NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE STRIJD OM HET HOMOHUWELIJK IN DE VS ž De franchiseovereenkomst ž Maatschappelijk effectiever rechtspreken
ž De digitale nalatenschap P. 2723-2793 JAARGANG 88 8 NOVEMBER 2013
10295545
39
Each of the debtors is jointly and severally liable for compliance with all the provisions of this loan agreement And now in Dutch* Het Juridisch-Economisch Lexicon Uw instrument voor een accurate vertaling van juridische en economische teksten Nu ook Engels-Nederlands! Het Juridisch-Economisch Lexicon is een woordenboek voor de professional. Het is voor velen een onmisbaar instrument bij het schrijven en vertalen van teksten op juridisch, economisch en financieel gebied in goed Engels of Nederlands. Het Juridisch-Economisch Lexicon is nu, naast de welbekende versie Nederlands-Engels, ook verkrijgbaar in de versie Engels-Nederlands. Uit de praktijk klonk al lang de roep van professionals om het complete Lexicon ook in het Engels-Nederlands te kunnen raadplegen. Met deze nieuwe online variant van het Lexicon wordt aan die vraag tegemoetgekomen. * Ieder van de schuldenaars is hoofdelijk verbonden voor de nakoming van het geheel uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening
• Online product • Altijd actueel • 60.000 lemmata • Ruim 100.000 voorbeeldzinnen Samensteller: Aart van den End, Gateway Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/lexicon
Inhoud
2727
Mr. Y. Buruma Het Openbaar Ministerie in zwaar weer
Wetenschap 2301
2728
2736
Mr. J.H. Kolenbrander Franchising Waarom het eigenlijk best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken
Essay 2303
2746
V.C. Hartkamp LL.M De digitale nalatenschap Is er een digitaal leven na de dood?
Rubrieken 2305-2326 Rechtspraak 2327 Boeken 2328-2340 Tijdschriften 2341-2353 Wetgeving 2354-2357 Nieuws 2358 Universitair nieuws 2359 Personalia 2360 Agenda
BESTAANSRECHT
ž De franchiseovereenkomst ž Maatschappelijk effectiever rechtspreken
ž De digitale nalatenschap
terug.
P. 2723-2793 JAARGANG 88 8 NOVEMBER 2013
39
Als zij hun beslissingen ZORGVULDIG nemen, hoeft er MINDER te worden overgedaan Pagina 2727
2751 2767 2768 2778 2787 2790 2792 2792
VIJFTIEN JAAR nadat een rechter op Hawaï oordeelde dat het huwelijk moest worden OPENGESTELD voor homoparen, raakt het HOOGGERECHTSHOF betrokken in de strijd om het HOMOHUWELIJK
Pagina 2731
Gezien de ongelijkwaardigheid tussen FRANCHISEGEVER en FRANCHISENEMER bestaat er behoefte aan aanvullende wetgeving om die ONGELIJKWAARDIGHEID weg te nemen Pagina 2741
RECHTERS moeten zich bewuster worden van hun OMGEVING en daarin het INITIATIEF naar zich toe Pagina 2745 trekken
Omslag: © Getty Images
DE STRIJD OM HET HOMOHUWELIJK IN DE VS
2742
Mr. R.J. Jue Weg uit de ivoren toren Naar een betere rechtspraak
Focus 2304
NEDERLANDS JURISTENBLAD
hun JURIDISCH
Mr. drs. J.J.J. Sillen De strijd om het homohuwelijk in de Verenigde Staten
Wetenschap 2302
Geef de OFFICIEREN
10295545
Vooraf 2300
Vroeger hoefde alleen de OFFLINE wereld te worden AFGEWIKKELD: een ONLINE wereld was er simpelweg NIET
Pagina 2747
Volle TOETSING zal leiden tot een ruimere MOGELIJKHEID voor de rechter om inhoudelijk te OORDELEN over met name de geloofwaardigheid van een ASIELVERZOEK
Pagina 2785
In het bijzonder zijn er PROBLEMEN bij door het OPENBAAR MINISTERIE aan strafrechters aangeleverde STRAFDOSSIERS
Pagina 2788
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
DE STAD DIE DURFT ZOEKT: Voorzitters en leden voor verschillende Kamers van de Algemene bezwaarschriftencommissie.
PROFILERING NEW BUSINESS
De Algemene bezwaarschriftencommissie Rotterdam adviseert onafhankelijk de
Mr. december 2013 Ŷ Strategie grote kantoren Ŷ Intellectueel Eigendomsrecht
gemeenteraad, het college van Burgemeester en Wethouders alsmede de Burgemeester
Mr. januari 2014 Ŷ Top-50 Advocatuur Ŷ Huurrecht
over de afhandeling van bezwaarschriften.
Voor meer informatie zie de vacaturepagina: www.rotterdam.nl/abc
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
Vooraf
2300
Het Openbaar Ministerie in zwaar weer
39
De bezuinigingen op het OM zijn stevig en in het veld hebben de officieren van justitie nu al de handen vol. Zo levert de aanpassing van de gerechtelijke kaart ‘transitieproblemen’ op. Dat geldt ook voor de organisatorische veranderingen door het project ZSM waarmee veel voorkomende criminaliteit ‘daadkrachtig, snel, passend en efficiënt’ moet worden aangepakt. Maar misschien ontstaat het meeste ongemak – en daarmee collectieve en individuele stress – doordat er voortdurend moet worden teruggekomen op wat er eerder verkeerd is gelopen. Er gaat veel mis. Op 26 oktober j.l. publiceerde RTL Nieuws de resultaten van een enquête waarin strafrechtadvocaten klagen over het functioneren van het OM. Stukken zouden te laat worden aangeleverd, brieven structureel niet beantwoord en de dossiers zouden niet op orde zijn. Gevolg daarvan is dat zaken onnodig lang moeten worden aangehouden. Rechtbankpresident Leendert Verheij sprak vervolgens van een organisatorische chaos bij het OM. Inmiddels is er een gezamenlijke task force ingericht van OM en rechtspraak tezamen om de problemen met strafdossiers te inventariseren. Die club kan hopelijk ook kijken naar de veel voorkomende problemen bij het oproepen van verdachten, getuigen en tolken. Op sommige plekken is er geen administratief personeel meer om uit te zoeken waar de verdachte woont of – al dan niet in detentie of in een inrichting – verblijft. De dagvaarding wordt dan verkeerd betekend en dat draagt dan weer bij aan de naar verluid meer dan 40% aangehouden zaken in eerste aanleg – mensen hebben nu eenmaal het recht om bij hun proces aanwezig te zijn. Bezuinigingen, permanente reorganisaties en administratieve sores leveren ‘negatieve vibraties’ op. Compassie is dus geboden met al die OMers die hard werkend proberen er het beste van te maken. Maar het is de vraag of het eigenlijke probleem niet fundamenteler is. Het is toch wonderlijk dat het personeel van het OM het zo zwaar heeft, terwijl tussen 2008 en 2012 de instroom van rechtbankzaken bij het OM afnam van 260.000 naar 224.000. De totale uitstroom zakte dienovereenkomstig met zo’n 11%, waarvan de daadwerkelijke afdoeningen door de rechtbank zelfs afnamen van 140.000 tot 108.500 zaken. Daartegenover stond slechts een stijging van OM-afdoeningen van 72.000 naar 76.000. Bij de kantongerechtzaken is de daling nog drastischer. Het systeem hoeft dus minder zaken te verwerken dan voorheen. Wat verklaart de fouten dan? In de strategienota ‘Perspectief op 2015’ staat: “De maatschappelijke opdracht van het OM kan worden onderscheiden in: I. Het OM geeft opvolging aan het werk van de politie en bijzondere opsporingsdiensten. De strafzaken/verdachten die door de politie bij het OM worden aangeleverd worden kwalitatief goed, snel en efficiënt afgedaan (zaaksoriëntatie). (…) II. Het OM stuurt waar mogelijk op de instroom van zaken om de selectiviteit van het strafrecht te vergroten (omgevingsoriëntatie). Daartoe zet het OM het onderliggende maatschappelijke probleem centraal. Het OM wil het strafrecht inzetten op de grootste probleemveroorzakers. Samenwerking met anderen is daarbij essentieel.”
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Dat betekent als ik het goed zie dat de sturing en controle van de opsporing die de Commissie Van Traa in 1996 afdwong, inmiddels is verwaterd tot ‘opvolging aan het werk van de politie’. Recent woonde ik een door de Stichting Maatschappij en Veiligheid belegd symposium bij over tunnelvisie en tegenspraak bij Teams Grootschalige Opsporing (TGO). Zulke teams houden zich bezig met onderzoeken naar zware misdaad (moord, zeer ernstige zedendelicten e.d.). Er waren veel tactisch leidinggevende politiemensen aanwezig. Door hen werd de rol van het OM bij dit soort onderzoek als minimaal beschouwd. Een citaat van een z.g. ‘Vaste Kern Leidinggevende’ tijdens een experiment over dit onderwerp spreekt boekdelen: “Ik ga mijn onderzoek niet laten beïnvloeden door wat de OvJ wil”. Als dit beeld voor de doorsneezaken en een deel van het zware werk klopt – bij de georganiseerde misdaadbestrijding speelt het OM wel degelijk een grote rol – dan is het logisch dat het OM in een latere fase van de zaaksbehandeling het druk krijgt met het uitzoeken en corrigeren van wat er eerder is misgegaan. Ook het tweede punt waar Perspectief op 2015 op doelt maakt me onrustig. Is het de officier van justitie nog wel die beslist wat er wordt vervolgd? De vervolgingsbeslissing is tegenwoordig een vrucht van ‘omgevingsoriëntatie’, bijvoorbeeld in de ZSM-ruimte in een politiebureau waar parket-medewerkers, politie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en slachtofferhulp met elkaar overleggen. En beslist de officier van justitie nog wel over de wijze van dagvaarden? Rechters zien hoe vaak de officier met verbazing kijkt naar wat zij/hij nu weer staat te vervolgen en dan op het laatste moment de tenlastelegging aanpast. In andere gevallen vragen rechters zich af of ze de officier mogen wijzen op technische onvolkomenheden in de tenlastelegging. Menig rechter doet dat niet, en ‘redt’ de zaak door op zijn beurt een gekunstelde uitspraak te doen. Let wel: een rechter mag naar onze geldende wetgeving niet beslissen dat een vervolging beter niet of anders had moeten plaatsvinden! Succesvolle besluitvorming hangt ervan af of accurate keuzes worden gemaakt die instemming vinden bij relevante anderen. Het vergroten van de accuratesse en van de instemming vermindert de snelheid van de besluitvorming. De laatste jaren is de organisatie van het OM wel heel erg gericht geweest op snelheid en instemming van de omgeving. Stress ontstaat evenwel, zelfs bij een afnemende workload, door het gevoel dat de kerntaak – opsporen en vervolgen – niet accuraat kan worden verricht. Geef de officieren hun juridisch bestaansrecht terug. Als zij hun beslissingen zorgvuldig nemen, hoeft er minder te worden overgedaan. Dat levert pas echt tijdwinst en instemming op. Ybo Buruma 1. Jaarbericht OM, kerncijfers 2012. 2. Ira Helsloot en J. Groenendaal, Tunnelvisie op tunnelvisie? PVO en de spanning tussen voorzorg en daadkracht in de grootschalige opsporing, Cahiers Politiestudies 28 (2013).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2727
2301
Wetenschap
De strijd om het homohuwelijk in de Verenigde Staten Joost Sillen1
Op de laatste dag voor zijn jaarlijkse reces besliste het Amerikaans Hooggerechtshof twee blockbuster cases over het homohuwelijk. Hoewel het daarin niet de vraag beantwoordde of de federale Grondwet verplicht tot openstelling van het huwelijk voor homoparen, zijn Windsor en Hollingsworth vs. Perry een grote overwinning voor voorvechters van het homohuwelijk.
1. Inleiding De Amerikaanse discussie over invoering van het homohuwelijk verschilt in diverse opzichten van het Nederlandse debat dat in 2001 tot openstelling van het huwelijk leidde. Zo besloot in Nederland de wetgever tot invoering van het homohuwelijk;2 de rechter hield zich daarbij afzijdig.3 In de VS zijn bij die besluitvorming daarentegen zowel wetgever, rechter als, via referenda, de kiezers betrokken – met vele procedurele complicaties tot gevolg. Daarnaast verschilt de maatschappelijke context. In Nederland kon invoering van het homohuwelijk op brede steun van de bevolking rekenen,4 terwijl in de VS voor- en tegenstanders van het homohuwelijk elkaar vrijwel in evenwicht houden.5 Tegen de achtergrond van die verschillen bespreek ik de beslissingen van het Hooggerechtshof.
termijn als President. Vier jaar eerder, tijdens de verkiezingscampagne voor zijn eerste termijn, neemt hij het op voor de rechten van homoseksuelen – iets wat geen andere presidentskandidaat voor hem deed. Het levert hem de stemmen op van veel homoseksuelen. Door tegenstand in het Congres lukt het hem echter niet zijn verkiezingsbeloftes in te lossen. Bovendien heeft zijn pleidooi voor meer rechten voor homoseksuelen iets dubbels, omdat hij eveneens verklaart tegen het homohuwelijk te zijn. Die dubbele houding willen Republikeinen in de verkiezingscampagne van 1996 uitspelen. Hoewel in de VS de staten bepalen wie met elkaar mag trouwen en niet de federatie,9 is de huwelijkse staat voor veel federale regelingen relevant. Zo kunnen echtelieden gezamenlijk aangifte doen voor de federale inkomstenbelasting, is hun zorgverzekering goedkoper en zijn
2. De lange weg naar het Hooggerechtshof In 1996 verklaart een Hawaïaanse rechter een wet die het huwelijk voorbehoudt aan paren van verschillend geslacht in strijd met de Grondwet van Hawaï.6 Ondanks het beperkte bereik van de beslissing – het huwelijk is een statelijke aangelegenheid; de uitspraak heeft dus geen gevolgen voor andere deelstaten – is zij landelijk nieuws. Niet eerder oordeelde een Amerikaanse rechter dat het huwelijk voor homoparen moet worden opengesteld. Het verzet tegen de uitspraak is groot. Zó groot, dat de Hawaïaanse bevolking een grondwetswijziging aanvaardt die de wetgever de mogelijkheid biedt het huwelijk aan heteroparen voor te behouden.7 Het Hooggerechtshof van Hawaï vernietigt daarop de bekritiseerde uitspraak.8 De rechterlijke beslissing blijft echter een ankerpunt voor de strijd om het homohuwelijk in de VS. 2.1 Windsor In hetzelfde jaar als waarin de Hawaïaanse rechter oordeelt dat het huwelijk voor homoparen moet worden opengesteld, is Clinton in de race voor een tweede ambts-
2728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Hoewel in de VS de staten bepalen wie met elkaar mag trouwen en niet de federatie, is de huwelijkse staat voor veel federale regelingen relevant zij minder successierechten verschuldigd. Voor de toepasselijkheid van al die federale regelgeving is het statelijk huwelijksrecht bepalend. Republikeinen willen dat veranderen. Zij dienen een wetsvoorstel in dat de term ‘huwelijk’ in federale wetgeving definieert. Het voorstel heet: The Defense Of Marriage Act (DOMA). Het moet tegen-
wicht bieden aan ‘de georkestreerde juridische aanval op het traditionele heteroseksuele huwelijk door de homorechtenbeweging’, zoals die op Hawaï plaatsvindt.10 Door het ‘huwelijk’ in federale wetgeving te definiëren als ‘een verbintenis tussen een man en een vrouw als echtelieden’11 geeft DOMA uitdrukking aan de ‘morele afkeur van homoseksualiteit’.12 Het overwegend Republikeins Congres aanvaardt het wetsvoorstel snel. Vlak voor de verkiezingen staat Clinton daardoor voor een lastige politieke keuze: moet hij de wet vetoën, waardoor Republikeinen hem als voorstander van het homohuwelijk zullen neerzetten; of moet hij de wet tekenen en de kans lopen zijn homoseksuele achterban – die zo belangrijk was voor zijn eerste verkiezing – van zich te vervreemden?13 In september 1996 hakt hij de knoop door. Na een lange campagnedag, laat in de avond en zonder de aanwezigheid van journalisten, tekent hij de wet.14 Voor Edith Windsor worden de gevolgen van DOMA pijnlijk duidelijk. In 1963 krijgt zij een relatie met Thea Spyer, met wie zij in 2007 trouwt. In 2009 overlijdt Spyer. Zij laat haar gehele vermogen aan Windsor na. De federale belastinginspecteur heft over die nalatenschap ruim $ 350 000 belasting. Hoewel naar federaal recht echtelieden van erfbelasting zijn vrijgesteld, geldt die vrijstelling volgens DOMA niet voor Windsor en Spyer. Windsor vecht de belastingaanslag aan met de stelling dat DOMA in strijd is met het federale gelijkheidsbeginsel. Nadat de federale rechter haar in twee instanties gelijk geeft, belandt de zaak in 2012 bij het Hooggerechtshof. Intussen groeit het verzet tegen DOMA. De regeringObama verdedigt aanvankelijk de grondwettigheid van DOMA in de zaak die Windsor tegen de VS had aangespannen. Nog voordat de rechtbank uitspraak doet, komt de regering echter van dat standpunt terug. Zij meent nu dat de wet ongrondwettig is en weigert haar nog langer in rechte te verdedigen. De regering verklaart de wet echter te handhaven totdat het Hooggerechtshof haar onverbindend verklaart.15 Een commissie van het House of Representatives – de Bipartisan Legal Advisory Group (BLAG) – besluit zich daarom in de procedure te voegen en het wetsvoorstel te verdedigen. Zij trekt daarvoor Paul Clement aan. Hij was Solicitor General onder President Bush jr. geweest: de vertegenwoordiger van de federale regering bij het Hooggerechtshof, een zeer prestigieuze functie. Het verzet tegen DOMA is inmiddels echter zo gegroeid
dat Clements kantoor zich uit vrees voor reputatieschade uit de zaak terugtrekt. Clement neemt daarop ontslag van het kantoor om BLAG te kunnen blijven bijstaan.16 Enkele dagen voor de mondelinge behandeling van Windsors zaak bij het Hooggerechtshof verklaart voormalig President Clinton in een ingezonden brief in de Washington Post dat ook hij tot het inzicht is gekomen dat DOMA – de wet die hij zelf ondertekende – ongrondwettig is.17 2.2 Hollingsworth vs. Perry Na 1996 barst in diverse staten de strijd om openstelling van het huwelijk los. In 2004 bevatten de grondwetten van Nebraska en Nevada een verbod op het homohuwelijk, ter-
President Bush jr. greep zijn State of the Union aan om een halt toe te roepen aan ‘activistische rechters’ die door hun uitspraken ‘het huwelijk herdefiniëren’ wijl Vermont en Massachusetts het huwelijk voor homoparen op last van de rechter juist hebben opengesteld.18 Met die laatste ontwikkeling is President Bush jr. bepaald ongelukkig. Hij grijpt zijn State of the Union van dat jaar aan om een halt toe te roepen aan ‘activistische rechters’ die door hun uitspraken ‘het huwelijk herdefiniëren’. Hij roept op een amendement aan de federale Grondwet toe te voegen dat het huwelijk definieert als een verbintenis tussen een man en een vrouw.19 Gavin Newsom is te gast bij Bush’ rede. Hij is sinds enkele dagen burgemeester van San Francisco, de hoofdstad van de Californië, en neemt aanstoot aan wat de President zegt. Hij besluit iets te doen.20 Sinds 2002 bepaalt de Californische wet dat het huwelijk een verbintenis is tussen een man en een vrouw. Newsom acht die wet in strijd met het, in de Grondwet van Californië vervatte, gelijkheidsbeginsel. Als reactie op Bush’ rede geeft hij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn stad de
Auteur
5. Volgens een recente peiling is 45% van
2-4.
opinions/bill-clinton-its-time-to-overturn-
1. Mr. drs. J.J.J. Sillen is hoofddocent staats-
de Amerikanen tegen het homohuwelijk en
11. § 3 DOMA.
doma/2013/03/07/fc184408-8747-11e2-
en bestuursrecht aan de Radboud Universiteit
53% vóór (http://www.gallup.com/
12. House Report no. 104–664 (1996), p. 16.
98a3-b3db6b9ac586_story.html.
Nijmegen. Hij dankt prof. mr. J.H. Gerards
poll/162398/sex-marriage-support-solidi-
13. http://www.nytimes.com/1996/05/22/
18. Supreme Court (Vermont) 20 december
voor haar commentaar op een eerdere versie.
fies-above.aspx).
opinion/journal-a-gay-rights-victory-muf-
1999, 744 A.2d 864 (Baker vs. Vermont) en
6. Circuit Court Hawaï (1st Circuit) 3
fled.html.
Supreme Judicial Court (Massachusetts) 18
Noten
december 1996, WL 694235 (Baehr vs.
14. http://www.newyorker.com/online/
november 2003, 440 Mass. 309 (Goodridge
2. Stb. 2001, nr. 9.
Miike).
blogs/newsdesk/2013/03/why-clinton-sig-
vs. Department of Public Health).
3. HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 129.
7. Art. I, § 23 Const. Hawaï.
ned-the-defense-of-marriage-act.html
19. http://georgewbush-whitehouse.
4. Een jaar na de invoering vond 11% het
8. Supreme Court (Hawaï) 9 december
15. http://www.justice.gov/opa/pr/2011/
archives.gov/news/relea-
homohuwelijk ‘een slechte zaak’ (S. Keu-
1999, 994 P.2d 566 (Baehr vs. Miike).
February/11-ag-222.html.
ses/2007/01/20070123-2.html.
zenkamp e.a. (red.), Gewoon doen. Accep-
9. U.S. Supreme Court 12 juni 1967, 388
16. http://www.scotusblog.com/2011/04/
20. http://www.sfgate.com/news/article/
tatie van homoseksualiteit in Nederland,
U.S. 1 (Loving vs. Virginia), 7.
clement-quits-firm-stays-on-doma-case/.
the-battle-over-same-sex-marriage-unchar-
Den Haag: SCP 2006, p. 40).
10. House Report no. 104–664 (1996), p.
17. http://www.washingtonpost.com/
ted-2823315.php.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2729
Wetenschap
opdracht ook homoparen te trouwen. Op 12 februari 2004 wordt het eerste homohuwelijk voltrokken en op 11 maart van dat jaar, als het Hooggerechtshof van Californië het sluiten van deze huwelijken verbiedt, staat de teller al op meer dan 4000.21 Het Hooggerechtshof beslist dat San Francisco een wet alleen op grond van een rechterlijke uitspraak als onverbindend buiten toepassing mag laten. Omdat zo’n uitspraak ontbreekt, verklaart het alle reeds gesloten homohuwelijken ongeldig.22 San Francisco en enkele benadeelde homoparen vorderen daarop een verklaring voor recht dat de gewraakte wet in strijd is met de statelijke Grondwet. In 2007 wijst het Hooggerechtshof van Californië de vordering toe,23 waarna San Francisco het sluiten van homohuwelijken hervat. Enkele burgers initiëren vervolgens een grondwetswijziging volgens welke in Californië alleen een man en een vrouw met elkaar kunnen huwen. Hun voorstel,
2730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Proposition 8 genaamd, wordt in 2008 in een referendum door een nipte meerderheid van de Californische kiezers aangenomen. Enkele homokoppels geven de strijd echter niet op. Zij vragen de federale rechter de grondwetswijziging in strijd te verklaren met het Veertiende Amendement op de federale Constitutie, dat onder meer het gelijkheidsbeginsel en het recht op privacy bevat. Hun advocatenkeuze, Theodore Olsen en David Boies, onderstreept het gewicht van hun zaak. In 2000 stonden deze advocaten nog tegenover elkaar in Bush vs. Gore, de zaak die presidentsverkiezingen van dat jaar in het voordeel van Bush jr. beslechtte, maar nu besluiten zij tot veler verrassing hun politieke meningsverschillen achter zich te laten en gezamenlijk op te trekken. Na een proces met ongekende media-aandacht, verklaart de federale rechtbank in 2010 de grondwetswij-
ziging ongrondwettig, waardoor het homohuwelijk in Californië weer is toegestaan.24 In hoger beroep bevestigt het Court of Appeals die uitspraak, zij het met een iets andere motivering, waarna de zaak bij het federale Hooggerechtshof belandt. Niet alleen inhoudelijk is de zaak lastig; ook procedureel kent zij de nodige complicaties, die haar tot bij het Hooggerechtshof achtervolgen. Bij de rechtbank weigeren op één na alle gedaagde overheidsambten (waaronder de toenmalige Gouverneur van Californië, Schwarzenegger) zich uit te spreken over de grondwettigheid van Proposition 8. Alleen de Attorney-General neemt stelling. Hij acht de grondwetswijziging onverenigbaar met de federale Grondwet. Omdat geen van de gedaagden de grondwetswijziging verdedigt, staat de rechtbank toe dat de burgers die Proposition 8 initieerden zich in de zaak voegen en haar rechtmatigheid bepleiten. Als de rechtbank de grondwetswijziging onverbindend verklaart, stellen geen van de gedaagde overheidsambten tegen die beslissing beroep in. De initiatiefnemers van Proposition 8 doen dat wel. Het Court of Appeals meent dat zij dat mogen. Het voegt zich daarbij naar een uitspraak van het Californische Hooggerechtshof, waarin dit oordeelt dat burgers die een grondwetswijziging hebben geïnitieerd, deze volgens het recht van Californië voor de rechter mogen verdedigen als de Staat dat weigert. Tegen het oordeel van het Court of Appeals dat Proposition 8 onverenigbaar is met de federale Constitutie, stellen initiatiefnemers vervolgens beroep in op het federale Hooggerechtshof. Het Hooggerechtshof besluit het beroep te behandelen, maar vraagt partijen zich ook uit te spreken over de vraag of initiatiefnemers wel bevoegd zijn rechtsmiddelen in te stellen.
3. Het Amerikaans Hooggerechtshof Ruim vijftien jaar nadat een rechter op Hawaï oordeelde dat het huwelijk moest worden opengesteld voor homoparen, raakt het federale Hooggerechtshof aldus betrokken in de strijd om het homohuwelijk.25 In die tijd is veel veranderd. Als het Hof Windsor en Hollingsworth vs. Perry beslist, staan inmiddels negen staten en het District of
Niet alleen inhoudelijk is de zaak lastig; ook procedureel kent zij de nodige complicaties, die haar tot bij het Hooggerechtshof achtervolgen
Columbia het homohuwelijk toe, terwijl drie andere staten hebben besloten het homohuwelijk in te voeren. 35 Staten verbieden het homohuwelijk, waarbij slechts enkele staten zo’n verbod al vóór 1996 kenden. Maar twee staten kennen geen uitdrukkelijke bepalingen over het homohuwelijk.26 Het debat is fel, en ook rechters komen niet ongeschonden uit de strijd. Zo zijn in Iowa in 2010 drie rechters per referendum uit het statelijke Hooggerechtshof ontslagen, omdat zij hadden geoordeeld dat het niet openstellen van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht ongrondwettig is.27 Onder de bevolking neemt de steun voor het homohuwelijk evenwel gestaag toe. In 1996 vond slechts 27% van de bevolking dat het huwelijk moest worden opengesteld voor homoparen; in 2013 is dat percentage gestegen tot 53%.28 Het Hof bestaat uit negen voor het leven benoemde rechters. Zij beslissen bij meerderheid. Hun politieke – en daarmee hun juridische – opvattingen zijn zeer verschillend. Vier van de huidige rechters zijn conservatief; vier anderen liberaal. Eén rechter bevindt zich in het politieke midden: Anthony Kennedy. Hoewel President Reagan hem benoemde, bleek hij in de praktijk veel gematigder dan veel conservatieven hoopten. Hij is daardoor vaak de swing vote – de vijfde, beslissende stem. De opvattingen van de conservatieve en de liberale rechters verschillen ruwweg in twee opzichten. Ten eerste benadrukken de conservatieve rechters de autonomie van de staten, terwijl de liberale rechters de bevoegdheden van de federatie van groot belang achten. Ten tweede verschilt hun visie op de bevoegdheidsverdeling binnen het federale overheidsverband. Volgens de conservatieve rechters hoort daarin de nadruk te liggen op de wetgever en het bestuur, terwijl de liberale rechters pleiten voor een sterke rechter. Deze verschillen komen op diverse manieren in de rechtspraak van het Hof tot uitdrukking. Ten eerste leggen de conservatieve rechters de grondrechten enger uit dan hun liberale collega’s. Als deze zijn gericht tegen de staten, dan versterkt zo’n enge uitleg hun autonomie. Hebben zij betrekking op de federatie, dan versterkt die uitleg de positie van de wetgever en het bestuur ten opzichte van de rechter. Ten tweede benadrukken de conservatieve rechters, meer dan hun liberale collega’s, een klassieke visie op de rechterlijke functie. Volgens hen behoort de rechter enkel concrete, actuele geschillen te beslechten. Daardoor is de rechter minder vaak bevoegd over besluiten van de staten en de federatie te oordelen. De autonomie van de staten en van de federale wetgever en het bestuur wordt daardoor vergroot. Het Hooggerechtshof staat voor een lastige beslissing: het beslechten van een geschil dat het land, maar ook de rechters in het Hof, diep verdeelt. Precies tien jaar voordat het Windsor en Hollingsworth vs. Perry besliste,
21. Supreme Court (California) 12 augustus
43 Cal.4th 757 (In re Marriage Cases).
al eens de vraag aan de orde of de federale
26. Zie bijv. http://gaymarriage.procon.org/
2004, 33 Cal.4th 1055 (Lockyer vs. City and
24. Hangende het beroep mocht de recht-
Constitutie verplicht tot het openstellen van
view.resource.php?resourceID=004857.
County of San Francisco), 1069-1074. Zie
bankbeslissing niet ten uitvoer worden
het huwelijk voor homoparen. Anders dan
27. http://www.nytimes.com/2010/11/04/
ook W.C. van Balfoort, ‘Same-Sex Marriage
gelegd (U.S. Court of Appeals (9th Circuit)
nu was het Hof toen verplicht het beroep te
us/politics/04judges.html.
in Californië’, RM Themis 2010, p. 150-161.
16 augustus 2010, WL 3212786).
behandelen. Het maakte er echter weinig
28. http://www.gallup.com/poll/162398/
22. Idem, p. 1120.
25. In U.S. Supreme Court 10 oktober
woorden aan vuil. Met een zin wees het het
sex-marriage-support-solidifies-above.
23. Supreme Court (California) 15 mei 2008,
1972, 409 U.S. 810 (Baker vs. Nelson) was
beroep af.
aspx.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2731
Wetenschap
was het homohuwelijk in zijn jurisprudentie al eens zijdelings ter sprake gekomen en had het de gemoederen van de opperrechters behoorlijk verhit. In Lawrence vs. Texas verklaarde het Hof toen, bij monde van Kennedy en gesteund door de liberale rechters, een Texaanse wet onverbindend die ‘afwijkend seksueel contact met een persoon van hetzelfde geslacht’ strafbaar stelt. Kennedy overwoog dat het federale recht op privacy een staat verhindert gedrag te verbieden om de enkele reden dat een meerderheid dat gedrag ‘immoreel’ vindt.29 Hij verklaarde echter ook dat daaruit niet volgt dat de overheid homoseksuele relaties moet erkennen.30 Scalia, een van de conservatieve rechters in het Hof, haalde daarop in zijn
‘De weigering het huwelijk open te stellen voor homoparen is een morele keuze; een type keuze die het Hof nu ten onrechte verbiedt’ dissenting opinion ongemeen fel uit. ‘Do not believe it’, schamperde hij. De weigering het huwelijk open te stellen voor homoparen is een morele keuze; een type keuze die het Hof nu ten onrechte verbiedt, zo schreef hij.31 3.1 U.S. vs. Windsor Als de Chief Justice op 26 juni Kennedy het woord geeft om ’s Hofs beslissing in Windsor te verkondigen, blijkt dat hij opnieuw de zijde van de liberale rechters heeft gekozen. Diverse conservatieve rechters schrijven dissenting opinions. De twee kampen verschillen van mening over de vraag of de VS tegen de rechtbankuitspraak in beroep mocht komen, en zo ja, of DOMA met de Grondwet verenigbaar is. a. Het oordeel van het Hof Zoals gezegd kent Windsor een opmerkelijk procesverloop. Edith Windsor wil dat de VS de belasting teruggeeft die zij over de erfenis van haar echtgenote heeft betaald. Zij voert daartoe aan dat DOMA – de wet die de grondslag voor die belasting vormt – ongrondwettig is. De President, die middels het Justice Department de VS in rechte vertegenwoordigt, deelt Windsors opvatting, zo bleek tijdens de procedure bij de rechtbank. Hij besluit echter DOMA te handhaven totdat het Hooggerechtshof de wet onverbindend verklaart. De rechtbank oordeelt dat DOMA ongrondwettig is en bepaalt dat de belasting moet worden terugbetaald. Tegen die uitspraak stelt de VS beroep in en vervolgens, als het Court of Appeals de rechtbankuitspraak bevestigt, hoger beroep. De VS beoogt daarmee echter niet de vernietiging van de tegen haar gewezen uitspraak, maar juist haar bevestiging. Volgens artikel III, § 2, van de Amerikaanse Grondwet beslist de federale rechter cases en controversies: alleen actuele, concrete geschillen kunnen aan hem worden voorgelegd.32 Is van zo’n geschil nog wel sprake na de
2732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
beslissing van de rechtbank, waarin beide partijen hebben gekregen wat ze vroegen? Kennedy, gesteund door de liberale rechters, meent van wel. Volgens hem is tussen Windsor en de VS een geschil blijven bestaan omdat de rechtbank de terugbetaling van belasting heeft gelast, waardoor de schatkist schade lijdt.33 Daarnaast, schrijft Kennedy, getuigt het van verstandig rechterlijk beleid om aan te nemen dat sprake is van een geschil. Zou het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaren, en Windsor dus niet inhoudelijk beslissen, dan zou dat een stortvloed van zaken over de verbindendheid van DOMA veroorzaken, met torenhoge kosten voor zowel de rechterlijke organisatie als de strijdende partijen tot gevolg. Bovendien behoudt de rechter door het beroep ontvankelijk te verklaren de mogelijkheid om te oordelen over de verbindendheid van de wet, ook al menen zowel de VS als Windsor dat deze onverbindend is. Dat is van belang, zo stelt Kennedy, omdat toetsing van de wet tot de kern van de rechterlijke functie behoort en een vereiste van de machtenscheiding is.34 Nu volgens het Hof ook na de rechtbankuitspraak nog sprake is van een geschil tussen Windsor en de VS, had het Court of Appeals kennis mogen nemen van het beroep, zodat de vraag moet worden beantwoord of deze DOMA terecht onverbindend heeft verklaard. De staten bepalen wie met elkaar mogen trouwen. De federatie bemoeide zich daarmee lange tijd niet, zo schrijft Kennedy. Was federale regelgeving alleen van toepassing op gehuwden, dan betekende dat, dat zij alleen van toepassing was op personen tussen wie een geldig huwelijk naar statelijk recht was gesloten. DOMA breekt met die traditie door de term ‘huwelijk’ in federale regelgeving te definiëren, en wel als een verbintenis tussen een man en een vrouw. Die breuk heeft twee gevolgen. Ten eerste leidt zij tot ongelijke behandeling, omdat DOMA gehuwde homoparen uitsluit van allerhande (voordelige) federale regelingen die wel voor gehuwde heteroparen gelden, zoals korting op een ziektekostenverzekering, het doen van gezamenlijke belastingaangifte en de mogelijkheid om bij de echtgenoot of echtgenote te worden begraven die op een militair kerkhof te ruste is gelegd.35 Zulke ongelijke behandeling is slechts toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Zonder aan te geven hoe moet worden nagegaan of deze voorhanden is,36 oordeelt Kennedy dat voor DOMA zo’n rechtvaardiging ontbreekt. Het enige doel van de wet is ongelijkheid creëren, zo schrijft hij.37 De wet geeft uitdrukking aan niets anders dan ‘a bare congressional desire to harm a politically unpopular group’.38 Ten tweede leidt deze ongelijke behandeling tot aantasting van de – door het recht op privacy beschermde – waardigheid van gehuwde homoparen. Openstelling van het huwelijk is de juridische erkenning van de gelijkwaardigheid van homo- en heteroseksuele relaties.39 DOMA ondermijnt die erkenning: ‘it tells those couples, and all the world, that their otherwise valid marriages are unworthy of federal recognition. This places same-sex couples in an unstable position of being in a second-tier marriage. The differentiation demeans the couple […] whose relationship the State has sought to dignify. And it humiliates tens of thousands of children now being raised by same-sex couples.’40
Kennedy concludeert daarom dat DOMA in strijd is met de Amerikaanse Constitutie.41 b. De dissenting opinions De beslissing van het Hof lokt bij de vier conservatieve rechters drie dissenting opinions uit. Die van Scalia wordt door twee anderen (tenminste deels) onderschreven. Volgens Scalia oordeelt het Hof ten onrechte dat het Court of Appeals kennis had mogen nemen van het beroep en dat DOMA onverbindend is. Hij schrijft: ‘The Court’s errors on both points spring forth from the same diseased root: an exalted conception of the role of this institution in America.’42 Een geschil vereist de wens schade geredresseerd te zien. Toen de rechtbank DOMA onverbindend verklaarde en zij de VS gelastte de afgedragen belasting terug te betalen, kregen beide partijen wat ze wilden, stelt Scalia. Hoewel de VS tegen die beslissing beroep instelde, vroeg zij niet de vernietiging van het tegen haar gewezen vonnis, maar haar bevestiging. Bevestiging redresseert de schade van de VS echter niet, maar ‘beitelt deze in steen’, schrijft hij.43 Na de beslissing van de rechtbank was daarom geen sprake meer van een geschil, zodat het Hooggerechtshof had moeten beslissen dat het Court of Appeals ten onrechte van het beroep had kennisgenomen. De beleidsargumenten die Kennedy noemt, leggen volgens Scalia bloot waarom het Hof eigenlijk aanneemt dat sprake is van een geschil, namelijk omdat het wil ‘tronen’ ver boven wetgever en bestuur. Hij noemt die opvatting ‘jaw-dropping’.44 Kennedy schrijft dat het tot de kern van de rechterlijke functie behoort de Grondwet uit te leggen en dat uit de machtenscheiding volgt dat deze taak niet kan worden overgelaten aan de wetgever en het bestuur. Volgens Scalia echter is de essentie van de rechterlijke taak niet het uitleggen van de Grondwet, maar het beslechten van concrete geschillen. Het recht uitleggen is daarvan slechts een afgeleide.45 Is geen sprake van een geschil, dan komt die taak toe aan het bestuur en de wetgever. Zo’n gedeelde taak past bij hetgeen de opstellers van de Grondwet voor ogen hadden, namelijk gelijkwaardigheid tussen rechter, bestuur en wetgever. Daarmee beoogden zij het recht van het volk op zelfbestuur te beschermen tegen ‘the black-robed supremacy that today’s majority finds so attractive’, stelt Scalia.46 Omdat na de beslissing van de rechtbank geen sprake meer was van een geschil, behoort de vraag of de President DOMA moet handhaven, onderwerp te zijn van debat tussen hem en het Congres – de rechter heeft daarbij geen rol.47 Scalia meent dus dat het Hof aan een oordeel over de inhoud van de zaak niet hoorde toe te komen. Toch bespreekt hij ook dat deel van Kennedy’s beslissing. Hij
heeft er geen goed woord voor over. Hij noemt zijn redenering ‘legalistic argle-bargle’.48 Scalia verwijt het Hof onder meer niet duidelijk te maken hoe moet worden beoordeeld of voor DOMA’s ongelijke behandeling een rechtvaardiging bestaat. Anders dan het Hof overweegt, hoort daarbij volgens hem niet de werkelijke bedoeling van de wetgever beslissend te zijn – daargelaten of het Hof deze juist weergeeft.49 Bepalend hoort te zijn of voor DOMA een redelijke rechtvaardiging kan worden gege-
Scalia verwijt het Hof onder meer niet duidelijk te maken hoe moet worden beoordeeld of voor DOMA’s ongelijke behandeling een rechtvaardiging bestaat ven.50 Scalia meent dat dat zo is en geeft daarvan twee voorbeelden.51 Ten eerste voorkomt DOMA allerhande rechtskeuzeproblemen, doordat de wet de toepasselijkheid van federale wetgeving beperkt tot een type huwelijk dat in alle staten gesloten kan worden. Ten tweede voorkomt de wet uitbreiding van het toepassingsgebied van federale regelgeving door wijzing van statelijke wetgeving, dus zonder de toestemming van het Congres. ’s Hofs beslissing kent volgens Scalia slechts één drijfveer: het afdwingen van openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht. Voor dat doel moet alle juridische dogmatiek wijken.52 Volgens Scalia gaat het Hof daar niet over, omdat de Grondwet over die kwestie zwijgt. Zij hoort door de politieke ambten of de bevolking te worden beslist:53 ‘We might have covered ourselves with honor today, by promising all sides of this debate that it was theirs to settle and that we would respect their resolution. We might have let the People decide. But that the majority will not do. Some will rejoice in today’s decision, and some will despair at it; that is the nature of a controversy that matters so much to so many. But the Court has cheated both sides, robbing the winners of an honest victory, and the losers of the peace that comes from a fair defeat. We owed both of them better.’54
29. Hij voegt daaraan toe dat bovendien spra-
S.Ct. 2675 (U.S. vs. Windsor), p. 2686.
39. Idem, p. 2692.
46. Idem, p. 2698.
ke was van consensueel gedrag van volwas-
34. Idem, p. 2688.
40. Idem, p. 2694.
47. Idem, p. 2702.
senen in de beslotenheid van hun huis.
35. Idem, p. 2694-2695.
41. In het bijzonder de Due Process Clause
48. Idem, p. 2709.
30. U.S. Supreme Court 26 juni 2003, 539
36. Dat wil zeggen: zonder de intensiteit
van het Vijfde Amendement op de Consti-
49. Idem, p. 2707-2709.
U.S. 558 (Lawrence vs. Texas), p. 577-578.
van die toetsing te specificeren. Daarover
tutie, waaruit het Hof zowel het gelijkheids-
50. Vergelijk noot. 41. Volgens hem vereist
31. Idem, p. 600.
J.H. Gerards, Toetsing aan het gelijkheids-
beginsel als het recht op privacy afleidt.
ongelijke behandeling een ‘rational basis’.
32. J.J.J. Sillen, Rechtsgevolgen van toetsing
beginsel (diss. Maastricht), Den Haag: Sdu
42. Windsor, p. 2698.
51. Windsor, p. 2708.
van wetgeving (diss. Nijmegen), Deventer:
2002, p. 386 e.v.
43. Idem, p. 2699.
52. Idem, p. 2705 en 2709.
Kluwer 2010, p. 16-17.
37. Windsor, p. 2694.
44. Idem, p. 2698.
53. Idem, p. 2707.
33. U.S. Supreme Court 26 juni 2013, 133
38. Idem, p. 2693.
45. Idem, p. 2702-2703.
54. Idem, p. 2711.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2733
Wetenschap
3.2 Hollingsworth vs. Perry Nadat het Hof zijn beslissing in Windsor heeft bekendgemaakt, neemt Chief Justice Roberts zelf het woord om de beslissing in Hollingsworth vs. Perry te verkondigen. Daarin was de vraag aan de orde of Californië de toegang tot het huwelijk mocht beperken tot personen van verschillend geslacht. De verwachtingen waren hooggespannen. De beslissing blijkt echter voor velen een teleurstelling: Roberts oordeelt dat de initiatiefnemers van Proposition 8 niet bevoegd waren in beroep te komen tegen de uitspraak van de federale rechtbank, waarin deze de Californische grondwetswijzing, die het huwelijk definieert als een verbintenis tussen een man en een vrouw, onverbindend verklaarde. Aan de vraag of het federale gelijkheidsbeginsel vereist dat Staten het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht moeten openstellen, komt het Hof daardoor niet toe. Het gevolg is dat het bevel van de rechtbank herleeft: de gedaagde Californische overheidsambten moeten homoparen de gelegenheid bieden te trouwen. Andere staten zijn aan dat bevel niet gebonden. Een bont gezelschap van een conservatieve rechter (Scalia) en drie liberale rechters (Ginsburg, Breyer en Kagan) onderschrijft de beslissing van de conservatieve Chief Justice. Kennedy schrijft een dissenting opinion, die de andere rechters onderschrijven. Hoewel verrassend, is de samenstelling van deze coalities niet onverklaarbaar. Elke beslissing over de ontvankelijkheid van het beroep van initiatiefnemers tegen de rechtbankuitspraak heeft zowel ‘conservatieve’ als ‘liberale’ gevolgen. Ontvankelijkverklaring versterkt de democratische procedures in de staten, een conservatieve wens; tegelijkertijd vergroot zij de bevoegdheid van de federale rechter, wat liberalen prefereren. Niet-ontvankelijkverklaring doet precies het omgekeerde. De keuze tussen die alternatieven bevindt zich daardoor in een ideologisch schemergebied.55 a. Het oordeel van het Hof Nadat de federale rechtbank oordeelde dat Proposition 8 ongrondwettig is en de gedaagde ambten van de Staat Californië beval eisers toe te staan te trouwen, stelden geen van die overheidsambten tegen die beslissing rechtsmiddelen in. De initiatiefnemers van Proposition 8 – die als gevoegde partij deelnamen aan het geschil – deden dat wel. Volgens statelijk recht mochten zij dat ook, zo had het Hooggerechtshof van Californië bepaald. Het federale Hooggerechtshof meent echter dat voor de vraag of de initiatiefnemers van Proposition 8 bevoegd waren beroep aan te tekenen niet het statelijke, maar het federale recht beslissend is.56 Volgens de federale Grondwet is de rechter, zoals gezegd, enkel bevoegd cases en controversies te beslechten. Daaruit volgt onder meer, zo schrijft Roberts, dat alleen degene die een ‘persoonlijk belang’ heeft bij de uitkomst in een geschil bevoegd is tegen een uitspraak rechtsmiddelen in te stellen. Zo verzekert de Grondwet dat de leden van het Hof ‘act as judges, and do not engage in policymaking properly left to elected representatives.’57 Roberts meent dat de initiatiefnemers van Proposition 8 zo’n persoonlijk belang ontberen, omdat het door de rechtbank uitgesproken bevel niet aan hen, maar aan Californische overheidsambten is gericht. Volgens hem is het enige belang van de initiatiefnemers de naleving van een,
2734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
weliswaar door hen voorgestelde, maar door de kiezers aanvaarde, grondwetswijziging. Dat belang onderscheidt zich niet van het belang van enige andere inwoner van Californië bij de naleving van de Grondwet.58 Naar federaal recht zijn initiatiefnemers daarom slechts ‘concerned bystanders’ die de rechterlijke procedure gebruiken als ‘vehicle for the vindication of value interests’. Daar is zij echter niet voor bedoeld.59 Nu de initiatiefnemers geen persoonlijk belang hebben bij de uitkomst in de zaak, diende het Court of Appeals hun beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zo concludeert het Hof.60 b. De dissenting opinion Anders dan Roberts meent Kennedy dat de vraag of de initiatiefnemers van Proposition 8 bevoegd waren om tegen de rechtbankuitspraak beroep in te stellen wel naar statelijk recht moet worden beantwoord. Alleen zo, betoogt hij, kan recht worden gedaan aan de grondwetsherzieningsprocedure die tot aanvaarding van Proposition 8 leidde. Zoals in veel Amerikaanse staten kan ook de Californische Grondwet op initiatief van burgers bij referendum worden gewijzigd. De kiezers kunnen zo de Grondwet onafhankelijk van de wil van de politieke ambten herzien. Aan die onafhankelijkheid doet de beslissing van het Hof afbreuk, zo meent Kennedy.61 Als de rechtmatigheid van zo’n initiatief-grondwetswijzing immers bij de federale rechter wordt betwist, is haar verdediging afhankelijk van de politieke ambten van de Staat. Het statelijk recht is op dit punt beter: als de politieke ambten weigeren de grondwetsherziening in rechte te verdedigen, dan zijn initiatiefnemers daartoe – namens de Staat – bevoegd.62 Volgens vaste jurisprudentie bepaalt statelijk recht welk overheidsambt wetgeving bij de federale rechter mag verdedigen.63 Die lijn had het Hof hier eveneens moeten volgen, ook al leidt dat ertoe dat die bevoegdheid aan particulieren toevalt. Dat het Hof dat niet doet, komt doordat het niet wil beslissen of het niet openstellen van het huwelijk voor homoparen verenigbaar is met de Grondwet, schrijft Kennedy: ‘Of course, the Court must be cautious before entering a realm of controversy where the legal community and society at large are still formulating ideas and approaches to a most difficult subject. But it is shortsighted to misconstrue principles of justiciability to avoid that subject.’64 3.3 Nasleep Beide arresten luiden niet het einde in van de juridische strijd om het homohuwelijk, maar zorgen juist voor een opleving. Met name op Windsor wordt nu al veelvuldig beroep gedaan. Zo vorderen enkele homokoppels op grond van die uitspraak thans de onverbindendverklaring van het verbod op het homohuwelijk in Pennsylvania, en zijn in North Carolina en Virginia vergelijkbare zaken in voorbereiding.65 Op 22 juli, nog geen maand na de uitspraak, paste een federale rechtbank Windsor al toe: op grond ervan verplichtte zij Ohio om, in weerwil van haar eigen regelgeving, elders gesloten homohuwelijken te erkennen.66 BLAG – de commissie van het Huis van Afgevaardigden die DOMA verdedigde omdat de President dat weigerde – ziet intussen af van de verdediging van
met DOMA vergelijkbare federale wetgeving die onderscheid maakt tussen gehuwde hetero- en homoparen.67
4. Nabeschouwing De Verenigde Staten is een land van uitersten. Gematigdheid ontbreekt er op allerlei niveaus. Zij ontbreekt op staatsrechtelijk niveau doordat het land bijvoorbeeld zowel beslissende volksraadplegingen kent als een toetsende rechter. Zij ontbreekt tevens op politiek niveau, zoals het gebrek aan middenpartijen illustreert. Het ontbreken van gematigdheid is ook zichtbaar in de rol van het Hooggerechtshof in de Amerikaanse samenleving. Zoals De Tocqueville in 1835 al opmerkte bestaat in de VS ‘vrijwel geen politieke kwestie die niet vroeg of laat uitloopt op een juridische kwestie’68 – waarna het Hof erover beslist.
