De verspreiding van de devotie van de rozenkrans gekoppeld aan het gebruik van devotionele handboeken in de Nederlanden (1470 tot 1540).
Kaat Depestele. Universiteit Gent. Promotor: Prof. Dr. Anne-Laure Van Bruaene.
Inhoudstafel.
1. Inleiding. (p. 5) 1.1.Opzet van de scriptie. (p. 5) 1.2.Onderzoekstraditie. (p. 9) 1.3.Onderzoeksmethode. (p. 11) 1.4.Onderzoeksproblemen. (p. 12)
2. Historische context. (p. 14) 2.1.De verering van de rozenkrans. (p. 14) 2.1.1. Betekenis en terminologie. (p. 14) 2.1.2. Ontstaan. (p. 17) De toevoeging van meditaties over het leven van Christus of de Vita Christi. Origine. Alanus de Rupe. Verdere verspreiding. 2.1.3. Gebedsgemeenschap. (p. 23) Terminologie Keulen, 1475. De Dominicaanse gebedsgemeenschap te Gent. 2.1.4. Populariteit. (p. 26)
2.2.Mariadevotie en vrouwelijke gebedsgemeenschappen. (p. 30) 2.2.1. Een vrouwelijke devotie. (p. 30) 2.2.2. De devotie voor Maria in de late Middeleeuwen. (p. 31) 2.2.3. De voorstellingen van Maria. (p. 35) 2.2.4. Vrouwelijke gemeenschappen. (p. 37)
2
3. De opkomst van de lekendevotie.(p. 38) 3.1.Betekenis: Het Christelijk klimaat in de vijftiende en begin zestiende eeuw. (p. 39) 3.2. Observanten beweging: Terugkeer naar gehoorzaamheid. (p. 42) 3.3. Moderne devotie: Innerlijke godsbeleving en het ontstaan van vrouwelijke kloostergemeenschappen. (p. 45)
4. De vroege boekdrukkunst: gebruik van devotionele handboeken. (p. 49)
4.1. Inleiding (p. 49) 4.2. De komst van de drukpers. (p. 50) 4.2.1. De drukpers. (p. 50) 4.2.2. De boekcultuur in de Nederlanden vanaf 1450. (p. 53) 4.2.3. Voorbeeld van een vroeg drukker: Gheraert Leeu. (p. 55)
4.3. Nederlandstalige en devotionele teksten in de late Middeleeuwen. (p. 56)
4.4. Lectuur voor leken. (p. 58)
5. Drukken over de rozenkrans in de Nederlanden: 1470 tot 1540. (p. 61)
5.1.Globale analyse. (p. 61) 5.1.1. Terminologie. (p. 62) 5.1.2. Databank: Volkstalig versus Latijns. (p. 65)
5.2. Volkstalige drukken. (p. 68)
6. Conclusie (p. 96)
Bibliografie. (p. 101) Bijlagen: 1. Databank; 2. Vragenlijst; 3. Foto’s.
3
Deze scriptie kwam tot stand in het kader van het wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit Gent in de vakgroep Geschiedenis, afdeling Nieuwe Tijd. Enorm veel hulp heb ik ontvangen van Susie Speakman Sutch, die op een zeer enthousiaste wijze haar reeds vergaarde informatie in verband met de rozenkrans met mij deelde. Ook mijn promotor, Professor Dr. Anne-Laure Van Bruaene, wil ik bedanken voor het geschonken vertrouwen en de tips om mij op weg te helpen. Verder wens ik haar assistente, Sarah Van Bouchaute, te bedanken. Nu de scriptie is afgerond, kan ik terugkijken op een hectische maar zeer dankbare periode, die mij enorm veel inzichten heeft verschaft, en mijn interesse in de Nieuwe Tijden alleen maar heeft vergroot.
4
1. Inleiding. 1.1.
Opzet van de scriptie.
Het gebed van de rozenkrans kan gelovige katholieken al meer dan een halve eeuw fascineren en aanzetten tot een spirituele devotionele beleving. Het gebed zoals we dat vandaag kennen is er een dat leken aanzet tot het beleven van een persoonlijke spirituele ervaring door het vijf maal bidden van telkens tien Wees gegroetjes afgewisseld door een Onze Vader. Deze cirkel wordt drie keer overlopen, en bij elk van de vijftien delen concentreert de gelovige zich op een mysterie uit het leven van Christus, ingedeeld in blijde, droevige en glorieuze geheimen. Vanaf het ontstaan van dit gebed rond de veertiende eeuw - toen weliswaar nog in allerlei andere, losse vormen - , over de promotie ervan door de belangrijkste man voor de devotie, de Dominicaner Alanus de Rupe, en de stichting van een broederschap errond door Jakob Sprenger in het laatste kwart van de vijftiende eeuw, tot het vastleggen van het officiële aantal gebeden door de paus op het einde van de zestiende eeuw, hield het gebed vrome leken in bedwang, en zette hen aan tot een grotere devotie voor de moeder van Christus, Maria. Ook vandaag blijven veel gelovigen de rozenkrans kennen en wordt hij ook nog vaak gebeden. De vijftien mysteries van het leven van Christus die in zijn sfeer ontstonden, vormen vandaag nog steeds een belangrijk onderdeel van het katholieke geloof, en afbeeldingen van deze cyclus sieren vele kerken en kapelletjes. In eerste instantie denkt men vandaag bij het horen van de term de rozenkrans voornamelijk aan het snoer of de ketting die ontstond om de gelovigen te helpen hun gebeden beter te structureren en onthouden. In de volksmond in Vlaanderen wordt dit ook wel eens een pater noster genoemd. Veel mensen, en dan vooral de ouderen die nog een sterke gelovige achtergrond meekregen, hebben thuis nog zo een ketting liggen. Het leek me dan ook nuttig om op zoek te gaan naar de wortels van een devotie die reeds een enorm succes kende sinds zijn begindagen en zo lang stand hield in de grillige katholieke wereld. Het precieze onderzoek in deze scriptie richt zich meer bepaald op de vraag naar het bestaan van drukken met een inhoud geïnspireerd op het rozenkransgebed die hun intrede deden in de Nederlanden aan het einde van de vijftiende eeuw. Het ontstaan van de broederschap, dat na enkele jaren al honderdduizend leden kende, hing
5
namelijk samen met enkele andere zeer belangrijke ontwikkelingen die de schakel vormden van de Middeleeuwen naar de nieuwe tijden. De boekdrukkunst kende zijn intrede rond het jaar 1450, en zorgde voor een massale verandering in de leefwereld van de mensen, zowel geestelijk als leek. Verder kende de katholieke kerk een belangrijke kentering in zijn gedachtegoed, waardoor geestelijken terugkeerden naar de belangrijkste originele regels van het kloosterbestaan en leken werden aangemoedigd tot een innerlijke en private spiritualiteitsbeleving. Deze twee zaken hebben een zeer belangrijke rol gespeeld in het tot stand komen van de devotie van de rozenkrans, en vooral de massale verspreiding ervan. Deze scriptie zal zich concentreren op de verspreiding van de devotie in de Lage Landen, die er kwam vanaf 1470 vanuit de Duitse streken waar zij ontstaan was. Nog meer bepaald zal het onderzoek gebeuren naar de eerste drukken die hiervan op de markt verschenen en de leken aanzetten tot het bidden van een rozenkrans en hun gebed tot Maria, de bemiddelaarster tussen God en de mensheid, te richten. De vraag gaat uit naar de eigenschappen van de drukken, en dan zowel op technisch als inhoudelijk vlak. Op technisch vlak kunnen we hieruit zaken afleiden over onder andere de prijs van zo een boekje, en hierdoor kunnen we ook een beter beeld krijgen over in welke mate de drukken verspreid werden en over welk deel van de bevolking. Op inhoudelijk vlak kunnen we nagaan in hoeverre de drukken een vaste structuur volgden, zoals deze was opgelegd door de stichters van de devotie, elk op hun eigen manier, zoals Dominicus van Pruisen en Alanus de Rupe. We zullen na het onderzoek van de drukken een beter beeld kunnen vormen over de strengheid van de richtlijnen voor het bidden van de rozenkrans. Een van de grootste aantrekkingsfactoren voor het succes van de Duitse broederschap was namelijk zijn openheid en flexibiliteit, zowel omdat alle lagen van de bevolking werden toegelaten zonder het vragen van een toegangssom, alsook omdat het aantal op te zeggen gebeden geen vaste regels kende. De vraag is of deze losse structuur ook is overgenomen in de Nederlanden in de periode van de vroege boekdrukkunst, lopend van 1470 tot 1540, en in welke mate de vormen uit deze drukken gerelateerd waren aan deze van Dominicus van Pruisen en Alanus de Rupe. De veronderstelling dat
het rozenkransgebed niet één maar
meerdere gebeden is, zoals Anne-Winston Allen beweert, zou ook moeten opgaan
6
voor de Nederlanden. Of dit ook daadwerkelijk zo is zal de centrale vraag in deze studie worden.1 In deze inleiding zal ik hierna verder gaan met de onderzoekstraditie tot nog toe over het rozenkransgebed en de broederschap te belichten. (1.2.) Deze bleef tot nu toe voornamelijk beperkt tot het gebied waar de devotie is ontstaan, namelijk de Duitstalige gebieden, en ook tot de vraag naar de oorspronkelijke auteur van het gebed. Dit onderzoek zal dit gebied uitbreiden tot de Nederlanden en de vraag naar de oorspronkelijke auteur niet stellen, aangezien het uitgangspunt hier is dat er niet één maar meerdere teksten over de rozenkrans bestaan. Hierna geef ik wat meer uitleg over de wijze waarop ik de drukken onderzocht heb (1.3.) en de problemen waarop ik gestoten ben in het uitvoeren van het onderzoek en de analyse achteraf. (1.4.) Het is verder noodzakelijk voor een goed begrip van het eigenlijke onderzoek om de achtergrondscontext rond de devotie van de rozenkrans goed te begrijpen. Hier zal het over gaan in het tweede hoofdstuk. Allereerst is enige uitleg over de te gebruiken terminologie nuttig om tot een goede kennis van de scriptie te komen. (2.1.1.) Vervolgens zal ik het ontstaan van het rozenkransgebed, en hoe het evolueerde tot het gebed zoals we het vandaag kennen, schetsen. (2.1.2.) Een volgend deel zal gaan over de oprichting van de broederschap van de rozenkrans, in 1475 in Keulen door de Dominicaner Jakob Sprenger, en de verdere massale uitbreiding van deze gebedsgemeenschap, tot in onze streken, zelfs in Gent. (2.1.3.) Als vierde en laatste deel van het hoofdstuk over de rozenkrans zelf zal ik de enorme populariteit van het gebed duiden en proberen verklaren. Hierin wordt verklaard hoe het kwam dat de broederschap na enkele jaren al honderdduizend aanhangers kennen, en zich over geheel West-Europa verspreidde, en wat de aanrtekkingsfactoren waren van het gebed. Deze vragen zullen op het einde van het tweede hoofdstuk beantwoord zijn. (2.1.4.) Voor een goed begrip van de devotie is het ook belangrijk om wat meer te weten te komen over de figuur aan wie de devotie eigenlijk gericht is, namelijk de moeder van Christus, Maria. Ik ga na op welke wijze zij vereerd werd rond de vijftiende en zestiende eeuw. Haar figuur zorgde er onder andere voor dat de devotie van de
1
Winston-Allen A., Stories of the rose: the making of the rosary in the middle ages, 1997, p. 8.
7
rozenkrans voornamelijk door vrouwen werd aangehangen. Hoe vrouwelijke religieuzen zich konden groeperen op het einde van de Middeleeuwen en in het begin van de nieuwe tijd, wordt besproken in tweede deel van het tweede hoofdstuk. (2.2.) Een deel van het antwoord op de vraag naar de enorme populariteit van het gebed ligt zeker in de veranderende geloofspatronen aan het einde van de Middeleeuwen. Meer bepaald het opkomen van de lekenvroomheid, die werd aangemoedigd door de observanten beweging in het kloosterleven, en doorgezet door de opkomst van de Moderne Devotie in het noorden van de Nederlanden. De vraag in welke mate en op welke wijze deze tendenzen meespeelden in het verspreiden van de rozenkransdevotie wordt beantwoord in het derde hoofdstuk. (3.) Na het schetsen van het christelijke klimaat rond de vijftiende eeuw, dat een belangrijke voorwaarde was voor het ontstaan van het gebed, zal in het vierde hoofdstuk de tweede voorwaarde aan bod komen, namelijk het ontstaan van de boekdrukkunst rond 1450. Over de komst van de drukpers en de grootte van zijn impact is al veel geschreven, maar nog steeds geen eenduidig antwoord op geformuleerd. Het staat wel vast dat de komst van de drukpers een grote invloed had op de ontwikkeling van de lekendevotie, en hierdoor ook op het rozenkransgebed. Meer uitleg over deze drukpers en de boekcultuur in de Nederlanden in hoofdstuk 4.2. Deze invloed kwam er door de mogelijkheid van het printen van Nederlandstalige devotionele handboeken, die aan de leek een kans gaven om zichzelf te ontplooien en persoonlijk tot spiritualiteit te komen. In hoeverre de drukken over de rozenkrans hierbij aansluiten beantwoord ik in hoofdstuk 4.3. en 4.4. Na deze algemene uitleg, gebaseerd op literatuurstudie, over het ontstaan en de betekenis van het rozenkransgebed en de belangrijkste randvoorwaarden voor zijn groei, namelijk de opkomst van de lekenvroomheid en boekdrukkunst, zal ik in een laatste hoofdstuk de resultaten van mijn onderzoek opmaken. Op welke manier dit onderzoek gebeurde en op welke vragen een antwoord gevonden moest worden, leg ik hieronder uit.2 Voor dit is het echter nog belangrijk om te kijken naar welke traditie al gevolgd werd in het onderzoek naar het rozenkransgebed en zijn broederschap.
2
Zie: 1.3. Onderzoeksmethode.
8
1.2.
Onderzoekstraditie.
Er is reeds behoorlijk wat geschreven over het rozenkransgebed, maar bitter weinig extensieve studies zijn al op de markt gekomen. Meestal betreft het een artikel in een tijdschrift of een hoofdstuk uit een boek, dat handelt over de vraag naar wie nu de precieze stichter van het gebed was. Een sluitend antwoord is er echter nog niet op geformuleerd, en dit wegens de reden dat dit ook niet mogelijk is. Het gebed is ontstaan uit een veelheid van tradities en het zou ieder die zich inzette voor de verspreiding ervan onrecht aandoen om deze te herleiden tot één ware traditie. Het meest extensieve werk dat tot nog toe gemaakt is over de rozenkrans is dit van Anne Winston-Allen, Stories of the rose: The making of the rosary in the Middle Ages.
3
Deze Amerikaanse vrouw is eigenlijk gespecialiseerd in de Duitse taal, maar
via haar onderzoek kwam ze in de ban van de rozenkrans. Haar achtergrond heeft ze echter niet verloochend, aangezien haar werk vooral handelt over de Duitstalige teksten in verband met de rozenkrans. Ze ging allereerst op zoek naar teksten die de oorsprong van het gebed konden bevatten, in het Duits. Het gebed vond zijn oorsprong dan ook in deze streken en de eerste grote broederschap werd opgericht in Keulen. De meeste studies die in het begin van de twintigste eeuw verschenen zijn dan ook Duitstalig. Later schreef ze een algemener boek over de rozenkrans, waarbij ze nagaat hoe het gebed zijn ontstaan kende, en hoe het werd ontvangen en verspreid bij de lekenbevolking. Voor haar tijd waren de meeste werken in verband met de rozenkrans vooral gebaseerd op Latijnse bronnen. De belangrijkste naam in dit verband was Thomas Esser, die op het einde van de negentiende eeuw op zoek ging naar de ware stichter van het gebed, en deze toekende aan de Heilige Dominicus, de stichter van de orde der Dominicanen. Dit bleek later echter niet te kloppen, hoewel het reeds ten tijde van Alanus de Rupe werd gepropageerd. Veel auteurs die in die tijd dan ook iets over de rozenkrans schreven, bleven hieraan vasthouden. Een goed voorbeeld is J.A.F. Kronenburg, die in zijn zeer uitgebreide werk over de verering van Maria in de Middeleeuwen een hoofdstuk aan de rozenkrans weidde, en de oorsprong ervan toeschreef aan de Heilige Dominicus.
4
Deze beweringen werden vanaf het
3
Winston-Allen A. Stories of the rose: the making of the rosary in the middle ages. Philadelphia 1997.
4
Kronenburg J. Maria's heerlijkheid in Nederland : geschiedkundige schets van de vereering der H.
Maagd in ons vaderland, van de eerste tijden tot op onze dagen. Acht delen, Amsterdam, 1904-1931.
9
begin van de twintigste eeuw weerlegd, en de eerste die hiermee startte was Herbert Thurston, door het tegenbewijs heel gedetailleerd te leveren in een artikel in The Month.5 Deze bewering deed heel wat stof opwaaien en werd slechts na lange tijd door de Kerk geaccepteerd. Ondertussen werden nog allerlei artikelen gelanceerd die een stelling in het debat innamen, zoals door Wilhelm Schmitz.6 Op het einde van de jaren 1960, toen de veronderstelling dat de Heiligie Dominicus achter de devotie zou zitten, al lang achterhaald was, werd door Stefano Orlandi een aanzet gegeven tot het onderzoek naar de rozenkrans buiten de Duitse grenzen. In zijn geval was dit Italië.7 Een paar jaar later onderzocht Jean-Claude Schmitt de broederschap die in Colmar was opgericht in 1985.8 Hiermee was een aanzet gegeven tot het verder kijken dan de Duitstalige gebieden. In 1971 lanceerde Karl Klinkhammer een zeer controversieel werk, waarin hij de meditaties en mysteries die bij het gebed horen toeschreef aan een Kartuizer, Adolf van Essen.9 Pas in 1977 werd een rozenkrans tekst ontdekt met mysteries over het leven van Christus die veel ouder was dan alle andere beweringen, en dit door Andreas Heinz. Dit zorgde ervoor dat het hele debat over wie de rozenkrans nu zou geschreven hebben, helemaal afgeblazen werd, en opnieuw open lag voor discussie en ontdekking. Tot dusver is niemand er in geslaagd om een sluitend antwoord te geven, maar is men het er over eens dat er waarschijnlijk geen sprake is van een echte schrijver, maar eerder over een aantal langlopende tradities die met elkaar in aanraking kwamen.
5
Thurston H. “Our popular devotions: II. The Rosary.” In: The Month, vol. 96 (1900).
6
Schmitz W. Das Rosenkranzgebet im 15. Und im Anfange des 16. Jahrhunderts. Freiburg 1903.
7
Orlandi S. Libro del rosario della gloriose vergine Maria. Rome 1965.
8
Schmitt J.C. “La confrérie du rosaire de Colmar (1485).” In: Archivum fratrum praedicatorum, vol.
40 (1970), p. 97-124. 9
Klinkhammer J. Adolf von Essen und seine Werke: Der Rosenkranz in der geschichtlichen Situation
seiner Entstehung und in seinem bleibenden Anliegen. Frankfurt 1972.
10
1.3.
Onderzoeksmethode.
Het doel van deze scriptie is het aantonen van het feit dat ook in de Nederlanden, ten tijde van de vroege boekdrukkunst, het rozenkransgebed niet te herleiden was tot één vaste vorm, zoals dit vandaag wel het geval is. Het gebed werd in zijn beginperiode net gekenmerkt door zijn openheid en soepelheid, en hierin zat misschien wel de reden waarom het tot vandaag nog steeds een van de meest populaire private devotionele oefeningen vormt voor het gewone lekenvolk. De wijze waarop dit kan worden aangetoond is via het onderzoek van de literatuur die naar aanleiding van het gebed op de markt werd gebracht. Meer bepaald gaat het om drukken die in de periode 1470 tot 1540 werden gepubliceerd. Om het onderzoek volledig uit te voeren, heb ik ook de Latijnse drukken opgenomen in de databank die ik hiervoor samenstelde. Hiervoor overliep ik alle catalogi die er zijn uitgekomen over de drukken in de Nederlanden, meer bepaald deze van Goldfinch en Thienen voor de incunabelperiode tot 1500 en deze van Nijhoff en Kronenberg voor de vroegdrukkunst tot en met 1540.10 Het was niet gemakkelijk om alle drukken hieruit te extraheren, aangezien vele soms ook een verborgen titel bevatten die niet doet vermoeden dat het om een rozenkrans tekst gaat, maar er wel degelijk een is. Hierdoor was het noodzakelijk om alles handmatig te overlopen en goed te kijken naar de inhoud. Naarmate ik ook meer literatuur doornam, leerde ik dat het rozenkransgebed nog vele andere namen had gekregen in de loop van de tijd, zoals een rozenhoedje, een mantel, een kroon voor Maria, een OLV Souter, enzovoort. Meer uitleg over deze begrippen zal ik verder in dit werk nog verschaffen, maar het staat vast dat een groot deel van de gevonden titels al deels de onderzoeksvraag bevestigde, namelijk dat hét rozenkransgebed niet bestaat, maar vele vormen en inhouden kan aannemen. Nadat al deze informatie verzameld was, stelde ik een databank samen, die in bijlage te vinden is, en is ingedeeld in een Latijns en volkstalig onderdeel. Deze zijn beiden chronologisch gerangschikt, om zo een beter overzicht te krijgen, en bevatten informatie over drukker, stad, datum, titel, huidige bewaarplaats, formaat en eventuele houtsneden. Het is namelijk ook belangrijk iets over deze laatste te zeggen, aangezien ze in die tijd van groot belang waren. Toen de eerste druken van de pers rolden, kon nog lang niet iedereen lezen, maar was wel een groot deel van de 10
Verder in het onderzoek zal ik de afkortingen ILC (voor de incunabula) en NK (voor de
vroegdrukkunst) gebruiken.
11
bevolking geïntrigeerd door deze nieuwe technieken. Hierdoor werden enorm veel houtsneden gebruikt, om de ongeletterden of semi-geletterden een idee te geven over de inhoud van het boek, of hen te helpen tot een beter begrip te komen. In het kader van de rozenkrans zijn ze ook belangrijk omdat ze gebruikt werden om de gelovige aan te moedigen tot een diepere en aandachtigere devotie. Ik stelde een vragenlijst op die aansloot bij de te beantwoorden vragen, deze is ook te vinden in de bijlagen. Ze bevat onder andere vragen over zuiver technische aspecten, die eerder ter informatie zijn opgenomen, zoals het gebruikte formaat, en het colofon en kleurgebruik, om een schatting van de waarde van de drukken te kunnen maken. Vervolgens is er ook een inhoudelijk deel, dat peilt naar het gebruik en de functie van de houtsneden, en in welke mate de druk aansluit bij de bestaande tradities zoals die opgetekend werden door Dominicus van Pruisen en Alanus de Rupe. Het was nu de bedoeling om de volkstalige drukken zo veel mogelijk te consulteren, in de mate van het mogelijke, en de vragenlijst te beantwoorden per druk. Alhoewel niet alle drukken konden worden ingekeken, heb ik toch een veertiental werken onderzocht, en deze gaven mij een vrij goed beeld van zowel het uitzicht als de inhoud van de drukken over de rozenkrans. De resultaten zijn neergeschreven in het vijfde hoofdstuk.
1.4.
Onderzoeksproblemen.
Het belangrijkste probleem dat ik ondervond om mijn onderzoek tot een goed einde te brengen, lag hem net in deze wijde verspreiding van de drukken vandaag. Deze zijn ondergebracht in bibliotheken overal in Europa, waaronder ook een aantal, maar eerder weing, in België, namelijk in de Gentse Universiteitsbibliotheek en de Brusselse Koninklijke Bibliotheek. Door enkel deze drukken te consulteren, zou mijn onderzoek echter op niet genoeg relevante informatie kunnen steunen, waardoor het noodzakelijk was de grenzen van België te verlaten om een iets uitgebreider bronnen collectief te kunnen raadplegen. Na na te gaan waar de meeste volkstalige drukken waren ondergebracht, bleek dit de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag te zijn. Niet echt verwonderlijk, aangezien de meeste drukken in het Nederlands op de markt werden gebracht in het noorden van de Lage Landen. Ik heb deze bibliotheek dan ook bezocht, en de drukken die ik in handen kon krijgen, heb ik bekeken. Dit was echter geen gemakkelijke opgave, aangezien het personeel niet echt op de hoogte was van de bewaring en dergelijke van deze oude incunabelen en drukken. Uiteindelijk heb ik 12
toch een twaalftal drukken daar kunnen inkijken, wat mijn onderzoek een veel ruimer beeld gaf, en waardoor de antwoorden stilaan vorm begonnen te krijgen. Daarmee was het echter niet vanzelfsprekend dat deze antwoorden ook juist waren. Mijn gevoel stuurde mij naar bepaalde richtingen, maar heel zeker te weten komen of alles klopt, zou voor iedereen een onmogelijke opdracht zijn. We kunnen wel veel lezen over de boek- en geloofscultuur van de vijftiende en zestiende eeuwse leek, maar heel zeker over zijn gevoelens tijdens het lezen van zulke devotionele handboeken, of van de voor ogen gestelde doelen van de auteurs en uitgevers, kunnen we nooit zijn. Het gaat om een kwestie van zo veel mogelijk achtergrond informatie op te nemen, en deze toe te passen op de literatuur uit die tijd. Een portie inlevingsvermoging en creativiteit zijn hiervoor noodzakelijk. Dit neemt echter niet weg dat het eindresultaat van deze scriptie pure fictie zou zijn. Ik kan met behoorlijk grote zekerheid mijn antwoorden verdedigen, aangezien ze passen binnen wat reeds eerder onderzocht was, en ook volledig overeen komen met wat de bronnen te vertellen hadden. Het is dan ook de bedoeling dat men zich, tijdens het lezen van de resultaten, zo veel mogelijk inleeft in de gelovige leek in een wereld vol verandering op het einde van de Middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd. Voor hen was het gebed van de rozenkrans een enorm belangrijke private devotionele ervaring, die hen hielp zin te geven aan hun wereld, die niet stil leek te staan, en zichzelf telkens moest herdefiniëren.
13
2. Historische context. In dit hoofdstuk zal ik mijn onderzoek plaatsen in de historische context van tijd en ruimte. De periode die ik heb onderzocht loopt van 1473 tot 1540, en de geografiche afbakening bestaat uit de Nederlanden. In deze tijden werden de Nederlanden bestuurd door de Bourgondische hertogen, en meer bepaald door Karel De Stoute, Maria van Bourgondië, en Maximiliaan van Oostenrijk. Zij speelden een rol in het promoten van de devotie, en dan vooral Karel De Stoute, die de oprichting van de broederschappen aanmoedigde. Dit gebeurde om de territoriale en religieuze gemeenschap te laten samenvallen. Om te beginnen zal ik het hebben over de betekenis en het ontstaan van de rozenkrans verering, waarna ik meer uitleg geef over de eerste officiële broederschap die hiervoor in Keulen in 1975 werd opgericht, en ten slotte zal ik de populariteit ervan toelichten, die te danken was aan de grote flexibiliteit en openheid van de devotie. Er bestond geen voorgeschreven plaats of tijdstip om te bidden, noch werden bepaalde mensen (zoals vrouwen) gediscrimineerd bij de toetreding tot de broederschap. Vervolgens bespreek ik de Mariadevotie in die tijd in het algemeen en meer specifiek de bijeenkomst van vrouwelijke religieuze gemeenschappen, aangezien de rozenkransdevotie toch vooral een vrouwelijk publiek aansprak.
2.1.
De verering van de rozenkrans.
De rozenkrans ontstond als een vorm van gebed, die geestelijken én leken moest aanzetten tot een grotere devotie en religiositeit. Geleidelijk aan werd dit gebed steeds strikter omschreven, tot er in de jaren 1470 zelfs een gebedsgemeenschap voor werd opgericht in Doornik, die open stond voor rijk en arm, man en vrouw, geestelijken en leken. Dit was de reden waarom de rozenkrans zeer populair werd, en tot op de dag van vandaag wordt gebeden. 2.1.1. Betekenis en terminologie. Waar de benaming rozenkrans vandaan komt, wordt verklaard door een dertiende eeuwse Maria legende. Een jongeman wou voor haar elke dag een hoed van rozen maken, maar wanneer hij toetrad tot het klooster had hij hier niet altijd de tijd meer voor. Zijn abt gaf hem echter de raad om in de plaats hiervan elke dag voor een
14
standbeeld van Maria vijftig Wees gegroeten te bidden, en na elke tien één Onze Vader. Wanneer deze monnik op een dag werd overvallen door rovers, wou hij snel nog zijn gebeden afwerken. De rovers zagen hem echter een rozenkrans maken, en uit de hemel daalde een vrouw neer die deze op haar hoofd zette. Hierop kregen ze spijt van hun daden en besloten hun leven te beteren.11 Vanaf zeker de veertiende eeuw werden devoties voor Maria ‘rosaria’ genoemd.12 De link tussen Maria en de roos is al zeer oud, en de voornaamste bron hiervoor is het Hooglied uit het Oude Testament. Hierin stond de gesloten tuin symbool voor Maria’s maagdelijkheid. Doordat Maria de moeder van Christus is, verwijst de roos ook naar hem. Witte rozen staan symbool voor de incarnatie of de geboorte, terwijl rode rozen de stigmata van Christus aanduiden. De tuin werd in devotionele werken gezien als de ziel waaruit men bloemen moest plukken om aan de Heilige Maagd te schenken.
