzocht, heeft betrekking op de vraag of in deze procedure, die al zes jaar duurt, de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is overschreden. In haar uitspraak van 1 februari jl. waartegen het hoger beroep is ingesteld, heeft de rechtbank Den Bosch overwogen dat in zaken als in kwestie in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste drie jaar redelijk is te achten. Het gaat dan om zaken die uit een bezwaarschriftenprocedure en – tot op het moment van de uitspraak van de rechtbank – één rechterlijke instantie bestaan. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar hoogstens één jaar duren en de behandeling van het beroep hoogstens twee jaar. Naar het oordeel van de recht-
bank is de lange behandelingsduur van het beroep in dit geval gerechtvaardigd, omdat de zaak was aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn de periode van bijna drie jaar die met de aanhouding was gemoeid, geheel buiten beschouwing gelaten. Met uitzondering van deze periode, kwam zij tot de slotsom dat de procedure tot dat moment drie jaar heeft geduurd, zodat de redelijke termijn niet is overschreden en er dus geen grond bestaat voor toekenning van schadevergoeding. In het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak wordt opgekomen tegen het niet meetellen van de periode van drie jaar waarin de zaak is aangehouden.
Verzoek aan de advocaatgeneraal Ten behoeve van de rechtseenheid is de advocaat-generaal verzocht in een conclusie in te gaan op de uiteenlopende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Hoge
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1427
Nieuws
Raad met betrekking tot artikel 6 van het EVRM. Hem is gevraagd welke behandelingsduren de rechtscolleges voor de verschillende fasen van de procedures en voor de procedures als geheel, nog als redelijk kunnen aanmerken in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij daarbij een uniforme benadering zouden gaan volgen. Aan de orde zal komen of voor alle type zaken dezelfde termijnen moeten worden gehanteerd of dat daarbij moet of kan worden gedifferentieerd. Daarbij is het voor de rechtscolleges belangrijk dat zij voor de rechtspraktijk een goed en eenvoudig systeem kunnen hanteren.
Rechtsvraag in breder verband Met het nemen van een conclusie door de advocaat-generaal wordt meer dan met de rechterlijke uitspraak zelf gelegenheid geboden om een rechtsvraag te plaatsen in een breder verband. De conclusie kan een bijdrage leveren aan de kwaliteit en de inzichtelijkheid van de rechtsontwikkeling door de rechter. Het gaat in de eerste plaats om zaken waarin de rechtsvraag ‘college-overstijgend’ is en die
rechtsvraag in de rechtspraak niet eerder of niet eenduidig is beantwoord. Samen met de mogelijkheid van behandeling van een zaak door een grote kamer met vijf leden die deel uitmaken van de hoogste bestuursrechtelijke colleges, biedt het een aantrekkelijk perspectief voor de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
Verdere verloop Naar verwachting zal de grote kamer de zaak op donderdag 12 september 2013 op een rechtszitting behandelen. De advocaat-generaal brengt zijn conclusie uiterlijk zes weken na de zitting uit. Deze wordt gepubliceerd en aan partijen toegezonden met de mogelijkheid om hierop te reageren. Na het verstrijken van die reactietermijn zal de grote kamer uitspraak doen in deze zaak.
1336
Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben een gezamenlijke Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 vastgesteld ter vervanging van
de afzonderlijke wrakingsregelingen van elk der colleges. De Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 is in werking getreden met ingang van 1 mei 2013. Bron: Stcrt. 2013, 11425
1337
Sportbonden moeten tuchtrechtelijke uitspraken anoniem publiceren NOC*NSF, de koepel van sportbonden, heeft op aangeven van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) aandacht van de aangesloten bonden gevraagd voor het anonimiseren van tuchtrechtelijke uitspraken voordat deze op internet worden geplaatst. Sportbonden publiceren dergelijke uitspraken soms inclusief naam, adres, woonplaats, de overtreding/gedraging, de straf, etc.