De Verenigde Staten is een land van uitersten. Gematigdheid ontbreekt er op allerlei niveaus Vanuit Nederlands perspectief kan men redeneren dat het land zó van het onze verschilt dat het onmogelijk is om uit het functioneren van het Amerikaans Hooggerechtshof lessen te trekken voor de rechtspraak hier te lande. De vraag is of dat juist is: de rol van het Hof in de Amerikaanse samenleving is weliswaar deels het gevolg van de eigen, gepolariseerde Amerikaanse cultuur; tegelijkertijd lijken zijn bevoegdheden die polarisering ook te versterken. Ik illustreer dat aan de hand van twee bevoegdheden van het Hof, waarvan in Nederland nogal
eens de invoering wordt overwogen: de bevoegdheid de wet aan de Grondwet te toetsen en de bevoegdheid dissenting opinions te schrijven. Hoe het rechterlijk toetsingsrecht polarisering kan versterken, laat ’s Hofs redenering in Windsor zien. Wordt de rechter gevraagd of de Grondwet tot invoering van het homohuwelijk verplicht, dan zal hij het antwoord tevergeefs zoeken in de tekst van de Grondwet of de bedoeling van haar opstellers: zij bevat geen bepaling over het homohuwelijk en haar opstellers hebben aan zo’n huwelijk nimmer gedacht. De rechter zal de Grondwet daarom moeten interpreteren; hij zal eruit moet afleiden of zij tot invoering van homohuwelijk verplicht. Hij doet dat door zich de vraag te stellen of er een rechtvaardiging bestaat voor het feit dat heteroparen wel mogen trouwen en homoparen niet. Die vraag kan verschillend worden beantwoord: voor sommigen is het huwelijk een sacraal instituut dat daarom aan heteroparen voorbehouden moet blijven; voor anderen is het uitsluitend een plechtige overeenkomst die een liefdesband tot uitdrukking brengt, zodat het huwelijk ook voor homoparen moet worden opengesteld.69 Tussen die alternatieven maakt de rechter een keuze. Hij moet op basis van zijn persoonlijke overtuiging positie innemen, wat in een toch al gepolariseerd debat eenvoudig tot verdere polarisering kan leiden. De wijze waarop de rechters hun bevoegdheid gebruiken om dissenting opinions te schrijven, vergroot de kans op polarisering vervolgens. Zij schrijven er veel en hun toon is fel. Het vaakst komen dissenting opinions voor als het Hof de wet aan de Grondwet toetst.70 De rechters verwijten elkaar erin dikwijls de Grondwet te buigen naar hun eigen morele voorkeuren, zoals Windsor en Hollingsworth vs. Perry illustreren. Bijtende citaten uit zulke opinions zijn voorpaginanieuws, waardoor voor rechters de verleiding groot is ze te schrijven. Zij vergroten echter de kans op polarisering omdat zij het beeld bevestigen van een Hof dat niet een geschil beslist, maar partij kiest.71
55. Zie voor andere verklaring: http://www.
60. Idem, p. 2668
com/2013/07/a-new-same-sex-marriage-
70. J.J.J. Sillen, ‘Tegen het toetsingsrecht’,
nytimes.com/2013/03/30/us/supreme-
61. Idem, p. 2674.
ruling-in-ohio/.
NJB 2010/2231, afl. 43, p. 2746-2447.
courts-glimpse-at-thinking-on-same-sex-
62. Idem, p. 2675.
67. http://www.scotusblog.com/2013/07/
71. Vergelijk bijv. V.A. Baird & A. Gangl,
marriage.html.
63. Idem, p. 2672-2673.
house-gop-ends-federal-marriage-defense/.
‘Shattering the Myth of Legality: The
56. U.S. Supreme Court 26 juni 2013, 133
64. Idem, p. 2674.
68. A. de Tocqueville, Over de democratie
Impact of the Media’s Framing of
S.Ct. 2652 (Hollingsworth vs. Perry), 2667.
65. http://www.nytimes.com/2013/07/10/
in Amerika, Rotterdam: Lemniscaat 2011,
Supreme Court Procedures on Perceptions
57. Idem, p. 2659.
us/aclu-lawsuit-aims-to-overturn-pennsyl-
p. 292.
of Fairness’, Political Psychology 2004, p.
58. Idem, p. 2662.
vanias-ban-on-gay-marriage.html.
69. Vergelijk Windsor, p. 2718 (J. Alito,
607.
59. Idem, p. 2663.
66. http://www.scotusblog.
dissenting).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2735
2302
Wetenschap
Franchising Waarom het eigenlijk best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken Jan-Willem Kolenbrander1 Zoals bekend, kan in Nederland een overeenkomst ‘benoemd’ of ‘onbenoemd’ zijn. Is een bepaald soort overeenkomst tussen partijen specifiek in de wet geregeld, dan betreft het een zogenaamde ‘benoemde overeenkomst’ en gelden er specifieke wettelijke bepalingen. Is een soort overeenkomst niet specifiek in de wet geregeld, dan is er sprake van een zogenaamde ‘onbenoemde overeenkomst’ waarvoor het algemene contractenrecht geldt. Een franchiseovereenkomst is een dergelijke onbenoemde overeenkomst waarvoor in Nederland geen specifiek wettelijk regiem geldt, maar enkel het algemene contractenrecht. Het is, gezien de populariteit van franchising, echter de vraag of het niet verstandiger zou zijn om alsnog een benoemde overeenkomst van de franchiseovereenkomst te maken. In dit artikel wordt kort besproken waarom dat eigenlijk best een goed idee is.
Wetssystematiek van (on)benoemde overeenkomsten In Nederland wordt het uitgangspunt gehanteerd van de contractsvrijheid. Dat houdt in dat partijen in staat zijn om – binnen bepaalde grenzen2 – met elkaar af te spreken wat zij al dan niet met elkaar willen afspreken.3 De onbenoemde overeenkomst past prima bij dit uitgangspunt. Desalniettemin heeft de Nederlandse wetgever in diverse gevallen gemeend dat het wenselijk was om nadere bepalingen terzake bepaalde soorten overeenkomsten specifiek (‘benoemd’) in de wet op te nemen.4 Zo constateerde de wetgever dat bij met name alledaagse overeenkomsten, zoals koopovereenkomsten, partijen doorgaans alleen de hoofdlijnen expliciet met elkaar bespreken. Partijen regelen dan niet de soms zeer belangrijke details buiten deze hoofdlijnen. Hierdoor kan rechtsonzekerheid ontstaan tussen partijen, omdat bepaalde zaken niet of niet duidelijk zijn afgesproken. Deze onduidelijkheden kunnen vervolgens vaak niet gemakkelijk ingevuld worden aan de hand van de bedoelingen van partijen, dan wel door de redelijkheid en billijkheid. Door aanvullende wettelijke bepalingen van alledaagse overeenkomsten op te nemen in het wetboek kan dergelijke rechtsonzekerheid idealiter zoveel mogelijk voorkomen worden. Een andere reden om bepaalde soorten overeenkomsten specifiek op te nemen in de wet is er in gelegen dat de wetgever bescherming wil bieden aan bepaalde groepen personen. Aldus de wetgever verkeren deze bepaalde groepen personen in een zwakkere positie dan de andere contractspartij, bijvoorbeeld vanwege de genoten opleiding, de financiële draagkracht, specifieke kennis van
2736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
zaken of hun economische positie. Daardoor kunnen deze personen minder weerstand bieden tegenover de andere (en sterker geachte) contractspartij, zodat eerdergenoemde contractsvrijheid in het gedrang zou kunnen komen. Op grond van de aard en inhoud van de overeenkomsten die de wetgever al heeft benoemd in de wet, is het helder dat zij hierbij voornamelijk gedacht heeft aan de bescherming van zwakkere particuliere personen. Denk daarbij aan personen die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals een huurder, werknemer, patiënt of consument. De wetgever heeft echter ook oog gehad voor de bescherming van ‘professionele’ partijen, zoals in het geval van een bedrijfsmatig handelende verkoper, de beroeps- of bedrijfsmatig handelende opdrachtnemer, alsmede de handelsagent. Ook bij dergelijke professionele partijen kan er volgens de wetgever dus sprake zijn van ongelijkwaardigheid en een noodzaak bestaan om hen te beschermen.
De franchiseovereenkomst nu De franchiseovereenkomst is door de Nederlandse wetgever een ‘onbenoemde’ overeenkomst gelaten, hoewel de franchiseovereenkomst op zich relatief eenvoudig te kwalificeren is.5 Ook is de franchiseovereenkomst gemakkelijk af te scheiden van andere soortgelijke commerciële overeenkomsten. Zo verschilt de franchiseovereenkomst van de distributieovereenkomst, omdat bij deze laatste overeenkomst de nadruk ligt op de wederverkoop van bepaalde producten aan derden en minder op de intensieve samenwerking tussen partijen. Franchising verschilt daarnaast van agentuur, omdat een handelsagent enkel
op naam en voor rekening van zijn opdrachtgever (de principaal) overeenkomsten met derden sluit. Een franchisenemer zal juist op eigen naam en voor eigen rekening met klanten contracteren. De wetgever wilde echter voorkomen dat het burgerlijk wetboek een te omvangrijk document zou worden en heeft om die reden enkel de soorten overeenkomsten willen benoemen in de wet die in de praktijk veel voorkomen en waarvoor een aantoonbare behoefte was voor aanvullende wetgeving.6 Alhoewel franchising in Nederland met name na de Tweede Wereldoorlog een enorme vlucht heeft genomen, denk bijvoorbeeld aan franchiseformules als Febo, Bruna en HEMA, is er nimmer behoefte gevoeld door de wetgever aan aanvullende wetgeving. Die situatie bestaat feitelijk tot op de dag van vandaag. Dat houdt dus in dat er geen speciale wettelijke vereisten bestaan waaraan een franchiseovereenkomst dient te voldoen, behoudens het algemene contractenrecht. Partijen die willen gaan franchisen zijn dus vrij om met elkaar te contracteren zonder zich al teveel te bekommeren om specifieke wettelijke vereisten. Het is echter de vraag of dat nog steeds wenselijk is.
Partijen die willen gaan franchisen zijn vrij om met elkaar te contracteren zonder zich al teveel te bekommeren om specifieke wettelijke vereisten Redenen om de franchiseovereenkomst benoemd te maken Populariteit van franchisen De tijden zijn ondertussen aanzienlijk veranderd terzake franchising als commerciële samenwerkingsvorm. Het is
een zeer succesvolle vorm van samenwerking gebleken die ook in het huidige economische klimaat steeds populairder wordt in Nederland.7 Sterker nog, juist door het economische klimaat ervaren veel startende ondernemers dat het gemakkelijker is om zich aan te sluiten bij een reeds bewezen franchiseformule dan voor zichzelf te beginnen. Het gevolg van deze populariteit is dat steeds meer (rechts)personen te maken hebben, of te maken zullen krijgen, met een franchiseovereenkomst. Reeds dat element zou kunnen billijken dat er in het Burgerlijk Wetboek alsnog ruimte wordt vrijgemaakt voor de franchiseovereenkomst, bijvoorbeeld in een aparte titel in Boek 7. Ongelijkwaardigheid tussen franchisegever en franchisenemer Daarbij blijkt uit de rechtspraktijk dat er wel degelijk behoefte bestaat aan aanvullende wetgeving bij franchising, met name ten aanzien van de bescherming van de franchisenemer. Een rechtvaardiging voor een dergelijke wettelijke bescherming is mede gelegen in de ongelijkwaardigheid van de betrokken contractspartijen. Hoewel het uitgangspunt van franchising is dat de franchisegever en haar franchisenemers gelijkwaardig zouden zijn,8 blijkt uit de praktijk dat er van echte gelijkwaardigheid doorgaans weinig sprake is.9 Zoals hierna zal worden toegelicht, manifesteert deze ongelijkwaardigheid zich op diverse manieren. Voornoemde ongelijkwaardigheid tussen de franchisegever en een franchisenemer is feitelijk al evident in de precontractuele fase. In tegenstelling tot de franchisegever heeft een kandidaat- franchisenemer tijdens de onderhandelingen doorgaans niet de beschikking over alle relevante informatie, zoals de omzetgegevens van de formule en het rendement van de diverse winkels. Ook weet een kandidaat-franchisenemer niet met hoeveel franchisenemers de franchisegever de laatste jaren een franchiseovereenkomst heeft gesloten en hoeveel daarvan nog actief zijn. De ervaring leert dat er nog (te) vaak zaken fout gaan, omdat de franchisegever al dan niet bewust onjuiste, dan wel onvolledige, informatie verstrekt aan een kandidaat, bijvoorbeeld om deze over ‘de streep’ te trekken.10
Auteur
de uitgangspunten van het Burgerlijk Wet-
ver en de geldelijke vergoeding voor de
ECLI:NL:CRVB:1998:AA8795 (Indoor Trai-
1. Mr. J.H. Kolenbrander is advocaat bij De
boek, aldus het Ontwerp voor een Nieuw
deelname aan de formule. Zie ook de web-
ning) waar wordt opgemerkt door de rech-
Clercq Advocaten Notarissen te Leiden en
Burgerlijk Wetboek van E.M. Meijers, Toelich-
site van de Nederlandse Franchise Vereni-
ter dat bij een franchiseverhouding in
gespecialiseerd in franchise en franchise
ting, vierde gedeelte (Boek 7), Staatsuitgeve-
ging (www.nfv.nl/voorwaarden%20fran-
beginsel gelijkwaardigheid wordt veronder-
gerelateerde problematiek. Met dank aan
rij- en drukkersbedrijf Den Haag, 1972, p. 2.
chising/).
steld.
Maarten van Buuren, advocaat-partner bij
4. Ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk
6. Groene Serie Bijzondere Overeenkom-
9. Zie in dat opzicht Rb. Utrecht 20 oktober
De Clercq Advocaten Notarissen.
Wetboek van E.M. Meijers, Toelichting,
sten, regeling Boek 7 BW, aantekening 2,
2004, 160044/HAZA 03-746,
vierde gedeelte (Boek 7), Staatsuitgeverij-
Kluwer 2013.
ECLI:NL:RBUTR:2004:AR4485 (Bruna),
Noten
en drukkersbedrijf Den Haag 1972, p. 829
7. In 1997 waren er 360 franchiseformules
waar door de rechter uitdrukkelijk wordt
2. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de gren-
e.v.
in Nederland actief. In 2012 is dat aantal
opgemerkt dat de verhouding tussen een
zen van de goede zeden en de openbare
5. Er zijn diverse omschrijvingen van fran-
gestegen naar 769 formules. Verder blijkt
franchisegever en franchisenemer wel dege-
orde, zoals bedoeld in art. 3:40 lid 1 BW of
chise. In r.o. 3.4 van Rb. Breda 21 decem-
dat franchise-gedreven ondernemingen de
lijk ongelijkwaardig is.
dwingendrechtelijke vormvoorschriften,
ber 2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BU9904
ten gevolge van de crisis ontstane omzetda-
10. Voor verdere informatie aangaande dit
zoals bedoeld in art. 3:39 BW. Ook kan een
(The Company) noemt de rechter bijvoor-
lingen in 2012 goed hebben weten te
onderwerp, zie: J.H. Kolenbrander, ‘De
afspraak ongeoorloofd zijn, omdat het in
beeld het bestaan van een winkelformule,
beperken ten opzichte van de rest van de
prognoseproblematiek revisited: een korte
strijd is met dwingendrechtelijke regels,
de verplichting om volgens een bepaalde
branche (bron: NFV).
bespreking van jurisprudentie aangaande de
zoals bijvoorbeeld de Mededingingswet.
huisstijl een onderneming te exploiteren, de
8. Zie bijvoorbeeld de overwegingen in
zorgplicht van de franchisegever’, Contrac-
3. Het ‘open contractensysteem’ is één van
assistentie van de zijde van de franchisege-
CRvB 26 februari 1998,
teren, december 2012/4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2737
Wetenschap
©
©
Thinkstock
Thinkstock
Een complicerende factor daarbij is dat het over het algemeen uitermate lastig is voor een kandidaat-franchisenemer om de verkregen informatie op deugdelijkheid te controleren. Die belemmering heeft een praktische kant (‘hoe kan ik de juiste aanvullende informatie verkrijgen om één en ander te controleren?’) maar ook een emotionele kant (‘wil ik nu al overkomen als een té kritische c.q. lastige franchisenemer?’). De ‘kritische grondhouding’11 die sommige rechters van een kandidaat-franchisenemer in dat kader verlangen is in de praktijk dan ook niet gemakkelijk aan te nemen door kandidaat-franchisenemers. Daarnaast is er sprake van ongelijkwaardigheid in de precontractuele fase, omdat een kandidaat-franchisenemer beperkte ruimte zal hebben om met de franchisegever te onderhandelen over de uiteindelijke inhoud van de franchiseovereenkomst. Wenst een kandidaat-franchisenemer niet onder de voorwaarden van de franchisegever te contracteren, dan zal dat doorgaans tot gevolg hebben dat de betreffende kandidaat op zoek kan gaan naar een andere
2738
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
franchiseformule. Een kandidaat-franchisenemer zal echter de juridische implicaties van de te sluiten franchiseovereenkomst niet (volledig) kunnen overzien. Het is uiteraard mogelijk dat hij daarvoor een jurist in de arm neemt, doch de te maken kosten zullen voor een beginnende ondernemer vaak een belemmering vormen om dat te doen. Deze ongelijkwaardigheid zet zich voort als de franchiseovereenkomst eenmaal is getekend, omdat de inhoud van de franchiseovereenkomst doorgaans eenzijdig zal zijn opgesteld door de franchisegever. Daardoor zullen de belangen van de franchisegever eerder gewaarborgd zijn dan de belangen van een franchisenemer. In het geval van ‘hard’ franchise12 komt een franchisenemer voorts in het keurslijf van de franchiseformule terecht en is hij volledig gebonden aan het franchiseconcept. Een franchisenemer kan gedurende de franchise dan niet ‘ineens’ besluiten om van dit concept af te wijken, bijvoorbeeld door een ander (maar beter verkopend) assortiment te gaan voeren of een andere (maar in zijn ogen mooiere)
winkelinrichting te gebruiken. De franchisenemer is derhalve economisch afhankelijk van het eerder door de franchisegever bedachte concept voor het succes van zijn eigen onderneming. Ook is een franchisenemer in een grote mate afhankelijk van de inspanningen die de franchisegever doet om de formule te innoveren en succesvol te laten blijven. Op het voorgaande kan een franchisenemer over het algemeen beperkt invloed uitoefenen. Gemakkelijk uit een franchiseformule stappen is er voor een franchisenemer vaak ook niet bij, onder meer vanwege de vaak langlopende (contractuele) verplichtingen die hij op zich heeft genomen. Dat betreft in eerste instantie uiteraard de franchiseovereenkomst zelf, welke doorgaans is gesloten voor een periode van vijf jaren en dus niet zomaar voortijdig kan worden beëindigd. Een postcontractueel nonconcurrentiebeding belet een vertrekkende franchisenemer verder dat hij zijn activiteiten onverkort binnen een bepaalde regio kan voortzetten, zodat er naar alternatieven moet worden gezocht voor inkomsten.13 Denk echter ook aan verplichtingen jegens derden, zoals de huisbankier en de verhuurder van de bedrijfsruimte. Verder zullen de eerder door een franchisenemer gedane investeringen bij een voortijdige beëindiging van de franchise in beginsel waardeloos worden. Een voortijdig afscheid van de franchiseformule is doorgaans dan ook geen prettig vooruitzicht voor een franchisenemer. Kortom, een franchisenemer bevindt zich in een afhankelijke positie ten opzichte van zijn franchisegever en is daarmee alles behalve gelijkwaardig te noemen.14
Wettelijke regelingen terzake franchise Zoals in de inleiding van dit artikel reeds is aangegeven, bestaat er geen speciale wetgeving terzake franchising in Nederland. Er bestaan in Nederland dus geen specifieke regels om bijvoorbeeld de hiervoor genoemde ongelijkwaardigheid tussen de franchisegever en een franchisenemer te ondervangen. Dat is hetzelfde in onder andere Duitsland, Oostenrijk, Polen, Griekenland, Portugal, Finland en Engeland. Juridische vraagstukken omtrent franchise worden daar, net als in Nederland, beoordeeld aan de hand van de aldaar geldende algemene wetgeving en rechtspraak. Anders is het echter in landen zoals Frankrijk, België, Spanje en Italië waar wel sprake is van specifiek op de franchisepraktijk toegespitste wetgeving. Deze wetgeving ziet met name toe op de precontractuele fase en de informatie die de franchisegever voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst al dan niet dient te verschaffen aan kandidaat-franchisenemers. Frankrijk heeft in dat opzicht een voortrekkersrol, want zij is het eerste Europese land met specifieke wetge-
De franchisenemer is economisch afhankelijk van het door de franchise gever bedachte concept voor het succes van zijn eigen onderneming ving terzake franchise.15 Op grond van deze wetgeving dient een Franse franchisegever onder andere ruim een maand voor het tekenen van de franchiseovereenkomst bepaalde informatie over zichzelf te verschaffen aan een kandidaat-franchisenemer, zoals over de grootte van het kapitaal, de aard van de activiteiten, de grootte van het netwerk en de identiteit van de bestuurders. De verstrekte informatie moet verder compleet en naar waarheid zijn, zodat een kandidaat-franchisenemer daarop zonder meer kan afgaan. Voldoet de franchisegever niet aan voornoemde verplichtingen, dan heeft een franchisenemer de mogelijkheid om de franchiseovereenkomst te vernietigen. Bij het opstellen van deze wetgeving heeft de Franse wetgever zich duidelijk laten inspireren door de situatie in de Verenigde Staten waar sinds jaar en dag al diverse specifieke regelgeving bestaat terzake van franchising, zoals onder meer de zogenaamde ‘Franchise Rule’.16 Deze wet verplicht de franchisegever om uiterlijk 14 dagen voor het tekenen van de franchiseovereenkomst een zogenaamd ‘Franchise Disclosure Document’ (FDD) aan een kandidaatfranchisenemer te verstrekken. In dit FDD dient informatie opgenomen te worden over onder andere lopende rechtszaken tegen de franchisegever, de omvang van de te maken investeringen door de kandidaat, de fee-structuur van de formule en de aard en omvang van de verplichtingen die op een franchisenemer rusten. Dit FDD moet jaarlijks worden geactualiseerd door de franchisegever. In België is er sinds 1 februari 2006 een franchisewet van kracht welke een kandidaat-franchisenemer, net als in Frankrijk, in de precontractuele fase bescherming moet bieden tegen onjuiste, dan wel onvolledige, informatie van de zijde van de franchisegever.17 De Belgische wetgever was van mening dat de afhankelijkheid van een franchisenemer en de eenzijdig opgestelde franchiseovereenkomsten ‘essentiële problemen’18 waren binnen de Belgische franchisepraktijk die opgelost moesten worden. Op grond van voornoemde franchise-wet dient de fran-
11. Zie r.o. 4.4 van Rb. ’s-Gravenhage 19
chiseformules zijn overigens ‘hard’ franchise.
15. Op 31 december 1989 is de zogenaam-
sure Requirements and Prohibitions Con-
september 2012,
13. Voor verdere informatie aangaande het
de ‘Wet Doubin’ ingevoerd in Frankrijk
cerning Franchising and Business Opportu-
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1753 (Street-One).
non-concurrentiebeding, zie: J.H. Kolen-
waarin de informatieverplichtingen van de
nity Ventures’, 16 CFR Part 436.
12. Franchise wordt doorgaans ingedeeld in
brander, ‘Niet onaantastbaar: het postcon-
franchisegever in de precontractuele fase
17. Wet van 19 december 2005 betreffende
‘hard’ en ‘soft’ franchise. Is er sprake van
tractuele non-concurrentiebeding in de
jegens een kandidaat-franchisenemer wor-
de precontractuele informatie bij commerci-
‘hard’ franchise dan heeft een franchisene-
franchiseovereenkomst’, Contracteren,
den bepaald. In een aanvullend decreet van
ele samenwerkingsovereenkomsten (BS
mer weinig speelruimte om beslissingen te
september 2013/3.
1991 is nader vastgesteld door de Franse
18.01.2006).
nemen over de wijze waarop de exploitatie
14. Een interessant detail in dat opzicht is
wetgever wat de precieze aard en omvang
18. Wetsvoorstel houdende regeling van de
van de franchise moet worden uitgevoerd.
dat de term ‘franchise’ kennelijk zijn oor-
van de door de franchisegever te verstrek-
franchise-overeenkomst, wetgevingsstuk nr.
Bij ‘soft’ franchise is die vrijheid meer aanwe-
sprong vindt in het Angelsaksische woord
ken informatie is.
3-1192/1.
zig. De meeste bekende internationale fran-
‘franc’ dat ‘vrij’ betekent.
16. Deze federale wet heet voluit: ‘Disclo-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2739
Wetenschap
chisegever in België onder meer tenminste één maand vóór het tekenen van de definitieve franchiseovereenkomst bepaalde informatie aan een kandidaat-franchisenemer te verstrekken, zoals bijvoorbeeld het concept van de te tekenen franchiseovereenkomst. Ook dient de franchisegever tijdig inzicht te verschaffen in de fee-structuur van de formule en de door een franchisenemer te maken investeringen. Voorts dient er door de franchisegever informatie verschaft te worden over de financiële vooruitzichten van de markt waarop een franchisenemer zijn activiteiten zal ontplooien, zowel vanuit algemeen als lokaal oogpunt. Wordt niet (tijdig) door de franchisegever voldaan aan deze uitgebreide informatieplicht, dan kan een franchisenemer op een later moment de nietigheid van de franchiseovereenkomst inroepen. In Spanje en Italië bestaat wetgeving terzake franchising die in grote mate vergelijkbaar is met de wetgeving in Frankrijk en België. Aangezien de Verenigde Staten de bakermat vormen als het gaat om specifiek op franchise toegespitste wetgeving is het zinvol om te inventariseren of dergelijke wetgeving de Amerikaanse franchisenemers nu ook daadwerkelijk helpt. Aldus mr. Jennifer Debrow19 is er bij franchise inderdaad sprake van ‘unequal levels of knowledge and bargaining power’ tussen de franchisegever en een franchisenemer. De verplichting aan de zijde van de franchisegever om eerdergenoemd FDD te verstrekken, helpt volgens Debrow om deze ongelijkheid weg te nemen. Hierdoor is een kandidaat-franchisenemer beter in staat om een ‘informed decision’ te maken om al dan niet franchisenemer te worden. Wel merkt Debrow op dat de in de Verenigde Staten bestaande informatieplicht ‘excessive’ kan uitpakken. Zo telt een FDD soms vele honderden pagina’s aan tekst, zodat het een last is voor de franchisegever om dit document op te stellen en jaarlijks te onderhouden. Voor een kandidaat-franchisenemer is het daarentegen problematisch om uit een dergelijk omvangrijk document de relevante informatie te destilleren, waarmee het FDD zijn doel feitelijk voorbij schiet.
Voorstel voor nieuwe wetgeving in Nederland terzake franchise Ter zake de precontractuele fase In Nederland zou een wettelijke informatieplicht van de franchisegever, zoals die thans bestaat in Frankrijk en België, niet misstaan, omdat uit de praktijk blijkt dat de precontractuele fase juist die fase is waarin de positie van een kandidaat-franchisenemer het zwakst is. Door de franchisegever te verplichten om op voorhand bepaalde wezen-
Terwijl de Hoge Raad de nadruk legt op hetgeen de franchisegever al dan niet wist, leggen rechtbanken de nadruk op de (on)deugdelijkheid van de exploitatieprognose zelf 2740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
lijke informatie te verschaffen aan een kandidaat, zal de franchisegever haar formule minder gemakkelijk beter voor kunnen doen dan daadwerkelijk het geval is. Een kandidaat-franchisenemer zal verder een completer beeld verkrijgen van wat de betreffende franchise nu daadwerkelijk inhoudt, zowel juridisch als economisch, waardoor ook een betere afweging kan worden gemaakt om al dan niet de franchiseovereenkomst te ondertekenen. Een wettelijke verplichting tot het verstrekken van informatie maakt het uiteraard niet gemakkelijker voor een kandidaat-franchisenemer om de juistheid van de verkregen informatie vast te stellen. Wel is zonder meer te verwachten dat de franchisegever, vanwege de juridische implicaties als zij niet deugdelijk aan haar wettelijke verplichtingen voldoet, zorgvuldiger te werk zal gaan bij het werven van franchisenemers. In diverse jurisprudentie is reeds uitgemaakt dat de franchisegever jegens een kandidaat-franchisenemer een bepaalde zorgplicht heeft ten aanzien van het verstrekken van deugdelijke informatie voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst. Deze zorgplicht ziet met name toe op de situatie dat de franchisegever een exploitatieprognose20 verstrekt aan een kandidaat-franchisenemer. Echter, de lagere rechtspraak en de Hoge Raad lijken elkaar nog niet definitief gevonden te hebben indien gevraagd naar de aard en omvang van deze zorgplicht. Zo heeft de Hoge Raad 21 bepaald dat de franchisegever onrechtmatig handelt als zij weet dat de verstrekte exploitatieprognose ernstige fouten bevat, maar de kandidaat daarop niet opmerkzaam heeft gemaakt. Lagere rechters gaan echter vaak uit van een bijzondere zorgplicht die rechtstreeks voortvloeit uit de franchiseovereenkomst zelf en die met zich meebrengt dat de verstrekte exploitatieprognose dient te berusten op een grondig en zorgvuldig uitgevoerd markt- en vestigingsplaatsonderzoek. Is de exploitatieprognose niet terug te voeren op een dergelijk grondig onderzoek, dan is de franchisegever toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en in beginsel aansprakelijk voor de daaruit voorvloeiende schade.22 Terwijl de Hoge Raad dus de nadruk legt op hetgeen de franchisegever al dan niet wist, leggen rechtbanken de nadruk op de (on)deugdelijkheid van de exploitatieprognose zelf. Deze verschillende interpretaties van dezelfde zorgplicht binnen de rechterlijke macht zorgt voor rechtsonzekerheid, welke kan worden weggenomen door een duidelijke codificatie van deze zorgplicht in de wet. Andere punten van aandacht Naast de precontractuele fase zijn er diverse andere zaken omtrent franchising te bedenken die ook wettelijk geregeld zouden kunnen worden in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zo zou een bepaling opgenomen dienen te worden dat een franchiseovereenkomst enkel schriftelijk rechtsgeldig tot stand kan komen. Aangezien een franchiseovereenkomst over het algemeen bedoeld is om voor langere termijn diverse verregaande rechten en verplichtingen over en weer te scheppen, heeft een mondelinge franchiseovereenkomst geen plaats in de huidige rechtspraktijk. Situaties waarbij een mondelinge franchiseovereenkomst wordt aangenomen door de rechter,23 met alle bewijstechnische perikelen van dien, zijn dan van de baan, hetgeen de rechtszekerheid van partijen ten goede komt.
Een andere nuttige wettelijke regeling zou de codificatie betreffen van de zorgplicht van de franchisegever terzake ondersteuning en bijstand. Deze zorgplicht ziet er op toe dat de franchisegever een franchisenemer gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst voortdurende commerciële en technische ondersteuning moet verstrekken. Dit wordt als een wezenlijk onderdeel van de franchise samenwerking beschouwd.24 Hoewel voornoemde zorgplicht reeds is verankerd in vaste jurisprudentie25 kan het zeker geen kwaad om deze zorgplicht ook op te nemen in een wettelijke bepaling. Hierdoor is het immers voor beide partijen duidelijk dat deze zorgplicht bestaat en dat daar ook actief naar gehandeld dient te worden door de franchisegever. Er kan verder betoogd worden dat het in het geval van franchise reëel is om, net als in het geval van agentuur, een wettelijke bepaling op te nemen terzake de bevoegdheid van de civiele rechter. Hierdoor moet het mogelijk worden dat in het geval van een gerechtelijke procedure mede de rechter van de plaats waar een franchisenemer gewoonlijk zijn arbeid verricht (vaak: waar zijn onderneming is gevestigd) bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Hierdoor krijgt een franchisenemer de keus om te procederen voor de rechter binnen wiens rechtsgebied hij zelf actief is, dan wel voor de rechter van de plaats waar de franchisegever is gevestigd. Een dergelijke wettelijke bepaling kan een franchisenemer tijd en (reis)kosten besparen als hij juridische stappen wenst te nemen tegen zijn franchisegever. Eveneens vergroot het de mogelijkheden voor een franchisenemer als kleine ondernemer om zijn recht te halen, met name als de franchisegever in een andere provincie is gevestigd. Het voorgaande zal wel een aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vergen, met name art. 108 lid 2 BRv, teneinde te voorkomen dat een forumkeuzebeding in de franchiseovereenkomst alsnog voornoemde keuzemogelijkheid frustreert. Voorkomen dient uiteraard te worden dat een in Nederland opererende franchisenemer niet de (volledige) voornoemde wettelijke bescherming verkrijgt, omdat het recht van een ander land op de franchiseovereenkomst van toepassing wordt verklaard. Om die reden zou aanvullend in de wet opgenomen dienen te worden dat een franchisenemer die voornamelijk in Nederland zijn onderneming exploiteert onverkort aanspraak kan maken op de bescherming die de Nederlandse wet biedt, ongeacht het recht dat partijen contractueel van toepassing hebben verklaard op de franchiseovereenkomst.
Bij het opstellen van wettelijke bepalingen terzake van franchise dient een balans gevonden te worden waarbij niet alleen geprobeerd wordt om de ongelijkwaardigheid tussen een franchisenemer en de franchisegever zoveel mogelijk weg te nemen maar ook om het uitgangspunt van de Nederlandse wetgever te respecteren dat contractspartijen bij het contracteren niet onnodig moeten worden belemmerd. De ‘Europese Erecode inzake Franchise’26 kan bij het bepalen van die balans behulpzaam zijn. Deze Erecode is in de jaren zeventig van de vorige eeuw tot stand gekomen door toedoen van de Europese Commissie en de Europese Franchise Federatie. Kort samengevat benoemt deze Erecode hoe partijen in een franchiserelatie zich jegens elkaar dienen te gedragen, zowel voorafgaand als tijdens de looptijd van de franchise. Hoewel de Erecode bepaalde hedendaagse juridische onderwerpen, zoals e-commerce en sociale media, niet specifiek benoemt, is zij toch zonder meer bruikbaar te noemen als uitgangspunt voor een nog op te stellen Nederlandse franchisewet. Op dit moment is de Erecode echter geen volwaardig alternatief voor een dergelijke wettelijke regeling, omdat de Erecode – behoudens een situatie dat deze uitdrukkelijk van toepassing wordt verklaard op de franchiseovereenkomst – juridische status ontbeert.27 Nadere regelgeving is dan ook noodzakelijk om de ongelijkwaardigheid tussen de franchisegever en franchisenemer weg te kunnen nemen.
Conclusie(s) De franchiseovereenkomst is een alledaags verschijnsel geworden in Nederland waarmee steeds meer (rechts)personen te maken hebben of op enig moment te maken zullen krijgen. Gezien de in de praktijk bestaande ongelijkwaardigheid tussen de franchisegever en een franchisenemer kan er betoogd worden dat er een behoefte bestaat aan aanvullende wetgeving om die ongelijkwaardigheid weg te nemen. Er is dan ook voldaan aan de criteria die de Nederlandse wetgever heeft gesteld om een overeenkomst op te kunnen nemen in de wet en ‘benoemd’ te maken. Met name ten aanzien van de precontractuele fase zijn diverse wettelijke bepalingen goed denkbaar, maar ook zijn er allerlei bepalingen op te stellen die hun nut zullen bewijzen gedurende de looptijd van de franchise. Als gevolg van deze wettelijke bepalingen zal franchise als geheel beter kunnen worden, hetgeen positief is voor de gehele branche. Het wachten is nu op de wetgever.
19. Jennifer C. Debrow is advocate bij Gray
21. Zie r.o. 3.4 van HR 25 januari 2002, NJ
Rb. Arnhem 15 juni 2011,
of technische bijstand. De licentie en de
Plant Mooty te Minneapolis, Verenigde
2003/31, ECLI:NL:HR:2002:AD7329 (Paal-
ECLI:NL:RBARN:2011:BR0232 (Readshop)
bijstand vormen integrerende bestanddelen
Staten. Dit advocatenkantoor heeft één van
man).
en Rb. Den Bosch 29 mei 2013,
van het in franchise gegeven bedrijfsconcept’.
de grootste franchisepraktijken in Amerika.
22. Zie o.a. Rb. Breda d.d. 14 april 1998,
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA1429 (KSC).
25. Zie noot 20 en Rb. Rotterdam 16 febru-
De citaten in dit artikel betreffen antwoor-
Prg. 1998/4967,
23. Rb. Breda 27 februari 2013,
ari 2011, 329970 / HA ZA 09-1249 (Ban-
den op vragen van de schrijver.
ECLI:NL:RBBRE:1998:AI9699 (Aviti vs.
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ2695 (Ballorig).
dolera).
20. Een exploitatieprognoses is een voorspel-
Kinderparadijs), Rb. Arnhem 18 juni 1999,
24. Zie onder meer punt 189 van de Richt-
26. Voor de Nederlandse tekst van deze
ling van de omzet en het resultaat die redelij-
Prg. 1999/5211,
snoeren van de Europese Commissie inzake
Erecode wordt kortheidshalve verwezen
kerwijs verwacht kunnen worden als een
ECLI:NL:RBARN:1999:AI9915 (Brown
verticale beperkingen (2010/c 130/01):
naar de website van de Nederlandse Fran-
kandidaat-franchisenemer op een bepaalde
Fashion), Rb. Den Bosch 15 juni 2001,
‘Naast de licentie voor intellectuele-eigen-
chise Vereniging (NFV): http://www.nfv.nl/
locatie gaat franchisen. Een exploitatieprog-
12254 HA-ZA 97-0477 (La Venezia), Rb.
domsrechten verstrekt de franchisegever de
files/europese_erecode.pdf.
nose doet doorgaans voor een periode van 3
Dordrecht 8 augustus 2007,
franchisenemer gewoonlijk gedurende de
27. Rb. Breda 9 februari 2011,
tot 5 jaar een voorspelling.
ECLI:NL:RBDOR:2007:BB2204 (Top1Toys),
looptijd van de overeenkomst commerciële
ECLI:NL:RBBRE:2011:BZ2618 (Setpoint).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2741
Essay
2303
Weg uit de ivoren toren Naar een betere rechtspraak Ron Jue1 De Nieuwe zaaksbehandeling is het typische resultaat van het maatschappelijk isolement waarin de Rechtspraak verkeert. Door de Rechtspraak gepresenteerd als succesverhaal, staat Nzb daadwerkelijke verbetering van de rechtspraak in de weg. In de bestuurssector van de voormalige Rechtbank Almelo heeft men het heft in eigen hand genomen. Bij het daar gehanteerde concept effectieve bestuursrechtspraak is van het begin af aan een verbinding met de buitenwereld gelegd. Rechters moeten zich bewuster worden van hun omgeving en daarin het initiatief naar zich toe trekken.
B
estuurders binnen de Rechtspraak hebben terecht de mond vol dat de rechtspraak omgevingsbewuster moet worden. De werkvloer, de rechters moeten dan wel in beweging komen, anders blijft het bij loze woorden en gebeurt er niets. Maatschappelijk effectiever rechtspreken, dat is waar het om draait. Maar hoe doe je dat in een omgeving waar rechterlijke onafhankelijkheid en individuele autonomie van oudsher de centrale waarden zijn en nog steeds de boventoon voeren, en waar menig rechter ongenaakbaarheid uitstraalt? Het besef ontbreekt dat het geen overbodige luxe, maar pure noodzaak is om de blik ook eens naar buiten te richten en het oor bij de samenleving te luisteren te leggen, in plaats van alleen maar uit te leggen en te dicteren. Externe evaluatie van onze rechtspraktijk, vragen naar ervaringen van procespartijen, in georganiseerd verband in debat gaan met hun professionele gemachtigden zijn geëigende middelen voor het ontvangen van feedback. Dat heb ik inmiddels zelf mogen ervaren. In de Rechtspraak maken we nog veel te weinig gebruik van mogelijkheden om in contact te komen met mensen die afhankelijk zijn van onze dienstverlening. We vragen hen niet wat ze van hun rechtspraak vinden, we lijken nauwelijks in hun mening geïnteresseerd. Vele malen belangrijker vinden wij hoe de appelcolleges ons optreden beoordelen. Dit oordeel is voor ons de maat der dingen. Hoe procespartijen ons doen en laten waarderen valt daarbij in het niet. We bedenken steevast oplossingen voor problemen die wij zelf zien, maar waarvan wij niet weten hoe procespartijen erover denken. We gaan er te gemakkelijk vanuit dat zij zich wel in de door ons bedachte problemen zullen herkennen en dat zij automatisch mee zullen gaan in de door ons gekozen oplossingen. Maar zo werkt het niet langer. De zogenaamde Nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht is, helaas, een schrijnend voorbeeld van onze gebrekkige externe oriëntatie. De baron Von Münchhausen slaagde er in om zichzelf met paard en al aan zijn eigen haren uit het moeras te trekken. Zal het de Rechtspraak lukken om zonder
2742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
externe hulp uit haar ivoren toren te komen? Dat zou net zo goed een miraculeuze ontsnapping zijn.
B
ij mijn overstap van universiteit naar rechterlijke macht werd ik van verschillende zijden gewaarschuwd dat ik in een ivoren toren terecht zou komen. Het duidelijkst kwam dat naar voren in een gesprek met een president van een rechtbank. Ik was op bezoek om mij te oriënteren op mijn overstap. Hij had het over de intrede in een klooster en vergeleek de bezigheid van een rechter met het werk van een monnik, solitair en intellectueel bevredigend. Ik liet me echter niet uit het veld slaan en in 1991 werd ik rechter in de Rechtbank Almelo, behandelde zaken op het gebied van het vermogensrecht en oordeelde over tal van wanprestaties en onrechtmatige daden. Alles verliep schriftelijk. Partijen zag je niet eerder dan bij een comparitie of getuigenverhoor. Ik had mijn eigen kamer waar mijn rechtspraak tot stand kwam. Contact met mijn collega’s over zaken was er nauwelijks. Iedereen was druk in de weer met zijn eigen zaken. De staatsrechtelijk verankerde onafhankelijkheid verschaft je autonomie en die werd door mijn collega’s niet alleen voor zichzelf opgeëist maar van een ander ook gerespecteerd. Een vergelijking met een monnik in zijn cel is zo gek nog niet. Pas na het verschijnen van het rapport van de commissie-Ilsink over de derde evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in 2007, inmiddels was ik bestuursrechter geworden, drong het langzaam tot me door dat ik vervreemd was van hen voor wie ik rechtspreek. In de derde evaluatie zijn de Awb-procedures bekeken vanuit het gezichtspunt van de burger. De conclusies in het rapport liegen er niet om. Zij tonen een onthutsend beeld van de bestuursrechtspraak, terwijl ik dacht dat het goed ging. De bestuursrechter is te passief, heeft te weinig oog voor de procespositie van partijen, in het bijzonder die van de burger, hij communiceert niet goed met partijen en toont geen daadkracht in zijn uitspraken. De bestuursrechter vernietigt alleen maar besluiten en laat na rechtsverhoudingen vast te stellen, hij biedt verweer-
der tal van kansen om gebreken in besluiten te herstellen, terwijl voor de eisende burger het maken van één fout al fataal kan zijn. Kan kritiek dodelijker zijn? Mijn eerste reactie was een natuurlijke ‘ja, maar…’, en ik wees ter verdediging op de bijzondere aard van het bestuursrecht. In die ontkenningsfase heb ik niet al te lang gezeten: het publiek is gewoon niet tevreden met onze dienstverlening. Op de vrije markt zou de koers van onze aandelen onmiddellijk scherp dalen. Voor een staatsmonopolist geldt dat zijn gezag in het geding is. Actie is dus geboden.
Op de vrije markt zou de koers van onze aandelen onmiddellijk scherp dalen
A
ctie is ook ondernomen. Vanuit het Landelijk overleg voorzitters bestuursrecht (Lovb) is een project gestart dat uiteindelijk heeft geleid tot de zogenaamde Nieuwe zaaksbehandeling (Nzb). Nzb onderscheidt zich op een inhoudelijk en een procedureel punt van wat ik maar gemakshalve de oude zaaksbehandeling noem. Inhoudelijk verschilt Nzb van de oude werkwijze door op zitting primair niet de aandacht te richten op het juridische geschil. Op zitting wordt eerst ingezoomd op de achter dat geschil schuil gaande maatschappelijke belangen die conflicteren. Over dat belangenconflict gaat de rechter met partijen in gesprek. Bedoeling is om een oplossing te vinden voor het conflict. Lukt dat, ook al is dat maar voor een deel, dan behoeft voor dat deel het juridische geschil geen rechterlijke beoordeling meer. In de kern staat Nzb voor dejuridiseren, afstand nemen van het geschil, de focus gericht op het zoeken naar een oplossing voor het belangenconflict. Slaagt de rechter er niet in de belangentegenstelling te overbruggen, dan laat hij dat conflict voor wat het is en gaat hij over op de juridische behandeling van het geschil. De procedurele aanpak van Nzb leidt ertoe dat in beginsel alle zaken binnen twaalf tot zestien weken (meestal week 13 na binnenkomst van het beroepschrift) op zitting worden gebracht. De ratio daarvan is om een conflict zo snel mogelijk met partijen te bespreken om verdere escalatie te voorkomen. De kans op succesvolle bemiddeling wordt daardoor vergroot, aldus de leer. Met Nzb heb ik nu meer dan een jaar ervaring opgedaan. Wat mij is opgevallen, is dat Nzb geen antwoord geeft op de maatschappelijke kritiek van de derde evaluatie. De derde evaluatie zet in op het verbeteren van het behandelen van het juridische geschil en beveelt aan om het vooronderzoek te intensiveren, beter met partijen vóór en op zitting te communiceren en het geschil finaler te beslechten. Niets van dit alles komt voor in het vocabulaire van Nzb. Aan de kritiek van de derde evaluatie gaat zij volledig voorbij. Mijn ervaring is echter dat in veel zaken geen sprake is van een van een geschil te onderscheiden belangenconflict. Het gaat partijen toch echt alleen maar om de vergunning, de uitkering, de verklaring
omtrent gedrag enzovoort. Andere belangen spelen niet. Geschil en conflict vallen als het ware samen. En is er al een belangenconflict, de ene buurman gunt bijvoorbeeld de andere zijn dakkapel niet, dan zit de zaak vaak muurvast, zijn partijen niet meer bereid naar een minnelijke oplossing te zoeken want er is al het een en ander geprobeerd voordat de zaak bij de rechter voorligt, dus zijn partijen alleen gebaat bij een adequate bespreking en beslechting van hun geschil. Ik sla op zitting het belangenrondje meestal over, uitzonderingen daargelaten. Daarin verschilt het bestuursproces niet van het civiele proces: rechtspraak blijft door de bank genomen geschilbeslechting, dat is nu eenmaal onze core business en daarover zwijgt Nzb in alle talen. De vraag die natuurlijk rijst is waarom het landelijk project geen acht heeft geslagen op het rapport van de derde evaluatie, de maatschappelijke kritiek links heeft laten liggen en een geheel andere weg is ingeslagen. Waarom die haast om alle zaken, rijp en groen, in week 13 al op zitting te brengen zonder dat dit het uitzicht op een geslaagde bemiddelingspoging daadwerkelijk verbetert? Een degelijker vooronderzoek, een betere communicatie met partijen, voorstellen van de derde evaluatie, worden door die snelheid aanzienlijk gefrustreerd. Wie heeft om het opvoeren van het tempo gevraagd? Ik kan deze vragen niet beantwoorden, ik weet het gewoon niet. Ook tast ik in het duister welk maatschappelijk probleem Nzb oplost. Waren partijen ontevreden? Deden we in hun ogen te weinig aan bemiddeling? Was ons vizier te eenzijdig gericht op de oplossing van het geschil? Onderzoek dat daarop zou wijzen, is mij niet bekend. Het rapport van de derde evaluatie maakt er ook geen melding van. Inmiddels is het landelijk project voor de invoering van Nzb in 2012 afgesloten en is er een fors aantal aanbevelingen gedaan die onder meer betrekking hebben op het behandelen van het geschil en die aanzetten tot betere communicatie. De derde evaluatie lijkt er nu ook, vijf jaar na dato, voorzichtig te landen. Het concept Nzb wordt er daardoor echter niet duidelijker op. Waar staat het nu voor? Dat zal opnieuw moeten worden uitgevonden. Met al die aanbevelingen heeft het veel weg van een grabbelton. Er is zo geen lijn meer in te ontdekken. Nzb zit op een dood spoor. Nzb is niet de vrucht van de externe evaluatie van de commissie-Ilsink, maar een product van de eigen denktank van rechters. Zij is het typische resultaat van het maatschappelijk isolement waarin de Rechtspraak verkeert. Door de Rechtspraak gepresenteerd als succesverhaal, staat Nzb daadwerkelijke verbetering van de rechtspraak in de weg. Ik zeg het met enige schroom, want ik heb wel degelijk respect voor het vele werk dat is verzet, maar ik kan er niet omheen. Nzb laat zien hoe het niet moet: binnen de rechtspraak een oplossing bedenken zonder oog voor de maatschappelijke behoeften.