13
De rozenkransgebeden in geprinte boeken worden ‘kroon’, ‘krans’, ‘hoed’, of ‘guirlande’ genoemd. Wanneer in zo een boekje een tweede rozenkransgebed werd opgenomen, wordt dit soms gezien als de kroon op de vorige. 14 Het is niet eenvoudig om een eenduidige betekenis te geven aan de term ‘de rozenkrans’.
15
In de literatuur wordt deze term gebruikt voor de gebedsvorm, de
broederschap, een echte krans van bloemen, en zelfs voor de kettingen die ontstonden om de tel van de gebedjes bij te houden.16 Volgens J.A.F. Kronenburg is de algemeen aangenomen omschrijving voor het Rozenkransgebed de volgende:
11
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, deel 3, p. 311-314.
12
As-Vijvers A.M.W. “Weaving Mary’s chaplet: The representation of the rosary in late Medieval
Flemish manuscript illumination. In: Weaving, veiling, and dressing. Textiles and their metaphors in the Late Middle Ages. Rudy K.M. en Baert B. (eds.) Turnhout, 2007, p. 51. 13
As-Vijvers, Weaving, p. 51.
14
As-Vijvers, Weaving, p. 51.
15
In andere talen als volgt genoemd: Rosarium (Latijn) ; Rosary (Engels); Rosenkranz (Duits); Rosaire
(Frans). 16
Deze worden in de volksmond ook wel eens ‘paternosters’ genoemd. Het gaat om een ketting met 55
pareltjes, telkens 10 kleine (voor de Wees gegroeten) afgewisseld met een grotere (voor het Onze Vader). Deze moet drie keer overlopen worden voor een volledig rozenkransgebed. Indien men de ketting maar éénmaal overloopt spreekt men van een rozenhoedje. Voor meer info hierover, zie:
15
“Een bepaald gebedsformulier, waarin wij vijftien tientjes van Wees gegroeten telkens door een er tussen gevoegd Onze Vader afscheiden, en bij elk dezer tientjes een der geheimen van onze verlossing overwegen.” 17 Dit is echter slechts een gedeeltelijke waarheid, aangezien dit de hedendaagse betekenis weergeeft. Het rozenkransgebed, dat zijn vroegste wortels in de twaalfde eeuw heeft, bestond niet altijd uit honderdvijftig (drie keer vijftig) Wees gegroeten en vijftien Onze Vaders, en ook de mysteries over het leven van Christus en Maria zijn pas in de loop van de tijd hierbij gevoegd. Het was slechts in de late vijftiende en vroege zestiende eeuw dat het deze vorm definitief aannam.18 Deze vorm werd geïntroduceerd en gepromoot door Alanus De Rupe, die zich echter tegen de benaming ‘rozenkrans’ keerde en pleitte voor de term ‘Onze Lieve Vrouwe Souter, of Psalter’.19 Hierdoor is het ook correct om te spreken over een rozenkransgebed wanneer het gaat om vijftig Wees gegroeten en vijf Onze Vaders. Dit kan dan ook een rozenhoedje worden genoemd. Het gebedssnoer wordt dan slechts eenmaal overlopen in plaats van drie maal.20 Alanus, een vijftiende eeuwse Dominicaner monnik die zorgde voor de massale promotie van het rozenkransgebed, keerde zich tegen de benaming rozenkrans, wegens de mode bij wereldlijke mannen en vrouwen om een rozenkrans te dragen. Hij vond dat het gebed een meer profane naam verdiende en had het over het ‘Vrouwen Souter’. Deze campagne faalde echter op lange termijn, want vanaf het midden van de zeventiende eeuw werd deze benaming steeds meer verdrukt door de vandaag gekende rozenkrans of rozenhoed.21 Dit is te wijten aan de aantrekkelijkheid van de roos als symbool, aangezien deze profane aan spirituele betekenissen kan koppelen, en het rozenkransgebed massaal werd gebeden door leken.22
Wilkins E. The Rosegarden game: The symbolic background to the European prayer-beads. Londen 1969. 17
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, deel 3, p. 292.
18
As-Vijvers, Weaving Mary’s Chaplet, p. 46-47.
19
Meer informatie over Alanus zal ik geven in het volgende hoofdstuk: 2.1.2. Ontstaan.
20
Winston-Allen, Stories, p. 72.
21
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, deel 3, p. 362-363.
22
Winston-Allen, Stories, p. 109.
16
Tot slot is het vermeldenswaardig dat de rozenkransdevotie ook vaak wordt geassocieerd met Maria’s mantel of kledij. Dit is zo ontstaan door een Middeleeuwse Maria legende, die is opgenomen in het werk van Cornelis de Vooys over Maria legenden. Het verhaal gaat als volgt: Drie zussen waren van plan om voor Maria een mooie mantel, juwelen, schoenen en andere dingen te maken. Terwijl ze dit deden zegden ze de het rozenkransgebed op, vijftig Wees gegroeten voor elk onderdeel van het kleed, en vijftien Onze Vaders voor de accesoires. De oudste zuster had echter het mooiste kleed gemaakt, waarop de twee andere smeekten aan Maria om hun een nieuw kleed te laten maken. Nadat dit gebeurd was werden de drie zussen opgenomen als bruid van Christus in de hemel. Dit verhaal duidt aan dat met het bidden van de rozenkrans de symbolische link wordt gelegd met het kleden van Maria, haar juwelen, kransjes (van rozen), en andere mooie uiterlijkheden aan te bieden.23
2.1.2. Ontstaan.
De toevoeging van meditaties over het leven van Christus of de Vita Christi. Pas aan het eind van de zestiende eeuw was er een algemene consensus ontstaan dat het het rozenkransgebed bestond uit honderdvijftig Wees gegroeten, vijftien Onze Vaders, en vijftien meditaties over het leven van Maria en Christus, ingedeeld in blijde, droeve en glorierijke mysteries of geheimen. 24 Het rozenkransgebed is ontstaan uit Psalmen voor Maria, zonder toevoegingen over het leven van Christus. De oudste Duitse rozenkranstekst in het Duitse gebied stamt uit de dertiende eeuw. Het gaat om een vroeg Latijnse Maria Psalm, met versjes van vier regels die allen beginnen met de woorden Ave Maria. Het grote nadeel van zulke teksten was echter het gebrek aan verband tussen de verschillende verzen, waardoor deze moeilijk te onthouden waren, en een geschreven tekst noodzakelijk was. De eerste tekst waarbij er biografische referenties naar het leven van Christus werden gemaakt die zeer wijd verspreid werd, was deze van de Kartuizer Dominicus van Pruisen, uit het begin van de vijftiende eeuw. Dit betekent echter niet dat hij de eerste 23
As-Vijvers, Weaving, p. 41-43.
24
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 351-359.
17
was die dit zo gebruikte, en dus de uitvinder van het gebed zou zijn, zoals lange tijd werd gedacht. Zijn tekst was slechts deze die als eerste een grote verspreiding kende.25 Deze toevoeging zorgde voor een grotere aantrekkingskracht van het gebed, en gaf het gebed zijn hedendaagse karakter. Het gebed werd op deze manier een opzegging van een soort episch verhaal, wat gemakkelijker te onthouden was. Aan de andere kant zorgde het ook voor een verandering in de devotie. Het gebed was niet meer uitsluitend voor Maria bestemd, maar ook voor Christus.26 Dit sloot aan bij de lijn van de imitatio Christi religiositeit, die de leken en geestelijken wilden aansporen om stil te staan bij het leven van Christus, en een meer innerlijke spiritualiteit te beleven.27 Vanaf 1473 werden boekjes gedrukt om het geheugen te helpen, waarin ook veel houtsneden werden opgenomen over het leven van Maria en Christus. Het is de bedoeling om bij aanvang van elke tien Wees gegroetjes over een mysterie te mediteren. De lijst van officiële mysteries zoals deze vandaag door de Kerk erkend wordt, is de volgende. De eerste vijf mysteries zijn deze van blijdschap: de annunciatie door de engel Gabriel; de visitatie aan de nicht van Maria, Elizabeth; de geboorte van Christus of de incarnatie; de presentatie van Christus in de tempel; en het vinden van de twaalfjarige Christus in de tempel. De tweede reeks mysteries zijn deze van droefheid: de angst in de hof van Olijven; de marteling van Christus; de kroning met doornen; het dragen van het kruis; en de kruisiging. De laatste serie zijn de glorieuze mysteries: de verrijzenis; de Hemelvaart van Christus; het neerdalen van de Heilige Geest tijdens Pinksteren; Maria Hemelvaart; en de kroning van Maria als koningin van de hemel.28 Origine. De exacte origine van het rozenkransgebed blijft vaag. Het zou in zijn eerste vorm zijn opgedoken in de twaalfde eeuw, namelijk in de vorm van het Latijnse Ave Maria
25
Zie volgend deel: Origine.
26
Winston A. “Tracing the origins of the Rosary: German vernacular texts.” In: Speculum, vol. 63
(1993), p. 632-633. 27
Meer hierover in hoofdstuk 2.2.
28
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 353.
18
gebed.29 Er bestaan een aantal twaalfde eeuwse Maria legenden die het hebben over devote lieden die beloond werden door de Heilige Maagd na het opzeggen van zo een gebed bij een afbeelding van haar. Toen al werd ook de link met een kransje van rozen gelegd. Het Duitse Passional uit 1280 beschrijft in een legende hoe vijftig Wees gegroten die door een monnik werden opgezegd, veranderden in rozen en een kransje of “Rosenkranz” vormden. 30
De herhaling van Wees gegroeten alleen vormen echter geen hedendaags rozenkransgebed, hierbij moeten ook de mentale overwegingen over het leven van Christus en Maria worden in acht genomen. Het traditionele rozenkransgebed is vooral uit gemakszucht ontstaan. Het was in de Middeleeuwen de gewoonte om als individuele devotie de honderdvijftig Psalmen uit het boek uit het Oude Testament te zingen, en deze te laten voorafgaan door een zinnetje dat dienst deed als voorzang. Dit zinnetje werd stilaan vervangen door overwegingen uit het leven van Christus en Maria, en later werden de Psalmen vervangen door een liturgische zang. Deze Psalmen werden geleidelijk aan ingewisseld door een herhaling aan Pater Nosters en Ave Marias, aangezien dit gemakkelijker was om te onthouden en ook korter. De liturgische zangen werden op hun beurt ingeruild door vaak gerijmde verzen die de lof aan Maria bezongen. Deze werden voor het gemak dan nog eens ingedeeld in drie sets van vijftien lijnen. 31 Slechts in de veertiende eeuw was het de gewoonte geworden om tussen de Wees gegroeten te mediteren over verhalen van het leven van Christus en dit omdat deze chronologisch geordend waren en dus gemakkelijker te onthouden voor de gewone leek, die het moeilijk had om de verzen zonder samenhang te onthouden. Verder sloten ze ook aan bij de devotionele wens van de late Middeleeuwen om het leven en de passie van Christus te herbeleven. Deze nieuwe traditie werd echter niet meteen exclusief uitgevoerde, maar bestond lange tijd naast de oude gewoontes gebaseerd op de Psalmen. Tot het jaar 1977 werd het ontstaan van dit gebruik van mysteries
29
Winston, Tracing, p. 620.
30
Winston, Tracing, p. 620.
31
Winston, Tracing, p. 621 + As-Vijvers, Weaving, p. 47.
19
toegeschreven aan een Triers Kartuizer, Dominicus van Pruisen (1384-1460). Hij schreef een versie van de devotie die bestond uit vijftig korte zinnen of clausulae over het leven van Christus, die elk via een bijvoeglijke bijzin gelinkt werden aan een serie van vijftig Ave Marias. Deze veronderstelling berustte op een studie van Thomas Esser uit de jaren 1890. Deze mening is dan ook nog steeds terug te vinden in het boek van Kronenburg, die er van uitgaat dat de echte bedenker de prior van Dominicus, Adolf van Essen, zou zijn, waarop het gebed verspreid werd door Dominicus van Pruisen. Kronenburg verzet zich wel reeds tegen een andere opinie, die vooral door de Dominicaner Alanus de Rupe gepromoot werd, namelijk dat de stichter van zijn orde, de Heilige Dominicus (1170-1221), ook de stichter van het rozenkransgebed zou zijn. Dit kan echter niet kloppen, aangezien hier niets over terug te vinden is in zijn levensbeschrijvingen, in de constituties van de orde, schilderijen of liturgische boeken. 32
Waarschijnlijk klopt het echter ook niet dat Dominicus van Pruisen de oprichter ervan was, aangezien Andreas Heinz in 1977 een manuscript van een Cisterciënzer orde ontdekte met een Vita Christi rozenkransgebed dat veel ouder was dan de tekst van Dominicus.33 Een duidelijke connectie tussen beide teksten is niet gevonden. Er zijn volgens Winston-Allen drie mogelijke verklaringen over hun verbintenis, ofwel pleegde Dominicus van Pruisen plagiaat, ofwel zijn ze onafhankelijk van elkaar ontstaan, ofwel zijn beiden gebaseerd op een nog oudere tekst. Een uitsluitend antwoord hierop kan echter nog niet gegeven worden.34 Kronenburg besluit in zijn studie dat het gebed ontstaan is uit een wijd aanbod aan middeleeuwse devoties die een aantal keer na elkaar Ave Marias bidden.35 Ook Winston-Allen is de mening aangedaan dat uiteindelijk niemand kan worden aangewezen voor de definitieve uitvinding van het rozenkransgebed.
32
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 283-289.
33
Gedateerd rond het jaar 1300, gelokaliseerd in de buurt van Trier.
34
Winston, Tracing, p. 622.
35
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 292.
20
“The authors include redactors and illustrators, but most particularly users – the lay public and Observant reformers concerned with the care of souls – who played a role collectively and incrementally, by consenus in selecting the most viable version.” 36 Ook bestaat er nog veel discussie over de taal waarin de eerste rozenkransgebeden ontstonden. Volgens Karl Klinkhammer, die een studie maakte over de tekst van Dominicus van Pruisen, is er een grote kans dat het originele gebed ontstond in de volkstaal, in dit geval dus in het Duits, en pas later werd vertaald naar het Latijn. 37 Alanus de Rupe. De grootste verspreider van het rozenkransgebed was Alanus de la Roche, of Alanus de Rupe. Hij werd rond 1428 geboren in Bretagne, en studeerde wijsbegeerte en theologie in Parijs. Dit laatste zal hij later onderwijzen in Parijs, Doornik, Rijsel en zelfs in Gent. Hij stierf in Zwolle in 1475, maar liet een aantal leerlingen achter die zijn taak driftig verder zetten, zoals Michael Franciscus de Insulis. 38 Hij liet een aantal geschriften na, waarin hij het rozenkransgebed zeer sterk promoot. Hij was lid van de Dominicaner orde, en zoals al vermeld, dankte hij het ontstaan van het gebed aan de Heilige Dominicus. Hij steunt hierbij op zogenaamde visioenen. Zo zou hij ook een visioen gehad hebben waarin hij van de Heilige Maagd persoonlijk de opdracht kreeg om het gebed te verspreiden en beweerde hij dat zijn persoonlijke paternosterkrans gemaakt was van haar haar.39 Ik vermeldde hierboven al dat Alanus zich zeer sterk kantte tegen het gebruik van de wereldlijke term ‘rozenkrans’. Ook de Kartuizische versie van het gebed, dat slechts vijftig Wees gegroeten en vijftig zinnen over het leven van Christus bevatte, vond hij te kort. Hij was voorstander van het ‘Onze Lieve Vrouwe Souter’, dat bestaat uit honderdvijftig Wees gegroeten en vijftien Onze Vaders, de hedendaagse rozenkrans
36
Winston-Allen, Stories, p. 73.
37
Klinkhammer, Adolf von Essen, p. 278.
38
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 299.
39
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 299- 300.
21
dus. Hiervoor stichtte hij reeds in 1468 een broederschap voor leken te Doornik. Deze vorm is waarschijnlijk doorgebroken omdat het gemakkelijker te onthouden was. 40 Verdere verspreiding. Het gebed heeft zich verspreid dankzij de inzet van de pausen en de Dominicanen. Kronenburg somt in zijn werk alle pauselijke bullen op die op een of andere manier bijgedragen hebben tot de populariteit ervan. Zo vaardigde paus Sixtus IV op 30 mei 1478 een zeer belangrijke bulle uit waarin aflaten werden beloofd aan de leden van de broederschap. Op 12 mei 1479 volgde de officiële pauselijke toelating van diezelfde broederschap. Gregorius XIII bepaalde in 1573 dat de eerste zondag van oktober de feestdag van de rozenkrans zou worden, naar aanleiding van de katholieke overwinning op de Turken bij Lepanto, waar het rozenkransgebed veel gebeden zou zijn geweest onder de soldaten. Verder neemt hij ook de inspanningen van Dominicanen op, zoals bijvoorbeeld de eerste vermelding van de rozenkrans in het Generaal Kapittel in 1484. 41 Ook de verspreiding in de Nederlanden is vooral te danken aan de Dominicanen, in het bijzonder de leerling van Alanus de Rupe, Michael Franciscus de Insulis, die in 1479 een geschrift schrijft over de voortreffelijkheid van de Rozenkransbroederschap, dat acht keer werd herdrukt, onder andere ook in het Nederlands.42 Verder zijn ook de namen van Pater Cornelius de Snekis en Jacobus Weyts belangrijk voor de inspanning van de Dominicanen. Beide waren ook leerlingen van Alanus. Ook de Fransiscanen leverden inspanningen om de rozenkransdevotie te verspreiden, met name Dirk van Munster, die het werk Kerstenspiegel schreef, over de aanbidding voor de Heilige Maagd, waarin ook de voordelen van het bidden van de rozenkrans worden opgesomd. 43 Lange tijd bestonden dus verschillende versies van het gebed naast elkaar, zowel de oude versie ontstaan uit de Psalmen, als de nieuwe Vita Christi versies van Dominicus van Pruisen en Alanus de Rupe. Slechts in 1569 kwam er een pauselijk bevel dat de
40
As-Vijvers, Weaving, p. 48.
41
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 314-317.
42
Quodlibet de fraternitatis Rosarii.
43
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 318-338.
22
officiële goedkeuring van de versie van Alanus de Rupe, met vijftien officiële mysteries over het leven van Christus, goedkeurde.44
2.1.3. Gebedsgemeenschap. In 1468 richtte Alanus de Rupe in Doornik een gebedsgemeenschap voor de rozenkrans op. Zeven jaar later, in 1475, werd in Keulen nog zo een broederschap opgericht door Jakob Sprenger, dat later pauselijke goedkeuring kreeg. Ik zal eerst wat meer duiding geven bij de termen broederschap en gebedsgemeenschap, waarna ik deze in Keulen zal bespreken, en zal eindigen met het bestaan van een broederschap in onze streken. Terminologie. In de literatuur heeft men het vaak over de broederschap van de rozenkrans. Dit is echter een misleidende term, het is beter om over een gebedsgemeenschap te praten. Volgens John Bossy zijn broederschappen de meest karakteristieke uitdrukkingen van het laatmiddeleeuwse Christendom. Het waren gemeenschappen voor geestelijken, waarin zij aan liefdadigheid deden voor de gewone man.45 De broederschap van de rozenkrans
is
echter
geen
exclusieve
geestelijke
broederschap.
De
term
gebedsgemeenschap is misschien beter van toepassing. Paul Trio, die een uitgebreid onderzoek maakte naar de broederschappen te Gent in de late Middeleeuwen, zegt : “Met deze gebedsgemeenschappen bedoelen we vaak –volgens ons terminologisch uitgangspunt-
verkeerd
genoemde
‘rozenkransbroederschappen’
en
‘broederschappen van de Zeven Weeën.”46 Broederschappen zijn volgens hem corporaties die als hoofddoelstelling de beoefening van religieuze activiteiten hadden. Volgens hem zijn er twee groeipolen voor de gebedsgemeenschap van de rozenkrans, enerzijds de streek van Rijsel en Doornik, waar Alanus de Rupe actief was, en
44
As-Vijvers, Weaving, p. 50.
45
Bossy J. Christianity in the West, 1400-1700. New York 1985, p. 58.
46
Trio P. Volsreligie als spiegel van een stedelijke samenleving: de broederschappen te Gent in de late
Middeleeuwen. Leuven 1993, p. 53.
23
anderzijds deze van Keulen, maar hij geeft geen uitsluitsel over welke pool de meeste invloed heeft gekend. Het grootste verschil met een broederschap is dat deze gebedsgemeenschap geen corporatieve structuur kende. De nadruk lag er op het persoonlijke gebed, en dit was dan ook de enige voorwaarde voor lidmaatschap, geen financiële steun. Hierdoor konden zelfs de allerarmsten lid worden. 47 Keulen, 1475. In 1474 werd de stad Keulen bedreigd door de Bourgondische hertog Karel de Stoute, die het naburige Neuss reeds had ingenomen. Hierop zochten de inwoners hulp in de verering van Maria. Het reeds bestaande Dominicaner klooster, waar Michael Franciscus en Jakob Sprenger, die er respectievelijk onderwijzer en prior waren, deel van uitmaakten, raadde vooral het opzeggen van het rozenkransgebed aan. Na de terugtrekking van de vijandelijke troepen werd de broederschap opgericht op 8 september 1475,48 ironisch gezien de dag nadat Alanus de Rupe stierf. De initiatiefnemer was Jakob Sprenger, die afkomstig was uit Rheinfelden, bij Bazel. Hij was ook de auteur van de statuten van de gemeenschap. De voorwaarden tot lidmaatschap die in deze statuten werden opgenomen waren dat de leden elke week drie rozenkransen moesten bidden, of één Onze liever vrouwen Souter, elk bestaand uit vijftig Wees gegroeten (‘witte rozen’) en vijf Onze Vaders (‘rode rozen’). Over welke mysteries over het leven van Christus moest worden gebeden, was men zeer flexibel. Indien men dit deed werd men automatisch lid. Men kon zich ook wel inschrijven in een ledenboek, waarin men zijn naam, burgerlijke status, en of het ging om een geestelijke of leek noteerde. In Duitsland kon men zelfs zijn naam opsturen naar de gemeenschap als men op een geïsoleerde plaats woonde.49 In ruil werden alle weldaden en gebeden van andere leden met iedereen gedeeld. Daar kwam ook bij dat er geen boetedoening was voorgeschreven voor wie zijn gebed eens vergat.50 De reden voor de oprichting van de gemeenschap was volgens Jakob Sprenger dan ook
47
Meer hierover in hoofdstuk 2.1.4.
48
In 1975 vierde men in Keulen de vijfhonderdste verjaardag van de broederschap met een
tentoonstelling erover: 500 Jahre Rosenkranz. 49
Winston-Allen, Stories, p.117.
50
Winston-Allen, Stories, p. 68.
24
naastenliefde.51 De broederschap kende een enorm groot succes. In 1482 waren reeds minstens 100 000 mensen lid geworden.52 Dit succes wordt onder meer verklaard door het schenken van aflaten, maar volgens Henri Saffrey ook door de unieke historische omstandigheden bij de oprichting ervan. Bijna alle machthebbers uit de periode waren immers voorstander van de oprichting, en dan vooral de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Frederik III, die aanwezig was op de plechtige oprichting op 8 september. Ook Karel De Stoute en de paus Sixtus IV deden inspanningen om de broederschap te promoten. De paus had slechts als doel een nieuwe alliantie te bereiken tussen de grote machthebbers van het westen, om zo Constantinopel, dat in 1453 in Turkse handen gevallen was, te heroveren. Hij was echter niet persoonlijk aanwezig op de inhuldiging, maar zond zijn gezant Alexander Numai.53
Na de oprichting schreef Michael Fransiscus zijn Quodlibet op 20 december 1475, om zo de broederschap te verdedigen. Dit deed hij voor de kunstfaculteit van de universiteit van Keulen, waar hij les gaf, en verdiende zo de wereldlijke goedkeuring ervan. Er worden vragen in gesteld en beantwoord, namelijk wat het nut was van broederschappen in het algemeen, en dat van de rozenkrans in het bijzonder. Op 10 maart 1476 volgde de officiële goedkeuring van pauselijke aflaten voor de leden. Zo was de broederschap zowel wereldlijk als kerkelijk goedgekeurd.54 Zeer snel breidde ze zich uit, zowel qua ledenaantal, als qua afdelingen, onder andere naar Duitsland, Brabant, Portugal, Spanje, Italië, en ook onze streken. De Dominicaanse gebedsgemeenschap te Gent. Te Gent werd al zeer spoedig een gebedsgemeenschap voor de rozenkrans opgericht in het bestaande Dominicaner klooster. Volgens Stephanus Axters gebeurde dit zelfs al voor de oprichting in Keulen, namelijk in 1470.55 Een bewijsvoering hiervoor
51
Saffrey H.D. “La fondation de la Confrérie du Rosaire à Cologne en 1475. Histoire et iconographie.”
In: Gutenberg-Jarbuch 2001, p. 154. 52
Winston-Allen, Stories, p. 111.
53
Saffrey, La fondation, p. 144.
54
Saffrey, La fondation, p. 152.
55
Axters S. Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. 4 delen, Antwerpen 1950-56. p. 309.
25
wordt echter niet gegeven. Een echt bestuur was er waarschijnlijk niet in het begin, en ook geen officiële ledenlijst. Later werd deze echter wel aangelegd, maar deze zijn nu verdwenen. Enkele leden zijn slechts gekend door de aantekeningen van kloosterhistoricus De Jonghe. Voor de periode van voor 1580 zijn er slechts 15 namen opgegeven, die bijna alleen mannelijk waren met een eretitel. Dit wijst waarschijnlijk niet op de waarheid, maar eerder op de selectiecriteria van de kloosterhistoricus, die zo wou aantonen dat de gemeenschap een groot aanzien had. Er werd namelijk geen toegangsgeld gevraagd, enkel het bidden van één Onze Lieve Vrouwe Souter per week volstond. Op 10 januari 1574 werd het officiële Rozenkransfeest opgericht in Gent.56
2.1.4. Populariteit. Door middel van het herhalend opzeggen van de verzen, had de rozenkrans als doel de katholieke Kerk te versterken en heidendom te bestrijden. De Kerk wou ook aan de ongeletterden het ware geloof aanbrengen, zodat de opkomst van volkse mysteries zou gestopt worden. Jakob Sprenger schreef bijvoorbeeld het Malleus maleficarum in 1484, een overzicht van duivelse praktijken, dat gebruikt werd om hekserij uit te roeien.57 Na het doornemen van alle literatuur die reeds verschenen is over de rozenkrans, kan ik stellen dat de enorme populariteit ervan te danken is aan drie redenen: de openheid van de gemeenschap, de beloningen die werden gegeven voor de leden, namelijk aflaten, maar zeker ook de beloning die werd beloofd aan de doden. De populariteit wordt gereflecteerd in de massa productie van paternosterkransjes, een hulpmiddel om de tel bij te houden tijdens het opzeggen van de gebeden. Dit waren dus een vorm van uiterlijke versiering, maar aangezien het ging om religieuze juwelen, konden zelfs de meest vrome mensen het dragen. Het werd ook gezien als een amulet om het kwade af te weren, of een steun om vast te grijpen in slechte of angstige tijden. Anne Winston-Allen stelt dan ook: “As both comforting talisman and attractive item of
56
Trio, Volksreligie, p. 55.
57
Winston, Tracing, p. 634.