D 1428
eze wijze van publiceren, zeker als het gaat om sporters die in betrekkelijke ano-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
nimiteit hun sport beoefenen, is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. NOC*NSF adviseert de sportbonden ervoor te zorgen dat tuchtrechtelijke uitspraken alleen geanonimiseerd op hun websites worden geplaatst en stelt samen met enkele sportbonden en de Dopingautoriteit een richtlijn op om sportbonden te helpen op de juiste manier om te gaan met openbaarmaking van tuchtrechtuitspraken.
Soms niet te voorkomen De publicatie van een tuchtrechtelij-
ke uitspraak voor een algemeen publiek met vermelding van de persoonsgegevens van de betrokken persoon is veelal niet noodzakelijk. NOC*NSF benoemt dat in een klein deel van de tuchtrechtelijke zaken - waaronder met name zaken waarbij een bekende sporter betrokken is een sportbond niet geheel aan het openbaar maken van uitspraken kan ontkomen. NOC*NSF geeft hierbij aan dat dit waar mogelijk in nauw overleg met de betrokkene moet gebeuren en dat er uiteraard niet meer persoonsgegevens gepubliceerd
Nieuws
dienen te worden dan strikt noodzakelijk. Voor het overige kunnen voorlichting en preventie ook worden bereikt met publicatie van de uitspraak zonder de naam van de betrokken sporter. Een publicatie op internet van een uitspraak mét vermelding van de naam kan voor de
sporter ernstige gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer een potentiële werkgever op de uitspraak stuit.
Opletten Het anonimiseren van de uitspraak betekent niet dat alleen de naam verwijderd moet worden. Onder per-
soonsgegevens valt elk gegeven dat te herleiden is tot een persoon, bijvoorbeeld ‘aanvoerder van het eerste team van Blauw-Wit uit A’. De sportbonden moeten hier bij het anonimiseren rekening mee houden. Bron: Mededeling op cbpweb.nl.
1338
Wetsvoorstellen met bezuinigingsdoelstelling van € 50 miljoen of meer Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie heeft in het kader van Verantwoordingsdag 2012 een geactualiseerde versie van het Rijksbrede wetgevingsprogramma naar Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Daarin staat een overzicht met wetsvoorstel-
len en AMVB’s van het kabinet met een bezuinigingsdoelstelling van € 50 miljoen of meer. Het overzicht van financiële wetgevingsmaatregelen wordt regelmatig geactualiseerd en twee keer per jaar (op Verantwoordingsdag en Prinsjesdag) naar
Voorstellen met bezuinigingsdoelstelling van 50 mln of meer KamerDEP Thema Titel stuk EZ 33441 1 Leefomgeving Wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie investeringsbudget) FIN 2 Fiscaal Belastingplan: voorzover er sprake is van bezuinigingen (of lastenverzwaringen) op fiscaal terrein in het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ die vanaf 2014 hun beslag moeten krijgen, zullen deze worden verwerkt hetzij in het pakket Belastingplan 2014 hetzij in komende wetsvoorstellen/belastingplannen 33160 3 Fiscaal Aanpassing fiscale regelgeving aan wijzigingen (aanvullende) pensioenen (Witteveen kader) 4 Fiscaal Winstbox IenM 5
Bestuur
OCW 6
Media
7
Onderwijs
Wijziging Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbeschermingsmaatregelen) Wet modernisering stelsel landelijke publieke omroep budgettering lwoo pro
Fase
beide Kamers gestuurd. In het stuk is aangegeven wie de eerstverantwoordelijke minister is, in welke fase het wetgevingsproces zich bevindt, wanneer de beoogde inwerkingtreding is en hoeveel middelen ermee gemoeid zijn.