Auteur
over de ivoren toren van zijn hand verscheen
1. Mr. R.J. Jue, voormalig universitair hoofd-
in het Liber Amicorum van Co van Zundert,
docent algemene beginselen van het recht in
Co & co, Deventer: Kluwer 2013 (onder
de Faculteit bestuurskunde van de Universi-
redactie van Mieneke van der Heiden, Elise
teit Twente, was vice-president in de Recht-
Fikkert, Tonny Nijmeijer en Wouter van de
bank Almelo en is senior rechter in de Recht-
Wetering). Dit essay is op persoonlijke titel
bank Gelderland. Een uitgebreider verhaal
en recht uit het hart geschreven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2743
Essay
© Hollandse Hoogte
H
et kan ook anders. In de bestuurssector van de voormalige Rechtbank Almelo hebben we het heft in eigen hand genomen en de uitkomsten van het landelijke project niet afgewacht. We zijn locaal een project gestart om antwoord te geven op de kritiek van de derde evaluatie. Ik vermoed als enige rechtbank van de 19 die er toen waren. De andere 18 hebben de Nzb gevolgd. Doel van het project was de bestuursrechtspraak maatschappelijk effectiever te maken. Bij de start van het project was het nog niet zo gemakkelijk de neuzen van de betrokken rechters in dezelfde richting te krijgen. Een geluk was echter dat er binnen de sector sinds haar oprichting in 1993 een cultuur was ontstaan van samenwerking en afstemming ten einde centrale waarden van de Rechtspraak, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, te waarborgen. Rechterlijke onafhankelijkheid en individuele autonomie bleven eveneens belangrijke waarden, maar voerden niet de boventoon. Iedere rechter was bereid zich niet terug te trekken in het eigen rechterlijk domein en stond open voor het maken van afspraken met zijn colle-
2744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
ga’s. Aldus ontstond een best practice waarnaar iedere rechter handelde. In het Almelose project is naar manieren gezocht om de communicatie met partijen te verbeteren, zowel op de zitting als daaraan voorafgaand tijdens het vooronderzoek. Voorafgaande aan de zitting zijn wij, als het nodig leek, partijen gaan informeren over hun procespositie. Kort werd bijvoorbeeld uiteengezet hoe de rechter tegen bepaalde aspecten van een zaak aankeek, welke feiten vaststonden, wat nog moest worden bewezen en wie de bewijslast had. We brachten partijen op de hoogte welke vragen wij in petto hadden als we ook maar enigszins het vermoeden hadden dat we hen anders op zitting met deze vragen zouden overvallen. We kregen aandacht voor de procesvoering en gingen er ons actief mee bemoeien. Het streven naar een effectief verloop van de zitting werd zodoende ook de zorg van de rechter, naast die van procespartijen. Het aanleren van deze communicatieve vaardigheid bracht voor rechters een majeure omslag in hun
werk teweeg. Een attitude van actief informeren zit niet in ons bloed. Omschakelen van een passief afwachtende houding naar een actief regisserend optreden is niet eenvoudig. Het betekent een ingrijpende wijziging van the state of the art. Het vergt een leerproces. Ook op zitting gingen we beter met partijen communiceren. We gaven partijen meer tekst en uitleg, bespraken hoe de zaak er in onze ogen voorstond en overlegden welke opties er waren. Waren we van plan bij een gegrond beroep de zaak finaal te beslechten dan brachten we dit ter sprake en bezagen we de (on)mogelijkheden. Partijen werden, als de zaak daartoe geschikt leek, gewezen op het zogenaamde één-kans-beleid. Bij een geconstateerd gebrek aan het besluit kreeg verweerder van de rechtbank nog één kans om dat gebrek te herstellen. Lukte dat niet, of was de termijn die voor herstel was gegeven ongebruikt verstreken, dan ging de rechtbank ervan uit dat herstel niet mogelijk was en ging zij er zoveel mogelijk toe over om zelf in de zaak te voorzien door de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen, althans daartoe aan verweerder dwingende aanwijzigen te geven. Pingpongen tussen rechter en verweerder, met een lijdzaam toeziende eisende partij, moest worden vermeden, de kale vernietiging die dat pingpongen mogelijk maakt ging in de ban. Aldus kwamen we tegemoet aan de kritiek dat de rechter in zijn uitspraken geen daadkracht vertoonde. Bij de ontwikkeling van het concept effectieve bestuursrechtspraak is van het begin af aan een verbinding met de buitenwereld gelegd. De bestuursrechters in Almelo zijn niet op eigen houtje tewerk gegaan. Er is een projectgroep samengesteld die niet alleen bestond uit rechters en secretarissen, maar waaraan ook een hoogleraar bestuursrecht en een professionele gemachtigde deelnamen. Er zijn twee studiemiddagen aan het concept gewijd waarvoor alle professionele gemachtigden van eisers en verweerders waren uitgenodigd. Beide keren was de opkomst groot, het debat dat op de inleidingen volgde levendig. Het leverde een schat aan informatie op. Op de eerste bijeenkomst in het najaar van 2010 werd het concept door de rechters gepresenteerd en vervolgens besproken. Anderhalf jaar later volgde een tweede bijeenkomst om ervaringen uit te wisselen. Een vertegenwoordiger van het UWV hield een inleiding, evenals een advocaat en twee bestuursrechters. In de tussentijd was de toepassing van het concept door A.F.D. Kolhoop, in het kader van haar afstuderen aan de Universiteit Twente, geëvalueerd. Al dit nakaarten leverde het beeld op dat procespartijen best tevreden waren met de veranderingen maar op twee punten wilden ze dat de rechtbank verder ging: nog meer en betere informatie vooraf (eisers), nog vaker finale geschilbeslechting (verweerders). Dat laatste was wel een beetje verrassend, want in de beginjaren van de bestuursrechtspraak onder de Awb waren tal van bestuurders te hoop gelopen tegen het interventionisme van de bestuursrechter die op hun stoel ging zitten in plaats van zich te beperken tot rechtspreken. Bij het zoeken naar adequate veranderingen in het bestuursproces zijn de bestuursrechters in Almelo niet in hun ivoren toren blijven zitten. Er is naar vormen van samenwerking met de wereld daarbuiten gezocht en dat is uiterst vruchtbaar gebleken.
E
en wake up call voor bestuursrechtsprekend Nederland ter afsluiting. Rechters moeten zich bewuster worden van hun omgeving en daarin het initiatief naar zich toe trekken. Verlaat voor de verandering de veiligheid van de eigen werkkamer, verruil eens de zekerheid van de rechtszaal voor de werkelijkheid van daarbuiten en durf direct feedback op de eigen zaaksbehandeling te ontvangen. Verschuil je niet achter het Lovb. Dat overleg is er voor de onderlinge afstemming. Een landelijk overleg noch een landelijk project is in staat om een gerecht uit zijn maatschappelijk isolement te bevrijden. Een gebrek aan externe oriëntatie is funest, zoals we zagen. Het leidt gemakkelijk tot verkeerde keuzes. Rechters zullen locaal zelf met hun college contacten buiten het gerechtsgebouw moeten leggen. Blijf dus niet hangen, maar ga weg uit de ivoren toren. Ontdoe je van het 13-weken-keurslijf van de Nzb. Staar je niet blind op wat de appelcolleges zeggen. Rechtspraak is er voor de mensen, hun verwachtingen en reële verlangens tellen. Word daarom actief en creatief, verzin een plan en maak de rechtspraak effectief. Doe zoals de sector bestuursrecht van de voormalige Rechtbank Almelo een paar jaar geleden heeft gedaan en ga als rechterlijk college op zoek naar een concept van effectieve bestuursrechtspraak. Neem de kritiek van de derde evaluatie van de Awb, ook al is die inmiddels zes jaar oud, eindelijk eens serieus en vergeet niet van meet af aan externe deskundigen, professionele gemachtigden, zowel bij de probleemstelling als bij het vinden van oplossingen te betrekken. Zij hebben een kijk op zaken die bij ons ontbreekt. Blijf ten slotte niet steken in prachtige voornemens, maar breng veranderingen daadwerkelijk in de praktijk en evalueer die praktijk na een tijdje. Verkoop geen oude wijn in nieuwe zakken.
Een landelijk overleg noch een landelijk project is in staat om een gerecht uit zijn maatschappelijk isolement te bevrijden Ook het bestuur van de rechtbank en het afdelingsmanagement mogen niet lijdzaam blijven toekijken. Van hen mag worden verwacht dat zij een flinke duit in het zakje doen en leiderschap tonen. Ook zij zullen dus in beweging moeten komen. Zij kunnen niet volstaan slechts met de mond te belijden dat de rechtspraak omgevingsbewuster moet worden. Natuurlijk mogen zij niet op de stoel van de rechter gaan zitten en voorschrijven hoe rechters hun zaken moeten behandelen. Het rechterlijk domein is voor hen verboden gebied. Wel kunnen zij rechters aansporen hun verantwoordelijkheid te nemen en er op toezien dat rechters afspraken maken om tegemoet te komen aan maatschappelijke behoeften. Alleen met vereende krachten, van bestuur en management, van rechter en secretaris èn van hun omgeving, kan een mirakel geschieden. De rechtspraak zal er beter door worden. Menselijker bovendien.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2745
2304
Focus
De digitale nalatenschap Is er een digitaal leven na de dood? Vera Hartkamp1
Een waarheid als een koe: het is een zekerheid dat men overlijdt, de onzekerheid zit hem in het hoe, waar en wanneer. Waarom maken we het de toekomstige nabestaanden niet gemakkelijker voordat deze zekerheid zijn intrede doet? Zeker in een tijd dat het digitale leven steeds groter en omvangrijker wordt, is het zinvol om na te denken wat er met de digitale – online – nalatenschap gebeurt wanneer iemand overlijdt. Is er een digitaal leven na de dood? Of eindigt het online leven met de dood in de offline wereld?
1. Inleiding In dit artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen de afwikkeling van de offline nalatenschap en de afwikkeling van de online nalatenschap en dan in het bijzonder wat er gebeurt met overeenkomsten waaraan een account of profiel hangt en informatie die over de erflater door een derde op het internet is geplaatst. Over de offline afwikkeling is veel literatuur, jurisprudentie en zijn de verschillende mogelijkheden voor de erfgenamen gecodificeerd in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Over de online afwikkeling is niet tot nauwelijks iets te vinden. Hoe werkt dit in de praktijk? Kunnen erfgenamen zomaar bij de gegevens? Hoe zit het met de inloggegevens indien de nabestaanden deze niet tot hun beschikking hebben? In de praktijk blijkt het ‘een juridisch doolhof te zijn waar enige duidelijkheid van de wetgever op zijn plaats zou zijn’.2
2. Het erfrecht in een notendop Indien iemand de afwikkeling van zijn (offline) nalatenschap wil regelen en een vinger in de pap wil houden kunnen de wensen het beste worden opgeschreven. De wet biedt verschillende mogelijkheden om een uiterste wilsbeschikking vast te leggen.3 De toekomstige erflater kan met behulp van een notaris een testament of legaat maken of onderhands een codicil opstellen. Het voordeel van een codicil is de eenvoud van het stuk.4 Het nadeel is dat slechts de dingen uit de cumulatieve opsomming van artikel 4:97 BW met een codicil kunnen worden geregeld. Een codicil kan niet de wensen over de afwikkeling van de gehele nalatenschap bevatten. Heeft de erflater niets geregeld dan geldt ingevolge artikel 4:13 BW de wettelijke verdeling of het parentele stelsel ex artikel 4:10 BW. Bij de wettelijke verdeling verkrijgt de langstlevende echtgenoot van rechtswege alle goederen van de nalatenschap en de kinderen van de erflater verkrijgen van rechtswege een niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende. De erfgenaam wordt opgeroepen en heeft de keuze om de nalatenschap zuiver te aanvaarden, beneficiair te aanvaarden of te verwerpen.5 Ingevolge artikel 4:190 lid 4 BW is een gedane keuze in beginsel onherroepelijk en
2746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
werkt terug tot het ogenblik van openvallen van de nalatenschap. Ook geeft de wet duidelijk aan op welke vier manieren de keuze tot aanvaarding, en op welke manier de keuze tot verwerping kan geschieden.6 Een probleem dat bij het aanvaarden of verwerpen kan ontstaan is wanneer de erfgenaam zich gedraagt als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam. In dat geval kan de erfgenaam niet meer kiezen voor een beneficiaire aanvaarding, er is geen weg meer terug. Indien vervolgens blijkt dat er meer schulden dan baten zijn moeten de erfgenamen deze uit hun eigen vermogen voldoen. Netwerk Notarissen – een landelijk samenwerkingsverband van 160 notariskantoren – komt met een aantal oplossingen om dit probleem te voorkomen.7 Eén van die oplossingen is dat in de wet zou kunnen worden vastgelegd dat de beneficiaire aanvaarding de standaard aanvaarding wordt. Staatssecretaris Teeven geeft op 26 september 2012 in een schriftelijke reactie aan dat hij niets ziet in deze oplossing.8 Ingevolge artikel 3:80 lid 2 BW kan men goederen onder algemene titel verkrijgen door – onder andere – erfopvolging. Met het overlijden van de erflater volgen zijn erfgenamen hem van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap.9 Dit impliceert het beginsel van saisine: le mort saisit le vif. Letterlijk: de dode wordt voortgezet door de levende; de erfgenamen treden van rechtswege in de plaats van de erflater. Bij zowel de zuivere als beneficiaire aanvaarding geldt de saisineregel. Bij een verwerping uiteraard niet, de erfgenaam verwerpt de nalatenschap en is geen erfgenaam meer. Indien er sprake is van de wettelijke verdeling verkrijgt de langstlevende van rechtswege de saisine.10 Is er geen wettelijke verdeling van toepassing dan valt de saisine toe aan de gezamenlijke erfgenamen. De saisineregel houdt tevens in dat in beginsel de erfgenamen de rechtspositie van de erflater opvolgen voor wat betreft zijn vermogensrechtelijke verhouding met derden.
3. Waaruit bestaat een nalatenschap? ‘De nalatenschap is het vermogen (bezittingen en schulden) dat bij overlijden van een persoon van rechtswege
overgaat op diens erfgenamen.’11 Subjectieve – persoonlijke – rechten gaan met de dood van de rechthebbende teniet. Naar de aard en inhoud van dit recht is dit logisch; een subjectief recht is een recht dat in relatie tot één of bepaalde personen kan worden uitgeoefend. Wanneer die persoon overlijdt vervalt een belangrijk onderdeel van het persoonlijke recht. Ook overeenkomsten die de erflater is aangegaan in zijn leven vallen in zijn nalatenschap. Door de saisineregel treedt de erfgenaam in de plaats van de erflater. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in beginsel alle overeenkomsten tussen de erflater en een derde door de erfgena-
om deze overeenkomsten over te nemen. In de praktijk blijkt dat vaak een telefoontje of mailtje met het bericht van overlijden voldoende is voor het opzeggen van dergelijke abonnementen. Dit ligt uiteraard gecompliceerder bij het blokkeren van een bankrekening of het verzoek om de levensverzekering uit te keren. Banken en verzekeraars willen vaak een verklaring van erfrecht zodat zij weten wie de rechthebbenden zijn.12
4. De digitale nalatenschap
erfgenamen in dezelfde
Vroeger hoefde alleen de offline wereld te worden afgewikkeld: een online wereld was er simpelweg niet. Door de komst van het internet is er een hoop veranderd. Tegenwoordig is bijna iedereen op het internet actief en bewaren mensen veel van hun digitale data in een ‘cloud’.13 Veel mensen denken niet na wat er met hun digitale gegevens gebeurt nadat ze zijn overleden. Wie krijgt toegang tot hun Facebook of mail? Wie krijgt de beschikking over de inloggegevens van verschillende sites? Wat gebeurt er met overeenkomsten waar een account of profiel aan hangt? Het is verstandig om over deze dingen na te denken en deze zaken te regelen vóór je bent overleden.
hoedanigheid voortgezet
5. Drie categorieën van digitale gegevens
men in dezelfde hoedanigheid worden voortgezet. De wet regelt een aantal bijzondere overeenkomsten waar de hoofdregel van de saisine niet geldt. Een voorbeeld is de arbeidsovereenkomst, deze eindigt met de dood van de werknemer. Dit komt mede door het persoonlijke karakter van de overeenkomst. Er ontstaat een ongewenste situatie wanneer de erfgenamen de arbeidsovereenkomst zouden moeten voortzetten. Ook heeft de wetgever iets geregeld voor huur-, pacht-, aanneem-, maatschap- en agentuurovereenkomsten, de overeenkomst tot opdracht, en een lastgeving of volmacht. Deze lijst is niet limitatief. Er blijft een aantal persoonlijke overeenkomsten over waar de wetgever niet in heeft voorzien. Bijvoorbeeld overeenkomsten waaruit abonnementen op een tijdschrift, op de bibliotheek, op de sportschool, telefoon, internet, enzovoort voortvloeien. In beginsel geldt voor deze overeenkomsten de saisineregel, maar vaak hebben de erfgenamen er geen behoefte aan
Grofweg valt het digitale leven op te delen in drie categorieën: ten eerste de categorie met zeer privacygevoelige gegevens, daarnaast de categorie met minder privacygevoelige gegevens en ten slotte de categorie met niet tot nauwelijks privacygevoelige gegevens. In de eerste categorie valt bijvoorbeeld mail, Facebook, Twitter en LinkedIn. Dit zijn zeer privacygevoelige gegevens, het is voorstelbaar dat men niet wil dat deze gegevens zomaar aan de erfgenamen worden doorgegeven. Het verkrijgen van toegang tot het account of profiel of het verwijderen van het account of profiel zonder dat over de inloggegevens wordt beschikt is vaak een omvangrijke klus waar soms maanden overheen kan gaan. De wederpartijen uit de eerste categorie zijn vaak grote buitenlandse bedrijven. De tweede categorie bestaat uit bijvoorbeeld werkmail (aangenomen dat deze slechts zakelijk wordt gebruikt), studentenaccounts als Blackboard en Osiris en het DigiD. Deze gegevens zijn persoonlijk, maar bevatten in beginsel geen heel privacygevoelige informatie of zeer persoonlijke berichten. Het verwijderen van deze accounts zonder inloggegevens is vaak minder moeilijk dan bij de
In beginsel worden alle overeenkomsten tussen de erflater en een derde door de
Auteur
disch_doolhof__.html, geraadpleegd op 17
aanvaarding bevat een bepaalde manier
Commentaar Erfrecht, art. 4:182, aant. 2.
1. V.C. Hartkamp LL.M is recent afgestu-
mei 2013.
van afwikkelen waar veel formaliteiten bij
11. C.A. Kraan & J.C. van Straaten, Tref-
deerd aan de Universiteit van Utrecht met
3. Art. 4:55 BW.
komen kijken, dit zou een nadeel kunnen
woorden nieuw erfrecht, Sdu 2001, p. 75.
de master Privaatrecht, specialisatie burger-
4. C.A. Kraan en J.C. van Straaten, Tref-
zijn.
12. Een verklaring van erfrecht wordt opge-
lijk recht en is op zoek naar een plek als
woorden nieuw erfrecht, Sdu 2001, p. 35.
6. Hoe de keuze moet geschieden is terug
maakt door een notaris. De notaris contro-
advocaat-stagiaire in het privacyrecht,
5. Bij een zuivere aanvaarding valt het ver-
te vinden in art. 4:191, 4:192 BW.
leert ten eerste of er een testament is, zoekt
IE-recht of personen- en familierecht.
mogen van de erflater in het vermogen van
7. Netwerk Notarissen, Erven zonder finan-
uit wie de erfgenamen zijn en of zij al heb-
de erfgenaam. Zijn er meer schulden dan
ciële zorgen, 11 oktober 2012, nummer
ben aanvaard. De erfgenamen kunnen via
Noten
baten (een negatieve nalatenschap)? Dan
2012/567.
de verklaring van erfrecht aantonen dat zij
2. Aldus mw. L. van der Geld (juridisch
moet de erfgenaam dit uit zijn eigen vermo-
8. F. Teeven, Beantwoording Kamervragen
rechthebbende zijn op bijvoorbeeld de
directeur Netwerk Notarissen) in een artikel
gen betalen. Bij een beneficiaire aanvaar-
over problemen bij het zuiver aanvaarden
banktegoeden van de erflater.
van de Telegraaf: H. Kuitert, ‘De digitale
ding blijft het een gescheiden vermogen en
van een nalatenschap, 26 september 2012,
13. Een ‘cloud’ is een netwerk dat via het
erfenis is een juridisch doolhof’, 16 april
kan de erfgenaam niet in zijn eigen vermo-
kenmerk: 2012Z15693.
internet te bereiken en is waar je digitale
2013. Verschenen op http://www.telegraaf.
gen worden aangesproken indien er een
9. Art. 4:182 lid 1 BW.
gegevens kunt opslaan en gemakkelijk
nl/binnenland/21481717/__Erfenis_is_juri-
negatieve nalatenschap is. De beneficiaire
10. L.C.A. Verstrappen, 2006, Tekst en
vanaf kan halen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2747
Focus
eerste categorie. Een kleine procedure, telefoontje of mailtje is vaak voldoende. De wederpartijen uit deze categorie zijn vaak (kleine) bedrijven of natuurlijke personen. De nabestaanden weten met wie ze contact op moeten nemen. De derde en laatste categorie – met de niet tot nauwelijks privacygevoelige gegevens – is verreweg het grootst. Hierin vallen alle gebruikersnamen, wachtwoorden en eventueel een huisadres indien men iets heeft laten bezorgen. Het verwijderen van deze accounts zullen de erfgenamen niet altijd nodig achten, maar als zij het wel willen volstaat vaak het invullen van een simpel online formulier of een telefoontje of mailtje naar de wederpartij. De wederpartijen variëren van grote tot kleine bedrijven en zijn met name webwinkels.
6. Werkt de saisineregel voor het afwikkelen van de digitale nalatenschap? De saisineregel houdt – zoals gezegd – in dat in beginsel alle overeenkomsten tussen de erflater en een derde door de erfgenamen in dezelfde hoedanigheid worden voortgezet. Als deze hoofdregel ook voor online overeenkomsten zou gelden dan zouden de erfgenamen de overeenkomst in dezelfde hoedanigheid als de erflater voortzetten en zouden de erfgenamen gebruik kunnen maken van de accounts en profielen van de erflater. Uit onderzoek blijkt dat het voor de erfgenamen een enorm omvangrijke klus is om toegang te krijgen tot accounts of profielen uit de eerste categorie of om de accounts en profielen van de erflater uit de eerste categorie te verwijderen indien de erfgenamen niet beschikken over de inloggegevens.14 Visser geeft in haar artikel aan dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de wederpartij van de overeenkomst gehouden is om de inloggegevens te verschaffen.15 Naar mijn mening is dit onjuist en zou er door het doortrekken van de saisineregel naar het digitale leven een onwenselijke situatie ontstaan. De accounts en profielen van de erflater zijn mijns inziens te kwalificeren als een persoonlijk recht en zoals hierboven vermeld gaan persoonlijke rechten teniet met de dood van de betreffende persoon. Het heeft voor de erfgenamen geen nut om de accounts en profielen van de erflater voort te zetten omdat de accounts en profielen persoonlijke informatie bevatten over de erflater en op en voor hem zijn ingericht. De erfla-
Het lijkt mij verstandig om de wet aan te passen of een extra bepaling op te nemen zodat de saisineregel voor overeenkomsten waar een account of profiel aan hangt niet geldt ter heeft gedurende zijn leven deze informatie willen beschermen met een geheim wachtwoord. Waarom zou hij na zijn leven wel willen dat erfgenamen bij zijn per-
2748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
soonlijke gegevens kunnen? Indien hij dit wel zou willen is het verstandig om dit in een testament op te nemen en deze gegevens aan een vertrouwenspersoon prijs te geven. Concluderend leidt dit ertoe dat het mij verstandig lijkt om de wet aan te passen of een extra bepaling op te nemen zodat de saisineregel voor overeenkomsten waar een account of profiel aan hangt niet geldt, maar dat de hoofdregel voor dergelijke overeenkomsten is dat deze overeenkomsten eindigen met de dood van de erflater. Indien de nieuwe hoofdregel – de overeenkomst eindigt met de dood van de erflater – gaat gelden houdt dit in dat de wederpartij gehouden is het account of profiel te verwijderen wanneer hij weet dat de account- of profielhouder is overleden. Wanneer de overeenkomst eindigt bestaat er immers geen grond meer om het account of profiel in stand te laten. De erfgenamen kunnen bij de wederpartij kenbaar maken dat de account- of profielhouder is overleden door middel van een fotokopie van de overlijdensakte. Er hoeft geen verificatie meer plaats te vinden om vast te stellen dat degene die het verzoek doet erfgenaam is en zeggenschap heeft over het account. Enkel hoeft te worden bewezen dat de account- of profielhouder daadwerkelijk is overleden. Bij onder andere Google en Facebook is de verificatieprocedure van de erfgenaam momenteel wel een vereiste wanneer er een verzoek tot verwijderen van het account wordt gedaan.
7. Wet bescherming persoonsgegevens Alle drie de categorieën bevatten ‘persoonsgegevens’ in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).16 Niet uit de wet, maar uit de memorie van toelichting blijkt dat de Wbp niet geldt voor persoonsgegevens van overleden mensen.17 Houdt dit in dat de gegevens van de overledene te pas en te onpas mogen worden verwerkt in de zin van de Wbp? Uiteraard niet. Indien er maatschappelijk onzorgvuldig met de persoonsgegevens van een overledene wordt omgegaan kunnen de nabestaanden een actie uit onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW instellen. Zij kunnen dan een schadevergoeding vorderen.18 De context is bepalend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van maatschappelijke onzorgvuldigheid. Er moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het belang van de nabestaanden bij de geheimhouding van deze gegevens en het belang voor de wederpartij om de persoonsgegevens openbaar te maken.19 Het gaat dus niet om het belang van de overledene. Een digitaal leven bestaat niet alleen uit overeenkomsten waar een account of profiel aan hangt, maar ook uit informatie over iemand die een derde op het internet zet. Deze informatie wordt niet verwijderd met de dood van de erflater omdat er geen overeenkomst aan ten grondslag ligt die eindigt met zijn dood. Op grond van de Auteurswet wordt de auteur beschermd, maar wat gebeurt er met de bescherming van deze informatie wanneer degene waar de informatie over gaat overlijdt? Deze persoonsgegevens worden in elk geval niet beschermd op grond van de Wbp en bij maatschappelijke onzorgvuldigheid zou achteraf een actie uit onrechtmatige daad kunnen worden ingesteld. Dit lijkt mij een onwenselijke situatie. Er is geen preventieve bescherming en bij maatschappelijke onzorgvuldigheid bij het gebruik van de persoonsgegevens kan het zo zijn dat de waardigheid van
medische persoonsgegevens blijven geheim en worden beschermd. Er bestaan enkele uitzonderingen om het beroepsgeheim opzij te zetten, maar dit is doorgaans een kwestie van belangenafweging en het volgen van beroepsrichtlijnen.23 Waarom de medische persoonsgegevens van een erflater wel beschermen en de rest van zijn persoonsgegevens niet?
8. Iets regelen, maar hoe?
de overledene inmiddels is aangetast. Ik pleit er dan ook voor om de Wbp aan te passen en wel van toepassing te laten zijn op persoonsgegevens van overleden personen. Aangenomen dat de Wbp effectief is, is dit een preventieve bescherming voor de persoonsgegevens en de waardigheid van de erflater. De saisine geldt hier wel en de erfgenamen krijgen de controle over de gegevens. Om te laten zien dat deze aanbeveling in de praktijk al deels plaatsvindt wil ik een kleine uitstap maken naar de medische sector. De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)20 en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bevatten bepalingen over het beroepsgeheim van artsen, tandartsen, apothekers, gezondheidspsychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten, verloskundigen en verpleegsters. Het beroepsgeheim houdt in dat er geen inlichtingen worden verstrekt of een inzage in het dossier toekomt aan derden, tenzij er toestemming is gegeven door de patiënt zelf.21 Hoewel de WGBO geen antwoord geeft op de vraag of er na het overlijden van de patiënt recht bestaat op inzage in het dossier, wordt in het algemeen aangenomen dat het beroepsgeheim stand houdt wanneer de patiënt is overleden.22 De ratio hierachter is dat de patiënt geen toestemming meer kan verlenen. De
De erflater kan voorkomen dat zijn accounts en profielen teniet gaan door zijn dood en de afwikkeling van de digitale nalatenschap voor zijn erfgenamen een stuk eenvoudiger maken. De erflater geeft de erfgenamen de vrije hand in zijn accounts en profielen indien hij zijn inloggegevens achterlaat en hierover iets opneemt in zijn testament. De erfgenamen kunnen bij instellingen dan gemakkelijk het profiel verwijderen of in stand houden en/of aanpassen. De erflater zou bij zijn testament over de offline afwikkeling van zijn nalatenschap een bijlage kunnen opnemen over wat er met zijn digitale nalatenschap moet gebeuren. Tevens kan de erflater een executeur aanwijzen die zijn digitale nalatenschap afwikkelt. Verschillende sites zijn inmiddels met ‘oplossingen’ gekomen die voorzien in het afwikkelen van de digitale nalatenschap. Facebook heeft een ‘If I die’ applicatie,24 Twitter heeft in maart 2013 _Liveson geïntroduceerd25 en Google kwam in april 2013 met de Inactive Account Manager.26 De beperking van deze ‘oplossingen’ is gelegen in het feit dat ze alleen zien op de dienst die het bedrijf biedt en niet op het afwikkelen van de gehele digitale
De saisine geldt hier wel en de erfgenamen krijgen de controle over de gegevens
14. V.C. Hartkamp, De digitale nalaten-
25 892, nr. 3, p. 46 e.v.
2013, nr. 3.
wat je leuk vindt en op basis daarvan kan
schap. Is er een digitaal leven na de dood?,
18. Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr.
23. L.A.G.M. van Geld, ‘Inzage in het
het – na je overlijden – ‘jouw’ berichten
mei 2013.
3, p. 50.
medisch dossier en beroepsgeheim’, TE juni
voortzetten. Echter wordt er wel iemand
15. E.N.M. Visser, ‘Who owns your bits
19. Rb. Amsterdam, 11 december 2003,
2013, nr. 3.
aangewezen die bepaalt hoe lang het
when you die?’, Computerrecht 2007/113,
ECLI:NL:RBAMS:2003:AN9893 (Stichting
24. Met de ‘If I die’-applicatie kan men een
account blijft doorleven.
bijgewerkt tot 1 augustus 2007.
Digitaal monument Joodse gemeenschap).
filmpje maken die beschikbaar komt voor de
26. Met deze functie kan iemand aan
16. Volgens art. 1 aanhef en onder a Wbp
20. Deze wet maakt onderdeel uit van Boek 7
door de erflater geselecteerde mensen na het
Google laten weten wat er met zijn Gmail
is een persoonsgegeven ‘elk gegeven
van het Burgerlijk Wetboek. Titel 7, afdeling
overlijden. Een soort van laatste boodschap.
en andere diensten van Google moet
betreffende een geïdentificeerde of identifi-
5.
25. Deze dienst maakt het mogelijk dat je
gebeuren indien het account inactief wordt.
ceerbare natuurlijke persoon’.
21. Art. 7:457 BW.
ook na je overlijden Tweets kan blijven
Dit kan zijn na een periode van drie, zes,
17. Kamerstukken I 1988/89, 19 095, nr.
22. L.A.G.M. van Geld, ‘Inzage in het
versturen en dingen leuk kan vinden. _Live-
negen of twaalf maanden.
36a, p. 6-7 en Kamerstukken II 1997/98,
medisch dossier en beroepsgeheim’, TE juni
son analyseert jouw berichten, smaak en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2749
Focus
De beperking van deze ‘oplossingen’ is gelegen in het feit dat ze alleen zien op de dienst die het bedrijf biedt en niet op het afwikkelen van de gehele digitale nalatenschap
nalatenschap. Steeds meer commerciële bedrijven springen hier op in en proberen de erflater en zijn erfgenamen te helpen bij het afwikkelen van de gehele digitale nalatenschap. Bedrijven als Digizeker,27 Ziggur28 en Dataplaza29 zijn dergelijke bedrijven. Zij bieden een beveiligde digitale ‘kluis’ op het internet aan waar de toekomstige erflater zijn inloggegevens of documenten kan bewaren of zijn wensen kan doorgeven. Wanneer hij overlijdt verkrijgt een vertrouwenspersoon of verkrijgen de erfgenamen de ‘sleutel’ van de digitale kluis en hebben zij toegang tot de gegevens van de erflater. Bij Digizeker wordt samengewerkt met een notaris, maar voor de overige diensten is het verstandig om in een testament vast te leggen dat van één van deze diensten gebruik wordt gemaakt zodat de notaris hiervan op de hoogte is. Wanneer een inloggegeven wijzigt of er een nieuw account wordt aangemaakt kan dit in de digitale kluis gemakkelijk worden aangepast. Indien er bij het testament een bijlage is opgenomen is het lastig en kostbaar om hier wijzigingen in door te voeren en deze up-to-date te houden.
9. Conclusie Wat gebeurt er met je digitale leven nadat je bent overleden? Is er een (eeuwig) digitaal leven na de dood? Daar lijkt het nu wel op. Er is voor de digitale afwikkeling niets geregeld en als we de hoofdregel uit het offline erfrecht volgen dan nemen de erfgenamen de overeenkomsten, in dezelfde hoedanigheid als de erflater, over op grond van de saisineregel. Indien de erfgenamen deze overeenkomsten waar accounts en profielen aan hangen willen opzeggen of toegang tot de accounts en profielen willen verkrijgen zonder dat zij beschikken over inloggegevens is hier vaak een omvangrijke procedure voor nodig. Ik pleit er voor dat de wet wordt aangepast of dat er een bepaling in de wet wordt opgenomen zodat voor dergelijke overeenkomsten geldt dat deze teniet gaan met de dood van de account- of profielhouder. De wederpartij is dan gehouden de
2750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
accounts en profielen te verwijderen. De ratio achter deze aanpassing is dat de profielen en accounts van dermate persoonlijke aard zijn dat ze gelijk moeten worden gesteld met persoonlijke rechten en deze gaan ook teniet met de dood van de persoon waar de rechten op ziet. Door het overlijden vervalt een belangrijk onderdeel van het persoonlijke recht. Indien de erflater wil dat zijn erfgenamen kunnen beschikken over zijn accounts en profielen moet hij zijn inloggegevens achterlaten en dit kenbaar maken in zijn testament. Het testament gaat voor de wettelijke hoofdregel. De erflater kan gebruik maken van een bijlage bij zijn testament, hij kan een executeur aanwijzen of gebruik maken van verscheidene commerciële diensten. De persoonsgegevens die een derde over de erflater op het internet heeft gezet vallen niet onder de nieuwe hoofdregel, zij zijn immers niet op grond van een dergelijke overeenkomst op het internet gezet en niet door de erflater zelf. Om deze gegevens te beschermen zou de Wbp moeten worden aangepast zodat ook persoonsgegevens van overledenen worden beschermd. Op grond van de saisineregel verkrijgen de erfgenamen vervolgens de controle over deze persoonsgegevens. Momenteel is het bij maatschappelijke onzorgvuldigheid alleen mogelijk om achteraf een actie uit onrechtmatige daad in te stellen, maar wanneer de Wbp wordt aangepast worden de persoonsgegevens van de erflater preventief beschermd. Het is wenselijk dat het online leven stopt met het offline leven, tenzij de erflater heeft geregeld dat het anders moet.
27. www.digizeker.nl, geraadpleegd 20 mei 2013. 28. www.ziggur.me, geraadpleegd 20 mei 2013. 29. www.dataplaza.nl, geraadpleegd 20 mei 2013.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
en varkensrechten niet als zodanig een vorm
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
van eigendom in de zin van art. 1 EP waren
2306
en dat de bestreden maatregelen van de Whv
25 oktober 2013, nr. 09/04235
EHRM
2751
derhalve niet aan te merken als waren als
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
Hoge Raad (civiele kamer)
2751
eigendomsontneming.
Heisterkamp, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van
Hoge Raad (strafkamer)
2755
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2762
B. Procedure
Centrale Raad van Beroep
2764
Op 28 april 2010 dienen de varkenshouders
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Peursem) ECLI:NL:HR:2013:1030
een klacht in bij het EHRM. Met een beroep
Uitleg gedingstukken. Grief. HR: Het
op art. 1 EP stellen zij dat het stelsel van var-
oordeel van het hof dat de appellant geen
kensrechten onder de Whv een schending
grieven heeft gericht tegen het oordeel van
van hun recht op eigendom vormt.
de kantonrechter dat bepaalde vorderingen zijn verjaard, is onbegrijpelijk gelet op
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoekers van de Universiteit Leiden, de VU
C. Uitspraak van het Hof
de inhoud van de grieven, gelezen in
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
(Derde Kamer: Casadevall (President), Gyulu-
onderling verband en in samenhang met
de bewerking is verzorgd door N.R. Koffeman
myan, Bîrsan, Šikuta, López Guerra, Tsotsoria
de gegeven toelichtingen, temeer nu
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
en Silvis)
geïntimeerde deze grieven heeft opgevat in de door de appellant bedoelde zin.
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
Volgens het EHRM staat buiten kijf dat
ments and Decisions. De uitspraken van
inbreuk is gemaakt op de eigendomsrechten
(Wet RO art. 79 lid 1; BW art. 7:677, 7:681,
kamers van het EHRM worden drie maanden
van klagers, omdat het aantal varkens dat zij
7:683)
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
gerechtigd waren te houden als gevolg van
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
de Whv aanzienlijk is beperkt. Het Hof ver-
X (de werknemer), adv. mr. A.H.H. Vermeu-
Kamer van het Hof.
werpt echter hun stelling dat er sprake is van
len, vs. de gemeente Rotterdam (de werkge-
de facto eigendomsontneming. Volgens het
ver), niet verschenen.
2305
Hof is er geen sprake van een door art. 1 EP beschermde gerechtvaardigde verwachting
Feiten en procesverloop
indien er – zoals in voorliggend geval – over
Per 1 december 2003 is X bij de gemeente in
de interpretatie en toepassing van nationale
dienst getreden voor de duur van twee jaar.
regelgeving een gerechtelijke procedure is
Bij brief van 16 juni 2005 heeft de gemeente
Art. 1 Eerste Protocol EVRM. Wet herstructu-
gestart en de nationale rechter de stellingen
aan X aangezegd dat de arbeidsovereen-
rering varkenshouderij. Stelsel van varkens-
van klagers heeft verworpen.
komst zou worden beëindigd per 31 juli
rechten. Geen ontneming maar regulering
Het Hof aanvaardt wel dat klagers’ eigendom
2005. Bij brief van 30 juni 2005 heeft de
van eigendom. Eerlijke afweging individu-
is gereguleerd in de zin van art. 1 EP derde
gemachtigde van X primair de vernietigbaar-
eel en algemeen belang. Geen individuele
zin. Deze regulering was voorzien bij wet en
heid van deze opzegging en subsidiair de
en disproportionele last. Kennelijk
diende de gerechtvaardigde doelen van
kennelijke onredelijkheid van het ontslag
ongegrond.
bescherming van het milieu, alsmede de
ingeroepen. Vervolgens heeft enige corres-
naleving van EU-recht. Bij diens beoordeling
pondentie tussen partijen plaatsgevonden.
van de vraag of er een eerlijke afweging is
In dit geding heeft X schadevergoeding ter
gemaakt tussen de belangen van klagers en
zake van kennelijk onredelijk ontslag en
het algemeen belang, neemt het Hof mee dat
onregelmatig ontslag gevorderd, alsmede
de maatregel alle varkenshouders trof en
betaling van bedragen ter zake van het ver-
A. Feiten
niet klagers in het bijzonder, en dat voorzien
schil tussen het loon en de ontvangen WW-
Vanaf de jaren tachtig heeft Nederland, net
was in een regeling voor hardheidsgevallen.
uitkering en ter zake van verlofuren, over-
als andere Europese landen, quota’s ingesteld
Bovendien waren de uitspraken van de natio-
uren, reiskosten en buitengerechtelijke
voor mestproductie, zogenoemde mestpro-
nale rechter niet onredelijk of arbitrair. Het
kosten. De kantonrechter heeft de vordering
ductierechten. Met de Wet herstructurering
EHRM concludeert dat aan klagers geen indi-
afgewezen op grond van verjaring. Het hof
varkenshouderij (Whv) van 1998 werd in
viduele en disproportionele last is opgelegd.
heeft het vonnis van de kantonrechter
30 april 2013, appl. nr. 37265/10
(EVRM, art. 1 Eerste Protocol) Lohuis e.a. vs. Nederland
bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer
plaats daarvan een stelsel van overdraagbare varkensrechten ingevoerd, waarbij het aantal
D. Slotsom
overwogen:
varkens per varkenshouderij werd beperkt. In
Het EHRM verklaart de klacht unaniem
‘Het hof leest de eerste en derde alinea van
het Besluit hardheidsgevallen herstructure-
kennelijk ongegrond.
de toelichting op grief 1 aldus dat X niet
ring varkenshouderij was voorzien in een
grieft tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vorderingen tot vergoeding van
regeling voor hardheidsgevallen. De Whv en voornoemd besluit zijn in 2006 weer inge-
Hoge Raad (civiele kamer)
schade op grond van art. 7:681 BW en/of de
trokken. Klagers zijn (voormalig) varkenshou-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
betaling van een vergoeding ex art. 7:677 lid
ders wier capaciteit door invoering van het
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
4 BW verjaard zijn ingevolge art. 7:683 BW’.
varkensrechtenstelsel (aanzienlijk) is beperkt.
van Justitie van het Caribische deel van het
Zij hebben de Whv zonder succes aangevoch-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
Hoge Raad
ten bij de Nederlandse rechter. Bij uitspraak
zien op www.rechtspraak.nl.
De eerste grief strekte ten betoge dat de kan-
van 16 november 2001 oordeelde de Hoge
tonrechter weliswaar terecht heeft overwo-
Raad onder meer dat mestproductierechten
gen dat art. 7:683 BW van toepassing is op de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2751
Rechtspraak
schadevergoedingsvorderingen van de art.
Benelux-regeling moet wijken voor de
wijl de vraag of de vuurkorf, de verpakking
7:681 en 7:677 BW, maar dat dit niet geldt
Unierechtelijke. 3. Kort geding. Spoed-
en de wikkel auteursrechtelijke bescherming
voor de vorderingen ter zake van verlofuren,
eisendheid. Nevenvorderingen. Het hof kon
genieten naar nationaal recht moet worden
overuren, reiskosten en buitengerechtelijke
de nevenvorderingen nauw verwant achten
beantwoord. Het onderdeel faalt. Art. 17
kosten, alsook dat de kantonrechter ten
met de voldoende spoedeisende hoofdvor-
Modellenrichtlijn en art. 96 lid 2 GModVo
onrechte aan laatstbedoelde vorderingen is
dering.
laten de lidstaten vrij om te bepalen of en, zo ja, in hoeverre een model auteursrechtelijk
voorbijgegaan. Met zijn tweede grief is X opgekomen tegen het oordeel van de kanton-
(Richtlijn (EG) 98/71 (Modellenrichtlijn) art.
wordt beschermd. In de jaren die op de
rechter dat de schadevergoedingsvorderin-
17; Verordening (EG) 6/2002 (GModVo) art. 14
inwerkingtreding van deze Europese regelge-
gen van art. 7:681 en 7:677 BW ingevolge art.
leden 1 en 3, art. 96 leden 1 en 2; Richtlijn
ving zijn gevolgd, heeft het HvJ EU evenwel
7:683 BW zijn verjaard. Blijkens de toelich-
2001/29/EG (Auteursrechtrichtlijn) art. 2
in een reeks van uitspraken, te beginnen met
ting is de grief gericht tegen de overweging
onder a; BVIE art. 3.1 leden 1 en 2, 3.8, 3.29;
HvJ EU 16 juli 2009, ECLI:NL:XX:2009:BJ3749,
dat X ‘meer dan zes maanden na de laatste
Rv art. 254)
NJ 2011/288 (Infopaq vs. DDF), het auteursrechtelijke werkbegrip geharmoniseerd. Dat
brief geen stuitingshandelingen meer heeft verricht’, in welk verband X in de toelichting
S&S, adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch,
is geschied in het kader van de uitleg van art.
bij de grief heeft aangevoerd dat de kanton-
vs. Esschert, adv. mrs. R.F. Thunnissen en
2, onder a, Auteursrechtrichtlijn. De relevante
rechter is voorbijgegaan aan een brief van 14
W.A. Hoyng.
richtlijnen houden geen beperkingen in wat betreft de soorten werken waarop zij betrek-
februari 2006. Het oordeel van het hof dat X geen grieven heeft gericht tegen het oordeel
Feiten en procesverloop
king hebben en zonderen modellen of wer-
van de kantonrechter dat de op art. 7:681 en
Esschert en S&S verhandelen vuurkorven
ken van toegepaste kunst niet uit van hun
7:677 BW gebaseerde vorderingen ingevolge
voor in de tuin. Voor zowel de vuurkorf van
werkingssfeer. Dat betekent dat de vrijheid
art. 7:683 BW zijn verjaard, is onbegrijpelijk
Esschert (in de uitvoeringen ‘FF87’, ‘FF88’ en
die de Europese regelgever in de meerbedoel-
gelet op de inhoud van de grieven 1 en 2,
‘FF89’) als de vuurkorf van S&S (‘Brazil’) geldt
de bepalingen van de Modellenrichtlijn en de
gelezen in onderling verband en in samen-
dat de vuurkorf bestaat uit vijf losse onder-
GModVo aan de nationale rechtsstelsels heeft
hang met de bij die grieven gegeven toelich-
delen die plat op elkaar liggend zijn verpakt
willen overlaten, door de bedoelde recht-
tingen, temeer nu de gemeente blijkens haar
in een krat van pallethout, waaromheen een
spraak van het HvJ EU is beperkt. Dat wordt
memorie van antwoord deze grieven heeft
wikkel is aangebracht waarop is vermeld hoe
bevestigd in HvJ EU 27 januari 2011, nr.
opgevat in de door X bedoelde zin. Verwijzing
de vuurkorf dient te worden gemonteerd. De
C-168/09, ECLI:NL:XX:2011:BP3418 (Flos vs.
dient te volgen voor onderzoek of stuiting
door Esschert verhandelde vuurkorf en ver-
Semeraro). Het hof heeft zich derhalve met
van de verjaring heeft plaatsgevonden.
pakking zijn in opdracht van Esschert ont-
juistheid mede georiënteerd op de meerbe-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
worpen door X.
doelde Europese rechtspraak.
komstig de conclusie van de A-G.
In dit kort geding heeft Esschert in eerste
De onderdelen 2.1 en 2.2 klagen over het oor-
De A-G geeft onder 2.4 regels over de uitleg
aanleg gesteld dat S&S inbreuk maakt op
deel van het hof dat (niet in geschil is dat) de
van grieven.
haar auteursrechten, althans zich schuldig
vuurkorf en de verpakking beschouwd moe-
maakt aan slaafse nabootsing. Op grond
ten worden als modellen in de zin van art.
daarvan heeft Esschert een inbreukverbod
3.1 lid 2 BVIE. Het heeft die vaststelling
gevorderd, met nevenvorderingen, strekken-
gehanteerd als grondslag voor de toepassing
de tot opgave van de gegevens van de produ-
van art. 3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE
25 oktober 2013, nr. 12/01479
cent, de wederverkopers en de aantallen ver-
en de daaruit voortvloeiende slotsom dat
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
kochte en in voorraad zijnde vuurkorven. De
Esschert als auteursrechthebbende van die
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth,
voorzieningenrechter heeft de vorderingen
voortbrengselen dient te worden aange-
G. Snijders; wnd. A-G mr. A. Hammerstein)
afgewezen. In hoger beroep heeft Esschert
merkt. Voor toepassing van art. 3.29 in ver-
ECLI:NL:HR:2013:1036
haar eis aldus gewijzigd dat zij aan haar vor-
binding met art. 3.8 BVIE is evenwel niet ver-
deringen mede ten grondslag heeft gelegd
eist dat sprake is van een voor bescherming
Beide partijen verhandelen vuurkorven
dat de vuurkorf onder het beschermingsregi-
in aanmerking komend model als bedoeld in
voor in de tuin. In dit kort geding wordt
me valt van de GModVo. Bij tussenarrest
art. 3.1 lid 1 BVIE, maar is voldoende dat het
een inbreukverbod gevorderd op grond van
heeft het hof die eiswijziging geweigerd, voor
voortbrengsel een (tekening of) model is in
nationaal auteursrecht. De door de eisende
zover daarin de GModVo aan de vordering
de zin van art. 3.1 lid 2 BVIE, dus ‘het uiterlijk
partij verhandelde vuurkorf is in haar
ten grondslag wordt gelegd. Deze beslissing
van een voortbrengsel of een deel ervan’
opdracht ontworpen door een derde. Het
wordt in cassatie niet bestreden. Bij eindar-
vormt. Het oordeel van het hof dat dit laatste
hof wijst de vordering toe en wijst ook
rest heeft het hof de vorderingen toegewe-
niet in geschil is, is, mede in het licht van de
nevenvorderingen toe, strekkende tot opga-
zen. Het heeft daarbij onder meer geoordeeld
stellingen van S&S, niet onbegrijpelijk. De
ve van gegevens. HR: 1. Auteursrecht. Werk.
dat de omstandigheid dat X de vuurkorf en
onderdelen missen derhalve doel.