26
apparel,
the
beads
constituted
the
confraternity’s
best
advertisement.”58
Rozenkransen konden gemaakt worden uit een grote variatie materialen, gaande van zeer goedkoop tot zeer duur, zoals hout, beenderen, touw, koraal, parels, schelpen, glas, juwelen, zilver, en goud. Alanus de Rupe had een ketting die, zoals hij beweerde, gemaakt was van de haren van Maria, en hij had ontvangen uit haar handen. De Onze Vader kralen waren meestal groter dan deze voor het Wees gegroet, en hadden soms ook een andere vorm of materiaal. De meest goedkope versies waren de houten en beenderen kransjes, maar er waren ook tal van kettingen die zeer extravagante rijkdommen bevatten. Zo bestond er in Vlaanderen in de vroege zestiende eeuw een ketting die gemaakt was van noten, die konden worden geopend en binnenin scènes uit het leven van Christus bevatten die er in waren uitgesneden. Gegoede mensen bezaten vaak ook meerdere kettingen, en combineerden deze met andere juwelen. Zoals reeds vermeld, was dit niet in strijd met het vrome ideaal, aangezien het ging om religieuze juwelen. Toch vervulden ze zeker een functie als status symbool. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat sommige stedelijke regeringen reglementen uitvaardigden die het overdreven tonen van religieuze juwelen verboden. De kransen werden thuis vaak aan de muur gehangen, zowel ter versiering als voor bescherming. 59 Verder werd de verering gestimuleerd door het drukken van handboeken, waarin de voordelen van het lidmaatschap, die hieronder zullen worden opgesomd, opgenomen werden. Vaak werden er verhaaltjes in opgenomen die toonden hoe leden de vruchten plukten van hun gebed. Zo is er een handboek uit Ulm uit het jaar 1483, met negentien exempla en zevenentwintig kleine anecdotes. Ook Alanus de Rupe schreef zulke verhaaltjes, deels gebaseerd op oude legenden, deels zelf uitgevonden. 60 De eerste reden van het succes was het afwezig zijn van discriminatie. Het lidmaatschap was volgens de statuten van Sprenger open voor iedereen, waardoor de gemeenschap een grotere diversiteit aan standen kende dan andere uit die tijd. Ook vrouwen waren welkom in de rozenkrans gemeenschap. In Colmar bestond het ledenaantal zelfs uit 57 procent vrouwen en 43 procent mannen. Volgens Christopher
58
Winston-Allen, Stories, p. 116.
59
As-Vijvers, Weaving, p.70-76.
60
Winston-Allen, Stories, p. 123.
27
Black, die een studie maakte over de Italiaanse religeuze gemeenschappen uit de zestiende eeuw, stelt dat de rozenkrans gemeenschappen vooral, maar niet exclusief, een vrouwelijke devotie kenden.61 De verklaring hiervoor was dat het lidmaatschap geen (gemengde) missen of processies inhielden. Het enige tijdsengagement dat men moest aangaan was drie keer per week vijfenvijftig gebeden opzeggen, wat ongeveer 45 minuten in totaal zou duren.62 Verder waren er zo veel vrouwen lid omdat het lidmaatschap gratis was. Optionele processies, waarvoor men extra aflaten kon verdienen, vonden altijd plaats op de feestdag van Maria. Verder zetten de vele uitbundige schilderijen en beelden in de kerken de mensen aan om lid te worden.63 De tweede reden voor het succes, waren de beloningen voor wie lid was en wekelijks het rozenkransgebed uitvoerde. De leden konden belangrijke tijdelijke voordelen verkrijgen, zoals Maria’s bescherming tegen het kwade. Er zijn verschillende houtsneden in verband met de rozenkrans bekend waarop drie lansen zijn afgebeeld, die symbool staan voor de pest, hongersnood, en oorlog. Maria wordt voorgesteld als de bemiddelaarster tussen de leek en Christus, zij zal hem vragen om de lansen niet af te schieten op de wereld. Verder konden de leden ook mee genieten van alle goede daden die de Dominicanen ooit al hadden verricht, aangezien zij de sponsors waren van de gemeenschap. Zo kon men collectief elkaar helpen en beschermen. Verder konden ook aflaten worden verdiend door het opzeggen van het rozenkransgebed. De eerste werd toegekend in 1476 door de pauselijke gezant Alexander Numai, die veertig dagen strafvermindering aanbood bij het opzeggen van het gebed. Deze werd later door vele pauselijke bullen herhaald en zelfs vermeerderd. Men kon ook aflaten verkrijgen door op pelgrimstocht te trekken, maar aangezien het opzeggen van het gebed niets kostte, werd dit enorm populair.64 De laatste reden was het verkrijgen van aflaten voor wie reeds gestorven was. Dit werd toegekend door paus Sixtus VI in 1476. Zo kon men het aantal dagen dat iemand in het vagevuur moest doorbrengen reduceren. Dit kon gelden voor 61
Black C. Italian confraternities in the sixteenth century. Cambridge 1989, p. 39.
62
Winston-Allen, Stories, p. 118 : drie keer vijftien minuten, volgens berekeningen van Marcus von
Weida. 63
Winston-Allen, Stories, p. 118.
64
Winston-Allen, Stories, p. 119 – 121.
28
familieleden of vrienden, maar vooral ook voor zichzelf. Nadat men gestorven was, bleef de hele gemeenschap verder bidden en kon de dode er zelf nog de vruchten van plukken. Dit was een zeer belangrijke motivatie om lid te worden, aangezien men na de dood enkel nog op anderen kon rekenen om de zonden die men had begaan kwijt te schelden, en zo sneller in de hemel te komen. Aangezien vrienden of familie niet altijd even betrouwbaar waren, was het beter om deel uit te maken van een grote gebedsgemeenschap. Aangezien toen zeer veel mensen stierven door epidemies en andere oorzaken was dit een zeer welgekome beloning. 65 De rozenkransbeweging sloot aan bij de traditie om meer private vormen van religiositeit te promoten, en de leken meer te betrekken bij de spiritualiteit. De rozenkrans sloot hier perfect bij aan, aangezien deze devotie individueel kon worden uitgevoerd, en buiten de traditionele kerkelijke plaatsen, zoals gewoon tijdens het huishouden. Het volk voelde zich ook uitgesloten doordat ze geen Latijn begrepen, dus vanaf de dertiende eeuw groeide het gebruik van de volkstaal in de religieuze teksten. De rozenkrans boeken behoorden tot de vroegste volkstalige devotionele geschriften.66 Meer over deze vernieuwing in de religieuze praktijken, de observanten beweging en de lekenvroomheid, in het volgende hoofdstuk drie.
65
Winston-Allen, Stories, p. 121.
66
Winston-Allen, Tracing, p. 634-635.
29
2.2.
Mariadevotie en vrouwelijke gebedsgemeenschappen.
2.2.1. Een vrouwelijke devotie. Hoewel de meeste middeleeuwse gebedsgemeenschappen voornamelijk bestonden uit ambachtslieden, kende de rozenkrans gemeenschap een bredere sociale compositie. De rozenkrans gemeenschappen trokken zelfs voornamelijk vrouwen aan. In het schilderij ‘Rosenkranzfest’ van Dürer uit 1506 zijn vrouwen te zien die deelnemen aan het feest, en zo zijn er nog tal van afbeeldingen te vinden met vrouwelijke religieuzen in verband met de rozenkrans.67 Christopher Black geeft bijvoorbeeld cijfers voor de gemeenschap in het Italiaanse Parabiago van 1576 tot 1596, waarbij 1952 vrouwen en 1224 mannen ingeschreven waren. In Legano in 1589 waren 561 vrouwen en slechts 162 mannen lid. 68 Deze cijfers kunnen eigenlijk niet voor veel verwondering zorgen, aangezien de devotie in de eerste plaats gericht was aan een vrouwelijk figuur, de moeder van Christus. Verder zorgde de aard van de devotie voor een grotere vrouwelijke aanhang. Vrouwen moesten in de eerste plaats instaan voor het huishouden, waardoor zij niet altijd even veel tijd hadden als mannen om deel te nemen aan missen of processies. Het rozenkransgebed kon echter in individuele, huishoudelijke kring worden gebeden. Ook was er geen toegangskost, waardoor de vrouw gemakkelijker kon worden ingeschreven. Op deze manier konden zij bidden voor het zielenheil van hun hele familie, zonder veel tijd of geld te verliezen. Ook de geïllustreerde handboeken maakten het mogelijk voor hen om gemakkelijk deel te nemen. In dit hoofdstuk zal ik beginnen met de gangbare praktijken rond de verering van Maria op de overgang van de Middeleeuwen naar de nieuwe tijd te beschrijven. Een grote hulp hiervoor was het extensieve werk van Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in de Nederlanden. Dit deel sluit ook aan bij het vorige hoofdstuk, aangezien we ook in de Maria devotie een verandering kunnen merken. Vervolgens zal ik een overzicht
67
Voor meer informatie hierover, zie: Oudendijk-Pieterse F. van den. Dürers Rosenkranzfest en de
ikonografie der Duitse rozenkransgroepen van de XV en het begin der XVI eeuw. Amsterdam en Antwerpen 1939. 68
Winston-Allen, Stories, p. 117.
30
geven van de verschillende verschijningsvormen waarin Maria werd voorgesteld, een studie die vooral berust op het onderzoek naar houtsneden en schilderijen. Als laatste is het noodzakelijk om te spreken over vrouwelijke religieuzen en hun mogelijkheden tot deelname aan de gebruiken in de katholieke Kerk in die tijd.
2.2.2. De devotie voor Maria in de late Middeleeuwen. Volgens Kronenburg heeft de verering van Maria mee geholpen in het in ere herstellen van de vrouw, die lang gezien werd als de schuldige voor de erfzonde. Zij zorgde namelijk voor de verlossing van de mens, dankzij de komst van Christus. Daarom wordt Maria ook wel eens de nieuwe Eva genoemd. Zij maakte ongedaan wat Eva de mensheid had aangedaan. 69 De devotie voor Maria kwam sterk op gang tijdens de Middeleeuwen, en ook talrijke legenden in verband met haar ontstonden. Vanaf de Reformatie verzwakte deze aandacht, aangezien het protestantisme de verering voor haar afschrijft. Populaire volksdevoties voor Maria waren onder andere de verering van de Rozenkrans en die van de Zeven Smarten van Maria. Beide zijn ontstaan uit een vereenvoudiging van religieuze praktijken voor het gewone volk. De Zeven Smarten van Maria zijn ontstaan als onderdeel in de strategie van Maximiliaan van Oostenrijk en Filips De Schone om de stedelijke samenleving te pacificeren. Zij wilden in de Nederlanden een sprirituele gemeenschap creeëren die overeen kwam met de BourgondischHabsburgse dynastie en zijn territoriale eenheid. De devotie werd uitgevonden door Jan van Coudenberghe in de zestiende eeuw, een secretaris van Filips De Goede, en ook een broederschap werd ervoor opgericht. Gelijk lopend met de rozenkrans was ook deze broederschap gratis toegankelijk. Het is de bedoeling van de verering om stil te staan bij elk van de zeven smarten van Maria (zoals de kruisiging van haar zoon en de vlucht naar Egypte) en hierna telkens een Onze Vader en Wees gegroet te bidden.
69
Kronenbug, Maria’s Heerlijkheid, deel vier, p. 225-226.
31
Deze devotie was rechtstreeks gebaseerd op deze van de rozenkrans. Ook Michael Franciscus was nauw betrokken bij de oprichting ervan.70 Gedurende de Middeleeuwen werd Maria steeds meer beschouwd als de genadevolle bemiddelaarster tussen de mensheid en god. Dit had als gevolg dat zij steeds meer werd voorgesteld als een menselijk en benaderbaar figuur. Zij was in tegenstelling tot de goddelijke Christus een moederfiguur, die helemaal mens was. Hilda Graef schrijft in haar werk The devotion to our lady: “Mary was now becoming more human, so to speak, she was seen as a woman sharing all the joys and sufferings of women.” 71 Volgens Christopher Bossy was het in de vijftiende eeuw belangrijk om te tonen dat Christus een echte familie had en Maria was hiervan het belangrijkste en meest nabije lid. Zij had het meeste recht om wrok te koesteren tegen de mensheid voor de moord op haar zoon. Aan de andere kant was zij echter ook degene die het gedoemde menselijke ras als eerste representeerde. Volgens Bossy heeft het Christendom twee oplossingen gevonden voor dit paradoxale feit. De eerste is de doctrine van de onbevlekte ontvangenis, waarmee ze bewijst dat zij niet getroffen was door de vloek die rust op de mensheid. De tweede is de matrilineaire relatie die Maria heeft met Christus, en waarboven de moeder van Maria, de Heilige Anna, staat. Vanaf de vijftiende eeuw werd deze drie-eenheid steeds meer afgebeeld, om duidelijk te maken dat Christus wel degelijk een moeder en grootmoeder had.72 Een aantal jaar na de oprichting van de broederschap van de rozenkrans, verbond Jakob Sprenger het rozenkransgebed trouwens met de devotie voor de Heilige Anna. Zo zette hij het publiek aan tot de combinatie van Maria- en Annaverering. 73
70
Sutch S.S. en A.L. Van Bruaene. “The Seven Sorrows of the Virgin Mary: Devotional
Communication and Politics in the Burgundian-Habsburg Low Countries, c. 1490–1520.” In: The Journal of Ecclesiastical History, vol. 61 (2010), nr. 2, p. 252-278. 71
Graef H. The devotion to our lady. New York 1963, p. 40.
72
Bossy, Christianity, p. 8 – 10.
73
Resoort, “De presentatie van drukwerk in de volkstaal in de Nederlanden tot 1501: Waar zijn de
auteurs, vertalers en opdrachtgevers? Een verkenning.” In: Geschreven of gedrukt, p.192.
32
Een extensieve studie over de verering van Maria in de Nederlanden is gemaakt in het jaar 1914 door Joannes A.F. Kronenburg. Hoewel het taalgebruik nogal oud is, en Kronenburg zijn katholieke achtergrond niet onder stoelen of banken steekt, is het toch een zeer nuttig overzichtswerk, bestaande uit acht delen. Ik zal hieronder enkele aspecten van de Maria verereing opsommen die belangrijk waren voor de devotie van de rozenkrans. De eucharistievieringen. Volgens Kronenburg werd er in de misviering tijdens de Middeleeuwen geen onderscheid gemaakt tussen Christus en Maria. Wanneer men de eucharistie voltrok, was dit ook ter voldoening van Maria, waardoor het komt dat de gebeden hieraan voorafgaand ook haar vernoemen.74 Het kloosterwezen. Volgens Kronenburg is het kloosterwezen een van de belangrijkste middelen om de devotie voor Maria op te wekken. Van de elfde tot de zestiende eeuw zou er in het huidige Nederland meer dan honderdzestig kloosters geweest zijn die aan Maria gewijd waren. Dit is te zien in de namen die deze kloosters dragen, zoals bijvoorbeeld het Clarissen klooster uit Middelburg dat Onze Lieve Vrouw onbevlekt ontvangen heette en in 1515 werd gesticht, of de Mariënburcht uit Soest. Deze kloosters waren bijna altijd bestemd voor nonnen (75) en werden beschouwd als het huis van Maria. Wie in zo een klooster intrad was opgeroepen door Maria, en wie er grond of geld aan schonk, kon zo haar gratie ontvangen. Een rode draad in het kloosterwezen voor vrouwen was het bewaren van de maagdelijkheid, naar het voorbeeld van Maria. Zij werden gezien als de bruid van Christus, aan wie ze hun leven zouden wijden.76 Feestdagen. Er zijn vier hoofddagen in het leven van Maria, waarvan elk een feestdag kent in een ander seizoen. In de lente, negen maanden voor kerstmis, viert men de annunciatie. De hemelvaart van Maria valt op 15 augustus, in de zomer, in de herfst wordt de
74
Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, p. 22-23.
75
Meer hierover in deel 2.3.3.
76
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, p. 20-22.
33
geboorte van Christus gevierd, en in de winter vindt het feest van Maria Lichtmis plaats. Deze werden allen ingesteld in de loop van de vierde en vijfde eeuw. Opvallend is dat deze allemaal nog te maken hebben met Christus. Vanaf de twaalfde eeuw ontstonden er ook feestdagen louter ter ere van Maria dankzij de invloed van de kloosterorden, waarvan deze van de rozenkrans, die valt op 7 oktober, in het jaar 1561 door paus Pius V ingesteld naar aanleiding van de Christelijke overwinning bij de slag te Lepanto. 77 Relikwieën Er zijn geen relikwieën bekend van het lichaam van Maria, tenzij van haar haar, waarvan ook Alanus de Rupe beweerde een paternoster snoer van te bezitten. Dit wordt verklaard door het feit dat Maria ten hemel is opgenomen. Wat wel bewaard werd als relikwie, zijn talloze kledingstukken en juwelen die ze zou gedragen hebben.78 Afbeeldingen. Er zijn talloze kapelletjes, beeltenissen en schilderijen van Maria bekend. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw werden deze steeds rijker afgewerkt, met gouden mantels, fluweel, diamanten, enzovoort als versiering voor haar kledij. Het werd voorgeschreven aan religieuzen om minstens een hoofdbuiging te maken bij het passeren van zo een afbeelding van Maria. Wanneer men iets wou verkrijgen van Maria, moest men er een gebed bij opzeggen. Het was niet verplicht om de rozenkrans te bidden bij een afbeelding van Maria, maar dit werd wel aangeraden. 79 Meer informatie over de voorstellingen van Maria in de drukken over de rozenkrans zal ik geven in het volgende deel van dit hoofdstuk. Processies. Een belangrijk onderdeel van de Maria devotie vormden de processies die ter ere van haar werden gehouden. Reeds vanaf de achtste eeuw werd in zulke processies een ereplaats gegeven aan het beeld van Maria. Deze optochten vonden meestal plaats op 77
Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, p. 119 – 124.
78
Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, p. 335.
79
Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, p. 333 – 349.
34
een feestdag van haar, en de bekendste zijn dan ook deze van haar vier grote feestdagen. Maar ook speciale processies konden worden gehouden, bijvoorbeeld bij het uitbreken van een plaag, om zo de bemiddelende rol van Maria tegenover god aan te spreken.80 2.2.3. De voorstellingen van Maria. Als aansluiting bij dit hoofdstuk wens ik hier ook te vermelden dat in de devotionele handboekjes die werden gebruikt om de rozenkransdevotie te stimuleren, bijna altijd houtsneden opgenomen zijn. Velen hiervan stellen Maria voor, aan wie de devotie ten slotte gericht is. Er zijn echter specifieke manieren om haar voor te stellen, die aansluiten bij de verschillende beelden die de vijftiende en zestiende eeuwse gelovigen over haar hadden. Anne-Margreet Vijvers heeft hierover een artikel geschreven, waarin ze uitlegt hoe Maria werd beschouwd in die periode. De meeste boekjes zijn één grote hulde aan Maria, waarbij telkens in verzen een eerbetoon aan haar wordt opgesomd, waarna de gelovige een Ave Maria, en af en toe een Onze Vader moet bidden. Verder zijn vele vroege rozenkrans teksten uit de Nederlanden voorzien van een tekening van een hart in een cirkel van doornen, die op zijn beurt omcirkeld is door een rozenkransketting met vijf tekeningen van de wonden van Christus, namelijk zijn twee handen en voeten, en zijwonde. Deze zijn getekend op grote bloemen. Zij staan symbool voor de Onze Vader gebedjes. De drie voorstellingen die typisch zijn voor de rozenkrans iconografie rond het jaar 1500 zijn Maria in Sole, de genadevolle Maria, en de Scala Salutis. Maria wordt om te beginnen vaak voorgesteld als Maria in Sole, ofwel Maria in de zon. Dit is een van de populairste voorstellingen van Maria in de context van de rozenkrans. Zij staat met het kind Jezus in haar armen op de halve maan, afgebeeld in een cirkel van hevige zonnestralen. Deze voorstelling wordt geassocieerd met de apocalyptische vrouw, een figuur uit het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Openbaring van Johannes. Zij verscheen in de hemel, gekleed door de zon, en met de maan onder haar voeten, met een kind in haar handen. Volgens de katholieke traditie is zij de voorstelling van Maria na haar ten hemel opneming. Een andere symboliek die er in schuilt is dat Maria de verbinding vormt tussen hemel en aarde. Ze wordt
80
Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, p. 349 – 375.
35
verheven boven het aardse, in hemelse zonnestralen, die verwijzen naar Jezus als de sol invictus en sol iustitiae. Maria wordt voorgesteld als de koningin van de hemel, die de gelovige, door het bidden van de rozenkrans, moet kleden met rozen, juwelen, en ander uiterlijk vertoon. Soms wordt deze afbeelding ook omringd door een rozenkrans, bestaande uit ofwel kralen ofwel echte rozen. 81 Een andere voorstelling van Maria is er een van een genadevolle Maria. Ze wordt dan meestal voorgesteld met een mantel, waaronder het gelovige volk kan schuilen voor de toorn van god. In deze afbeeldingen wordt het kind Jezus niet opgenomen. Deze mantel wordt geweven door het rozenkransgebed, waarmee de gelovigen de bemiddelende rol van Maria kunnen opvragen. Dit idee gaat terug tot het archaïsche principe dat belangrijke figuren hun macht kregen via hun kledij. Ook deze Maria wordt omcirkeld door een rozenkrans, die vaak op de plaats waar de Onze Vaders moeten gebeden worden, de vijf wonden van Christus bevatten, zoals hierboven vermeld. Terwijl men de rozenkrans opzegde, maakte men voor Maria de stoffen om haar mantel te weven. 82 Een ander motief dat vaak opduikt in de rozenkrans handboeken, is de Scala Salutis, of de trap naar de verlossing. Hierin worden Christus en Maria voorgesteld, die tot God spreken in naam van het gelovige volk. Maria toont haar onbedekte borsten aan haar zoon, en Christus, die geknield op zijn kruis zit, toont zijn wonden aan zijn Vader. Op deze manier benadrukt hij zijn lijden. Hun gezamenlijke smeekbeden moet God aanzetten om mild te zijn voor de mensheid, en hun te beschermen tegen oorlog, hongersnood, en de pest, die worden voorgesteld door drie bogen die God in zijn handen heeft, klaar om af te schieten. Maria wordt in deze afbeeldingen meestal voorgesteld in haar gedaante als genadevolle Maria, die de woede van God moet afweren. De rol van Maria als genadevolle bemiddelaarster staat dan ook centraal in de rozenkransdevotie. Door de afbeelding van de scala salutis werden mensen aangezet om de rozenkrans te bidden als afweer tegen de pest, en alle andere plagen.83
81
As-Vijvers, Weaving, p. 57-61.
82
As-Vijvers, Weaving, p. 62.
83
As-Vijvers, Weaving, p. 64-65.
36
2.2.4. Vrouwelijke gemeenschappen. Mathilde van Dijk heeft een boek geschreven dat gaat over vrouwelijke religieuze gemeenschappen. Haar onderzoek baseert zich vooral op heiligenlevens die in deze context tot stand komen, want volgens haar werd het leven van vrouwelijke religieuzen gedefinieerd door teksten. Zij waren de hele dag bezig met religieuze teksten, door ze te lezen, voor te lezen, te horen, te zingen, of te kopiëren. Dit diende om zich af te sluiten van de wereld en helemaal op God en het gebed te focussen. Verder zorgden de teksten ervoor dat er een gemeenschap werd gecreëerd onder de vrouwen. Zij zorgden dus voor de vorming van de vrouwen op individueel, en op gemeenschappelijk niveau.84 Van Dijk voert haar onderzoek op basis van de studie van de levens van de Heilige Barbara van Nicomedia. Zij was een vrouw uit het begin van de derde eeuw na Christus, die door haar heidense vader werd opgesloten in een toren, ter bescherming tegen de vele jongemannen die naar haar hand dongen. De Heilige Barbara besloot zich hierop tot het Christendom te bekeren, maar werd daarvoor onthoofd door haar vader, die na deze daad echter zelf dodelijk werd getroffen door een bliksempijl. Van Dijk gaat na welke vijftiende eeuwse vrouwenconcenten zo een levensbeschrijving bezitten, en kan op basis hiervan informatie verzamelen over vrouwelijke gemeenschappen. Ze stelt vast dat er een duidelijk onderscheid is tussen deze uit de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Deze uit het noorden overleefden de Reformatie niet, waardoor ook de boeken niet bewaard waren. In het zuiden bleven de conventen echter bestaan, tot hun goederen aan de overheid werden verklaard rond 1800. De meeste van de huizen stonden onder invloed van de Moderne Devotie en een aantal zijn zelfs opgericht als huis van zusters van het gemene leven. Deze huizen zijn ontstaan vanaf het einde van de veertiende eeuw, toen de verkloosterlijking op gang kwam. Gemeenschappen namen een regel aan, die geen echte kloosterregels waren, namelijk deze voor de derde orde van de Fraciscanen, of de regel voor de kanunniken van Augustinus. Met deze regels kon men zijn semi-religieuze status behouden, ze waren opgesteld voor mensen die niet tot het klooster wilden toetreden, maar toch een vroom leven wensten te leiden. De regel van Augustinus was wel iets strenger, men moest namelijk in gemeenschap van
84
Van Dijk M. Een rij van spiegels: de Heilige Barbara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke
religieuzen. Hilversum 2000, p. 76-77.
37
goederen leven, maar toch was er nog geen sprake van een nonnenklooster, aangezien ze zich niet moesten opsluiten. In de loop van de vijftiende eeuw veranderde dit echter, en kregen steeds meer vrouwelijke gemeenschappen strengere regels, waardoor ze zich toch tot kloosters ontwikkelden. Dit kwam onder andere door hun status als semi-religieus, die erg veel tegenstand kende. Zo werden begijnenkloosters bijvoorbeeld aan het begin van de veertiende eeuw verboden. Dit kwam door het gebrek aan toezicht, en het feit dat ze als religieuzen leefden, maar dan zonder het afleggen van de kloostergeloften. Het waren ongehuwde, alleen wonende vrouwen, waardoor de verdachtmakingen van een onfatsoenlijke levensstijl al snel boven kwamen. Ook wanneer deze vrouwen zich te veel op straat begaven om te preken, werd de associatie snel gelegd met rondtrekkende prostituees. Ook de zusters van het gemene leven kwamen in diskrediet, hoewel er toch een verschil was met de begijnen, zij kenden namelijk wel een vorm van gezag. Voor geestelijke problemen stonden ze onder het gezag van de parochiepriester, voor wereldlijke onder het gezag van de stadsmagistraat. Toch werd dit door de stedelingen niet zo gezien, en kwam ook op hen kritiek. Hierdoor namen steeds meer huizen een kloosterregel aan.85 Er moest dus een alternatief komen voor vrouwelijke religieuzen die toch niet tot het klooster wilden toetreden, maar een gezin wilden stichten. Zo een alternatief kwam er in de vorm van gebedsgemeenschappen van de rozenkrans. Vrouwen kregen het gevoel een semi-religieus leven te leiden, door lidmaatschap aan zo een gemeenschap, maar hoefden toch niet de strenge geloften af te leggen, en konden instaan voor het huishouden.
85
Van Dijk, Een rij van spiegels, p. 67-69.
38
3. De opkomst van de lekendevotie. De volgende twee hoofdstukken behandelen de, in mijn ogen, belangrijkste randvoorwaarden waardoor het gebed van de rozenkrans kon aarden en in vruchtbare grond viel gedurende de woelige overgang van Middeleeuwen naar nieuwe tijd. Deze zijn enerzijds de opkomts van de lekenvroomheid, en de opkomst van de drukpers. Er is reeds veel geschreven over de lekenvroomheid, die zich vanaf het einde van de Middeleeuwen manifesteerde. Ik zal eerst het algemene Christelijk klimaat bespreken dat vanaf de veertiende eeuw door de crisissen er binnen aanleiding gaf tot hervormingen. Vervolgens zal ik het hebben over zo een hervorming binnen de kloosters, namelijk de observanten beweging, die een grotere gehoorzaamheid en strengheid predikten, waarna ik de eigenlijke lekenvroomheid bespreek, die gestimuleerd werd door de opkomst van de Moderne Devotie, en een meer individuele relatie voor de leek met god propageerde.
3.1.
Betekenis: het Christelijk klimaat in de overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd.
Volgens Stephan Axters zijn er drie elementen belangrijk om het Katholiek geloof en de vroomheid in de vijftiende en eerste helft van de zestiende eeuw te kunnen begrijpen. Deze zijn het Westers schisma, de drang naar metafysica en de breuk tussen theologie en vroomheid. De Kerk verkeerde na deze feiten uit de veertiende eeuw in een crisis, waardoor het nodig was om zichzelf te hervomen. Het Westers schisma vond plaats in de periode van 1378 tot 1417, en wordt gekenmerkt door een conflict binnen de Kerk, waarbij er tijdelijk verschillende pausen waren, zowel in Rome als in Avignon, en was een weerspiegeling van de toenemende strijd tussen Kerk en vorst. Volgens Axters was dit echter niet een toevallig samengaan van problemen gedurende deze periode, maar was het het het resultaat van een veel dieper liggend schisma, namelijk dit tussen geloven en denken. Deze breuk is het hoogtepunt van de crisis die de matafysica meemaakte. De metafysica is de filosofie die nadenkt over ons zijn. Een voorbeeld van zo een denker was Willem Ockham, die leefde op de breuk tussen de dertiende en veertiende eeuw. Hij en andere wijsgeren stelden vragen bij de alleenheerschappij van het kerkelijk denken, zoals bij het bestaan van (één) 39
god, dat de mens een onsterfelijke ziel heeft, zaken zoals de Heilige Drievuldigheid, enzovoort. Dit zorgde dus voor een crisis in de Kerk, waardoor een breuk tussen geloven en denken ontstond. Men moest zich afvragen of de theologie wel nog terecht als een wetenschap kon worden beschouwd.