(Geplande) Type Bezuiniinwerkingtreding regeling ging
Tweede Kamer (plenaire) behandeling
1-1-2014
Wet
600 mln
Interne voorbereiding
1-1-2014 en volgende jaren
Wet
2,9 mld
Tweede Kamer (voorbereiding)
1-1-2015
Wet
1,4 mld
Interne voorbereiding
1-1-2015
Wet
473 mln
33465 Tweede Kamer (voorbereiding)
1-1-2014
Wet
100 mln
Tweede Kamer (voorbereiding) Interne voorbereiding
1-1-2014
Wet
200 mln
1-8-2015
Wet
50 mln
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1429
Nieuws
8
Onderwijs
9
Onderwijs
10
Onderwijs
Wetsvoorstel afschaffen maatschappelijke stage Wijziging van wet tot afschaffen van het om niet beschikbaar stellen van lesmateriaal aan leerlingen in het VO Wet macrodoelmatigheid BVE
11
Onderwijs
Wet samenvoeging kenniscentra
12
Onderwijs
Sociaal leenstelsel
13
Onderwijs
Wijziging OV-studentenreisrecht
14
Onderwijs
15
Media
Vereenvoudigen WSF cf wetsvoorstel studeren is investeren Wijziging Mediawet 2008 onder meer i.v.m. bekostiging regionale publieke mediainstellingen uit rijksmediabijdrage
SZW 16 Arbeidrecht en sociale zekerheid en inkomensbeleid
17
18
Wetsvoorstel hervorming ontslagrecht en wijziging WW, aanscherpen definitie passende arbeid WW, wijziging IOW en intrekking IOAW en verbetering rechtspositie flexwerkers
Participatiewet (nota van wijziSociale zekerheid en ging) inkomensbeleid Sociale zeker- Wetsvoorstel quotumregeling heid en inkomensbeleid
19
20
21
22
23
Sociale zeker- Wetsvoorstel hervorming kindreheid en inko- gelingen (kosten van kinderen, mensbeleid kinderbijslag en kindgebondenbudget, incl. fiscale maatregelen en WTOS) Sociale zeker- Wetsvoorstel maatregelen op heid en inko- WWB-terrein en overige SZ-wetmensbeleid ten (kostendelersnorm, samenwoonnorm, algehele arbeids- en reïntegratieplicht en naleving, alsmede vergroting activerende werking) Sociale zeker- Wetsvoorstel wijziging AOW heid en inko- (leeftijd) mensbeleid Sociale zeker- Wetsvoorstel wijziging AOW heid en inko- (partnertoeslag) mensbeleid Sociale zeker- Wetsvoorstel wijziging Anw heid en inkomensbeleid
VenJ 24 Penitentiair- en Wijziging Sr in verband met eleksanctierecht tronische detentie, afschaffing detentiefasering (en VI) 25 Strafproces- Regeling kostenverhaal recht strafproces op de dader
1430
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Interne voorbereiding Interne voorbereiding
1-8-2015
Wet
75 mln
1-8-2015
Wet
185 mln
Interne voorbereiding Interne voorbereiding Interne voorbereidin Interne voorbereiding Interne voorbereiding Interne voorbereiding
1-1-2015
Wet
120 mln
1-1-2015
Wet
80 mln
1-9-2014
Wet
810 mln
1-1-2016
Wet
425 mln
1-9-2014
Wet
33 mln
1-1-2014
Wet
100 mln
Wet
1192 mln
Wet
1830 mln
Wet
340 mln
Wet
800 mln
Interne 1-7-2014 en voorbereiding overige SZ-wetten 1-7- 2015
Wet
375 mln
Interne voorbereiding
1-1-2016
Wet
Consultatie en toetsing
1-1-2015
Wet
200 mln (in 2017, struc 0) Zie AOW leeftijd
Consultatie en toetsing
1-7-2014
Wet
74 mln
Consultatie en toetsing
1-7-2014
Wet
60 mln
Interne voorbereiding
1-7-2014
Wet
52,7 mln