Het hof heeft zich met juistheid mede
de verpakking heeft ontworpen, niet eraan
De onderdelen 2.3 en 2.4 behelzen de klacht
georiënteerd op Europese rechtspraak waar-
afdoet dat het auteursrecht ingevolge art.
dat het hof de vraag naar de auteursrecht-
in het auteursrechtelijke werkbegrip is
3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE toekomt
hebbende ten onrechte of zonder voldoende
geharmoniseerd. 2. Modelrecht. Conflict
aan Esschert als de opdrachtgever van X.
motivering heeft beantwoord aan de hand
2307
van het BVIE, in plaats van op basis van de
van regels. De omstandigheid dat uit kracht van de GModVo een ander modelrechtheb-
Hoge Raad
GModVo. Bij de beoordeling van deze onder-
bende kan zijn dan de naar nationaal
Onderdeel 1 klaagt dat het hof het geschil
delen wordt vooropgesteld dat, als gevolg van
(Benelux)recht auteursrechthebbende, leidt
heeft beoordeeld aan de hand van een com-
de door het hof geweigerde wijziging van eis,
niet tot een conflict van regels waarin de
munautair auteursrechtelijk werkbegrip, ter-
aan de vorderingen van Esschert geen
2752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
gemeenschapsmodelrecht ten grondslag ligt.
naar het hof overwoog, ertoe strekken te
Feiten en procesverloop
De klacht dat het hof niet aan de hand van
bewerkstelligen dat verdere inbreuken op het
In een eerder geding heeft A BV (de BV) de
de GModVo heeft bepaald aan wie dat
auteursrecht uitblijven – en die derhalve ter
gemeente gedagvaard en betaling gevorderd
auteursrecht toekomt, faalt, reeds omdat de
versterking van het opgelegde inbreukverbod
van € 442.567. De gemeente heeft tot niet-
GModVo omtrent het auteursrecht op model-
dienen – en S&S die vorderingen voor het
ontvankelijkverklaring van de BV geconclu-
len niet anders bepaalt dan dat – kort
overige inhoudelijk niet had betwist, kon het
deerd op de grond dat deze vennootschap
gezegd – deze verordening het gemeen-
hof nauwe verwantschap in bovenbedoelde
niet bestaat. Vervolgens heeft de BV rectifica-
schapsrecht en het nationale recht inzake
zin aannemen en behoefde die onomkeer-
tie gevraagd omdat zij in de inleidende dag-
(onder meer) niet-ingeschreven modellen
baarheid het hof niet van toewijzing te weer-
vaarding abusievelijk als partij is genoemd.
onverlet laat (art. 96 lid 1), alsmede (in art. 96
houden. Het oordeel van het hof is niet onbe-
De BV heeft aangevoerd dat de werkelijke
lid 2):
grijpelijk en niet ontoereikend gemotiveerd.
naam is X, tevens handelende onder de naam
‘Een model dat wordt beschermd door een
Hierop stuit het onderdeel af.
A. De gemeente heeft bezwaar gemaakt
Gemeenschapsmodel, kan tevens worden
Volgt verwerping.
tegen de rectificatie. De rechtbank heeft dit
beschermd door het auteursrecht van lidsta-
De wnd. A-G concludeert tot vernietiging en
bezwaar gehonoreerd en bij vonnis van 15
ten vanaf de datum waarop het model is
verwijzing. Hij acht de onderdelen 2.3 en 2.4
oktober 2008 A (zonder de toevoeging BV)
gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lid-
gegrond. Hij meent dat de bepalingen uit de
niet-ontvankelijk verklaard en veroordeeld in
staat bepaalt de omvang en de voorwaarden
BVIE op grond waarvan het hof Esschert als
de proceskosten van de gemeente ten bedra-
van die bescherming, met inbegrip van het
rechthebbende heeft aangewezen, moeten wij-
ge van € 11.365. De gemeente heeft verbete-
vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid’.
ken voor de GModVo (2.37). Ook onderdeel 3
ring van het vonnis verzocht in die zin dat A
De verordening kent geen bepaling omtrent
acht hij gegrond. Hij ziet onvoldoende nauwe
wordt gewijzigd in X. De rechtbank heeft dit
de vraag wie als maker in auteursrechtelijke
verwantschap tussen de hoofdvordering en de
verzoek afgewezen en overwogen dat
zin van een auteursrechtelijk beschermd
nevenvorderingen (2.50). De conclusie bevat
bedoeld is de BV te vermelden als degene die
model moet worden aangemerkt of aan wie
afbeeldingen van de vuurkorven (1.1.1-1.1.3).
niet-ontvankelijk wordt verklaard.
het auteursrecht op een model anderszins toekomt. De door S&S ingeroepen leden 1 en 3 van art. 14 GModVo zien slechts op de
In het onderhavige geding heeft X (opnieuw)
2308
vraag wie als rechthebbende op een gemeen-
betaling gevorderd van € 442.567. De Gemeente heeft in reconventie betaling gevorderd van het hiervoor genoemde
schapsmodel heeft te gelden. Anders dan het
25 oktober 2013, nr. 12/03040
bedrag van € 11.365 ter zake van de in de
onderdeel betoogt, komt de regeling die het
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
eerdere procedure toegewezen proceskosten
BVIE met betrekking tot het auteursrecht op
Spapens, M.A. Loth, G. Snijders, M.V. Polak;
alsmede € 136.018 op de grond dat X toere-
modellen kent, dus niet in strijd met de
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
kenbaar is tekortgeschoten in de nakoming
genoemde voorschriften uit de GModVo. De
ECLI:NL:HR:2013:1037
van zijn verbintenis. De rechtbank heeft
omstandigheid dat uit kracht van de GMod-
zowel in conventie als in reconventie de vor-
Vo een ander modelrechthebbende kan zijn
Niet bestaande procespartij. Proceskosten-
dering afgewezen. Het hof heeft het vonnis
dan de naar nationaal (Benelux)recht
veroordeling. Een natuurlijke persoon
ten aanzien van de vordering in conventie
auteursrechthebbende, leidt, gelet alleen al
maakt op naam van een niet bestaande
bekrachtigd, maar de reconventionele vorde-
op art. 96 lid 2 GModVo, evenmin tot een
vennootschap een procedure aanhangig
ring alsnog grotendeels toegewezen. Met
conflict van regels waarin de Benelux-rege-
tegen de gemeente. De rechtbank staat niet
betrekking tot de vordering van de Gemeen-
ling moet wijken voor de Unierechtelijke.
toe dat de natuurlijke persoon dit rectifi-
te ter zake van € 11.365 aan proceskosten
Onderdeel 3 verwijt het hof dat het de neven-
ceert, verklaart de vennootschap niet-ont-
heeft het hof overwogen dat X in strijd met
vorderingen heeft toegewezen, zonder deze
vankelijk en veroordeelt de vennootschap
art. 4 lid 1 Handelsnaamwet (Hnw) en
elk afzonderlijk te onderzoeken op spoedei-
in de proceskosten. Daarna maakt de
onrechtmatig jegens de gemeente heeft
sendheid. Het onderdeel mist doel voor zover
natuurlijke persoon op eigen naam een
gehandeld door op naam van een niet
het klaagt over de onomkeerbaarheid van de
procedure aanhangig tegen de gemeente.
bestaande vennootschap een procedure te
toegewezen nevenvorderingen, aangezien de
De gemeente vordert in reconventie (onder
beginnen en dat de gemeente daardoor scha-
enkele omstandigheid dat toewijzing van een
meer) betaling door de natuurlijke persoon
de heeft geleden, bestaande uit de in het
vordering in kort geding, of het nu een
van de ten laste van de vennootschap toe-
vonnis van 15 oktober 2008 geliquideerde
hoofd- of nevenvordering is, tot een onom-
gewezen proceskostenveroordeling. Het hof
proceskosten, die zij thans niet op X kan ver-
keerbare schade of andere onomkeerbare
wijst die vordering toe. HR: Niet kan wor-
halen.
gevolgen leidt, geen beletsel behoeft te zijn
den geoordeeld dat de natuurlijke persoon
voor toewijzing. Het hof heeft de bedoelde
onrechtmatig jegens de gemeente heeft
Hoge Raad
nevenvorderingen nauw verwant geacht met
gehandeld door de eerste procedure aan-
Ingevolge art. 4 lid 1 Hnw is het verboden
de voor beoordeling in kort geding voldoen-
hangig te maken op naam van de vennoot-
een handelsnaam te voeren die in strijd met
de spoedeisende hoofdvordering. Het onder-
schap. De HR wijst de reconventionele vor-
de waarheid de indruk wekt dat de onderne-
deel klaagt dat de klaarblijkelijk door het hof
dering alsnog zelf af.
ming rechtspersoonlijkheid bezit of een
toegepaste regel van HR 15 juni 2007,
ander type rechtspersoonlijkheid dan de
ECLI:NL:HR:2007:BA1522, NJ 2008/153 (Bax
(Rv art. 237, 245; BW art. 6:162; Hnw art. 4 lid
naam suggereert. Degene die schade lijdt
vs. Weijers) in dit geval niet opgaat, doch het
1)
door overtreding van art. 4 lid 1 Hnw, kan in
zet niet uiteen waarom dat het geval zou
beginsel krachtens art. 6:162 BW een vorde-
zijn, anders dan wegens de eerdergenoemde
X, handelend onder de naam A, adv. mr.
ring tot – onder meer – schadevergoeding
onomkeerbaarheid. Nu het bij deze nevenvor-
H.J.W. Alt, vs. de gemeente De Ronde Venen,
instellen. In het onderhavige geval echter
deringen voorts gaat om maatregelen die,
niet verschenen.
kan niet worden geoordeeld dat X onrecht-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2753
Rechtspraak
matig jegens de gemeente heeft gehandeld
de belastingplichtigen een strekking die
leggen op straffe van verbeurte van dwang-
door de eerste procedure aanhangig te
verder gaat dan wordt gerechtvaardigd door
sommen. De Staat heeft in reconventie op
maken op naam van de BV. Daarbij wordt in
hun belang naar behoren verweer te kun-
grond van art. 47 en 49 AWR een bevel gevor-
aanmerking genomen dat de gemeente zich
nen voeren in de fiscale procedure, terwijl
derd dat X c.s. alle gegevens en inlichtingen
in die procedure heeft gesteld, dat zij toen
anderzijds die fiscale procedure met vol-
zullen verstrekken over alle door hen in het
een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft
doende waarborgen is omkleed. 2. Fiscaal-
buitenland aangehouden bankrekeningen en
gevoerd op de grond dat de BV niet bestond,
rechtelijke informatieverplichting. Burger-
overige vermogensbestanddelen, op straffe
dat de BV duidelijk heeft gemaakt dat sprake
lijke rechter. De wetgever heeft geen
van verbeurte van dwangsommen. De voor-
was van een vergissing en bedoeld was als
wijziging willen aanbrengen in de moge-
zieningenrechter heeft de vordering van X
partij te laten optreden X h.o.d.n. A, en dat de
lijkheid dat de Belastingdienst een proce-
c.s. afgewezen en die van de Staat gedeeltelijk
gemeente vervolgens bezwaar heeft gemaakt
dure bij de burgerlijke rechter aanhangig
toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de
tegen deze rectificatie van de partij-aandui-
maakt die strekt tot nakoming van de
voorzieningenrechter vernietigd voor zover
ding. Onder deze omstandigheden biedt art.
informatieverplichting van de AWR, op
de vorderingen in reconventie zijn afgewe-
4 lid 1 Hnw in verbinding met art. 6:162 BW
straffe van een dwangsom. 3. Nemo tenetur.
zen, die vorderingen alsnog toegewezen, en
geen grondslag voor de reconventionele vor-
De voorzieningenrechter dient een clausu-
het vonnis voor het overige bekrachtigd.
dering van de gemeente tot vergoeding van
lering te verbinden aan het bevel, hierin
de proceskosten van de eerste procedure. De
bestaande dat het, voor zover het wilsaf-
Hoge Raad
Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen omdat
hankelijk materiaal betreft, alleen mag
Middel 1 betoogt dat de Staat op grond van
ook het door de gemeente aan haar recon-
worden gegeven met de restrictie dat het
het in art. 6 EVRM besloten liggende equality
ventionele vordering ten grondslag gelegde
verstrekte materiaal uitsluitend wordt
of arms-beginsel gehouden is aan X c.s. onge-
art. 245 Rv haar niet kan baten.
gebruikt ten behoeve van de belastinghef-
schoonde stukken over te leggen, in het bij-
De Gemeente heeft zich eerst op deze bepa-
fing.
zonder wat betreft de identiteit van de tipge-
ling beroepen nadat het vonnis van 15 okto-
ver en de met deze gesloten
ber 2008 in kracht van gewijsde was gegaan,
(EVRM art. 6; AWR art. 47 lid 1, 49, 52a lid 4;
tipgeversovereenkomst. Bij de beoordeling
en zij heeft nagelaten hoger beroep van dit
Awb art. 8:29, 8:31, 8:42)
van het middel wordt vooropgesteld dat de
vonnis in te stellen en in dit appel een
door X c.s. verlangde gegevens door hen zijn
beroep te doen op art. 245 Rv.
X c.s. (de belastingplichtigen), adv. mr. A.J.F.
gevraagd ter onderbouwing van hun verweer
Volgt vernietiging, voor zover het hof de
Gonesh, vs. Staat der Nederlanden, adv. mrs.
in een fiscale procedure tegen opgelegde of
reconventionele vordering tot betaling van
J.W.H. van Wijk en C.M. Bergman.
op te leggen belastingaanslagen en vergrijp-
€ 11.365, met rente, heeft toegewezen, en
boeten. De door hen ingestelde vordering
afwijzing alsnog van die reconventionele vor-
Feiten en procesverloop
strekt ertoe dat de inspecteur voldoet aan de
dering, overeenkomstig de conclusie van de
In maart 2009 heeft een tipgever zich bij de
op hem naar het oordeel van X c.s. in het
A-G.
Belastingdienst gemeld met gedetailleerde
kader van die procedure rustende verplich-
De A-G geeft onder 2.2-2.13 een schets van
informatie over honderden Nederlandse
tingen. In de procedure voor de belasting-
het verloop van de eerdere procedure en het
belastingplichtigen met banktegoeden en
rechter kunnen onder meer de art. 8:42 als-
juridisch kader daarbij. Onder 2.11 consta-
effectenportefeuilles bij buitenlandse ban-
mede 8:29 en 8:31 Awb worden toegepast en
teert zij dat geen sprake is van onrechtmatig-
ken. In oktober 2009 heeft de fiscus op grond
dient art. 6 EVRM in acht te worden geno-
heid. Onder 2.16-2.17 gaat zij in op de verbo-
van art. 47 lid 1 AWR aan X c.s. gevraagd
men. Deze bepalingen waarborgen dat in die
den van de Handelsnaamwet.
informatie te verstrekken over door hen in
procedure rekening wordt gehouden met het
het buitenland aangehouden bankrekenin-
verdedigingsbelang dat X c.s. met het onder-
gen. Na voorafgaande aankondiging heeft de
havige kort geding willen beschermen. Daar-
belastingdienst aan X c.s. navorderingsaan-
voor is echter niet noodzakelijk dat X c.s. op
slagen in de inkomsten- en vermogensbelas-
de hoogte worden gesteld van de naam van
25 oktober 2013, nr. 12/03379
ting met vergrijpboeten opgelegd. X c.s. heb-
de tipgever en van de tipgeversovereen-
(Mrs. F.B. Bakels, M.W.C. Feteris,
ben tegen die aanslagen en
komst. Hun belang is slechts dat zij zich in
A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, J. Wortel;
boetebeschikkingen (pro forma) bezwaar
de procedure voor de belastingrechter naar
A-G mr. P.J. Wattel)
gemaakt. In 2011 heeft de fiscus op de voet
behoren kunnen verdedigen tegen de desbe-
ECLI:NL:HR:2013:1042
van art. 52a lid 4 AWR informatiebeschikkin-
treffende aanslagen en boeten. Dit belang
gen vastgesteld ten aanzien van X c.s. X c.s.
wordt voldoende beschermd doordat de
Fiscaal geschil. Informatieverstrekking. In
hebben daartegen bezwaar gemaakt. X c.s.
– met voldoende waarborgen omklede – pro-
2009 heeft een tipgever zich bij de Belas-
hebben de fiscus gevraagd om inzage van
cedure voor de belastingrechter voorziet in
tingdienst gemeld met informatie over
alle op hun zaken betrekking hebbende stuk-
de mogelijkheid die aanslagen en boeten te
Nederlandse belastingplichtigen met tegoe-
ken. In december 2011 heeft de fiscus aan X
vernietigen indien de Staat ten onrechte wei-
den bij buitenlandse banken. In dit kort
c.s. een aantal stukken verstrekt. Substantiële
gert de naam van de tipgever en de tipge-
geding vorderen vier belastingplichtigen
delen zijn echter onleesbaar gemaakt, waar-
versovereenkomst aan X c.s. bekend te
dat de Staat de identiteit van de tipgever en
onder de passages waaruit de identiteit van
maken. De belastingrechter kan immers op
de bijzonderheden van de met deze geslo-
de tipgever zou kunnen worden afgeleid.
grond van art. 8:31 Awb gevolgen verbinden
ten tipgeversovereenkomst bekend maakt.
Dienaangaande beroept de fiscus zich op
aan een weigering van de inspecteur om aan
De Staat vordert in reconventie dat de belas-
gewichtige redenen voor geheimhouding.
zijn processuele verplichtingen te voldoen en
tingplichtigen informatie verstrekken over
In dit kort geding hebben X c.s. een bevel
aldus compensatie bieden voor de processue-
hun buitenlandse tegoeden. HR: 1. Equality
gevorderd dat de Staat ongeschoonde versies
le benadeling van diens wederpartij. Ener-
of arms. Enerzijds heeft de vordering van
van de aan hen verstrekte stukken zal over-
zijds heeft dus de vordering van X c.s. in het
2309
2754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
onderhavige kort geding een strekking die
hankelijk materiaal betreft, in die zin wordt
2012/518: Hoge Raad gaat in op de achter-
verder gaat dan wordt gerechtvaardigd door
beperkt dat een zodanig bevel alleen mag
grond van het vereiste dat de verdachte de
hun belang naar behoren verweer te kunnen
worden gegeven met de restrictie dat het ver-
gelegenheid heeft gehad na te denken over
voeren in de fiscale procedure, terwijl ander-
strekte materiaal uitsluitend wordt gebruikt
de betekenis en de gevolgen van zijn voor-
zijds die fiscale procedure met voldoende
ten behoeve van de belastingheffing. Zou het
genomen daad en zich daarvan rekenschap
waarborgen is omkleed. Op grond van het
aldus in handen van de inspecteur, en daar-
te geven. In casu ontoereikende motivering
bovenstaande komt de vordering van X c.s.
mee van de Staat, geraakte materiaal deson-
voorbedachte raad in aanmerking genomen
niet voor toewijzing in aanmerking. Middel 1
danks mede worden gebruikt voor doelein-
dat 1. de verdachte de eerste steek in een
kan dan ook niet tot cassatie leiden.
den van fiscale beboeting of strafvervolging,
ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft
Middel 3 is gericht tegen het oordeel van het
dan komt het oordeel welk gevolg moet wor-
toegebracht en 2. het tweede steekincident
hof dat de inspecteur gerechtigd is om naast
den verbonden aan schending van de door
korte tijd – ongeveer 50 seconden – daarna
de informatiebeschikkingen ex artikel 52a lid
de voorzieningenrechter gestelde restrictie,
plaatsvond.
4 AWR een procedure bij de burgerlijke rech-
toe aan de rechter die over de beboeting of
ter aanhangig te maken strekkende tot nako-
bestraffing beslist. Het bovenstaande brengt
ming van de informatieverplichting van de
mee dat middel 5 in zoverre slaagt dat het
AWR, op straffe van een dwangsom. Bij de
door het hof gegeven bevel niet ongeclausu-
Inleiding:
beoordeling van het middel moet vooropge-
leerd had mogen worden gegeven. In zoverre
Verdachte is ter zake van poging moord (art.
steld worden dat art. 52a lid 4 AWR de moge-
zal dat arrest worden vernietigd.
289 jo. 45 Sr) veroordeeld omdat hij – kort
lijkheid openlaat van een civiele procedure
Volgt gedeeltelijke vernietiging en bepaling
gezegd – ter uitvoering van het door hem
als de onderhavige indien een (vermoedelijk)
dat, voor zover de veroordelingen van X c.s.
voorgenomen misdrijf om opzettelijk
belastingplichtige niet voldoet aan verplich-
betrekking hebben op materiaal waarvan het
[betrokkene 1] van het leven te beroven met
tingen die voor hem voortvloeien uit (onder
bestaan van de wil van X c.s. afhankelijk is,
dat opzet met een mes in de hals van
meer) art. 47 van die wet. Uit de parlementai-
dit materiaal zal worden verstrekt met de
[betrokkene 1] heeft gestoken en daarna ter
re geschiedenis van het genoemde lid 4 blijkt
restrictie dat het slechts zal worden gebruikt
uitvoering van het door hem voorgenomen
dat de wetgever geen wijziging heeft willen
ten behoeve van de belastingheffing.
misdrijf om opzettelijk en met voorbedach-
aanbrengen in de mogelijkheden die de civie-
De A-G concludeert dienovereenkomstig. Hij
ten rade die [betrokkene 1] van het leven te
le procedure de Belastingdienst op dit punt
meent dat de Staat onvoldoende belang heeft
beroven met dat opzet en na kalm beraad en
biedt. Die ook voorheen reeds bestaande
bij geheimhouding van de identiteit van de
rustig overleg met een mes een stekende
mogelijkheden zijn niet beperkt tot bijzonde-
tipgever (10.4-10.7), maar niettemin niet ver-
beweging naar de hals van [betrokkene 1]
re gevallen zoals bedoeld in het middel. Het
plicht kan worden die identiteit bekend te
heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat
middel faalt daarom.
maken (10.8-10.10). Voorts meent hij dat aan
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Middel 5 is gericht tegen de verwerping door
de belastingplichtigen bevolen kan worden de
De raadsvrouwe heeft het ter zitting in hoger
het hof van het beroep van X c.s. op het
door de Staat verlangde gegevens te verstrek-
beroep aangevoerd dat de verdachte niet met
nemo-teneturbeginsel. In HR 12 juli 2013,
ken, zij het uit hoofde van het nemo-tenetur-
‘snode plannen’ de snackbar is ingegaan en
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640 (W. vs. Staat der
beginsel met de restrictie dat de Staat de
dat daarvan op de ter terechtzitting getoon-
Nederlanden) is, samengevat weergegeven,
gegevens niet gebruikt voor punitieve doel-
de camerabeelden ook geen tekenen zijn te
het volgende overwogen. De verkrijging langs
einden (10.21-10.28).
herkennen. De advocaat-generaal heeft zich
de weg van een in kort geding gegeven bevel
(Sr art. 289)
op het standpunt gesteld dat de verdachte
van bewijsmateriaal waarvan het bestaan
telkens heeft gehandeld met voorbedachte
niet afhankelijk is van de wil van de belas-
Hoge Raad (strafkamer)
raad.
tingplichtige levert geen schending van art. 6
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
Wat betreft de feiten in deze zaak blijkt het
EVRM op, ook niet als aan dat bevel een
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
volgende uit een proces-verbaal van bevin-
dwangsom wordt verbonden. De verkrijging
straf(proces)recht Radboud Universiteit
dingen van de politie bevattende het relaas
van bewijsmateriaal waarvan het bestaan wél
Nijmegen.
van twee opsporingsambtenaren (daarbij
afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige (hierna: wilsafhankelijk materiaal), mag worden afgedwongen voor heffingsdoel-
wordt steeds de tijd weergegeven): 02.58.47:
2310
einden. Indien niet kan worden uitgesloten
Wij zagen op de beelden de ambtshalve bekende [verdachte] en de aangever [betrokkene 1]. Verder zagen wij vier onbekende per-
dat het materiaal tevens in verband met een
15 oktober 2013, nr. 12/00655
sonen in de publieke ruimte en een mede-
‘criminal charge’ tegen de belastingplichtige
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
werker van Snackbar [A] achter de toonbank.
zal worden gebruikt, zullen de nationale
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma,
Wij zagen dat de verdachte samen met een
autoriteiten moeten waarborgen dat de
V. van den Brink)
kalende man eten bestelde bij aangever.
belastingplichtige zijn recht om niet mee te
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
03.00.36: Wij zagen dat verdachte samen met
werken aan zelfincriminatie effectief kan
strekkende tot vernietiging wat betreft de
de kalende man aan een tafel ging zitten in
uitoefenen. Aangezien hierop gerichte regel-
opgelegde straf, in zoverre tot terugwijzing
de publieke ruimte. Dit was de tafel links van
geving in Nederland ontbreekt, dient de rech-
dan wel verwijzing, en tot verwerping voor
de toonbank, nagenoeg tegen de toonbank
ter in de vereiste waarborgen te voorzien.
het overige; adv. mr. R.J. Baumgardt,
aan. 03.06.47: Wij zagen dat aangever met
Om deze reden dient de (voorzieningen)rech-
Spijkenisse)
zijn vinger wees naar verdachte. Wij zagen
ter een hierop gerichte clausulering te ver-
ECLI:NL:HR:2013:963
dat verdachte hierop opstond. Wij zagen dat
binden aan het door hem uit te spreken
zij kennelijk een discussie hadden waarbij
bevel. Die clausulering bestaat hierin dat de
Aanvulling maatstaven voorbedachte raad
veel handgebaren werden gemaakt. Wij zagen
te treffen voorziening, voor zover die wilsaf-
uit HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ
dat verdachte en aangever op dit moment
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2755
Rechtspraak
met hun gezichten ongeveer 20 à 30 centi-
de handen van verdachte over de toonbank
nadenken; het tegenovergestelde van oogen-
meter van elkaar verwijderd waren. 03.06.59:
viel.
blikkelijke gemoedsopwelling’. (H.J. Smidt,
Wij zagen dat de kalende man verdachte pro-
Het hof heeft onder meer het volgende over-
Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht,
beerde weg te krijgen van de toonbank door
wogen: ‘De eerste steekbeweging. Anders dan
deel II, 1881, p. 437).
hem weg te trekken. 03.07.07: Wij zagen dat
de advocaat-generaal is het hof met de recht-
3.3. Voor een bewezenverklaring van het
aangever achter de toonbank weg liep en de
bank van oordeel dat onvoldoende wettig en
bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen
publieke ruimte inliep. Wij zagen dat aange-
overtuigend bewijs voorhanden is dat de ver-
vast te staan dat de verdachte zich geduren-
ver en verdachte constant in elkaars richting
dachte de eerste keer dat hij met zijn mes
de enige tijd heeft kunnen beraden op het te
keken en tegen elkaar spraken. 03.07.18: Wij
naar de verdachte stak heeft gehandeld met
nemen of het genomen besluit en dat hij
zagen dat het met vier personen, namelijk
voorbedachte raad. Naar het oordeel van het
niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
aangever, verdachte, een negroïde man en de
hof heeft de verdachte op dat moment in een
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid
kalende man, tot een soort duwen en trekken
ogenblikkelijke gemoedsopwelling gestoken.
heeft gehad na te denken over de betekenis
kwam. Hierbij probeerden de kalende en de
De tweede steekbeweging. Anders dan de
en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
negroïde man aangever en verdachte uit
rechtbank is het hof echter met de advocaat-
en zich daarvan rekenschap te geven.
elkaar te houden. Wij zagen dat de discussie
generaal van oordeel dat de verdachte ten
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte
nog steeds plaats vond en dat verdachte aan-
tijde van het tweede steekincident – dat
raad gaat het bij uitstek om een weging en
gever opzocht ondanks tussenkomst van de
ongeveer 50 seconden na het eerste steekin-
waardering van de omstandigheden van het
kalende en de negroïde man. 03.08.20: Wij
cident plaatsvond – wel met voorbedachte
concrete geval door de rechter, waarbij deze
zagen dat aangever en verdachte werden
raad heeft gehandeld. Gelet op de tijdspanne
het gewicht moet bepalen van de aanwijzin-
gescheiden, maar dat er wederom een hevige
die is gelegen tussen het moment waarop de
gen die voor of tegen het bewezen verklaren
discussie ontstond. Wij zagen dat de kalende
verdachte [betrokkene 1] met het mes in de
van voorbedachte raad pleiten. De vaststel-
man de verdachte probeerde weg te trekken
hals heeft gestoken en het moment dat hij
ling dat de verdachte voldoende tijd had om
bij aangever. 03.08.26: Wij zagen dat verdach-
voor de tweede keer [betrokkene 1] met het
zich te beraden op het te nemen of het geno-
te in zijn rechterhand een voorwerp vast-
mes in zijn hals probeerde te steken, heeft de
men besluit vormt weliswaar een belangrijke
hield. Dit voorwerp kwam bij of uit de jas van
verdachte tijd gehad om zich te beraden op
objectieve aanwijzing dat met voorbedachte
verdachte vandaan. Wij zagen dat dit een
het te nemen of genomen besluit om
raad is gehandeld, maar behoeft de rechter
mes betrof. 03.08.27: Wij zagen dat verdachte
[betrokkene 1] nogmaals met het mes te ste-
niet ervan te weerhouden aan contra-indica-
met zijn rechterhand het lemmet uit het heft
ken en zich rekenschap te geven van de
ties een zwaarder gewicht toe te kennen.
klikte en met zijn rechterarm een zwaai
gevolgen van zijn daad. De verdachte heeft
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
maakte naar de hals van aangever. Wij zagen
voorts gestoken nadat hij zelf – vanuit een
de omstandigheid dat de besluitvorming en
dat verdachte met het mes de linkerzijde van
situatie waarin het, zij het kortdurend, rustig
uitvoering in plotselinge hevige drift plaats-
de hals van aangever raakte en het mes daar
was en hij alleen stond – op [betrokkene 1] is
vinden, dat slechts sprake is van een korte
in zijn hals stak. Wij zagen dat verdachte
afgelopen, waarna hij vrijwel direct heeft
tijdspanne tussen besluit en uitvoering of
daarbij met zijn arm over de negroïde per-
gestoken, zodat hij naar het oordeel van het
dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens
soon, die vlak voor hem stond, heen zwaaide.
hof niet heeft gehandeld in een ogenblikke-
de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo
Wij zagen dat aangever direct met zijn linker-
lijke gemoedsopwelling. Onder genoemde
kunnen bepaalde omstandigheden (of een
hand naar zijn hals greep. 03.08.33: Wij zagen
omstandigheden is het hof van oordeel dat
samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk
dat verdachte in de richting van de toegangs-
de verdachte met voorbedachte raad heeft
tot het oordeel brengen dat de verdachte in
deur van de snackbar werd gewerkt. Wij
gehandeld toen hij [betrokkene 1] voor de
het gegeven geval niet met voorbedachte
zagen dat verdachte nog steeds in zijn rech-
tweede keer probeerde te steken’.
raad heeft gehandeld.
terhand het mes vasthield en in zijn linker-
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring,
Mede met het oog op het strafverzwarende
hand etenswaar. Wij zagen dat verdachte vlak
voor zover inhoudende dat de verdachte met
gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan
na elkaar het mes in en uitklikte met zijn
voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoerei-
de vaststelling dat de voor voorbedachte raad
rechterhand. 03.08.47: Wij zagen dat verdach-
kend is gemotiveerd.
vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter,
te bij de automaten, rechts van de toonbank, stond en dat aangever links van de toonbank
Hoge Raad, onder meer:
in het bijzonder indien de voorbedachte raad
stond. Wij zagen dat iedereen in de snackbar
3.2.2. De memorie van toelichting bij het
niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt,
afstand bewaarde tot verdachte. Wij zagen
wetsvoorstel dat heeft geleid tot de vaststel-
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
dat verdachte zijn rechterhand achter zijn
ling van het Wetboek van Strafrecht houdt
verklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR
rug hield. 03.09.14: Wij zagen dat verdachte
omtrent deze bepaling onder meer het vol-
28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342,
langzaam naar aangever liep. 03.09.17: We
gende in:
NJ 2012/518).
zagen dat verdachte op maximaal één meter
‘Moord is de doodslag met voorbedachten
3.4. De achtergrond van het vereiste dat de
van aangever stond en dat verdachte met
rade begaan. Ten onregte heeft art. 297 C.P.
verdachte de gelegenheid heeft gehad na te
zijn rechterhand plotseling uithaalde naar
het begrip van voorbedachten rade omschre-
denken over de betekenis en de gevolgen van
het gezicht of de hals van aangever. We zagen
ven door ‘dessein formé avant l’action’.
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
dat verdachte het mes in zijn rechterhand
Immers aan elke opzettelijke daad gaat een
rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat
nog steeds vasthield. We zagen dat verdachte
‘dessein’ vooraf, al zij dit slechts door eene
dat de verdachte die gelegenheid heeft
rakelings langs het gezicht of de hals van
zeer kleine tijdsruimte van de daad geschei-
gehad, het redelijk is aan te nemen dat de
aangever schoot met zijn rechterhand en dat
den. De uitdrukking voorbedachte raad zelve,
verdachte gebruik heeft gemaakt van die
aangever hierop reageerde door met zijn lin-
zonder eenige wettelijke omschrijving, wijst
gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nage-
kerhand tegen de rechterarm van verdachte
duidelijk aan wat vereischt wordt, namelijk
dacht over de betekenis en de gevolgen van
te slaan. We zagen dat hierdoor het mes uit
een tijdstip van kalm overleg, van bedaard
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
2756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en
woon onvoorzichtige gedraging van de ver-
Hoge Raad, onder meer:
nadenken dat in de wetsgeschiedenis is
dachte een zeer ernstig gevaar in het leven
4.2. Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidi-
geplaatst tegenover de ogenblikkelijke
is geroepen, alsmede dat de verdachte zich
air tenlastegelegde is toegesneden op art. 6
gemoedsopwelling). Dat de verdachte daad-
daarvan bewust was, althans had moeten
in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in
werkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap
zijn. In casu tekortschietende bewijsvoe-
de tenlastelegging en bewezenverklaring
heeft gegeven leent zich immers moeilijk
ring.
voorkomende term ‘roekeloos’ moet derhalve
voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of
geacht worden aldaar te zijn gebezigd in (WVW 1994 art. 6, 175)
eventuele getuigen geen inzicht geven in
dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW
hetgeen voor en ten tijde van het begaan van
Inleiding:
1994.
het feit in de verdachte is omgegaan. Of in
Verdachte is veroordeeld omdat hij als
4.3. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in
een dergelijk geval voorbedachte raad bewe-
bestuurder van een personenauto (merk: Vol-
cassatie slechts worden onderzocht of de
zen kan worden, hangt dan sterk af van de
vo) daarmede heeft gereden over een weg
schuld aan een verkeersongeval in de zin van
hierboven bedoelde gelegenheid en van de
waar een maximale wettelijke snelheid van
art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmid-
overige feitelijke omstandigheden van het
80 kilometer per uur gold, zich zodanig heeft
delen kan worden afgeleid. Daarbij komt het
geval zoals de aard van het feit, de omstan-
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
aan op het geheel van de gedragingen van de
digheden waaronder het is begaan alsmede
verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
verdachte, de aard en de ernst daarvan en de
de gedragingen van de verdachte voor en
immers heeft hij, verdachte, roekeloos, zijn
overige omstandigheden van het geval.
tijdens het begaan van het feit. Daarbij ver-
snelheid verhoogd toen een hem passerende
Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit
dient opmerking dat de enkele omstandig-
en inhalende bedrijfsauto links van hem, ver-
de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag
heid dat niet is komen vast te staan dat is
dachte, reed op de rijstrook voor tegemoetko-
dat in strijd is met één of meer wettelijke
gehandeld in een ogenblikkelijke
mend verkeer, in dezelfde richting als hij,
gedragsregels in het verkeer, kan worden
gemoedsopwelling, niet toereikend is om
verdachte, en daarbij voornoemde inhalende
afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbe-
daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat
bedrijfsauto niet de gelegenheid heeft gege-
doelde zin.
sprake is van voorbedachte raad.
ven om de door hem, verdachte, bestuurde
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt op
3.5. Tegen de achtergrond van het vooraf-
auto in te halen en te passeren en om voor
zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet
gaande heeft het Hof zijn oordeel dat de
zijn, verdachtes, auto te gaan rijden op dezelf-
worden betrokken dat deze roekeloosheid in
voorbedachte raad kan worden bewezenver-
de rijstrook als waarop hij, verdachte, zich
de wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm
klaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij
bevond, en heeft gereden en heeft blijven
van het culpose delict’ wordt aangemerkt die
neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aan-
rijden met een te hoge snelheid in de op dat
tot onder meer een verdubbeling van het
merking hetgeen het Hof heeft overwogen
moment geldende verkeerssituatie en vervol-
maximum van de op te leggen vrijheidsstraf
met betrekking tot de gelegenheid tot naden-
gens terwijl een personenauto bestuurd door
heeft geleid. Mede met het oog op het straf-
ken en het zich rekenschap geven in verband
[slachtoffer 1] zich op de rijstrook voor tege-
verhogende effect van dit bestanddeel moe-
met de in de overwegingen van het Hof ver-
moetkomend verkeer bevond en naderde
ten daarom aan de vaststelling dat sprake is
vatte contra-indicaties – in onderling ver-
vanuit tegemoetkomende richting en de
van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van
band en samenhang bezien – (i) dat de ver-
bestuurder van de bedrijfsauto naar rechts
schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en
dachte de eerste steek in een ogenblikkelijke
stuurde teneinde op de rijstrook te komen
dient de rechter in voorkomende gevallen
gemoedsopwelling heeft toegebracht en (ii)
waarop verdachte zich bevond en voornoem-
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
dat het tweede steekincident korte tijd
de bedrijfsauto met de door hem, verdachte
verklaring nadere aandacht te geven. Dat
– ongeveer 50 seconden – daarna plaatsvond.
bestuurde auto (zijdelings) geraakt, en met
geldt ook in de gevallen waarin de roekeloos-
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
de door hem, verdachte, bestuurde personen-
heid in de kern bestaat uit de in art. 175, der-
auto geblokkeerd geremd, en is hij, verdachte,
de lid, WVW 1994 omschreven gedragingen,
vervolgens terecht gekomen op de rijstrook
nu die gedragingen grond vormen voor een
voor tegemoetkomend verkeer waardoor een
verdere verhoging van het ingevolge het
botsing heeft plaats gevonden tussen de
tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid
15 oktober 2013, nr. 11/03632
door hem, verdachte, bestuurde personenau-
geldende strafmaximum. (Vgl. HR 22 mei
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
to en de door voornoemde [slachtoffer 1]
2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2016, NJ 2012/488).
Y. Buruma, V. van den Brink)
bestuurde personenauto, waardoor (feit 1) de
4.4. Het voorgaande brengt mee dat de vraag
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
echtgenote en bijrijder van voornoemde
of in een concreet geval sprake is van roeke-
kende tot vernietiging wat betreft de straf-
[slachtoffer 1], namelijk voornoemde [slacht-
loosheid in de zin van art. 175, tweede lid,
oplegging, tot vermindering van de opge-
offer 2] is gedood, en waardoor (feit 2) voor-
WVW 1994 een beoordeling vergt van de spe-
legde gevangenisstraf en tot verwerping
noemde [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk let-
cifieke omstandigheden van dat geval. De
voor het overige; adv. mr. M.G. Vos, Utrecht)
sel, te weten een verbrijzelde linkerarm en
Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassa-
ECLI:NL:HR:2013:960
een gebroken rechterarm en een gebroken
tieberoepen die zich richten tegen beslissin-
voet en hoofdletsel, of zodanig lichamelijk
gen in concrete gevallen, slechts tot op zeke-
Roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
re hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent
WVW 1994. Om tot het oordeel te kunnen
ziekte of verhindering in de uitoefening van
de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij
komen dat in een concreet geval sprake is
de normale bezigheden is ontstaan. Het mid-
die toetsing in cassatie van beslissingen in
van roekeloosheid in de zin van deze bepa-
del richt zich tegen het oordeel van het hof
concrete gevallen kan een rol spelen of de
ling zal de rechter zodanige feiten en
dat sprake is van schuld in de zin van roeke-
rechter zijn oordeel dat sprake is van roeke-
omstandigheden moeten vaststellen dat
loosheid.
loosheid in de zin van art. 175, tweede lid,
2311
daaruit is af te leiden dat door de buitenge-
WVW 1994, heeft voorzien van een nadere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2757
Rechtspraak
motivering die recht doet aan het bijzondere
Roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2
Zie voor het kader dat de Hoge Raad uiteen-
karakter van roekeloosheid. Van roekeloos-
WVW 1994. In casu tekortschietende
zet de rechtsoverwegingen 4.3 t.m. 4.5 van
heid als zwaarste, aan opzet grenzende,
bewijsvoering.
het hierboven afgedrukte arrest HR 15 oktober 2013, nr. 11/03632, ECLI:NL:HR:2013:960.
schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient
(WVW 1994 art. 6, 175)
Hoge Raad, onder meer:
opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet
Inleiding:
3.6. In het licht van het voorafgaande schiet
noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het
Het middel richt zich onder meer tegen het
de bewijsvoering van het Hof tekort. De door
normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in
oordeel van het hof dat sprake is van schuld
het Hof in aanmerking genomen omstandig-
de betekenis van ‘onberaden’ – wordt ver-
in de zin van roekeloosheid als bedoeld in
heden dat de verdachte de ter plaatse gelden-
staan.
art. 175 lid 2 aanhef en onder a WVW 1994.
de maximumsnelheid in ernstige mate heeft
4.5. Om tot het oordeel te kunnen komen dat
Zie voor het kader dat de Hoge Raad uiteen-
overschreden en met (nagenoeg) onvermin-
in een concreet geval sprake is van roekeloos-
zet de rechtsoverwegingen 4.3 t.m. 4.5 van
derde snelheid een kruising met voor hem
heid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW
het hierboven afgedrukte arrest HR 15 okto-
groen licht uitstralende verkeerslichten is
1994, zal de rechter zodanige feiten en
ber 2013, nr. 11/03632, ECLI:NL:HR:2013:960.
opgereden, terwijl het alcoholgehalte in zijn
omstandigheden moeten vaststellen dat daar-
bloed 1,26 milligram alcohol per milliliter
uit is af te leiden dat door de buitengewoon
Hoge Raad, onder meer:
bloed bedroeg, zouden toereikend kunnen
onvoorzichtige gedraging van de verdachte
3.6. In het licht van het voorafgaande schiet
zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals
een zeer ernstig gevaar in het leven is geroe-
de bewijsvoering van het Hof – dat de bewijs-
eveneens is tenlastegelegd, ‘in hoge, althans
pen, alsmede dat de verdachte zich daarvan
middelen niet heeft voorzien van een nadere
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of
bewust was, althans had moeten zijn.
motivering die recht doet aan het bijzondere
onachtzaam’ heeft gereden, maar zij zijn niet
Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen
karakter van roekeloosheid – tekort. De door
zonder meer toereikend voor het oordeel van
vloeit voort dat in dit verband doorgaans
het Hof kennelijk in het bijzonder in aanmer-
het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin
niet volstaat de enkele vaststelling dat de
king genomen omstandigheden – kort
van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW
verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
gezegd: als bestuurder van een motorfiets
1994 heeft gereden.
een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994
links van een middengeleider met zeer grote
3.7. Het middel is gegrond.
genoemde, zelfstandig tot verhoging van het
overschrijding van de ter plaatse geldende
wettelijk strafmaximum leidende gedragin-
maximumsnelheid op een kruispunt over de
gen.
rijstrook voor tegemoetkomend verkeer voer-
4.6. In het licht van het voorafgaande schiet
tuigen inhalen – zouden toereikend kunnen
de bewijsvoering van het Hof – dat de bewijs-
zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals
15 oktober 2013, nr. 12/00885
middelen niet heeft voorzien van een nadere
eveneens is tenlastegelegd, ‘(aanmerkelijk)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
motivering die recht doet aan het bijzondere
onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gere-
Y. Buruma, V. van den Brink)
karakter van roekeloosheid – tekort. De door
den, maar zij zijn niet zonder meer toerei-
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
het Hof kennelijk in het bijzonder in aanmer-
kend voor het oordeel van het Hof dat de
strekkende tot verwerping;
king genomen omstandigheden – kort
verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in
adv. mr. E.J.M. de Wild, ‘s-Hertogenbosch)
gezegd: verhinderen dat een met hoge snel-
verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft
ECLI:NL:HR:2013:959
heid op de rijstrook voor tegemoetkomend
gereden.
verkeer inhalende auto kan terugkeren naar
3.7. Het middel is gegrond.
de eigen rijstrook – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, ‘zeer,
2314
Roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2 WVW 1994. In casu toereikende
2313
althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
bewijsvoering. (WVW 1994 art. 6, 175)
onoplettend’ heeft gereden, maar zij zijn niet
15 oktober 2013, nr. 12/01937
zonder meer toereikend voor het oordeel van
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
Inleiding:
het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin
Y. Buruma. V. van den Brink)
Het middel richt zich onder meer tegen het
van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
oordeel van het hof dat sprake is van schuld
1994 heeft gereden.
strekkende tot verwerping;
in de zin van roekeloosheid als bedoeld in
4.7. Het middel is gegrond.
adv. mr. J.S. Nan, Dordrecht)
art. 175 lid 2 aanhef en onder a WVW 1994.
ECLI:NL:HR:2013:964
Zie voor het kader dat de Hoge Raad uiteenzet de rechtsoverwegingen 4.3 t.m. 4.5 van
2312 15 oktober 2013, nr. 11/04375
Roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2
het hierboven afgedrukte arrest HR 15 okto-
WVW 1994. In casu tekortschietende
ber 2013, nr. 11/03632, ECLI:NL:HR:2013:960.
bewijsvoering.
Hoge Raad, onder meer:
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma, V. van den Brink)
(WVW 1994 art. 6, 175)
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
3.7. Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof
strekkende tot vernietiging wat betreft de
Inleiding:
vastgestelde omstandigheden niet zonder
strafoplegging, tot verlaging van de straf en
Het middel richt zich onder meer tegen het
meer toereikend zijn voor het oordeel dat de
tot verwerping voor het overige;
oordeel van het hof dat sprake is van schuld
verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in
adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden)
in de zin van roekeloosheid als bedoeld in
verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft
ECLI:NL:HR:2013:962
art. 175 lid 2 aanhef en onder a WVW 1994.
gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge
2758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
Raad in aanmerking dat uit de door het Hof
man en de advocaat-generaal van oordeel
ken is dat deze daartoe op de voet van art.
gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid
dat de politie-parketsecretaris [verbalisant]
126 (oud) RO bevoegd was. Gelet op het twee-
dat het Hof in het bijzonder acht heeft gesla-
(gelet op artikelen 126 RO en 167 lid 1 Sv,
de lid van die bepaling, dat luidde: ‘De opge-
gen op het samenstel van gedragingen van
zoals deze moeten worden begrepen in het
dragen bevoegdheid wordt in naam en onder
de verdachte, welk samenstel eruit bestaat
licht van de jurisprudentie van de Hoge
verantwoordelijkheid van de officier van jus-
dat de verdachte, kort gezegd, als bestuurder
Raad) op grond van mandaat bevoegd was
titie (...) uitgeoefend’, geldt hetgeen hiervoor
van een motorrijtuig, nadat hij met een
namens de officier van justitie in voorko-
onder 2.3 is vooropgesteld evenzeer voor de
andere bestuurder, te midden van medeweg-
mende gevallen tot strafvervolging te beslis-
hier door de politieparketsecretaris krachtens
gebruikers, in een ‘kat- en muisspel’ verwik-
sen en dagvaardingen op te maken. Waar het
mandaat uitgeoefende bevoegdheid.
keld was geraakt, met zeer grote overschrij-
in het onderhavige geval evenwel gaat om
2.5. Het Hof heeft, ervan uitgaande dat de
ding van de ter plaatse geldende
een delict dat zou zijn begaan tegen een
vervolgingsbeslissing een delict betreft dat
maximumsnelheid van 50 km per uur door
directe collega van [verbalisant] tijdens en in
is begaan tegen een ‘directe collega’ van de
rood licht een kruispunt is opgereden. Aldus
verband met de werkzaamheden van die col-
politieparketsecretaris tijdens en in verband
heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uit-
lega, is het hof van oordeel dat met de uitoe-
met de werkzaamheden van die collega,
drukking gebracht dat zich hier een uitzon-
fening van de aan [verbalisant] gemandateer-
geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet
derlijk geval in de hiervoor onder 3.4 en 3.5
de vervolgingsbevoegdheid in dit geval in
in de vervolging kan worden ontvangen
bedoelde zin voordoet.
onvoldoende mate wordt voorkomen dat een
omdat met de uitoefening van de aan de
schijn van belangenverstrengeling wordt
politieparketsecretaris gemandateerde ver-
gewekt. Onder die omstandigheid is het
volgingsbevoegdheid ‘in dit geval in onvol-
gebruik van deze bevoegdheid naar ’s hofs
doende mate wordt voorkomen dat een
oordeel in strijd met de beginselen van een
schijn van belangenverstrengeling wordt
15 oktober 2013, nr. 11/04798
behoorlijke procesorde, zodat het verweer
gewekt’ en dat ‘onder die omstandigheid (...)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
van de raadsman slaagt en het openbaar
het gebruik van deze bevoegdheid (...) in
Lohman, V. van den Brink)
ministerie niet-ontvankelijk moet worden
strijd [is] met de beginselen van een behoor-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
verklaard in zijn vervolging van de verdach-
lijke procesorde’.
strekkende tot vernietiging en tot
te’.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is voor-
2315
opgesteld, geeft dat oordeel ofwel blijk van
terugwijzing dan wel verwijzing; OM-cassatie, tegengesproken door adv. mr.