86
Door al deze crisissen moest de Kerk
zichzelf dus gaan herdefiniëren. De rozenkrans beweging is een rechtstreeks gevolg van een verandering in het Christelijk geloof in het westen op het einde van de Middeleeuwen. Volgens Patrick Diehl verhoogde de religieuze praktijk buiten de officiële missen en liturgieën in de late Middeleeuwen door de toenemende afscheiding van de kerkelijke rituelen van de gewone gelovigen. Zij verstonden de Latijnse tekst die werd voorgelezen in de mis niet en voelden zich uitgesloten.87 Reeds in de elfde en twaalfde eeuw werd hiervoor de aanzet gegeven, en dit werd door gezet tot de veertiende en vijftiende eeuw. De hervormers verweten de Kerk dat ze te weinig eisten van de gelovigen, iets wat in de protestantse reformatie ten volle zou worden uitgespeeld. Maar ook binnen de katholieke Kerk zelf waren kritische stemmen te horen. Volgens Wim Blockmans mag men de zaken echter wel niet te zwart wit zien. Hij zegt: “Tussen de twee uitersten van een op verinnerlijking van geloofswaarden en persoonlijk godscontact gerichte vroomheid (introspectieve zijde) en een met veel uiterlijk vertoon gepaard gaand volksgeloof (extraverte zijde) bevond zich een breed schemergebied vol rijke uitdrukkingsvormen, die voor elk wat wils boden.
88
Hij vervolgt zijn betoog door te
stellen dat het verbindend element de obsessie met sterven en dood vormde, en dit door de hoge mortaliteit in de late Middeleeuwen. De devotie van de rozenkrans sluit hier bij aan, aangezien het bidden van een rozenkransje werd beloond met het veilig stellen van het zielenheil na de dood. Volgens mij past de devotie inderdaad ook niet helemaal in een hokje, maar is het eerder een combinatie van het stimuleren van persoonlijke devotie, en het tonen van uiterlijke praal, getuige de vele extravagante paternostersnoeren die gemaakt werden. Het hernieuwde zoeken naar introvertie en persoonlijke devotie was ook slechts bij een kleine minderheid van zeer gemotiveerde 86
Axters, Vroomheid, deel 3, p. 1-27.
87
Diehl P. The Medieval European religious lyric: an ars poetica. Berkeley 1985, p. 43.
88
Blockmans W. P. en P. Hoppenbrouwers. Eeuwen des onderscheids: Een geschiedenis van
middeleeuws Europa. Amsterdam 2002, p. 428.
40
gelovigen echt door gedrongen, en dit zowel bij clerici als leken. De extraverte zijde werd sterk gestuurd en gecontroleerd door de Kerk, maar toch hielden ze rekening met wat er leefde onder het volk. Blockmans gebruikt een analysemodel uit de communicatiewetenschappen om dit duidelijker te schetsen. De Kerk, als zender, ging via feedback na of het bericht (de religieuze boodschap) goed was overgekomen bij de gelovige, die als ontvanger fungeert. Indien dit niet zo bleek te zijn, was het aan de Kerk om zich aan te passen. De Kerk dicteerde dus niet langer meer wat zij wilden, maar keek ook naar de leken hun eisen en wensen. Hiervoor moest de Kerk zijn boodschap sterk vereenvoudigen, en werd van de gelovige ook niet meer geëist dat zij de hele bijbel zouden lezen. Wanneer men naar de kerk ging, kon men luisteren naar een aantal passages hieruit, maar vooral de gebeden werden belangrijk, en dan vooral de meest eenvoudige, zoals het Onze Vader en het Wees gegroet. Hieruit is ook de rozenkrans geleidelijk ontstaan, als vereenvoudiging van het opzeggen van Psalmen.89 De belangrijkste activiteit voor de leken was dus het bidden. Stephan Axters maakt een onderscheid tussen gebeden die voor iedere gelovige onmisbaar werden geacht en gebedsteksten die minder essentiëel waren. Hij haalt een druk van Gerard Leeu uit 1478 aan, waarin het Onze Vader, het Wees gegroet, en het Symbolum van het geloof (90) worden opgesomd als gebeden die elke leek zou moeten kennen. Volgens een diocesaan statuut uit Luik moeten deze gebeden zelfs verplicht worden aangeleerd aan de kinderen tijdens hun opvoeding. In het schoolonderricht werden deze gebeden ook gebruikt als de eerste leesteksten. Nochtans is dit geen nieuwigheid, deze gebeden waren altijd al belangrijk geweest, maar wat wel nieuw was, was de grote nadruk die werd gelegd op het aanleren van deze fundamentele gebeden. Wanneer we dit weten, is het niet verwonderlijk dat de devotie van de rozenkrans, die ten slotte bestond uit het repeteren van zulke gebeden, zo een grote aanhang kende in deze tijd.91 Hierop kwam echter ook kritiek, en dit vooral vanaf de zestiende eeuw. De reformanten richtten zich tegen het oppervlakkige en uiterlijke karakter van deze lekendevotie. Men gebruikte ook wel eens het woord ‘optelvroomheid’, aangezien het leek alsof men enkel nog zo veel mogelijk zieltjes wou winnen voor de Kerk, en alsof de leken enkel zo veel mogelijk aflaten wilden verdienen. Hoewel deze kritiek zeker
89
Zie hoofdstuk 1.
90
Het Credo, of de geloofsbelijdenis.
91
Axters, De vroomheid, deel 3, p. 390.
41
niet onterecht is, vertelt zij toch niet de gehele waarheid. De Kerk is er met deze beweging namelijk in geslaagd hun religieuze boodschap te laten doordingen in brede lagen van de bevolking. Zij gaf de gewone gelovige een steunkader om zijn leven zin te geven.92 De rozenkrans gemeenschappen namen dus deel aan de veranderende religieuze praktijken, omdat ze de aanbevolen gebeden bevatten, maar ook omdat de tekst ervan in een narratieve vorm bestond. Door het herhalen van de scènes uit Jezus’ leven kon de gewone gelovige gemakkelijk participeren aan de traditionele religieuze rituelen, ook als ze ongeletterd waren.93 De leken werden door de kloosterorden meer betrokken bij het spirituele leven, en de term die hiervoor wordt gebruikt is het monastiek observantisme, waarover het volgend hoofdstuk handelt.
3.2.
Observanten beweging: terugkeer naar gehoorzaamheid.
Er is dus een duidelijk verband te merken tussen het ontstaan van de devotie van de rozenkrans en de veranderingen in het kerkelijk klimaat op het einde van de Middeleeuwen. De algemene term voor de vernieuwing binnen de kloosterwereld is het observantisme. De term is afkomstig van het Latijnse observare, wat gehoorzamen betekent, en verwijst naar de terugkeer naar de oorspronkelijke beginselen van het geloof, en het strikt naleven van de geldende regels.94 De gehele Middeleeuwen worden gekenmerkt door een slingerbeweging van verslapping van de kerkelijke regels naar verstrenging, gericht op de oorspronkelijke idealen. De initiële observanten waren de volgelingen van Sint-Franciscus, maar deze benaming wordt nu ook gebruikt voor alle vernieuwers in het kerkelijk landschap vanaf het einde van de veertiende eeuw. De beweging ontstond dus in Italië rond 1330, en verspreidde zich snel naar de Augustijnen en Dominicanen. In 1391 werd onder de Dominicanen een regel ingesteld dat in elke provincie een speciaal klooster moest worden opgericht voor wie in strikte gehoorzaamheid aan de regels wilde leven. De beweging was
92
Blockmans, Eeuwen, p. 437-438.
93
Winston, Tracing, p. 363.
94
Van Engen H. en G. Verhoeven (ed.) Monastiek observantisme en Moderne Devotie in de
Noordelijke Nederlanden. Hilversum 2008, p. 11.
42
overal doorgedrongen in de tweede helft van de vijftiende eeuw, en betekende eigenlijk het algemene doorbreken van de idealen van de Moderne Devotie.95 De observanten kloosters braken niet met hun oorspronkelijke orde, maar scheidden zich wel af in een apart klooster, en verzamelden zich in congregaties.96 Alle belangrijke promotors van de rozenkransdevotie waren actief betrokken bij deze beweging, zoals Alanus de Rupe, Michael Franciscus en Jakob Sprenger. De beweging was er een die bijna alle religieuze orden trof gedurende de vijftiende eeuw, en had als belangrijkste kenmerk de poging om de discipline en vroomheid binnen de religieuze beleving te versterken. Zo wou men terugkeren naar de stilteregel, opsluiting, het dragen van eenvoudige wollen kledij, en het afzweren van privaat bezit. De enige orde die niet werd getroffen door deze vernieuwingsgolf, waren de Kartuizers. Hun orde was naar eigen zeggen nog trouw gebleven aan de initiële regels.97 Volgens Winston-Allen waren zij het die model stonden voor de observanten, en werden ze dikwijls gevraagd om andere ordes te bezoeken en te onderwijzen naar hun voorbeeld. Zo iemand was bijvoorbeeld Johannes Rode, een vijftiende eeuws prior van de Kartuizers in Trier. Hij kreeg de opdracht om de Benedictijnen in zijn regio te hervormen, en terwijl hij dit deed, nam hij een nieuwe vorm van het rozenkransgebed met zich mee, namelijk deze van Dominicus van Pruisen met toevoeging van de meditaties over het leven van Christus, om een diepere spiritualiteit te verkrijgen.98 In de lekenmaatschappij was er ook kritiek op het kloosterwezen ontstaan, wat te merken was aan het dalen van het aantal intredes en de schenkingen van geld of goederen. Dankzij het observantisme werden deze kritieken echter opnieuw gekeerd.99 Het onrechtstreeks gevolg van deze vernieuwingsgolf binnen de kloosters was dat de monniken een verhoogde belangstelling gingen tonen in het spirituele leven van het lekenvolk.
Volgens
André
Vauchez
lag
de
aantrekkingskracht
van
het
rozenkransgebed voor leken in het prestige van het kloosterwezen. Leden konden
95
Zie hoofdstuk 2.2.3. over de Moderne Devotie.
96
Blockmans, Eeuwen, p. 429.
97
Van Engen, Monastiek observantisme, p. 12.
98
Winston-Allen, Stories, p. 76-77.
99
Blockmans, Eeuwen, p. 429.
43
door de rozenkrans te bidden als semireligieus leven, maar toch de voordelen van het leven van een leek behouden.100 Er ontstond onder de kloosterlingen een algemeen vernieuwde spiritualiteit. De hernieuwing was er namelijk geen van externe gehoorzaamheid aan de regels, maar wel het innerlijke afwenden van zichzelf en zijn leven wijden aan God. Hierdoor ontstond een nieuwe belangstelling voor de zielenzorg van het lekenpubliek, waardoor pogingen werden gedaan bij de Dominicanen om de rozenkrans te verspreiden. Zo werd het rozenkransgebed door zowel Alanus als Jakob Sprenger gebruikt om de traditionele gebeden nieuw leven in te blazen.101 Via de Dominicanen spreidde de observanten beweging zich uit over onze gebieden. Er ontstond een congregatie van Holland, waarin ook ordes uit Rijsel en zelfs Polen waren opgenomen. Alanus de Rupe leefde in zo een orde in Rijsel op het moment dat hij visioenen kreeg van Maria die hem opdroeg om de devotie van de rozenkrans te verspreiden. Ook de volgende ordes waar hij naartoe trok waren allen lid van de congregatie, zoals Doornik, Gent en Zwolle, waar hij stierf in 1475. Zijn versie van het rozenkransgebed werd in deze huizen geïntroduceerd. In een handboek over de rozenkrans uit Ulm staat in een Psalm dat Maria via het bidden van de rozenkrans “de wereld wou vernieuwen”. Dankzij de vernieuwing in de kloosters, werd een aanzet gegeven tot het vernieuwen van de vroomheid van de leken. Het was vooral in het bidden dat de observanten goed waren. De eerste toestemmingen om de rozenkrans te bidden werden dan ook toegekend aan leden van de observante congregaties van Holland en Leipzig. Leden van de congregatie stichtten nieuwe gemeenschappen voor het bidden van de rozenkrans, zoals de eerste in Italië, in 1480 door Johannes van Erfurt. Deze Duitser was onderweg naar Rome, maar besloot in Venetië een gebedsgemeenschap op te richten. De boodschap die deze broeders wouden ronddragen was het aanwakkeren van een nieuwe spiritualiteit bij de leken. Alanus de Rupe en Jakob Sprenger hadden als plan om door het stichten van het gebedsgemeenschap, respectievelijk in Doornik en Keulen, het monastieke model van terugkeer naar de initiële leer, te projecteren op de lekengemeenschap. Zo wilden ze
100
Vauchez A. The laity in the Midde Ages: Religious beliefs and devotional practices. Notre Dame
1993, p. 111. 101
Winston-Allen, Stories, p. 73-76.
44
de leken aanmoedigen een serieuzere levensstijl op te nemen, en hun zielen veilig te stellen via het bidden van een rozenkransje. De rozenkrans combineert het mediteren en terugtrekken in zichzelf, via de mysteries van het leven van Christus, met een rechtstreekse interessesfeer van de leken, namelijk wat ik hierboven als de optelvroomheid omschreef, het behalen van aflaten. Het doel van Alanus en Sprenger was dus nobel, zij wilden degenen die niet genoeg deden voor hun zielenheil helpen om hun ziel veilig te stellen, net als zij die niet genoeg konden doen, dankzij het opzeggen van de rozenkrans in hun naam.102
3.3.
Moderne devotie: innerlijke godsbeleving en het ontstaan van vrouwelijke kloostergemeenschappen.
Een onderdeel van deze vernieuwingsbeweging vormde de Moderne Devotie. Deze beweging zorgde voor het ontstaan van nieuwe religieuze gemeenschappen, zoals de broeders en zusters van het gemene leven. Deze werden, in tegenstelling tot de meeste bestaande kloosters, die zich ver van de bewoonde wereld bevonden, gevestigd in de steden. Een belangrijk kerngebied vormde de Bohemen, waar aan de universiteit van Praag onder andere Geert Grote studeerde. Volgens Blockmans was de beweging van Geert Grote het schoolvoorbeeld van de realisatie van het streven naar een religieus leven voor leken in de late Middeleeuwen. Geert Grote, die leefde in de veertiende eeuw, was een diaken die tot inkeer was gekomen rond 1370 en zichzelf een streng en devoot leven oplegde. Al snel kreeg hij een aantal aanhangers, die de broeders en zusters van het gemene leven werden genoemd. Vanaf 1380 werd de beweging verspreid in de Noordelijke Nederlanden, met als kern het Ijsseldal, en al snel vonden er verspreidingen plaats naar het Graafschap Holland en Sticht Utrecht. Later verspreidde de Devotie zich ook naar het zuiden van de Lage Landen. Het verschil met de observanten beweging is dat het bij de Moderne Devotie gaat om nieuwe stichtingen, zoals de broeders en zusters van het gemene leven, en de derde orde van de franciscanen, terwijl de observanten beweging eerder een term is voor de algemene vernieuwingsgolf die door de bestaande ordes waaide.103 Rond 1550 bevonden zich in
102
Winston-Allen, Stories, p. 79.
103
Van Engen, Monastiek observantisme, p. 10-12.
45
Nederland ongeveer zeshonderd kloosters. Voor de komst van de gemeenschappen van Geert Grote, rond 1375, waren dit er nog maar 175. Dit betekent dat dankzij de Moderne Devotie de kloostergemeenschappen in Nederland zijn verdrievoudigd gedurende de lange vijftiende eeuw. Zeer veel van deze conventen waren dan ook nog eens bedoeld voor vrouwen. 104 De doelstelling van de nieuwe orden was het zich richten op een sterk geïndividualiseerde
en
innerlijke
godservaring
via
meditatie
en
gebed.
Eucharistievieringen en andere rituelen hadden volgens hen als eerste taak om de spiritualiteit van de gelovige los te maken. Hierdoor mocht zeker geen overdreven aandacht worden gelegd op het tonen van uiterlijke pracht en praal. Door deze visie bedreigde de Moderne Devotie de instellingen van de katholieke Kerk, aangezien zij pleitten dat individuele, ongeschoolde gelovigen gemakkelijk zelf hun redding konden bewerkstelligen, door zich genoeg op God te richten. Hierdoor stond de Kerk altijd ambivalent tegenover deze lekenvroomheid.105 Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom de sterk katholieke Kronenburg in zijn werk beweert dat de broeders en zusters van het gemene leven nooit veel aandacht aan het bidden van de rozenkrans hebben besteed. Winston-Allen beargumenteert daarentegen: “Members of the Modern Devotion movement, ..., who were avowedly committed to constant meditation on the life of Christ and to ‘conscious inner devotion’, did not reject the rosary, but embraced it and collected its indulgences.”
106
Het bidden van de
rozenkrans beantwoordde ten slotte aan alle eisen die deze beweging stelde, namelijk het stimuleren van het gewone gelovige volk om een persoonlijke godservaring te bereiken, via gebed en meditatie, twee zaken aanwezig in het rozenkransgebed. Ook voor vrouwelijke religieuzen was de komst van de Moderne Devotie een welkome verandering. Hans Mol stelt dat de ontwikkeling van het kloosterwezen voor vrouwen een geheel andere wending heeft genomen dan die voor mannen. Ten eerste waren ze veel meer in aantallen, zowat twee derde van de hierboven genoemde zeshonderd kloosters in Nederland waren zelfs bestemd voor vrouwen. Ten tweede
104
Mol, “De Moderne Devotie en de vernieuwing van het kloosterlandschap.” In: Van Engen,
Monastiek observantisme, p. 213. 105
Blockmans, Eeuwen, p. 430-431.
106
Winston-Allen, Stories, p. 142.
46
was ook hun opzet helemaal anders. Voor de komst van de Moderne Devotie ontstonden in bijna elke orde vrouwelijke takken, maar zij deden echter niet aan zielenzorg of werden niet uitgestuurd om te preken. Ook werden veel lekenzusters opgenomen. In die tijd was het toetreden tot een klooster voor een vrouw nog een elitaire aangelegenheid, enkel dochters van rijke edelen en grootgrondbezitters konden toetreden, door het schenken van een som geld. Dankzij Geert Grote en de Moderne Devotie veranderde dit echter, en konden vrouwen van elke sociale laag intreden. 107 Stephan Axters stelt dat de periode 1380 tot 1550 een zeer rijke tijd was voor de Nederlandse vroomheid, dankzij de hervormingspogingen van de bestaande kloosters, en de nieuwe kloosterstichtingen. Vooral de gemeenschap van de zusters van het gemene leven wekt in verband met de rozenkransdevotie interesse, aangezien het hier gaat om een uitsluitend vrouwelijke gemeenschap. Het ontstaan ervan kunnen we situeren in het jaar 1473, wanneer Geert Grote zijn huis in Overrijssel uitleende aan een aantal onbemiddelde vrouwen, en hen vijf jaar later ook een statuut bezorgde. Ze legden geen geloften af en hadden geen speciale kledij. Ook was, net als bij de rozenkrans gemeenschappen, geen toegangsgeld nodig, de zusters werden enkel opgenomen voor hun eigen welzijn en ter ere van god. Al snel werden nieuwe stichtingen in de buurt opgericht, die zich verspreidden over de hele streek. Aanvankelijk bestonden deze huizen uit drie of vier vrouwen, en later werd er een grotere gemeenschap in ondergebracht. De huizen werden ook in onze streken opgericht, zoals in Leuven (1414), Oudenaarde (1420), Deinze (1423), Kortrijk (1429), en Gent (1434). In de huizen was de verscheidenheid groot, zowel qua leeftijd - ook kinderen konden toetreden - , als op economisch vlak. De vroomheid die in de huizen gold was vooral een overdreven oefening in nederigheid. Zo moest hun kledij uiterst bescheiden zijn, en werd gehoorzaamheid zeer hoog ingeschat. Ook bezoeken, reizen, feestmalen, en zelfs bedevaarten werden zeer streng beperkt. De zusters moesten elkaar onderling wijzen op fouten.108 Deze zustershuizen zijn zonder twijfel een voorbeeld geweest voor de oprichting van de rozenkrans gemeenschappen, die
107
Mol, “De Moderne Devotie en de vernieuwing van het kloosterlandschap.” In: Van Engen,
Monastiek observantisme, p. 223-224. 108
Axters, De vroomheid, deel 3, p. 94-105.
47
ook voornamelijk uit een vrouwelijk publiek bestonden, en ook zeer open waren voor alle lagen van de bevolking. Samenvattend kunnen we stellen dat het rozenkransgebed duidelijk een kind van zijn tijd is. Naar aanleiding van de veertiende eeuwse crisis in de Kerk, ontstond een algemene vernieuwingszucht in de kloosters, met als hoofddoel het terugkeren naar het navolgen van de strikte regels. Het onrechtstreeks gevolg hiervan was een vernieuwde interesse in de spiritualiteit van de leken, die werden aangemoedigd om een even vrome levenshouding op te nemen. Verder inspireerde de op het individuele gerichte godservaring via meditatie en gebed van de Moderne Devotie het ontstaan van een gebedskrans, waarbij ook moest worden gemediteerd over het leven van Christus.
48
4. De vroege boekdrukkunst: handboeken. 4.1.
gebruik
van
devotionele
Inleiding.
Handboekjes in de Nederlanden in de vijftiende en zestiende eeuw die handelden over de rozenkrans waren een van de eerste volkstalige devotionele geschriften die geprint werden, waardoor ze een rol speelden in het vastleggen van de devotionele functie van drukken om een religieuze bewustheid te creeëren bij het volk. Ze effenden de weg voor de explosie van pamfletten die in de zestiende eeuw zou opkomen. Nochtans waren de meeste mensen rond 1500 nog ongeletterd. De religieuze doctrines werden hen aangeleerd via de volkstalige preken, de altaarstukken, schilderijen, en geprinte houtsneden. In de steden konden al wat meer mensen lezen in de volkstaal, zoal ambachtslieden en handelaars. Hierdoor kwamen toch al wat meer devotionele handboekjes in de volkstaal in omloop. De rozenkrans boekjes geven uitdrukking aan de religieuze mentaliteit van de leken rond de vijftiende en zestiende eeuw. Er is een spanning merkbaar tussen rituelen en betekenisvolle spiritualiteit. Voor de ongeletterde mens was er een grotere hang naar het opdreunen van gebeden. De rozenkrans heeft hier echter de perfecte oplossing voor gevonden, dankzij de toevoeging van de meditaties over het leven van Christus. 109 De rozenkrans boekjes hebben allen een licht verschillende inhoud, maar met hetzelfde doel: de gewone gelovigen aanzetten tot het bidden van een rozenkransje, met aandacht voor Maria en Jezus. Deze zijn tot stand gekomen door collectieve conversatie, die beantwoordde aan de gemeenschappelijke noden en verlangens. De rozenkrans werken kennen verschillende versies van gelijkaardige stijl door verschillende auteurs, maar vormen toch een geheel. De teksten weerspiegelen de experimenten van de gemeenschap met de verschillende versies van de devotie. De rozenkrans sprak de mensen aan, aangezien hij aansloot bij de spirituele noden van het gewone volk. Verder is de rozenkrans bij uitstek een interdisciplinair object, aangezien de teksten werden omringd door minstens even belangrijke items, zoals de
109
Winston-Allen, Stories, p. 133-136.
49
houtsneden voor de ongeletterden, statuten van de broederschappen, verhalen en schilderijen.
110
Dit hoofdstuk zal handelen over de boekcultuur ten tijde van de eerste gedrukte rozenkrans handboeken in de Nederlanden. Eerst zal ik de algemene situatie bespreken die sterk beïnvloed werd door de komst van de drukpers, waarna wat meer uitleg over het drukkersmilieu in de vijftiende en zestiende eeuw. Een bijzondere aandacht gaat uit naar de overgang van het voorgelezen worden naar het zelfstandig lezen, alhoewel hierop nog geen eenduidig antwoord bestaat. Toch is het belangrijk voor mijn onderzoek, aangezien de aard van de boekjes zo is dat ze wellicht gebruikt werden voor individuele lectuur, wat te zien is aan het formaat – zeer klein – en de vele illustraties. Het staat alleszins wel vast dat de leescultuur in de periode van de eerste drukken volop in verandering was. Er wordt nog veel voorgelezen, maar ook steeds meer mensen leggen zich toe op het individueel lezen. Vervolgens zal ik een specifiek drukker onder de loep nemen, namelijk Gheraert Leeu uit Gouda, die ook een aantal Nederlandstalige en Latijnse rozenkrans boekjes heeft gedrukt. Hierna zal ik het hebben over het gebruik van geestelijke literatuur, en ten slotte over het boekgebruik bij de leken gedurende die periode. Dit alles om mijn onderzoek, dat gaat over de drukken in verband met de rozenkrans, te kaderen.
4.2.
De komst van de drukpers.
4.2.1. De drukpers. Vanaf de veertiende eeuw nam de vraag naar teksten sterk toe, zowel in de kloosters als bij de stadsbevolking. Aangezien de handschriftenproductie niet mee kan met deze vraag, en dit trouwens ook veel te kostbaar is, worden er overal experimenten rond druktechnieken opgestart. Een eerste vorm die in omloop komt is het boekblok, waarbij een tekst in hout wordt uitgesneden, en zo op papier wordt gedrukt. Deze techniek was echter zeer tijdrovend, waardoor er verder werd gezocht naar een andere
110
Winston-Allen, Stories, p. 151.
50
oplossing. Het boekblok blijft echter wel bestaan, en dan vooral voor devotionele teksten met veel illustraties.111 Rond 1450 wordt de boekdrukkunst uitgevonden door Johan Gensfleisch, beter gekend als Johan Gutenberg. Hij was een goudsmid uit Meinz, in Midden-Duitsland, die gefinancierd werd door de koopman Johannes Fust om te experimenteren met het drukprocédé. Er zijn slechts weinig werken bewaar met zijn naam op, uitzondering hierop vormt bijvoorbeeld de Gutenbergbijbel uit het jaar 1456. Het procédé bestond erin dat men losse leters, die in lood gegoten waren, zette voor een bepaalde pagina, die dan in meerdere oplages kon worden afgeprint. Hierdoor was een enorme vermenigvuldiging van teksten mogelijk en kregen de teksten een veel breder publiek. De oplagen bedroegen ongeveer honderd tot duizend exemplaren per editie, en daar komt nog eens bij dat een exemplaar van een boek zeer veel werd uitgeleend en verhandeld.112 Een aanwijzing voor de oplagegrootte betreft het aantal bewaard gebleven exemplaren. Men gaat er vanuit dat er ongeveer vijf tot tien procent van het totaal aantal incunabelen bewaard is gebleven.113 Een ander gevolg ervan is de overgang van de luistercultuur naar de leescultuur. De oudste druk die vandaag bekend is dateert uit 1454, en is een aflaatbrief. Wanneer de zaak aan het rollen ging, zette Fust de financiering stop, en begon met zijn schoonzoon Peter Schöffer een eigen drukkerij, waarvan de oudste druk uit 1457 is. De periode die dan aanbreekt voor de boekdrukkunst noemt men de wiegendrukperiode of incunabelperiode. Officieel loopt deze periode van 1450 tot en met 31 december 1500. De studie hiervan is een aparte specialiteit, aangezien de boekdrukkunst toen nog volop in ontwikkeling was. Mijn onderzoek (1473 tot 1540) spreidt zich dus uit over deze periode, maar gaat ook nog verder door tijdens het post-incunabel tijdperk, dat ongeveer loopt van 1501
111
Pleij H. Het literaire leven in de middeleeuwen. Leiden 1988, p. 32-33.
112
Pleij en Reynaert, “Boekproductie in de overgang van het geschreven naar het gedrukte boek.” In:
Geschreven en gedrukt, p. 7-8. 113
Biemans, “Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500.” In: Geschreven en gedrukt, Pleij en
Reynaert (red.), p. 76-77.
51
tot 1540. Deze einddatum wordt soms zo gekozen, omdat de inzichten rond het boekconcept toen geconcretiseerd werden.