Consultatie en 1-1-2015 toetsing rechtspositie flexwerkers, IOW, IOAW en 1-1-2016 overige maatregelen Raad van State 1-1-2015
Interne 1-1-2015 (regevoorbereiding ling voor quotum alleen indien nodig vanaf 1-12017) Consultatie en 1-7-2014 toetsing
Nieuws
VWS 33127 Tweede Kamer 26 Zorg dichtbij / Wijziging Wmo ivm uitbreiding (plenaire) kwaliteit / aan- gemeentelijke taken op terrein behandeling begeleiding en bij de aard problespraken matiek aansluitende verdeling bestuurlijke verantwoordelijkheid Interne 27 Zorg dichtbij / Wijziging van het Besluit zorgvervoorbereiding kwaliteit / aan- zekering in verband met stringent pakketbeheer spraken Interne 28 Zorg dichtbij / Wijziging van de Wet maatschapvoorbereiding kwaliteit / aan- pelijke ondersteuning (overheveling extramurale zorg naar spraken gemeenten, beperken HV tot personen die deze niet zelf kunnen betalen) Interne 29 Zorg dichtbij / Wet intramurale zorg voor gehanvoorbereiding kwaliteit / aan- dicapten en ouderen (werktitel) spraken Interne 30 Zorg dichtbij / Wijziging van het Bijdragebesluit voorbereiding kwaliteit / aan- zorg ivm verhoging intramurale eigen bijdrage spraken 31 Jeugd Jeugdwet Raad van State Raad van State 32 Zorg dichtbij / Intrekking van de Wet tegemoetkwaliteit / aan- koming chronisch zieken en gehandicapten en wijziging van spraken de Zvw (schrappen CER)
1-10-2013
Wet
140 mln (RA 2010)
1-1-2014
AMvB
200 mln
1-1-2015
Wet
2890 mln
1-1-2016
Wet
475 mln
1-1-2014
AMvB
50 mln
1-1-2015 1-1-2014
Wet Wet
150 mln 1341 mln
1339
Online schade verhalen Slachtoffers kunnen sinds kort via de website van Slachtofferhulp Nederland een schadeopgaveformulier invullen. In 2012 hielp Slachtofferhulp Nederland bijna 18 000 slachtoffers bij het verhalen van schade.
H
et online schadeopgaveformulier wordt gebruikt om de schade te verhalen op de dader in het strafproces. Als er bij een misdrijf persoonlijke eigendommen
gestolen of beschadigd zijn, is met de rekenhulp eenvoudig de dagwaarde daarvan te berekenen. Ook medische kosten, die niet vergoed worden door de zorgverzekeraar, zijn te verhalen middels het schadeopgaveformulier. Het online voegingsformulier moet nu nog uitgeprint worden om het te kunnen voorzien van een handtekening. Slachtofferhulp Nederland werkt eraan om het formulier in de toekomst middels DigiD te kunnen laten ondertekenen.
Slachtofferhulp online Slachtofferhulp Nederland introduceerde al meer online mogelijkheden. Jongeren kunnen bijvoorbeeld chatten met een hulpverlener op www.ikzitindeshit.nl. In oktober 2012 is een forum geopend op www. slachtofferhulp.nl waar lotgenoten ervaringen kunnen uitwisselen. Daarnaast kan het slachtoffer via de impactmeter op www.slachtofferzelfhulp.nl een indicatie krijgen van zijn of haar spanningsklachten.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1431
1340
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
ge wetgeving die principes als gerechtigheid, rechtszekerheid en doelmatigheid compromitteren. De Roos: “De noodzaak om alert en (pro-)actief wetgeving en beleid zeer kritisch te blijven volgen is groter dan ooit.”