Hoge Raad, onder meer:
een onjuiste rechtsopvatting, ofwel is het
B.P. de Boer, Amsterdam)
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet
ontoereikend gemotiveerd. Indien het Hof
ECLI:NL:HR:2013:947
worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste
heeft geoordeeld dat reeds de enkele omstan-
lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de
digheid dat een op deze wijze gewekte schijn
Vervolgingsbeslissing art. 167 Sv en schijn
bevoegdheid is toegekend zelfstandig te
van belangenverstrengeling in de weg staat
van belangenverstrengeling: de niet-ont-
beslissen of naar aanleiding van een inge-
aan de bevoegdheid van het Openbaar Minis-
vankelijkverklaring van het Openbaar
steld opsporingsonderzoek vervolging moet
terie tot vervolging, heeft het de hiervoor
Ministerie in de vervolging omdat de door
plaatsvinden. De beslissing van het Open-
onder 2.3 weergegeven tot terughoudend-
een politieparketsecretaris genomen ver-
baar Ministerie om tot vervolging over te
heid nopende maatstaf miskend. Indien het
volgingsbeslissing een delict betrof dat
gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate
die maatstaf niet heeft miskend en heeft
werd begaan tegen een ‘directe collega’ van
voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in
beoogd tot uitdrukking te brengen dat zich
deze geeft in casu blijk van een onjuiste
die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen
een van die uitzonderlijke gevallen voordoet
rechtsopvatting ofwel is het ontoereikend
plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring
waarin het instellen van de vervolging onver-
gemotiveerd.
van het Openbaar Ministerie in de vervolging
enigbaar is met beginselen van een goede
op de grond dat het instellen of voortzetten
procesorde, heeft het Hof niet voldaan aan
van die vervolging onverenigbaar is met
de voor die beslissing geldende zware moti-
beginselen van een goede procesorde. Een
veringseisen.
Inleiding:
uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
OM-cassatie. Het middel klaagt over de
zich voor wanneer de vervolging wordt inge-
Volgt vernietiging van de bestreden uit-
beslissing van het hof tot niet-ontvankelijk-
steld of voortgezet terwijl geen redelijk han-
spraak en terugwijzing.
verklaring van het openbaar ministerie in de
delend lid van het Openbaar Ministerie heeft
vervolging. Ter terechtzitting in hoger beroep
kunnen oordelen dat met (voortzetting van)
had de raadsman van de verdachte – kort
de vervolging enig door strafrechtelijke hand-
gezegd – aangevoerd dat in strijd met de
having beschermd belang gediend kan zijn.
beginselen van een behoorlijke procesorde
Indien een rechter tot het oordeel komt dat
15 oktober 2013, nr. 12/01119
de vervolgingsbeslissing is genomen door
sprake is van zo een geval waarin het open-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
een politieparketsecretaris, nu dat betekent
baar ministerie niet-ontvankelijk moet wor-
Lohman, J. de Hullu)
dat de vervolgingsbeslissing is genomen door
den verklaard in de vervolging, gelden voor
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
een collega van de aangever in deze zaak en
deze beslissing zware motiveringseisen. (Vgl.
strekkende tot verwerping;
aldus minst genomen de schijn van voorin-
HR 6 november 2012,
adv. mr. M.H.H. Meulemeesters, Utrecht)
genomenheid is gewekt. De raadsman heeft
ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
ECLI:NL:HR:2013:955
geconcludeerd dat het openbaar ministerie
2.4. In dit geval is namens de Officier van
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
Justitie de vervolgingsbeslissing genomen en
Onderzoek aan kleding art. 56 Sv: het mid-
in zijn vervolging. Het hof overweegt hier-
is de dagvaarding opgemaakt door de politie-
den in de winkel een klein stukje oplichten
over onder meer: ‘Het hof is met de raads-
parketsecretaris [verbalisant]. Onweerspro-
van de rok van verdachte die nog niet was
(RO art. 126; Sv art. 167)
2316
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2759
Rechtspraak
aangehouden omvat onderzoek aan de kle-
kleding in de zin van art. 56 Sv oplevert, is
ding in de zin van art. 56 Sv. A-G: anders.
onjuist. Het middel klaagt daarover terecht.
(Sv art. 56)
(Sr art. 36e)
Volgt vernietiging van de bestreden uit-
Inleiding:
spraak en verwijzing.
Voordeelsontneming. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat het wederrechte-
Inleiding: Verdachte is veroordeeld wegens winkeldief-
2317
lijk verkregen voordeel geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Daartoe
stal van kleding. Het cassatiemiddel klaagt dat het hof een gevoerd verweer strekkende tot
15 oktober 2013, nr. 13/02958
wordt in de toelichting op het middel aange-
bewijsuitsluiting ten onrechte, althans op
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema en
voerd dat uit het feit dat in de hoofdzaak de
ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden
J.W. Ilsink)
betrokkene is veroordeeld ter zake van mede-
heeft verworpen. Ter terechtzitting in hoger
(herzieningsaanvraag ingediend door
plegen van opzettelijk handelen in strijd met
beroep heeft de raadsman aangevoerd dat er
adv. mr. J. Peters, Amersfoort)
art. 3 Opiumwet volgt dat de betrokkene het
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in
ECLI:NL:HR:2013:958
bewezenverklaarde niet alleen heeft gepleegd.
het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman betoogt
Novumgrond herziening art. 457 lid 1 aan-
dat is sprake was van onvoldoende redelijk
hef en onder c Sv: de enkele omstandigheid
Hoge Raad, onder meer:
vermoeden van schuld: nergens blijkt dat de
dat in een overgelegd onderzoeksrapport
2.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het
verbalisanten er al vóór de aanhouding van
een aanvullend onderzoek wordt geadvi-
geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel
verdachte van op de hoogte waren dat ver-
seerd, levert niet een gegeven op als
van € 18 300 in zijn geheel aan de betrokke-
dachte opvallend gedrag vertoonde. Het resul-
bedoeld in deze bepaling.
ne moet worden toegerekend. Dat oordeel is
taat van het onderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs. Voorts dient zijns
niet onbegrijpelijk en is toereikend gemoti(Sv art. 457)
inziens de fouillering onrechtmatig te worden
veerd. Dat berust op het volgende. Blijkens de voor de schatting gebezigde
geacht omdat sprake was van een fouillering
Hoge Raad, onder meer:
bewijsmiddelen, in het bijzonder het onder 4
op grond van art. 56 Sv: de rok van verdachte
3.4. De enkele omstandigheid dat in een
opgenomen bewijsmiddel, heeft het Hof vast-
werd midden in de winkel opgetild en ver-
overgelegd rapport een aanvullend onder-
gesteld dat de betrokkene eigenaar was van de
dachte was nog niet aangehouden. Het resul-
zoek wordt geadviseerd, levert niet een gege-
in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij,
taat van het onderzoek dient te worden uitge-
ven op als hiervoor onder 3.1 bedoeld (vgl.
dat hij zelf die hennepkwekerij heeft gebouwd
sloten van het bewijs. Het hof overweegt
HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1203).
en dat hij degene is geweest die de hennep-
onder meer: ‘Naar het oordeel van het hof
De stelling dat één van de door het Hof gebe-
planten heeft verzorgd. Op grond daarvan
rechtvaardigen de feiten en omstandigheden
zigde bewijsmiddelen ‘discutabel’ is, kan ook
heeft het Hof aannemelijk kunnen achten dat
in onderhavige zaak een redelijk vermoeden
niet een ernstig vermoeden wekken als hier-
het uit de hennepkwekerij verkregen voordeel
van schuld. Door het winkelpersoneel wordt
voor onder 3.1 vermeld.
geheel aan de betrokkene ten goede is geko-
een melding gemaakt van opvallend gedrag
Volgt afwijzing van de aanvraag tot herzie-
men. De enkele omstandigheid dat uit de kwa-
van de verdachte. De verdachte heeft zich ach-
ning.
lificatie van hetgeen ten laste van de betrok-
ter een pilaar verstopt en is de hele tijd om zich heen aan het blijven kijken. Daarnaast constateerde één van de verbalisanten dat ver-
kene in de hoofdzaak is bewezen verklaard
2318
dachte onder haar rok een dikke bult had zit-
volgt dat de betrokkene het feit niet alleen heeft gepleegd, noopte het Hof niet zijn oordeel nader te motiveren om het begrijpelijk te
ten. Het hof constateert op basis van de foto
15 oktober 2013, nr. 11/03003
doen zijn. Zo een nadere motivering kan
in het dossier dat de bolling lager zit dan de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos,
onder omstandigheden wel zijn vereist indien,
buik van verdachte. Vervolgens heeft verdach-
Y. Buruma)
bijvoorbeeld in verband met hetgeen door of
te op de vraag van de verbalisant geantwoord
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
namens de betrokkene ter terechtzitting in
dat zij niets onder haar rok had. Het hof acht
strekkende tot vernietiging en
hoger beroep is aangevoerd, voldoende aan-
derhalve voldoende ernstige bezwaren aanwe-
terugwijzing; adv. mrs. J. Goudswaard en
knopingspunten bestaan voor de aanneme-
zig’. En voorts: ‘Het hof benadrukt allereerst
C.P. Wesselink-van Dijk,
lijkheid dat het voordeel over meer daders
dat de rok van verdachte, zoals blijkt uit het
beiden ’s-Gravenhage)
moet worden verdeeld. Zodanige aankno-
proces-verbaal, slechts een klein stukje opge-
pingspunten ontbreken in dit geval.
licht werd. Het een klein stukje oplichten van
Voordeelsontneming bij voordeling als
de rok levert geen fouillering op in de zin van
medepleger: de enkele omstandigheid dat
art. l 56 Sv. Het hof komt tot de conclusie dat
uit de kwalificatie van hetgeen ten laste
er sprake is van een redelijk vermoeden van
van de betrokkene in de hoofdzaak is bewe-
schuld en dat de verbalisanten gerechtigd
zen verklaard volgt dat de betrokkene het
waren tot het doen van onderzoek zoals door
feit niet alleen heeft gepleegd, noopt niet
15 oktober 2013, nr. 13/00272
hen is uitgevoerd. De resultaten van dit onder-
tot nadere motivering van het oordeel dat
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
zoek kunnen worden gebezigd tot het bewijs’.
het wederrechtelijk verkregen voordeel
V. van den Brink)
geheel aan de betrokkene moet worden toe-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
Hoge Raad, onder meer:
gerekend. Dit kan anders zijn indien vol-
strekkende tot verwerping; adv. mrs. C.W.
2.5. Het oordeel van het Hof dat in de vastge-
doende aanknopingspunten bestaan voor
Noorduyn en C.L.A. de Sitter,
stelde omstandigheden ‘het een klein stukje
de aannemelijkheid dat het voordeel over
beiden ‘s-Gravenhage)
oplichten van de rok’ geen onderzoek aan de
meer daders moet worden verdeeld.
ECLI:NL:HR:2013:956
2760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Het middel faalt.
2319
Rechtspraak
Aan uitleveringsverzoek gestelde eisen door
relevant for sentencing of punishment and
voorwaardelijke veroordeling tot een vrij-
art. 12 Europees Uitleveringsverdrag (EUV):
assessed it appropriately when it has senten-
heidsstraf van acht maanden is herroepen en
in casu niet voldaan aan de eis dat ter sta-
ced the accused [de opgeëiste persoon], for
dat het Hof te Belgrado de vrijheidsstraf van
ving van het verzoek een uiteenzetting
the criminal offence from Article 246 para-
twee jaren en tien maanden ter tenuitvoer-
dient te worden overlegd van de feiten
graph 1 of the Criminal Code, to imprison-
legging waarvan thans de uitlevering is ver-
waarvoor uitlevering wordt verzocht, met
ment of two years, and gave reasons for it
zocht, mede heeft opgelegd ter zake van de
zo nauwkeurig mogelijke vermelding van
accepted by this court, since such punish-
bij dat vonnis bewezenverklaarde feiten.
onder meer de tijd en plaats waarop de fei-
ment is appropriate with gravity of the com-
2.4. De door de verzoekende Staat overgeleg-
ten zijn begaan.
mitted offence and degree of guilt of the
de stukken, waartoe niet behoort het vonnis
accused as perpetrator. However, regarding
van 29 maart 2004, houden omtrent die fei-
the imprisonment of six months, sentenced
ten niet meer in dan hetgeen het Hof te Bel-
to the accused [de opgeëiste persoon] by the
grado dienaangaande heeft vastgesteld, te
Inleiding:
first instance court for the criminal offence
weten dat het gaat om ‘the criminal offence
Uitleveringszaak. De rechtbank heeft de uit-
from Article 348 paragraph 1 of the Criminal
from Article 245 paragraph 3 of the General
levering van de opgeëiste persoon aan de
Code, in opinion of this court such punish-
Criminal Law and criminal offence from Arti-
Republiek Servië toelaatbaar verklaard ter
ment is more severe than it is necessary, con-
cle 33 paragraph 1 of the Law on Weapons
fine van de tenuitvoerlegging van de vrij-
sidering all established circumstances and
and Ammunition’.
heidsstraf van twee jaren en tien maanden,
especially degree of vulnerability of legally
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan
hem opgelegd bij arrest van het gerechtshof
protected value, since it was ammuniti-
aan de eis van art. 12, aanhef en onder b, van
te Belgrado van 29 januari 2008. De raads-
on – 20 bullets, possessed illegally by the
het Verdrag dat ter staving van het verzoek
man had aangevoerd dat het verzoek niet
accused, which was properly pointed out in
dient te worden overgelegd een uiteenzet-
voor inwilliging vatbaar is, omdat niet is vol-
the lodged complaints. Therefore, this court
ting van de feiten waarvoor uitlevering wordt
daan aan het vereiste van art. 18 Uitleve-
has sentenced the accused [de opgeëiste per-
verzocht, met zo nauwkeurig mogelijk ver-
ringswet, immers het uitleveringsverzoek
soon] for the committed criminal offence
melding van onder meer de tijd en plaats
ontbeert zowel ten aanzien van de feiten uit
from article 348 paragraph 1 of the Criminal
waarop de feiten zijn begaan.
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
Code to imprisonment of three months, con-
2.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is
te Belgrado als ten aanzien van het feit uit
sidering that such punishment is proportio-
het gegrond.
het vonnis van 29 maart 2004, waarbij aan
nate with gravity of the committed offence
de opgeëiste persoon een voorwaardelijke
and guilt of the accused as perpetrator. Besi-
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit-
straf is opgelegd, de aanduiding van tijd en
des that, in opinion of this court, the first
spraak doch uitsluitend wat betreft de toe-
plaats. Voorts ontbreekt bij het uitleverings-
instance has properly and legally acted when
laatbaarverklaring van de uitlevering ter ten-
verzoek een afschrift van het vonnis van 29
it has revoked the conditional judgment
uitvoerlegging van de straf, voor zover deze
maart 2004, waarbij de voorwaardelijke straf
from the final judgment of the District Court
is opgelegd ter zake van de in het vonnis van
is opgelegd.
in Belgrade K.br.809/03 from 29.03.2004, and
de Rechtbank te Belgrado van 29 maart 2004
De rechtbank verwerpt dit verweer en over-
took from that judgment the imprisonment
vermelde feiten; verklaart de uitlevering in
weegt daartoe: ‘De rechtbank is van oordeel
of eight months from the criminal offence
zoverre ontoelaatbaar; verwerpt het beroep
dat de door de opeisende partij overgelegde
from Article 245 paragraph 3 of the General
voor het overige.
stukken voldoen aan de eisen vervat in arti-
Criminal Law and criminal offence from Arti-
kel 12 van het Europees verdrag. Uit de door
cle 33 paragraph 1 of the Law on Weapons
de Servische autoriteiten verstrekte stukken
and Ammunition. Considering and evalua-
blijkt dat de feiten waarvoor de opgeëiste
ting all circumstances relevant for senten-
persoon in Servië is veroordeeld zo nauwkeu-
cing of punishment this court has sentenced
15 oktober 2013, nr. 13/01775
rig mogelijk zijn omschreven. Het vonnis in
the accused [de opgeëiste persoon] for the
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
eerste aanleg van 24 oktober 2006 bevat ten
mentioned criminal offences to the unique
Brink)
aanzien van de feiten een aanduiding van
imprisonment of two years and ten months,
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
tijd en plaats (20 juli 2006 te Belgrado). Toe-
where time spent in detention will be inclu-
strekkende tot vernietiging voor zover de
voeging van het vonnis van 29 maart 2004,
ded, finding that such punishment in this
rechtbank heeft verzuimd de door de
waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd
particular case is sufficient and necessary to
veroordeelde in de zaak met parketnum-
en waarmee in het arrest van 29 januari 2008
achieve purpose of punishing within general
mer 10/600195-09 in voorlopige hechtenis
van het Gerechtshof in Belgrado rekening is
purpose of sentencing of criminal sanctions’.
doorgebrachte tijd in mindering te brengen
gehouden, acht de rechtbank niet noodzake-
Het middel klaagt dat de rechtbank ten
op de opgelegde gevangenisstraf, tot terug-
lijk. In voornoemd arrest is aangegeven om
onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd
wijzing in zoverre en tot verwerping voor
welk strafbaar feit het gaat en een dergelijk
heeft geoordeeld dat de door de verzoekende
het overige; adv. mr. R.J. Baumgardt,
feit is ook naar Nederlands recht strafbaar,
Staat overgelegde stukken voldoen aan de
Spijkenisse)
zoals hierna aangegeven. Tevens zijn door de
eisen van art. 12 van het te dezen toepasselij-
ECLI:NL:HR:2013:943
Servische autoriteiten de toepasselijke wets-
ke Europees Uitleveringsverdrag.
(Europees Uitleveringsverdrag (EUV) art. 12)
bepalingen overgelegd’.
2320
Oplegging straf volgens art. 31 lid 1 WOTS:
Voormeld arrest houdt – voor zover voor de
Hoge Raad, onder meer:
bij die straf wordt ook geheel in mindering
beoordeling van het middel van belang – in
2.3. Op grond van hetgeen hiervoor onder
gebracht de tijd die de veroordeelde – voor-
de Engelse vertaling het volgende in: ‘In opi-
2.2.2 is weergegeven moet ervan worden uit-
afgaand aan zijn uitlevering of overlevering
nion of this court, the first instance court
gegaan dat de door de Servische rechter bij
aan en veroordeling in de vreemde staat –
has properly established all circumstances
vonnis van 29 maart 2004 uitgesproken
in Nederland in voorlopige hechtenis heeft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2761
Rechtspraak
doorgebracht, ingeval aan die voorlopige
(ii) weergegeven stuk dat betrekking heeft op
verleend, behoudens ingeval de periode van
hechtenis in Nederland en aan de veroorde-
de vervolging van de veroordeelde in Frank-
voorlopige hechtenis reeds eerder is gecom-
ling in de vreemde staat hetzelfde feiten-
rijk, sprake is van strafbare feiten met betrek-
penseerd. Daarmee slaagt ook de tweede
complex ten grondslag ligt.
king tot een op 24 september 2008 in Frank-
klacht.5 Het komt mij voor dat de rechtbank
rijk aangetroffen hoeveelheid van 1790
alsnog zal moeten onderzoeken of de voorlo-
(Verdrag inzake overbrenging van gevonniste
kilogram cannabis, had de Rechtbank moe-
pige hechtenis waarop het middel doelt
personen (VOGP; Trb. 1983, 74) art. 11; WOTS
ten doen blijken van een nader onderzoek
mede is doorgebracht vanwege hetzelfde
art. 31)
naar de vraag of aan de door de veroordeelde
delict als waarvoor in Frankrijk straf is opge-
in Nederland doorgebrachte voorlopige hech-
legd.
Inleiding:
tenis en aan zijn veroordeling in Frankrijk
15. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik
WOTS-zaak. Rechtbank Amsterdam heeft de
hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt.
geen grond aangetroffen die tot vernietiging
tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de
2.6. Het middel slaagt ook in zoverre.
van de bestreden uitspraak aanleiding
arrondissementsrechtbank te Lille opgelegde
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
behoort te geven.
gevangenisstraf voor de duur van acht jaren
strafoplegging en in zoverre terugwijzing.
toelaatbaar verklaard en verlof verleend tot
3. Zie Kamerstukken II 1983/84, 18 129, nr. 3, p. 24.
tenuitvoerlegging van die beslissing in
A-G Aben, onder meer:
4. Zie § 56, te raadplegen via:
Nederland. De rechtbank heeft de veroordeel-
14. Ik moet toegeven dat ik de redelijkheid
coe.int/Treaty/en/Reports/Html/112.htm>.
de daarbij een gevangenisstraf voor de duur
van de klacht wel kan inzien. Met het hierbo-
5. Het alternatief zou overigens zijn om toepassing te
van drie jaren opgelegd, en bevolen dat de
ven aangehaalde artikel 31, tweede lid van de
geven aan art. 90, lid 4 Sv. Ik meen echter dat de billijk-
tijd gedurende welke de veroordeelde in
WOTS heeft de wetgever uitvoering gegeven3
heidstoets die in dit voorschrift ligt besloten een te vrij-
Nederland in overleveringsdetentie en in
aan onder meer artikel 11, eerste lid, aanhef
blijvend karakter verleent aan de verrekening waartoe
Frankrijk in voorlopige hechtenis alsmede ter
en onder c van het – het hier toepasselijke –
art. 11, lid 1 onder c VOGP mijns inziens dwingt.
executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf
Verdrag inzake de overbrenging van gevon-
heeft doorgebracht en de tijd gedurende wel-
niste personen, gesloten te Straatsburg op 31
ke hij met het oog op overbrenging naar
maart 1983 (VOGP). Daarin is bepaald dat in
Raad van State
Nederland en uit hoofde van de Wet over-
geval van omzetting van de veroordeling de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. Klein
dracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
bevoegde autoriteit de volledige periode van
Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam bij de
(WOTS) van zijn vrijheid beroofd is geweest,
de door de gevonniste persoon reeds onder-
directie bestuursrechtspraak van de Raad van
bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn
gane vrijheidsbeneming in mindering dient
State. Volledige versies van deze uitspraken
geheel in mindering zal worden gebracht.
te brengen. In het ‘explanatory report’ wordt
zijn te vinden op www.raadvanstate.nl.
Het middel klaagt dat de rechtbank ten
deze bepaling als volgt toegelicht:
onrechte niet ook de tijd die de veroordeelde
‘(…), any period of deprivation of liberty
van 9 september 2009 tot 27 november 2009
already served by the sentenced person must
in voorlopige hechtenis in Nederland heeft
be deducted from the sentence as converted
doorgebracht in mindering heeft gebracht op
by the administering State c. This provision
25 september 2013, nr. 201207946/1/A1
de in art. 31 lid 1 WOTS bedoelde straf.
applies to any part of the sentence already
(Mr. Hoekstra)
served in the sentencing State as well as any
ECLI:NL:RVS:2013:1247
2321
Hoge Raad, onder meer:
provisional detention served during remand
2.4. Tegen de achtergrond van hetgeen in de
in custody prior to conviction, or any detenti-
Last onder dwangsom van college van
conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14
on served during transit’.4
burgemeester en wethouders ter
is opgemerkt over de totstandkoming van
Ofschoon ook deze toelichting naar de letter
verwijdering van zonder vergunning opge-
art. 11, eerste lid aanhef en onder c, van het
genomen nog geen uitsluitsel biedt, is daarin
richte paardenstal impliceert niet tevens
hier toepasselijke Verdrag inzake de over-
m.i. de gedachte tot uitdrukking gebracht dat
toestemming op grond van de Flora- en
brenging van gevonniste personen van 21
alle vormen van preventieve detentie die
faunawet. Uitvoering van de last mag niet
maart 1983 (Trb. 1983, 74), moet worden aan-
samenhangen met het delict waarvoor de
afhankelijk worden gesteld van de mede-
genomen dat bij de oplegging van de in art.
veroordeling is gevolgd moeten worden ver-
werking van een ander bestuursorgaan.
31, eerste lid, WOTS bedoelde straf ook
rekend bij de tenuitvoerlegging van de te
geheel in mindering wordt gebracht de tijd
dier zake opgelegde straf. Artikel 11, eerste
(Awb art. 5:32, 5:34; Flora- en faunawet art. 11,
die de veroordeelde – voorafgaand aan zijn
lid, aanhef en onder c VOGP is, aldus gelezen,
75)
uitlevering of overlevering aan en veroorde-
meer toeschietelijk geformuleerd dan het
ling in de vreemde staat – in Nederland in
Nederlandse uitvoeringsvoorschrift. Artikel
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
voorlopige hechtenis heeft doorgebracht,
31, tweede lid van de WOTS zal echter moe-
lant A] en [appellante B] (hierna tezamen en
ingeval aan die voorlopige hechtenis in
ten worden geïnterpreteerd in overeenstem-
in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hel-
Nederland en aan de veroordeling in de
ming met de strekking van de verdragsbepa-
voirt, gemeente Haaren, vs. de uitspraak van
vreemde staat hetzelfde feitencomplex ten
ling waaraan het uitvoering geeft. Indien
Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2012
grondslag ligt. Het andersluidende oordeel
derhalve vaststaat dat het delict waarvoor
in zaak nr. 12/168 in het geding tussen:
van de Rechtbank is onjuist. In zoverre slaagt
thans door de Franse rechter straf is opge-
[appellant] en het college van burgemeester
het middel.
legd in Nederland reeds eerder heeft geleid
en wethouders van Haaren.
2.5. In het licht hiervan, en gelet op de
tot voorlopige hechtenis, zal de periode van
omstandigheid dat zowel in de hiervoor
die voorlopige hechtenis in aanmerking
Feiten en procesverloop
onder (i) weergegeven uitspraak van de
moeten worden genomen bij de tenuitvoer-
Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college
Rechtbank van 1 juni 2011, als in het onder
legging van de straf waarvoor thans verlof is
[appellant] onder oplegging van een dwang-
2762
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
som gelast de paardenstal, de afrastering en
5.3. Bij besluit van 28 november 2011 heeft
ingevolge de Ffw voor dit geval kan worden
de lichtmasten op het perceel aan de [locatie]
het college bepaald dat de uitvoering van de
verleend.
te Helvoirt vóór 1 juli 2010 te verwijderen en
last voor zover die ziet op het verwijderen en
Indien de ontheffing ondanks een toereiken-
verwijderd te houden en het gebruik van de
verwijderd houden van de paardenstal, dient
de aanvraag daartoe, [appellant] alsnog zou
paardenbak op het perceel te staken en
plaats te vinden met een omgevingsvergun-
worden geweigerd, kan hij het college verzoe-
gestaakt te houden.
ning voor het slopen en een ontheffing van de
ken de last op te heffen wegens onmogelijk-
Bij besluit van 28 november 2011 heeft het
Ffw. Onder verwijzing naar de uitspraak van
heid om aan de last te voldoen als bedoeld in
college het door [appellant] daartegen
de Afdeling van 3 maart 2004 in zaak nr.
artikel 5:34, eerste lid, van de Awb. Besluit
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het
200304367/1 (AB 2006, 201) en de uitspraak
het college daartoe over te gaan, dan kan het
besluit van 4 maart 2010 herroepen ten aan-
van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200405143/1
de last onder dwangsom met terugwerkende
zien van de begunstigingstermijn, de begun-
wordt overwogen dat voor het voldoen aan de
kracht opheffen.
stigingstermijn gewijzigd in 1 maart 2012 en
last in beginsel geen vergunning is vereist.
(…)
het besluit voor het overige gehandhaafd met
Waar het betreft een vergunning voor het slo-
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
de aanvulling dat de uitvoering van de last
pen impliceert de gegeven last immers de
len uitspraak dient te worden vernietigd.
dient plaats te vinden met een omgevingsver-
toestemming om aan de last te voldoen. Daar-
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
gunning voor het slopen en een ontheffing
bij is van belang dat het college zowel het tot
te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het
van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw).
vergunningverlening voor het slopen van de
besluit van 28 november 2011 van het colle-
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de recht-
paardenstal als het tot treffen van handha-
ge alsnog gegrond verklaren. Dat besluit
bank het door [appellant] daartegen ingestel-
vingsmaatregelen bevoegde gezag is. Waar het
komt voor vernietiging in aanmerking, voor
de beroep ongegrond verklaard.
betreft de vereiste ontheffing ingevolge de
zover het college daarin heeft bepaald dat de
Ffw impliceert de gegeven last echter niet die
uitvoering van de last dient plaats te vinden
Overwegingen
toestemming, nu het college niet het bevoeg-
met een omgevingsvergunning voor het slo-
(…)
de gezag is een ontheffing te verlenen. Het
pen en een ontheffing van de Ffw.
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verbo-
college kan de uitvoering van de last evenmin
(…)
den nesten, holen of andere voortplantings-
afhankelijk stellen van de medewerking van
of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren,
een ander bestuursorgaan.
behorende tot een beschermde inheemse
Het voorgaande brengt met zich dat het colle-
diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te
ge de gestelde voorwaarden niet aan de uit-
halen, weg te nemen of te verstoren.
voering van de last heeft kunnen verbinden.
23 oktober 2013, nr. 201112799/1/V3 en
Ingevolge artikel 75, eerste lid, kan bij of
De rechtbank heeft dat niet onderkend. Gelet
201202062/1/V3
krachtens algemene maatregel van bestuur,
op de volgende overwegingen, kan de last voor
(Mrs. Parkins-de Vin, Van der Spoel, Wissels)
voorzover niet bij of krachtens enig ander
het overige evenwel in stand blijven.
ECLI:NL:RVS:2013:1695
artikel van deze wet vrijstelling is of kan wor-
5.4. Voor zover de last ziet op het verwijderen
den verleend, vrijstelling worden verleend
en verwijderd houden van de paardenstal,
De Afdeling stelt prejudiciële vragen aan
van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en
zonder de hiervoor genoemde voorwaarden,
het Hof van Justitie over het verkorten of
met 18 bepaalde verboden.
heeft de rechtbank door [appellant] terecht
achterwege laten van een vertrektermijn bij
3.4. (…) Vast staat en niet in geschil is dat de
niet aannemelijk gemaakt geacht dat de last
een terugkeerbesluit op grond van gevaar
paardenstal zonder de benodigde vergunning
onuitvoerbaar is. Tussen partijen is niet in
voor de openbare orde; wat moet daaronder
is opgericht. De rechtbank heeft terecht over-
geschil dat een ontheffing ingevolge artikel
worden verstaan?
wogen dat het college bevoegd was tot hand-
75 van de Ffw is vereist, alvorens kan worden
havend optreden over te gaan.
overgegaan tot het verwijderen van de paar-
(Richtlijn 2008/115/EG, art. 7 lid 4; Vreemde-
(…)
denstal, om te voorkomen dat artikel 11 van
lingenwet 2000 art. 62 lid 2)
5.1. Reeds nu ten tijde van het besluit van 28
de Ffw wordt overtreden. Geen aanknopings-
november 2011 geen voorbereidingsbesluit
punten zijn aanwezig voor het oordeel dat
Verwijzingsuitspraak op de hoger beroepen
was genomen of een (voor)ontwerp van een
reeds op voorhand vast staat dat die onthef-
van: de [vreemdeling en de minister voor
herziening van het bestemmingsplan ter
fing ondanks een daartoe ingediende toerei-
Immigratie, Integratie en Asiel], appellan-
inzage was gelegd, heeft de rechtbank terecht
kende aanvraag nimmer zal worden verleend.
ten, tegen de uitspraken van Rechtbank
overwogen dat ten aanzien van de paarden-
In dat verband is van belang dat [appellant]
’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht
stal geen concreet zicht op legalisering aan-
niet heeft aangetoond dat de ontheffing
en de voorzieningenrechter van Rechtbank
wezig was. De omstandigheid dat het college
reeds is geweigerd. Voorts heeft hij niet aan-
’s-Gravenhage van 8 november 2011 en
de aanvraag om herziening van het bestem-
nemelijk gemaakt dat deze, ondanks een toe-
1 februari 2012 in zaken nr. 11/28620,
mingsplan nog niet heeft afgehandeld,
reikende aanvraag, niet zal worden verleend.
11/38663 en 12/1879 in de gedingen tussen:
maakt niet dat handhavend optreden om die
Het door [appellant] overgelegde verslag van
[vreemdelingen] en de [Minister voor Immi-
reden onevenredig is. Geen grond is voorts
Els & Linde en de brief van Koenders & Part-
gratie, (Integratie) en Asiel; hierna: de staats-
aanwezig voor het oordeel dat het in stand
ners over de aanwezigheid en het verblijf van
secretaris].
laten van de paardenstal op gronden met de
vleerrmuizen in de stal zijn daarvoor onvol-
bestemming ‘Bos’ – die ingevolge artikel 10.2
doende. Daarbij is voorts van belang dat het
van de planvoorschriften niet met bouwwer-
college zich ter zitting van de Afdeling
ken mogen worden bebouwd – een dermate
onweersproken op het standpunt heeft
18. (…) Bovenstaande lijkt de conclusie te recht-
geringe overtreding is dat handhavend optre-
gesteld dat een medewerker van het Ministe-
vaardigen dat het begrip ‘gevaar voor de open-
den hiertegen onevenredig zou zijn.
rie van Economische Zaken desgevraagd te
bare orde’ als bedoeld in artikel 7, vierde lid,
(…)
kennen heeft gegeven dat een ontheffing
van de Terugkeerrichtlijn ruimer mag worden
2322
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2763
Rechtspraak
2323
uitgelegd dan het begrip ‘redenen van openba-
te denken aan omstandigheden als de ernst
re orde’ uit voormelde artikelen van de richtlij-
en aard van het naar nationaal recht als mis-
nen 2004/38/EG, 2003/109/EG en 2003/86/EG,
drijf strafbaar gesteld feit, het tijdsverloop en
17 oktober 2013, nr. 12/906 AW
in die zin dat een onderdaan van een derde
de intentie van de betrokkene om de Europese
(Mrs. Beuker-Tilstra, Kooper, Vermeulen)
land eerder onder de reikwijdte van eerstge-
Unie te verlaten.
ECLI:NL:CRVB:2013:2185
noemd begrip zal vallen. Een ruimere uitleg
Gezien het voorgaande is evenmin buiten tot
van dit begrip zou kunnen betekenen dat niet
prejudiciële verwijzing nopende twijfel welke
Vergoeding immateriële schade en
alleen sprake kan zijn van ‘gevaar van openba-
andere feiten en omstandigheden dan een
vergoeding buitengerechtelijke kosten.
re orde’ indien een onderdaan van een derde
verdenking of veroordeling de staatssecreta-
land is veroordeeld voor een naar nationaal
ris moet betrekken in zijn beoordeling of een
recht als misdrijf strafbaar gesteld feit, maar
vreemdeling een gevaar voor de openbare
ook reeds wanneer hij daarvan wordt verdacht.
orde vormt als bedoeld in voormeld artikel 7,
19. Concrete aanknopingspunten voor beant-
vierde lid. Ten slotte rijst de ook door [vreem-
woording van de vraag in hoeverre het
deling] ter zitting opgeworpen vraag of de
Overwegingen
begrip ‘gevaar voor de openbare orde’ in arti-
feiten en omstandigheden die relevant zijn
Immateriële schade
kel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn
voor de vorenbedoelde beoordeling een rol
3.7. Ten aanzien van de gestelde immateriële
ruimer mag worden uitgelegd, ontbreken
kunnen spelen bij de keuze tussen het ver-
schade heeft appellante de Raad er niet van
echter. Het is naar het oordeel van de Afde-
korten van de termijn voor vrijwillig vertrek
kunnen overtuigen dat ten gevolge van de
ling niet buiten tot prejudiciële verwijzing
en het geheel achterwege laten ervan.
door de Nationale ombudsman geconstateer-
nopende twijfel of een onderdaan van een
De Afdeling ziet daarom aanleiding het Hof te
de tekortkomingen sprake is geweest van
derde land, die illegaal op het grondgebied
verzoeken bij wijze van prejudiciële beslissing
geestelijk letsel dat kan worden beschouwd
van een lidstaat verblijft, reeds een gevaar
uitspraak te doen op de volgende vragen:
als een aantasting van de persoon als
voor de openbare orde vormt indien hij
(Awb art. 8:73; BW 6:106, 6:96) (….)
bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk
wordt verdacht van het plegen van een naar
Vraag 2:
Wetboek. Gevoelens van psychisch onbeha-
nationaal recht als misdrijf strafbaar gesteld
Spelen bij de beoordeling of een onderdaan
gen – zoals in dit geval – zijn daarvoor niet
feit dan wel of daarvoor is vereist dat hij
van een derde land, die illegaal op het grond-
voldoende. De minister heeft echter kenne-
wegens het plegen van dit feit is veroordeeld
gebied van een lidstaat verblijft, een gevaar
lijk niettemin aanleiding gezien om appel-
en of in het laatste geval die veroordeling
vormt voor de openbare orde in de zin van
lante met het toegekende bedrag van
onherroepelijk moet zijn geworden. De Afde-
artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn
€ 10 000, – (bruto)– op het immateriële vlak
ling ziet daarom aanleiding het Hof te ver-
naast een verdenking of een veroordeling
te compenseren in verband met de door de
zoeken bij wijze van prejudiciële beslissing
nog andere feiten en omstandigheden van
Nationale ombudsman geconstateerde
uitspraak te doen op de volgende vraag:
het geval een rol, zoals de ernst en aard van
tekortkomingen. Met de aldus geboden com-
het naar nationaal recht als misdrijf straf-
pensatie is appellante zeker niet tekort
Vraag 1:
baar gestelde feit, het tijdsverloop en de
gedaan.
Vormt een onderdaan van een derde land, die
intentie van de betrokkene?
Kosten van rechtsbijstand
illegaal verblijft op het grondgebied van een
3.8.1. De minister heeft zich in het bestreden
lidstaat, een gevaar voor de openbare orde in
Vraag 3:
besluit 2 – onder verwijzing naar de uit-
de zin van artikel 7, vierde lid, van Richtlijn
Spelen de feiten en omstandigheden van het
spraak van de Raad van 11 februari 1999,
2008/115/EG van het Europees Parlement en
geval die relevant zijn voor de beoordeling
ECLI:NL:CRVB:1999:AA3577 – op het stand-
de Raad van 16 december 2008 over gemeen-
als bedoeld in vraag 2 nog een rol bij de in
punt gesteld dat voor een tegemoetkoming
schappelijke normen en procedures in de lid-
artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn
in de door appellante gevorderde, vóór de
staten voor de terugkeer van onderdanen van
geboden mogelijkheid om in het geval de
bezwaarprocedure gemaakte, buitengerechte-
derde landen die illegaal op hun grondgebied
betrokkene een gevaar vormt voor de open-
lijke kosten slechts bij (hoge) uitzondering
verblijven (PbEG 2008 L 348; hierna: de Terug-
bare orde in de zin van dat artikellid te kun-
plaats is. Volgens de minister heeft appellan-
keerrichtlijn), reeds omdat hij verdacht wordt
nen kiezen tussen enerzijds het afzien van
te niet onderbouwd dat in de gegeven
van het plegen van een naar nationaal recht
het toekennen van een termijn voor vrijwil-
omstandigheden van zo’n uitzondering spra-
als misdrijf strafbaar gesteld feit of is daar-
lig vertrek en anderzijds het toekennen van
ke is.
voor vereist dat hij door de strafrechter
een termijn voor vrijwillig vertrek die korter
3.8.2. In zijn uitspraak van 11 februari 1999
wegens het plegen van dit feit is veroordeeld
is dan zeven dagen?
heeft de Raad, voor zover hier van belang, als
en, in het laatste geval, dient die veroordeling
zijn oordeel gegeven dat zeker voor buitenge-
dan onherroepelijk te zijn geworden?
rechtelijke, tot aan de bezwarenprocedure
Centrale Raad van Beroep
gemaakte, kosten geldt dat deze slechts bij
(…)
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
wijze van uitzondering voor vergoeding in
22. (…) Uit het bovenstaande zou wellicht kun-
van der Ham, vice-president van de Centrale
aanmerking dienen te komen. Daarvan zal
nen worden afgeleid dat ook bij toepassing
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
sprake kunnen zijn wanneer de besluitvor-
van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerricht-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ming dermate ernstige gebreken vertoont
lijn andere feiten en omstandigheden dan de
Raad van Beroep.
dat gezegd moet worden dat het bestuursor-
verdenking of veroordeling op zichzelf moe-
gaan tegen beter weten in een onrechtmatig
ten worden betrokken bij de beoordeling of de
besluit heeft genomen. Met zijn verwijzing
betrokken persoon een gevaar voor de open-
naar deze uitspraak heeft de minister er ech-
bare orde vormt als bedoeld in artikel 7, vier-
ter ten onrechte aan voorbijgezien dat artikel
de lid, van de Terugkeerrichtlijn. Daarbij valt
69, eerste lid, van het ARAR ruimere moge-
2764
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Rechtspraak
(….)
lijkheden biedt voor tegemoetkoming in de
heeft ontvangen, is het in beginsel aan het
hier in geschil zijnde buitengerechtelijke kos-
bestuursorgaan om aannemelijk te maken
ten. Genoemde bepaling voorziet immers
dat het besluit wel op het adres van de
Overwegingen
ook buiten de gevallen waarin sprake is van
geadresseerde is ontvangen.
4.4. Appellant heeft daarnaast betoogd dat
onrechtmatige besluitvorming of anderszins
4.3. Niet is in geschil dat het college het
de rechtbank het besluit van 30 maart 2012
onrechtmatig handelen in de mogelijkheid
bestreden besluit, dat niet aangetekend is
ten onrechte niet (mede) in haar beoorde-
om de ambtenaar – naar billijkheid – tege-
verzonden, terecht en juist heeft geadres-
ling heeft betrokken. Appellant heeft daar-
moet te komen. In dit geval bestond daartoe
seerd aan het kantooradres van T en dat het
toe gesteld dat de rechtbank, nu het besluit
ook aanleiding. De werkzaamheden van de
besluit is voorzien van een verzenddatum
van 30 maart 2012 een vervolg is op het
raadsman van appellante hebben bestaan uit
(11 augustus 2011).
bestreden besluit en met het besluit van 30
het indienen van een specificatie van de
4.4. T heeft de ontvangst van het bestreden
maart 2012 een nadere invulling wordt
gestelde schadeposten. Het verzoek om zo’n
besluit niet betwist. Dat appellant stelt dat
gegeven aan het bestreden besluit, ten
specificatie in te dienen is door de minister
hij dit besluit niet heeft ontvangen, is in dit
onrechte heeft geoordeeld dat het besluit
mede aan de raadsman gericht, kennelijk
geval niet relevant, aangezien niet appellant
van 30 maart 2012 geen wijziging behelst
met de bedoeling om de afdoening van de
maar T de geadresseerde is en T niet heeft
van het bestreden besluit. De Raad volgt
zaak te stroomlijnen. Een algehele afwijzing
ontkend het bestreden besluit te hebben ont-
appellant niet in dit betoog. In het besluit
van kostenvergoeding is onder deze – bijzon-
vangen. Dit betekent, anders dan appellant
van 30 maart 2012 heeft de minister het
dere – omstandigheden niet redelijk. De
stelt, dat het college de verzending van het
restant verlofuren van appellant over de
rechtbank heeft dit niet onderkend. Daarom
besluit niet aannemelijk hoeft te maken.
jaren 2008 tot en met 2011 definitief vastge-
moet de aangevallen uitspraak in zoverre
4.5. Het college had T opgeroepen voor de zit-
steld. In dit besluit is verantwoord hoe de
worden vernietigd. Doende wat de rechtbank
ting van de rechtbank om te verklaren over
verlofsaldi per kalenderjaar zijn berekend.
zou behoren te doen, zal de Raad het bestre-
de ontvangst van het bestreden besluit. T
Het bestreden besluit betreft (alleen) de
den besluit 2 wegens strijd met artikel 7:12,
heeft zich tijdens die zitting echter beroepen
opbouw van het verlof. Dat is weliswaar een
eerste lid, van de Awb vernietigen.
op het verschoningsrecht dat hij als advocaat
van de factoren die van invloed zijn op de
3.8.3. Aansluiting zoekend bij de jurispruden-
heeft. Appellant, daartoe in de gelegenheid
berekening van het restant aan verlofdagen,
tie van de burgerlijke rechter met betrekking
gesteld, heeft T vervolgens niet ontheven van
maar lang niet de enige factor. Daarom is
tot artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder
de plicht tot geheimhouding. Gelet hierop
geen sprake van een wijziging of intrekking
b, van het Burgerlijk Wetboek, zal de Raad
heeft appellant de gestelde bewijsnood over
van het oorspronkelijke besluit, maar hoog-
hier als maatstaf aanleggen dat de in geschil
zichzelf afgeroepen.
uit van een gedeeltelijk voortbouwen daar-
zijnde buitengerechtelijke kosten kunnen
4.6. Gelet op 4.1 tot en met 4.5 staat vast dat
op. Niet kan worden gezegd dat het besluit
worden vergoed voor zover de inschakeling
de termijn voor het instellen van beroep is
van 30 maart 2012 blijft binnen de grond-
van de deskundige redelijk was en ook de
aangevangen op 12 augustus 2011. Tevens
slag en de reikwijdte van het, bij het bestre-
hoogte van de kosten als redelijk is aan te
staat vast dat op het moment dat de recht-
den besluit gehandhaafde, besluit tot
merken. Met inachtneming van deze zogehe-
bank het beroepschrift tegen het bestreden
(gedeeltelijke) stopzetting van de opbouw
ten dubbele redelijkheidstoets acht de Raad
besluit ontving – 20 februari 2012 – de ter-
van het verlof van appellant met ingang van
het in de gegeven omstandigheden redelijk
mijn voor het instellen van beroep ruim-
29 juni 2009. De rechtbank heeft het bij
om de buitengerechtelijke kosten tot een
schoots was verstreken. In wat appellant
haar aanhangige beroep daarom terecht
bedrag van € 1 000 aan appellante te vergoe-
heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor
niet op grond van de artikelen 6:18 en 6:19
den. De Raad ziet aanleiding om in zoverre,
het oordeel dat sprake is van een verschoon-
van de Awb mede gericht geacht tegen het
met toepassing van artikel 8:72, vierde lid,
bare termijnoverschrijding als bedoeld in
besluit van besluit van 30 maart 2012.
van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en
artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank heeft
aan appellante een vergoeding ter zake van
het beroep tegen het bestreden besluit dan
de buitengerechtelijke kosten toe te kennen
ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hier-
ten bedrage van € 1 000.
uit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en
2324 22 oktober 013, nr. 13/1653 WWB
dat de aangevallen uitspraak voor bevesti-
24 oktober 2013, nr. 12/6671 AW-T
ging in aanmerking komt.
(Mrs. Beuker-Tilstra, Kooper, Garvelink-Jonkers)
2325
ECLI:NLK:CRVB:2013:2188 Omvang heroverweging in bezwaar.
(Mrs. Van der Ham, Claessens, Klik) ECLI:NL:CRVB:2013:2122
2326
24 oktober 2013, nr. 12/4260 AW (Mrs. Beuker-Tilstra, Kooper,
(Awb art. 7:11 lid 1)
Ontkenning ontvangst besluit, aan gemach-
Garvelink-Jonkers)
tigde gezonden, aanvang beroepstermijn.
ECLI:NL:CRVB:2013:2187
(….)
(Awb art. 6:7, 6:8)
Er is geen sprake van een wijziging of
Overwegingen
intrekking van het oorspronkelijke besluit,
4.3. In artikel 38a, eerste lid, van het ARAR is
maar hooguit van een gedeeltelijk
bepaald dat de ambtenaar die ongeschikt is
voortbouwen daarop.
zijn arbeid te verrichten wegens een dienst-
(….)