114
Over de implicaties die de drukpers met zich meebracht, is al zeer veel geschreven, maar niet iedereen is het met elkaar eens. Er zijn twee stemmen te horen, waarvan de ene de breuk met de handschriftenperiode, en de andere de continuïteit ermee benadrukt. Deze laatste groep ziet de belangrijke betekenis die het boek voor de samenleving speelt, zich pas voltrekken in de loop van de zestiende eeuw. Zij hebben zeker geen ongelijk, er is namelijk een sterke samenhang te merken tussen het boek en het handschrift in de periode tussen 1450 en 1520. Het gedrukte boek wordt zeker niet meteen de norm wanneer de drukpers zijn intrede deed. Ook de vorm van het boek werd niet gewijzigd, beide soorten zijn codexen, die bestaan uit katernen van gevouwde en in elkaar geschoven vellen perkament of papier. De druk leek in het begin dan ook zeer sterk op het handschrift, zo werden nog kolommen gezet, werd nog commentaar in de marge gedrukt, enzovoort. De techniek was dan wel veranderd, maar het boekconcept veranderde niet zo snel. Drukkers streefden er tijdens de incunabelperiode naar hun boeken zo veel mogelijk te laten lijken op handschriften. De enige nieuwigheid was de vermenigvuldiging van het aantal exemplaren. Pas later krijgt het boek meerdere zelfstandige eigenschappen, zoals het invoeren van een titelpagina, en de paginering. Pas in het begin van de zestiende eeuw moest het handschrift helemaal plaats maken voor het boek. 115 Toch kunnen we de impact van de boekproductie ook niet minimaliseren. Een belangrijk gevolg van de komst van de drukpers was de geleidelijke overgang van een luistercultuur naar een leescultuur. Dit gebeurde zeker niet van de ene dag op de andere. Reeds ten tijde van de handschriften werd er gelezen, maar dit gebeurde toen voornamelijk door geestelijken. Dankzij de komst van de drukpers en de massale productie van volkstalige leesteksten, werd ook het gewone volk aangezet tot het zelf doornemen van literatuur. Het boek was multifunctioneel, men kon er uit voorlezen, maar evengoed kon men op zijn eentje zitten lezen. Dit sluit aan bij de geest van de
114
Dirk Coigneau, college: Initatie tot de beschrijving van oude drukken, gegeven aan de UGent in het
academiejaar 2009-2010. 115
Biemans, “Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500.” In: Geschreven en gedrukt, Pleij en
Reynaert (red.), p. 19-46.
52
rozenkrans, die de gewone gelovigen wou aanzetten om zelf te bidden zonder hulp van de geestelijken. Ten tijde van de vijftiende en zestiende eeuw kwamen lezen en voorlezen echter nog naast elkaar voor.116 Een onrechtstreeks gevolg van de nieuwe leescultuur was de scherpere scheiding tussen de private en publieke sfeer. Ook andere scheidslijnen konden worden getrokken, zoals die tussen een mannelijk publiek en een vrouwelijk publiek. Het gevolg hiervan was dat er steeds gespecialiseerdere literatuur kon ontstaan, bedoeld voor individueel lezen.117 De devotionele handboeken over de rozenkrans passen in dit kader, aangezien ze bedoeld zijn voor een geletterd, voornamelijk vrouwelijk publiek, om te gebruiken in de private sfeer.
4.2.2. De boekcultuur in de Nederlanden vanaf 1450. Wanneer het we nu meer specifiek over de boekcultuur en boekproductie in de Nederlanden hebben, kunnen we het stedelijke karakter hiervan benadrukken. Zowel de volkstalige, als de Latijnse boeken werden vooral in stedelijke milieus vervaardigd. De kiem hiervan kunnen we reeds situeren ten tijde van Karel de Grote, die centrale onderwijsinstellingen liet bouwen verbonden aan kathedralen, die in de grote steden gelegen werden. Deze instellingen ontwikkelden zich langzaam aan naar universiteiten, waar de leken werden aangemoedigd om te schrijven vanaf de twaalfde eeuw. Ook de nieuwe religieuze instellingen aan het einde van de veertiende eeuw, zoals de Moderne Devotie, hadden een sterk stedelijk karakter. De komst van de drukpers zorgde ervoor dat een grotere vraag kon worden beantwoord, en in de beginperiode werden dan ook vooral de teksten waar de meeste vraag naar was gedrukt. Deze waren in die tijd devote en religieuze teksten in de volkstaal voor een lekenpubliek, naast de traditionele Latijnse wetenschappelijke teksten voor het geestelijke publiek. Dit lekenpubliek zal vooral tot de burgerij en de handelsmilieus
116
Pleij, Literaire leven, p. 44.
117
Eisenstein E.L. The printing press as an agent of change: Communications and cultural
transformations in Early-Modern Europe. 2 delen, Cambridge 1979, p. 233-234.
53
gehoord hebben, aangezien zij het gewend waren om met boeken om te gaan, en geletterd waren.118 De eerste drukkers vormden een groep van vaklui die een mechanisch ambacht uitoefenden. Dit ambacht kent veel gelijkenissen met het lakenambacht, onder andere door het persen. Ook was de promotor van de boekdrukkunst in de Nederlanden zefs afkomstig uit de lakenindustrie, namelijke William Caxton. Hij was een Engelsman die naar de Nederlanden trok om er laken te verhandelen, maar werd al snel aangetrokken tot het drukkersmilieu.119 De teksten waren nog zeer vaak anoniem, en dan vooral bij devotionele werken. Wat wel vaker bekend was, waren opdrachtgevers, aangezien deze vermeld werden in het colofon. Ook de drukkers maakten zich hierin meestal bekend, alhoewel dit voor de incunabelperiode ook niet altijd het geval was. Ook veel hiaten zijn er in de datum en plaats van afdruk. Dit is geen kwestie van versnipperde overlevering, want ook in de tweede helft van de vijftiende eeuw werden deze werken anoniem verspreid. Redenen hiervoor konden financiële problemen of persoonlijke voorkeur zijn. Tijdens de incunabelperiode werd hierdoor slecht in 12,5 procent van alle drukken in de volkstaal de naam van de auteur vermeld.120 Ten tijde van de eerste drukken was vooral het zuiden van de Nederlanden een cultureel bloeipunt, en dan vooral Vlaanderen en Brabant, met steden zoals Brussel, Leuven, Mechelen en Antwerpen. Vooral in deze laatste stad was het boekdbedrijf geconcentreerd, in de jaren 1500 tot 1540 waren bijna de helft van alle drukkers in de Nederlanden aanwezig, hier werkzaam.121 Belangrijke drukkers waren van Hoochstraten, Willem Vorsterman, en Jacob van Liesvelt. Ook Leuven was een belangrijk centrum voor de drukkunst, en voor 1500 misschien zelfs nog belangrijker dan Antwerpen. Na 1500 kon deze stad echter zeker nog op de tweede plaats rekenen,
118
Klein, “Ghescreven ofte gheprent: Aspecten van de (Goudse) middeleeuwse boekproductie.” In:
Geschreven of gedrukt. p. 67- 76. 119
Klein, Ghescreven ofte gheprent, p. 81-82.
120
Resoort, “De presentatie van drukwerk in de volkstaal in de Nederlanden tot 1501: Waar zijn de
auteurs, vertalers en opdrachtgevers? Een verkenning.” In: Geschreven of gedrukt, p.177-178. 121
66 van de 133.
54
en dit dankzij de Europese uitstraling van de universiteit daar aanwezig.122 Toch is het opvallend in mijn onderzoek, dat voor de volkstalige drukken vooral de stad Leiden gerepresenteerd is als drukcentrum van de rozenkrans drukjes. Op het einde van de vijftiende eeuw is dit de grootste stad van het Graafschap Holland, en dit dankzij de bloeiende lakenindustrie. De universiteit werd er echter pas opgericht in 1575. De boekdrukkunst kende toch al vroeger een bloeiperiode, op het einde van de vijftiende eeuw, dankzij drukkers als Hugo Jansz van Woerden en Jan Seversz. Deze drukkers zetten zich in om Nederlandstalige devote teksten te verspreiden in een streek waar de Reformatie snel zijn opgang maakte. In Holland heerste een intens kloosterleven, waaraan vooral door de Moderne Devotie werd deelgenomen. Er waren talrijke vrouwenkloosters met een omvangrijk inwonersaantal. Toch hadden de leken een actieve rol in de religieuze beleving. Volgens Herman Pleij sloeg de boekdrukkunst voor het eerst aan in een paar stadjes in het Graafschap Holland, zoals Delft, Gouda en Haarlem. In het noorden zou er een grotere leeshonger zijn aangekweekt bij een breder publiek, door de toegenomen scholing, en de leken hervorming op religieus vlak, en dit allebei dankzij de Moderne Devotie. In de grote steden in het zuiden zou er minder belangstelling geweest zijn voor het gedrukte boek. Hij stelt over het noorden: “Gedrukte devotionalia in goedkope oplagen vonden hun weg direct naar leken die aan geestelijke zelfhulp toe waren.” Deze opbloei werd echter al snel afgebroken wegens een tekort aan ondernemingszin, waardoor Holland plaats moest maken voor de steden in het zuiden, en dan vooral Antwerpen.
123
4.2.3. Voorbeeld van een vroeg drukker: Gheraert Leeu. Een van de bekendste drukkers uit deze wiegendrukperiode is Gheraert Leeu uit Gouda. Hij was de eerste drukker in de Nederlanden van een vijftal Latijnse rosaria, en de Nederlandse vertaling ervan. Om een beeld te schetsen van een drukker in deze periode, zal ik hieronder kort zijn leven en werk bespreken. Over Gheraert Leeu is heel wat verschenen, zoals een boek met verzamelde artikels onder redactie van Koen 122
Briels J. Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde
Nederlanden omstreeks 1570-1630 : een bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het boek. Nieuwkoop 1974, p. 3-12. 123
Goudriaan, “Holland in de tijd van Leeu.” In: Een drukker zoekt publiek, p.34-35.
55
Goudriaan. Leeu begint met zijn drukkerij rond 1477, wanneer het boek niet meer volstrekt nieuw is. Leeu werd in Gouda geboren rond het jaar 1450, en overleed in Antwerpen in 1492, na een gevecht met zijn lettersnijder. Hij gaf zijn eerste boek uit op 24 mei 1477 te Gouda, namelijk een Nederlandse vertaling van een aantal bijbelteksten. Gouda was een middelgrote industriestad in die tijd, belangrijk gelegen aan de rivier de Ijssel. Leeu zal echter na een aantal jaar, rond 1484, verhuizen naar Antwerpen, om zijn drukkerij een internationalere uitstraling te bezorgen. Leeu was van alle markten thuis, en drukte zowel theologische als wetenschappelijke teksten. In totaal drukte hij 72 devotionele edities, en 1767 vellen in verband met devotie en heiligenlevens. Dit was een zeer groot aandeel van zijn totaalproductie, die 228 edities, en 5226 vellen kent.124 Leeu gebruikt ook houtsneden om zijn publiek te lokken, zo drukte hij onder andere een serie over het leven van Christus in 1482, als hulpmiddel bij meditatie en gebed. Er is bij deze drukken een sterke relatie tussen de tekst en de illustraties merkbaar. De lezer kan door naar de illustraties te kijken de verhalen, die hem al bekend zijn, voor de geest halen, en zo de inhoud van de gebeden beter laten inwerken.125 Ook op het gebied van talen was Leeu een veelzijdig man, hij drukte zowel in het Nederlands als het Latijn. Hij start echter met het drukken van Nederlandstalige teksten, en gaat over op het Latijn na enkele jaren, een omgekeerde evolutie in vergelijking met de boekdrukkunst in het algemeen.126
4.3.
Nederlandstalige
en
devotionele
teksten
in
de
late
Middeleeuwen. De aard van de teksten uit mijn onderzoek is Nederlandstalig en devotioneel. Het waren teksten die het gewone lekenvolk moesten aanzetten tot een diepere religiositeit. Ze bevatten gebeden en meditaties, naast een aantal houtsneden, die de
124
Heijting. “Succes becijferd. Een bibliometrische analyse van het fonds van Gheraert Leeu.” In: Een
drukker zoekt publiek, Goudriaan (red.), p. 217. 125
Rosier. “Gheraert Leeus illustraties bij het leven van Jezus.” In: Een drukker zoekt publiek, p. 133-
161. 126
Hellinga- Querido. “De betekenis van Gheraert Leeu.” In: Een drukker zoekt publiek, p.14.
56
gewone leek op weg moeten zetten naar een religieuze ervaring. Er zijn in de Nederlanden in de periode 1473 tot 1540 ook heel wat Latijnse rosaria gedrukt, die ik heb opgenomen in de database, maar deze zijn minder interessant als aansluiting bij de lekenvroomheid, aangezien deze meer bedoeld waren voor een geleerd en geestelijk publiek. Het lezen van devotionele teksten in het Nederlands werd op het einde van de Middeleeuwen in een brede laag van de samenleving gepropageerd, met als aanzet de Nederlandstalige religieuze teksten van de mysticus Jan van Ruusbroec in het midden van de veertiende eeuw. Dankzij de Moderne Devotie wordt deze aanpak op grote schaal ingevoerd.127 De verspreiding van devotionele teksten was mogelijk in de Nederlanden dankzij de idealen van de lekenvroomheid en de Moderne Devotie, die ervoor zorgden dat ook eenvoudige mensen scholing konden krijgen om zelf gebeden en het woord van God te kunnen lezen. Zij hadden een algemeen stimulerende houding tegenover lezen, schrijven, en vertalen van teksten. Zo kwam het dan in de Nederlanden tegen het einde van de Middeleeuwen het individueel lezen van geestelijke teksten steed belangrijker werd.128 In de loop van de vijftiende eeuw bestond 73 procent van alle teksten die gepubliceerd werden in het Latijns. Dit aandeel verminderde in de loop van de jaren, doordat het publiek ook minder geleerd werd. De Latijnse teksten waren bedoeld voor een grote afzetmarkt, namelijk kloosters of geestelijken over de grenzen van Europa heen. De drukken in de volkstaal waren bedoeld voor een totaal andere wereld. De vroegste drukken in de volkstaal zijn afkomstig uit het Duits, gedrukt door Gutenberg en Fust. De beperking tot de Nederlandse taal in mijn onderzoek zorgt ervoor dat de lectuur van monniken en priesters buiten beschouwing blijft. 129 Devotionele teksten moesten aanzetten tot bidden en mediteren aan de hand van een geschreven tekst, om de gedachten in de goede richting te dwingen en de concentratie te behouden. Vaak zijn ze ook voorzien van instructies over hoe men precies moest bidden, en waar en wanneer. Een ander middel om de concentratie hoog te houden – wanneer men de aandacht verloor, loerde de duivel namelijk om de hoek – was het 127
Oosterman J. Lezen voor een zuiver gemoed : over het lezen van Nederlandse geestelijke teksten in
de late middeleeuwen. Leiden 1996, p. 7-8. 128
Pleij, Het literaire leven, p. 17.
129
Hellinga- Querido. “De betekenis van Gheraert Leeu.” In: Een drukker zoekt publiek, p.14.
57
gebruik van verschillende gebedenboekjes, want die waren er in alle soorten en maten.130 Religieuze teksten zijn volgens Patrick Diehl theocentrisch maar ook antropotropisch, wat betekent dat ze in de eerste plaats begaan zijn met God of zijn heiligen, en ook aan hen gericht, maar in feite zijn ze gericht aan de mensheid zelf. Dit geldt vooral voor rituele teksten die dag na dag of jaar na jaar worden herhaald, zoals de rozenkrans. Dit gebed is dan wel gericht aan Maria of de Heilige Anna, maar moet eigenlijk spreken voor de mensheid en meer specifiek zijn zielenredding. 131 Veel van de devotionele teksten bevatten geen vermelding van auteur. Soms wordt een naam door de drukker toegevoegd, zoals het geval is bij een O.LV. Psalter uit 1479, dat aan Alanus vander Clip, een andere naam voor Alanus de Rupe, wordt toegeschreven, vier jaar na zijn dood. Ook staat er bij vermeld dat Alanus nochtans zijn naam verzweeg uit bescheidenheid. We kunnen dus aannemen dat zijn naam slechts door de drukker is toegevoegd. Verder zijn er ook veel valse edities van devotionele teksten gepubliceerd, zoals een tekst Van Marien rosen cransken genaamd, die in 1484 verscheen bij Gheraert Leeu, maar waar hij in de proloog van leer trekt tegen de verspreiders van een eerdere pirateneditie. De auteur van de oorspronkelijk tekst zou Michael Franciscus geweest zijn. Wanneer er geen auteur bekend is, worden vaak kerkvaders zoals Augustinus vermeld, ofwel de naam van de pleitbezorgers van de devotie, zoals het geval bij Alanus en Michael Franciscus. Dit was een bewust gekozen strategie door de latere promotors van de devotie, zoals Jakob Sprenger, om de Mariadevotie te propageren bij het lekenvolk, aangezien deze twee garant stonden voor ware teksten. Hierdoor ontstond er ook zo een grote ergenis bij het verschijnen van piratenedities. 132
4.4. Lectuur voor leken. Na het gehad te hebben over wie de boeken publiceerde en verkocht, gaat dit onderdeel nog over wie de boeken dan las. Dit is een niet zo evidente vraag om op te
130
Oosterman, Lezen, p. 25.
131
Diehl, The medieval European religious lyric, p. 34.
132
Resoort, “De presentatie van drukwerk in de volkstaal in de Nederlanden tot 1501: Waar zijn de
auteurs, vertalers en opdrachtgevers? Een verkenning.” In: Geschreven of gedrukt, p.192.
58
antwoorden. Niet iedereen kon namelijk lezen, maar toch was de geletterde bevolking veel uitgebreider dan men lang heeft aangenomen. Reeds in de twaalfde eeuw ontstonden scholen, zowel geestelijke, verbonden aan een klooster, als wereldlijke stadsscholen, om kinderen uit de burgerij te leren lezen en schrijven. Verder werd de resterende ongeletterde bevolking ook betrokken bij de boekdrukkunst, aangezien veel teksten werden voorgelezen. Aangezien dan het publiek niet meer kon gelokt worden door de uitstraling van de voordrager, worden de boeken rijkelijk versierd met houtsneden. Het grootste deel van de boeken uit de volkstaal was geïllustreerd. Een veel groter publiek kon hierdoor worden bereikt, waardoor de drukkers deze specialiteit veel aandacht gaven en sterk aantrokken. Zulke geïllustreerde boeken moedigden ook de geletterdheid aan, ze maakten het voor een volwassen leek gemakkelijk om te leren lezen en legden de basis voor een onafhankelijke volksdevotie.133 Vooral devotionele boeken werden hiermee uitgerust, om de religieuze boodschap nog beter over te brengen bij het lekenpubliek. Boeken waren echter vaak nog duur, ongeveer 75 procent van de kost ging naar het papier. Het boekenbezit van een leek bleef hierdoor vaak beperkt tot een of enkele drukken, soms zeer mooi uitgevoerd, maar zelden spectaculaire exemplaren. Ook waren de devotionele boekjes omwille van deze reden vaak zeer klein – dit kan ook worden verklaard doordat ze hierdoor gemakkelijker konden worden meegenomen - en niet al te dik.134 Toch betekenden ze een grote waarde voor de bezitter, wat zich weerspiegelt in de aantekeningen in zo een boekje. De zorg voor sommige van deze devotionele boekjes heeft ervoor gezorgd dat ze tot vandaag bewaard zijn. 135 Het was lange tijd niet de bedoeling geweest voor leken om toegang te hebben tot geestelijke geschriften. Jacob van Maerlant vertaalde in de dertiende eeuw de bijbelse geschiedenis in het Middelnederlands, en stootte hiermee op een hoop kritiek. Ook wanneer rond 1360 een anonieme Bijbelvertaler de bijbel uit het Latijn naar de volkstaal vertaalt is dit zo. Zelfs ten tijde van de Moderne Devoten moet er nog verantwoording worden afgelegd. De geestelijkheid vond het namelijk gevaarlijk dat 133
Chrisman M.U. Lay culture, learned culture: Books and social change in Strasbourg, 1480-1599.
New Haven 1982, p. 103. 134
Watt T. Cheap print and popular piety, 1550 – 1640. Cambridge 1996, p. 1.
135
Oosterman, Lezen, p. 55-56.
59
het lekenvolk op zichzelf zou kunnen lezen, zonder hun hulp te moeten inroepen. Toch zet de beweging zich door op grote schaal, en wordt het Nederlands steeds meer gepropageerd voor geestelijke teksten, zodat ook leken kunnen deelnemen aan de religieuze beleving.136
136
Oosterman, Lezen, p. 11-12.
60
5. Drukken over de rozenkrans in de Nederlanden: 1473 tot 1540 Het hoofdstuk dat hieronder volgt zal de resultaten van mijn onderzoek weergeven. Dit onderzoek bestond er in de devotionele drukken in verband met de rozenkrans, die in de periode van de vroege boekdrukkunst gepubliceerd zijn in het gebied van de Nederlanden, zowel noord als zuid, te onderzoeken. Het onderzoek was voornamelijk gericht op de drukken die in de volkstaal verschenen, in het kader van de samenhang met de opkomende lekendevotionaliteit, maar ook de Latijnse drukken heb ik opgenomen in de databank die alle drukken in die periode en streek op een rijtje zet.137 Ik zal daarom beginnen met een globale analyse van deze databank te geven, startend met het verduidelijken van de verschillende soorten rozenkransdrukken die er bestaan en voorkomen in de Nederlanden. Dit betreft een kwantitatieve analyse, die chronologisch is opgebouwd. Vervolgens zal ik een aantal, beschikbare, volkstalige drukken onder de loep nemen en uitvoerig bespreken aan de hand van een vaste vragenlijst, die zowel technische als inhoudelijke vragen bevat.
5.1. Globale analyse. Bij het opstellen van de databank viel het op wat een enorme hoeveelheid aan drukken verschenen zijn in de Nederlanden, zowel in de incunabelperiode, als erna. Deze zijn allen opgenomen in het werk van van Thienen en Goldfinch (138), en Nijhoff en Kronenburg (139). Zij geven een overzicht van respectievelijk de incunabula en de drukken tot 1540, met vermelding van de (eventueel bekende) auteur, drukker, plaats en jaar van verschijnen. Verder nemen ze ook een aantal technische aspecten, zoals het formaat van de druk, op, en geven ze een aantal zinnen, 137
Zie: Bijlage 1.
138
van Thienen G. en J. Golfdfinch (ed.). Incunabula printed in the Low Countries: a census.
Nieuwkoop 1999. 139
Nijhoff W. en M.E. Kronenberg. Nederlandse bibliographie van 1500 tot 1540. 3 delen, Den Haag
1965-71.
61
meestal uit het begin van de druk. Dit maakt het gemakkelijk om aan de slag te gaan met drukken in de Nederlanden, alhoewel de catalogi toch helemaal handmatig moeten doorlopen worden wegens gebrek aan een (betrouwbare) index. Dit heb ik dan ook gedaan, en alle devotionele drukken die op een of andere manier verwant waren aan de devotie rond de rozenkrans heb ik opgenomen in een databank, met vermelding van titel, stad van uitgave, drukker, datum, bewaarplaats, informatie over de houtsneden, en het formaat. Het was ook de bedoeling om een kolom voor de auteur van de druk te reserveren, maar hier waren de resultaten nogal ontgoochelend, aangezien er slechts van zeer weinig drukken een auteur bekend is. Om te beginnen zal ik een overzicht geven van alle soorten drukken die hierin voorkomen, en wat meer duiding geven bij hun benaming. Zo is er zowel sprake over een hoedje voor Maria, een kransje, een kroontje, enzovoort. De betekenissen hiervan som ik hieronder op.
5.1.1. Terminologie. Het gebed van de rozenkrans is geen eenduidige term. Vandaag verstaan wij hieronder het bidden van telkens tien Wees gegroetjes, gevolgd door een Onze Vader, en dit vijftien keer, waarbij men bij elk tiental een geheim uit het leven van Christus overweegt. De drukken die ik consulteerde uit de vijftiende en zestiende eeuw, volgen dit strikte schema echter niet. Zij zijn eerder een handleiding bij het stilstaan bij de devotie voor Maria, en beweren op hun titelblad of in de inleidende pagina’s wel vaker dat het gaat om een Marien rosencransken, maar meestal bevatten ze gewoon een aantal gebeden die de lof over Maria, en soms ook over Christus, bezingen. Om te beginnen is het nuttig om het onderscheid tussen de rozenkrans en het Onse Liever Vrouw Souter aan te duiden. De term rozenkrans kan naar drie hoofdzaken verwijzen: een soort gebed, de ketting aan de hand waarvan het gebed wordt gebeden, en een daadwerkelijke krans van rozen, die het resultaat van zo een gebed zou zijn. 140 Slechts op het einde van de vijftiende en begin van de zestiende eeuw – de periode die ik bestudeer – zou het rozenkransgebed in zijn huidige versie vorm krijgen. Dit is al een teken aan de wand dat het in de onderzochte drukken nog gaat om experimentele, 140
As-Vijvers, Weaving, p. 46.
62
losse vormen van een gebed gewijd aan Maria. Het gaat om een tijd waarin het nog volop zoeken was naar een definitieve, algemeen aanvaarde versie van het gebed. Zoals ik aanhaalde in het hoofdstuk over het ontstaan van het rozenkransgebed, zou dit voortgevloeid zijn uit het opzeggen van het boek der Psalmen uit het Oude Testament, die geleidelijk aan vervangen werden door Onze Vaders en Wees gegroeten. De zangen die aan elke Psalm voorafgingen, werden vervangen door gerijmde verzen in eerbetoon aan Maria. De meeste handboekjes die ik consulteerde, volgen dan ook nog dit schema, en schrijven aan de leek een aantal verzen voor die ze kunnen opzeggen als afwisseling van de gebeden. Voor het gemak werden deze Psalmen voor Maria nog eens onderverdeeld in drie sets van elk vijftien verzen. De Kartuizer Dominicus van Pruisen schreef een tekst, die door zijn prior Adolf van Essen sterk verspreid werd, die bestond uit vijftig clausulae over het leven van Christus, gelinkt aan vijfitig Wees gegroeten. Meer informatie over het verloop van deze ontwikkelingen is te vinden in het hoofdstuk over het ontstaan van de rozenkrans.141 Het Onser liever vrouwe souter daarentegen, is een andere versie van het rozenkransgebed, die gepropageerd werd door de Dominicaner Alanus de Rupe. Hij vond de Kartuizische versie met vijftig zinnen te kort, en composeerde daarom een eigen Souter, dat bestond uit honderdvijftig Ave Marias, onderbroken door vijftien Pater Nosters en vergezeld door vele verzen en meditaties over het leven van Christus. Hij verspreidde dit door te beweren dat Maria deze versie had aangeleerd aan de stichter van zijn orde, de Heilige Dominicus, en in een visioen aan hem had gezegd dit opnieuw in te voeren, als verzet tegen het volgens hem te wereldlijke en te korte, bestaande rozenkransgebed. Wanneer Jakob Sprenger, een leerling van Alanus, zijn broederschap in Keulen stichtte, bleef de manier waarop het gebed moest worden opgezegd opvallend flexibel. Er waren verschillende versies, met twaalf, vijftig, honderdvijftig, en nog andere meditaties over het leven van Maria en Christus. Veel van de geprinte boeken over de rozenkrans bevatten dan ook minstens twee of drie rozenkransen met een verschillende vorm en inhoud, zoals over de wonden van Christus, over de deugden, de heiligen, enzovoort. De voorschriften van de broederschap waren zeer open en lieten hun leden kiezen uit de verschillende opties. Slechts in 1569 kwam er een pauselijk bevel dat vastlegde dat de officiële versie
141
Zie p. 18.
63
bestond uit honderdvijftig Wees gegroeten, vijftien Onze Vaders en vijftien mysteries, onderverdeeld in vijf blijde, vijf droeve, en vijf glorieuze.142 De rozenkransgebeden in de drukken worden aangeduid met namen zoals krans, guirlande, kroon, mantel, of hoedje. Deze namen werden door elkaar gebruikt, afhankelijk van de context. De bedoeling van de drukken is overal hetzelfde: de gelovige zal, via het bidden van een rozenkransgebed, voor Maria een hoedje of mantel of iets dergelijk fabriceren. Hieronder geef ik enkele voorbeelden van de varianten op de rozenkrans met zulke namen, zoals beschreven in het werk van Kronenburg.143 De onser liever vrouwen mantel werd gebeden ter oproeping van de bemiddelende rol die Maria speelde tussen de mensheid en God. Het gaat om een vorm van gebed dat geheel het leven van Maria overloopt, en verdeeld is is over alle dagen van de week. Elk gebed wordt afgewisseld met een Wees gegroet. Dit soort gebed komt zeer veelvuldig voor, zowel in handschriften als drukken. Tot 1540 zijn er minstens vijf exemplaren van bekend in de Nederlanden. Ik zal er één hiervan bespreken. De onser liever vrouwen croon is ook een variant van het rozenkransgebed. Het is de bedoeling een kroon voor Maria te maken door het opzeggen van dit gebed. Alle ledematen van Maria worden gezegend, en men sluit af met het zegenen van haar goddelijke ziel. Dit alles wordt afgewisseld met Wees gegroeten. Een kransje van duizend rozen is een gebedsvorm waarbij telkens één lijntje, in de eerste plaats gericht aan de Heilige Drievuldigheid, gevolgd door Maria en Jezus, wordt gebeden. Na elke lofzang wordt ook een Wees gegroet gebeden, en dit gebeurt duizend maal. Het leven van zowel Maria als Christus komt aan bod, maar dan uitgebreider dan de vijftien mysteries. Deze beschrijvingen tonen aan dat de Maria devotie volop bloeide in de Middeleeuwen, en dat het ontstaan van het gebed van de rozenkrans haar nog meer populariteit verschafte. Aangezien er nog geen officiële consensus was vastgelegd
142
As-Vijvers, Weaving, p. 50.