Kindermishandeling
Oraties Strafrecht lijdt onder verharding In zijn afscheidscollege waarschuwde hoogleraar Strafrecht en Strafprocesrecht Theo de Roos dat het maatschappelijke klimaat om strenger te straffen leidt tot onzorgvuldige wetgeving. De afscheidsrede, die hij hield op 17 mei 2013, was getiteld: Grimmig spiegelbeeld. Het strafrecht als weerspiegeling van de maatschappelijke ontwikkelingen. Georganiseerde misdaad, immigratiebewegingen in Europa en hogere verwachtingen van de strafrechtspraak bij burgers hebben de afgelopen decennia geleid tot een grimmig beeld dat wordt weerspiegeld in het Nederlandse strafrecht. Als voorbeeld noemt De Roos het wetsvoorstel voor strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen, afkomstig van het eerste kabinet-Rutte. De regering claimt dat de afschrikwekkende werking van deze wet meerwaarde heeft, maar gevolgen van de wet zijn dat mensen die niet uitgezet kunnen worden de toegang op onderwijs voor hun kinderen, rechtsbijstand en bescherming tegen mensenhandel en andere misdrijven wordt ontzegd. “Het lijkt erop dat wij hier van doen hebben met symboolwetgeving in de slechtste zin van het woord”, aldus De Roos. “Het kabinet neemt op de koop toe dat de wet in de handhavingspraktijk grote problemen kan opleveren en geen of slechts een marginale afschrikwekkende werking heeft.” Een overtuigende empirische ondersteuning ontbreekt volgens De Roos bijvoorbeeld ook voor de nieuwe wet om de categorie misdrijven waarvoor geen verjaring geldt, uit te breiden. De wet wekt de verwachting dat meer misdrijven vervolgd gaan worden, maar dat is bij gelijkblijvende capaciteit niet haalbaar. Het klimaat om strenger te straffen leidt op deze manier tot onzorgvuldi-
1432
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
Op 24 mei 2013, om 15.45 uur, houdt prof. dr. L.R.A. (Lenneke) Alink, hoogleraar op de leerstoel ‘Voorkomen, gevolgen en aanpak van kindermishandeling’ bij de aanvaarding van haar ambt haar oratie, getiteld: Kindermishandeling beter in beeld. Alink spreekt in haar oratie over de bijdrage van wetenschappelijk onderzoek aan de preventie van kindermishandeling. Zij gaat daarbij in op huidig en toekomstig wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt aan verbeterde screening, preventie en diagnostiek van kindermishandeling. Ze laat ook zien hoe inzichten uit de pedagogische wetenschappen een rol kunnen spelen bij het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter. Plaats: Aula van de Vrije Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105
Promoties Mededingingstoezicht in de zorg Goed mededingingstoezicht is essentieel voor het slagen van gereguleerde marktwerking in de zorg. De overheid heeft daarom naast de algemene mededingingstoezichthouder, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), die per 1 april 2013 is opgegaan in de Autoriteit Consument & Markt (ACM), een sectorspecifieke markt- en mededingingstoezichthouder opgericht, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Beide autoriteiten houden toezicht in de zorgsector, waarbij de NZa specifiek tot taak heeft de concurrentie op zorgmarkten te stimuleren en waar nodig op gang te brengen. Marc Wiggers toetst in zijn proefschrift het Nederlandse mededingingstoezichtstelsel in de curatieve sector aan de normen van het Europees mededingingsrecht. Hij onder-
zoekt hiertoe gedetailleerd de bevoegdheden en de besluiten van zowel de NMa als de NZa in het licht van het Europees mededingingsrecht. Wiggers geeft tevens aan wat deze normen betekenen voor het huidige mededingingstoezicht. Hij beschrijft welke knelpunten bestaan en welke verbeteringen in dit kader kunnen worden aangebracht. Een drietal wordt hier beknopt besproken. Ten eerste is niet uitgesloten dat de toepassing van bepaalde mededingingsbevoegdheden door de NZa leidt tot strijd met het Europees mededingingsrecht. Deze risico’s worden vergroot door een (zekere mate van) overlap tussen de mededingingsbevoegdheden van de NZa en de NMa. De beperkte keren dat de NZa in het verleden in de curatieve sector heeft ingegrepen op grond van haar mededingingsbevoegdheden, had ook de NMa kunnen ingrijpen op grond van haar bevoegdheden, waardoor de risico’s onnodig lijken. Door bepaalde mededingingsbevoegdheden van de NZa te schrappen en andere mededingingsbevoegdheden van de NZa te integreren in de ACM kunnen deze risico’s worden weggenomen en kan het mededingingstoezicht in de zorg worden vereenvoudigd