Overwegingen 4.2. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet
ongeval of een beroepsziekte doch niet door (Awb art. 6:18, 6:19)
een beroepsincident, op zijn aanvraag voor de toepassing van onder meer artikel 37
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2765
Rechtspraak
gelijk wordt gesteld met de ambtenaar die
ARAR gedaan. Dat appellant deze aanvraag
op basis van een daarop gerichte aanvraag
ongeschikt is zijn arbeid te verrichten
ten tijde van het nemen van het besluit van
kan plaatsvinden. Aan laatstgenoemd vereis-
wegens een beroepsincident.
11 november 2009 nog niet had gedaan,
te is, als gezegd, voldaan. Daarnaast kan er
4.4.1. Appellant heeft in zijn aanvullend
staat er in dit geval niet aan in de weg dat,
niet aan worden voorbijgezien dat sprake is
bezwaarschrift onder meer betoogd dat zijn
gelet op de in artikel 7:11, eerste lid, van de
van een nauwe samenhang tussen genoemde
arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) neerge-
bezwaargrond en (de strekking van) het pri-
onder 1.2 genoemde ongevallen. Appellant
legde verplichting tot volledige heroverwe-
maire besluit. Appellant beoogde met bedoel-
heeft daarbij uitdrukkelijk gewezen op het
ging van het primaire besluit, van de minis-
de bezwaargrond immers te bereiken dat de
bepaalde in artikel 38a, eerste lid, van het
ter had mogen worden verwacht dat bij het
minister zou beslissen dat hij in afwijking
ARAR en de minister verzocht te beslissen
bestreden besluit ook gemotiveerd op de
van artikel 37, eerste lid, van het ARAR ook
dat hij op grond van artikel 37, vierde lid, in
hiervoor bedoelde bezwaargrond zou zijn
na 29 december 2009 zijn volledige bezoldi-
samenhang met artikel 38a van het ARAR
ingegaan. Daarbij is in aanmerking genomen
ging zou behouden.
recht heeft op doorbetaling van zijn volledi-
dat, naar blijkt uit de onder 4.1 genoemde
4.5. Uit 4.4.1 en 4.4.2 volgt dat het bestreden
ge bezoldiging.
nota van toelichting, met het geïntroduceer-
besluit is genomen in strijd met artikel 7:11,
4.4.2. De Raad is, anders dan de rechtbank,
de onderscheid tussen beroepsincidenten en
eerste lid, van de Awb, op grond waarvan de
van oordeel dat de minister de onder 4.4.1
de overige dienstongevallen en beroepsziek-
minister was gehouden tot een volledige her-
genoemde bezwaargrond ten onrechte niet
ten geen – negatieve – materiële wijziging in
overweging van het besluit van 11 november
heeft onderworpen aan een inhoudelijke
de rechtspositie van de betrokken ambtena-
2009 op grondslag van het daartegen
beoordeling. Appellant heeft met het hier-
ren is beoogd, maar uitsluitend een procedu-
gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft dit
voor weergegeven betoog onmiskenbaar een
rele wijziging in die zin dat de in artikel 38a
niet onderkend.
aanvraag als bedoeld in artikel 38a van het
van het ARAR bedoelde gelijkstelling niet dan
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
2766
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Judging Europe’s Judges The Legitimacy of the Case Law of the European Court of Justice After successive waves of EU enlargement, and pursuant to the entry into force of the Lisbon Treaty, the European Court of Justice finds itself on the brink of a new era. Both the institution itself and the broader setting within which it operates have become more heterogeneous than ever before. The issues now arriving on its docket are also often of great complexity, covering an unprecedented number of fields. The aims of this volume are to study the impact of these developments, examine the legitimacy of the Court’s output in this novel context and provide an appraisal of its overall performance. In doing so, specific attention is paid to its most recent case law on four topics: the general principles of EU law, external relations, the internal market and Union citizenship. Featuring contributions by Maurice Adams, Henri de Waele, Johan Meeusen and Gert Straetmans, Koen Lenaerts, Ján Mazák and Martin Moser, Stephen Weatherill, Jukka Snell, Michael Dougan, Daniel Thym, Eileen Denza, Michal Bobek, and Joseph Weiler. Maurice Adams, Henri de Waele, Johan Meeusen, Gert Straetmans (eds.) Hart Publishing 2013, 272 p., € 58,50 ISBN 978 18 4946 335 5
Begrensde vrijheid in het IPR Dit boek bevat de uitgewerkte bijdragen aan het symposium gehouden op 28 september 2012 ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van prof. mr. dr. Paul Vlas als hoogleraar internationaal privaatrecht en rechtsvergelijking aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. De bijdragen gaan over partijautonomie en haar begrenzingen in het internationaal privaatrecht. De auteurs bespreken deze beperkingen voor verschillende rechtsgebieden. Zo wordt aandacht besteed aan de vraag of een rechtskeuze en een forumkeuze in het
IPR-personen- en familierecht door cultureel-maatschappelijke waarden worden beperkt. Bestaat er partijautonomie in het internationaal alimentatierecht? Verder wordt besproken of de Crisisinterventiewet de rechtskeuze van partijen bij een overeenkomst beperkt en of de keuzevrijheid van contractspartijen voor het Gemeenschappelijk Europees Kooprecht wordt beperkt. Wat betreft het IPR-vennootschapsrecht staan de belemmeringen van de mobiliteit van vennootschappen door het Europese recht en de Wet Flex-BV centraal. In het kader van het internationale procesrecht wordt besproken of partijen – in afwijking van een forumkeuze – een procedure kunnen beginnen voor de rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie. Met bijdragen van Th.M. De Boer (inleiding), E.N. Frohn, F. Ibili, G. van Solinge, M. Zilinsky, A.J. Berends, J.W. Rutgers, J.F. Vlek en P. Vlas (conclusie). mr. J.W. Rutgers en mr. M. Zilinsky (red.) Maklu 2013, 112 p., € 29 ISBN 978 90 4660 602 5
Schadevergoeding bij overlijden Een onderzoek naar een alternatief systeem voor de berekening van schade door derving van levensonderhoud bij overlijden Nabestaanden hebben geen recht op schadevergoeding wanneer een naaste overlijdt, tenzij zij tevens slachtoffer zijn. Art. 6:108 BW bepaalt dat een beperkte groep nabestaanden de mogelijkheid heeft om zowel de kosten van lijkbezorging als de door hun geleden schade wegens derving van levensonderhoud door dit overlijden op de aansprakelijke te verhalen. De hoogte van deze schade is echter lastig vast te stellen. De huidige schadeberekeningssystematiek is in de literatuur fors bekritiseerd. In dit boek wordt de plaats van overlijdensschade in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht geschetst, de begrenzingen van de vergoeding van overlijdensschade van art. 6:108 BW (het
behoeftigheidsvereiste), en de tekortkomingen van de systematiek van de berekening van de schade door het derven van levensonderhoud bij overlijden. Aan de hand van ontwikkelingen in de jurisprudentie, een vergelijking met enkele andere Europese landen en de huidige praktijk laat zij zien waaraan een nieuw berekensysteem voor overlijdensschade zou moeten voldoen. Steeds vaker wordt bij de berekening van overlijdensschade geabstraheerd van de concrete omstandigheden van het geval. Dit boek toont in welke gevallen en in welke mate dit is toegestaan, en presenteert zo een alternatief voor de schadebegroting na overlijden. mr. Eveline Onderdelinden Celsus juridische uitgeverij 2013, x + 108 p., € 26,50 ISBN 978 90 8863 199 1
Het einde van het doofpotmodel Tien redenen om wetsvoorstel 33 079 inzake het recht op afschrift van bescheiden aan te scherpen Het recht op afschrift van schriftelijke, digitale en andere bescheiden is van groot belang voor accurate en rechtvaardige beslechting van contentieuze civiele geschillen. In dit boek wordt betoogd dat het wetsvoorstel strekkende tot verruiming van het recht op afschrift onvoldoende rekening houdt met de belangen van commerciële partijen, de belangrijkste spelers in dergelijke procedures. Het debat over uitbreiding van het recht op afschrift wordt ten onrechte overvleugeld door angst voor omvangrijke producties in massageschillen, de zg. ‘Amerikaanse toestanden’. Ofschoon het recht op afschrift wel een rol kan spelen in zulke geschillen, staat de angst niet in verhouding tot de realiteit van het burgerlijk proces. 305a-acties en andere massa-geschillen maken minder dan 1% uit van in Nederland aanhangige civiele geschillen. Het is niet terecht om aan dergelijke uitzonderingsgevallen de belangen van de gewone commerciële procespraktijk op te offeren. Prof. mr. O.A. Haazen Kluwer 2013, 66 p., € 26,50 ISBN 978 90 1312 021 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2767
2327
Tijdschriften
2328 Burgerlijk (proces) recht WPNR 144e jrg. nr. 6992, 26 oktober 2013 Themanummer: Europees goederenrecht en Notariaat Mr. dr. B. Akkermans De invloed van het Europese recht op het Nederlandse goederenrecht – Het goederenrecht is van oudsher bij uitstek een nationaal bepaalde discipline. Dit uitgangspunt komt door de Europese integratie steeds verder onder druk te staan. Bijvoorbeeld doordat de invloed van de algemene beginselen van Europees recht op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen steeds vaker wordt erkend. In deze bijdrage onderzoekt schr. hoe ver de invloed van het Europese recht op het Nederlandse goederenrecht reikt. Hij gaat daarbij onder andere in op de vier vrijheden en een aantal verordeningen en richtlijnen die direct of indirect effect hebben op het Nederlandse recht zoals de Insolventieverordening en de Erfrechtverordening. Schr. concludeert dat de toenemende invloed van het buitenlandse recht en de toename van het rechtsverkeer tussen de lidstaten ertoe leidt dat de uitgangspunten van het Nederlandse goederenrecht opnieuw moeten worden overwogen. Het functioneren van de Nederlandse markt in het kader van de Europese markt vraagt volgens hem om een nieuwe benadering. Prof. V. Sagaert De invloed van de financiële crisis op de harmonisatie van het hypotheekrecht – Door de financiële crisis komt de zekerheid van hypotheken steeds meer onder druk te staan. De financiele crisis heeft dan ook het denken over de accessoriteit van het hypotheekrecht gewijzigd. Voor de crisis hebben hypotheken in de verschillende Europese rechtsstelsels een steeds autonomer karakter gekregen: de band tussen hypotheek en schuldvordering is versoepeld. Door de crisis is een tegengestelde beweging ontstaan, waardoor de band tussen
2768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
de hypotheek en de vordering is aangehaald. De vraag is in hoeverre de autonome hypotheekvormen op Europees niveau moeten worden geregeld. In 2005 is in een Green Paper de Eurohypotheek uitgewerkt. In dat voorstel staat het ontstaan en het tenietgaan van de schuldvordering los van de hypotheek. Het enthousiasme over dit voorstel is sinds de crisis dan ook afgenomen. Schr. concludeert dat een gematigdere autonome hypotheekvorm noodzakelijk lijkt om tot een levensvatbaar Europees initiatief te komen. Mr. W. Louweman, mr. J. Vos De overdracht van buitenlandse onroerende zaken via de lokale notaris – Steeds meer mensen in Europa hebben een tweede woning in een andere Europese lidstaat. In het Crobeco-project is een methode uitgewerkt voor het overdragen van onroerende zaken over de landsgrenzen heen. Het aankoopproces wordt elektronisch en vrijwel volledig in het thuisland van de koper afgewikkeld. In deze bijdrage beschrijven schrs. het Crobeco-project op hoofdlijnen. Daarbij gaan zij in op de vraag of de Nederlandse notaris kan deelnemen aan grensoverschrijdende eigendomsoverdrachten. Dr. E. Ramaekers LLM MA Lex rei sitae: Een rechtsvergelijkende studie tussen Nederlands en Engels IPR goederenrecht – Goederenrechtelijke verhoudingen worden in het internationaal privaatrecht meestal beheerst door de lex rei sitae, de plaats waar het object van de rechtsverhouding zich bevindt. Alle lidstaten van de Europese Unie passen dit principe toe. De regel wordt echter niet in elk land op dezelfde manier toegepast. Dat kan ertoe leiden dat de vraag welk recht van toepassing is in een specifiek geval verschillend wordt beantwoord. Schr. illustreert dit in deze bijdrage aan de hand van een vergelijking tussen het Nederlandse en het Engelse recht. Op de vraag of een zaak roerend of onroerend is, past het Engelse recht de lex rei sitae toe en niet de lex fori zoals gebruikelijk is bij een kwalificatievraag. De conclusie is dan ook dat het noodzakelijk blijft om bij grensoverschrijdende rechtsverhoudingen zowel bij de kwalificatie van de rechts-
verhouding als bij het toepassen van de verwijzingsregel, de verschillen tussen de nationale stelsels nauwlettend in de gaten te houden.
2329 Europees recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. drs. R. van der Hulle Het recht op compensatie bij langdurige vertraging nader verduidelijkt – Sinds het Sturgeon-arrest hebben niet alleen passagiers van geannuleerde vluchten, maar ook passagiers van vertraagde vluchten recht op compensatie. Luchtvaartmaatschappijen hebben alle mogelijkheden aangegrepen om onder dit oordeel uit te komen. Een daarvan is het doen van een beroep op eventuele onduidelijkheden in de toepasselijke Verordening (EG) nr. 261/2004. Dit is aan de orde in het in deze bijdrage centraal staande Folkerts-arrest.
2330 Gezondheidsrecht PIV Bulletin Nr. 5, oktober 2013 Mr. ir. J.P.M. Simons PIV-Stappenplan Medisch Traject – Op 1 april 2010 trad de herziene gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (GVP) in werking. Deze zorgde voor nogal wat onduidelijkheden binnen de afwikkeling van personenschades, onder meer ten aanzien van de rol en de verantwoordelijkheid van medisch adviseurs van verzekeraars binnen het medisch traject. Ook waren de implicaties van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voor de afwikkeling van personenschades inmiddels ‘ontdekt’ en werden nieuwe vragen opgeworpen omtrent de omgang met medische gegevens. Mr. N.M. Jansen No cure no pay... méér dan een experiment (waard)? – De afgelopen jaren is er veel
Tijdschriften
gezegd en gezwegen over het zogenaamde no cure no pay beginsel; bejubeld en verguisd. In Het Parool van zaterdag 22 mei 2010 voorspelde wijlen mr. Gerrit Eneglgeer: “Binnen een of twee kabinetsperiodes is no cure no pay ook in Nederland geaccepteerd, maar ik zal er niet meer voor strijden.” Een voorspelling of misschien toch eerder een veronderstelling die ruim drie en een half jaar na zijn overlijden lijkt te worden bewaarheid.
2331 Handels- & economisch recht Juridisch up to Date Nr. 19, 24 oktober 2013 Mr. G.J. van Midden Mededingingsrecht als bijl aan de wortel van duurzaamheidsbeleid? – De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kwam na analyse van de in het Energieakkoord opgenomen afspraak om vijf oude kolencentrales te sluiten tot de conclusie dat het kartelverbod aan deze afspraak in de weg stond. De milieuvoordelen waren te beperkt om een prijsverhoging van energie voor gebruikers te rechtvaardigen. Schr. gaat naar aanleiding hiervan in op de vraag of op private initiatieven die een publiek belang nastreven het kartelverbod van toepassing zou moeten zijn. Hiertoe wordt de rol en systematiek van het mededingingsrecht uiteengezet, gevolgd door een bespreking van het Energieakkoord en het oordeel van het ACM. De conclusie is dat enerzijds vrije mededinging niet zonder meer een doel op zich is, maar dat anderzijds duurzaamheidsinitiatieven van bedrijven geen vrijbrief mogen zijn voor het maken van mededingingsbeperkende afspraken. Volgens schr. is het voor partijen echter best mogelijk om te komen tot voorstellen die én rekening houden met het milieu én consumenten niet opzadelen met hogere prijzen.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 5, oktober 2013 Mr. P. van Zwieten De verhaalsbeperkingen van de gesubrogeerde verzekeraar: een pleidooi voor een aanpassing van art. 7:962 lid 3 BW – Een verzekeraar die een schade vergoedt, treedt ingevolge art. 7:962 lid 1 BW in beginsel in alle schadevergoedingsrechten die de benadeelde op de aansprakelijke derde heeft. Hierop bestaan een aantal uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is opgenomen in art. 7:962 lid 3 BW. In dit artikellid is bepaald dat er geen verhaal kan worden gezocht op de met name genoemde personen, die in een affectieve relatie met de (dan wel een) verzekerde staan. Aldus kan geen verhaal worden gezocht op de verzekeringnemer, een medeverzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of de andere levensgezel van een verzekerde. Evenmin kan verhaal worden genomen op bloedverwanten in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer of werkgever van de verzekerde of op degene die dezelfde werkgever heeft als de verzekerde. In deze bijdrage onderzoekt schr. waarom met betrekking tot de in art. 7:962 lid 3 BW genoemde personen voor is gekozen om het verhaalsrecht van de verzekeraar te blokkeren. Tevens onderzoekt schr. de werking van de uitzondering op het verhaalsverbod. De vraag is waarom voor de huidige formulering is gekozen en welke uitwerking deze uitzondering op de verhaalsbeperkingen in de praktijk heeft. Ook besteedt schr. aandacht aan de verhaalsbeperkingen in geval van hoofdelijkheid, het moment waarop de aansprakelijke derde aan de in lid 3 genoemde kwalificatie moet voldoen, alsook de toepasselijkheid van de verhaalsbeperkingen in geval van een coulance-uitkering. Prof. mr. Ph.H.J.G. van Huizen Eigen gebrek en schadegevoeligheid: een subtiel maar nuttig onderscheid binnen het (transport)verzekeringsrecht – Het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk heeft in Cendor MOPU belangwekkende uitspraken gedaan over het concept van het verzekeringsrechtelijke onzekerheidscri-
terium en het concept van het eigen gebrek als uitsluitingsgrond. Het Supreme Court formuleert een aantal strakke en heldere regels waarmee de transparantie van het dekkingsvraagstuk wordt bevorderd en waarmee tevens een bijdrage wordt geleverd aan een efficiënt en effectief handelsverkeer. Deze ontwikkeling is van groot belang voor de Nederlandse transportverzekeringsmarkt omdat in de regel in de (makelaars) polissen de Londense Institute Cargo Clauses zijn geïmplementeerd. De vraag is of en in hoeverre voor het Nederlandse (transport)verzekeringsrecht de Cendor MOPU-uitspraak, ontdaan van haar inheemse verzekeringsrechtelijke opvattingen, als les kan dienen voor het leerstuk van causaliteit en in het bijzonder van samenwerkende oorzaken, het leerstuk van de onzekerheid en het te maken onderscheid tussen eigen gebrek en schadegevoeligheid. Mr. dr. T.H.M. van Wechem, mr. drs. J.H.M. Spanjaard, mr. dr. S.A. Kruisinga Een bespreking van CISG Advisory Council Opinion no 13 inclusion of standard terms under the CISG. Oude wijn in nieuwe zakken? Of Europese wijn voor de hele wereld? – Op 26 april jl. publiceerde de CISG Advisory Council een Opinie over algemene voorwaarden en de CISG. Reeds lang werd uitgekeken naar deze Opinie van de CISG Advisory Council. Nu het Weens Koopverdrag (CISG) geen expliciete bepalingen bevat inzake algemene voorwaarden blijkt het in de praktijk soms lastig om te bepalen hoe met vragen over algemene voorwaarden moet worden omgegaan. De Hoge Raad heeft inmiddels geoordeeld – in navolging van buitenlandse rechtspraak – dat de CISG van toepassing is op vragen betreffende algemene voorwaarden. De Hoge Raad overweegt dat tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen ook (het antwoord op) de vraag behoort of een partij toestemming heeft verleend tot de totstandkoming van een koopovereenkomst en daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden. Deze vraag wordt dus beheerst door de daarop betrekking hebbende regeling van het Weens Koopverdrag en niet door enige regel van toepasselijk nationaal recht. In deze bijdrage
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2769
Tijdschriften
bespreken schrs. de verschillende onderdelen van de nieuwste Opinie over algemene voorwaarden. De Opinie bestaat uit tien zogenaamde black letter rules. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over het gebruik van een rechtskeuzeclausule in algemene voorwaarden.
PIV Bulletin Nr. 5, oktober 2013 Mr. L.C. Dufour, mr. E.F.E. Palmen De invloed van sociaaleconomische ontwikkelingen op de begroting van verlies arbeidsvermogensschade – Ontwikkelingen die zich sinds 2000 in toenemende mate voordoen en die naar de mening van schrs. invloed hebben op de begroting van het verlies arbeidsvermogensschade (VAV) en pensioenschade zijn: een toename van het aantal zzp’ers, kortere dienstverbanden, de aanhoudende economische krimp, de verhoging van de pensioenleeftijd, de lage rentestand en de verhoging van pensioenpremies/verlaging van pensioenaanspraken. In dit artikel worden deze factoren en de invloeden daarvan op de begroting van het VAV en de pensioenschade besproken. Waar mogelijk, wordt gekeken naar de weging door de rechter van de genoemde factoren in concrete gevallen.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 7, 19 oktober 2013 W. Vandenbussche Grensoverschrijdende collectieve vorderingen van gedupeerde beleggers – (België) Al vanaf het ontstaan van de moderne financiële markten proberen gedupeerde beleggers de grenzen van hun eigen jurisdictie te overstijgen om compensatie te verkrijgen voor hun geleden verlies. Dat doen ze bij voorkeur in groep, door middel van collectieve vorderingen, om zo de kosten van procesvoering zoveel mogelijk te beperken. In de afgelopen periode hebben zich bijzonder interessante evoluties voorgedaan met betrekking tot die grensoverschrijdende collectieve procedures van gedupeerde beleggers. Deze bijdrage heeft dan ook tot doel om een overzicht te geven van die ontwikkelingen en aan te tonen dat de figuur van de ‘collectieve vordering’ ook van-
2770
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
uit transnationaal oogpunt aanzienlijke gevolgen kan teweegbrengen.
Tijdschrift voor Financieel recht 15e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. H.W. Hofmeester, mr. S. Swaak De prospectusplicht voor beheerders van beleggingsinstellingen – Op 22 juli 2013 is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) in werking getreden in Nederland. Nederlandse beheerders en beheerders van Nederlandse beleggingsinstellingen dienen voor het aanbieden van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen en het beheren van beleggingsinstellingen te beschikken over een vergunning, tenzij een reikwijdtebepaling, vrijstellingsbepaling of overgangsbepaling van toepassing is. Met de implementatie van de AIFM-richtlijn in de Wet op het financieel toezicht door middel van de Invoeringswet, is ook de wet- en regelgeving omtrent de prospectusplicht voor deze beheerders gewijzigd. De prospectusplicht voor beheerders van beleggingsinstellingen doorkruist een wirwar van regels, zoals deze in Nederland van toepassing zijn. Dit artikel beoogt een overzicht te verschaffen van de verschillend categorieën van beleggingsinstellingen en de verschillende regimes van prospectusverplichtingen die kunnen worden onderscheiden na de recente invoering van de AIFM-richtlijn. Mr. M.H.P. Claasse, mr. M.R. Lauxtermann Het portefeuillerecht: much ado about nothing – In deze bijdrage wordt aan de hand van de voorgangers van de bepalingen in de Wet op het financieel toezicht (de Wet Assurantiebemiddeling (WAb) en de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wabb)) toegelicht wat het portefeuillerecht (nog) inhoudt voor de tussenpersoon in de verhouding met verzekeraar. De opzet van deze bijdrage is dat na een analyse en beschrijving van het portefeuillerecht in de WAb, wordt bezien welke bescherming de tussenpersoon respectievelijk de pandhouder/curator aan het portefeuillerecht onder de WAb kon ontlenen. Datzelfde doen schrs. ook ten aanzien van de latere wijzigingen van het portefuillerecht,
te weten: het afschaffen van het recht op provisie, de invoering van het provisieverbod en het laten vervallen van het recht op premie-incasso. Schrs. staan allereerst stil bij de vraag wat precies tot de ‘portefeuille’ van een tussenpersoon wordt gerekend. E.J. van Praag Eerste beslissing van EBA Board of Appeal – Op 24 juni 2013 nam de Board of Appeal van de European Supervisory Authorities zijn eerste beslissing. de Board of Appeal behandelt beroepen tegen besluiten van de European Banking Authority (EBA), de European Securities and MArkets Authority (ESMA) en de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIPOA).
2332 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 10, oktober 2013 Prof. mr. J.F.M. Giele, EB 2013/80 Over partners die maar één dag geregistreerd waren en daarmee fiscaal misbruik van recht maakten – Op 23 december 2003 zijn twee personen een geregistreerd partnerschap aangegaan dat zij, zoals zij ook afgesproken hadden, alweer op 24 december 2013 hebben beëindigd. Op 29 december 2003 is deze boedel verdeeld. Het heeft tot 15 maart van dit jaar geduurd eer kwam vast te staan dat deze poging tot het ontgaan van belasting zonder succes is gebleven. De desbetreffende arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2013 hebben als rolnummers 11/05609 en 11/5617. Deze arresten zijn onder meer voorafgegaan door naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting van 1 december 2008, uitspraken van de Rechtbank Arnhem en het Hof Arnhem en een zeer uitvoerige Conclusie van advocaat-generaal Wattel van 25 september 2012. Op het eerste gezicht wekken de uitspraak van het Arnhemse Hof en de conclusie van Wattel meer verbazing
Tijdschriften
dan de arresten van de Hoge Raad. Het is immers nauwelijks mogelijk om fiscaal geknutsel te verzinnen dat meer weerstand oproept. Het is daarom van groot belang na te gaan waarom het hof en de advocaat-generaal meenden dat de heffing van overdrachtsbelasting in dit geval achterwege moest blijven en hoe de Hoge Raad hun argumenten heeft beoordeeld. Drs. S.C.M. Schilder, EB 2013/81 Verdeling van lijfrente bij scheiding – Een correcte verwerking bij de verdeling ten aanzien van lijfrentes is geen gemakkelijke opgave. De intentie van dit artikel is aan te geven hoe een verdeling van een lijfrente, waarvoor in het verleden premieaftrek is genoten bij een gemeenschap van goederen, moet plaatsvinden als de lijfrente aan één van de ex-echtgenoten wordt toegedeeld en de ander de waarde (de helft daarvan) ‘verrekend’ krijgt. Dit op zowel fiscaal-juridisch als financieel gebied. Mr. dr. L.H.M. Zonnenberg, EB 2013/82 Periodiek verrekenbeding, partijbedoeling en redelijkheid & billijkheid – In het huwelijksvermogensrecht spelen goederenrecht en verbintenissenrecht een belangrijke rol. Zijn partijen in gemeenschap van goederen gehuwd, dan zijn zij onderworpen aan het goederenrecht. In dat kader speelt de redelijkheid en billijkheid geen rol van betekenis. Als partijen echter huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, dan hebben die meestal deels een goederenrechtelijk en deels een verbintenisrechtelijk karakter. Wanneer partijen elke gemeenschap van goederen uitsluiten, is die bepaling goederenrechtelijk. Is echter een verrekenbeding afgesproken, dan is dat onmiskenbaar een verbintenisrechtelijke afspraak, die onder meer onderworpen is aan het bepaalde in art. 6:248 lid 2 BW. Betekent dat nu dat de redelijkheid en billijkheid de rechter ‘carte blanche’ geeft om het verrekenbeding toe te passen op de manier waarop die rechter dat redelijk vindt? Dat is zeker niet het geval. Primair geldt hetgeen partijen met elkaar in de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Is de overeengekomen bepaling niet duidelijk, dan mag die volgens Haviltex worden uitgelegd.
Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden, te weten wanneer de in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen (verbintenisrechtelijke) regel leidt tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat, kan van de regel worden afgeweken. Dat mag echter niet gebeuren als het de expliciete bedoeling van partijen is dat de verbintenisrechtelijke regel wordt uitgevoerd. Hoe hiermee wordt omgegaan, blijkt uit twee recente uitspraken van hoven, die aan het eind van dit artikel worden besproken.
Tijdschrift Erfrecht 14e jrg. nr. 5, 2013 Mr. F.M.H. Hoens AWBZ: nieuwe wijn in oude zakken of oude wijn in nieuwe zakken? HR 1 februari 1991, NJ 1992, 259: vrijwillig uitbetalen revisited – In deze bijdrage gaat schr. in op enkele ter zake relevante aspecten. ‘Leitmotiv’ is de gedachte dat de testateur vindt dat een goede verzorging en bescherming van de langstlevende betekent dat deze laatste de baas hoort te zijn in de ‘eigen’ boedel. Met dit als uitgangspunt wordt gekeken naar AWBZ-opeisbaarheidsclausules. Zijn deze überhaupt nodig? En, mocht men ondanks hetgeen verder in deze bijdrage aan de orde komt die vraag toch (nog) bevestigend beantwoorden, wat zijn dan de aandachtspunten bij het formuleren van een dergelijke clausule? In het verlengde van dit laatste speelt hoe een en ander zich verhoudt tot de ‘oude’ uiterste wilsbeschikkingen. Doorstaan deze de AWBZ-toets of is een grote ‘terugroepactie’ op haar plaats?
2333 Mediation, herstelrecht en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift voor Klachtrecht Nr. 3, 2013 M.B. Kollenhof Klachtenafhandeling via het internet – De behoefte aan online geschillen-
beslechtingsopties neemt toe nu steeds meer consumenten aankopen doen op internet. Schr. bespreekt een aantal trends op het gebied van klachtenmanagementsystemen. Hierbij is aandacht voor de ontwikkeling van effectieve klachtenmanagementsystemen en toepassing van online geschillenoplossing (ODR). Aan de hand van een praktijkvoorbeeld worden stappen voor het indienen van een klacht besproken en de voor- en nadelen van ODR in klachtenafhandeling. Een onderzoek bij eBay, waar al sinds de jaren negentig ervaring met ODR is opgedaan, geeft een aantal aanwijzingen voor de wijze waarop het vertrouwen bij de deelnemers in ODR kan worden vergroot. Schr. is van mening dat wellicht ook in de relatie tussen overheid en burger in de nabije toekomst een rol voor ODR is weggelegd. D.A. Waal De Juridisch Loket app – Het juridisch loket verstrekt juridisch advies en informeert. Schr. bespreekt de mogelijkheden voor het aanbieden van online informatie door het Juridisch Loket. De klanten kunnen op dit gebied zijn geholpen met een mobiele website of door een juridisch loket app. Schr. bespreekt de app en de functionaliteiten die een app moet bezitten om als wegwijzer in het recht te kunnen fungeren. Voor wat betreft de vormgeving en functionaliteiten van de app is ervoor gekozen om de burger centraal te stellen. De toegankelijkheid en gebruik van de app worden door verdere ontwikkeling, onder meer door gebruikmaking van feedback van de klanten, zo goed mogelijk gerealiseerd zodat het de klant echt helpt bij zijn zoektocht naar de oplossing van zijn probleem. M. Schellekens De (nieuwe) media zijn niet te versmaden – Wat kunnen nieuwe media als weblogs, Twitter, Facebook en YouTube betekenen voor het klachtrecht? Dat is de vraag die in deze bijdrage centraal staat. Hiervoor werden een aantal organisaties samengebracht om met elkaar hierover te spreken. Een aantal mensen van de ombudsman Rotterdam en Amsterdam en een woordvoerder van het UWV spraken over het gebruik van Twitter, Facebook en YouTube waar-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2771
Tijdschriften
bij het onder meer ging over ongenuanceerde berichtgeving, risico’s, beheer, het managen van verwachtingen en impact en bereik. Alle gespreksdeelnemers waren van mening dat ondanks de risico’s actief publiciteit moest worden gezocht. Hierbij werd aangetekend dat gebruik van media zorgvuldig moet geschieden, want het effect is moeilijk te voorspellen. En gebruik van nieuwe media vult de klassieke media zoals krant, radio en televisie goed aan, maar vergt wel organisatorische aanpassingen. M. van der Pol Effectief omgaan met klachten: theater als metafoor – Bij klachtbehandeling zijn handvatten nodig om de dynamiek tussen inhoud van het geschil en relationele interacties tussen partijen in kaart te brengen. Schr. bespreekt de TheAtermetafoor als aanvullingen op de mogelijkheden die een klachtenbehandelaar heeft op dit gebied. De TheAter-metafoor gebruikt technieken uit het theater en combineert deze met technieken uit de Transactionele Analyse. De nadruk ligt op de positie van de regisseur en de mogelijkheden die de regisseur heeft om weer beweging in een casus te krijgen; om de ‘bevroren’ verhalen van mensen weer ‘vloeibaar’ te maken.
2334 Omgevingsrecht Bouwrecht 50e jrg. nr. 10, oktober 2013 Themanummer: Crisis in de bouw Mr. M. Fokkema, BR 2013/124 De crisis als (on)voorziene omstandigheid bij project- en gebiedsontwikkeling – Door de financiële- c.q. kredietcrisis staat de ontwikkeling en realisatie van verschillende project- en gebiedsontwikkelingen onder druk. Zo is er bijvoorbeeld op nogal wat plaatsen sprake van vraaguitval, worden benodigde financieringen niet verkregen en slagen gemeenten er niet altijd in om een contractpartner te vinden
2772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
die bereid is om een bepaalde project- of gebiedsontwikkeling op zich te nemen. In dit laatste geval zal er geen op ontwikkeling gerichte overeenkomst worden gesloten. Waar wel sprake is van een gesloten contract, wordt daaraan inmiddels in een aantal gevallen geen of onvoldoende uitvoering meer gegeven. Voor de crisis verdween een gesloten overeenkomst nogal eens in een bureaulade. Inmiddels ligt een aantal van deze overeenkomsten weer op de (juridische) burelen, omdat nakoming (gedeeltelijk) uitblijft. Het contract wordt doorgespit op zoek naar mogelijkheden om de wederpartij toch tot volledige of in ieder geval gedeeltelijke nakoming te forceren. In andere gevallen wordt gezocht naar contractuele opties om onder gemaakte afspraken uit te komen. De vraag die dan en in dit artikel centraal staat: kan in het kader van project- en/of gebiedsontwikkeling met een beroep op de crisis – inmiddels – met succes worden teruggevallen op de onvoorziene omstandighedenregeling van art. 6:258 BW? In dit artikel worden daartoe de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie in het kader van project- en/of gebiedsontwikkeling in beeld gebracht. Mr. dr. A.D.L. Knook, BR 2013/125 Vastgoed en staatssteun in tijden van crisis – In hoeverre werkt de staatssteunregelgeving belemmerend in deze economische crisis? Zeker is dat er in Nederland vrijwel niet meer wordt gebouwd zonder dat een gemeente (of andere overheid) op enige wijze het desbetreffende project steunt. En dat nog slechts twee banken vastgoedprojecten financieren, waardoor ontwikkelaars zich ook steeds vaker tot publieke financiering moeten wenden. Het is dan ook teleurstellend dat de Europese Commissie kortgeleden Nederlandse voorstellen voor versoepeling van de staatssteunregels op dit gebied heeft afgewezen. Als gevolg hiervan moet worden ‘teruggevallen’ op bestaande regelgeving. Deze regelgeving kan juist in crisistijden belemmerend uitwerken, blijkt uit de beschikking inzake Leidschendam van de Europese Commissie van begin dit jaar. Dit artikel beschrijft aan de hand van deze beschikking niet alleen waar de belangrijkste barrières liggen voor de vastgoedmarkt,
maar ook in hoeverre deze barrières juist in deze tijden zich als zodanig kunnen manifesteren. Prof. dr. R.N.G. van der Paardt, BR 2013/126 Fiscale maatregelen voor de vastgoedmarkt – In het verlengde van de financiële crisis is ook het gehele economische klimaat verslechterd. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de onroerendgoedmarkt. Een van de mogelijkheden om deze dalende trend te stoppen en mogelijk weer een opwaartse impuls te geven aan de vastgoedmarkt, is het benutten van fiscale instrumenten. Schr. bespreekt een aantal van de toegepaste en/of mogelijke fiscale maatregelen. Daarbij maakt schr. een onderscheid tussen de woningmarkt en de markt voor commercieel vastgoed, waaronder begrepen worden de bedrijfsgebonden gebouwen, kantoren en winkels. Mr. J.R. van Angeren, BR 2013/127 Een nieuw leven voor kantoorfondsen als revolverende subsidiefondsen? – Op 27 juni 201 is aangekondigd dat overheden en marktpartijen het ‘Convenant aanpak leegstand kantoren’ hebben ondertekend. Sinds de ondertekening van dat convenant is veel over het convenant gesproken, maar heeft het niet tot resultaat geleid. Met het Convenant wordt niet alleen beoogd om de leegstand in kantoren te bestrijden, maar ook om te stimuleren dat een beter functionerende kantorenmarkt wordt bereikt. In reactie op het Convenant heeft de gemeente Amsterdam op 2 juli 2012 als eerste gemeente aangekondigd dat zij een (sloop)fonds wil oprichten en vullen om lege kantoren te slopen. In dit artikel wordt bezien of het centrale idee achter het sloopfonds kan worden bereikt door middel van subsidies. Daartoe wordt eerst onderzocht wat het Convenant precies inhoudt. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de afdwingbaarheid. Daarna wordt ingegaan op de mogelijkheid om door middel van subsidies één van de doelstellingen van het Convenant te bereiken door gebruik te maken van de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht. Afgesloten wordt met een conclusie.
Tijdschriften
Tijdschrift voor sanctierecht & compliance voor ondernemingen 3e jgr. nr. 4, oktober 2013 Dr. C.G. van Wingerde Sancties als morele boodschappen – In dit artikel staat de vraag centraal of zwaardere sancties ook werkelijk een doeltreffende middel zijn om ondernemers af te schrikken en zo milieucriminaliteit te voorkomen. Deze vraag wordt beantwoord op basis van een uitgebreid empirisch onderzoek onder veertig bedrijven uit de Nederlandse afvalbranche. Dit onderzoek laat zien dat sancties niet erg doeltreffend zijn, wanneer ze louter een afschrikwekkende boodschap communiceren. Willen sancties werkelijk een bijdrage leveren aan de preventie van milieucriminaliteit, dan dient de sanctie ook een morele boodschap te communiceren en te beargumenteren wat het afkeurenswaardige is aan het bestrafte gedrag. Prof. mr. G.A. Biezeveld, A. Dam De betekenis van de bestuurlijke strafbeschikking milieu voor de milieuhandhaving – In dit artikel wordt een schets gegeven van de wijze waarop de bestuurlijke strafbeschikking in het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geregeld. Vervolgens wordt de eerste toepassing van art. 257ba Sv voor milieufeiten besproken. In dat laatste, meer beschouwende deel wordt de bestuurlijke strafbeschikking (bsb) vergeleken met de bestuurlijke boete. Geconcludeerd wordt dat de invoering van de bsb milieu het begin markeert van een heldere rolverdeling tussen het bestuur en Openbaar Ministerie met de opsporingsdiensten bij de milieuhandhaving. Mr. R.M.J. de Rijck Geloven in het strafrecht – Voor de strafrechtelijke handhaving van milieuregels in de verschillende Europese rechtssystemen bestaat met de EU-richtlijn 2008/99 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht een zwaarbevochten gemeenschappelijke Europese basis. Deze richtlijn legt de lidstaten op om overtredingen van Europese regelgeving op milieugebied strafbaar te stellen onder bedreiging met doelstreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties, als zij opzettelijk of ten minste uit grove nalatig-
heid worden begaan. Het doel van deze bijdrage is om aan de hand van de geschiedenis van haar totstandkoming zichtbaar te maken welk groot geloof in het strafrecht uit deze richtlijn spreekt.
2335 Privacy Privacy & Informatie 16e jrg. nr. 5, oktober 2013 Mr. J.M. Titualer-Meddens Deep packet inspection: vloek of zegen? Deel II – In P&I 2012-1 verscheen het eerste deel van het tweeluik ‘Deep packet inspection: vloek of zegen?’ Daarna is door het College bescherming persoonsgegevens (CPB) in juni een viertal rapporten uitgebracht over het gebruik Deep Packet Inspection (DPI) door vier telecomproviders. De conclusie van het CBP is dat het gebruik van DPI door de providers is gerechtvaardigd, maar wel bleek het hier en daar te schorten aan de naleving van de overige bepalingen. In het eerste deel is de techniek uitgelegd. Nog even kort samengevat: DPI is een techniek om het dataverkeer op internet te filteren en te analyseren. Het betreft het dataverkeer via alle apparatuur die men gebruikt, dus niet alleen de (huis)computer, maar ook de meer mobiele zoals smartphones, tablets en dergelijke. Het eerste gebruik van DPI was het internetverkeer op bepaalde punten te onderzoeken op risico’s zoals virussen, Trojaanse paarden, spam of een DOS-aanval, een vorm van informatiebeveiliging. Een spamfilter is een vorm van DPI, evenals sommige virusscanners. In dit tweede deel wordt de vraag beantwoord of DPI de toets van het geldende wettelijke kader voor bescherming van persoonsgegevens doorstaat. Mr. ir. J.M. van Essen Nieuwe meldplichten in privacyland – In deze technologie gedreven samenleving is de beveiliging van gegevens steeds belangrijker gewor-
den. Dataverlies en hacking vormen een grote bedreiging en zijn aan de orde van de dag. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zowel op Europees als nationaal niveau initiatieven door de wetgever worden ontplooid om meer grip te krijgen op beveiligingsincidenten. Met het Wetsvoorstel meldplicht datalekken wordt een nieuwe meldplicht geïntroduceerd voor bedrijven, de overheid en anderen mits zij als ‘verantwoordelijke’ in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn aan te merken. In dit artikel wordt ingegaan op de huidige meldingsverplichtingen, de nieuwe verplichtingen ingevolge het Wetsvoorstel meldplicht datalekken en te verwachten ontwikkelingen. Ir. H. Kikkers, E. van Vliet Uw persoonsgegevens tijdens systeemontwikkeling – In Nederland en België is er een aandachtsgebied van privacy dat momenteel sterk onderbelicht blijft. Dit aandachtsgebied is de privacy tijdens de softwareontwikkeling. Op grote schaal worden namelijk kopieen gemaakt van de reguliere productiedata om die gegevens te gebruiken voor de testactiviteiten tijdens de softwareontwikkeling, zonder dat er rekening gehouden wordt met de privacybescherming van deze gegevens. De gevaren van deze handelwijze zijn dat veel meer personen (interne en externe medewerkers) toegang hebben tot alle data die in productie voorkomen, waaronder privacygevoelige en bedrijfsgevoelige data. Daarnaast krijgen de medewerkers veel meer gegevens te zien dan men normaliter zou kunnen zien. Vanuit security-oogpunt zijn de gevaren dat deze privacygevoelige data per ongeluk, door hackers of door datadiefstal buiten de organisatie terecht kunnen komen – met alle gevolgen van dien.
2336 Rechtsfilosofie & -theorie Ars Aequi 62e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. J. Kiewiet Carl Schmitt en de beslissing in het recht – Het werk van de jurist Carl Schmitt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2773
Tijdschriften
krijgt – ondanks dat hij als nazi-jurist bekend staat – de laatste jaren veel aandacht. Na een korte biografie laat schr. zien wat de betekenis van Schmitts werk voor de huidige rechtswetenschap is, waarbij hij zich op de verhouding tussen recht en de beslissing richt. Schr. belicht Schmitts decisionistische rechtsvindingsleer. Vervolgens laat hij zien dat Schmitts decisionisme moet worden opgevat als beslissing over de orde die aan de rechtsorde voorafgaat. Ten slotte zijn de motieven belicht die Schmitt voor ogen had met zijn politiekbegrip. Prof. mr. C.W. Maris Het laatste avondmaal: Ronald Dworkin (1931-2013) – Op 14 februari 2013 overleed Ronald Dworkin, de invloedrijkste rechtsfilosoof van de afgelopen decennia. Schr. behandelt in deze bijdrage de opvattingen van Dworkin, het Juiste Antwoord, morele waarheid, zijn publicaties en deelname aan publieke discussies, maar ook over de kritiek die Dworkin opriep.
2337 Rechtspleging & procesrecht Rechtsgeleerd Magazijn Themis 174e jrg. nr. 5, oktober 2013 Dr. Y. Li Naar een onafhankelijke rechterlijke macht in China: een haalbare kaart? – China heeft een omvangrijke rechterlijke macht, met de Hoge Raad van het Volk op centraal niveau, 32 hoge volksgerechtshoven op provinciaal niveau, 409 intermediaire volksrechtbanken op stadsniveau en 3117 basisvolksrechtbanken op districtsniveau. In totaal telt China ongeveer 200 000 rechters in de verschillende lagen van het rechterlijke systeem. De Chinese rechterlijke macht functioneert binnen een politiek systeem waar de functies van een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht verdeeld zijn in drie takken zonder een scherpe scheiding van machten. Bovendien staan al deze machten onder het sterke leiderschap van de Communistische Partij. Het wekt dan ook geen verbazing dat het vraagstuk
2774
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
van de rechterlijke onafhankelijkheid in China grote zorgen onder rechtskundigen teweeg heeft gebracht, zowel binnen als buiten China. Dit artikel behandelt de ontwikkeling in de richting van een onafhankelijke rechterlijke macht in China alsmede de beperkingen daarvan door zowel wetgeving als rechterlijke praktijk.
2338 Sociaal Recht Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken Nr. 5, oktober 2012 Mr. R. ten Wolde, TVP 2013/41 Kabinet, voeg de daad bij je woorden! – Er komen heel veel nieuwe voorschriften op de pensioenfondsen en hun uitvoeringsorganisaties af. Het wordt er niet eenvoudiger en doorzichtiger op. Dat was al het geval bij één (nomimaal) systeem, maar de complexiteit wordt meer dan verdubbeld nu een nieuw contracttype wordt gepresenteerd, niet in plaats van het nominale contract, maar ernaast als alternatief. Gepresenteerd als een contract met een geheel eigen karakter, met nieuwe en afwijkende kenmerken. Is een jaarlijkse saldering van opgaande en neerwaartse bewegingen in de hoogte van de pensioenaanspraken en -rechten, daarbij gebruik makend van een open of gesloten aanpassingsmethode en egalisatiereserve, en dit over een lange reeks van jaren, aan de deelnemers, slapers en pensioengerechtigden nog uit te leggen? Drs. N.M. Winter, mr. S.L. Fortuin, TVP 2013/42 Gevolgen van versobering van fiscale pensioenkaders – De gevolgen van beperking van het fiscale kader met ingang van 2014 zijn ingrijpend door de combinatie van verlaging van het maximale opbouwpercentage en verhoging van de pensioenrichtleeftijd. Veel pensioenregelingen moeten waarschijnlijk worden aangepast. Indien het wetsvoorstel voor een verdere verlaging in 2015 wordt aangenomen, moet
nagenoeg iedere pensioenregeling in Nederland worden gewijzigd. De verplichte aanpassingen hebben diverse gevolgen waar schrs. in deze bijdrage nader op ingaan. Prof. mr. R.H. Maatman, mr. B.P. van der Graaf, TVP 2013/43 Pensioenfonds Glas in goud: de prudent person-regel in hoger beroep – Op 10 september 2013 deed het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) uitspraak in de zaak Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken (Pf Glas) tegen De Nederlandsche Bank (DNB). Het CBb oordeelde dat DNB aan Pf Glas ten onrechte een aanwijzing heeft gegeven om zijn belegging in goud ongedaan te maken. Daarmee werd de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam bevestigd. In dit artikel worden enkele hoofdlijnen herhaald, voor zover dat nodig is voor een goed begrip van de CBb-uitspraak. Tevens gaan schrs. in op het belang van de uitspraak voor het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Mr. J.A. Gieling CPL, TVP 2013/44 Fiscale kaders voor IB-ondernemers in bedrijfstak- of beroepspensioenregeling – Met ingang van 1 januari 2015 worden de fiscale kaders voor IBondernemers die deelnemen aan een beroeps- of een bedrijfstakpensioenregeling in de wet vastgelegd. Als onderdeel van de Wet overige fiscale maatregelen (WOFM) is voor de zelfstandig ondernemers die verplicht deelnemen in een beroeps- of bedrijfstakregeling (beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling) het fiscale regime voor werknemerspensioen van overeenkomstige toepassing. Gegeven de grote verschillen tussen werknemers en ondernemers zijn specifieke regels voor deze groep in de wet opgenomen. In dit artikel worden de wijzigingen op grond van de WOFM behandeld, de tweede fase derhalve. De opgave voor de wetgever was om de IB-ondernemers zonder kleerscheuren in het fiscale regime voor werknemers in te passen. Aan het einde van deze bijdrage gaan schrs. na of dit is gelukt.
Tijdschriften
2339 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 10, oktober 2013 Prof. mr. T. Barkhuysen, mr. dr. Y.E. Schuurmans Een prejudiciële procedure in het bestuursrecht? – Snelheid en rechtszekerheid zijn waarden waaraan rechtzoekenden grote behoefte hebben. Een prejudiciele procedure, waarin een lagere rechter een rechtsvraag hangende het geding voorlegt aan de hoogste rechter, realiseert die waarden optimaal. In deze bijdrage wordt onderzocht of een regeling van de prejudiciële procedure – in navolging van het civiele recht – ook in het bestuursrecht aanbeveling verdient. De invoering van een prejudiciële procedure in het bestuursrecht is zeker het overwegen waard, aldus schrs. Massale procedures komen ook in het bestuursrecht voor en het is zaak daar adequater mee om te kunnen gaan dan nu gezien het wettelijke kader mogelijk is. Terughoudend gebruik is echter aangewezen en er moet rekening worden gehouden met bijzondere karakteristieken van het bestuursrecht. Prof. dr. dr. dr. A.A. Wijffels Van buon governo naar public governance. Juristen en openbaar bestuur in de Westerse rechtstraditie – Een vraag die zowel rechtenstudenten als professionele juristen kan aanspreken, is de plaats van de juristen in de polis. De rol van juristen in het openbaar leven lijkt in de huidige tijd achteruit te gaan ten opzichte van de concurrentie van andere sociale wetenschappers. Die tendens kan ertoe leiden dat de rol van juristen uiteindelijk wordt gereduceerd tot technische uitvoering en bijstand om de beleidsbeslissingen, die stroomopwaarts van het besluitvormingsproces zijn genomen op basis van die andere expertises, in juridische teksten om te zetten. In deze bijdrage belicht schr. de rol van het recht en juristen in het openbaar bestuur door de eeuwen heen.