143
Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid, deel 4, p. 363-381.
64
over de correcte vorm van het gebed, (144) bloeiden verschillende vormen die allen gemeen hadden dat ze de bemiddelaarsrol van Maria aanspraken, door een lofzang voor haar te zingen, gevolgd door Wees gegroetjes en Onze Vaders. Deze drukken zijn dus allen voorlopers van het vereenvoudigde rozenkransgebed, alhoewel sommigen toch al deze naam gebruiken, wat hun volste recht is, aangezien het belangrijkste kenmerk van de verering van de rozenkrans net was dat deze zeer flexibel was, en open stond voor allerlei eigen gecreëerde vormen.
5.1.2. Databank: volkstalig versus Latijn. De bedoeling van dit hoofdstuk is dat ik een kwantitatieve analyse maak van de drukken die verschenen zijn in de Nederlanden van 1470 tot 1540. Deze heb ik opgezocht aan de hand van de catalogi van van Thienen en Goldfinch en deze van Nijhoff en Kronenberg. Vervolgens heb ik een databank gemaakt, die in bijlage te vinden is. Deze databank is chronologisch gerangschikt, en opgedeeld naar Latijnse en volkstalige drukken. Ik zal hier de belangrijkste kenmerken in het vergelijken van de Latijnse en volkstalige lijst, die van betekenis zijn voor de algemene verspreiding van de devotie, opsommen. In een volgend hoofdstuk zal ik de volkstalige wat meer onder de loep nemen. Wat opvalt is dat de volkstalige drukken in de meerderheid zijn. Hiervan heb ik er namelijk 44 gevonden, en van de Latijnse 30, waarvan bij beiden wel een aantal nieuwe drukken zijn van eenzelfde exemplaar , wat een indicator is voor de populariteit van een druk. Het gaat niet om een overweldigende meerderheid, maar toch is het opvallend, aangezien het een bewijs is voor de opkomst van de volkstaal en de daarmee samenhangende lekendevotionaliteit. De Latijnse drukken waren namelijk bedoeld voor een geleerd publiek van geestelijken, terwijl de volkstalige een aanduiding zijn voor welke leken deze drukken kochten. Waarschijnlijk behoorden ze dan nog wel toe aan een eerder gegoede klasse. Volgens mij is het uitgesloten dat de boekjes werden voorgelezen aan een ruimer publiek. Ze zijn een typisch bewijs van individuele devotionaliteit, en dit door zowel hun formaat als hun inhoud. De afmetingen zijn zeer klein, waardoor de boekjes waarschijnlijk gemakkelijk overal werden meegedragen door hun persoonlijke eigenaar. Verder
144
Pas in 1569 door pauselijke besluit.
65
bevatten ze bijna allemaal houtsneden (145), die niet alleen dienden als illustratie, maar een echt onderdeel van de tekst waren. De illustraties dienden om de lezer beter te helpen focussen tijdens het opzeggen van de Wees gegroeten. Er is ook bijna altijd een afbeelding van Maria met kroon of mantel aanwezig, wat het doel van het boekje verduidelijkt. Door deze belangrijke aanwezigheid van houtsneden is het dus zeer onwaarschijnlijk dat de boekjes werden voorgelezen, aangezien het publiek hier toch niet van zou kunnen mee genieten. Wat ook opvalt is dat er bijna geen volkstalige drukken gepubliceerd zijn ten tijde van de incunabelperiode, terwijl dit bij de Latijnse wel zo is. Slechts vijf volkstalige drukken van voor 1500 zijn bekend, terwijl er zeker acht Latijnse zijn, waaronder vijf drukjes van Gheraert Leeu, getiteld Rosarium Beatae Virginis Mariae.146 Deze zijn allen gedrukt in de periode van 1484 tot 1489. Het gaat om zeer kleine boekjes, die bijna allemaal, met uitzondering van het eerste, gedrukt zijn in zijn tweede werkplaats te Antwerpen. Ik consulteerde de derde druk uit 1487. Ze bevatten vele houtsneden, waaronder als titelpagina deze van de vijf stigmata van Christus, die worden voorgesteld in de rozen van de paternoster krans. Dan volgt er op elke pagina een houtsnede met een afbeelding uit het leven van Maria en Jezus. Eronder staat telkens een zeer kort gebedje, dat telkens met het woord Alleluya wordt beëindigd. Deze worden na een tijdje afgewisseld met dezelfde afbeelding van de rozenkrans zoals in het begin, met eronder Pater Noster en nog een gebedje. Het zou logisch zijn moesten deze Aves telkens tien keer voorkomen, waarna afgewisseld door zo een Pater Noster. Dit is echter niet het geval, aangezien de eerste Aves slechts acht keer voorkomen, en ook bij de laatste is dit het geval. Dit is een teken dat de devotie van de rozenkrans in deze vroege tijden inderdaad nog sterk flexibel was en niet gebonden was aan vaste doctrines, aangezien zelfs Latijnse drukken, bestemd voor een geestelijk publiek, variëren in het aantal gebeden dat moet worden opgezegd. Wanneer we nu
145
Voor sommige drukken was in de catalogi niet opgenomen of ze houtsneden bevatten, en het was
ook niet praktisch haalbaar om deze allen te consulteren. Vandaar dat deze sectie veel vraagtekens bevat. Ik ga er echter van uit dat het merendeel wél houtsneden bevat, aangezien alle drukken die ik wel kon consulteren deze ook bevatten. Een uitzondering kan altijd de regel bevestigen, maar aangezien de houtsneden niet enkel een illustratief, maar ook een onderwijzend en inhoudelijk doel dienden, kan ik stellen dat bijna alle drukken voorzien waren van houtsneden. 146
Zie: ILC 1889. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
66
terugkomen op het feit dat de Latijnse drukken meer floreerden in de vroegdrukperiode, kunnen we alweer vaststellen dat de reden van de populariteit van de volkstalige rozenkransdrukken het opkomen van de lekenvroomheid moet geweest zijn, die zich vanaf de zestiende eeuw volop kon doorzetten. De vraag blijft natuurlijk of dit zo gekomen is door de komst van de drukpers, of dat de drukpers er net naar aanleiding van een grotere vraag naar handschriften kwam. De allervroegste uitgave in de Nederlanden kwam er in 1483, wanneer het Quodlibet van Michael Franciscus, dat het pleidooi voor het rozenkransgebed voerde, in Gouda werd gepubliceerd door diezelfde Gheraert Leeu. Verdere merkwaardigheden in de databank zijn het voorkomen van verwijzingen naar Sint Anna, zowel in de Latijnse als in de volkstalige. Bij de volkstalige drukken zien we zelfs een –met onbekende drukker en datum– Sint Annen Crans. Deze zal ik wat verderop bespreken. Zoals gezegd, werd de devotie rond haar sterk gepropageerd tegen het einde van de Middeleeuwen, aangezien zij belichaamde dat Jezus en Maria ook maar mensen waren, met een eigen familie. Jakob Sprenger verbond daarom in de rozenkransdevotie de aanbidding van Maria met die van haar moeder. Zo werd de gewone gelovige, en dan vooral de vrouw die zich perfect in de moederrol kon inleven, nog meer aangemoedigd stil te staan bij het leven van Christus en Maria. Wanneer we nu kijken naar de plaatsen van uitgave, zien we meteen dat de Latijnse drukken grotendeels in het zuiden van de Nederlanden zijn gepubliceerd, terwijl voor de volkstalige drukken dit vooral in het noorden te situeren is. Een mogelijke verklaring die ik hiervoor gevonden heb, is de volgende. In het noorden loerde de geest van de Reformatie reeds een tijdje achter de hoek, waardoor de traditionele katholieken nog meer hun best gingen doen om hun geloof in stand te houden. Een dringende nood aan hervorming binnen de Kerk drong zich op, leken moesten meer betrokken worden. Dit werd volop uitgespeeld door het ontstaan van de Moderne Devotie, rond de streek van Ijssel in het noorden. Hierdoor komt het waarschijnlijk dat meer drukken in de volkstaal werden gepubliceerd, aangezien deze het gewone volk meer konden betrekken en overtuigen van de suprematie van het katholieke geloof. De grootste opvallendheden die ik heb kunnen vaststellen in de databank die ik opstelde, zijn dus de volgende: het overgewicht aan volkstalige drukken, en dan
67
vooral vanaf 1500; de opkomst van de devotie voor de Heilige Anna; en het verschil in mentaliteit tussen het volkstalige noorden en het Latijnse zuiden, als voorbode voor de protestantse Reformatie. Allen hebben rechtstreek te maken met de opkomst van de lekendevotionaliteit aan het einde van de Middeleeuwen.
5.2. Volkstalige drukken. Wanneer we nu de volkstalige drukken wat van dichterbij bekijken, valt het op dat een zeer grote meerderheid hiervan in de noordelijke Nederlanden is gedrukt. Maar liefst eenedertig van de publicaties zijn afkomstig uit het noorden, tegenover twaalf zuidelijke drukken. Eén druk, over de Heilige Anna, maakt zijn plaats niet bekend. Dit is aan de ene kant verwonderlijk, maar aan de andere kant ook niet. Het lijkt zo dat in het zuiden de Maria devotie sterker aanwezig zou zijn, maar in de periode voorafgaand aan de komst van Luther en het protestantisme, is het eerder logisch dat in het noorden al sterke innerlijke verzetsbewegingen tegen de dreigende kritieken op de katholieke Kerk ontstonden. Een rechtstreekse verklaring hiervoor is het bestaan van de Moderne Devotie, die sterk de leken wou betrekken, en dus pleitte voor een groter gebruik van de volkstaal. Wat verder opvalt is dat de enkele drukken afkomstig uit het zuiden, enkel uit Antwerpen komen. Bij de Latijnse drukken konden we nog sporadisch de naam van Brugge of Leuven zien staan, maar hier wordt het drukkersmonopolie van Antwerpen op de wissel tussen vijtiende en zestiende eeuw zeer duidelijk. Ik heb niet alle drukken kunnen consulteren, maar wel een veertiental, die toch al een zeer algemeen beeld kunnen schetsen over het gebruik van devotionele handboeken in de overgang tussen Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Ik heb dit gedaan aan de hand van een min of meer vaste vragenlijst. 147 Deze vragen zal ik hieronder beantwoorden, de drukken zijn gesorteerd op chronologische volgorde. Eerst zal telkens het technische aspect aan bod komen, waaruit we informatie over het type boekje kunnen afleiden. Belangrijk om vast te stellen is of het gaat om een groot of klein formaat, en de precieze afmetingen van het boekje. Hieruit kunnen we al
147
Zie: bijlage 3.
68
informatie afleiden over de functies waarvoor het boekje gebruikt werd. Ook zal ik bekijken in welke mate het boekje een bron van rijkdom was, iets wat af te leiden valt uit het gebruikte materiaal, het gebruik van kleur, enzovoort. Een tweede technisch aspect is het bespreken van het colofon, waar informatie over drukker en drukplaats in te vinden is. Het tweede deel zal eerder inhoudelijke vragen beantwoorden, zoals de vraag naar het voorkomen van de houtsneden, en de voorstellingen die erop te vinden zijn. De vraag gaat uit naar hoe de illustraties de lezer konden helpen bij de devotionele activiteit. Er zal vooral aandacht gaan naar de manier waarop Maria werd voorgesteld, zoals beschreven in hoofdstuk twee. Vervolgens zal aan bod komen of het gaat om gebeden, voorschriften, of een ander soort tekst. Als laatste bespreek ik in welke mate de inhoud aansluit bij één van de verschillende tradities, zoals deze gelanceerd door Dominicus van Pruisen of de Dominicanen Alanus de Rupe en Jakob Sprenger. Al deze informatie zal mij kunnen vertellen wat de functies van de boekjes waren, en of ze in de lijn liggen van de traditionele devotie van de rozenkrans zoals deze voorkwam in Duitsland, of er in de Nederlanden daarentegen toch een eigen pad is gekozen. Een algemene conclusie zal getrokken worden in het laatste hoofdstuk.
69
Onser liever vrouwen croon. (+ Pseudo-Bernardus Claravallensis.). 148 De vroegste volkstalige druk in de Nederlanden, met uitzondering van de Nederlandse vertaling van het Latijnse Rosarium door Gheraert Leeu, is afkomstig uit het jaar 1490 en had als titel Onser liever vrouwen croon. Hij werd gedrukt in Delft door Christiaen Snellaert. Deze drukker bezat een sterk monopolie op de incunabelenmarkt in Delft. Twee jaar later werd er een nieuwe versie van op de markt gebracht, dit keer door de eerste drukker uit Deventer, Richardus Pafraet. De druk die ik consulteerde, betreft deze laatste. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12,2 x 9 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 200 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het boekje bevat een viertal houtsneden, die allen handmatig zijn ingekleurd. Ook zijn er op elk blad rubricaties bij de hoofdletters aanwezig. Het gaat dus om een redelijk kostbaar bezit. De allereerste drukken waren dan ook voornamelijk bedoeld voor de gegoede burgerij, en werden in beperkte oplage gedrukt. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt de drukker en stad (Deventer, Rijkert Paffroedt), en jaar van uitgave (1492). Hierna volgt: Ter eeren gods ende maria sijnre gebenedider moeder Amen. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden
148
Zie: ILC 649. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
70
1.1. Aantal houtsneden: 4 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Ja, Maria wordt drie keer voorgesteld, met het kind Jezus op haar arm, terwijl ze wordt gekroond door twee engelen. Ze staat op een halve maan, wat verwijst naar de apocalyptische vrouw. De bedoeling van het boekje is dus de lof van Maria te zingen, die wordt voorgesteld als de koningin van de hemel. Door het bidden voor haar, kan de gelovige haar kronen of kleden met een mantel. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? De houtsneden zijn slechts sporadisch opgenomen in het boekje, dat in vier delen is ingedeeld. Het gaat om een Maria kroon, souter, rozenkrans en mantel. Bij het begin van elk deel is de houtsnede van Maria te zien, met uitzondering van het deel over de rozenkrans, waar de typische voorstelling van een rozenkrans te zien is (een paternoster snoer met de stigmata van Christus, rond een hart in een cirkel van doornen).149 De illustraties dienen dus om het doel van het bidden te helpen herinneren, namelijk het kleden en eren van Maria. Er zijn er echter te weinig aanwezig om te kunnen stellen dat ze de aandacht van de gelovige moeten vasthouden. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het gaat niet om gebeden, maar eerder om een verhaal over het leven van Maria. De lof voor Maria wordt gezongen door op te sommen wat voor goedheid en schoonheid Maria uitstraalt. Het is waarschijnlijk de bedoeling om door het lezen van dit boekje de devotie voor Maria aan te scherpen. Af en toe wordt er tussendoor aangezet tot het bidden van een Ave Maria. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden?
149
Zie: foto 1.
71
Het gaat voornamelijk om Maria, hoewel haar zoon Jezus Christus soms ook betrokken wordt, om zo haar goddelijkheid nog meer in de verf te zetten. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Neen. Het gaat om een geheel eigen versie van het rozenkransgebed. In de drie delen die de Maria kroon, souter en mantel worden genoemd, wordt Maria geëerd door al haar goedheden op te sommen. In het gedeelte over de rozenkrans wordt telkens in een klein versje een gebeurtenis uit haar leven verhaald, gevolg door een Ave Maria. Er zit echter geen structuur in het aantal. De functie van dit boekje was dan ook gewoon het propageren van de devotie voor Maria, zoals de titelpagina zelf aankondigt: Welcke boecxkens seer devoet ende suet syn te lesen. Lange tijd werd aangenomen, of beter gezegd verkondigd, dat de teksten geschreven zouden zijn door Bernardus van Clairvaux, de twaalfde eeuwse oprichter van de Cisterciënzer orde, die zeer sterk de devotie voor Maria aanhing. Dit was echter waarschijnlijk slechts een propaganda middeltje. Ween oft bedroefnissen onze lieve vrouw. 150 Dit boekje is getiteld Bedroefnissen onze lieve vrouw, en zou dus gaan over haar droefheden. Het is een zeer dun boekje dat slechts uit 12 bladen bestaat. Het werd geprint op het einde van de vijftiende eeuw te Leiden door Hugo Jansz van Woerden. De vorm die de tekst aanneemt sluit echter sterk aan bij deze van het rozenkransgebed, en bedraagt tien Ave Marias met een voorafgaand tekstje. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte). 12 x 9 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 12 bladen.
150
Zie: ILC 892. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
72
2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het is een zeer dun boekje, dus aan het papier moest niet veel geld worden uitgegeven. Er staan ook slechts twee houtsneden in. Beiden zijn wel ingekleurd. Verder kent elke hoofdletter van een nieuw tekstblok een rubricatie en wordt het woord Ave Maria in rood onderlijnd. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? De drukker maakt zichzelf niet bekend, maar vermeldt enkel de stad Leiden, in Holland. Er is ook geen datum opgegeven. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 2. De eerste betreft de typische afbeelding van de rozenkrans rond een hart van doornen. De tweede toont hoe Maria haar zoon vasthoudt als hij zijn kruisdood is gestorven.151 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Maria wordt niet op een typische manier voorgesteld. Ze is enkel te zien op de houtsnede op het laatste blad, wanneer ze het lijk van haar zoon vasthoudt voor het kruis. Dit sluit aan bij het thema van het boekje, namelijk de droeve belevenissen uit het leven van Maria en haar zoon. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? De eerste houtsnede maakt ons duidelijk dat het boekje gebruikt werd in de devotie van de rozenkrans. De tweede is eerder illustratief, en toont het lijden van Maria, maar was waarschijnlijk niet bedoeld om de aandacht van de gelovige vast te houden. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal?
151
Zie: foto 2.
73
Het gaat om tien korte versjes die telkens een deel van de smarten van Maria vertellen. Zo wordt er bijvoorbeeld verhaald over de vlucht naar Jeruzalem en de kruisdood van Christus. Na elk versje wordt de gelovige aangespoord om een Wees gegroet te bidden. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat om een verering voor beiden, zoals de titelpagina reeds duidelijk maakt: “Hier begint OLV ween oft bedroefnissen die si leet ende haers gheminden sone.” 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? De tekst moedigt aan om tien meditaties over het leven van Maria en Christus te beschouwen. De normale rozenkrans bestaat echter slechts uit vijf droeve mysteries. Er worden er dan ook een aantal twee maal verteld, zoals de vlucht naar Jeruzalem. Het gaat hier dus om een eigen interpretatie van het gebed. Onser liever vrouwer souter. 152 Dit boekje werd eveneens gedrukt door Hugo Jansz van Woerden te Leiden, rond het jaar 1500. Het werd door hem twee keer herprint, kort na elkaar, hoewel voor een van de edities geen zekere datum gekend is. Het werd ook nog eens geprint door Jan Seversz, eveneens te Leiden, maar ook hiervoor is geen datum gekend. Ook in de zuidelijke Nederlanden werd het gepubliceerd, maar liefst drie keer, door Henric Eckert van Homberch en Michiel van Hoochstraten. Het boekje was dus enorm populair in de periode van de eeuwwisseling. Ik consulteerde de tweede druk door Hugo Jansz van Woerden. Ook zal ik een latere druk, van Doen Pietersz bekijken, en verderop bespreken.
Het boekje is een van de weinige drukken uit de databank waarvoor de auteur gekend is. Het zou geschreven zijn door de Heilige Bernardus, dus reeds in de elfde of twaalfde eeuw. Aangezien dit voor OLV croon echter ook lange tijd werd beweerd,
152
Zie: NK 288. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
74
maar dit niet bleek te kloppen, is het niet zeker of dit daadwerkelijk zo is, of het eerder om een promotie middel ging om de populariteit van het boekje te verzekeren. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12,7 x 9,2 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 72 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het betreft een niet zo rijkelijk versierd boekje. Hoewel het toch 72 pagina’s heeft, zijn slechts drie houtsneden opgenomen, die alledrie niet ingekleurd zijn. Wat wel aanwezig is zijn rubricaties bij sommige hoofdletters (bijvoorbeeld bij Amen), en het rood onderlijnen van belangrijke passages. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Er wordt enkel weer gegeven dat het boekje geprent is te Leiden door Hugo Jansz van Woerden. Verder wordt in de inleiding ook wel vermeld dat het geschreven zou zijn door Sinte Bernard. Bewijs of meer uitleg ervoor wordt niet gegeven. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 3. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Ja, Maria komt voor op elke houtsnede. De eerste twee tonen de Annunciatie door de engel Gabriel, en de geboort van Christus. De laatste is een voorstelling van Maria in Sole, namelijk staand op een halve maan, met het kind Jezus in de armen, en omgeven door zonnestralen. Dit maakt duidelijk dat het doel van het boekje de verering van Maria betreft.
75
1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Aangezien slechts drie houtsneden zijn opgenomen, en dan nog allemaal in het begin van het boekje, droegen ze niet bij tot het helpen van het opzeggen van de gebeden voor de gelovigen. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het boekje bestaat uit drie grote delen. Het eerste deel is kort en betreft een soort inleiding op de souter. Er wordt onder andere in vermeld wat de beloning is voor het bidden van een souter, zoals het helpen van de zielen in het vagevuur, en het verkrijgen van aflaten van de paus. Het tweede deel betreft het souter zelf en bevat lofzangen op Maria, de koningin van het hemelrijk. Er wordt ook af en toe een Latijns versje opgenomen. Het derde deel bevindt zich helemaal op het einde en is een rozenkrans, zoals het in het boekje zelf genoemd wordt, over het leven en de passie van Jezus en Maria. Er wordt telkens een gedichtje gemaakt dat de lof op Maria bezingt, gevolgd door een Ave Maria. Na zeven zulke versjes volgt een Pater Noster. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat om de verering voor beiden, hoewel de lofzangen voor Maria zeer uitbundig zijn. Christus wordt enkel genoemd als haar zoon. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Dit boekje is zeer merkwaardig, aangezien het zowel een souter als een rozenkrans bevat, twee termen die zo worden gebruikt in het boekje, maar eigenlijk lange tijd tegenover elkaar stonden. Beide delen sluiten echter niet perfect aan bij de ideale omschrijving van zo een souter of rozenkrans. Het enige verschil dat in het boekje gemaakt wordt, is dat er bij de rozenkrans tussendoor wordt aangespoord een Ave te bidden. Er is echter geen logisch aantal gekozen, aangezien het gaat om zeven Aves en één Pater Noster helemaal op het einde. Alweer kunnen we dus vaststellen dat de traditie niet perfect gevolgd wordt.
76
Onser liever vrouwen mantel.153 Ook dit betreft een enorm populaire druk. Hij werd twee keer gepubliceerd door Hugo Jansz van Woerden, drie keer door Jan Seversz (beiden in Leiden), en een keer in Amsterdam door Doen Pietersz. Dit gebeurde over een tijdspanne van twintig jaar. De eerste druk is afkomstig uit 1500, de laatste uit 1520. Het is een druk uit 1500 door Hugo Jansz van Woerden die hieronder besproken zal worden. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 9 x 12 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 64 bladen.
2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Er zijn slechts twee houtsneden opgenomen, waarvan geen enkele is ingekleurd. Ook zijn ze allebei al eens gebruikt voor het hierboven besproken OLV Souter door dezelfde drukker. Er is wel gebruik gemaakt van rubricaties. Het gaat dus niet om een enorm kostbaar boekje. Ook het feit dat het zo veel werd herdrukt bewijst dat het waarschijnlijk door een brede laag van de bevolking werd aangekocht.
3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt drukker en stad, maar geen jaar. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden
153
Zie: NK 1487. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
77
1.1. Aantal houtsneden: drie. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? De houtsneden opgenomen zijn beiden geen onbekenden. Op de titelpagina zien we dezelfde houtsnede van de Annunciatie door de engel Gabriel als in het hierboven besproken boekje van het Onse liever vrouw souter.154 Beiden werden gedrukt door Hugo Jansz van Woerden rond het jaar 1500. De houtsnede zou gemaakt zijn door Peter Janszoon. Een tweede houtsnede bevindt zich op de laatste pagina en is een voorstelling van Maria in de zon, ook op net dezelfde manier als in het souter. Beide houtsneden werden dus gebruikt voor de twee boekjes. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, aangezien er slechts twee zijn, en beiden op het begin en einde van de druk te vinden zijn, gaat het hier alweer om een eerder droge tekst zonder veel illustraties. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? In de inleiding staat vermeld dat het de bedoeling is elke dag van de week een aantal gebedjes met een lofzang voor Maria worden gezonden, afgewisseld met een Wees gegroet. Dit om Maria te kleden met een gulden mantel. Hierna volgen een heleboel verzen die Maria vereren. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat, net als bij het Souter, bijna grotendeels om een exclusieve verering voor Maria. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Neen, het betreft eerder een aantal gebeden ter ere van Maria die gebeden moeten worden, afgewisseld met Ave Marias. Er is geen duidelijke structuur in aangebracht.
154
Zie: foto 3.
78
Een suuerlic boecxken van onser liever vrouwen croon.155 Dit betreft een latere versie van een OLV croon dan deze uit 1490, het gaat ook om een andere inhoud. Het boekje was ook populair, en werd twee keer herdrukt. Een eerste versie kwam er in 1500 door Hugo Jansz van Woerden, die het een jaar later nog eens op de markt bracht. Dit boekje heb ik ingekeken. Een hele tijd later, pas na 1513, werd het nog eens uitgebracht door Jan Serversz. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12 x 9 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 28 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Vier houtsneden zijn opgenomen, allen niet ingekleurd, en drie ervan betreffen alweer dezelfde Maria in de zon, die Hugo Jansz van Woerden al meerdere keren herbruikte. Ook met rubricaties is zuinig omgegaan, slechts een aantal hoofdletters kregen een rode pennentrek mee. Zeer kostbaar is het boekje dus niet. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt alweer drukker en stad, maar, zoals bijna altijd bij Hugo Jansz van Woerden, geen datum. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 2. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier?
155
Zie: NK 436. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
79
Maria wordt twee maal voorgesteld. De eerste keer gaat het om dezelfde afbeelding van Maria in de zon als we deze die we al een aantal keer zijn tegen gekomen. De tweede afbeelding is een volledig nieuwe houtsnede, met een verder onbekende voorstelling van Maria: ze wordt staand afgebeeld, met de handen in elkaar gevouwen en een kroon op haar hoofd, terwijl ze gekleed wordt met een mantel door vier engelen. Hoewel het hier dus om een OLV croon gaat, wordt de afbeelding van een mantel weer gegeven. Dit is een bewijs voor het feit dat deze termen zeer sterk in elkaar overlopen, en flexibel naast elkaar werden gebruikt. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, de houtsneden zijn louter illustratief om aan te tonen wat de inhoud van het boekje zal zijn. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het gaat alweer om een aantal korte lofzangen voor Maria, afgewisseld met Wees gegroeten. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? De verering is voornamelijk gericht op Maria. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Het boekje sluit aan bij de grote lijn die we kunnen beginnen opmerken in de devotie voor Maria in de Nederlanden rond de eeuwwisseling tussen vijtiende en zestiende eeuw, en bevat alweer een aantal lofzangen voor Maria, die afgewisseld worden met Wees gegroeten, maar geen vaste structuur qua aantal hebben.
80
Crans van dusent rosen.156 Deze druk uit 1503 werd uitzonderlijk gepubliceerd door geestelijken uit een klooster in Den Hem bij Schoonhoven. Hij werd zeer populair en is vier keer herdrukt, drie keer door Jan Seversz en een keer door Hugo Jansz van Woerden. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12,5 x 8,5 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 92 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het is een eerder dik boekje, maar toch zijn slechts twee (dezelfde) houtsneden opgenomen. De eerste is rijkelijk ingekleurd in een fel rood en geel, de tweede bleef in zwart-wit. Er zijn slechts zeer sporadisch rubricaties te zien. Hoofdletters aan het begin van een nieuw deel zijn groot getekend, en in het blauw. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt dat het boekje gedrukt is door de Regulieren uit Den Hem, en ook dat dit gebeurde op 11 oktober 1503. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 2. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Neen, Maria wordt niet voorgesteld. Wel een engel met een felrood kleed en felgele mantel die een grote (letterlijke) krans van rozen vasthoudt.157 156
Zie: NK 635. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
81
1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? De houtsneden tonen enkel aan waarover het boekje gaat: het bidden van een krans van duizend rozen. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? De inleiding op het boekje vermeldt dat het over vier zaken zal gaan: over de Heilige drievuldigheid en de engelen; over de Heilige Anna, haar dochter Maria en het leven van Jezus Christus; over een gulden croon die op de rozenkrans wordt geplaatst; over de vijtien zaligheden van Maria. De verdere inhoud is een soort van gebed, waarbij telkens een zeer kort zinnetje wordt gezegd, gevolgd door een Wees gegroet, en dit duizend maal. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het boekje is een verering voor Maria en Christus én de Heilige Anna. Hier komt duidelijk het motief aan bod dat men Christus wil vermenselijken, en aantonen dat hij een familie heeft, die lieflijk wordt bezongen met een kransje van bloemen. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Reeds in de eerste zin wordt het antwoord op deze vraag zelf prijs gegeven: “Hier begint een sonderlinghe nieuwe en seer devote oefenige vanden geesteliken crans van dusent rosen. “ Het gaat dus om een nieuwe devote oefening in de traditie van de rozenkrans. Duizend korte meditaties over het leven van Maria en Christus worden gebeden, gevolgd door een Wees gegroet. Seven cranskens op des heilighen Ubertinus oeffeninghe. 158 Deze druk uit Antwerpen werd gepubliceerd door Henric Eckert van Homberch in 1515. Er is geen tweede uitgave van bekend, zoals bij alle drukken die in Antwerpen
157
Zie: foto 4.