en verbeterd. Ten tweede wordt in het onderzoek aangetoond dat de NMa in het verleden haar kartel- en concentratiebevoegdheden te ver heeft opgerekt door marktgedrag voor te schrijven en invulling te geven aan het marktwerkingsproces. De NMa dwong marktpartijen tot marktgedrag waartoe zij op grond van de Mededingingswet niet gehouden waren, hetgeen wettelijk niet is toegestaan. De NMa ondermijnde hiermee de autonomie van de marktpartijen. Dergelijk optreden werd ingegeven door marktproblemen in plaats van de Mededingingswet als uitgangspunt te nemen voor het handhavend optreden. Dit is niet alleen onwenselijk, maar leidt bovendien tot willekeur, want wanneer is er sprake van een marktprobleem? Wie bepaalt dat? Wat zijn de criteria? Wat gebeurt er als de bevoegdheden tekortschieten? Grensverkenning? Bevoegdheden ruim interpreteren/oprekken? Handhaven begint dus wel degelijk bij een overtreding van de Mededin-
Universitair Nieuws
gingswet en wettelijke bepalingen die handhavend optreden legitimeren. De ACM moet daarom de structuur van de markt en daarmee de mededinging als zodanig op de markt beschermen op grond van de Mededingingswet. Ten derde is bij de zorgaanbieders wantrouwen ontstaan tegen het mededingingstoezicht in de zorg (mede ingegeven door streng handhavend optreden, dat niet terecht is gebleken). Er wordt gesproken van verkramping bij de zorgaanbieders. Dit is betreurenswaardig en mogelijk ook frustrerend voor de autoriteiten, die uitgebreid voorlichting hebben gegeven en ook meerdere keren coulant zijn opgetreden. Voorspelbaarheid van de autoriteiten, wederzijds vertrouwen en een pro-actieve professionele houding van alle partijen kunnen de vertrouwensbreuk herstellen en zijn sleutels voor succes voor mededingingstoezicht in de zorg. Marc Wiggers promoveerde op 5 april 2013 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn promotor was prof. mr. J.W. van de Gronden. Marc Ph.M. Wiggers De NMa en de NZa in de curatieve zorgsector Een toetsing aan het Europees mededingingsrecht Europa in beeld, deel 9 Kluwer 2013, 456 p., € 62,50 ISBN 978 90 1311 445 4
Climate change damage Elena Kosolapova’s work assesses the suitability of the law of state responsibility for climate change litigation at the interstate level. The main question the book seeks to answer can be formulated as follows: can injunctive relief, i.e. a court order requiring a party to do – or to refrain from doing – something, provide an effective legal remedy for climate change-related damage within the framework of the law of state responsibility? Chapter 1 sets the scientific background by describing the physics of climate change, including its causes, consequences, manifestations, and impacts on regions as well as on sys-
tems and sectors. It also addresses the main response strategies recommended by science, namely mitigation and adaptation. Chapter 2 sets the legal context by introducing the international climate regime governed by the 1992 United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), 1997 Kyoto Protocol (KP), and decisions taken by the Conference of the Parties to the UNFCCC and Conference of the Parties serving as Meeting of the Parties to the KP. Chapter 3 identifies international liability regimes relevant to climate change-related damage. It distinguishes between state responsibility and state liability and outlines the various conceptual approaches to the latter based on: (1) the obligation to pay compensation; (2) the obligation to negotiate a redress settlement; (3) the obligation to ensure prompt, adequate, and effective compensation; and (4) the obligation to take response action. In the absence of interstate claims related to climate change, Chapter 4 turns to domestic litigation in order to identify some general principles of law which operate as barriers to a successful claim. It is argued that those legal principles could potentially cause obstacles to liability also at the interstate level. In dealing with liability for climate change-related damage in domestic courts, Chapter 4 analyses three groups of cases from a number of different jurisdictions: claims related to procedural injury; claims for compensation; and claims for injunctive and/or declaratory relief. Chapter 5 takes the analysis to an international level by applying the legal framework of the law of state responsibility to the climate change problem. It identifies the relevant primary obligations of states: international obligations on climate change mitigation; obligations on climate change adaptation; and the customary obligation to prevent significant transboundary harm. In determining the origins of state responsibility for breaches of the relevant obligations, four groups of states are distinguished in accordance with the principle of common but differentiated responsibilities and respective capabilities encapsulated in the UNFCCC: industrialized states party to the KP; countries in