De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7394, 24 oktober 2013 Prof. mr. W. Konijnenbelt,
Gst. 2013/102 Medebewindsverordeningen en het vraagstuk van delegatie aan B&W – De in het huidige recht behandelde vraag wanneer thans bij medebewindsverordeningen delegatie van verordenende bevoegdheid is toegestaan heeft, net als destijds onder de gemeentewet, alleen betrekking op regelgevende bevoegdheid; het toekennen van andere bevoegdheden aan burgemeester en wethouders dan die om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, is niet aan de orde. Hooguit kan men zeggen dat het verhaal van overeenkomstige toepassing is op enkele belangrijke planvaststellingsbevoegdheden, zoals die tot het vaststellen van bestemmingsplannen. Schr. beziet art. 156 Gemeentewet van verschillende kanten, daarna de ontwikkelingen in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling bestuursrechtspraak en het College van Beroep voor het bedrijfsleven op dat artikel; en omdat de CBb-uitspraken betrekking hadden op de Winkeltijdenwet zoals die luidde vóór 1 juli 2013, maakt schr. een uitstapje naar de vraag hoe deze rechter zich naar verwachting opstelt onder de wet in haar thans geldende gedaante. Het verhaal besluit met een conclusie ten aanzien van de centrale vraag, waarmee de bestuurs- en de rechtspraktijk hopelijk in staat zijn een vaste koers te varen. Mr. A.Th.M. ten Broeke, Gst. 2013/103 Schadeverhaal via de strafzaak. Een begaanbare weg voor gemeenten? – De mogelijkheid om schade in de strafzaak tegen de vermoedelijke veroorzaker ervan te verhalen, kan zich niet bij alle slachtoffers in een even grote populariteit verheugen. Bij menigeen bestaat de indruk dat de strafzaak daartoe onvoldoende ruimte biedt. Vervolgens wordt ofwel gekozen voor de gang naar de burgerlijke rechter, ofwel wordt geheel en al afgezien van een poging tot verhaal. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of de mogelijkheden die de strafzaak biedt wel voldoende worden benut. Geconcludeerd wordt dat de wetgever het slachtoffer de afgelopen jaren op diverse manieren de helpende hand heeft gereikt en dat het strafrecht al met al een goede mogelijkheid biedt om op relatief snelle en eenvoudige wijze schade erkend en toegewezen te krijgen. Daar kan de
gemeente (net als andere overheden) haar voordeel mee doen. Van schade die wordt veroorzaakt door een strafbaar feit kan ook via de burgerlijke rechter vergoeding worden verkregen. Er wordt tot slot een beknopte vergelijking tussen de voeging in de strafzaak en de gang naar de burgerlijke rechter gemaakt.
Rechtsgeleerd Magazijn Themis 174e jrg. nr. 5, oktober 2013 Mr. dr. C.N.J. Kortmann, mr. A.A. al Khatib De Molukse kwestie en de Wet nadeelcompensatie – Het koloniale verleden van Nederland heeft in verschillende opzichten zijn sporen achtergelaten. Een van die sporen is de problematiek rondom de demobilisatie (en het ontslag) van (de militairen van) het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL). Tot de dag van vandaag procederen (nakomelingen van) Ambonese KNIL-militairen tegen de Nederlandse Staat. Dit terwijl de Hoge Raad al in 1951 zijn eerste arrest wees over de demobilisatie van het KNIL. Deze uitspraak staat bekend als het Ambonezen-arrest. Met dit artikel beogen schrs. twee zaken te onderzoeken. Ten eerste willen zij de politieke en juridische ontwikkelingen beschrijven die zich hebben voorgedaan sinds 1977. En ten tweede willen zij nagaan of, mede in het licht van deze ontwikkelingen, een (juridische) basis gevonden kan worden voor de steeds luider wordende roep om rechtsherstel.
Tijdschrift voor Constitutioneel recht Nr. 4, oktober 2013 Prof. mr. dr. H.S. Taekema Sleutelen aan de rechtstaatgedachte: het nut van samenwerking tussen rechtsfilosofie, rechtssociologie en rechtswetenschap – In dit artikel richt schr. zich op de onderbouwing van de normatieve uitgangspunten van de rechtsstaat. De argumentatie voor de waarde van de rechtsstaat en de beginselen die daaruit voortvloeien is een taak die met name door de rechtsfilosofie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2775
Tijdschriften
wordt opgepakt. Schr. neemt dan ook de rechtsfilosofie als vertrekpunt om te onderzoeken in hoeverre vernieuwing van het begrip van de rechtsstaat plaatsvindt. Dit onderzoek naar de rechtsfilosofische argumentatie combineert schr. met een bespreking van vernieuwende perspectieven op de rechtsstaat vanuit de rechtssociologie en rechtswetenschap. Het doel is om te laten zien dat de drie verschillende disciplines moeten worden gecombineerd om tot een goed onderbouwde heroverweging van de rechtsstaatgedachte te komen. Rechtsfilosofisch concentreert schr. zich op het werk van Jeremy Waldon, die een vernieuwende opvatting over de rechtsstaat verdedigt waarin het procedurele aspect van de rechtsstaat voorop staat. Mr. dr. H.-M.Th.D. ten Napel, J.A.H. Heijne Msc, J.V. Veldwijk Kabinetsformatie 2012: voltooide parlementarisering? – In een preadvies over kabinetsformaties constateert hoogleraar parlementaire geschiedenis Van Baalen dat in de loop van de twintigste eeuw de rol van de Tweede Kamer in het formatieproces geleidelijk is toegenomen. Binnen deze ontwikkeling onderscheidt hij vijf cruciale ‘gebeurtenissen’ waarin het parlement zijn positie heeft versterkt. In het preadvies noemt Van Baalen twee manieren om de invloed van de Tweede Kamer op de kabinetsformatie te versterken. De eerste is dat de Kamer beraadslaagt in een debat over de verkiezingsuitslag, teneinde op deze wijze het initiatief te nemen in de kabinetsformatie. De tweede is de reglementswijziging die in maart 2012 is doorgevoerd. In dit artikel wordt allereerst bezien hoe deze voltooiing van de parlementarisering van de kabinetsformatie is totstandgekomen. Vervolgens gaan schrs. na hoe de gewijzigde procedure bij de formatie van het kabinet-Rutte-II uitpakte. Tenslotte evalueren schrs. deze kabinetsformatie aan de hand van de gezichtspunten zoals deze in het debat over de reglementswijziging door de Kamer zelf zijn verwoord, waarbij ook de meer traditionele kritiek op de formatie aan de orde komt alsmede de vraag in hoeverre het huidige art. 139a Reglement van Orde van de Tweede Kamer voor de komende jaren houdbaar is.
2776
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 6, 2013 R. Benhadi De verdeling van schaarse stimuleringssubsidies – Stimuleringssubsidiegelden zijn schaars. Het juridisch kader van de verdeling van subsidiegelden wordt door schr. geschetst. Het subsidieplafond wordt besproken, gevolgd door in de praktijk vaak voorkomende problemen van de verdelingsmethode ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Hierbij is aandacht voor onvolledige subsidieaanvragen, rangschikking en loting en digitale aanvragen en storingen. Voor wat betreft ‘volgorde van binnenkomst’ kan ten aanzien van een onvolledige aanvraag volgens schr. worden gesteld dat als hierover niets is bepaald onvolledige aanvragen direct meetellen in de volgorde van ontvangst. Als bepaling van de volgorde van binnenkomst niet mogelijk blijkt, is loting, als uitwerking van de verdeling op volgorde van binnenkomst, mogelijk. Net als bij per post verstuurde aanvragen is het risico dat de aanvraag het bestuursorgaan niet tijdig bereikt, ook in het geval van digitaal verstuurde aanvragen voor rekening van de subsidieaanvrager. R.J. Boogers, R.E. Wannink Artikel 6:13 Awb: de stand van de rechtspraak – Art. 6:13 Awb bepaalt dat als een belanghebbende geen zienswijze naar voren heeft gebracht of geen beroep of bezwaar heeft ingesteld, beroep bij de bestuursrechter niet kan worden ingesteld. Dit artikel kent twee elementen: het formele vereiste dat een zienswijze moet zijn ingediend of bezwaar of beroep moet zijn ingesteld en het inhoudelijke vereiste dat voor de bestuursrechter alleen de door de zienswijze bestreken besluitonderdelen kunnen worden bestreden. In dit kader bespreken schrs. de ‘onderdelenfuik’, de ‘grondenfuik’ en de betekenis van ‘verwijtbaarheid’ uit art. 6:13 Awb. De door de wetgever met art. 6:13 Awb beoogde afname van het belang van de ‘grondenfuik’ is niet gelukt. Hoewel in belang afgenomen, speelt de ‘grondenfuik’ In 2013 nog steeds een rol. Daarnaast kan op grond van de jurisprudentie volgens schrs. worden gesteld dat niet snel wordt aangeno-
men dat belanghebbende niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend of beroep of bezwaar te hebben ingesteld.
2340 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 62e jrg. nr. 10, oktober 2013 Mr. dr. J.M.L. van Mulbregt, prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt Het bereik van zelfintoxicatie: allesbehalve een vrijbrief – In gesprek met de onderzoekend forensisch psycholoog of psychiater geven verdachten nogal eens te kennen dat zij onder invloed van drank of drugs waren ten tijde van het delict. Zij willen daarmee veelal hun verantwoordelijkheid voor het begaan van het delict minimaliseren. In de strafrechtspleging en de forensische gedragskunde wordt daar volstrekt anders mee omgegaan. Welke kwesties bij die gedragskundige en juridische afweging inzake het middelengebruik zoal een rol spelen, laat dit artikel zien. Mr. A.M.C. Boerwinkel Versterking van de rechten van verdachten in de Europese Unie: het recht op vertolking en vertaling in strafzaken – Op 1 oktober 2013 is de wet tot implementatie van richtlijn 2010/64/ EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures in werking getreden. Deze wet bevat een aantal wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten die ertoe strekken het recht van verdachten op vertolking en vertaling in overeenstemming met de richtlijn wettelijk te verankeren. In deze bijdrage wordt na een korte beschrijving van de totstandkoming van de richtlijn ingegaan op het recht op vertolking en vertaling in het EVRM, waarna de belangrijkste veranderingen die uit deze wet voortvloeien worden besproken.
Tijdschriften
Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 8, okotber 2013 Prof. mr. A.A. Franken, DD 2013/54 Alle waar is naar zijn geld – In de jurisprudentie wordt steeds meer belang gehecht aan een alerte raadsman die tijdig verzoeken en verweren formuleert en wiens passiviteit in een later stadium aan de verdachte kan worden tegengeworpen. Het is zelfs de vraag of de allerbeste raadslieden nog wel kunnen beantwoorden aan de eisen die in de rechtspraak worden gesteld. Met het oog op art. 18 Grondwet en art. 16 EVRM, waarin het recht op gefinancierde rechtsbijstand is opgenomen voor degenen die onvoldoende draagkrachtig zijn om zelf een advocaat te kunnen betalen, is de maatvoering bij bezuinigingen op de door de overheid betaalde rechtsbijstand van cruciale betekenis. Die is ver te zoeken, zowel bij het voorstel de ambtshalve toevoeging pas te laten ingaan bij het bevel tot gevangenhouding als bij de voorgenomen vermindering van het uurtarief in bewerkelijke zaken met één derde. Alternatieven zijn bovendien volop aanwezig. M.J. Borgers, prof. mr. T. Kooijmans, DD 2013/55 Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit – Recent is het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit ingediend. Dit voorstel omvat een brede waaier aan wetswijzigingen die alle erop zijn gericht de bestrijding van financieel-economische criminaliteit slagvaardiger te maken. Het voorstel illustreert onmiskenbaar de daadkracht van de huidige minister, maar de toegevoegde waarde van die voorstellen is in meerdere opzichten onduidelijk of onaannemelijk, terwijl op onderdelen moet worden verwacht dat die voorstellen leiden tot ongewenste complicaties. Waarom moet er koste wat kost een gebrekkige regeling aangaande het beslag onder verschoningsgerechtigden worden ingevoerd, terwijl het verstandiger is om het verschoningsrecht onderwerp te laten zijn van een grondig voorbereid separaat wetgevingstraject? Waarom worden de 'redelijkheid' en 'evenwichtigheid in de uitvoering van de ontnemings-
maatregel' aangevoerd als argumenten voor de beoogde beperking van de kostenaftrek, terwijl die argumenten in hun praktische uitwerking leiden tot bestraffende uitkomsten en de ontnemingsmaatregel als kostenneutraal instrument nu juist niet punitief behoort te zijn? Voorts is het zeer de vraag of de voorgestelde flexibilisering van het boeteplafond voor rechtspersonen ooit enig praktisch gevolg krijgt. Waarom niet de pakkans ten aanzien van witwasdelicten vergroten in plaats van de strafmaxima verhogen? Het komt schrs. al met al gelukkig voor dat de (niet-)toepassing van veel van de in deze bijdrage besproken voorstellen in handen van de rechter is gelegd.
Tijdschrift voor Criminologie 55e jrg. nr. 3, 2013 A. Brons, A. Dirkzwager, K. Beijersbergen, J. Reef, P. Nieuwbeerta Psychische klachten bij mannelijke gedetineerden. Prevalentie en risicofactoren – In dit artikel onderzochten schrs. de prevalentie en determinanten van psychische klachten bij mannelijke gedetineerden. Hiervoor zijn gegevens gebruikt van het Prison Project, een longitudinaal onderzoek waarbij 824 gedetineerden op twee momenten tijdens hun detentie zijn ondervraagd (na drie weken en drie maanden). Gedetineerden rapporteerden meer psychische klachten dan mannen uit de algemene bevolking. De mate van psychische klachten in het algemeen nam af naarmate men langer vastzat. Depressieve klachten bleven echter stabiel en verhoogd. Na controle voor eerdere psychische klachten en diverse importfactoren hingen het delen van een cel in de eerste weken van de detentie en een positiever oordeel over de dagbesteding en omgang met het personeel samen met minder psychische klachten na drie maanden. Gedetineerden die in de eerste weken waren uitgescholden door personeel rapporteerden na drie maanden meer psychische klachten. S. Ganpat, J. van der Leun, P. Nieuwbeerta
Dead or alive? De invloed van incidentkenmerken en gedragingen van actoren op fatale versus niet-fatale uitkomsten van geweld – Sommige ernstige geweldsincidenten eindigen met dodelijke afloop, andere niet. Om te onderzoeken welke factoren bij dit verschil in afloop een rol spelen, bestudeerden schrs. op basis van strafdossiers in hoeverre een aantal geselecteerde incidentkenmerken en gedragingen van actoren bijdroeg aan de escalatie van conflicten. De resultaten tonen substantiële verschillen tussen conflicten met een fatale en niet-fatale afloop op het punt van incidentkenmerken en vooral van gedragingen van actoren gedurende het incident. De kans op een fatale afloop blijkt vooral toe te nemen, wanneer sprake is van alcoholgebruik door slachtoffers, vuurwapengebruik door daders, bepaalde gedragingen geïnitieerd door het slachtoffer en afwezigheid van omstanders. J. Rokven, S. Ruiter, J. Tolsma Dader, slachtoffer, of beiden? – In dit onderzoek wordt naast de vraag in hoeverre verdachten van misdrijven zelf slachtoffer worden, voor het eerst voor Nederland ook onderzocht in welke mate slachtoffers later zelf worden verdacht van het plegen van delicten. Schrs. beschrijven tevens in hoeverre de wederkerige relatie kan worden verklaard door sociaal-demografische kenmerken. Gegevens uit grootschalige slachtofferenquêtes gekoppeld aan verdachtenregistraties van de politie laten een positieve wederkerige samenhang zien. Subgroepen die relatief laag scoren op daderschap en slachtofferschap laten een sterkere wederkerige samenhang zien, terwijl voor subgroepen met relatief hoge scores de samenhang minder sterk en soms zelfs negatief is. B. Vollaard Kroniek. Het spel tussen dader en slachtoffer – Ontwikkelingen in de criminaliteit hangen sterk samen met de interactie tussen daders en slachtoffers en de interactie binnen beide groepen. Deze interactie is voor een deel strategisch, maar vaak ook het resultaat van weinig doordachte acties op basis van onvolledige informatie. Inzichten uit de psychologie, epidemiologie en economie kunnen helpen om meer grip te krijgen op de interactieve aard van criminaliteit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2777
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen 2341 - Wet tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens – Deze wet introduceert nieuwe mogelijkheden voor de overheid om fraude met sociale zekerheid en inkomensafhankelijke regelingen, belastingen, premies en arbeidswetten aan te pakken. Ter bestrijding van deze fraude wordt het instrument SyRI ingezet waarbij gegevens die bij overheidsinstanties (zoals bijvoorbeeld Belastingdienst, UWV, SVB en Inspectie SZW) bekend zijn, worden uitgewisseld. Het instrument SyRI (Systeem Risico Indicatie) gaat uit van het uitgangspunt dat gegevens die bij overheidsinstanties bekend zijn, worden aangewend voor uitvoering, preventie, toezicht en opsporing op het terrein van sociale zekerheid, inkomensafhankelijke regelingen, belastingen, premies en arbeidswetten. In de Wet SUWI wordt een nieuw artikel 65 ingevoegd dat de wettelijke verankering van het instrument SyRI regelt. Dit artikel voorziet erin dat het instrument kan worden ingezet ten behoeve van een integraal overheidsoptreden ten aanzien van de voorkoming en bestrijding van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen, de voorkoming en bestrijding van belasting- enpremiefraude en het niet naleven van de arbeidswetten. Ook het onderdeel Belastingdienst/ Toeslagen en de onderdelen van de Inspectie SZW die zien op naleving
2778
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
van de arbeidswetten, kunnen aan het instrument bijdragen en ervan gebruik maken. SyRI wordt op verzoek van de in art. 64 lid 1 Wet SUWI genoemde instanties zoals gemeenten, het UWV, de SVB, de rijksbelastingdienst en de Inspectie van het Ministerie van SZW toegepast door de Minister van SZW. Deze instanties werken samen in een samenwerkingsverband waarbij de kern is dat de activiteiten waarop wordt samengewerkt nalevingstoezicht en opsporing van strafbare feiten zijn, alsmede het voorkomen van nadeel ten aanzien van bestuursorganen, die uitkeringen en voorzieningen verstrekken of in geval er nadeel ontstaat bij het heffen van premies en bijdragen. Per samenwerkingsverband wordt door de betrokken instanties bepaald wat het beoogde doel is van het project, welke gegevens daarvoor moeten worden samengebracht en welke instanties deel zullen nemen. De deelnemende bestuursorganen dienen vervolgens een verzoek in bij de Minister van SZW tot toepassing van SyRI voor het desbetreffende project. De minister bepaalt, alles wegende, of het verzoek wordt gehonoreerd. De desbetreffende bestuursorganen zijn daarna verplicht kosteloos de bestanden met persoons- en andere gegevens aan de minister van SZW te verstrekken. De verstrekte gegevens kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het doen van een risicomelding. Op basis van een zogenoemde definitieve risicoselectie doet de Minister van SZW risicomeldingen die eventueel kunnen leiden tot een sanctie. De wet regelt ook dat het UWV een aantal gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders mag verstrekken, ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen. Het is dan niet meer nodig dat zij de benodigde gegevens uitvragen bij de werkgevers. Verder wordt in de Wet SUWI, de WWB, de IOAW en de IOAZ een begripsbepaling opgenomen om te verduidelijken dat waar in deze wetten wordt gesproken van ‘gegevens’ daaronder mede worden verstaan persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het betreft een technische wijziging. De nieuwe begripsbepaling verandert niets aan de bestaande uitvoerings-
praktijk. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-10-2013, Stb. 2013, 405 (Kamerstukken 33 579)
Luchtvaartverordening Inwerkingtreding 2342 - Besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van enige onderdelen van de Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met de uitvoering van verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (Stb. 2013, 140) – De onderdelen A, B, C, E, P, Q, U, V, en BB van de wet treden in werking met ingang van 24 oktober 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 17-05-2013, Stb. 2013, 406.
Vervalste geneesmiddelen 2343 - Wet tot wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie van richtlijn 2011/62/EU om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden – Deze wet strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2011/62/EU tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden. In Nederland is richtlijn 2001/83 verwerkt in de Geneesmiddelenwet. Deze implementatiewet wijzigt dan ook met name de Geneesmiddelenwet en de daaronder hangende regelingen. Daarnaast zullen enkele overtredingen worden aangemerkt als economische delicten in de zin van de Wet op de economische delicten. Richtlijn 2011/62 brengt in de eerste plaats aanscherpingen aan bij reeds bestaande verplichtingen voor fabrikanten, groothandelaars en apotheekhoudenden. Daarnaast wordt een aantal nieuwe verplichtingen
Wetgeving
geïntroduceerd voor actoren die tot dusver niet zelfstandig onder de geneesmiddelenregelgeving waren gebracht. Hierbij moet worden gedacht aan de zogeheten ‘bemiddelaars’ in geneesmiddelen en aan fabrikanten, importeurs en groothandelaars van werkzame stoffen. Bemiddelaars worden verplicht zich vooraf te registreren. Bemiddeling zonder registratie is verboden. Er komen verder nieuwe regels ten aanzien van werkzame stoffen die gebruikt worden bij de vervaardiging van geneesmiddelen. Tot dusver rustte in hoofdzaak op de geneesmiddelenfabrikant de verplichting om zich te vergewissen van de kwaliteit van door hem gebruikte werkzame stoffen. In de toekomst zullen importeurs en fabrikanten van werkzame stoffen hiermee ook zelf worden belast. Werkzame stoffen mogen verder voortaan uitsluitend worden ingevoerd (dat wil zeggen: van buiten de Europese Unie binnen de Europese Unie worden gebracht) indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Importeurs, fabrikanten en groothandelaars in werkzame stoffen dienen hun activiteiten voorts vooraf te melden. Twee andere nieuwe maatregelen zijn het verplicht aanbrengen van veiligheidskenmerken op de verpakking van (voornamelijk) receptgeneesmiddelen, alsmede de invoering van een nationale website en een gemeenschappelijk logo bij de zogeheten ‘verkoop op afstand’ van geneesmiddelen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-10-2013, Stb. 2013, 407 (Kamerstukken 33 599)
Financiële conglomeraten 2344 - Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat (PbEU 2011, L 326) (Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I)
– Deze wet dient ter implementatie van de in de aanhef genoemde richtlijn (hierna: richtlijn fico I). De richtlijn fico I wijzigt de richtlijn financiële conglomeraten, de richtlijn solvabiliteit II, de herziene richtlijn banken en de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep. Een belangrijk doel van de richtlijn fico I is om de verschillende vormen van groepstoezicht op banken en verzekeraars beter op elkaar af te stemmen om zo overlap en lacunes te vermijden. De richtlijn bevat onder meer nadere regels over de samenwerking tussen de verschillende betrokken toezichthouders en toezichthoudende instanties en over de wijze waarop de coördinerende toezichthouder (lead supervisor) wordt aangewezen. De richtlijn fico I voorziet voorts in de bevoegdheid voor de Europese toezichthouders om gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen waardoor een meer eenvormige toepassing van de richtlijn financiële conglomeraten gewaarborgd wordt. In deze implementatiewet is, waar dienstig, gebruik gemaakt van dynamische verwijzingen naar de achterliggende richtlijnen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
teitsverlies tegen te gaan. In het bijzonder wordt met deze wet de wettelijke basis gelegd voor een effectieve bescherming van een aantal waardevolle natuurgebieden in de Noordzee als onderdeel van het Europese Natura 2000-netwerk. Bij nota van wijziging is geregeld dat artikel 19d van de Natuurbeschermingswet buiten toepassing blijft voor handelingen in de exclusieve economische zone waarvoor, voordat de Natuurbeschermingswet 1998 in de exclusieve economische zone van toepassing werd, op grond van andere wetten dan de Natuurbeschermingswet 1998, een vergunning is verleend met inachtneming van het toetsingskader van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn. Deze overgangsrechtelijke voorziening is getroffen, zodat aanvragen voor lopende projecten en wijzigingen van bestaande vergunningen door hetzelfde bevoegde gezag kunnen worden afgehandeld. Dit geldt in het bijzonder voor de aanleg van windturbineparken waarvoor de vergunning reeds is verleend of aangevraagd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-10-2013, Stb. 2013, 412 (Kamerstukken 32 002)
Wet van 09-10-2013, Stb. 2013, 408 (Kamerstukken 33 575)
Fiscale verzamelwet 2013 Bescherming natuurgebieden in de Noordzee 2345 - Wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone – Met deze wet wordt de werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet uitgebreid tot de exclusieve economische zone van Nederland (EEZ). De Nederlandse EEZ is het gebied, gelegen in de Noordzee, dat grenst aan de territoriale zee en samenvalt met het Nederlandse gedeelte van het continentaal plat. Met de uitbreiding van de reikwijdte van de natuurwetgeving tot de EEZ kan Nederland voldoen aan Europese en internationale afspraken en verplichtingen om het mariene milieu te beschermen en biodiversi-
2346 - Wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2013) – Deze wet wijzigt verschillende belastingwetten (met inbegrip van enkele belastingwetten die gelden in Caribisch Nederland), zowel op het gebied van directe als indirecte belastingen. Daarnaast worden andere wetten op fiscaal terrein gewijzigd. De wet bevat technische en redactionele wijzigingen. Zo wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om de verwijzingen in de fiscale wetgeving naar Europese wetgeving aan te passen aan de terminologie die is vastgesteld in het kader van het Verdrag van Lissabon. Voorts wordt de in de Integrale visie op de woningmarkt aangekondigde maatregel tot tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie- en herstelwerkzaamheden aan woningen wettelijk vastgelegd. Op deze werkzaamheden, met uit-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2779
Wetgeving
zondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van de geleverde diensten, zal het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing zijn. Verder bevat de wet onder meer een aantal wijzigingen relevant voor sportverenigingen. In de Wet op de omzetbelasting 1968 is voorzien in een vrijstelling voor leveringen en diensten voor fondswervende activiteiten door organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld van de heffing van btw. Voor sportverenigingen wordt in dit kader voorzien in een vrijstelling voor diensten tot € 31 765 per jaar. De wet bevat een verhoging van deze grens tot € 50 000. Tegelijk met de verhoging van de fondswervingsgrens wordt de huidige kantineregeling voor sportverenigingen ingetrokken. Inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat artikel XXIX, onderdeel A, toepassing vindt voordat artikel VII, onderdeel B, van het Belastingplan 2012 wordt toegepast. Artikel II, onderdeel H, treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Verschillende artikelen hebben terugwerkende kracht. Wet van 16-10-2013, Stb. 2013, 413 (Kamerstukken 33 637)
Curatele, beschermingsbewind en mentorschap 2347 - Wet tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap) – Een belangrijke aanleiding voor deze wet is het faillissement van een beschermingsbewindvoerder geweest, waardoor de noodzaak is gebleken voor aanvullende wettelijke kwaliteitseisen van zogenoemde professionele bewindvoerders. De wetswijziging heeft als doel ervoor te zorgen dat mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn voldoende toegang hebben tot curatele, beschermingsbewind en mentorschap en dat deze instrumenten zodanig functioneren dat de mensen die vertegenwoordigd worden adequaat worden beschermd.
2780
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Bij de wijziging staan de volgende uitgangspunten voorop: de maatregel is passend en bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene, de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving wordt ondersteund, de kwaliteit van wettelijke vertegenwoordigers wordt gewaarborgd, de wet reflecteert de bestaande praktijk en de regels omtrent curatele, bewind en mentorschap worden gestroomlijnd en afgebakend. Het uitgangspunt dat een maatregel passend is en niet verder ingrijpt dan noodzakelijk heeft in de eerste plaats geleid tot wijziging van de gronden van curatele en beschermingsbewind. Voorts vergroot de wet de invloed van personen uit de nabije omgeving op de beschermingsmaatregel en voorziet in de mogelijkheid van benoeming van rechtspersonen tot curator en mentor. Naast het bestaande voorschrift aangaande de geschiktheid van de mentor wordt geregeld dat de rechter zich ook een oordeel vormt over de geschiktheid van curatoren en bewindvoerders. Ook aan curatoren en mentoren zullen kwaliteitseisen worden gesteld, er zijn bepalingen opgenomen aangaande de benoeming van twee curatoren, mentoren of bewindvoerders en er worden bindende regels gesteld voor de beloning. Dit zijn slechts enkele van de in de wet neergelegde maatregelen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 24-10-2011, Stb. 2013, 414 (Kamerstukken 33 054)
Handhaving Engelstalige voorschriften 2348 - Wet tot wijziging van enige wetten in verband met de handhaving van voorschriften in de Engelse taal – Deze wet maakt een uitzondering mogelijk op de regel dat strafbepalingen in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. Sommige wetten op het terrein van verkeer en vervoer, telecommunicatie, kernenergie en voedselstandaarden verwijzen soms naar op internationaal niveau in een andere taal opgestelde regels met een in hoge mate technisch karakter en met een doelgroep die gewend is in die vreemde taal, vaak het Engels,
te communiceren. In die – uitzonderlijke – gevallen is het gerechtvaardigd dat ook de handhaving, via een strafvervolging of een bestuurlijke boete, kan geschieden op basis van de originele taalversie. Dit past bij een open economie, waarin Nederlandse bedrijven en beroepsbeoefenaren wereldwijd opereren en – vice versa – buitenlandse personen en bedrijven in Nederland. De regel dat strafbepalingen in het Nederlands moeten zijn gesteld, vloeit voort uit het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel. Bij wijze van uitzondering op de algemene regel wordt een wettelijke basis gecreëerd voor de strafrechtelijke handhaving van specifieke categorieën van voorschriften die in een vreemde taal – vooralsnog alleen het Engels – zijn gesteld. Doel is om duidelijkheid te scheppen over de status van Engelstalige voorschriften in de handhaving. In de bij de wet aangewezen gevallen kan de (strafrechtelijke of bestuursrechtelijke) handhaving voortaan rechtstreeks op de authentieke, Engelse bepaling uit het verdrag of besluit worden gebaseerd en hoeft het bestuursorgaan, het openbaar ministerie of de rechter dus niet uit te gaan van een Nederlandse vertaling. Hiermee wordt aangesloten bij de in de desbetreffende beroepssector gangbare taalversie en wordt voorkomen dat in de handhavingspraktijk verwarring en discussie ontstaat in geval van discrepanties tussen de authentieke tekst en een Nederlandse vertaling. Met dit doel worden een aantal wetten gewijzigd: de Arbeidstijdenwet, de Kernenergiewet, de Luchtvaartwet, de Scheepvaartverkeerswet, de Telecommunicatiewet, de Warenwet, de Wet luchtvaart en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Niet uitgesloten is dat in de toekomst in andere wetten of rijkswetten ook behoefte aan zo’n basis voor sanctionering van voorschriften in een vreemde taal wordt gevoeld. Daarbij kan ook aan een andere, internationaal gangbare taal worden gedacht. Die wetten moeten in dat geval worden aangepast. Daarbij zal de wetgever steeds nauwkeurig moeten aangeven om welke (categorieën) voorschriften het gaat en – in de memorie van toelichting – welke bijzondere omstandigheden rechtvaar-
Wetgeving
digen dat een uitzondering op de hoofdregel wordt gemaakt. Daarbij zal steeds aan de volgende criteria worden getoetst: − De doelgroep is gewend in de betrokken vreemde taal te communiceren. − Het betreft voorschriften met een in hoge mate technisch karakter, die moeilijk vertaalbaar zijn met de kans op discrepanties met de authentieke versie en dus op verwarring bij de doelgroep en in de handhaving. Aan beide criteria moet zijn voldaan. In de Toelichting wordt ingegaan op de aspecten van grondwettelijke en mensenrechtelijke aard (§ 2), op de wijzigingen van de bijzondere wetten die worden voorgesteld, en hun motivering (§ 3) en op de consequenties voor de uitvoering en handhaving (§ 4). Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 16-10-2013, Stb. 2013, 415 (Kamerstukken 33 427)
Verhoging boetebedragen Sr 2349 - Besluit tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht – In dit besluit worden de bedragen van de geldboetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangepast aan de geldontwaarding. Dit betreft een jaarlijkse aanpassing. In artikel 23, vierde lid, Sr worden de bedragen van € 390, € 3.900, € 7.800, € 19.500, € 78.000 en € 780.000 achtereenvolgens vervangen door: € 405, € 4.050, € 8.100, € 20.250, € 81.000 en € 810.000. Besluit van 17-10-2013, Stb. 2013, 420
Nieuwe wetsvoorstellen Warenwetswijzigingen 2350 - Wetsvoorstel (17-10-2013) tot wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximum bedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van
een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen – Dit wetsvoorstel strekt tot een wijziging van de Warenwet en de Warenwet BES. De belangrijkste wijzigingen voor de Warenwet zijn: – verhoging van het maximale bedrag dat op grond van de Warenwet voor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd; – wijzigingen in een aantal bevoegdheden; en – regels voor het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing. Daarnaast worden enkele andere, meer technische, wijzigingen voorgesteld. De wijzigingen die worden voorgesteld voor de Warenwet BES zijn bedoeld om de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandsbesturen eenduidig te regelen. Met betrekking tot waren, niet zijnde eet- en drinkwaren, is het toezicht op de naleving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba anders onvoldoende gewaarborgd. Kamerstukken II 2013/14, 33 775, nrs. 1-4
Verwijsplicht euthanasie 2351 - Initiatiefwetsvoorstel (23-10-2013) tot wijziging van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in verband met de invoering van een verwijsplicht voor de arts – Tien jaar na de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: euthanasiewet) kan volgens de initiatiefnemers (de leden Pia Dijkstra en Voortman) worden vastgesteld dat de wet haar waarde heeft bewezen, maar ook dat er een hiaat zit in de huidige wetgeving. In de praktijk blijkt niet elke arts bereid te zijn een verzoek om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding in te willigen, ook niet als voldaan is aan alle zorgvuldigheidseisen. Deze artsen zijn gewetensbezwaard of hebben andere redenen om verzoeken niet in te willigen. De initiatiefnemers beogen dit hiaat in de wetgeving op te vullen door het introduceren van een verwijsplicht voor de arts. Het wetsvoorstel beoogt te verzekeren dat iedere arts die in het kader
van een behandelrelatie met een patiënt overlegt over de mogelijkheid van euthanasie of hulp bij zelfdoding, ook al is er nog geen sprake van een concreet verzoek, het aan de patiënt meedeelt als hij bezwaren heeft tegen euthanasie of hulp bij zelfdoding. De arts geeft daarmee te kennen een dergelijk verzoek niet te zullen toetsen aan de zorgvuldigheidseisen. Daarnaast is het ook aan de patiënt om te vragen naar het standpunt van de arts met betrekking tot euthanasie of hulp bij zelfdoding. Een patiënt kan daardoor al voordat er eventueel sprake is van een concreet verzoek bekend zijn met het feit dat hij daarmee niet bij deze arts terecht kan. Het staat de patiënt dan vrij een andere arts te zoeken of met de behandelend arts een afspraak te maken over doorverwijzing bij een eventueel verzoek. Een behandelend arts die bezwaren heeft tegen het toepassen van euthanasie of het verlenen van hulp bij zelfdoding krijgt ingevolge het wetsvoorstel de plicht dit op het moment dat overleg plaats vindt over de mogelijkheid tot euthanasie of hulp bij zelfdoding onverwijld aan de patient mee te delen. Vervolgens moet deze arts de patiënt doorverwijzen naar een arts die bereid is het verzoek van de patiënt uit te voeren, mits voldaan wordt aan de zorgvuldigheidseisen. Ten slotte zal de arts zijn handelingen moeten aantekenen in het dossier van de patiënt. Kamerstukken II 2013/14, 33 778, nrs. 1-3
2352
Vervolgstukken Correctief referendum Brief van de voorzitter van de Tweede Kamer, memorie van antwoord (17-10-2013) en brief van de Minister van BZK (28-10-2013) inzake het initiatiefwetsvoorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2781
Wetgeving
– Brief van de voorzitter van de Tweede kamer over de verdediging van het wetsvoorstel en brief van de minister inzake de aan de regering gestelde vragen in het voorlopig verslag. Kamerstukken I 2013/14, 30 174, C-D en E
Cliëntenrechten zorg Verslag van een schriftelijk overleg (28-10-2013) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). Kamerstukken I 2013/14, 32 402, F
Verruiming fouilleerbevoegdheden Nader voorlopig verslag (29-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012. Kamerstukken I 2013/14, 33 112, D
Hoger beroep kantonzaken Voorlopig verslag (29-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de enkelvoudige behandeling van het hoger beroep in kantonzaken. Kamerstukken I 2013/14, 33 316, A
Houdbare overheidsfinanciën Eindverslag (29-10-2013) over het wetsvoorstel inzake houdbare financiën van de collectieve sector (Wet houdbare overheidsfinanciën). Kamerstukken I 2013/14, 33 416, F
identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart). Kamerstukken I 2013/14, 33 440 (R1990), B
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-10-2013) tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht.
Memorie van antwoord (31-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht.
Financiële markten 2014
Kamerstukken I 2013/14, 33 501. C
Kamerstukken I 2013/14, 33 632, B
Staatsinterventie SNS
Wijziging Mediawet
Nadere memorie van antwoord (22-10-2013) en eindverslag (29-102013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting staatsinterventie).
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-10-2013) tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting.
Kamerstukken I 2013/14, 33 533, E en F
Schatkistbankieren Memorie van antwoord (21-10-2013) en eindverslag (29-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren).
VenJ zbo’s onder Kaderwet Eindverslag (29-10-2013) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-10-2013) tot aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van VenJ teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. Kamerstukken I 2013/14, 33 554, A en B
Kamerstukken I 2013/14, 33 426, C en D
Wijziging Paspoortwet
Legalisatie handtekeningen notarissen
Voorlopig verslag (29-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-10-2013) tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Minimumloon voor opdracht
Kamerstukken I 2013/14, 33 623, A
Kamerstukken I 2013/14, 33 540, C en D
2782
Kamerstukken I 2013/14, 33 569, A
Toezicht postmarkt
Standaardpakket RTV Memorie van antwoord (21-10-2013) en eindverslag (29-10-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen.
een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen.
Voorlopig verslag (22-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014).
Kamerstukken I 2013/14, 33 664, A
Jeugdwet Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-10-2013) met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Kamerstukken I 2013/14, 33 684, A
Dierproeven Nota n.a.v. het verslag (02-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken II 2013/14, 33 692, nr. 7
Effectiever Dublinsysteem Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (29-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestruursrecht ter uitvoering van de verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de
Wetgeving
Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180). Kamerstukken II 2013/14, 33 699, nrs. 6 en 7
Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid Nota n.a.v. het verslag (28-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343). Kamerstukken II 2013/14, 33 749, nr 6
Belastingplan 2014 Tweede nota van wijziging, advies (23-10-2013) en nader rapport (24-10-2013) van de Raad van State en verslag van een schriftelijk overleg (28-10-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nrs 13-14 en 15
2353
Nota’s, rapporten & verslagen Implementatie EU richtlijnen en kaderbesluiten Brief van de Minister van BuZa (18-10-2013) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen en -kaderbesluiten in de Nederlandse
wet- en regelgeving aan het einde van het derde kwartaal van 2013. – In deze brief wordt eerst ingegaan op de implementatieachterstand zoals die eind september 2013 gold. Daarna worden de oorzaken hiervan behandeld en worden dreigende implementatieachterstanden genoemd. Vervolgens volgt een opsomming van de ingebrekestellingprocedures die de Commissie tegen Nederland is gestart als gevolg van niet-tijdige implementatie. Ook de lopende infracties wegens (vermeende) onjuiste implementatie is in het overzicht opgenomen. De achterstand per 1 oktober 2013 bedraagt 13 richtlijnen tegenover 7 in het vorige kwartaal. Tegelijkertijd zijn er dit kwartaal 7 nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 13 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (4), FIN (3), VenJ (2) en VWS (3). De overschrijding van de implementatiedatum varieert sterk, van 70 tot 448 dagen. Kamerstukken II 2013/14, 21 109, nr. 213
Geldmarktfondsen Brief van de Minister van BuZa (18-10-2013) met een fiche inzake een Verordening geldmarktfondsen. – De Commissie heeft recent een mededeling over schaduwbankieren gepubliceerd (beschreven in de vorige aflevering). De onderhavige mededeling bevat het voorstel om geldmarktfondsen verder te reguleren. Geldmarktfondsen voorzien banken, overheden en bedrijven van kortetermijnliquiditeit en bieden de mogelijkheid om tijdelijke reserves op liquide wijze te beleggen. Daarmee spelen geldmarktfondsen een belangrijke rol in het faciliteren van de vraag naar en aanbod van kortetermijnliquiditeiten en daarmee in de financiering van de reële economie. Tegelijkertijd brengen de activiteiten van geldmarktfondsen ook risico’s met zich mee. Het voorstel vormt een aanvulling op reeds bestaande Europese regels die gelden voor beleggingsinstellingen waaronder geldmarktfondsen – de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe-richtlijn) – en de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM-richtlijn). Met dit voorstel voor een Verordening is de Commis-
sie voornemens om de macroprudentiële risico’s die samenhangen met de activiteiten van geldmarktfondsen (zoals een investor run) te beperken en het niveau van beleggersbescherming te verhogen. In dit kader stelt de Commissie voor om een aantal maatregelen te nemen op het gebied van investeringsbeleid, risicomanagement, waardering van beleggingen, een buffereis voor fondsen die aan beleggers toezeggen dat hun ambitie is om de waarde van hun beleggingen constant te houden (Constant Net Asset Value fondsen (CNAVs)), externe steun aan geldmarktfondsen (door bijvoorbeeld banken) en vergroting transparantie. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1718
Invasieve uitheemse soorten Brief van de Minister van BuZa (1810-2013) met een fiche inzake een Verordening preventie en beheer van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (IUS). – Dit voorstel heeft tot doel het negatieve grensoverschrijdende effect van invasieve uitheemse soorten (IUS) aan te pakken. Dit gebeurt door een kader in te stellen van acties ter voorkoming, beperking en vermindering van de negatieve invloeden van IUS op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. In het voorstel wordt gestreefd naar beperking van de schade, onder andere via een (nog op te stellen) lijst met maximaal 50 prioritaire uitheemse dier- en plantensoorten, alsmede uitheemse schimmels en micro-organismen die, wanneer zij zich door menselijk toedoen in de Europese natuur zouden vestigen, een bedreiging vormen voor de biodiversiteit en de daaruit voorvloeiende ecosysteemdiensten. Handelingen die kunnen leiden tot het opzettelijk introduceren of verspreiden van aangewezen soorten worden verboden. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1719
Deelnemingenbeleid Brief van de Minister van Financiën (18-10-2013) bij de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid. – Deze nota beschrijft de wijze waarop de staat haar rol als aandeelhouder zal gaan invullen. Zie verder de Rubriek Nieuws van de vorige aflevering (NJB 2013/2295, afl. 38). Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 165
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2783
Wetgeving
Mensenhandel
JBZ Raad
Brief van de Minister van VenJ (24-10-2013) bij de Korpsmonitor Mensenhandel en Prostitutie 2012. – Deze monitor geeft inzicht in de aanpak van mensenhandel en misstanden in de prostitutiebranche door de voormalige politieregio’s. De politie is één van de partijen die bij de bestrijding een rol heeft en het instrument van de Korpsmonitor maakt het presteren van de politie op deze twee beleidsterreinen inzichtelijk. Het verschaft inzicht in hoe het werkproces binnen de politie en samenwerking met de ketenpartners verloopt en welke verbeteringen mogelijk zijn. Vier hoofdaandachtsvelden worden gewogen: organisatie, toezicht, informatie en opsporing.