158
Zie: NK 642. Geconsulteerd in: Universiteitsbibliotheek Gent.
82
gepubliceerd zijn het geval is. Dit vormt een verdere indicatie voor het feit dat de devotionele boekjes beter aansloegen in het noorden dan in het zuiden. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 9,7 x 14,4 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 48 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs: Het boekje is enorm sober versierd, er is slechts één houtsnede opgenomen, die niet ingekleurd is, en er zijn geen sporen van rubricaties op te merken. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt de drukker, het jaartal, en de stad door wie en waarin het boekje is geprint. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 1. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? De houtsnede betreft een voorstelling van Maria in de zon, maar het gaat wel om een andere tekening dan deze die altijd gebruikt werd bij Hugo Jansz van Woerden. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, aangezien er maar een is opgenomen, helpt de houtsnede de gelovige lezer niet echt verder. 2. Inhoud van de tekst
83
2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het betreft een gebedenboekje, dat zeven kransjes wil bidden, een voor elke dag van de week, zodat er elke dag een hoed van bloemen voor Maria wordt gemaakt. In het begin worden voorschriften gegeven over wanneer de gelovige moet mediteren over bepaalde passages uit het leven van Maria. Zo moet bijvoorbeeld op maandagnacht nagedacht worden over het verblijf van Maria te Bethlehem. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat om een verering voor zowel Maria als Christus, met een groter accent op Maria, wat de houtsnede van Maria in de zon reeds duidelijk maakt. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Het boekje sluit aan bij het bidden van een rozenkransje of rozenhoedje, namelijk een derde van het officiële rozenkransgebed, wat vijftig Wees gegroeten en tien Onze Vaders inhoudt. Dit moet gebeuren op elke dag van de week. Het lijkt alsof in het zuiden de richtlijnen voor het bidden strikter worden gegeven dan in het noorden van de Lage Landen. Costelike scat der geesteliker rijckdoem.159 Dit is een merkwaardig boekje, dat niet echt in het rijtje van gebedsboekjes thuis hoort. Het gaat namelijk om een druk waarin wordt opgesomd waarvoor de mensen rond het jaar 1518 aflaten konden verkrijgen. Het opzeggen van de rozenkrans hoorde hier ook bij, en krijgt twee aparte hoofdstukken, waardoor ik het toch heb opgenomen in de databank. Het boekje heeft ook een auteur, namelijk Robertus van Coelen, de abt van de Benedictijnen van Groningen. In de inleiding vermeldt hij zelf dat hij het boekje heeft samengesteld aan de hand van vele andere boekjes, en zo een overzicht wou maken over de aflaathandel in die tijd. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat:
159
Zie: NK 1806. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
84
1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 13 x 9 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 100 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het boekje bevat een groot aantal houtsneden, bij elk hoofdstuk wordt er een getoond, maar ze zijn wel allemaal niet ingekleurd, en ook zijn er geen rubricaties aanwezig. Dit waarschijnlijk omdat het boekje als functie had informatie te verschaffen over de aflaten aan een ruim publiek, en dus niet te duur mocht zijn. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt de auteur, de druker (Thiman Peter os van Breda), de stad (Zuthpen), en de datum (1518). II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: ± 20. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Aangezien het hier niet om een traditioneel devotioneel boekje gaat, zijn de typische afbeeldingen van Maria niet terug te vinden. Wel wordt bij het hoofdstuk over de broederschap van de rozenkrans de typische afbeelding van een rozenkrans rond een hart van doornen getoond.160 Ook wordt een houtsnede getoond van het kind Jezus dat rechtop staat en geflankeerd wordt door zijn zittende moeder Maria en grootmoeder Anna. Dit tafereeltje wordt omcirkeld door een rozenkrans, met pareltjes onderbroken door rozen.161 Verder vinden we nog andere andere afbeeldingen terug over het leven van Christus, zoals zijn kruisdood.
160
Zie: foto 5.
161
Zie: foto 6.
85
1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? De houtsneden hebben als functie het aankondigen van de inhoud het hoofdstuk. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het gaat deze keer niet om gebeden of een verhaal, maar wel om voorschriften voor het verdienen van een aflaat. In het begin is (uitzonderlijk voor die tijd) een inhoudstafel opgenomen, die vermeldt dat er eerst zal worden uitgelegd wat een aflaat precies is, en erna over welk soort aflaten het precies zal gaan. Zo kunnen aflaten verdiend worden door het bidden van de rozenkrans, of het mediteren over de tien deugden van Maria. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat om een verering voor beiden, aangezien er ook aflaten kunnen verdiend worden door bijvoorbeeld het wassen met wijwater. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Dit boekje sluit aan bij de traditie van de broederschap van de rozenkrans. Het vermeldt dat alle broeders en zusters veertig dagen aflaat kunnen verkrijgen voor elke rozenkrans die gebeden wordt. Op feestdagen voor Maria zijn dit zelfs honderd dagen. Het is dus een propaganda middel van de Kerk om de broederschap van de rozenkrans aan te moedigen en zo de devotie voor Christus en Maria te verscherpen. Een cransken van minnen.162 Dit boekje uit oktober 1518 werd gepubliceerd door de lettersnijder van de bekende Antwerpse drukker Michiel Hillen van Hoochstraten, met name Cornelis Henricz. Hij publiceerde het echter niet in Antwerpen, maar in Delft. Hij vermeldt in de inleiding dat het boekje is samengesteld door “eenen devoten broeder vander observancie” uit verschillende bestaande devotionele drukken.
162
Zie: NK 640. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
86
I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12,7 x 6,5 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 56 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het betreft een zeer sober boekje, dat met uitzondering van de titelpagina volledig in het zwart-wit is geprint en geen houtsneden bevat. De titelpagina bevat echter wel een houtsnede van de rozenkrans, en wisselt rode zinnen af met zwarte.163 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt het jaar, de stad, de drukker, en de opdrachtgever, namelijk de baas van Cornelis Henricz, Michiel van Hoochstraten. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 1. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Neen, Maria wordt niet voorgesteld. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, de houtsnede is er slechts een van de rozenkrans rond een hart omcirkeld door doornen en duidt dus gewoon op het feit dat het om een rozenkransgebed gaat. 2. Inhoud van de tekst
163
Zie: foto 7.
87
2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? In de inleiding worden instructies gegeven voor het bidden van een rozenkrans: er volgen 55 korte gebeden, waarna men telkens een Ave Maria moet bidden, en om de tien gebeden een Pater Noster. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat hier vooral om de verering van Christus. Maria wordt ook wel geprezen, maar dan als de moeder van. De inleiding zegt zelfs dat men een rozenkransje moet bidden om dankbaarheid te tonen voor Jezus Christus, en dat de inhoud van het boek over zijn leven en passie zal gaan. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Dit is een boekje dat wel aansluit bij de traditie van het gebed van de rozenkrans, want het deelt mee dat men telkens tien Wees gegroetjes moet bidden, gevolgd door een Pater Noster, en dit vijf maal. Wanneer men het boekje dus doorlopen heeft, heeft men één rozenkransje of rozenhoedje gebeden. Onser liever vrouwer souter.164 Dit boekje heb ik hierboven al eens besproken, toen het rond de eeuwwisseling in de noordelijke Nederlanden werd gepubliceerd. Pas twintig jaar later werd het ook in het zuiden veelvuldig op de markt gebracht, door onder andere Michiel van Hoochstraten. Ook in het noorden komt het dan nog eens uit, door Doen Pietersz in Amsterdam. Deze versie heb ik ingekeken. Inhoudelijk komen beide versies zeer sterk overeen. De verschillen liggen hem in kleine dingen. Zo wordt in de vroege versie op het titelblad gezegd: “Hier beghint een boecxken..” en in de latere versie: “Dit is een boecxken..” Ook dit boekje zou geschreven zijn door de Heilige Bernardus van Clairvaux. Het verschil zit hem in de versiering, want dit boekje is veel rijker versierd. Dit kan een aanduiding zijn voor het feit dat de boekverkoop toen al goedkoper was geworden. I. TECHNISCHE ASPECTEN.
164
Zie: NK 294. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
88
1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 10 x 6,5 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 68 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Dit is een zeer mooi versierd boekje. Het bevat net dezelfde houtsneden als de versie van Hugo Jansz van Woerden, maar hier zijn ze wel rijkelijk ingekleurd. Ook krijgt bijna elke hoofdletter een rubricatie. Dit is ook de eerste druk die ik tegenkom waarin initialen voorkomen.165 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt stad en drukker. Doen Pietersz was een belangrijke Amsterdamse drukker, die bekend werd om zijn bijbelvertalingen in de volkstaal. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 3. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Het gaat om twee houtsneden die de Annunciatie door de engel Gabriel voorstellen, zoals deze ook in de versie van Hugo Jansz van Woerden zijn opgenomen. De derde houtsnede is er een van Maria in de zon, maar wel in een andere uitvoering dan deze van Hugo Jansz van Woerden. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, aangezien er maar drie zijn, helpen ze de lezer niet echt bij het opzeggen van de gebeden. 165
Zie: foto 8.
89
2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? De inhoud van het verhaal is hetzelfde als de vroegere versie. Het gaat ook eerst om een OLV Souter, gevolgd door een rozenkransje. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? De verering is voor beiden bedoeld. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Net als bij de vorige versie, kunnen we stellen dat beide delen niet perfect aansluiten bij de bestaande tradities. In het OLV Souter wordt na bijna elk gebedje een Ave Maria gebeden, in de rozenkrans komt hier soms ook nog een Pater Noster bij, maar dit allemaal zonder een vast aantal. Geestelijck rosecransken van eender gelooviger sielen.166 Dit is een druk uit het zuiden van de Nederlanden, uit Antwerpen. Hij werd gepubliceerd door Martinus de Keyser op 2 maart 1534. Het boekje werd ook gedrukt op een onbekende datum door Michiel van Hoochstraten, eveneens te Antwerpen. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 12,2 x 9 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 64 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Er zijn zeer veel houtsneden aanwezig, namelijk 59, maar deze zijn allemaal niet ingekleurd. Er zijn een aantal rubricaties aangebracht, maar op een zuinige manier. 166
Zie: NK 1809. Geconsulteerd in: Universiteitsbibliotheek Gent.
90
3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Het colofon vermeldt enkel drukker en stad, geen jaartal. Merten de Keyser was een drukker uit Frankrijk die als eerste de volledige bijbel in het Frans uitgaf. Nadat zijn werk er verboden werd, week hij echter uit naar Antwerpen. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 59. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Er zijn zeer veel houtsneden opgenomen, namelijk op elke linkerpagina één. Zij geven allemaal een deel van het leven van Christus weer. De eerste houtsnede is er een van Christus als kind in de armen van zijn moeder, omgeven door zonnestralen, en omcirkeld door een rozenkrans.167 Het gaat dus om een afbeelding van Maria in de zon, met als uitzondering het feit dat ze niet op een halve maan staat. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? In dit boekje zijn de houtsneden wél bedoeld om de gelovige te helpen. Op elke pagina is namelijk een illustratie opgenomen, die aansluit bij het verhaal op de rechterzijde. Ze moeten de gelovige dus helpen om zich beter te concentreren op het verhaal en dit ook voor de geest te roepen. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? Het gaat om vijftig verhalen uit het leven van Christus, telkens gevolgd door een gebedje, en afgesloten door een Wees gegroet. Zo wordt er bijvoorbeeld kort verteld over de Annunciatie, de Visitatie, Jezus die de voeten van de apostelen wast,
167
Zie: foto 9.
91
enzovoort. Als allereerste verhaaltje is het scheppingsverhaal uit Genesis opgenomen, wat uitzonderlijk niet handelt over het leven van Christus. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat voornamelijk over Christus. Elk gebedje begint met een aanspreking naar hem toe in plaats van naar Maria. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Dit boekje sluit volledig aan bij de Kartuizische traditie van Dominicus van Pruisen, die vijftig clausulae over het leven van Christus schreef, telkens gevolgd door een Wees gegroet. Sint Annen crans.168 Deze druk vormt een uitzondering in het rijtje wegens meerdere redenen. Ten eerste is het een uitzonderlijk dun en klein boekje. Ten tweede is dit het enige boekje uit de databank waarvoor tot nog toe noch datum, drukker, of stad bekend is. Het vormt verder ook nog een uitzondering aangezien de moeder van Maria, de Heilige Anna, hier centraal staat. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 9,7 x 6,5 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 16 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Het gaat om een zeer dun boekje, dat slechts één ongekleurde houtsnede bezit, en slecht sporadisch een rubricatie. Het zal dus waarschijnlijk niet zo een duur exemplaar geweest zijn.
168
Zie: NK 634. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
92
3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? Dit is het enige boekje dat ik heb ingekeken dat geen colofon bevat. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 1. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? Neen. De houtsnede toont de Heilige Anna op een troon, met Maria en het kind Jezus aan haar voeten gezeten.169 De vraag is of het de bedoeling was van de tekenaar om zo een hiërarchie op te stellen, en de Heilige Anna dus te verheven boven Maria. Dit is echter onwaarschijnlijk, hij wou vermoedelijk enkel de matrilineaire band weergeven. 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, er is slechts één houtsnede aanwezig, op het titelblad. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? De tekst bevat een rozenkrans voor Anna. Het is de bedoeling om het gebed dat er in staat dagelijks te lezen, afgewisseld door drie Pater Nosters en drie Ave Marias. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat om een verering voor de moeder van Maria en grootmoeder van Christus, de Heilige Anna. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Het boekje sluit bij geen enkele traditie aan die we al gezien hebben. Zowel het onderwerp, de Heilige Anna, als de structuur van het gebed, kennen geen precedent.
169
Zie: foto 10.
93
Een suuerlic cransken van dat waerde heilige sacrament.170 Ook van dit boekje is geen datum van publicatie bekend, maar wat we wel weten is dat het werd uitgegeven door de ons ondertussen reeds bekende Jan Seversz uit Leiden. I. TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte): 13 x 9,2 cm. 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern): 8°. 1.3. Aantal bladen in het boekje: 20 bladen. 2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs. Er zijn twee houtsneden aanwezig, beiden niet ingekleurd, maar wel voorzien van rode pentrekken, net als enkele hoofdletters. Het is ook een zeer dun boekje, dus de prijs zal niet zo hoog gelegen hebben. 3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie? In het colofon vinden we informatie over de drukker en de stad van publicatie. II. INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden: 2. 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? De eerste houtsnede toont ons twee engelen die een kelk vasthouden. De laatste houtsnede is een afbeelding van Maria in de zon, maar zonder het kind Jezus, en omgeven door vier engelen.
170
Zie: NK 642. Geconsulteerd in: KB Den Haag, afdeling Oude drukken.
94
1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier? Neen, in de tekst zelf zijn geen houtsneden opgenomen. 2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? In de inleiding wordt vermeldt dat wie het kransje zal lezen een groot aantal aflaten zal verkrijgen, behalve op donderdag. Erna volgt telkens een kort zinnetje dat Maria verheerlijkt, gevolgd door een Ave, en na negen keer een Pater Noster. 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden? Het gaat voornamelijk om de verering voor Maria. 3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie? Neen, alweer zit geen vaste structuur in het aantal Wees gegroeten dat moet worden gebeden, deze keer zijn het er negen.
95
6. Conclusie. De vraag naar het bestaan en functioneren van drukken over de rozenkrans in de Nederlanden ten tijde van de vroege boekdrukkunst stond centraal in deze scriptie. Hiervoor was het allereerst noodzakelijk om te weten te komen wat ‘de rozenkrans’ nu precies inhoudt. Het gaat in de eerste plaats om een soort van gebed, dat bestaat uit honderdvijftig Wees gegroetjes en vijftien Onze Vaders, die worden opgezegd terwijl er wordt nagedacht of gemediteerd over de vijftien mysteries of geheimen uit het leven van Christus, opgedeeld in blijde, droeve en glorieuze. De term kan echter ook nog verwijzen naar andere zaken, zoals een echte krans van rozen die, zoals het geloof het voorschreef, werd gemaakt tijdens het opzeggen van zo een gebed, of ook nog naar een ketting waarmee de gelovige de tel bijhield van het aantal opgezegde gebedjes. Deze bestaan vandaag nog steeds, en worden veelvuldig gebruikt als talisman of amulet. Verder werd nog een onderscheid aangebracht tussen het rozenkransje of rozenhoedje, dat een derde van het officiële gebed inhoudt. Wanneer deze drie keer worden overlopen spreekt men van een Onze Lieve Vrouw Souter. Deze term werd geïntroduceerd door de Dominicaner Alanus de Rupe. Hij vond de eerdere, Kartuizische versie, bestaande uit vijftig clausulae uit het leven van Christus, afgewisseld met Wees gegroeten, te kort, en te werelds. Deze versie werd opgetekend door Dominicus van Pruisen, een tweede grote naam uit de ontstaansgeschiedenis van de devotie. Tal van namen zijn reeds geopperd over wie nu de werkelijke auteur was van het gebed. Het antwoord vandaag is echter dat dit aan niemand kan worden toegekend, ook niet aan de Heilige Dominicus, de stichter van de orde der Dominicanen, hoewel dit lange tijd werd gepropageerd. Het gebed is eerder ontstaan uit een aantal lang aanslepende tradities, waarvan deze die gegroeid was uit het opzeggen van de honderdvijftig Psalmen uit het Oude Testament de belangrijkste is. Dit kan ook worden verklaard vanuit het uitgangspunt van deze studie, namelijk dat hét rozenkransgebed niet bestaat. Wanneer het gebed nieuw leven werd ingeblazen op het einde van de vijftiende eeuw door Dominicus van Pruisen en vooral Alanus de Rupe, die hiervoor naar eigen zeggen zelf werd opgeroepen door Maria, werd ook een broederschap ervoor opgericht. Dit gebeurde alweer door een Dominicaner, Jakob Sprenger, te Keulen in 1475. Het is echter beter te spreken over een gebedsgemeenschap, aangezien ook leken konden lid worden, of beter gezegd, aangezien de gemeenschap vooral gericht was op leken. De populariteit van deze
96
gemeenschap kende geen grenzen, zeven jaar na stichtingsdatum waren reeds meer dan honderdduizend mensen lid. Ook werden over de grenzen heen gelijkaardige intiatieven ondernomen, waaronder in Gent. Het enige wat moest gebeuren om lid te worden, was één maal per week een rozenkransgebed opzeggen. Dit was een van de belangrijkste redenen van zijn populariteit, samen met het feit dat geen toegangsgeld moest worden betaald, en er aflaten konden worden verdiend. Wat een nog grotere impuls aan de gemeenschap gaf, was het verschaffen van aflaten voor de doden. Zo kon men zeker zijn dat er door de gemeenschap na de eigen dood nog voor het zielenheil werd gebeden. De gemeenschap vond zijn populariteit vooral in het vrouwelijke deel van de bevolking, aangezien het ging om een verering voor een vrouwelijk figuur, en vrouwen geen tijd konden verliezen bij het bidden van de gebeden, die gewoon tussen de huishoudelijke taken door konden worden opgezegd. Vrouwen konden zich in de vijftiende en zestiende eeuw steeds gemakkelijker groeperen in religieuze conventen, en dit dankzij de komst van de Moderne Devotie en de zusters van het gemene leven. Deze vrouwen namen een kloosterregel aan, maar deze was vaak niet zo streng als de echte kloosterregels. Zo konden ze een semireligieuze status behouden. Er kwam echter al snel felle kritiek op deze gang van zaken, waardoor er toch ook een verkloosterlijking voor vrouwen op gang kwam, en er een alternatief moest worden gevonden voor vrouwen die hun religiositeit wilden benadrukken, maar toch hun status als leek wilden behouden. Dit kon in de gemeenschappen van de rozenkrans, waar de aanbidding voor Maria werd gepropageerd, enkel via het laten bidden van een rozenkrans. De devotie voor Maria groeide sterk tijdens de Middeleeuwen, en dit werd nog sterker op het einde van het tijdsvak, aangezien men Christus toen een menselijker gezicht wou geven. Hiervoor werd een beroep gedaan op zijn familie, en Maria werd ingezet als centrale schakel, die het dichtst bij het menselijke ras stond, en voor hen moest bemiddelen bij de almachtige God. Ook haar moeder, de Heilige Anna, werd toen steeds meer aanbeden, om dezelfde reden, zodat de matrilineaire relatie in de verf werd gezet. Maria kende verschillende manieren van voorstelling, waarvan voor de devotie van de rozenkrans deze van Maria in de zon en de genadevolle Maria de meest populaire waren. Bij Maria in de zon wordt zij voorgesteld in een cirkel van zonnestralen, terwijl ze het kind Jezus in haar armen houdt, en op een halve maan staat. De bedoeling van zo een afbeelding is het goddelijke karakter van Maria te benadrukken, en het feit dat zij na haar hemelvaart werd opgenomen in de hemel als koningin van de hemel. Deze 97
afbeelding is in bijna elke druk over de rozenkrans uit de Nederlanden in de periode van de vroege boekdrukkunst te vinden. De hoofdbedoeling van de devotie hier was dus de verering van Maria. De genadevolle Maria wordt dan weer meestal afgebeeld met een mantel, waaronder zij symbolisch de mensheid beschermt tegen de toorn van God. Om de opkomst en vooral de populariteit van de devotie te verklaren, werd het antwoord gevonden in twee zaken die een enorme impact hadden op het leven uit de vijftiende, en later ook zestiende eeuw. Deze zijn de opkomst van de lekenvroomheid en de ontdekking van de boekdrukkunst. De opkomst van de lekenvroomheid kan worden gekaderd in een grotere slingerbeweging die de kloosterwereld gedurende de hele Middeleeuwen in zijn bedwang hield. Het gaat om een beweging van het verslappen van de regels naar het terugkeren naar de originele regels en het leven in armoede, zoals de eerste apostelen dit ook deden. Door de grote crisis in de Kerk in de veertiende eeuw, waar vooral het Westers schisma en de pauselijke ballingschap in Avignon een uiting van zijn, moest de Kerk zich opnieuw gaan definiëren. Deze hernieuwing vond allereerst plaats in de kloosters, en wordt de observanten beweging genoemd. Het voornaamste doel van de observanten was de terugkeer naar de serieuze, originele kloosterregels, en de strikte gehoorzaamheid. De beweging ontstond in Italië rond 1330, en verspreidde zich al snel over geheel Europa. Alle belangrijke namen die aanwezig waren bij de ontstaansgeschiedenis van de rozenkrans waren lid van de beweging. Het onrechtstreekse gevolg van de beweging was namelijk dat geestelijken opnieuw interesse gingen tonen in het zielenheil van de leken, en op pad gingen om hen te betrekken bij de religieuze activiteiten. Tot dan toe waren leken vooral uitgesloten van de spiritualiteit, mede omdat de misopvoeringen bijna helemaal in het Latijn gebeurden. Men spreekt soms van optelvroomheid, aangezien het wel leek alsof het belangrijkste doel van de gelovigen toen was zo veel mogelijk aflaten te verzamelen, een trend waar ook de rozenkrans aan mee werkte, maar toch heeft de Kerk met de vernieuwing een diepere impact gehad, waardoor hun boodschap kon doordringen bij een brede laag van de samenleving. Een belangrijke uiting hiervan was de Moderne Devotie. Deze beweging, die vanaf 1380 werd verspreid door Geert Grote rond de Ijsselstreek in het noorden van het huidige Nederland, zorgde voor het ontstaan van nieuwe religieuze gemeenschappen, zoals de broeders en zusters van het gemene leven. Het doel was het bereiken van een sterk
98
persoonlijke, individuele, en innerlijke religieuze ervaring, via meditatie en gebed. De beweging bleef niet gespaard van kritiek, aangezien het de rol van de Kerk overbodig maakte, en gelovigen gemakkelijk zelf hun zielenheil konden veilig stellen. Toch brak de beweging door, ook in de zuidelijke Nederlanden, en zorgde voor een diepgaande verandering in de houding van leken tegenover het geloof. De rozenkransdevotie zorgde voor het ideale middel om zo een religieuze en persoonlijke ervaring te bereiken via het bidden en mediteren. Dankzij de komst van de drukpers, die ook drukken in de volkstaal begon te verspreiden, werd de devotie helemaal toegankelijk voor leken. Steeds meer leken konden lezen, en degenen die niet konden lezen, werden beholpen met houtsneden die in de boeken werden opgenomen. De boekdrukkunst werd rond 1450 ontdekt door Gutenberg, en zorgde voor een belangrijke verandering in de leefwereld van de bevolking. Hoewel in het begin de verschillen met de handgeschreven boeken nog niet zo groot waren, en men een gedrukt boek qua uitzicht zelfs zo veel mogelijk wou laten aanleunen bij een handschrift, zorgde de boekdrukkunst toch voor een verandering in de leescultuur. Een geleidelijke overgang van voorlees- naar individuele leescultuur vond plaats, en ook steeds meer werken in de volkstaal werden op de markt gebracht, waardoor de gewone leek een betere toegang kreeg tot boeken, en tot religieuze activiteiten. De drukken rond de rozenkrans uitgebracht in de Nederlanden kennen hierdoor een groter aantal volkstalige dan Latijnse teksten in de periode 1470 tot 1540. Latijnse teksten werden weliswaar ook nog op de markt gebracht, maar dit gebeurde vooral voor een geestelijk publiek. Wat ook opvalt is dat deze vooral in het zuiden van de Nederlanden werden gedrukt, terwijl het merendeel van de volkstalige drukken uit het noorden, en dan vooral uit Leiden, komt. Dit komt door twee redenen, namelijk omdat daar de Moderne Devotie ontstond en actiever was, en zij de druk van volkstalige devotionele teksten aanmoedigden. Een andere reden is het om de hoek luren van de ideeën van de reformatie, waardoor de katholieke devotie een tandje bijstak om haar gelovigen te verzamelen. De devotie voor de rozenkrans vormt een uitstekend voorbeeld voor zulke volkstalige religieuze handboeken. De handboeken zijn meestal ook niet zo heel erg duur, want de meeste houtsneden zijn niet ingekleurd, en een algemene lijn in de boekjes is hun klein formaat. Dit omdat het boekje zo overal kon worden meegedragen. Wel is er bijna overal sprake van rubricaties, wat dan weer aanwijst dat de boekjes toch als een kostbaar bezit golden voor hun eigenaar. We kunnen zo ook concluderen dat de boekjes vooral bestemd waren voor een iets 99
geleerder publiek, en niet voor de grote massa, aangezien er niet zeer veel houtsneden zijn opgenomen, en zij de ongeletterden dus weinig hielpen bij het ter hand nemen van de boekjes. Hoewel het gebed vandaag bekend staat in een vaste vorm, die in 1569 werd vastgelegd door de toenmalige paus, vormde het gebed in de vijftiende en zestiende eeuw eerder een allegaartje van verschillende gebeden die door elkaar werden gebruikt. De devotie stond bekend om zijn open attitude. Er werd niet gediscrimineerd in het toelaten van armen of vrouwen, en verder werden ook geen straffen uitgedeeld wanneer er niet op tijd werd gebeden. Zo ook was de vorm van het gebed vrij te kiezen. De functie van de devotionele handboekjes was louter informatief, en hielp de religieuze leek om een structuur aan te brengen in zijn gebed. Verder hielpen ze in het afwisselen van verschillende eerbetonen aan Maria en Christus, en schreven ze een aantal mogelijke gebeden voor. Aangezien er echter bijna nooit een vaste structuur in het aantal gebeden dat is opgenomen te merken is, kunnen we ook concluderen dat de gebeden uit de boekjes eerder een leidraad vormden dan een vaste en verplichte af te werken cyclus. Zoals Winston-Allen al beweerde dat voor het Duitstalige gebied de rozenkrans niet uit één maar uit meerdere teksten bestaat, kunnen we besluiten dat deze stelling ook opgaat voor het Nederlandstalige gebied. De rozenkrans was een devotie die doordrongen was van openheid en soepelheid ten aanzien van de leek, en dit vormt waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom zij tot de dag van vandaag een van de belangrijkste private devoties uit de katholieke Kerk is gebleven.