transition to a market economy (EITs); industrialized states not party to the KP; and developing states. Chapter 5 then proceeds to address the content and the implementation of state responsibility for breaches of those obligations. Finally, Chapter 6 brings the analysis together by making some concluding remarks. It is concluded that the law of state responsibility can provide the legal framework for an interstate claim seeking injunctive relief on the basis of the obligation of cessation. Kosolapova succesfully defended her PhD thesis at the University of Amsterdam on 26 March 2013. Her supervisor was prof. mr. René Lefeber. Dr. E.V. Kosolapova Interstate Liability for Climate Change-Related Damage Publicatie door Eleven International Publishing binnenkort verwacht
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op de website van het NJB geplaatst. De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: njb@ kluwer.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1433
Personalia
1341
Hoogleraar Huib van Romburgh is per 1 mei 2013 benoemd tot hoogleraar Aanbestedingsrecht bij de vakgroep Bedrijfsrecht, Europees Recht en Internationaal Privaatrecht van de Faculteit Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. De bijzondere leerstoel is ingesteld door de Nederlandse Vereniging voor Aanbestedingsrecht. Van Romburgh gaat onderwijs verzorgen op het gebied van aanbestedingsrecht en onderzoek verrichten op dat gebied in het kader van het onderzoeksthema ‘Protecting European Citizens and Market Participants’. Hoogleraar Peer Zumbansen is benoemd op de wisselleerstoel Global Law van Tilburg Law School (TLS). Deze wisselleerstoel is ingesteld voor gasthoogleraren die voor maximaal een jaar worden benoemd. Zumbansen verblijft van mei tot en met augustus in Tilburg. In deze periode werkt hij hoofdzakelijk aan een monografie voor de TLS Global Law
1342
boekenserie met de titel ‘Global Governance and Legal Theory. The Emergence of Transnational Law as Methodology’. Zumbansen wordt beschouwd als een van de belangrijkste auteurs op het gebied van ‘transformation of law’ in het globaliseringstijdperk. Behalve vanwege zijn publicaties is hij bekend om zijn denken over het recht, de beoefening van de rechtswetenschap en het rechtswetenschappelijk onderwijs. Jacques Sluysmans is per 1 februari benoemd tot bijzonder hoogleraar Onteigeningsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Advocatuur Kloes & Partners heeft Michel Kock tot partner benoemd. Kock is sinds april 2012 werkzaam bij het kantoor. Hij voert een algemene civiele praktijk en is onder andere actief op het gebied van contractenrecht, arbeidsrecht, verzekeringsrecht, bouwrecht intellectueel eigendomsrecht en procesrecht. Linklaters heeft Jan Willem de Boer, hoofd van de Corporate en M&A-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
praktijk, benoemd tot managing partner van het kantoor in Amsterdam. De Boer gaat leiding geven aan een nieuwe groeifase waarin Linklaters zijn positie in dit segment van het juridisch advieswerk verder wil uitbouwen. Aldo Verbruggen is per 1 mei 2013 als partner toegetreden tot Houthoff Buruma. Hij gaat werken bij het Corporate Investigations team. Verbruggen werkte als officier van justitie bij verschillende arrondisementsparketten en ontwikkelde en coördineerde voor het Haagse parket het Landelijk Expertise Centrum Verticale Fraude. Verbruggen is ervaren op het gebied van corporate investigations, compliance en corporate governance.
Agenda
31 05 2013 Jaarlijkse ALV Christen Juristenvereniging
26 06 2013 Fundamentele arbeidsrechten
Pre-adviseur is prof. mr. B. Wessels, juridisch adviseur te Dordrecht en hoogleraar internationaal Insolventierecht aan de Universiteit Leiden. Het pre-advies luidt: De rechtspositie van de faillissementscurator en diens onafhankelijkheid, in het bijzonder het waarborgen daarvan tegen invloed of druk door de schuldenaar, schuldeisers, rechter of kantoorgenoten.