Brief van de Minister van VenJ (21-10-2013) met het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, van 7 en 8 oktober 2013. – De belangrijkste resultaten van de Raad zijn als volgt samen te vatten: Gegevensbescherming: Er is zeer ruime steun voor het One-stopshopbeginsel. Een meerderheid van de lidstaten vindt dat op technisch niveau verder moet worden gewerkt aan het model van een ‘Lead Authority’ met exclusieve, maar beperkte bevoegdheden. Dit om een effectieve toepassing van de verordening te kunnen garanderen. Methodes van nabijheid voor burgers en het betrekken van nationale toezichthouders moeten verder worden uitgewerkt en ten slotte moet op technisch niveau worden gekeken welke bevoegdheden aan de European Data Protection Board moeten worden toegekend om deze een effectieve rol te geven. Eurovalsemunterij: de Raad bereikt een algemene oriëntatie met betrekking tot het voorstel. Europees Openbaar Ministerie en Eurojust: Dit was de eerste algemene gedachtewisseling op politiek niveau met betrekking tot de verordening ter oprichting van een Europees openbaar ministerie (EOM) en de Eurojustverordening. De discussie concentreerde zich op het EOM. De meeste lidstaten beschouwen oprichting van een EOM als een positieve stap richting versterking van de aanpak van EU-fraude, maar tegelijkertijd werden door hen veel kanttekeningen bij de voorgestelde structuur en exclusieve bevoegdheid van het EOM geplaatst. De lidstaten verwelkomden in zijn algemeenheid het voorstel tot versterking van de structuur van Eurojust. Vrij verkeer van personen: Het verslag van de Commissie geeft met feiten en cijfers aan hoe klein de EU mobiliteit is en ook hoe weinig gebruik van sociale bijstand en sociale zekerheid wordt gemaakt. Tegelijkertijd wordt erkend dat de door de lidstaten gesignaleerde problematiek van misbruik en fraude aangepakt moet worden om het draagvlak voor het vrije verkeer van personen te behouden. De Commissie stelt een 5 puntenplan op. Syrië: De Commissie, EASO, Frontex en lidstaten gaven een overzicht van
Kamerstukken II 2013/14, 28 638, nr. 103
Solvabiliteitscriterium Brief van de Minister van Financiën (18-10-2013) over de voorgenomen introductie van het theoretische solvabiliteitscriterium. – De vaste cie. voor financiën heeft gevraagd waarom het voornemen bestaat om het nieuwe theoretische solvabiliteitscriterium op korte termijn in te voeren en waarom niet gewacht wordt op invoering van Solvency II. In antwoord daarop merkt de minister op dat hij het van groot belang acht om het theoretisch solvabiliteitscriterium op korte termijn in te voeren voor grote en middelgrote levensverzekeraars. Het is belangrijk dat het toezicht nu al, vooruitlopend op Solvency II, meer risico-georiënteerd wordt ingericht. In de bestaande toezichtpraktijk beziet de Nederlandsche Bank (DNB) of een verzekeraar op het moment van beoordeling voldoende solvabel is. Door invoering van het theoretisch solvabiliteitscriterium kan de toezichthouder vanaf 2014 daarnaast beter beoordelen of grote en middelgrote levensverzekeraars de komende 12 maanden aan die solvabiliteitseisen kunnen blijven voldoen. Zonodig kan DNB vervolgens aan een verzekeraar toestemming onthouden om dividend uit te keren. Eventuele middelen die voor een uitkering van dividend bestemd waren, moeten dan worden aangewend voor versterking van het eigen vermogen. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 37
2784
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
de inspanningen met betrekking tot Syrië. De Commissie waarschuwde voor het opdrogen van de EU geldkraan en voor een verdere toename naar 3,5 miljoen vluchtelingen en voor het bereiken/overschrijden van de opvangcapaciteit. Ook verschillende lidstaten gaven aan hun limiet te bereiken. Het aantal toegezegde hervestigingsplaatsen neemt langzaam toe. Een aantal lidstaten gaf aan mogelijk het regionaal beschermingsprogramma te steunen. Lampedusa: De Raad was unaniem in de afschuw over de tragedie bij Lampedusa. De oproep van Italië tot een brede Taskforce werd breed gesteund. Wat het mandaat en reikwijdte van deze Taskforce zal zijn, was nog onduidelijk, maar de meest genoemde elementen zijn: meer samenwerking met (transit)landen in Middellandse Zee-regio, maar ook met landen van herkomst, een hardere aanpak van mensensmokkel, een versterkte inzet van Frontex, meer zoek- en reddingsacties en snelle in werkingtreding van Eurosur. Het Voorzitterschap concludeerde dat er een brede Taskforce moet komen die een actieplan uitwerkt. Dit onderwerp staat ook op de agenda van de Europese Raad van oktober. Relocation Forum: De meningen over relocatie liepen uiteen, van voorstanders voor een verplichte vorm tot tegenstanders die er een pull factor in zien. Dit laatste was volgens de Commissie niet bewezen. Relocatie is in de ogen van de Commissie een echt solidariteitsinstrument. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, 192
Voortgang GEAS Brief van de Staatssecretaris van VenJ (22-10-2013) met een overzicht van de gevolgen van de uitkomst van de onderhandelingen over het Gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) voor Nederland. – Deze brief beoogt een globaal inzicht te geven in de wijzigingen die op stapel staan en de uitkomst van de onderhandelingen; voor de details wordt naar de onderliggende stukken verwezen. In het Programma van Stockholm (2010) hebben de Europese lidstaten afgesproken dat uiterlijk eind 2012 de tweede fase van het GEAS gerealiseerd zou moeten zijn op het terrein van opvang, procedure, beoordeling van aanvragen en
Wetgeving
overdracht tussen lidstaten. Alleen de kwalificatierichtlijn is binnen deze termijn aangenomen en moet per 21 december 2013 geïmplementeerd zijn. Met enige vertraging zijn de procedurerichtlijn, de opvangrichtlijn, de Dublinverordening en de Eurodacverordening op 6 juni 2013 door de Raad als pakket aangenomen welk akkoord op 13 juni door het Europees Parlement is bekrachtigd. Er wordt in de brief een globaal overzicht gegeven van de uitkomst van de onderhandelingen die op sommige punten wel, en op andere punten niet overeenkomt met de Nederlandse inzet. Uiteindelijk is de afweging gemaakt dat de verdere stap op weg naar harmonisatie zwaarder weegt dan het volledig realiseren van de Nederlandse inzet in de onderhandelingen. Per onderdeel is de stand van zaken als volgt: ž Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU) De aanpassingen van de Kwalificatierichtlijn beogen de uniformiteit te vergroten in de criteria voor de erkenning van vluchtelingen in Europa en de voorzieningen waarop erkende vluchtelingen recht hebben. Deze richtlijn dient, als gezegd, op 21 december 2013 te zijn geïmplementeerd. De gevolgen van de nieuwe richtlijn voor het Nederlandse vreemdelingenbeleid zijn beperkt omdat het grotendeels een codificatie betreft van Europese jurisprudentie die in Nederland reeds werd toegepast. Daarnaast kent Nederland het éénstatusstelsel. Het éénstatusstelsel houdt kort gezegd in dat vreemdelingen die in aanmerking komen voor internationale bescherming (vluchteling of subsidiair) of bescherming op nationale gronden, dezelfde verblijfsvergunning krijgen. ž Procedurerichtlijn (2013/32/EU) Doel van de procedurerichtlijn is het harmoniseren van de asielprocedures in de verschillende lidstaten opdat de beoordeling van een asielverzoek in alle Europese lidstaten omkleed is met dezelfde procedurele waarborgen. Implementatie: 20 juli 2015. Een belangrijk punt voor Nederland is steeds het éénstatusstelsel geweest. Momenteel wordt in alle gevallen waarin een asielbeslissing is genomen in de huidige Algemene Asielprocedure (AA) schorsende werking onthouden. Alleen wanneer het asielverzoek
wordt doorverwezen naar de Verlengde Asielprocedure (VA) heeft beroep automatisch schorsende werking. Uitgangspunt van het in de richtlijn opgenomen stelsel is dat beroep in beginsel schorsende werking heeft, tenzij er een inhoudelijke, in de richtlijn omschreven reden is om hierop een uitzondering te maken. De Nederlandse regelgeving dient te worden aangepast aan de invoering van dit inhoudelijke criterium. De procedurerichtlijn verplicht verder tot een volledige ex nunc toetsing van de asielbeoordeling. In de Nederlandse vreemdelingenrechtspraak is er tot op heden sprake van een gemengd stelsel waarbij bepaalde onderdelen van de asielbeschikking vol worden getoetst en bepaalde onderdelen marginaal. Voor Nederland betekent dit dat de volle toetsing van asielbeschikkingen zal leiden tot een ruimere mogelijkheid van de rechter om inhoudelijk te oordelen over met name de geloofwaardigheidsaspecten van een asielverzoek. Verder biedt artikel 43 van de procedurerichtlijn de mogelijkheid om een grensprocedure in te voeren. Nederland heeft zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat de procedure op Schiphol geen grensprocedure is, dit standpunt is tijdens de onderhandelingen echter niet houdbaar gebleken. De procedure op Schiphol moet worden aangepast teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtlijn. In de richtlijn zijn tot slot regels opgenomen voor de toepassing van medische rapporten als steunbewijs bij de beoordeling van het asielrelaas. Het is mogelijk dat Nederland vaker een medisch onderzoek zal moeten uitvoeren. ž Opvangrichtlijn (2013/33/EU) Doel van de opvangrichtlijn is om meer uniformiteit te realiseren tussen de lidstaten inzake de opvang en het voorzieningenniveau van asielzoekers. Implementatie: 20 juli 2015. De 72-uurstoets die de Europese Commissie aanvankelijk heeft voorgesteld is buiten de Opvangrichtlijn gehouden. Het betreft de verplichte rechterlijke toets binnen 72 uur in geval van administratieve bewaring. Wel zijn er andere waarborgen voor deze situatie opgenomen. Lidstaten moeten in hun nationale wetgeving termijnen vaststellen waarbinnen
beroep (op eigen initiatief van de vreemdeling dan wel ex officio) geregeld moet zijn. In Nederland wordt vaak al door de vreemdeling heel kort na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De zitting moet dan binnen uiterlijk veertien dagen plaatsvinden en de uitspraak moet binnen een week zijn gedaan. De nu vastgestelde opvangrichtlijn geeft een limitatief aantal gronden voor de inbewaringstelling van asielzoekers en bevat de verplichting om deze gronden in de nationale regelgeving op te nemen. Er worden vereisten gesteld aan de omstandigheden waaronder de detentie kan plaatsvinden. Het Nederlandse wettelijk kader zal hiertoe moeten worden aangepast. ž Dublinverordening (604/2013) De Dublinverordening regelt de toebedeling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielverzoeken aan lidstaten. Kern is dat een asielzoeker overgedragen kan worden aan het land dat de grootste rol heeft gespeeld bij de binnenkomst of het verblijf van de asielzoeker op het grondgebied van de EU, waarbij uitzonderingen gelden die erop gericht zijn gezins- en familiebanden te respecteren. Tenuitvoerlegging: 1 januari 2014. Het door Nederland bekritiseerde opschortingsmechanisme (geen overdrachten naar lidstaten die onder hoge migratiedruk staan) maakt geen onderdeel meer uit van de verordening. Dit reactieve mechanisme uit het oorspronkelijke voorstel van de Commissie is vervangen door een proactief mechanisme dat zich er meer op richt een crisis in het asielstelsel van één lidstaat of van meer lidstaten te voorkomen. Het Nederlandse standpunt dat ook bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) het uitgangspunt zou moeten zijn dat de lidstaat waar deze zijn eerste asielverzoek heeft ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag, is niet overgenomen. Andere wijzigingen in de verordening die gevolgen hebben voor ons nationale asielstelsel betreffen bewaring. Een persoon die onder de verordening valt kan in bewaring worden gesteld indien er blijk is gegeven van een ‘significant risico op onderduiken’. Dit criterium is zwaarder dan het criterium van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2785
Wetgeving
de terugkeerrichtlijn dat als voorwaarde een ‘risico op onderduiken’ noemt. Daarbij gaan in bewaringszaken dwingende termijnen gelden. Binnen zes weken na de claimaanvaarding dient de overdracht te hebben plaatsgevonden. Anders volgt opheffing van de bewaring (tenzij het door de vreemdeling ingestelde rechtsmiddel tegen de overdracht opschortende werking heeft). Genoemde wijzigingen in de verordeningen nopen op meerdere punten tot wijziging van de Nederlandse wet- en regelgeving. ž Eurodacverordening (603/2013) In Eurodac wordt de vergelijking van vingerafdrukken geregeld ten behoeve van een doeltreffende uitvoering van de Dublinverordening. Tenuitvoerlegging: 20 juli 2015. Naast de vergelijking van vingerafdrukken biedt de nieuwe Eurodacverordening de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden de Eurodacgegevens te raadplegen ten behoeve van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten. Kamerstukken II en I 2013/14, 32 317, nr. 193 en DB
Gegevensbescherming Brief van de Staatssecretaris van VenJ (23-10-2013) over de stand van zaken over de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. – Er wordt verslag gedaan van de onderhandelingen in de maanden juli en september 2013. De onderhandelingen betroffen uitsluitend de Algemene verordening gegevensbescherming. Het Litouwse voorzitterschap heeft ervoor gekozen om pas in oktober 2013 het werk aan de richtlijn te hervatten. Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 54
Kosten koper Brief van de Minister van WenR (18-10-2013) met de kabinetsreactie op het rapport ‘Kosten Koper’. – Op 10 april jl. is het rapport ‘Kosten Koper’ van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen aangeboden (Kamerstuk 33 194, nr. 2). In het rapport worden door de commissie negentien conclusies getrokken en negentien aanbevelingen gedaan op basis
2786
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
van een analyse van de ontwikkeling van de huizenprijzen in de afgelopen twintig jaar. De minister geeft eerst een korte samenvatting van het rapport. Daarna gaat hij in op de aanbevelingen; eerst op de aanbevelingen die een relatie hebben met de Hervormingsagenda en vervolgens op de overige. Kamerstukken II 2013/14, 33 194, nr. 10
Europees OM Brief van de voorzitter van de Eerste Kamer aan de voorzitter van de Europese Commissie (17-10-2013) over het voorstel tot oprichting van een Europees OM. – De meerderheid van de Eerste Kamer is van oordeel dat het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013) 534) niet voldoet aan het beginsel van subsidiariteit. Zie over dit oordeel de rubriek Nieuws van de vorige aflevering (NJB 2013/2291, afl. 38). Kamerstukken I 2013/14, 33 709, C
Seksueel misbruik RK-kerk Brief van de Minister van VenJ (21-10-2013) over seksueel misbruik van minderjaringen in de RoomsKatholieke kerk. – In deze brief komen achtereenvolgens aan de orde: žàäĊĔĭĊÿðôąðĭÐąàäÐÐąÛäĭäÿôąðäą uit het rapport over seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes, naar aanleiding van de motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 96); žóäġÐÿàÐąąôäġĄÐýäąĭÐąĊąàäėscheid tussen mannen en vrouwen bij de afwikkeling van klachten over fysiek en psychisch geweld, naar aanleiding van de motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 96); žàäàäîąôġôäĭÐąðäĮäÿàŧąÐÐėÐÐąÿäôding van de motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 96); žąôäġźĊąġĭÐąýäÿôüýĭäėýÿÐÐėàäýÿÐÜóten, naar aanleiding van de motieVan der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 97); žóäėěġäÿĭÐąóäġĮäàäėijôüàěÜĊąġÐÜġ en samenwerking met de slachtoffergroepen, naar aanleiding van de motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 97); žĭĊĊėġĭÐėäąàäýÿÐÜóġÐíóÐąàäÿôąðäą compensatie, naar aanleiding van de
motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 97); žàäŬijĮôüðÜĤÿġĤĤėŭŧąÐÐėÐÐąÿäôàôąð van de motie-Van der Steur c.s. (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 97). Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 7
Decentralisaties sociaal domein Brief van de Minister van BZK (18-10-2013) over de decentralisaties in het sociale domein. – Met deze brief wil de minister de lezer meenemen in de recente ontwikkelingen van zijn aanpak bij de decentralisaties in het sociale domein. De decentralisaties in het sociale domein zijn de grootste ontwikkeling in het binnenlands bestuur in de laatste decennia. Er worden niet alleen taken en middelen overgedragen, maar er wordt ook van gemeenten verwacht dat ze integraal gaan werken in het sociale domein. De minister van BZK heeft in het sociale domein een aanvullende stelselverantwoordelijkheid ten opzichte van de andere departementen. De minister draagt verantwoordelijkheid voor belangrijke randvoorwaarden als een bestuurskrachtig binnenlands bestuur met de juiste schaal, visie op de juiste bestuurlijke verhoudingen, het beheer van het gemeentefonds, interbestuurlijk toezicht, vermindering van regeldruk, kaders voor een goede implementatie van gegevensuitwisseling en privacyvraagstuk ten behoeve van regie en vroegsignalering over alle te decentraliseren domeinen, en het faciliteren en bevorderen van burgerparticipatie en overheidsparticipatie. Al deze thema’s zijn (randvoorwaardelijk) relevant om de decentralisaties tot een succes te maken. Op al deze thema’s wordt ingegaan. Het Ministerie van BZK levert en ontwikkelt samen met de betrokken departementen en de VNG verder een breed aanbod voor de ondersteuning van gemeenten. De drie decentralisaties hebben een eigen ondersteuningstraject waarin gemeenten worden ondersteund om de implementatie en de inhoudelijke verandering in de hulp, ondersteuning en zorg goed vorm te geven. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VII, nr. 12
Nieuws
2354
Digitalisering strafproces Wetsvoorstel in consultatie Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie wil overstappen van papieren naar elektronische strafdossiers. Het uiteindelijk doel is een volledig elektronisch werkproces dat de mogelijkheden van digitalisering binnen de strafrechtsketen maximaal benut. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is op 30 oktober j.l. voor advies naar verschillende instanties, zoals de Raad voor de rechtspraak, gestuurd.
I
n de praktijk van de strafrechtspleging zijn reeds ontwikkelingen in gang gezet in de richting van de ‘digitalisering’ van het strafproces. Dit wil zeggen dat stukken ten behoeve van een strafzaak in digitale vorm aan de officier van justitie of de strafrechter worden aangeleverd en dat het openbaar ministerie en de rechtspraak werken met digitale processtukken. Het nu rondgezonden wetsvoorstel moet de de digitalisering van de strafrechtspleging verder ontwikkelen. Het wetsvoorstel beoogt het gebruik van digitale processtukken te faciliteren en te kanaliseren. Daartoe bevat het een drietal regelingen: (1) een regeling voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm; (2) een regeling voor het elektronisch ondertekenen van processtukken; en (3) een regeling voor het langs elektronische weg doen van aangifte, indienen van verzoeken, schrifturen en klaagschriften en het instellen van rechtsmiddelen. Het is de bedoeling dat het openbaar ministerie, de rechtspraak en de partners in de tenuitvoerlegging - zoals het CJIB - in 2016 processtukken elektronisch uitwisselen. In datzelfde jaar zullen naar verwachting ook de voorzieningen zijn gerealiseerd voor elektronische uitwisseling van processtukken door openbaar ministerie en rechtspraak met de burger en de advocatuur. Het wetsvoorstel maakt de stapsgewijze overgang van papie-
ren naar elektronische processtukken mogelijk. Elektronische uitwisseling is in 2016 de norm, maar de burger kan desgewenst nog papieren stukken opsturen.
Overgang Gedurende de eerste jaren van het werken met en uitwisselen van elektronische processtukken zullen papieren documenten elektronisch gereproduceerd en vervangen worden. Daaraan gaat een selectie vooraf van voor vervanging in aanmerking komende processtukken. Voorkomen moet worden dat stukken van overtuiging worden vervangen omdat dit zou betekenen dat met de vervanging van deze stukken het bewijs wordt vernietigd. Het ligt daarom in de rede eerst nog terughoudend te zijn met bijvoorbeeld het elektronisch reproduceren en vervangen van processtukken van fraudezaken. Het openbaar ministerie en de rechtspraak zullen gezamenlijk uitwerken welke categorieën van processtukken in aanmerking kunnen komen voor elektronische reproductie en vervanging. Dit betreft echter een tussenfase; zo snel mogelijk zal gekomen moeten worden tot een volledig elektronisch werkproces, inclusief de uitwisseling van elektronische documenten.
Integriteit Het wetsvoorstel geeft regels voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm. Daaronder zijn ook begrepen de elektronische processtukken die geen schrifttekens bevatten, bijvoorbeeld elektronische bestanden van foto’s of video-opnamen. Vanwege de aansluiting bij het begrip processtukken zijn de normen van het wetsvoorstel van toepassing op de elektronische processtukken die onderdeel vormen van het strafdossier. Voor de opsporingsinstanties, het openbaar ministerie en de rechtspraak betekent dit dat zij ervoor
moeten zorgdragen dat de integriteit van ieder processtuk kan worden nagegaan. Dit geldt ook voor processtukken die eerder als een aangifte, verzoek, deskundigenrapport of anderszins bij die instanties zijn ingediend. De zorg die de opsporingsinstanties, het openbaar ministerie en de rechtspraak hebben voor de integriteit van processtukken, geldt vanaf het moment van de indiening daarvan. Het wetsvoorstel geeft ook een grondslag voor nadere uitwerking bij Algemene maatregel van bestuur voor het ondertekenen of waarmerken van elektronische processtukken met behulp van een elektronische handtekening. De integriteit van elektronische documenten is lastiger vast te stellen dan de integriteit van papieren documenten. Met het begrip integriteit wordt gedoeld op de zekerheid dat het document volledig is en niet onbevoegdelijk is gewijzigd. Daarom is het noodzakelijk informatie vast te leggen en te bewaren over de eigenschappen van elektronische documenten, de auteur(s) hiervan en de in de tijd daarin aangebrachte wijzigingen, zodat het altijd mogelijk is de integriteit ervan te verifiëren. Het vastleggen en bewaren van die informatie vereist een zogeheten ‘unbroken custody’ ofwel ononderbroken beheer van elektronische documenten. Zo kan inzicht worden verkregen in de levenscyclus van elk elektronisch document dat onderdeel uitmaakt van het strafdossier: van het moment van creatie of inzending tot de archivering. Aanvullend op het documentbeheer zijn technieken beschikbaar om de integriteit van elektronische documenten te kunnen controleren.
Toepassingsbereik Het wetsvoorstel is ook van toepassing op de elektronische aangifte van strafbare feiten, inclusief de strafbare
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2787
Nieuws
feiten van het Besluit elektronische aangifte. Die regeling is echter beperkt tot bepaalde strafbare feiten (diefstal en vernieling of beschadiging). Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om langs elektronische weg aangifte te doen van alle strafbare feiten. Het wetsvoorstel is tevens van toepassing op het elektronisch proces-verbaal van opsporingsambtenaren. Het is niet van toepassing op de wijze waarop het openbaar ministerie gerechtelijke mededelingen doet toekomen aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Het wetsvoorstel is evenmin van toepassing op de afdoening van administratiefrechtelijke sancties door de strafrechter.
Uitgangspunten Uitgangspunt van het wetsvoorstel
is dat documenten in papieren vorm gelijk zijn aan documenten in elektronische vorm. Het Wetboek van Strafvordering is tot stand gekomen in een tijd waarin werd gewerkt met papieren dossiers en stukken en verzending door middel van de post. Verschillende bepalingen in het wetboek refereren aan de mogelijkheid van toezending of aan toezending bij aangetekende brief. Met dit wetsvoorstel worden regels gegeven voor de integriteit, de elektronische ondertekening en de elektronische overdracht van processtukken. Wat dit laatste betreft voorzien de regels in een elektronisch substituut voor de post door te vereisen dat de overdracht plaatsvindt door middel van een daartoe aangewezen elektronische voorziening. Uitgangspunt is voorts een
techniekonafhankelijke regeling met betrekking tot de elektronische handtekening. Het wetsvoorstel is verder niet gericht op het wijzigen van de bestaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden rond het strafproces. Het wetsvoorstel faciliteert en kanaliseert de realisering van voorzieningen ten behoeve van de digitale uitwisseling van processtukken door het openbaar ministerie en de rechtspraak met de burger en de advocatuur. Documenten in papieren of elektronische vorm kunnen naast elkaar worden gehanteerd. Dit wordt omschreven als het beginsel van nevenschikking. Het ‘Wetsvoorstel gebruik van elektronische processtukken’ is te vinden op www.rijksoverheid.nl.
2355
Task force problemen strafdossiers Een task force inventariseert ondertussen op welke gebieden op dit moment problemen met strafdossiers worden ervaren en hoe die op korte termijn kunnen worden opgelost. De task force is een initiatief van Openbaar Ministerie en Rechtspraak samen. Zij handelen vanuit een ‘gemeenschappelijk gevoelde verantwoordelijkheid voor kwalitatief hoogwaardige en tegelijk doelmatige strafrechtspleging’.
A
anleiding voor de task force zijn problemen in de strafrechtspraak. Die staat onder druk door diverse oorzaken en factoren. Zo wordt de gemiddelde strafzaak steeds complexer en dossiers steeds uitgebreider. Verder zijn er projecten en ontwikkelingen die op operationeel gebied een soepel verloop van strafzaken soms belemmeren. Zo moeten de diverse partijen in de strafrechtketen wennen aan nieuwe samenwerkingsverbanden als gevolg van de herziening van de
2788
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
gerechtelijke kaart en de vorming van de nationale politie. Ook ontwikkelingen als digitalisering, steeds nieuwe speerpunten bij opsporing en vervolging en uitbreiding van de rol van slachtoffers in het strafproces vragen het nodige vragen van de mensen op de werkvloer.
Strafdossiers In het bijzonder zijn er problemen bij de door het openbaar ministerie aan strafrechters aangeleverde strafdossiers. Als die niet volledig zijn, moeten zaken worden aangehouden. Voor een deel zijn de problemen een gevolg van de herziening van de gerechtelijke kaart, die gevolgen heeft voor de organisatie van rechtspraak en openbaar ministerie, en voor een deel spelen de problemen al langer. De druk op de strafrechtspraak is zodanig dat de Rechtspraak op dit moment nog maar net in staat is om zaken met behoud van de minimaal noodzakelijke kwaliteit af te wikkelen.
Task Force In de task force zitten zowel van OM als Rechtspraak bestuurders. Namens de Rechtspraak zijn dat drie rechtbankpresidenten (Carla Eradus, president rechtbank Amsterdam, Takvor Avedissian, president rechtbank Overijssel en Peter Pulles, president rechtbank Limburg), Peter Lemaire, voorzitter van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en Ton Rooijers, niet-rechterlijk bestuurslid rechtbank Rotterdam. Vanuit de Raad voor de rechtspraak is Kees Sterk als Chief Information Officer betrokken.
Voorstellen De opdracht aan de task force is nog dit najaar concrete voorstellen te doen tot verbetering, modernisering en optimalisatie van de gang van zaken in de strafrechtketen. Gestreefd wordt naar een professionele standaard. Die moet voorschrijven waaraan de kwaliteit van het (logistieke) strafketenproces en de producten (waaronder het strafdossier) moeten voldoen.
Nieuws
2356
Schuldig, maar geen straf De rechtbank Oost Brabant vindt twee Tilburgers schuldig aan overtreding van de Opiumwet, maar legt geen straf of maatregel op. De mannen zorgden voor de bevoorrading van de Bossche coffeeshops The Grass Company en Pistache.
B
eide mannen waren in dienst van een bedrijf dat de bevoorrading van beide coffeeshops verzorgde. Eén van de mannen huurde een bedrijfspand in ’s-Hertogenbosch. Bij een inval in dat pand werden een grote hoeveelheid hasj- en hennepproducten en gereed gemaakte joints aangetroffen. De officier van justitie had geldboetes geëist van € 50.000 respectievelijk € 10.000 en voorwaardelijke gevangenisstraffen van 12 respectievelijk 4 maanden.
Paradox De rechtbank stelt vast dat beide coffeeshops ieder zo’n 1200 klanten per dag hebben. Aannemend dat een klant gemiddeld twee gram softdrugs per keer koopt, bedraagt de dagelijkse omzet in softdrugs van
beide shops minimaal 4800 gram. Hieruit maakt de rechtbank op dat de voorraad die in de coffeeshops gedoogd werd, met toepassing van het 500-gram criterium, niet toereikend was voor de dagelijkse exploitatie. Voorts kan uit deze berekening worden opgemaakt dat de hoeveelheid die in beslag is genomen de voorraad was voor ongeveer twee dagen. Deze hoeveelheid komt de rechtbank niet als onredelijk of extreem voor. Hier doet zich aldus de rechtbank de paradoxale situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de zogenaamde AHOJG-criteria houdt, zoals deze twee coffeeschops, gedoogd wordt, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een - voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke - voorraad en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers dan wel tussen- of groothandelaren onverminderd verboden zijn en even zovele strafbare feiten opleveren.
de rechtbank tot de slotsom dat de door verdachte gepleegde feiten rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de twee coffeeshops, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat. Dat deze exploitatie noodzakelijkerwijs betekende dat verdachten een strafbaar feit pleegden door een externe bedrijfsvoorraad aan te houden kleurt de feiten in hoge mate in. Zolang het openbaar ministerie ervoor kiest om zaken waarin de achterdeurproblematiek speelt aan de rechter voor te leggen zal deze een beslissing op de hem voorgelegde feiten dienen te geven. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat wat verdachte verweten wordt, in feite onderdeel vormt van een op economisch verantwoorde wijze (mede) exploiteren van twee coffeeshops van enige omvang, is zij van oordeel dat met de constatering dat dit strafbare feiten zijn en verdachten daarvoor strafbaar zijn, kan worden volstaan. Er wordt geen straf of maatregel opgelegd.
Uitspraak Op grond van het voorgaande komt
ECLI:NL:RBOBR:2013:5907
2357
Evaluatie Reclasseringsrecht De Raad voor Strafrechtstoepassing (RSJ) heeft een advies uitgebracht waarin over de vraag of de rechtsbescherming van de reclasseringscliënt aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en voldoet aan nationale wetgeving en internationale beginselen.
H
et reclasseringswerk heeft de afgelopen jaren een zwaarder justitieel stempel gekregen. Aan reclasseringsadviezen wordt bij het opleggen en uitvoeren van sancties een groter gewicht toegekend. Zo zijn sinds 2001 de taken en bevoegdheden van de reclassering als uitvoerder van taakstraffen vastgelegd. De mogelijke duur van het reclasserings-
toezicht, (bijv. de tbs met voorwaarden) is aanzienlijk toegenomen. Ook bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen heeft de reclassering belangrijke uitvoerende taken gekregen. Door deze ontwikkelingen zijn de mogelijke rechtspositionele gevolgen van reclasseringsbemoeienis voor de justitiabele ingrijpender geworden. Dat vraagt om een goede rechtsbescherming voor de reclassent. De Raad concludeert dat de reclassent behoefte heeft aan tijdige bemiddeling in rechtspositionele en bejegeningskwesties en informatie, toelichting, uitleg en steun bij vragen die hij niet kan of wil voorleggen aan de reclassering. Aan deze behoeften kan worden tegemoetgekomen
door het introduceren van een ‘persoon’ (in de praktijk: een aantal mensen) die los staat van de reclassering maar daarin wel deskundig is. De Raad meent dat vragen en geschillen over wat de reclassering kan, mag en moet doen eenvoudiger en doeltreffender kunnen worden behandeld. Daarmee is er zowel voor de reclasseringscliënt als voor de organisatie op verschillende punten winst te halen. Los van de aanbevelingen biedt het advies een overzicht van de geldende wetgeving, beleidskaders en aanwijzingen op het gebied van de reclassering, strafrechtelijke voorwaarden en taakstraffen. Het advies is te vinden op www.rsj.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2789
2358
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Noodbevoegdheden De overheid dient zeer terughoudend te zijn met het gebruik van noodbevoegdheden, omdat dit kan leiden tot een uitholling van onze rechtsstaat. In het bijzonder moet worden voorkomen dat noodbevoegdheden in het recht worden vastgelegd en zo een meer permanent karakter krijgen. Dit betoogt prof. dr. M. (Marc) de Wilde, hoogleraar Algemene Rechtsleer aan de Universiteit van Amsterdam, in zijn oratie ‘Uit nood geboren: constitutionele verandering in tijden van crisis’. De Wilde houdt zijn oratie op 8 november 2013. De Wilde concludeert dat formele juridische beperkingen niet volstaan om misbruik van noodbevoegdheden te voorkomen. In plaats daarvan is de effectiviteit van het recht afhankelijk van erkenning van een fundamentele vertrouwensnorm die de overheid ook in noodsituaties bindt. Deze vertrouwensnorm vereist onder meer dat de overheid trouw blijft aan de bestaande constitutie, haar noodbevoegdheden in dienst stelt van het publieke belang, en diegenen die aan haar macht zijn toevertrouwd, bescherming biedt. In de afgelopen jaren hebben overheden in toenemende mate hun toevlucht genomen tot het gebruik van noodbevoegdheden. Zo worden noodbevoegdheden ingezet om verdachten van terrorisme op te sporen en voor onbepaalde tijd gevangen te houden. Maar ook in de financiële sfeer wordt op grote schaal gebruikgemaakt van noodbevoegdheden, onder meer om banken en zelfs landen voor faillissement te behoeden. Het toenemende gebruik van noodbevoegdheden heeft grote gevolgen voor onze rechtsstaat. Doordat de controle op noodbevoegdheden beperkt is, bestaat het gevaar dat de overheid de noodsituatie aangrijpt
2790
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
als excuus om ongestraft de rechten van burgers te schenden en de wensen van het parlement te negeren. Dit risico is des te groter naarmate de crisis voortduurt en het gebruik van noodbevoegdheden een meer blijvend karakter krijgt. In dat geval kan het frequente gebruik van noodbevoegdheden ertoe leiden dat de democratische en rechtsstatelijke garanties van de constitutie worden ondergraven en geleidelijk een meer autoritaire vorm van bestuur wordt geïntroduceerd. De geschiedenis kent daarvan verschillende voorbeelden. De Wilde gaat in zijn oratie na welke rechtsnormen door de geschiedenis heen zijn ontwikkeld om misbruik van noodbevoegdheden te voorkomen en waarom deze normen in sommige contexten wél en in andere niet effectief zijn gebleken. Plaats: Aula - Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Dhr. prof. dr. S.F. Blockmans, hoogleraar EU External Relations Law and Governance aan de Universiteit van Amsterdam houdt op 15 november as. om 16.00 uur zijn oratie: ‘The EU as a global peacemaker’. Plaats: Aula - Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Promoties De weg naar georganiseerde misdaad Criminele gelegenheden en volwassen starters Een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal vergt niet veel van de dader, behalve enige durf en behoedzaamheid. Dit is anders voor georganiseerde misdaad dat zich in complexiteit onderscheidt van veelvoorkomende criminaliteit. Activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van georganiseerde misdaad, vergen doorgaans een betere planning, een langere doorlooptijd en meer logistieke en financiële afspraken. Deze kenmerken van georganiseerde misdaad brengen met zich mee dat kennis, capaciteiten en contacten voor daders van essentieel belang zijn. De vraag is hoe deze kenmerken zich vertalen naar de criminele carrières
van daders die betrokken raken bij dergelijke activiteiten. Er is nog weinig kennis over daders van georganiseerde criminaliteit, over hun criminele carrières en over hoe zij betrokken raken bij een criminele groep. Het doel van deze studie is daarmee tweeledig. Vere van Koppen beoogde daarmee ten eerste inzicht te krijgen in de levenspaden die voorafgaan aan georganiseerde misdaad. Een tweede doel is te begrijpen welke mechanismen een rol spelen in het betrokken raken bij dergelijke activiteiten. In lijn met de centrale doelen van de dissertatie, zijn de levenslopen van daders van georganiseerde misdaad bekeken met gebruik van verschillende onderzoeksmethoden en verschillende steekproeven. Hieruit volgen drie belangrijke conclusies van deze dissertatie. Een eerste belangrijke bevinding is de hoge leeftijd waarop daders van georganiseerde misdaad een criminele weg inslaan. Zowel uit de gegevens van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit als uit de interviews die zijn gehouden met gedetineerde daders, blijkt dat het grootste deel van de daders die betrokken raken bij georganiseerde misdaad pas op volwassen leeftijd voor het eerst crimineel gedrag vertoont. Slechts een bescheiden deel van de daders kan worden getypeerd als carrière crimineel, ofwel een dader die van jongs af aan delicten pleegt en voor wie criminaliteit centraal staat in het leven. Deze bevindingen gelden voor de gehele linie van georganiseerde misdaad. Er is dus geen samenhang tussen het verloop van de criminele carrière en het soort activiteiten dat iemand uitvoerde of de rol in een criminele groep die werd vervuld. Ten tweede laten daders van georganiseerde misdaad veel overeenkomsten zien met de algemene daderpopulatie als het gaat om de frequentie van crimineel gedrag. Zowel daders van georganiseerde misdaad als daders uit de algemene daderpopulatie zijn gemiddeld halverwege hun twintiger jaren als zij voor het eerst worden veroordeeld. In beide dadergroepen wordt ongeveer tweederde pas op volwassen leeftijd voor het eerst veroordeeld en een kwart van beide groepen wordt pas na het dertigste levensjaar voor het eerst veroordeeld. Dit onderzoek laat dus zien dat late starters eveneens een substantieel deel uitmaken van de
Universitair Nieuws
algemene daderpopulatie. Deze bevinding staat in schril contrast met de grote aandacht in het levensloopcriminologisch onderzoek voor jonge daders en vroege preventie. De weg naar georganiseerde misdaad onderscheidt zich vooral van gangbare criminele levenspaden in de ernst van delicten. Reeds vanaf het eerste justitiecontact plegen daders die later betrokken raken bij georganiseerde misdaad ernstiger delicten. Zij zitten vaker vast en krijgen ook langere gevangenisstraffen opgelegd dan daders uit de algemene daderpopulatie. De derde bevinding die centraal staat, grijpt terug op de oorzaken van criminaliteit en mechanismen die betrokkenheid beïnvloeden. Bestaande theorieën gaan uit van het idee dat het ervaren van sociale controle in het leven criminaliteitsremmend werkt. Het hebben van werk, bijvoorbeeld, zorgt immers voor meer sociale bindingen en minder tijd en gelegenheid voor het plegen van delicten. Deze dissertatie laat zien dat sterke sociale bindingen ook een schaduwzijde hebben en dat een omgekeerd effect kan uitgaan van sociale bindingen op criminaliteit. Dankzij het belang van contacten – met mededaders, maar ook met leveranciers en afnemers van de criminele diensten – werken sociale bindingen bevorderend in plaats van remmend voor betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit. Met name werk, maar ook contacten die elders worden opgedaan, bieden veel daders een gelegenheid voor de ontplooiing van criminele activiteiten. Van Koppen promoveerde op 8 oktober 2013 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotoren waren prof. dr. E.R. Kleemans en prof. dr. mr. A.A.J. Blokland. Vere van Koppen Pathways into organized crime: Criminal opportunities and adult-onset offending (Publicatiegegevens nog niet bekend.)
Scripties De versoepeling van noodweer In deze scriptie van Madeleine Smith staat de vraag centraal in hoeverre
de Hoge Raad al enige jaren soepeler omgaat met de proportionaliteitseis, subsidiariteitseis en culpa in causa bij noodweer, de visie daaromtrent vanuit de rechtswetenschap en de tendens binnen de cognitieve psychologie die daarvan in het verlengde lijkt te liggen. Binnen de cognitieve psychologie is de huidige tendens dat de mens over het algemeen niet calculerend denkt, maar juist impulsief en intuïtief handelt. Mensen nemen doorgaans in eerste instantie beslissingen op basis van intuïtief handelen en niet op basis van rationeel denken. Een rechter, van wie zijn handelingen aanvankelijk ook geleid worden door intuïtief handelen, kan hierdoor het risico lopen te snel en te makkelijk aan te nemen dat de verdachte in een noodweersituatie een betere beslissing had kunnen nemen, terwijl dat gedurende de noodweersituatie niet gevergd kan worden van de verdachte. Dit zou de beslissing van de rechter kunnen ‘kleuren’. Rechters zouden dan ook niet de uitkomst van de noodweersituatie centraal moeten stellen en van daaruit hun argumenten ‘opbouwen’, maar juist het bewijsmateriaal/het proces centraal stellen om op die manier ‘hindsight bias’ te voorkomen. M.S.A. Smith Een versoepeling van noodweer in het licht van ‘heuristics and biases’ Masterscriptie Strafrecht, Vrije Universiteit Amsterdam Begeleider: de heer mr. K. van Willigenburg Beoordeling: 8 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Handhavingsbeleid Vanwege de discretionaire formulering van hun (herstelsanctie-) bevoegdheden, beschikken bestuursorganen in het kader van handhaving over beleids- en beoordelingsvrijheid. In de praktijk hanteren bestuursorganen in dat kader vaak een vaste gedragslijn die is neergelegd in handhavingsbeleid. De (bijzondere) wet en de jurisprudentie kunnen echter invulling geven aan een discretionaire bevoegdheid door eisen te stellen aan zowel handhaving als handhavingsbeleid. De (bijzondere) wet en de jurisprudentie leveren aldus de toetsingscriteria voor het in de praktijk aangetroffen handhavingsbeleid.
In deze scriptie van Marjet van Beem staat dan ook de vraag centraal hoe binnen het kader van de (bijzondere) wet en de jurisprudentie in handhavingsbeleid op het gebied van het omgevingsrecht en het financiële bestuursrecht invulling kan en (in de praktijk) wordt gegeven aan handhaving. Handhaving wordt daarbij als overkoepelend begrip gehanteerd, dat kan worden onderscheiden in drie fasen: toezicht, sanctionering en tenuitvoerlegging. In het eerste hoofdstuk wordt nader ingegaan op de drie fasen van het overkoepelende begrip handhaving. Voorts wordt aandacht besteed aan de plicht om in de regel te handhaven en de invloed van de (bijzondere) wet en de plicht om in de regel te handhaven op de vaststelling van handhavingsbeleid. In de daarop volgende hoofdstukken wordt per handhavingsfase (toezicht, sanctionering en tenuitvoerlegging) gekeken hoe binnen het kader van de (bijzondere) wet en de jurisprudentie in handhavingsbeleid op het gebied van respectievelijk het omgevingsrecht en het financiële bestuursrecht invulling kan en (in de praktijk) wordt gegeven aan de desbetreffende fase. Op basis van deze toetsing van handhavingsbeleid uit de praktijk aan het toetsingskader dat voortvloeit uit de (bijzondere) wet en de jurisprudentie, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van handhavingsbeleid op het gebied van zowel het omgevingsrecht als het financiële bestuursrecht niet alleen op het punt van transparantie, maar ook ten aanzien van de capaciteitstoerekening nog de nodige winst valt te behalen. Marjet van Beem In de regel handhaven Een onderzoek naar het in handhavingsbeleid op het gebied van respectievelijk het omgevingsrecht en het financiële bestuursrecht invulling geven aan de drie fasen van handhaving (toezicht, het opleggen van een herstelsanctie en de tenuitvoerlegging van een herstelsanctie) Masterscriptie Nederlands recht (bestuursrecht) Radboud Universiteit Nijmegen Begeleiders: de heer mr. B. Kaya en de heer mr. L.J.M. Timmermans Beoordeling: 8 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2791
2359
Personalia
Eredoctoraat Tilburg University verleent ter gelegenheid van haar 86-jarig bestaan op 21 november 2013 een eredoctoraat aan de Nederlandse rechtsgeleerde prof. mr. Sacha Prechal. Het eredoctoraat wordt uitgereikt door Tilburg Law School. Prechal heeft een indrukwekkende wetenschappelijke loopbaan opgebouwd op het terrein van het Europees recht en de wisselwerking tussen het Europese, het nationale recht en het internationale recht. Ze heeft daarnaast toonaangevend onderzoek verricht naar constitutionele processen in Europa, waaronder mensenrechtenbescherming en bescherming tegen discriminatie. Prechal is verbonden geweest aan vijf Nederlandse juridische faculteiten, waarvan ruim acht jaar als hoogleraar aan de Universi-
2360
teit van Tilburg. In 2010 werd Prechal benoemd tot rechter aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ze is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Advocatuur Pieter van Regteren Altena is per 30 oktober aangetreden als deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Hij volgt Germ Kemper na een periode van zes jaar op. Van Regteren Altena was al drie jaar actief als waarnemend deken binnen de Amsterdamse Raad van Toezicht. Hij is als partner werkzaam in de proces- en verzekeringspraktijk bij Van Doorne. Hij is een ervaren specialist op het gebied van het aansprakelijkheids-en verzekeringsrecht en heeft een bijzondere belangstelling voor aansprakelijkheid
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
van medische beroepsbeoefenaars met inbegrip van het medisch tuchtrecht.
International Jurist Award Geert Corstens, president van de Hoge Raad, heeft de International Jurists Award in ontvangst mogen nemen. De International Jurists Award wordt jaarlijks uitgeloofd door de International Council of Jurists in Londen. Corstens kreeg de award vanwege zijn inzet voor rechtvaardigheid, met name op het gebied van strafrecht.
Agenda
20 11 2013 Praktijkdag Letselschade & Sociale zekerheid Iedereen die dagelijks is betrokken bij de afwikkeling van letselschadeclaims komt in aanraking met vragen op het gebied van sociale zekerheid. Het slachtoffer heeft een tijdelijk contract, is uitzend- of oproepkracht en komt zonder werk te zitten. Waar kan nog aanspraak op gemaakt worden? Bij ernstige letsels en beperkingen kan aanpassing van de woning nodig zijn. Of is verhuizing naar een AWBZ-instelling beter en/of goedkoper? Hoe zit het met de zorg (waaronder huishoudelijke hulp)? Kan er aanspraak worden gemaakt op een PGB of moet het slachtoffer genoegen nemen met zorg in natura? Al deze vragen kunnen vroeger of later een rol spelen in een letselschadedossier. Tijd: woensdag 20 november van 10.00 tot 16.45 uur
2792
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
Plaats: Hotel Holiday Inn, De Boelelaan 2 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.kerckebosch.nl/ webwinkel/product/letselschade-sociale-zekerheid-1883
22 11 2013 Letselschade Raadsdag 2013 De Letselschade Raadsdag 2013 staat in het teken van ‘Beroepseer en lef’. Het jaarcongres heeft als doel de letselschadepraktijk en de zorgsector ondersteuning te bieden bij het werken volgens de Gedragscode Behandeling Letselschade en de Gedragscode Openheid Medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid. Tijd: vrijdag 22 november van 10.00 tot 17.00 uur Plaats: Theater en Grand Café Gooiland, Emmastraat 2 te Hilversum Inlichtingen en aanmelding: via: www.deletselschaderaad.nl. Contactpersoon: Sandre Douma, telefoon: 0883322555 of e-mail:
[email protected].
25 11 2013 Civiele Cassatie Advocatuur De Universiteit Leiden is in maart 2013 van start gegaan met een Specialisatietraject voor advocaten met belangstelling voor de Civiele Cassatieadvocatuur. De verschillende blokken zijn tevens los te volgen voor ervaren cassatieadvocaten en geaccrediteerd als permanente educatie volgens de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. Op 25 november vindt het laatste blok plaats. In het middagblok is er een Masterclass waarin o.l.v. mr. M.E. Bruning door mr. F.B. Bakels en mr. T.H. Van den Broek een plenaire behandeling volgt van een vooraf bekend gemaakte uitspraak, waartegen mr. G.C. Nieuwland en mr. D.A. van der Kooij een cassatiemiddel hebben voorbereid die door hen zal worden gepresenteerd en toegelicht. In het avondblok is er een Symposi-
Agenda
um waarin prof. mr. A.G. Castermans het thema ‘Kwaliteitseisen aan advocatuur en rechterlijke macht als dienaren van het recht’ behandelt, waarna een discussie volgt met forumleden mw. prof. mr. dr. M.J.A.M. Ahsmann, prof. mr. H.A. Groen en jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper. Tijd: maandag 25 november van 14.30 - 17.30 uur resp. 18.30 - 21.30 uur Plaats: Universiteit Leiden (Academiegebouw), Rapenburg 70 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: www.paoleiden.nl. Deelname aan alleen het symposium kost € 250, alumni betalen € 225 (3 PO NOvA).
26 11 2013 Hedendaagse slavernij Op 2 december, de internationale dag voor de afschaffing van slavernij, vraagt de VN aandacht voor de 21 miljoen mensen die wereldwijd gevangen zitten in een vorm van dwangarbeid. Het College voor de Rechten van de Mens organiseert in samenwerking met de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013 voorafgaand aan deze dag het symposium ‘Mensenrechten, bedrijven en de strijd tegen hedendaagse slavernij’. Tijdens het symposium wordt de rol van bedrijven bij het bestrijden van hedendaagse slavernij vanuit diverse perspectieven belicht en bediscussieerd. Welke verantwoordelijkheden leggen de mensenrechten op aan bedrijven? Hoe kunnen ze bijdragen in de strijd tegen uitbuiting? Wat kunnen bedrijven bereiken? En wat is de rol en verantwoordelijkheid van andere actoren, zoals de overheid, consumenten en non-gouvernementele organisaties?
27 11 2013 Vroeger een debiel, nu een delinquent De Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV) organiseert een conferentie over de achtergronden van het grote aantal lichtverstandelijk gehandicapte jongeren in het strafrecht. Om het jaar reikt de SMV de SMV Publicatieprijs uit. De prijs gaat deze keer naar ‘Verraderlijk gewoon’ van Marigo Teeuwen. Het boek gaat in op de vraag waarom zo veel jongeren met een licht verstandelijke beperking terechtkomen in het strafrecht en wat daaraan te doen is. Sprekers zijn mr. Fred Teeven, staatssecretaris, mr. Linda Dubbelman, landelijk jeugdofficier OM en mr. Y. Buruma, raadsheer Hoge Raad der Nederlanden. Tijd: woensdag 27 november vanaf 13.30 uur Plaats: De Rode Hoed, Keizersgracht 102 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.maatschappijenveiligheid.nl.
13 12 2013 Staatsrechtconferentie 2013 De Staatsrechtconferentie wordt dit jaar georganiseerd door de Vrije Universiteit. Het centrale thema is ‘Integriteit in politiek en bestuur: de (on) mogelijkheden van het recht’. De conferentie vormt tevens het jaarcongres van het Netherlands Institute for Law and Governance en wordt geopend door burgemeester Van der Laan. Bestuurlijke integriteit staat de laatste jaren volop ter discussie. Veelal vormen specifieke incidenten die in de media breed worden uitgemeten, de aanleiding. Welke rol speelt het recht in integriteitvraagstukken?
13 12 2013 Jonge VAR Massale procedures: procedures met veel partijen over één beschikking, procedures met veel partijen tegen veel soortgelijke beschikkingen of procedures over massaschade, dat is waar de Jonge VAR 2013 over gaat. Een actueel onderwerp, waarover Ymre Schuurmans in mei dit jaar al in het NJB schreef en de huidige tekortkomingen van ons instrumentarium blootlegde. Een recent voorbeeld is de procedure over de nationalisatie van SNS Reaal, waartegen zevenhonderd partijen opkwamen. Ook op andere terreinen komen massale procedures voor, bijvoorbeeld in het omgevingsrecht. In het burgerlijk recht en het belastingrecht bestaan bijzondere regelingen voor massazaken. Vanuit hun verschillende disciplines geven de preadviseurs van de Jonge VAR 2013 hun visie op het onderwerp van massale procedures. Zij kijken daarbij over elkaars grenzen heen. Doel is van elkaar te leren, nu zowel in het bestuursrecht, belastingrecht als het privaatrecht dezelfde problemen en vraagstukken spelen. Aan de orde komen vragen als: op welke wijze kan de afwikkeling van bestuursrechtelijke dan wel privaatrechtelijke schadefondsen het beste vorm gegeven worden? Zijn de instrumenten van finale geschilbeslechting ook geschikt in massazaken? Wat kunnen we leren van de procedure van collectieve afdoening van massaal bezwaar in het belastingrecht? Tijd: vrijdag 13 december van 14.00 tot 17.00 uur
Tijd: vrijdag 13 december vanaf 9.00 uur
Plaats: Raad van State, Paleisstraat 1 te Den Haag
Tijd: dinsdag 26 november van 12.30 tot 18.00 uur
Plaats: Crowne Plaza Hotel, George Gershwinlaan 101
Inlichtingen en aanmelding: via mr. M.L. Batting, e-mail:
Plaats: De Bazel, Vijzelstraat 32 te Amsterdam
te Amsterdam
[email protected] of telefoon: 070 515 3639. Deelname
Inlichtingen en aanmelding: via telefoon: 030-8883888
Inlichtingen en aanmelding: via:
kost € 25, voor studenten is het gratis.
of e-mail:
[email protected]. Deelname gratis.
www.staatsrechtconferentie.nl.
08 11 2013 Uitreiking Hanneke Steenbergenscriptieprijs
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2656
antwoorden
Agenda kort
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
13 11 2013 Gerbrandydebat 2013
15 11 2013 Convergentie in recht en praktijk
11 11 2013 De legitimiteit van de rechterlijke macht
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
15 11 2013 Mediationcongres 2013
15 11 2013 Digital Paul Scholten Project
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2656
13 11 2013 Cybercrime: bedreigingen en
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-11-2013 – AFL. 39
2793
JMS staat klaar voor de start!
Kijk op juridischebrochure.nl voor meer info
Elk project tijdig geleverd
Geeft u het startschot, dan zorgen wij dat de vertaling van uw juridische documenten gelijk in gang wordt gezet. Hierdoor maken we optimaal gebruik van de tijd tussen opdrachtverstrekking en deadline, en wordt onnodig tijdverlies voorkomen. Het resultaat is een juridisch correcte vertaling die altijd binnen de gewenste termijn wordt geleverd.
Ervaren juridisch vertalers
Bel 0299 351 851 of mail naar
[email protected] en binnen een uur doen we u een scherpe offerte. Bij spoedvertalingen kunnen we de gewenste deadline gelijk telefonisch bevestigen.
Alle talen Vaste, scherpe tarieven
Uw deadline, onze zorg!
Persoonlijk contact
JMS Textservice juridisch vertaalbureau
Mgr. C. Veermanlaan 58
1131 KJ Volendam
T 0299-351851
F 0299-351751
E
[email protected]
W www.jmstext.nl