100
Bibliografie. 500 Jahre Rosenkranz, 1475 Köln 1975: Kunst und Frömmigkeit in Spätmittelalter und ihr Weiterleben. (tentoonstellingscatalogus). Keulen, Bachem, 1975. As-Vijvers A.M.W. “Weaving Mary’s chaplet: The representation of the rosary in late Medieval Flemish manuscript illumination. In: Weaving, veiling, and dressing. Textiles and their metaphors in the Late Middle Ages. Rudy K.M. en Baert B. (eds.) Turnhout, 2007. Axters S. Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. 4 delen, Antwerpen 1950-56. Bangs J.D. “Further adventures of Jan Seversz., bookprinter and parchmentmaker of Leiden.” In: Quaerendo, vol. 7 (1977), nr.2, p. 128. Barth M. “Die Rosenkranzbruderschaften des Elsass geschichtlich gewürdigt.” In: Archive de l’église d’Alsace, vol. 16 (1967-68), p. 53-108. Beer J. Die Illustration des Lebens Jesu in den deutschen Frühdrucken (c. 14601500). Wolfenbuttel 1929 Beissel S. Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland während des Mittelalters. Freiburg 1909. Beusen P. e.a. Bibliografie van de geschiedenis van de steden van België en het Groothertogdom Luxemburg. Brussel 1998. Black C. Italian confraternities in the sixteenth century. Cambridge 1989. Blockmans W. P. en P. Hoppenbrouwers. Eeuwen des onderscheids: Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam 2002. Blockmans W.P. en H. Van Nuffel (red.). Etat et religion aux XVe et XVIe siècles.
101
Staat en religie in de 15e en 16e eeuw. Brussel 1986. Bossy J. Christianity in the West, 1400-1700. New York 1985. Briels J. Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630 : een bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het boek. Nieuwkoop 1974. Brown A. “Bruges and the Burgundian 'Theatre-state': Charles the Bold and Our Lady of the Snow.” In: History, vol. 84 (2002), nr. 276, p. 573-589. Calkins R.G. Illuminated Books of the Middel Ages. Ithaca 1983. Campbell F.A.G. Annales de la typographie Néerlandaise au XVe siècle. Den Haag 1962. Chrisman M.U. Lay culture, learned culture: Books and social change in Strasbourg, 1480-1599. New Haven 1982. Constable G. “Twelfth-Century Spirituality and the Late Middle Ages.” In: Proceedings of the Southeastern Institute of Medieval and Renaissance Studies, Hardison Jr. (ed.), Chapel Hill 1971. Cuijpers P. Teksten als koopwaar: vroege drukkers verkennen de markt : een kwantitatieve analyse van de productie van Nederlandstalige boeken (tot circa 1550) en de lezershulp in de seculiere prozateksten. Nieuwkoop 1998. De Boer B. “De Souter van Alanus de Rupe.” In: Ons geestelijk erf, vol. 29 (1955). De Bruin C. Middelnederlands geestelijk proza. Zutphen 1940. De Kooker en Van Selm. Boekcultuur in de Lage Landen, 1500-1800 : bibliografie van publikaties over particulier boekenbezit in Noord- en Zuid-Nederland,
102
verschenen voor 1991. Utrecht, 1993. Deansley M. A history of the Medieval Church, 590-1500. Londen 1972. Deschamps J. De lange en de korte redactie van het Rosarium Jesu et Mariae van de kartuizer Jacobus van Gruitrode en de Middelnederlandse vertaling van de korte redactie. Nijmegen 1985. De Vooys C. Middelnederlandse Marialegenden. 2 delen, Leiden 1903. Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek. N.a.v. tentoonstelling van 13/01/2005 tot 19/02/2005. Brussel 2005. Diehl P. The Medieval European religious lyric: an ars poetica. Berkeley 1985. Dobner J. Die mittelhochdeutsche Versnovelle Marien Rosenkranz. Leipzig 1928. Duval A. “Rosaire.” In: Dictionnaire de spiritualité, De Guibert J., Viller M., Cavallera F. (ed.), Parijs 1988. Eisenstein E.L. The printing press as an agent of change: Communications and cultural transformations in Early-Modern Europe. 2 delen, Cambridge 1979. Esser T. “Beitrag zur Geschichte des Rosenkranes: Die ersten Spuren von Betrachtungen beim Rosenkranz.” In: Der Katholik, vol. 77 (1897). Esser T. Unserer lieben Frauen Rosenkranz. Paderborn 1889. Esser T. Zur Archäologie der Paternoster-Schnur. Freiburg 1898. Frei U. En Bühler F. (eds.) Der Rosenkranz. Andacht, Geschichte, Kunst. Bern 2003. Gistelinck F. en M. Sabbe. Early sixteenth century printed books 1501-1540 in the
103
library of the Leuven Faculty of Theology. Leuven 1994. Graef H. The devotion to our lady. New York 1963. Goudriaan K. Een drukker zoekt publiek: Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484. Delft 1993. Gurevich A. Medieval popular culture: problems of belief and perception. Cambridge 1988. Heijting W. “Success in numbers: a bibliometric analysis of the publications of Gheraert Leeu.” In: Quaerendo, vol. 29 (1999), nr. 4, p. 275. Heijting W. Devote en seer schone boekskens: Boekhistorische verkenningen rond het Nederlandse godsdienstig proza in de zestiende eeuw. 1994. Hermans J. en K. Van der Hoek. Boeken in de late Middeleeuwen. Groningen, 1994. Honée E. “Image and imagination in the Medieval culture of prayer: A historical perspective.” In: The art of devotion in the late Middle Ages in Europe, 1300-1500, Van Os H. (ed.), Princeton 1995. Horowitz J. “Femmes battantes et combattantes au miroir de la predication médiévale. Entre la parole interdite et l’activisme: l’assimilation du discours clérical aux femmes.” In: Revue d’histoire écclesiastique, vol. 102 (2007), nr. 3-4, p. 781-814. Impens T. “Van nieus overgheset.”: de overlevering van de laatmiddeleeuwse devotionele literatuur in de volkstaal (1473-1700). Proefschrift aan de Universiteit Gent, promotor : prof. Dr. Vanbruaene, 2007. Joret C. La rose dans l’antiquité et au moyen âge: Histoire, légendes et symbolisme. Parijs 1892.
104
Kirfel W. Der Rosenkranz, Ursprung und Ausbreitung. Beiträge zur Sprach- und Kulturgeschichte des Orients 1. Walldorf 1949. Klein J. “The Leeu(w) van Gouda: new facts, new possibilities." In: Quaerendo, vol. 33 (2003), nr. 1-2, p. 175-90. Klinkhammer J. Adolf von Essen und seine Werke: Der Rosenkranz in der geschichtlichen Situation seiner Entstehung und in seinem bleibenden Anliegen. Frankfurt 1972. Kock T. Die Buchkultur der Devotio Moderna: Handschriftenproduktion, Literaturversorgung und Bibliotheksaufbau im Zeitalter des Medienwechsels. Frankfurt am Main 2002. Kok I. “A new study of woodcuts in the incunabula of the Netherlands.” In: Quaerendo, vol. 12 (1982), nr. 2, p. 159. Kok I. “A rediscovered Devote ghetiden with interesting woodcuts”. In: Quaerendo, vol. 13 (1983), nr. 3, p. 167. Kok. I. “De houtsneden in de incunabelen van de Lage Landen, 1475-1500.” Amsterdam 1994. Kren T. En McKendrick S. (eds.) Illuminating the Renaissance: The triumph of Flemish manuscript painting in Europe. (tentoonstellingscatalogus). Los Angeles, The Paul Getty Museim, 2003. Kronenburg J. Maria's heerlijkheid in Nederland : geschiedkundige schets van de vereering der H. Maagd in ons vaderland, van de eerste tijden tot op onze dagen. Acht delen, Amsterdam, 1904-1931. Kupfer-Tarasulo M. “A rosary psalter illuminated by Simon Bening.” In: Quaerendo, vol. 9 (1979), nr. 3, p. 209.
105
Machiels J. Catalogus van de boeken gedrukt voor 1600 aanwezig op de Centrale bibliotheek van de Rijksuniversiteit Gent. 2 delen, Gent 1979. Meeus H. “Antwerp as a centre for the production of emblem books.” In: Quaerendo, vol. 30 (2000), nr. 2, p. 228. Mertens T. Boeken voor de eeuwigheid: Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam 1993. Mézard D. Etude sur les origines du rosaire: Réponse aux articles du P. Thurston,... parus dans le “Month” 1900 et 1901. Caluire 1912. Nijhoff W. en M.E. Kronenberg. Nederlandse bibliographie van 1500 tot 1540. 3 delen, Den Haag 1965-71. Oakley F. The Western Church in the Later Middle Ages. Ithaca 1979. Obbema P. Middeleeuwen in handen: over de boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum 1996. Oertzen, A. von. Maria, die Königin des Rosenkranzes: Eine Ikonographie des Rosenkranzgebetes durch zwei Jahrhunderte deutscher Kunst. Augsburg 1925. Oosterman J. Lezen voor een zuiver gemoed : over het lezen van Nederlandse geestelijke teksten in de late Middeleeuwen. Leiden 1996. Orlandi S. Libro del rosario della gloriose vergine Maria. Rome 1965. Os, H. van. The Art of devotion in the late Middle Ages in Europe, 1300-1500. Princeton 1994. Oudendijk-Pieterse F. van den. Dürers Rosenkranzfest en de ikonografie der Duitse
106
rozenkransgroepen van de XV en het begin der XVI eeuw. Amsterdam en Antwerpen 1939. Ozment S. The age of reform, 1250-1550. New Haven 1980. Ozment S. The reformation in Medieval perspective. Chicago 1971. Pleij H. “Met een boekje in een hoekje?” In: Het woord aan de lezer, Buijnsters P.J., Grootes E.K. e.a. (red.), Groningen 1987. Pleij H. De laatmiddeleeuwse rederijkersliteratuur als vroeg-humanistische overtuigingskunst. In: Liefde en Fortuna in de Nederlandse letteren van de late Middeleeuwen. Speciaal nummer van Jaarboek Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica ‘De Fonteine, Gent, vol. 34 (1984), p. 65-95. Pleij H. En J. Reynaert. Geschreven en gedrukt : boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar moderne tijd. Gent 2004. Pleij H. Het literaire leven in de Middeleeuwen. Leiden 1988. Pleij H. Lezende leken, of: lezen leken wel? Tekst, drukpers en lezersgedrag tussen Middeleeuwen en moderne tijd. 1996. Reynaert J. Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de Bibliotheek van de Universiteit van Gent. Wetteren 1984-1996. Rhodes J. “The rosary in sixteenth-century England. In: Mount Carmel, vol. 31 (1983), nr. 4, p. 180-191.; vol. 32 (1984), nr. 1, p. 4-17. Richert H. “Rosenkranz” In: Zeitschrift für deutsche Sprache, vol. 21 (1965), p. 153159. Ridderbos B. “The Rotterdam-Edinburgh Diptych: ‘Maria in Sole’ and the devotion
107
of the rosary. In: The art of devotion in the late Middle Ages in Europe, 1300-1500, van Os H. (ed.), Princeton 1954. Ringbom S. “Maria in Sole and the Virgin of the Rosary.” In: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, col. 25 (1969), p. 326-330. Ritz G. Der Rosenkrans. Munchen 1962. Roberts K.B. “The influence of the rosary devotion on Grünewald’s Isenheim altarpiece.” Doctoraat aan de State University of New York, 1985. Saffrey H.D. “La fondation de la Confrérie du Rosaire à Cologne en 1475. Histoire et iconographie.” In: Gutenberg-Jarbuch 2001, p. 143-163. Scheeben H. “Michael Francisci ab insulis O.P. Quodlibet de veritate fraternitatis rosarii.” In: Archiv der Deutschen Dominikaner, vol. 4 (1951), p. 97-162. Scherschel R. Der Rosenkranz: Das Jesusgebet des Westens. Freiburg 1979. Schmitt J.C. “La confrérie du rosaire de Colmar (1485).” In: Archivum fratrum praedicatorum, vol. 40 (1970), p. 97-124. Schmitz W. Das Rosenkranzgebet im 15. Und im Anfange des 16. Jahrhunderts. Freiburg 1903. Shaw J.G. The story of the roasary. Milwaukee 1954. Sutch S.S. en A.L. Van Bruaene. “The Seven Sorrows of the Virgin Mary: Devotional Communication and Politics in the Burgundian-Habsburg Low Countries, c. 1490– 1520.” In: The Journal of Ecclesiastical History, vol. 61 (2010), nr. 2, p. 252-278. Swanson R.N. Religion and devotion in Europe, c. 1215 - c. 1515. Cambridge 1995. Thijs A. Recreatie, educatie, devotie en informatie: functies van populaire lectuur
108
(17e tot 19e eeuw). 2004. Thijs A. Van geuzenstad tot katholiek bolwerk: maatschappelijke betekenis van de Kerk in contrareformatorisch Antwerpen. Turnhout 1990. Thurston H. “Our popular devotions: II. The Rosary.” In: The Month, vol. 96 (1900). Thurston H. Familiar prayers: Their origin and history. Londen 1953. Trio P. Volsreligie als spiegel van een stedelijke samenleving: de broederschappen te Gent in de late Middeleeuwen. Leuven 1993. Vauchez A. The Laity in the Middle Ages: Religious beliefs and devotional Practices. Notre Dame 1993. Van Bruane A.L. Om beters wille : rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650.). Doctoraat aan de Universiteit Gent, promotor : prof. Dr. De Ridder-Symoens, 2004. Van Dijk M. Een rij van spiegels: de Heilige Barbara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke religieuzen. Hilversum 2000. Van Engen H. en G. Verhoeven (ed.) Monastiek observantisme en Moderne Devotie in de Noordelijke Nederlanden. Hilversum 2008. Van den Branden L. “Gheraert and Claes Leeu.” In: Quaerendo, vol. 4 (1974), nr.1, p. 70- 72. Van Heel J. “Gilbertus Voetius on the necessity of locating, collecting and preserving early printed books.” In: Quaerendo, vol. 39 (2009), nr. 1, p. 45-56. Van Herwaerden J. En R. De Keyser. Het gelovige volk in de late Middeleeuwen. In: Algemene geschiedenis der Nederlanden, Blok P. e.a. Haarlem 1977-1983.
109
van Thienen G. en J. Golfdfinch (ed.). Incunabula printed in the Low Countries: a census. Nieuwkoop 1999. Vauchez A. The laity in the Midde Ages: Religious beliefs and devotional practices. Notre Dame 1993. Von Oertzen A. Maria die Königin des Rosenkranzes: Eine Ikonographie des Rosenkranzgebetes durch zwei Jahrhunderte deutscher Kunst. Augsburg 1925. Verhoeven G. Devotie en negotie: Delft als bedevaartsplaats in de late Middeleeuwen. Amsterdam 1992. Watt T. Cheap print and popular piety, 1550 – 1640. Cambridge 1996. Wilkins E. The Rosegarden game: The symbolic background to the European prayerbeads. Londen 1969. Willam F.M. Die Geschichte und Gebetsschule des Rosenkranzes. Wenen 1948. Winston A. “Tracing the origins of the Rosary: German vernacular texts.” In: Speculum, vol. 63 (1993). Winston-Allen A. Stories of the rose: the making of the rosary in the middle ages. Philadelphia 1997.
110
Bijlagen. Bijlage 1A: Databank van de LATIJNSE drukken over de rozenkrans in de Nederlanden, 1470 tot 1530.
111
Datum NummerTitel 1483 ILC 999 Quodlibet de veritate fraternitatis Rosarii (Add: Alanus de Rupe: Compendium Psalterii Trinitatis) 09/03/1484 - 19/06/1484 ILC 1888Rosarium Beatae Virginis Mariae 1487 ILC 1890Rosarium Beatae Virginis Mariae (voor 25/07) 1487 ILC 1889Rosarium Beatae Virginis Mariae 1489 ILC 1891Rosarium Beatae Virginis Mariae 1489 ILC 1892Rosarium Beatae Virginis Mariae 26/11/1489 ILC 2011Speculum rosariorum Jesu et Mariae - Add: Legenda seu vita S. Annae 1493 - 16/01/1495 ILC 394 Rosacea augustissimae Christiferae Mariae corona - Add: Rosarium ex floribus vitae passionisque Domini... 06/11/1495 - 15/05/1496 ILC 1893Rosarium Beatae Virginis Mariae 07/11/1496 ILC 252 Legenda S. Annae - Add: Praeconia Rosarii S. Mariae 1493 - april 1496 ILC 1274Informatio Pulchra et fide digna de rosario gloriose virginis Mariae. 13/03/1500 NK 01055Rosarium virginis Marie na 1500 ILC A64 Horae de aeterna sapientia ... ; Rosarium B.V.M. 10/03/1503 NK 3448 Figurae ad devotionem excitantes de passione Christi cum alia figura rosarii virginis gloriose et carminibus 25/07/1503 NK 1121 Horarium 1508 NK 01056Rosarium beatae Virginis Mariae 27/01/1508 NK 1141 Hortulus florum beate Marie virginis 1518 NK 3809 Rosarium s. Corona gloriosissime virgines Marie 1520 NK 01057Rosarium beatae Virginis Mariae 20/09/1520 NK 1059 Epynichion epytalamicum. 1529 NK 3791 Regula fratrum minorum cum testamento S. Francisci .. 01/1534 NK 3811 Rosarium mysticum animae fidelis 1531 NK 01054Rosarium mysticum animae fidelis 1534 NK 4172 Rosarium mysticum animae fidelis 1535 NK 1807 Rosarium mysticum animae fidelis 1536 NK 01053Rosario figurativo del alma cristiana 1538 NK 1808 Rosarium mysticum animae fidelis na 1540 NK 01063Rosencrans ter eere der h. Drievoudicheit 11/1544 NK 3810 Rosarium mysticum animae fidelis
112
Stad van uitgave Drukker Gouda Gerard Leeu Gouda Gerard Leeu Antwerpen Gerard Leeu Antwerpen Gerard Leeu Antwerpen Gerard Leeu Antwerpen Gerard Leeu Antwerpen Gerard Leeu Antwerpen Govaert Bac Deventer Jacobus van Breda Leuven Johannes van Westfalen Antwerpen Govaert Bac Brugge Heynr. De Valle Schoonhoven Canonici Regulares apud S. Michaelem in Den Hem Brugge Heynr. De Valle Den Hem bij Schoonhoven Regulieren Antwerpen Theod. Martinus Alost Antwerpen Theod. Martinus Alost s Hertogenbosch Laurens Hayen Amsterdam Doen Pietersz. Antwerpen (op kosten van) Herm. Rod. De Aemsteld Antwerpen Henr. Peetersen van Middelburch Antwerpen Mart. De Keyser Antwerpen Officina Euchariana Antwerpen Mich. Hillen van Hoochstraten Antwerpen Mart. De Keyser en Willem Vorsterman Antwerpen Willem Vorsterman Antwerpen Mich. Hillen van Hoochstraten Leiden Claes van Zijl Pietersz. Antwerpen Mart. De Keyser
113
Bewaarplaats Gouda; DH; Utrecht UB; Brussel KB (enkel f. 41-68); Antwerpen Plantijn Moretus (enkel f. 1-40); Gent UB; Cambridge UB; Londen; Oxford; Genève; Johannesburg Trier bisdomarchief (onperfect) Hamburg SUB (verloren) DH (RL) Utrecht Cath ; Copenhagen Washington DH; Nijmegen (onperfect); Lille; Parijs DH; Antw MPM; Cmb; Londen; Aachen; Frankfurt; Halle; Keulen; Munch; Munster; Trier; Basel; Wenen. Mainz KBB (onperfect, f. 1, 46 & 56);DH; Cmb; Oxf; Munch; Mainz. YUL zie NK 1122 Parijs Londen BM Londen BM Brussel BR; Londen BM Londen BM Londen BM Cat. Della Faille 313; Cat. Van Havre 73 Londen BM; Wenen Cambridge UL; Parijs Antwerpen E. Van Hoof (defect) Brussel Brunet IV 1391; Polain, Vorsterman, 35; Peeters-Fontainas 1215 Brussel Delft GA; Londen BM Londen BM
114
FormaatAuteur 4° Michael Franciscus de Insulis 16° 16° 16° 16° 16° 8° 4° 16° 8° 8° 8° 8° 8° Dominicus Lupi 8° 8° 8° 4° 8° 8° Hermannus Rodulphi de Aemsteldamme 16° 16° 8° 8° 16° 8° 8° 16°
115
Bijlage 1B: Databank van de VOLKSTALIGE drukken over de rozenkrans in de Nederlanden, 1470 tot 1530.
116
NUMMER
Titel
Stad Uitgave
Datum NummerTitel 09/03/1484 ILC 1000Van Marien rosencransken 29/03/1490 ILC 648 Onser liever vrouwen croon. Add: Pseudo-Bernardus Claravallensis. 1492 ILC 649 Onser liever vrouwen croon. Add: Pseudo-Bernardus Claravallensis. 25/05/1498 - 26/07/1500 ILC 892 Ween oft bedroefnissen onze lieve vrouw. 21/06/1498-1500 ILC 1844Psalterium Onse Vrouwen souter 16/10/1499 - 26/07/1500 ILC 387 Psalterium B.M.V. Add: Rozekrans O.L.V. 1500 NK 435 Een suueric booecxken van onser liever vrouwen croon. 1500 NK 287 Onser liever vrouwer souter.. 1500 NK 288 Onser liever vrouwer souter.. 1500 NK 1486Onser liever vrouwen mantel. 1500 NK 1487Onser liever vrouwen mantel. 1500 NK 3889Onser vrouwen souter, ghedeelt in drye roozencranskens 1501 NK 436 Een suueric booecxken van onser liever vrouwen croon. 1503 NK 291 Onser liever vrouwer souter. 11/10/1503 NK 635 Crans van dusent rosen .. 1507 NK 3498Onser liever vrouwen mantel. 10/01/1510 NK 292 Onser liever vrouwer souter. na 1511 NK 3976Scoen ende devoet tractaetgen van o.l. Vrouwen souter of rosencrans ende van haer broederscap 1514 NK 1488Onser liever vrouwen mantel. 1515 ILC A75Maniere om te lesen Marien rosencrans 1515 NK 4369Sonderlinge devote maniere om te lesen Marien rosencrans 04/09/1515 NK 642 Seven cranskens op des heilighen Ubertinus oeffeninghe 1518 NK 1489Onser liever vrouwen mantel. 1518 NK 1806Costelike scat der geesteliker rijkckdoem 20/10/1518 NK 640 Een cransken van minnen 01/10/1520 NK 293 Onser liever vrouwer souter. 1520 NK 294 Onser liever vrouwer souter. 1520 NK 1490Onser liever vrouwen mantel. 20/02/1521 NK 1279Van die seven Kercken van Romen... 1525 NK 3812Rosary of our lady 1533 NK 3813Mystik sweet rosary of the faythful soule 02/03/1534 NK 1809Geestelijck Rosecransken van eender gelooviger sielen ? NK 289 Onser liever vrouwer souter.. ? NK 290 Onser liever vrouwer souter.. ? NK 634 Sint Annen Crans ? NK 636 Crans van dusent rosen .. ? NK 637 Crans van dusent rosen .. ? NK 638 Crans van dusent rosen .. ? NK 639 Crans van dusent rosen .. ? NK 641 Een suuerlic cransken van dat waerde heilige sacrament ? NK 3814Gheestelijc rosecransken van eender gheloovigher sielen ? NK 1491Onser liever vrouwen mantel.
117
NUMMER
Titel
Stad Uitgave
Stad van uitgave Drukker Bewaarplaats Formaat Gouda Gheraert Leeu DH; Leiden; Manchester; Keulen 8° Delft Christiaen Snellaert DH; Londen; Straatsburg (onvolledig); Munchen 8° 232 bl. Deventer Richardus Pafraet DH; Gent; Cambridge; Londen; Munchen 8° 200 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden DH 8° 12 bl. Antwerpen Adriaan van Liesvelt Postel premonstratenzer abdij 4° Leiden Hugo Jansz.van Woerden Dh; Leiden 8° Leiden Hugo Jansz.van Woerden Amsterdam UB 8° 28 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden Amsterdam UB 8° 72 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden DH 8° 72 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden Amsterdam UB 8° 64 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden DH 8° 64 bl. Antwerpen Adr. Van Liesvelt Postel premonstratenzer abdij 4° Leiden Hugo Jansz.van Woerden DH; Leiden 8° 24 bl. Antwerpen Henr. Eckert van Homberch Brussel BR. 8° 68 bl. Den Hem bij Schoonhoven Regulieren DH; Londen BM 8° Amsterdam Hugo Jansz.van Woerden Amsterdam UB; Darmstadt Landesbibl. 8° 64 bl. Antwerpen Mich. Hillen van Hoochstraten Londen BM; Leiden. 8° 72 bl. Leiden Jan Seversz. Londen BM 8° Leiden Jan Seversz. 8° 56 bl. Antwerpen Willem Vorsterman Cambridge - zie NK 4369 16° Antwerpen Willem Vorsterman Cambridge UL 16° Antwerpen Henr. Eckert van Homberch Gent UB; Amsterdam UB 8° Leiden Jan Seversz. DH; Haarlem Bissch. Museum; Londen 8° 56 bl. Zutphen Thieman Petersz. Os van Breda Düsseldorf; DH; Londen BM; Zutphen 8° 100 bl. Delft Cornelis Henricz. DH 8° 56 bl. Antwerpen Henr. Eckert van Homberch Brussel BR; DH; Haarlem; Londen BM. 8° 60 bl. Amsterdam Doen Pietersz. Londen BM; DH. 8° 68 bl. Amsterdam Doen Pietersz. DH (enkel f. 1-47); Londen 8° 56 bl. Antwerpen Willem Vorsterman Brussel BR; Leiden; Londen BM 8° Antwerpen Willem Vorsterman Cambridge UL 16° Antwerpen Mart. De Keyser Cambridge UL; Oxford 8° Antwerpen Mart. De Keyser Brussel; Berlijn; Dresden; DH; Londen BM; Weert Minderbroederklooster 8° 64 bl. Leiden Hugo Jansz.van Woerden DH; Leiden 8° Leiden Jan Seversz. Amsterdam UB 8° ? ? DH 8° Amsterdam Hugo Jansz.van Woerden 8° Leiden Jan Seversz. DH; Londen BM 8° Leiden Jan Seversz. Brussel BR; DH 8° Leiden Peter Jansz. DH; Leiden: Weert Minderbroederklooster 8° Leiden Jan Seversz. DH 8° 20 bl. Antwerpen Mich. Hillen van Hoochstraten Londen BM 8° 60 bl. Leiden Peter Jansz. DH 8° 56 bl.
118
NUMMER
Titel
Stad Uitgave
Auteur 8° 232 bl. 8° 200 bl. 8° 12 bl. Bernardus Claravallensis 8° 28 bl. Bernardus Claravallensis Bernardus Claravallensis 8° 64 bl. 8° 64 bl. 8° 24 bl. Bernardus Claravallensis 8° 64 bl. Bernardus Claravallensis 8° 56 bl.
8° 56 bl. Robertus van Coelen 8° 56 bl. Bernardus Claravallensis Bernardus Claravallensis 8° 56 bl.
8° 64 bl. Bernardus Claravallensis Bernardus Claravallensis
8° 20 bl. 8° 60 bl. 8° 56 bl.
119
Bijlage 2: Vragenlijst. I.
TECHNISCHE ASPECTEN. 1. Het formaat: 1.1. Afmetingen van het gebruikte blad in cm (hoogte x breedte). 1.2. Bibliografisch formaat (aantal bladen per katern). 1.3. Aantal bladen in het boekje.
2. Gebruik van kleur, materiaal, lettertype ... als indicatie van de prijs.
3. Het colofon: wat wordt er prijs gegeven aan informatie?
II.
INHOUDELIJK. 1. Gebruik van houtsneden 1.1. Aantal houtsneden 1.2. Voorstelling van Maria aanwezig, en op welke manier? 1.3. Zijn de houtsneden een hulpmiddel voor de devotie, en op welke manier?
2. Inhoud van de tekst 2.1. Gebeden? Voorschriften? Verhaal? 2.2. Verering van Maria, Christus, of beiden?
3. Aansluiting bij bestaande traditie of combinatie?
120
Bijlage 3: Foto’s.171 Foto 1.
Foto 2.
171
Alle foto’s, met uitzondering van foto 9, zijn genomen in de Afdeling Oude Drukken in de
Koninklijke Bibliotheek van Den Haag. Foto 9 is genomen in de Universiteitsbibliotheek van Gent. Meer informatie over de inhoud en uit welke druk ze afkomstig zijn is gegeven in hoofdstuk 5.
121
Foto 3.
Foto 4.
122
Foto 5.
Foto 6.
123
Foto 7.
Foto 8.
124
Foto 9.
Foto 10.
125