Prof. mr. P.F. van der Heijden, hoogleraar internationaal Arbeidsrecht aan de Universiteit Leiden geeft de lezing ‘Fundamentele arbeidsrechten’ voor het Leidsch Juridisch Genootschap. Er wordt dieper ingegaan op het tragisch ongeval in Bangladesh, waarbij meer dan duizend mensen het leven verloren doordat een slecht gebouwde textielfabriek instortte. Aspecten die hierbij aan de orde komen, zijn: het recht op vakverenigingen, collectieve onderhandelingen en stakingen, het verbod van dwangarbeid en kinderarbeid, discriminatie en het
Tijd: vrijdag 31 mei van 13.00 uur tot 16.30 uur Plaats: Hodshonhuis, Spaarne 17 te Haarlem Inlichtingen en aanmelding: telefoon: 033-4328288 of e-mail:
[email protected]. Voor leden is het gratis, niet-leden betalen €15.
1434
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
recht op veilige arbeidsomstandigheden. Tijd: woensdag 26 juni van 17.30 tot 18.30 uur Plaats: Juridische Faculteit, Zaal B.041, Kamerlingh Onnes Gebouw, Steenschuur 25 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: mevrouw Bharos, telefoon: 071-516 5043 of e-mail:
[email protected]
27 06 2013 Education in the global context The International Institute of Social Studies (ISS) organizes a lecture given by Martha Nussbaum entitled ‘Education in the global context: an exercise in building understanding and concern, empathy and sympathy’. The lecture will be followed by a panel discussion.
Agenda
Tijd: donderdag 27 juni van 13.30 uur tot 15.00 uur Plaats: International Institute of Social Studies, Aula, Kortenaerkade 12 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: http://www.iss.nl/forms/ education_in_the_global_context/. More information can be found at: www.iss.nl
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken Het 7e Gronings Letselschadecongres heeft als thema ‘Causaliteit in letselschadezaken’. Het congres wordt georganiseerd door de Rijksuniversiteit Groningen, vakroep Privaatrecht
en Notarieel Recht. Tijd: maandag 7 oktober van 10.30 tot 16.15 uur Plaats: Rijksuniversiteit Groningen, Academiegebouw, Broerstraat 5 te Groningen Inlichtingen en aanmelding: www.rug.nl/rechten/formulier-letselschadecongres. Er zijn 4 NOvA-punten en 20 Nivre-punten te behalen.
Agenda kort
24 o5 2013 Jaarvergadering VAR NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
31 05 2013 Jaarlijkse ALV Christen Juristenvereniging
13 06 2013 Symposium RIMO NJB 2013/1002, afl. 18, p. 1250
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1434
27 05 2013 Erfenisvakdag NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
31 05 2013 NISZ studiemiddag
18 06 2013 De vernieuwde Wet Bibob NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
27 en 28 05 2013 European Energy Law Seminar NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
03 06 2013 Spring meeting KNVIR
20 06 2013 Symposium RUG NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
vanaf 28 05 2013 Magna Carta Juridisch Genootschap NJB 2013/1002, afl. 18, p. 1250
03 t/m 07 06 2013 Wereldcongres van de Association Henri Capitant
21 06 2013 Togamastercongres NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
29 05 2013 Symposium Medisch beroepsgeheim
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
24 06 2013 VMR Themamiddag
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
04 06 2013 Seminar Duitse juridische termen
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
30 05 2013 Prospectusaansprakelijkheid
NJB 2013/334, afl. 6, p. 404
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
04 06 2013 WRV bijeenkomst
24 06 t/m 05 07 2013 Summer school on Health law and ethics
30 05 2013 Jurisprudentielunch
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
05 06 2013 Seminar Fact Finding in Human Rights Litigation
30 en 31 05 2013 EU-Russian Energy Law
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1434
27 06 2013 Education in the global context
12 06 2013 Actualiteitencursus vreemdelingenbewaring
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1434
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
31 05 2013 Arbitragerecht op de scheidslijn van oud naar nieuw
26 06 2013 Fundamentele arbeidsrechten
NJB 2013/947, afl. 17, p. 1181
NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
31 05 2013 The Legal Position of the Accused and Convicted Citizen in the EU
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
28 06 2013 VAR-studiemiddag NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
12 06 2013 Corporate litigation NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1369
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-05-2013 – AFL. 21
1435
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl