De Staat van het Klimaat 2014 Hoe betrek je Nederlanders bij het klimaatprobleem?
2
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
3
Voorwoord
Sible Schöne HIER klimaatbureau
4
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Mouten is dwang, zeiden de zeventiendeeeuwers. Ik laat me niet dwingen, in hedendaags Nederlands. En dat gaat zeker op voor de aanpak van klimaatverandering. Zonder maatschappelijk draagvlak en actieve deelname van burgers en bedrijven hapert de overgang naar een klimaatneutrale energievoorziening. Zonder draagvlak eindigt de aanpak van klimaatverandering onderaan de politieke agenda, met name specifieke maatregelen zoals de bouw van windparken op land. Zonder actieve betrokkenheid lopen de enorme ambities op het gebied van zuinige apparaten en energiebesparing in de bestaande bouw dood. En datzelfde geldt voor de toezeggingen van het bedrijfsleven. Maar hoe betrekken we burgers en bedrijven bij dit onderwerp? Na het bezoek van Al Gore aan Nederland in 2006 leek deze vraag achterhaald. Helaas, het was van korte duur. De klimaatscepsis stak weer de kop op. Het ministerie van milieubeheer werd opgeheven. Klimaat was weer een linkse hobby. Ook deze fase lijkt inmiddels weer achter ons met de komst van het breed gedragen energieakkoord. Vooralsnog is dit echter vooral papier. De vraag hoe burgers en bedrijven mee gaan werken aan de vele afspraken ligt meer dan ooit op tafel.
Wat maakt blijvende aandacht voor het klimaatprobleem zo lastig? Deskundigen zijn het erover eens dat de urgentie van het klimaatprobleem zeer hoog is. Het recente IPCC-rapport is hiervan een nieuwe illustratie. Zonder ingrijpende maatregelen op de zeer korte termijn in alle relevante landen zal de temperatuur deze eeuw met mogelijk vier graden stijgen. Om de twee graden doelstelling te halen mogen we in de rest van deze eeuw wereldwijd nog pakweg 25 keer de huidige mondiale jaarlijkse CO2-emissie uitstoten. Het meeste milieubeleid komt tot stand als de noodzaak ervan voor iedereen zichtbaar is: VOORWOOR D
vervuilde lucht, verontreinigd water, stervende bossen. De put wordt gedempt nadat het kalf verdronken is. Bij klimaatbeleid werkt deze aanpak niet. Klimaatverandering is daarvoor een te traag probleem. De opwarming die we nu zien is niet het gevolg van onze huidige uitstoot, maar van de uitstoot tot pakweg 1970. De huidige concentratie broeikasgassen in de atmosfeer is voldoende voor een temperatuurstijging van bijna twee graden, maar dat zien we pas over veertig tot vijftig jaar. De conclusie ligt voor de hand. We moeten zoeken naar nieuwe wegen om het echte verhaal te vertellen. Ook kunnen andere actuele problemen in de huidige energievoorziening, zoals de onzekerheid over Russisch gas of aardbevingen in Groningen het gevoel van urgentie vergroten. Naast vergroting van het probleembesef is een andere invalshoek denkbaar: consumenten en bedrijven deel maken van de oplossing. Dat is tenminste zo verstandig. De sociale psychologie leert dat wie deel is van de oplossing er in het algemeen geen moeite mee heeft het onderliggende probleem te accepteren.
Aanpassingsmaatregelen slim inzetten voor bewustwording Het KNMI heeft in mei dit jaar vier klimaat scenario’s voor Nederland gepresenteerd voor 2050 en 2085. Nederland moet in de loop van deze eeuw rekening houden met hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Deze scenario’s geven inzicht in toekomstige risico’s voor luchtkwaliteit, leefbaarheid, hittestress en wateroverlast. Ze zijn bedoeld als basisinformatie voor beleidsmakers op het gebied van waterveiligheid, landbouw en natuur en de inrichting van steden. Deze scenario’s zullen ongetwijfeld leiden tot bewustwording binnen een relatief kleine kring van deskundigen. 5
Maar het werk van het KNMI biedt ook mogelijkheden tot bewustwording in bredere kring. Het gaat niet alleen om de toekomst; het gaat ook om het hier en nu. Nederland warmde de afgelopen decennia al behoorlijk op. Door meer westenwind zijn de winters zachter. En de toegenomen zonnestraling - als gevolg van de afgenomen luchtverontreiniging die de opwarming maskeerde - zorgt voor extra warme zomers. De jaarlijkse neerslag nam de afgelopen eeuw met 26 procent toe. Het aantal regendagen veranderde niet. We hebben vooral te kampen met een toename van extreme buien. Ook komt droogte iets vaker voor in Nederland, een trend die in de toekomst waarschijnlijk doorzet. De veranderingen in het klimaat waar Nederlanders nu last van hebben, kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan de bewust wording in Nederland. Aanpassing aan klimaat verandering is niet alleen een zaak van lange termijnplanning, het onderwerp gaat pas leven als er een koppeling is met de werkelijkheid van nu. Hittegolven zijn een belangrijke insteek. Velen genieten ervan, maar veel ouderen en jonge kinderen zijn kwetsbaar. Zowel in 2003 als in 2006 zijn zo’n 1.000 slachtoffers gevallen, bijna evenveel als bij de watersnoodramp in 1953. Praktische maatregelen kunnen hier veel leed voorkomen. Popfestivals en andere evenementen moeten nu al rekening houden met het risico van storm en extreme buien. En het besef dat zachte winters en warme lentes ook gevolgen hebben voor de lengte van het hooikoortsseizoen en de verspreiding van onaangename insecten, zoals teken - die de ziekte van Lyme veroorzaken - muggen en de eikenprocessierups, kan mensen ervan bewust maken dat het klimaat echt verandert.
Het energieakkoord als kans Wat kunnen we verwachten van het energieakkoord? Maanden van moeizaam onderhandelen leverden dit lijvig document op met maatregelen om duurzame energie 6
en energiebesparing bij burgers en bedrijven te stimuleren: voorlichtingscampagnes om versneld oude apparaten te vervangen, een vereenvoudigd energielabel, verbetering van het lokale energiebesparingsaanbod, verruiming van de mogelijkheden voor energiebedrijven om maatregelen via de energierekening te betalen en een nationaal besparingsfonds. Sleutelwoorden in het akkoord zijn informeren, ontzorgen en het wegnemen van financiële barrières. Een klein jaar na de ondertekening van het energieakkoord merkt de samenleving nog weinig van de vele voornemens uit het energieakkoord. Wie goed zoekt, ziet een groeiend aantal initiatieven om de burger te helpen met energiebesparing. Het geheel is echter nog te versnipperd om in de buurt te komen van de doelstelling om 300.000 woningen per jaar te isoleren. Een grootschalige, samenhangende aanpak om de individuele consument over de streep te trekken ontbreekt vooralsnog. Het is zaak dat deze er snel komt. Ook een aansprekende sociale aanpak is van belang. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur wijst in haar advies ‘Doen en laten, effectiever milieubeleid door mensenkennis’ op het belang van lokale koplopers en goede voorbeelden. Het helpt als de bewoners van enkele huizen (in de rol van straatambassadeurs) in een huizenblok positieve ervaringen opdoen met energiebesparing en met specifieke aanbieders, en deze ervaringen vervolgens delen. Gedragsverandering is niet alleen een kwestie van kennis en een goed aanbod, het helpt ook enorm als de buren het ook doen. De afgelopen jaren ontstonden tal van initiatieven die hierop inspelen: van het Klimaatstraatfeest tot Buurkracht, en van Blok voor Blok tot de vele lokale initiatieven voor bijvoorbeeld zonnepanelen. De tijd lijkt rijp voor een aansprekend landelijk concept voor energiebesparing en zelf opwekken op straatniveau. De kennis en ervaringen zijn er.
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Samenhang is ook nodig om de belangrijkste duurzame energiedoelstelling, 6.000 MW wind op land, te realiseren. De ervaringen van de afgelopen jaren leren dat deze doelstelling alleen haalbaar is als omwonenden daadwerkelijk enthousiast zijn over de nieuwe molens en er een financieel belang bij hebben. De goede voorbeelden zijn er in bijvoorbeeld Zeewolde en Zeeland. Als we kijken naar de vele honderden lokale duurzame energie initiatieven in het land liggen hier ook zeker mogelijkheden. Maar er is reden tot zorg. Provincies en gemeenten zijn druk bezig met een top-down proces om te bepalen hoeveel molens er in welke regio moeten komen: een schot voor open doel voor de tegenstanders van wind. Laten we hopen dat de verbinding tussen de top-down en bottom-up aanpak snel tot stand komt. Als daar een paar molens voor moeten sneuvelen, dan zij het zo. De vraag hoe we burgers en bedrijven veel beter kunnen betrekken bij de aanpak van het klimaatprobleem en het energieakkoord staat centraal in deze uitgave van de Staat van het Klimaat. Het is in zekere zin de kern van het probleem. We kunnen mensen in dit land duurzaamheid niet door de strot duwen.
Sible Schöne, programmadirecteur HIER klimaatbureau
VOORWOOR D
7
Inhoud
8
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Voorwoord
Sible Schöne, HIER klimaatbureau
IPCC rapport 2013: Klimaatverandering zet door
Aanpassing aan klimaatverandering raakt iedereen
10
door Rob van Dorland, KNMI
16
door Pier Vellinga, Universiteit Wageningen
‘De urgentie van het probleem begint door te dringen’
20
Interview met Gerard van der Steenhoven (KNMI) en Jan Paul van Soest (De Gemeynt) door Han van de Wiel
‘We halen de politiek gewoon onderuit!’
26
Interview met Frans Stokman (Grunneger Power) en Maarten Hajer (Planbureau voor de Leefomgeving) door Han van de Wiel
‘Niet verkeerd, maar ook geen wondermiddel’
32
Interview met Jennifer Morgan (World Resources Institute), Bert Metz (European Climate Foundation) en Kees van der Leun (Ecofys) door Han van de Wiel
‘Doe mij ook zo’n huis!’
38
Interview met Erwin van Laethem (Essent), Ed Nijpels (Borgingscommissie SER Energieakkoord) en Joost Nelis (BAM woningbouw) door Han van de Wiel
Wat is het HIER klimaatbureau?
45
INHOUD
9
IPCC rapport 2013: Klimaatverandering zet door door Rob van Dorland
Rob van Dorland KNMI
10
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Deze eeuw stijgt de gemiddelde temperatuur verder. Klimaatwetenschappers zijn nog stelliger dan voorheen over de menselijke invloed op het klimaat. Door nieuwe metingen over langere periodes, nieuwe modellen en meer computerkracht is er meer inzicht in het klimaatsysteem. Deze bevindingen staan in het nieuwste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), dat een overzicht geeft van de wetenschappelijke literatuur op het gebied van de fysische aspecten van klimaatverandering. De nieuwe gegevens bevestigen veel bevindingen uit de eerdere IPCC-rapporten.
De atmosferische concentraties van de broeikasgassen kooldioxide (CO2), methaan en lachgas zijn toegenomen tot waarden die in tenminste de afgelopen 800.000 jaar niet eerder zijn voorgekomen. De CO2-concentratie is toegenomen met 40 procent sinds het preindustriële tijdperk, vooral door verbranding van fossiele brandstoffen, productie van cement en ook door veranderingen in landgebruik. De oceaan heeft ongeveer 30 procent van de door de mens uitgestoten CO2 geabsorbeerd, wat verzuring van de oceaan heeft veroorzaakt. Het klimaat warmt op en veel van de waargenomen veranderingen sinds halverwege de vorige eeuw zijn de afgelopen duizenden jaren niet eerder voorgekomen. In de afgelopen 130 jaar is het wereldwijd 0,9 graden warmer geworden. De laatste dertig jaar was zeer waarschijnlijk de warmste periode in 1400 jaar. Dat er opwarming plaatsvindt blijkt uit verschillende metingen. Niet alleen de thermo meters staan op opwarming. Nog belangrijker is de waarneming dat de totale warmte-inhoud van de oceanen fors toeneemt, ook in de laatste vijftien jaar waarin de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging langzamer verliep. In de laatste veertig jaar heeft de oceaan meer dan 90 procent opgeslagen van de totaal door het klimaatsysteem opgenomen extra warmte I P C C R A P P O R T 2 0 1 3 : K L I M A AT V E R A N D E R I N G Z E T D O O R
als gevolg van de toegenomen concentraties broeikasgassen. In de afgelopen twee decennia zijn de ijskappen van Groenland en Antarctica kleiner geworden, gletsjers zijn wereldwijd verder gekrompen, en het oppervlak van zeeijs in het Noordpoolgebied en van sneeuw op het noordelijk halfrond in de lente zijn verder afgenomen (figuur 1). De zeespiegel is sinds het begin van de twintigste eeuw met ongeveer 20 cm gestegen als gevolg van smeltend landijs en uitzetting van het zeewater door hogere temperaturen. Het gemiddelde tempo van zeespiegelstijging over die periode bedroeg 1,5 tot 1,9 millimeter per jaar. De zeespiegel stijgt de laatste jaren sneller: satellietmetingen laten een wereldgemiddelde zeespiegelstijging van 2,8 tot 3,6 millimeter per jaar zien tussen 1993 en 2010. Deze periode is relatief kort. Omdat er ook natuurlijke schommelingen in het zeeniveau optreden, is niet met zekerheid vast te stellen of er sprake is van een versnelling. Mondiaal is de hoeveelheid waterdamp in de lucht sinds de jaren 1970 toegenomen. Dit komt omdat warmere lucht meer vocht kan bevatten. Sinds 1901 is de gemiddelde neerslag boven land op de gematigde breedten van het noordelijk halfrond toegenomen. Het is vrijwel zeker dat de mens de belangrijkste oorzaak is van de waargenomen opwarming sinds het midden van de twintigste eeuw. Dat andere factoren dan de mens verantwoordelijk zijn voor de opwarming is nog minder waarschijnlijk dan het vorige IPCC rapport uit 2007 stelde. Ook de toename van neerslag sinds 1950 kan – met enige armslag vanwege natuurlijke variaties - worden toegeschreven aan de menselijke invloed. De opwarming van de aarde gaat niet in een constant tempo maar is aan schommelingen onderhevig. Na een versnelling aan het eind van de vorige eeuw verliep de opwarming de afgelopen vijftien jaar langzamer. Zo’n tempowisseling is niet uniek in het 11
waargenomen temperatuurverloop en hangt samen met natuurlijke fluctuaties. Ook klimaatmodellen vertonen dit soort schommelingen. De bronnen van deze fluctuaties (zoals El Niño) zijn in grote lijnen bekend, maar niet voorspelbaar. Dit bemoeilijkt klimaatverwachtingen voor een aantal jaren vooruit. Op de langere termijn middelen deze fluctuaties veel beter uit en zien we vooral de menselijke invloed zowel in de waarnemingen sinds het midden van de vorige eeuw als in de verwachtingen voor de toekomst. Terugblikkend op de laatste vijftien jaar kan de tempering van de temperatuurstijging voor ongeveer de helft worden toegeschreven aan het frequenter optreden van La Niña’s – de tegenhanger van El Niño. Hierdoor is vooral energie opgeslagen in de oceaan, hetgeen consistent is met de oceaanmetingen. De andere helft van de tempering is veroorzaakt door een uitzonderlijk rustige zon sinds het laatste maximum in 2001, waarschijnlijk in combinatie met een verhoogde hoeveelheid aërosolen (stofdeeltjes) door vele kleine vulkaanuitbarstingen. Mogelijk heeft ook een hogere concentratie aërosolen door menselijke activiteiten in China en India, zoals gemeten door satellieten, bijgedragen aan de maskering van de temperatuurstijging door de toename van broeikasgassen. Nog meer broeikasgassen geeft meer opwarming en veranderingen in alle delen van het klimaatsysteem. De aard en mate van klimaatverandering vertonen wel regionale verschillen. Voor de mate van mondiale temperatuurstijging in de komende eeuw (en daarna) zijn grofweg twee factoren van belang: de sterkte van de klimaatgevoeligheid en de verwachte uitstoot van broeikasgassen, aërosolen en veranderingen in landgebruik. De klimaatgevoeligheid is gedefinieerd als de verandering van de wereldgemiddelde temperatuur ten gevolge van een verdubbeling van de CO2-concentratie. Volgens het huidige 12
IPCC-rapport ligt de klimaatgevoeligheid waarschijnlijk tussen 1,5 en 4,5 graden Celsius. De onderbouwing van dit bereik is toegenomen ten opzichte van het vorige IPCCrapport uit 2007. De spreiding geeft aan dat er onzekerheid is over de precieze invloed van de broeikasgassen op de wereldgemiddelde temperatuur. Voor de uitstoot van broeikasgassen in de loop van deze eeuw maakt het IPCC gebruik van vier emissiescenario’s (de zogeheten Representative Concentration Pathways of RCP’s), die beleidsopties bevatten voor het terugdringen van broeikasgassen: van helemaal geen beleid (business-as-usual) tot ambitieus beleid (zeer sterke vermindering van de mondiale uitstoot van broeikasgassen passend bij de tweegradendoelstelling). Door de grote warmtecapaciteit van de oceanen duurt het enkele decennia tot eeuwen voordat de temperatuurstijging door toegenomen concentraties broeikasgassen volledig is doorgewerkt. Het IPCC schat dat rond 2025 de wereldgemiddelde temperatuur 0,3 tot 0,7 graden hoger is dan aan het einde van de eeuw. Ten opzichte van het gemiddelde over het tijdvak 1850-1900 is dit 0,9 tot 1,3 graden. Deze verwachting is nagenoeg onafhankelijk van de emissiescenario’s, aangezien deze pas na langere tijd verschillen vertonen. In het hoogste business-as-usual emissie scenario, wordt het op aarde aan het eind van deze eeuw tussen de 3,2 en 5,4 graden warmer ten opzichte van de periode 1850 tot 1900. In het laagste scenario, dat een zeer sterke emissiereductie vergt waarin de CO2-uitstoot in de komende tien jaar stabiliseert en daarna drastisch afneemt door mondiale maatregelen, wordt de aarde 0,9 tot 2,3 graden warmer aan het einde van deze eeuw. Voor alle scenario’s geldt dat door variabiliteit op tijdschalen van jaren tot decennia de opwarming fluctuaties zal blijven vertonen en van gebied tot gebied zal verschillen.
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Door de stijging van de mondiaal gemiddelde temperatuur zullen het oppervlak en de dikte van het zeeijs in het Noordpoolgebied verder afnemen. Bij een business-as-usual scenario wordt een vrijwel ijsvrije Arctische Oceaan in september verwacht vóór het midden van deze eeuw. Op het noordelijk halfrond zal de sneeuwbedekking in de lente verder afnemen. Het totale volume van gletsjers in de wereld zal verder slinken.
zeespiegelstijging deze eeuw naar boven bij te stellen. De klimaatverandering door uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen in het verleden, nu en in de toekomst, zal de komende eeuwen ingrijpende effecten hebben op vele maatschappelijke systemen, zoals de watervoorziening, de landbouw en het wonen en werken in gebieden die beneden of vlak boven de zeespiegel liggen.
De komende eeuw kan de zeespiegel, afhankelijk van het emissiescenario en de klimaatgevoeligheid verder stijgen met 26 tot 82 cm. De sterk verbeterde kennis over de dynamiek van ijskappen was voor het IPCC aanleiding om de projecties voor
I P C C R A P P O R T 2 0 1 3 : K L I M A AT V E R A N D E R I N G Z E T D O O R
13
olicymakers
Indicatoren van een veranderend klimaat (a)
(a)
Northern Hemisphere snow halfrond cover Sneeuwoppervlak op hetspring noordelijk
(miljoenkm km2)2) (million
45
40
35
30 1900
1920
1940
1960
1980
2000
Year Jaar
(b) (b)
Arctic summer sea ice extent Zeeijsoppervlak in het noordpoolgebied
(miljoenkm km2)2) (million
14 12 10 8 6 4 1900
1920
1940
1960
1980
2000
Year Jaar
(c)
Change average ocean heat content (c) Verandering inindeglobal warmte in deupper bovenste laag van de oceaan
22 22 (10(10 Joule) J)
20 10 0
−10 −20 1900
1920
1940
1960
1980
2000
Year Jaar
(d) (d)
GlobalMondiale average zeespiegel sea level change 200
(mm) (mm)
150 100 50 0 −50 1900
1920
1940
1960
1980
2000
Year Jaar
PM.3 | Multiple observed indicators a changing global sneeuwoppervlak climate: (a) Extent of Northernop Hemisphere March-April (spring) average snow cover; (b) Figuur 1. (a) of gemiddelde het noordelijk halfrond in maart-april, (b) gemiddelde Arctic July-August-September (summer) average sea ice; (c) change in global mean upper ocean (0–700 m) heat content aligned to 2006−2010, zeeijsoppervlak in het Noordpoolgebied in juli-augustus-september, (c) verandering in de mondiaal ive to the mean of all datasets for 1970; (d) global mean sea level relative to the 1900–1905 mean of the longest running dataset, and with all aligned to have the same value in 1993, the first year ofwarmte satellite altimetry data.bovenste All time-series laag (coloured lines de indicating different(0-700m), data sets) show ten opzichte van het gemiddelde hoeveelheid in de van oceaan alues, and where assessed, uncertainties are indicated by coloured shading. See Technical Summary Supplementary Material for a listing of the gemiddelde van2.1,alle datasets voor 1971, (d) mondiaal gemiddelde zeespiegel, afwijking ten opzichte {Figures 3.2, 3.13, 4.19, and 4.3; FAQ Figure 2; Figure TS.1}
van het 1900-1905 gemiddelde van de langstlopende dataset. Alle tijdseries (gekleurde lijnen corresponderen met verschillende datasets) tonen jaarlijkse waarden, en waar beschikbaar zijn de onzekerheden aangegeven met gekleurde banden. 14
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
I P C C R A P P O R T 2 0 1 3 : K L I M A AT V E R A N D E R I N G Z E T D O O R
15
Aanpassing aan klimaatverandering raakt iedereen door Pier Vellinga
Pier Vellinga Universiteit Wageningen
16
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
In mei heeft het KNMI de nieuwe klimaatscenario’s voor Nederland gepubliceerd. Het KNMI geeft daarin aan dat de zeespiegel sneller stijgt dan eerder voorzien. Als het tegenzit staat de zee 80 cm hoger in 2085. Regenbuien worden heftiger en hete droge perioden worden heter en droger. De winters worden veel zachter waardoor de kans op een Elfstedentocht steeds kleiner wordt, tot ongeveer nul na 2050. Het groeiseizoen wordt ongeveer twee maanden langer. Ook de stookkosten zullen verminderen. Als we doorgaan met uitstoten van broeikasgassen is het isoleren van huizen helemaal niet meer nodig. Koeling wordt dan belangrijker. Een beetje warmer klimaat zullen veel mensen waarderen. Het begin is in Nederland nog wel beheersbaar. Maar voor de Zuid-Europese landen betekent de opwarming nu al vaker droogte en zomers met temperaturen van 40 graden. Op termijn zitten we allemaal in hetzelfde schuitje. Wanneer het niet lukt de broeikasgassen binnen 30 jaar drastisch te beperken, gaat de zeespiegel steeds sneller stijgen en komt ook ons land in steeds grotere problemen. Al bijna 10 jaar wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop we ons in Nederland kunnen aanpassen aan die klimaatverandering die inmiddels onvermijdelijk is. Het gaat dan over de versterking van de waterkeringen langs de kust en langs de rivieren. Hoe kun je dat doen zonder dat wij, achter steeds hogere dijken, uiteindelijk alleen maar kwetsbaarder worden? Ook gaat het over de opvang van piekbuien zonder dat de autosnelwegen, tunnels en kelders onder water lopen. Het gaat over het aanleggen van waterbuffers en slimmer omgaan met grondwater. Het gaat over het hitte-eiland effect. Dat speelt niet alleen in grote steden, maar ook in de kleinere. Het lijkt alsof aanpassing aan klimaat verandering vooral een zaak is voor Rijkswaterstaat, Waterschappen en stadsplanners. Maar uit het nationale
onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat blijkt dat zonder actieve deelname en initiatieven van burgers en bedrijven de overheden een effectieve en economisch verantwoorde aanpassing niet voor elkaar krijgen. Iedere straat, iedere wijk, iedere grondsoort, ieder bos en iedere dijk heeft zijn eigen oplossing. Oplossingen op maat vragen deelname van mensen die de situatie kennen en willen mee werken aan oplossingen. Het opvangen van piekbuien vraagt om het stoppen en terugdraaien van het verharden van tuinen en bedrijfsterreinen. Een straat of wijk vergroenen en zorgen dat de bomen tijdens een hittegolf niet dood gaan vraagt om bemoeienis van omwonenden. Ervoor zorgen dat je huis prettig blijft ook in zomers dat de temperatuur een week lang boven de 30 graden uitkomt vraagt actie van eigenaren en bewoners. Klimaatverandering laat zich al zien op vele fronten. De afgelopen 30 jaar is de gemiddelde jaartemperatuur gestegen van 9 graden tot 10 graden Celsius. De neerslag gemiddeld over een heel jaar is de afgelopen 30 jaar toegenomen van 774 mm tot 851 mm. Dit heeft nu al gevolgen voor wateroverlast. In Nederland hebben we nog betrekkelijk geluk gehad tot nu toe. Met wat meer pech zouden we hier ook ‘Engelse toestanden’ hebben, of rivieroverstromingen zoals in de oostelijke EU-landen. Want ook bij ons is de veiligheid en waterhuishouding op vele fronten nog niet berekend op die extra piekbuien en ook in ons land voldoet een groot deel van de rivierdijken niet aan de veiligheidsnorm. Het Deltaprogramma is erop gericht dit op orde te maken: onze veiligheid en onze waterhuishouding aan te passen aan de veranderende klimaatomstandigheden. Het eerste Deltaprogramma, na de stormvloed van 1950 was gericht op het creëren van een ‘absolute veiligheid’, met zware dijken en stormvloedkeringen. Inmiddels weten we dat absolute veiligheid niet bestaat. Het nieuwe veiligheidsbeleid gaat uit van
A A N PA S S I N G A A N K L I M A AT V E R A N D E R I N G R A A K T I E D E R E E N
17
meer zelfredzaamheid van burgers. Verticale evacuatie (tijdelijk verhuizen naar de tweede verdieping, thuis of bij de buren) in geval van een overstroming zal tot het nieuwe vocabulaire gaan horen. De waarde van huizen zal mede bepaald worden door de kwetsbaarheid voor wateroverlast of overstroming. Het programma Kennis voor Klimaat pleit voor het versterken van de dijken op zodanige wijze dat ze doorbraakvrij zijn. Dan kan er bij hoge rivierafvoer of bij een superstormvloed op de Noordzee wel wat water overheen stromen, maar doorbreken kunnen ze niet. Er hoeft dan niemand te verdrinken bij een overstroming. Er zijn al meerdere proefprojecten in ons land. Dit najaar worden de plannen besproken in de Tweede Kamer. Veel onzekerheid bestaat nog over het effect van klimaatverandering op het optreden van ziektes en plagen. Warmere en vochtige gebieden hebben altijd al te maken met meer verschillende ziekten voor mensen, dieren en planten. Bij ons zijn de winters vrij effectief in het uitroeien van de ziekte en plagen verspreidende beestjes, virussen en schimmels. Wanneer die winters milder worden, krijgen de meer zuidelijk voorkomende plagen en ziektes ook hier een kans. Hoe en wanneer dat gaat gebeuren is moeilijk in te schatten. Hier wordt actief ingezet op monitoren van de verspreidingsgebieden in de meer zuidelijke landen. Bij ons zien we al wel dat de teken zich ruimer verspreiden wanneer de winters zacht zijn.
van de fundering kost in dat geval al gauw 50.000 euro of meer. De praktijk is dat noch de waterschappen noch de gemeenten hiervoor aansprakelijkheid aanvaarden, ook al zijn het deze overheden die op dit moment over de kennis en de middelen beschikken om dit te voorkomen. De schade blijkt volledig voor de eigenaar te zijn, ook al heeft die niet zelf de middelen om de grondwaterstand onder zijn huis te regelen. Zo zijn er meer gebieden waar iedereen bij een calamiteit vermoedelijk wel naar de overheid kijkt, maar waarvoor geldt dat deze overheid daarvoor niet de verantwoordelijkheid draagt of wil dragen. Kortom, klimaatverandering raakt ons allemaal en vermoedelijk op momenten en op manieren die volstrekt als verrassing komen. De ervaring met mensen en gebieden die getroffen worden door natuurrampen illustreert dit. Nooit zegt er iemand: dit is nou precies waar we al tijden rekening mee hebben gehouden. Deze natuurrampen noemen de verzekeringen veelal een ‘act of god’ omdat het moment en de aard van de ramp niet is te voorspellen. Nu de klimaatscenario’s van het IPCC en in Nederland van het KNMI zo helder zijn, wordt het een kwestie van statistiek en kansberekening. Ieder krijgt een beurt. Van andere slachtoffers kunnen we veel leren. Maar doen we dat ook?
Een belangrijke vraag bij de aanpak van de gevolgen van klimaatverandering is: wie is waarvoor verantwoordelijk? Moeten bedrijven en burgers op eigen initiatief rekening houden met klimaatverandering? De burger verwacht mogelijk dat de verschillende overheden dat wel voor hem regelen. Maar dat is lang niet altijd het geval. Welke instantie is bijvoorbeeld aanspreekbaar wanneer in een langere periode van droogte de heipalen onder uw huis worden aangetast door schimmel en rot? Herstel 18
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
A A N PA S S I N G A A N K L I M A AT V E R A N D E R I N G R A A K T I E D E R E E N
19
‘De urgentie van het probleem begint door te dringen’ interview door Han van de Wiel
Gerard van der Steenhoven
Jan Paul van Soest
KNMI
De Gemeynt
20
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
De een is de kersverse directeur van het KNMI. De ander heeft onlangs een boek gepubliceerd over klimaatscepsis. Gerard van der Steenhoven en Jan Paul van Soest over de kloof tussen klimaatwetenschap en samenleving, manieren om die te overbruggen en de rol van het KNMI daarbij. ‘Het KNMI zou zich best wat actiever in het maatschappelijke debat mogen begeven.’
Fysicus Gerard van der Steenhoven is sinds dit voorjaar directeur van het KNMI. Onlangs presenteerde het kennisinstituut vier nieuwe klimaatscenario’s voor de toekomstige klimaatverandering in Nederland, die breed werden uitgemeten in de media. Meer extremer weer, luidde de samenvating. Binnenkort behandelt de Tweede Kamer een nieuwe wet op de meteorologie en de seismologie. Daarin komt te staan dat de minister afziet van haar bevoegdheid in te grijpen in het wetenschappelijke programma van het KNMI. De onafhankelijkheid van het KNMI zal daardoor niet meer in het geding komen, verwacht Van der Steenhoven. Zelfstandig adviseur voor duurzaamheid Jan Paul van Soest schreef recent De Twijfelbrigade, een boek waarin hij het DNA van de klimaatscepticus ontleedt. De klimaatscepticus zaait systematisch twijfel over de klimaatwetenschap. Niet om lekker dwars te doen, zo maakt Van Soest duidelijk, maar uit verzet tegen een sterke overheid die bedrijven en burgers beperkingen oplegt, zoals minder broeikasgassen uitstoten. De ‘klimaatoorlog’ is dan ook vooral een botsing tussen wereldbeelden. Over de ernst van klimaatverandering zijn beiden het eens. “Het is één van de allergrootste problemen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, zowel op de korte als de lange termijn”, zegt Van der Steenhoven. “Onlangs zei mijn Britse collega: ‘je moet misschien niet spreken van climate change, maar van disruptive climate
change’. Klimaatverandering is van alle eeuwen, maar snelle, volkomen ontregelende klimaatverandering is nieuw. Als je verder kijkt dan 2100 kan dat zeer dramatisch uitpakken.”
Zet u klimaatverandering op nummer 1? Van der Steenhoven: “Het nadeel van die plek is dat klimaatverandering als een angstbeeld wordt gezien. Je krijgt meer gedaan van de samenleving als je het probleem vertaalt in kansen. Door over te stappen op duurzame energiebronnen ontstaan er kansen voor bedrijven. Maar op de lange termijn: ja.” Van Soest laat zich niet verleiden tot het uitspreken van een volgorde, maar zegt zich wel ‘grote zorgen’ te maken over klimaatverandering. “En die zijn door de research voor mijn boek niet afgenomen. Integendeel: ik vind dat het IPCC eerder aan de voorzichtige dan aan de alarmistische kant zit. Mijn allergrootste zorg is het verschil in beeldvorming tussen samenleving en politiek aan de ene kant en wetenschap aan de andere. Er is een kloof die de afgelopen jaren alleen maar dieper en breder is geworden. Zowel ons brein als de subculturen waarin we verkeren hebben de neiging de wetenschappelijke kennisbasis over klimaatverandering niet te willen accepteren. Mensen vinden het vreselijk lastig om te anticiperen op effecten die je wel kunt uitrekenen maar nog niet ervaart.”
Het KNMI heeft een wetenschappelijke taak. Wat betekent dat voor uw rol in het maatschappelijke debat? Van der Steenhoven: “Wij proberen de rol te spelen van kennisautoriteit op het gebied van weer, klimaat en seismologie: zo goed mogelijk de kennis bij elkaar brengen en vertalen naar de betekenis daarvan voor de maatschappij. Eind mei hebben we nieuwe klimaatscenario’s aangeboden aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Het ingewikkeldste concept daarbij is het praten over intrinsieke onzekerheden. Toch valt dat goed uit te leggen
‘D E U R G E NTI E VAN H ET P R O B LE E M B E G I NT D O O R TE D R I N G E N’
21
en te begrijpen. Als ik mijn buurman uitnodig voor de barbecue van zaterdag en ik erbij zeg dat er 30 procent kans is op een regenbui, zal hij niet verbaasd zijn als ik opbel met een afmelding. Dat begrijpt hij goed. De uitdaging voor ons is om die kansverwachting over te dragen op het grote publiek.” Van Soest: “Dat sluit nauw aan bij de noodzaak om niet langer vruchteloze welles-nietesdebatten te voeren over de vraag of CO2 leidt tot klimaatverandering en of de mens de oorzaak van klimaatverandering is. In plaats daarvan moet de discussie gaan over risico’s en onzekerheden. Die kan de wetenschap laten zien, de samenleving moet dan aangeven welke risico’s ze wil nemen en welke economische effecten ze aanvaardbaar vindt. Het zou een zegen zijn als het maatschappelijke debat dit niveau krijgt.”
Mens Erger Je Niet “Nadenken over kansen, risico’s en onzekerheden kan iedereen”, zegt Van der Steenhoven. “Je kunt mensen al jong duidelijk maken dat kansen bij het leven horen. Elk kind in het primair onderwijs speelt Mens Erger Je Niet of Monopoly en gooit met dobbelstenen. Iedereen heeft wel eens de pech met drie dobbelstenen drie enen te gooien.” Van Soest: “Ik denk dat het zou helpen als het KNMI niet alleen over die kansverwachtingen maar ook over de onderliggende bouwstenen zou communiceren. Hoe kom je tot dit soort conclusies? De ongecijferdheid in de samenleving is groot. Veel mensen snappen het wetenschappelijke proces niet. Het communiceren van een kansverwachting, zonder uit te leggen hoe je daartoe komt, is lastig.”
Het KNMI probeert al vijftien jaar de ernst van het klimaatprobleem uit te leggen. Dringt de ernst van het probleem door tot de Nederlander? 22
Van der Steenhoven: “We hebben daar geen kwantitatief onderzoek naar gedaan, maar ik signaleer wel een aantal hoopgevende trends. De overheid heeft enige jaren terug een Deltacommissaris benoemd, met als doel de bescherming tegen het water te borgen ook met het oog op de klimaatverandering. Daarnaast zie je dat bedrijven, zoals Unilever, duurzaamheidsprogramma’s opstarten die er nadrukkelijk op gericht zijn het energieverbruik en de CO2-uitstoot terug te brengen - en met succes! Maar ook nemen veel mensen persoonlijke initiatieven door bijvoorbeeld zonnecellen op het dak te leggen, gebruik te maken van hybride auto’s, over te stappen op groene energie enzovoort. Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat er ook de nodige klimaatscepsis heerst. Maar als zelfs een kredietbeoordelaar als Standard & Poor’s rekening houdt met klimaatverandering in de beoordeling van bedrijven en landen, dan moet je toch vaststellen dat de urgentie van het probleem begint door te dringen.”
Als mensen horen dat het eind deze eeuw 4 graden Celsius warmer kan worden, terwijl de temperatuur op dat moment 16 graden is, reageren ze in het algemeen met: ‘heerlijk!’ Is de problematiek nog wel uit te leggen? Van der Steenhoven: “Dan onderschat je hoe ieder mens bezig is zijn levensgeluk te optimaliseren. De mens is meer dan een calculerende burger. Anders zou er geen buurthulp zijn, geen mantelzorg, geen zorg voor toekomstige generaties, geen ontwikkelingshulp.” Van Soest: “Maar er zijn onderliggende sociale en psychologische mechanismen die verhinderen dat die zorg zijn weerslag vindt in gedrag en besluitvorming. Het is nodig kennis te blijven verspreiden. Maar rond die kennis zijn verhalen nodig, om dat andere denksysteem aan te spreken, dat is gebaseerd op het onbewuste, het associatieve, het intuïtieve. Wil de maatschappij in beweging komen, D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
dan is een breder verhaal nodig. De Duitse Energiewende is daar een mooi voorbeeld van. Het is een verhaal dat overheid en samenleving samen oppakken. Niet alleen vanwege het klimaat, ze maken een mix van doelstellingen: meer energieonafhankelijkheid, de eigen industrie bevorderen, lokale gemeenschappen stimuleren, forse reductie van CO2. Dit verhaal appelleert aan een bredere zorg, wens, verlangen en daardoor werkt het. In Nederland rekent het Centraal Plan Bureau alles dood en ben je meteen dat metaverhaal kwijt.”
Kansenverhaal Klimaatverandering biedt ook kansen - Van der Steenhoven komt er nog een keer op terug: “Elke verandering leidt tot nieuwe kansen. Ik geloof sterk in uitleggen aan mensen wat momenteel de beste kennisbasis is. Dat blijft het KNMI doen. Maar daarnaast wil ik ook wijzen op de kansen die er liggen voor ondernemers.” “Ik heb moeite met dat kansenverhaal”, zegt Van Soest. “Om mensen in beweging te krijgen: prima. Maar het is volstrekt onvoldoende als mensen lekker aan de slag gaan met zonnecellen. Dat leidt nooit tot het wereldwijd noodzakelijke carbon budget. Het is ook lastig kansen te ontlenen aan een temperatuurstijging van 4 graden Celsius deze eeuw – daar gaan we naartoe als er niks gebeurt. Wat zijn die kansen in een onleefbare wereld?” Van der Steenhoven: “Ik ben optimistischer. Het begint bij bewustwording. Vervolgens heb je overheden nodig die zeggen ‘tot hier toe en niet verder’. Kijk naar Californië. Dat stelde als eerste in de wereld hoofdsteunen en gordels verplicht in auto’s. Uiteindelijk leidde dat tot een verbetering van de verkeersveiligheid in de hele wereld. Het is dus mogelijk dat de mensheid via bewustwording zegt: ‘We gaan het anders doen’.”
In Nederland is de situatie ook helemaal niet zo somber, meent Van der Steenhoven. Er is een Deltacommissaris, met een groot mandaat en een groot draagvlak in de samenleving en met voldoende geld. “Nederland is in staat dit te organiseren.” Van Soest is niet overtuigd: “Wij leven zó met, door en van het water, dat klimaatscepsis daar bijna geen vat op heeft. Al scheelde het niet veel onder Rutte-I, met de gedoogsteun van de PVV. Ambtenaren mochten vooral niets zeggen en schrijven dat als alarmistisch kon worden uitgelegd. Dus het risico blijft, zélfs bij water. Let op uw saeck.”
Scherp aan de wind zeilen “Het KNMI ziet het als zijn taak de maatschappij te voeden met kennis en op die manier toe te rusten om schade te voorkomen en kansen te creëren”, zegt Van der Steenhoven. De vraag is of het KNMI daarvoor voldoende communicatieve armslag heeft. Van Soest: “Jullie hebben de ambtenarenstatus, zijn gehouden aan de ambtelijke eed. Ik heb het idee dat die jullie weerhoudt jullie kennis maximaal in te zetten in het publieke debat. Bijvoorbeeld in de discussie over zeespiegelstijging. Als iemand beweert dat die geen probleem vormt, want deze eeuw maar 30 centimeter bedraagt, zou het KNMI er bovenop moeten zitten en de hele bandbreedte moeten laten zien.” Van der Steenhoven: “Binnenkort behandelt de Tweede Kamer de nieuwe wet op de meteorologie en de seismologie. Daarin komt te staan dat de minister afziet van haar bevoegdheid in te grijpen in het wetenschappelijke programma van het KNMI. Dat is heel wezenlijk. Het zorgt er namelijk voor dat als onze mensen naar eer en geweten de huidige kennis publiceren op het gebied van klimaatverandering, de minister afziet van haar theoretische bevoegdheid ons te beïnvloeden.”
‘D E U R G E NTI E VAN H ET P R O B LE E M B E G I NT D O O R TE D R I N G E N’
23
Van Soest: “Geldt dat ook voor de communicatie op grond van die weten schappelijke bevindingen? Hoe scherp mag je aan de wind zeilen?” Van der Steenhoven: “Als wij iets vinden, mogen we dat naar buiten brengen. De maatschappij heeft daar recht op. We doen het wel netjes: we lopen niet een minister of staatssecretaris voor de voeten.” Van Soest: “Het KNMI zou zich met zijn kennis best wat actiever in het maatschappelijke debat mogen begeven. Een voorbeeld: bij de lancering van mijn boek had ik graag een wetenschapper van het KNMI gehad, die zegt wat de stand der kennis is. Daar heeft het KNMI van afgezien. De samenleving zit te wachten op actieve inbreng – niet met opinies maar met feiten en analyses – over wat er aan de hand is. Daar actiever in optreden zou ik toejuichen.” Van der Steenhoven: “Daar herken ik wel iets in. Begin dit jaar heeft BNR-Nieuwsradio mij een klein uur live geïnterviewd over weeralarmen, veranderingen in het klimaat, enzovoort. Die taak heb ik als directeur bewust op me genomen: toelichten wat de beste kennis is op dit gebied, in debat met felle en serieuze journalisten.” Van Soest: “Dat is exact wat ik bedoel.”
Klimaatdebat na Gore Rond 2006 was er een korte maar hevige opleving in het Nederlandse klimaatdebat, die samenhing met het uitkomen van The Inconvenient Truth, de gelijknamige film, én de komst van Al Gore naar Nederland. Daarna zakte het debat in. Hoe erg is dat? Is het nodig het probleem steeds op de politieke en publieke agenda te houden? Van Soest: “Het is een absolute must de samenleving te blijven voeden met kennis. Dat geldt vooral voor bestuurders. Als je bijvoorbeeld wethouder van Kampen bent, 24
aan de IJssel, en je weet dat de waterafvoer gaat veranderen, moet je je voorbereiden met adaptatiemaatregelen. Krijg je de kennis niet voorgespiegeld, dan opereer je als een blinde. Wie kan de hele bandbreedte van risico’s en effecten, die van belang is bij het nemen van adaptatiemaatregelen, in de discussie inbrengen? Misschien moet het KNMI die rol niet pakken, maar wie dan wel?” Van der Steenhoven: “Veel mensen bij het KNMI zijn bezig hun netwerk te exploiteren. Wij hebben de deuren openstaan en praten met veel mensen. Het kan best dat we op een bepaald moment constateren dat er een schepje bovenop moet, maar het is echt niet nul.” Van Soest: “Dat beweer ik ook niet. Maar gezien wat er aan de hand is, zou het van mij nu al wel meer mogen.”
Inherent chaotisch Natuur- en milieuorganisaties hebben vaak extreem weer en calamiteiten aangegrepen om klimaatverandering te agenderen. Is dat een goede strategie? Van der Steenhoven: “Afgelopen winter waren er grote regenval en overstromingen in Engeland, een zeer warme winter in ons deel van de wereld en extreme koude in Amerika. Kun je deze weersextremen specifiek toewijzen aan klimaatverandering? Nee, maar het past wel in het kansbeeld. Er zijn bij ons deskundige lieden die proberen die attributie scherper te maken, maar ik denk dat er altijd intrinsieke onzekerheid blijft bestaan. Het klimaatsysteem heeft een inherente chaotische component.” Van Soest: “Wat je wel kunt doen, is zo snel mogelijk na weersextremen je bevindingen publiceren over oorzaken en gevolgen. Hoe sneller, hoe interessanter ze zijn voor de maatschappij. Nu komen ze pas vaak twee, drie jaar na dato.”
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Van der Steenhoven: “ Nou…de afgelopen winter hebben er interviews met KNMIcollega’s in de wetenschapskaternen van de kranten gestaan, die in wezen hetzelfde verhaal hebben verteld: het past in het beeld, maar het is een kansverwachting.” Van Soest: “Het blijft linke soep. Je moet altijd praten in termen van waarschijnlijkheden, beelden en patronen - en dat is lastig te communiceren. Het zou heel behulpzaam zijn om zo snel mogelijk na een weerextremiteit met duiding te komen. Is het een signaal, of valt hij binnen de natuurlijke ruis.” Van der Steenhoven: “Twee collega’s hebben een analyse gemaakt waaruit blijkt dat de koude in Noord-Amerika van de afgelopen winter niet bijzonder was, want die komt eens in de 7 of 8 jaar voor. Maar de vijf zeer warme maanden bij ons waren wél extreem. Dat is ook in een persbericht naar buiten gekomen. We blijven niet op die kennis zitten, dat is niet onze stijl. En je moet blijven uitleggen wat het verschil is tussen klimaat en weer. Ook over 10 jaar, en dat is ook helemaal niet erg.” Van Soest: “Maar communicatief wel heel lastig, zo blijkt steeds.” Van der Steenhoven: “Dan ga ik ons vakgebied toch maar even verdedigen. Een aantal maanden las ik een stuk in de krant waarin economen de les werd gelezen onder verwijzing naar de meteorologen. Economen roepen voortdurend in de media dat het met de economie zus en zo zal gaan. Maar neem nou eens een voorbeeld aan de wijze mensen die de meteorologie bedrijven, stond in dat artikel. Die praten altijd netjes in kansverwachtingen, in bandbreedtes. Daar kunnen de economen nog wat van leren. Zó beroerd doen we het nog niet.”
‘D E U R G E NTI E VAN H ET P R O B LE E M B E G I NT D O O R TE D R I N G E N’
25
‘We halen de politiek gewoon onderuit!’ interview door Han van de Wiel
26
Frans Stokman
Maarten Hajer
Grunneger Power
Planbureau voor de Leefomgeving
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Grunneger Power gaat het maken. Dat is de stellige overtuiging van zijn voorzitter Frans Stokman. ‘Dit is de manier! In 2030 is het bekeken’. Honderden energiecoöperaties telt ons land. Zijn ze een blijvertje, of hebben we te maken met een tijdelijk fenomeen? Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, ziet ze vooral als sociologisch teken aan de wand. ‘Energiecoöperaties zijn een uitdrukking van een sociaal kantelpunt: burgers willen worden bevrijd uit de pure consumentenrol.’
Apetrots is Frans Stokman op de geavanceerde installatie in zijn huis, in een nieuwbouwproject in de stad Groningen. Eerst werd de warmtepomp aangelegd, die zorgt voor een aanzienlijke besparing in het gasgebruik. Toen kwamen de zonnepanelen, die de elektriciteitskosten drukken. En sinds kort kan Stokman energie uitwisselen met 18 straatgenoten die net als hij meedoen aan het demonstratieproject PowerMatching City, waarin onder meer Enexis, Essent, Gasunie, DNV KEMA en TNO samenwerken. Stokman: “Binnenkort hebben we een vergadering om te kijken of we zonnepanelen gaan leggen op een van de grote gebouwen hier in de buurt. Mijn ideaal komt steeds dichterbij!” Op een tablet kan hij real time zien hoeveel hernieuwbare energie hij en zijn straatgenoten opwekken, wat ze verbruiken, hoeveel ze van het net halen of eraan leveren. Ook kan hij terugkijken in de historie, naar de pieken en dalen in vraag en aanbod. “Dat helpt je bijvoorbeeld de wasmachine zó te programmeren, dat hij draait als de vraag naar stroom laag is.” Of dat ook gebeurt, is onderwerp van onderzoek. Aan Stokman zal het niet liggen. Frans Stokman is hoogleraar sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij onderzoekt de transitie van de energievoorziening richting duurzaamheid en decentrale opwekking. De bereidheid van burgers om daaraan deel te nemen is cruciaal. Om daar achter te komen ‘WE HALE N DE POLITI E K G EWOON ON DE R U IT!’
en de transitie handen en voeten te geven, richtte hij in 2011 Grunneger Power op, een energiecoöperatie voor de stad Groningen. Stokman is voorzitter van het bestuur. Doel van Grunneger Power is om van zo veel mogelijk Groningers energieproducenten in plaats van consumenten te maken. Stokman: “Ons ideaal is dat alle energie decentraal door onszelf wordt opgewekt en aan elkaar geleverd. Dan zijn we een decentrale energiecentrale.” De wording van dat ideaal is terug te vinden in de nog korte maar onstuimige historie van Grunneger Power. De coöperatie begon met het stimuleren van de aankoop van zonnepanelen: gratis advies voor leden en korting op de aanschaf van de panelen. “Maar we wilden professionaliseren.” Daarom begon Grunneger Power in 2012 met elektriciteitslevering aan de leden en klanten. Energieleverancier werd Trianel Energie, een Nederlandse dochter van het Duitse Trianel, dat verbonden is met lokale energiecoöperaties. Trianel ging eind 2012 failliet. Het had zich vertild aan wanbetalers en te veel gespeculeer. Grunneger Power wist zijn klanten toch te behouden. Stokman: “We hebben toen met alle energiecoöperaties in de drie noordelijke provincies de koppen bij elkaar gestoken en samen NLD Energie opgericht, Noordelijk Lokaal Duurzaam Energie.” Op 1 april 2014 (“een jaar na de aanvraag”) kreeg NLD Energie een energieleveringsvergunning van de Autoriteit Consument & Markt. Het nieuwe energiebedrijf heeft een lening van 300 duizend euro en een subsidie van 100 duizend euro van de drie noordelijke provincies. Wat dit energiebedrijf bijzonder maakt, is dat de klanten de normale prijzen betalen, en dat de lokale coöperaties waar zij toe behoren jaarlijks 75 euro per klant krijgen voor duurzame investeringen. “Die kan het geld investeren in projecten die worden gedragen door de leden van die coöperatie.” Op die manier smeed je een ijzersterk verband, meent Stokman. “Een: de coöperatie wordt financieel onafhankelijk 27
en heeft geld om te investeren. Dus los van de politiek en het grote bedrijfsleven. Twee: de investeringen zijn optimaal, aangepast aan en gedragen door de lokale situatie. Drie: er komt geld voor investeringen in de lokale economie, los van politieke arrangementen.” De drie componenten van duurzaamheid zijn zo geborgd. “Je maakt het mogelijk dat lokale gemeenschappen een energietransitie kunnen doormaken. Doordat ze moeten overleggen worden ze sociaal sterker. En bovendien is het economisch voordelig.” Stokman is een beminnelijke hoogleraar, die ondanks zijn 72 jaar nog steeds onderwijs en onderzoek binnen de universiteit verricht. Maar zijn taalgebruik is dat van de activist. “Het belangrijkste is dat we afmoeten van de eenzijdige afhankelijkheid van een paar grote bedrijven en landen. We moeten toe naar een systeem van wederzijdse lokale afhankelijk heden. Op deze manier garandeer je dat de besluitvorming zo lokaal mogelijk gebeurt.” De klantengroei van NLD contrasteert voorlopig nog met de hoge ambitie. Stokman: “Het gaat veel minder snel dan we dachten. Nu we een leveringsvergunning hebben gaat het hopelijk beter.” Grunneger Power/NLD heeft in de stad Groningen 600 klanten. Daarnaast zijn er 700 leden die nog geen klant zijn, waaronder een aantal bedrijven.
Staat de betaalbare energierekening centraal of gaat het primair om het aanpakken van klimaatverandering? Stokman: “Om dat laatste natuurlijk! We moeten afscheid nemen van de fossiele energie en de lineaire economie. We kunnen niet langer grondstoffen gebruiken en daarna weggooien. We moeten een nieuwe circulaire economie opbouwen, en de energietransitie geeft ons die mogelijkheid.” Landelijk zijn er rond de 110 energie coöperaties à la Grunneger Power. Ze richten zich vooral op doorlevering van 28
hernieuwbare energie, collectieve inkoop van zonnepanelen, plaatsing van zonnepanelen op utiliteitsgebouwen, energiebesparing en – in een enkel geval – op de productie van windenergie.
Sociaal kantelpunt Hoe moet je energiecoöperaties duiden? Zijn ze een sociologisch verschijnsel, of zullen ze in staat zijn zoden aan de dijk te zetten op energiegebied? Op het bureau van Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, ligt de recente PBL-studie Energiecoöperaties: ambities, handelingsperspectief en interactie met gemeenten. Daarin is onderzocht welke activiteiten energiecoöperaties ontplooien, wat hun interactie is met gemeenten en hun bijdrage aan de verwezenlijking van de gemeentelijke klimaat- en energiedoelen. Hajer: “Er zit een dubbelzinnigheid in waar we staan. In termen van percentages opgewekte energie is het nog helemaal niets.” Volgens het onderzoek zal onder de huidige omstandigheden de bijdrage van energiecoöperaties aan de opwekking van hernieuwbare energie en energiebesparing in 2020 naar verwachting beperkt blijven ‘tot hoogstens enige petajoules’. “Maar in termen van sociale innovatie zijn ze wél heel interessant”, zegt Hajer. “Ik denk dat energiecoöperaties een uitdrukking zijn van een sociaal kantelpunt: burgers willen worden bevrijd uit de pure consumentenrol. En ze kunnen het ook. Je ziet die trend overal. Burgers slaan aan het experimenteren met voedsel, ze boeken zonder bemiddeling hun vakanties. Het is niet zo dat iedereen dat doet, maar zij die het wel doen maken de corporate wereld aardig zenuwachtig. Energiecoöperaties houden druk op het systeem en kunnen innovatie aanjagen.” Volgens Hajer is momenteel sprake van ‘echte energiepolitiek’. “Het is volstrekt duidelijk dat de regels waaronder energiecoöperaties moeten functioneren bij het systeem horen D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
waar ze niet uit voortkwamen. Die regels zijn opgesteld onder de premisse dat we een klein aantal grote aanbieders hebben van centraal opgewekte elektriciteit. Dus de nieuwe aanbieders zijn in zekere zin innovatief, omdat ze decentraal aanbieden en met elkaar energie willen uitwisselen. Daar is het systeem niet op ingericht. Maar er zijn dan ook grote belangen in het geding. De grote energieaanbieders wíllen helemaal niet dat de regels veranderen, want dan bezwijkt het systeem, zo suggereren ze. Wat deels klopt, omdat decentraal opgewekte stroom een andere kant opgaat. De grote energiebedrijven realiseren zich dat hun businesscase onder druk komt te staan als hun aandeel in de markt afneemt.” Dat zie je in Duitsland al gebeuren. De grote Duitse utiliteitsbedrijven hebben de opkomst van hernieuwbare energie genegeerd. Hajer: “Tijdens de piekuren dringt ‘hernieuwbaar’ voor op ‘fossiel’ en verkoopt dus elektriciteit op de duurste uren, waardoor de businesscase van de grote bedrijven in de war raakt. Een van de spannende dingen is dat iedereen wel voor hernieuwbare, schone energie is, maar dat betekent niet per se dat de veerkracht van het systeem groter wordt. Sterker, die neemt in eerste instantie af. Je kan verwachten dat we stevige black outs gaan krijgen. Niet omdat we het systeem niet goed op orde hebben, maar omdat we het willen veranderen. Dat is een enorme klus.” Energiecoöperaties zullen niet snel verdwijnen, denkt Hajer. “Ik zet ze sterk af tegen de grote, moderne organisaties van de twintigste eeuw. In alle sectoren zie je een verandering van op efficiency gerichte grootschalige organisaties naar organisaties die fluïde zijn, sneller kunnen veranderen. Energiecoöperaties zijn lichte organisaties, geen molochs die dertig jaar vooruit moeten plannen.” Dat is geen garantie dat energiecoöperaties een blijvertje zijn. “Er is altijd een startgroep van vrijwilligers die er vol enthousiasme voor gaat. Dan krijg je de eerste bestuurscrisis, en neemt de directeur of voorzitter afscheid. Omdat ze zo klein zijn, ‘WE HALE N DE POLITI E K G EWOON ON DE R U IT!’
zijn ze ook kwetsbaar. Na een tijdje komt de vraag op van de professionalisering. Als er een professional komt, bijt dat met de vrijwillige inzet van al die mensen. In die zin kun je echt niet met zekerheid zeggen dat dit doorgaat.”
Zo krijg je de movement Waar Hajer de energiecoöperaties als sociologisch fenomeen betekenis geeft, ziet Stokman ze ook als instrument voor energietransitie. Stokman laat zich dan ook niet uit het veld slaan door de bevindingen van de PBL-studie. “We moeten het echt zo gaan doen. Het is dé manier.”
Maar er zit een gigantische kloof tussen de energievraag van Nederland en het minimale lokale aanbod. Stokman: “We zitten in een transitieperiode, met een financiële, economische, ecologische, energie- en klimaatcrisis. Het bewustzijn daarover groeit. Bovendien is er een enorm wantrouwen tegen het grote bedrijfsleven. Nog belangrijker is dat we nu nog niet kunnen bedenken welke extra voordelen en mogelijkheden lokale energieopwekking oplevert. Vergelijk het met de computer. In 1985 zat ik in de Raad van Advies van het universitaire rekencentrum. Ik was een van de eersten met een pc. De directeur van het rekencentrum begreep niet dat ik de computer gebruikte om teksten te schrijven. Een computer was om te rekenen! Nu zijn we zo ver.” Stokman haalt zijn smartphone tevoorschijn. “Met de smartphone maken en delen we foto’s, we mailen ermee, kijken filmpjes, gebruiken ‘m als navigatie, slaan er teksten in op, luisteren naar muziek, zoeken er dingen mee op. Functies die we in 1985 niet kenden. Dat ga je op terrein van energie ook zien. Als het lukt om voldoende mensen te motiveren, krijg je het volume en ontstaan er allerlei mogelijkheden die we nu niet kennen en zelfs niet kunnen verzinnen. Zodra we dat gaan inzien, krijg je de movement.” 29
Hoe krijg je die movement van de grond? Stokman: “Als je mensen in beweging wilt krijgen, moet je een goed doel formuleren dat haalbaar en ambitieus is. Iedereen heeft het over energieneutraal zijn in 2050, maar die horizon is zo ver weg. Ik ben betrokken bij de stichting Samen Energie Neutraal. Die wil dorpen en buurten helpen om in tien jaar energieneutraal te worden, op voorwaarde dat het hún ambitie is. We zijn nu met drie dorpen bezig die deze ambitie hebben uitgesproken en er zitten er drie aan te komen. We beginnen pas als de dorpsvereniging het wil. Daarna krijgt het hele dorp een brief om de ambities uit te leggen en met de vraag mee te doen. Wie meedoet krijgt voor 75 euro een energiescan, uitgevoerd door lokale ondernemers. Zo revitaliseer je die dorpen. Wie vervolgens investeert in zonnepanelen, krijg dat geld terug. Een deel van het energieverbruik kunnen de leden niet zelf opwekken. Daarvoor is bijvoorbeeld een windmolen of een zonneweide nodig, die met de gezamenlijke investering van alle leden wordt betaald. Hoe? Door klant te worden van NLD Energie, dan krijgt de dorpsvereniging 75 euro per klant.” Een van de dorpen die meedoet is Ruinerwold, met 1700 huishoudens. “We hebben een positieve reactie van 550 huishoudens. Dat is echt veel. In Koekangerveld, 300 huishoudens, zitten we ongeveer op de helft. Het kenmerk is steeds dat er een kern is van mensen die zegt: we beginnen gewoon. Zo zijn we hier in de straat ook ooit begonnen. Als we bezig gaan, ontstaat er een zwaan-kleefaan-effect.” Dat effect heeft grote gevolgen, denkt Stokman. “Als je investeert in zonnepanelen, hoef je nooit meer energie te kopen, die is gratis. Vorig jaar verdubbelde het aantal zonnepanelen in Nederland. Voorlopig gaat die groei exponentieel. Een verdubbeling van een verdubbeling is een verviervoudiging. Alle investeringen gaan dan dus over het opslaan, aan elkaar leveren. Dan komen die energiebedrijven in grote problemen. Als je mij vraagt hoeveel energie over twintig jaar kost, 30
zeg ik: niks. Want iedereen produceert dan zijn eigen energie. Fossiele energie produceren is dan onrendabel. Dat heb ik ook tegen Essent en Nuon gezegd. Hun businessmodel verdwijnt. Wat blijft zijn de netwerken, daar heb je grote bedrijven voor nodig.”
In 2012 was ongeveer 4,4 procent van het energieverbruik afkomstig uit hernieuwbare bronnen. Hoe krijg je die andere 95,6 procent voor elkaar? Deze percentages slaan Stokman niet uit het veld. “Het is niet zo dat we in 2050 de helft van onze energie zelf duurzaam produceren: in 2030 is het bekeken. Daar ben ik heilig van overtuigd. In 1985 dachten we ook niet dat het in 2005 allemaal bekeken was. Toen was er helemaal geen ict-infrastructuur. In 1985 begonnen we, omdat zakenlieden die communicatiemiddelen wilden; het ging vliegen toen de jongeren het over gingen nemen. De grote hindernis is de politiek. Zie het verschil tussen Duitsland en Nederland. Maar we zullen de politiek ondermijnen. Als minister Kamp straks de zelflevering aan het net wil belasten, dan heeft in de kortste keren iedereen een batterij om de energie op te slaan. We halen de politiek gewoon onderuit!” De kracht van het lokale model schuilt volgens Stokman in het terugvloeien van geld van klanten naar de coöperaties. “Klanten van energiecoöperaties hebben allemaal belang bij gezamenlijke investeringen.”
Een druppel op een gloeiende plaat Maarten Hajer gelooft niks van dat omslagmoment in 2030. “2030 is net zo ver weg van ons als 2000. 2030 is om de hoek. In 2000 liepen we al allemaal met een mobieltje rond. Sinds 2000 is er geen spoorlijn aangelegd. Ik weet zéker dat we niet in staat zullen zijn ons dan met hernieuwbare energie te voeden. We zitten nu op minder dan 5 procent, en de bulk daarvan komt voor rekening D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
van het bijstoken van biomassa. Het is een druppel op de gloeiende plaat. Weinig mensen realiseren zich hoe fossiel onze samenleving is. Alle windmolens samen produceren evenveel energie als de Amercentrale.” Volgens Hajer is de doorlooptijd fnuikend voor innovatie. “Bij consumentengoederen zie je wilde veranderingen. Bijvoorbeeld bij de opkomst van de digitale fotografie, toen we en masse onze zeer geavanceerde spiegelreflexcamera’s afdankten. Met elektriciteit gaan we dat niet redden, niet met de beste wil van de wereld. Op een groot dak kunnen negen zonnepanelen. Daarmee wek je misschien de helft van de elektriciteit op. En dan hebben we het nog niet over de warmtevraag. Dan praat je alleen over huishoudens, niet over transport en industrie. We are way off.”
Kan energiezuinigheid in betrekkelijk korte tijd de sociale norm worden, net als niet-roken? Hajer: “Je kan bedenken dat het zo gaat, maar óf het zo gaat is een open vraag. Ik heb een tijdje technieksociologie gedoceerd in Duitsland. De interessante analogie is dat het beschikbaar hebben van bepaalde technologieën leidt tot waardeverandering. Als jij heel schoon en zuinig rijdt in de stad, en voor je rijdt een vieze Mercedes met een rookpluim, dan zeg je: ‘hé, waar ben je mee bezig?’ Dat is sociale correctie. Een tweede mechanisme dat een rol speelt is dat van een aspirational good: kan een schoon en zuinig apparaat iets zijn wat mensen graag willen hebben? Dan moet het een soort iPhone-achtige karakteristiek hebben. Volgens de marketingmensen moet er dan fun en joy op zitten. Dat is tegengesteld aan een ander motief, dat je vaak in kringen van milieuorganisaties hoort: het moet! Die zitten niet per se op een lijn met de marketingtypes. En dan heb je nog de enorme valkuil van groen consumeren: het reboundeffect. Ik zie het in mijn buurt: de nouveau riche die zijn huis en ‘WE HALE N DE POLITI E K G EWOON ON DE R U IT!’
tuin uitlicht omdat ledlampen zo zuinig zijn. Maar dan gebruiken ze er zo veel, dat het effect van de zuinigheid volledig teniet wordt gedaan. Dus schoon en zuinig kan de norm worden, zeker, maar dan is het nog helemaal niet zeker dat het ons grote klimaatprobleem oplost. Je komt er dus niet zonder regels te stellen. Ik vind 2050 een prachtige ijkdatum voor de schone economie, maar we hebben nog de plafonds nog niet afgestemd op die vraag. Dat zou je kunnen doen via verhandelbare rechten of een tax, een budget. Maar daar lopen we voorlopig nog even om heen.”
Dat is de taak van de overheid. We verwachten veel van de overheid, terwijl ze zich terugtrekt en de bal juist bij de samenleving legt. Hajer: “De overheid kan financieel niet meer zo veel als vroeger, maar in termen van regelgeving wel. Dat de overheid een ordenende rol heeft ten aanzien van publieke doelen en die rol op dit moment maar mondjesmaat pakt, klopt. In de jaren tachtig zei de OECD het al, nu zegt ook het IMF het, het IEA, de Wereldbank: overheid, je moet zorgen dat de prijzen goed zijn. De overheid moet optreden. Als je die grote transitie wilt inzetten, kan het niet alleen komen van energiecoöperaties. Je moet een beleidscontext creëren waarbij het rendeert. De notie dat overheidsoptreden in een markt die markt verstoort, is op een aantal dossiers niet meer overeind te houden. Maar dat betekent wel transitiepijn. Het betekent dat een aantal bedrijven het niet zullen redden, en dat een aantal andere zal inspelen op die nieuwe condities. Ik denk overigens dat de echte doorbraak kan komen van de boeren. Als díe incentives krijgen om dit te doen…dat zijn echte ondernemers. Burgers zijn schattig, maar als boeren in de energiemarkt stappen, kan het snel gaan.”
31
‘Niet verkeerd, maar ook geen wondermiddel’ interview door Han van de Wiel
Jennifer Morgan
Bert Metz
Kees van der Leun
World Resources Institute
European Climate Foundation
Ecofys
32
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Voorlopig moeten we het hiermee doen: vrijwillige internationale initiatieven om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Of ze voldoende zijn om het emissiegat na 2020 te dichten? Op papier wel, maar geen mens die het zeker weet. Iemand een beter idee?
Het internationale klimaatbeleid pruttelt en hapert. “Voor de periode tot 2020 heeft slechts een beperkt aantal landen verplichtingen op zich genomen in het kader van het Kyoto Protocol. Een ambitieus nieuw internationaal verdrag voor de periode na 2020 zit er voorlopig niet in”, zegt Bert Metz. Hij heeft er kijk op. In een vorig leven was hij Nederlands onderhandelaar voor het Kyoto-verdrag. “Voor het Kyotomodel, een klimaatverdrag met harde
afspraken en sancties, krijg je de handen niet meer op elkaar. Landen zijn bang om zich internationaal vast te leggen. Je ziet een model ontstaan van beloften en bijhouden wat er van terecht komt. Een pledge and review-model.” Metz is sinds zijn pensionering fellow van de European Climate Foundation, een stichting die de transformatie naar een koolstofarme economie in Europa ondersteunt. Een nieuw klimaatverdrag met harde afspraken en sancties zou volgens hem ook maar betrekkelijke waarde hebben. “Canada heeft ‘Kyoto’ braaf ondertekend en er nooit serieus werk van gemaakt. Er is echt geen leger op Canada afgestuurd! Als landen niet willen, gebeurt er niks.” De landen willen niet. Vandaar dat steeds meer mensen hun hoop vestigen op
Wat is een ICI? Een International Cooperative Initiative is een vrijwillige actie met deelnemers uit minstens drie landen om klimaatverandering aan te pakken naast het officiële UNFCCC-spoor. Deelnemers kunnen landen zijn, bedrijven, ngo’s, steden, enzovoort. Officiële regels zijn er niet, dus wildgroei is mogelijk. UNEP rekent bijvoorbeeld Global Dialogues tot de ICI’s, waar Ecofys voorstelt alleen initiatieven te tellen die een directe bijdrage leveren aan het dichten van het emissiegat. Kees van der Leun van adviesbureau Ecofys: “Ze moeten wel een deuk in een pakje boter slaan, dus een bepaalde omvang hebben. Wil je het emissiegat dichten, dan moet een initiatief al gauw honderden miljoenen ton CO2 besparen, en bij voorkeur op korte termijn.” Overigens is het daar nog te vroeg voor, zegt Van der Leun: “Ik ken nog niet veel ICI’s die al veel additionele emissiereductie leveren. Je zet ze niet met een vingerknip in gang. We zien het potentieel, we zien koplopers als Philips. Dan denk je: dit moet toch snel te doen zijn. Maar het is een heel georganiseer om de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Vervolgens moet je op dezelfde manier tellen en meten, en dat is soms wel confronterend: veel bedrijven bundelen mooie verhalen en dat is dat.” Min of meer bekende ICI’s zijn en.lighten, geleid door UNEP, die zich richt op het uitbannen van gloeilampen, de Climate and Clean Air Coalition to reduce Short Lived Climate Pollutants (eveneens geleid door UNEP) en C40 Cities Climate Leadership Group – Rotterdam en Amsterdam zijn hierbij aangesloten. Uit studies van onder meer UNEP en Ecofys blijkt dat ICI’s de potentie hebben het emissiegat te dichten.
‘ N I E T V E R K E E R D , M A A R O O K G E E N W O N D E R M I D D E L’
33
vrijwillige internationale initiatieven om het klimaatprobleem aan te pakken. Meestal worden die aangeduid met ICI’s, International Cooperative Initiatives: groepen bedrijven, groepen landen, steden en ngo’s die in wisselende allianties samenwerken aan klimaatoplossingen. De vraag is of ICI’s slagen waar landen falen. Lukt het ICI’s de kloof te dichten? Gaat het om echte initiatieven die ‘leveren’ of om praatcircuits? Wie houdt bij welke emissiereducties ze bereiken, en of die reducties niet dubbel worden meegeteld? Hoe zorg je voor opschaling? Wat is het risico dat regeringen achterover gaan leunen als ICI’s succesvol zijn? ICI’s zijn er om het emissiegat dichten. In het klimaatwereldje begrijpt iedereen wat daarmee wordt bedoeld: het verschil tussen de verwachte wereldwijde uitstoot van broeikasgassen in 2020 op grond van de toezeggingen van landen en de uitstoot in dat jaar die hoort bij de afgesproken beperking van de opwarming tot minder dan 2 graden. Willen we de temperatuurstijging onder de 2 graden houden, dan moeten we volgens berekeningen van onder meer UNEP, het VN-milieuprogramma, voor 2020 jaarlijks een slordige 8 tot 12 gigaton broeikasgassen ‘wegwerken’. Ter vergelijking: in 2012 bedroeg de wereldwijde broeikasgas uitstoot zo’n 49 gigaton en die stijgt nog steeds. “Er is een gat en niet zo’n kleintje ook”, schreven Kees van der Leun e.a. van adviesbureau Ecofys vorig jaar in De Staat van het Klimaat 2013.
Meer van onderop Van der Leun was in een ver verleden de derde medewerker van Ecofys, nu zit hij in de directie. Hij is een voorstander van ICI’s. “ICI’s zijn een hele goeie aanvulling op het formele klimaatbeleid, en kunnen op steeds meer steun rekenen. Je ziet het beleid ook die richting opgaan. Er moet meer van onderop komen, zegt men sinds de klimaattop van 2009 in Kopenhagen. Sectoraal kan het sneller. 34
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu wil de maatschappij meer betrekken bij het beleid om vaart te maken. Staatssecretaris Mansveld kijkt dus ook naar de mogelijkheden van ICI’s.” Van der Leun ziet ICI’s als aanvullend op internationale klimaatonderhandelingen. “Aanvullend, om de emissies sneller te laten dalen dan alleen via de weg van het UNFCCC.” Ook aanvullend omdat het bij klimaatonderhandelingen draait om het elkaar opleggen van beperkingen. “Dat is een onvruchtbare start. Zeker als de posities van landen onderling tussen twee klimaattoppen zo snel verschuiven. In het Kyoto-protocol wordt China nog als ontwikkelingsland behandeld, en inmiddels is het de grootste uitstoter van CO2 ter wereld.” Met een sectorale aanpak is het mogelijk naar verbeteringen te kijken. “Dat sluit ook beter aan bij de manier waarop de industrie werkt. Als landen beperkingen opleggen, gaat bijvoorbeeld een multinational optimaliseren: hij kijkt waar hij het beste kan werken met zo min mogelijk inspanningen. Begin je onafhankelijk van landen, dan gaan bedrijven aan de slag met nieuwe technologieën en een ketenaanpak. Dat is voor een multinational logischer en effectiever.” Bert Metz heeft moeite met het gebruik van termen als ‘van onderop’ en ‘sectoraal’. “Alsof er met de ICI’s een totaal ander concept wordt uitgedacht. Bottom-up wordt tegenover topdown gezet alsof ineens iemand zegt: ‘Dit is het, dit gaan we doen’. Zo werkt het niet. Wat landen willen, wordt bepaald door wat in een land mogelijk is. Zonder steun in de maatschappij gebeurt er niks. Dat wordt allemaal bepaald door een bottom-up beweging.” Ook ‘sectoraal’ vindt hij niet werkbaar. “Als een land iets wil, kan het sowieso niet om de sectoren heen. Als je een probleem wil aanpakken, hak je het in stukken, en meestal zijn dat sectorale verdelingen.” Maar die termen doen er eigenlijk niet toe, zegt Metz. Hij ziet een veel groter probleem. “Alle landen hebben afgesproken dat de temperatuur D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
op aarde niet meer dan 2 graden mag stijgen ten opzichte van het voorindustriële tijdperk. We zitten op koers naar 4 tot 5 graden aan het eind van deze eeuw. We liggen dus hélémaal niet op koers. De beloftes van landen in Kopenhagen zijn zacht en volstrekt onvoldoende voor die 2 graden. En toch zie je de laatste jaren geen beweging. Het ligt stil. Men maakt de vlucht naar voren door het niet meer over 2020 te hebben, maar over de periode erna.” In dat gapende gat tot 2020 springen de vrijwillige initiatieven. Metz is er niet op tegen, maar denkt niet dat ze het probleem oplossen. “De vraag is wat ervan terechtkomt.” Hij geeft zelf antwoord. “De meeste initiatieven zijn papieren afspraken of toezeggingen zonder geld.” Een nog groter probleem is de houding van regeringen. “Stel dat het steden lukt de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Dan zegt de nationale overheid ‘dankjewel’ (Metz maakt een graaibeweging), dan hoeven wij op andere terreinen minder te doen! Met de houding van de meeste landen op dit moment – ‘het heeft allemaal niet zo’n haast’, ‘klimaatoplossingen zijn slecht voor de economie’ – is het zeer de vraag wat die initiatieven aan nettoresultaat opleveren. Het is niet verkeerd dit soort dingen te doen, maar het is zeker geen wondermiddel.”
Te veel in de marge Jennifer Morgan, directeur Klimaat en Energie bij het World Resources Institute (WRI) lijkt aanvankelijk genuanceerder naar ICI’s te kijken dan Metz, maar is uiteindelijk heel kritisch. “ICI’s zijn niet alleen papieren oplossingen. Een aantal van die initiatieven werken bijvoorbeeld aan het tegengaan van ontbossing. Ze helpen landen met veel bos met het opbouwen van capaciteit, zodat die landen in staat zijn ontbossing zelf te voorkomen. Dat is basaal en noodzakelijk handwerk. Heel zinnig. Maar wat Bert Metz zegt over het achteroverleunen van regeringen: dat risico ‘ N I E T V E R K E E R D , M A A R O O K G E E N W O N D E R M I D D E L’
is er inderdaad, maar het hangt af van de sfeer in een maatschappij. Is er sprake van een ambitieuze race naar de top of van het vermijden van te grote stappen? Het helpt natuurlijk als directeuren van bedrijven of burgemeesters van grote steden met elkaar wedijveren in ambitie. Dat laat zien dat er draagvlak is in een maatschappij, zodat een regering zich gesteund weet.” Van een race naar de top is volgens Morgan nog weinig sprake – ze ziet daar slechts ‘glimpjes’ van. “Er moet een leider zijn die vaart wil maken. Dat kan een regering zijn, of iemand als Paul Polman (CEO van Unilever; red). Maar dat zie ik slechts op heel kleine schaal.” Ambitie is een term die vaak terugkomt in het gesprek met Morgan. “Wat er gebeurt is niet genoeg en leidt niet tot grote veranderingen. De ICI’s spelen zich te veel af in de marge, ze ondersteunen de uitvoering van bestaand beleid in plaats van nieuwe ambities te formuleren. Dat is mijn belangrijkste kritiek op de ICI’s: wat is het doel ervan?” Al die initiatieven zijn ‘nuttige bijdragen’ in het aanpakken van klimaatverandering, “maar tot nu toe heeft geen enkele ICI bijgedragen aan een hoger ambitieniveau ten opzichte van wat er toch wel zou zijn gebeurd. Ze zijn niet hervormend genoeg om het emissiegat te dichten.”
Slim en goed Willen ICI’s een succes worden, dan moeten ze niet alleen klimaatdoelen hebben. Een klimaatdoel pur sang kost geld en levert geen economische baten op. Van der Leun: “Als het puur gaat om het klimaateffect, zoals bij afvangen en opslaan van CO2 het geval is, dient zich meteen de vraag aan wie dat betaalt. Je hebt dan een koolstofbelasting nodig of een emissiehandelssysteem, en ben je afhankelijk van het internationale overlegcircuit. Je moet dus zoeken naar multi-voordelen. Dat versterkt ook het positieve van ICI’s: geen beperkingen opleggen maar investeren.” Morgan valt hem bij. “De kosten van ICI’s zijn hoog, omdat er 35
geen institutionele structuur bestaat en het veel tijd kost om ze aan de praat te krijgen.” Ook Metz meent dat deze initiatieven meer kansen hebben als ze zich niet puur op klimaat richten maar op een combinatie van voordelen. “Energiebesparing levert gewoon keihard geld op. Luchtverontreiniging aanpakken betekent minder schade aan de gezondheid, minder uitgaven voor gezondheidszorg. Zonnepanelen op daken leggen betekent werkgelegenheid. Van het isoleren van woningen wordt iedereen beter. De essentie is om dingen te doen die slim zijn en goed voor de economie.” Maar, voegt hij er aan toe, hier heb je helemaal geen ICI’s voor nodig. “Voor deze maatregelen vind je gemakkelijk politieke en maatschappelijke steun.” ICI’s spelen zich af in een juridisch en institutioneel vacuüm. Daarin onderscheiden ze zich van alle klimaatmaatregelen die in het kader van UNFCCC worden uitgevoerd. Hoe weten we zeker dat de emissiereducties van ICI’s additioneel zijn, dat er geen dubbeltelling plaatsvindt? Wat stelt de monitoring van ICI’s voor? Van der Leun herkent de zorgen: “Een van de onderwerpen waar we ons bij Ecofys mee bezighouden is de samenwerking van ICI’s met UNFCCC. Moet er geen register komen, waarin beschreven is wat we gaan doen, hoe we tellen, of het werkt en hoe we de overlap definiëren? Je moet voorkomen alles twee keer of vaker mee te tellen.” Morgan denkt dat een vorm van verslaglegging over gereduceerde emissies kan bijdragen aan de publieke geloofwaardigheid. “Er zou een soort standaard moeten komen, die duidelijk maakt wat ICI’s doen.” Landen zouden in hun rapportage aan UNFCCC kunnen rapporteren over de emissiereducties. “ICI’s bepalen hun eigen regels, maar kunnen op die manier gebruikmaken van de instituties.”
36
Toezeggingen zonder geld Bert Metz kwalificeert ICI’s als ‘toezeggingen zonder geld’. Is het een idee om een deel van de klimaatgelden die zijn toegezegd in Kopenhagen – 100 miljard dollar per jaar in 2020 - in kansrijke ICI’s te stoppen? Metz schiet in de lach. “In Kopenhagen zijn boterzachte toezeggingen gedaan. Er is niet gezegd: wij sturen u 100 miljard dollar per jaar uit overheidsmiddelen. Er staat: wij zullen ons inspannen om 100 miljard per jaar te mobiliseren. Wat dat ook betekent! Maar het staat er niet voor niks zo.” Wat Metz irriteert is het gebakkelei over de bijdragen van rijke landen uit de rijksmiddelen – “een volstrekt verkeerde discussie. Onderhandelaars uit ontwikkelingslanden maken daarvan ‘jullie moeten ons zo veel geven’. Die voelen zich daar lekker bij.” Veel vruchtbaarder is het volgens hem om te kijken naar zinvolle investeringen. “Bedrijven investeren alleen als het risico acceptabel is. Overheden kunnen daarbij helpen door leningen met zachte rentes te verstrekken, of garanties af te geven.” Maar ja, zegt Metz, dan gaat het grotendeels om privaat geld, terwijl ontwikkelingslanden vinden dat de rijke landen moeten bloeden. “Dat bindt ze, zo hebben ze een gezamenlijke vijand. Kees van der Leun vindt dat ICI’s “echt perspectief hebben als kanaal voor klimaatfinanciering.” Hoe dat precies georganiseerd moet worden is nog niet eenvoudig. Bedrijven zijn niet geïnteresseerd in landenplannen maar in plannen die rendement opleveren. “Dan zou je dus de as van de sectoren moeten kiezen, dwars door landen heen. Dat sluit goed aan bij de manier waarop investeerders denken.” Jennifer Morgan is lang stil na de vraag of er geld van Kopenhagen naar de ICI’s moet. “Het gaat niet altijd om geld. Vaak is leiderschap bij ICI’s het probleem. In het geval van de Climate and Clean Air Coalition laten de ontwikkelde landen het afweten. Het probleem kan ook het model van samenwerking zijn.” Bovendien heb D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
je ICI’s in alle soorten en maten. “Als een groep Afrikaanse landen zich meldt met een goed plan zeg ik ‘ja’. Maar moet je mkb-bedrijven ondersteunen? Grote financiële instellingen? Nee! Het idee van financiering kan wat mij betreft geëxploreerd worden, maar met goede criteria. Geld moet gaan naar landen en actoren die het echt nodig hebben.”
‘ N I E T V E R K E E R D , M A A R O O K G E E N W O N D E R M I D D E L’
37
‘Doe mij ook zo’n huis!’ interview door Han van de Wiel
Ed Nijpels
Joost Nelis
Erwin van Laethem
Borgingscommissie SER Energieakkoord
BAM woningbouw
Essent
38
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
De bouwsector speelt een belangrijke rol bij het slagen van het Energieakkoord. Bestaande woningen worden de komende jaren aanzienlijk energiezuiniger, nieuwe woningen op termijn zelfs energieneutraal. BAM Woningbouw heeft een concept dat ook bestaande sociale huursectorwoningen in een klap energieneutraal maakt. ‘Duvelstoejager’ Ed Nijpels, voorzitter van de Borgingscommissie van het Energieakkoord, spitst de oren. ‘Dit is de ideale wereld van Adam en Eva’.
Vorig jaar september sloten rond de vijftig partijen (werkgevers, vakbonden en maatschappelijke organisaties) het Energieakkoord. Dat plan bevat ambitieuze doelstellingen over energiebesparing, hernieuwbare energie, het sluiten van kolen centrales. Maar het belangrijkste is misschien nog wel dat het akkoord een einde maakt aan het “zwabberende en inconsistente energiebeleid van de afgelopen jaren”, zegt Ed Nijpels. Nijpels, voormalig politicus, minister, burgemeester en Commissaris van de Koningin, is de voorzitter van de zogeheten Borgingscommissie, die erop moet toezien dat de 175 afspraken en maatregelen uit het akkoord worden uitgevoerd. Nijpels: “Ik ben een soort bewaker, aanjager, bemiddelaar, duvelstoejager en regisseur. En soms een hardvochtig mens.” Joost Nelis is directeur BAM Woningbouw. De woningbouw is een van de belangrijkste sectoren in het Energieakkoord. De gebouwde omgeving neemt meer dan dertig procent van het energieverbruik voor haar rekening. Een van de ambities uit het Energieakkoord is dat in 2050 de gebouwde omgeving energieneutraal is. Nelis: “Je moet uitlokken dat partijen het anders gaan doen, met radicale stappen.”
Het Energieakkoord is negen maanden oud. Wanneer gaan we er iets van merken?
‘DOE MIJ OOK ZO’N HUIS!’
Nijpels: “Het ligt voor de hand dat de burger daar weinig van merkt. Het succes van het Energieakkoord in de gebouwde omgeving hangt in belangrijke mate af van wat er gebeurt tussen de heilige drie-eenheid van installateurs, bouwers en gemeenten. En dát moeten burgers wel gaan merken. Ze kunnen tegen een zachte rente geld lenen uit het Energie besparingsfonds. Er zijn honderden miljoenen euro beschikbaar voor de sociale huursector. Gemeenten krijgen geld om informatie loketten te openen. De instrumenten staan dus klaar. Het ingewikkelde aan deze sector is dat het gaat om duizenden bedrijven en 403 gemeenten. Die moeten samenwerken en de mensen ontzorgen: niet wachten tot iemand naar je toekomt, maar op de burgers afstappen.” Nelis: “Wij hebben dat vorig jaar in de gemeente Westland gedaan, samen met de gemeente, de Rabobank en een architect. Het leverde veel reuring op, maar weinig resultaat. Bewoners zijn nog voorzichtig met het aangaan van financiële verplichtingen voor de lange termijn. Dat is niet raar, want je kunt een bewoner niet verleiden met alleen een hoger energielabel, dan koopt hij liever een nieuwe keuken. Een bewoner wil comfortabel en betaalbaar wonen, dáár moet je hem mee verleiden.”
Wat doet de bouwsector om die houding te veranderen? Nelis: “Dat vinden we lastig. Bouwers willen mensen overtuigen op basis van tekeningen en berekeningen. Dat werkt niet. We hebben iets nieuws bedacht: bij corporatiewoningen laten we ze beleven hoe een ultiem gerenoveerde woning is. Met een voorzetgevel, nieuw dak, nieuwe badkamer, keuken en toilet en met nul op de energiemeter. We nodigen de mensen uit om te komen ervaren hoe het is, bij voorkeur in de winter. Ze voelen dat ze geen koude voeten krijgen, dat het niet tocht in de slaapkamer. Dan zeggen ze: ‘doe mij ook zo’n huis. Wat kost me dat?’ Per saldo niets, want de woonlasten blijven gelijk. Dan creëer je een heel andere situatie.” 39
Een woningcorporatie mag pas op grotere schaal renoveren als minimaal zeventig procent van de huurders daarmee instemt. Veel corporaties hebben moeite die norm te halen. “Met de BAM-aanpak bestaat dat probleem niet”, zegt Nelis. “We gaan op volgorde van binnenkomst aan de slag. Wie zich laat meldt, moet wellicht een paar jaar wachten. Daarmee is het geteut van onderhandelingen in een keer over. De corporaties hoeven ons geen voorbereidings- en engineeringskosten te betalen als wij die zeventig procent niet halen. Dit zijn gewilde woonproducten.” BAM renoveert een woning in tien dagen, de bewoners hoeven niet tijdelijk te verkassen. “Maar ze zitten wel even echt in de rotzooi”, zegt Nelis. Nijpels is aangenaam verrast door de BAMaanpak. “Het lijkt me interessant om Joost Nelis binnenkort bij de Borgingscommissie uit te nodigen voor een presentatie. Dit is een prachtig project daarvoor.” Met lichte ironie: “Dit is de ideale wereld, zoals Adam en Eva die hadden willen hebben.”
Nul-op-de-metergarantie Tijdens het gesprek kruipt Nijpels meer en meer in de rol van vragensteller. “Gaan bewoners na die investering meer huur betalen?” wil hij weten. Nelis: “Nee. We vragen ze hun energielasten niet meer aan het energiebedrijf te betalen maar aan de corporatie. De corporatie kan op basis van die kasstroom een lening aangaan, en met die investeringsstroom laat je bouwers gegarandeerde producten leveren, met een ‘nul-op-de-metergarantie’. Gas heb je niet meer nodig.” Nijpels: “Dus de energieleverancier wordt betaald door de woningbouwcorporatie?” Nelis: “De energieleverancier krijgt zijn vastrecht betaald. Maar de woningen die wij renoveren leveren meer op aan energie dan ze kosten. 40
Op de meter komt nul te staan, idealiter zelfs een negatief bedrag: als een bewoner heel slim omgaat met zijn woning kan hij geld overhouden.” Met deze complexgewijze aanpak willen vier bouwbedrijven (VolkerWessels, Ballast Nedam, Dura Vermeer en BAM) en zes woningcorporaties de komende tweeënhalfjaar elfduizend woningen uit de jaren zestig en zeventig renoveren. Ongeveer 40 procent van alle bestaande woningen is toen gebouwd. Die moeten allemaal worden aangepakt. Nelis: “Met dit project willen we laten zien dat het werkt. En we denken zoveel kennis en ervaring op te doen, dat we daarna de slag kunnen maken naar de particuliere markt van 4,2 miljoen woningbezitters.”
Is de bouwsector klaar voor deze ambitieuze stappen? Nelis: “Deels. Het mooie van het Energieakkoord is dat het omschrijft waar we naartoe willen. Onze mensen, ook de technici, vinden het prettig om vanuit dat perspectief te kijken naar vandaag. Dat is een nieuwe manier van kijken in de bouwwereld, waarin veel mensen met de kennis uit het verleden naar de toekomst kijken, en geen flauw idee hebben hoe ze hiermee aan de gang moeten gaan. Waarom zou een bouwer een prestatiegarantie geven terwijl hij dat nooit heeft gedaan?”
Wat moet er nog gebeuren om de neuzen dezelfde kant op te krijgen? Nelis: “Sommige partijen lukt dat niet. Bij ons werken hier acht man continu en projectongebonden aan. Dat kost veel geld. Sommige partijen hebben het vermogen conceptueel, in systemen te kunnen denken, en goede mensen daarvoor vrij te maken. Andere kunnen ervoor kiezen leverancier van onderdelen van het systeem te worden. Weer andere partijen moeten zich specialiseren op de particuliere markt, die behoefte heeft aan maatoplossingen die iets meer mogen kosten. D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Er is voor ieder wat wils. Als de bouw dat beseft, dan kan het.”
honderdduizend per jaar renoveren. Maar ik verwacht dat er véél meer van dit soort initiatieven komen, niet alleen van ons.”
Salderen
Nijpels: “Waarom vent Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, dit verhaal niet uit?”
Er komt een Nationale Investeringsinstelling, NII, die Nederlandse investeringsprojecten geschikt gaat maken als belegging voor pensioenfondsen en verzekeraars. Stel nou, zegt Nijpels, dat BAM voorstelt alle woningen in de sociale sector aan te passen en te financieren met geld uit het nieuwe NII. Is dat een goed idee? Nelis: “Dat is heel wel mogelijk. De belangrijkste belemmering voor institutionele beleggers is de onzekerheid dat de overheid op termijn het beleid verandert. Wij hebben met institutionele beleggers gepraat die meteen in zouden stappen als ze zeker wisten dat de overheid het verdienmodel op termijn niet om zeep zou helpen. Als de overheid het salderen (het verrekenen van de zelf geproduceerde en verbruikte elektriciteit; red.) blokkeert, wordt de business case slechter.” Nijpels: “Hoelang moet de saldering worden gegarandeerd?” Nelis: “Tien, vijftien jaar. We moeten de institutionele beleggers ervan kunnen overtuigen dat wij binnen die tijd een betaalbare oplossing hebben, ook zonder saldering.” Met de miljoenen van het NII “kun je echt meters maken”, zegt Nelis. “In de jaren zestig en zeventig zijn 150 duizend woningen per jaar gebouwd. Die moeten allemaal gerenoveerd worden. In totaal gaat het om anderhalf miljoen corporatiewoningen.” Nijpels: “Stel, je krijgt die opdracht, hoeveel jaar zou je bezig zijn met die anderhalf miljoen woningen?” Nelis: “Als we ons best doen, dus de vier bouwbedrijven samen, kunnen we er maximaal ‘DOE MIJ OOK ZO’N HUIS!’
Nelis: “Dat doen ze wel, maar ze zitten een beetje klem. Sommige bouwers zien dit als een bedreiging voor hun business.”
Wat is bedreigend? Nelis: “Dat ze denken: dit kunnen we niet, laten we lekker klusjes blijven doen voor de corporaties.”
Had BAM voor deze aanpak het Energieakkoord nodig? Nelis: “Nee, maar het helpt wel. Wat helpt is de visie, de perceptie dat dit een gigantische transitie is. Het Energieakkoord stimuleert ons andere stakeholders op te zoeken. Een van de grootste plussen is dat de verzuiling is doorbroken, dat al die partijen samen aan tafel zaten. Bij ons heeft dat er bijvoorbeeld toe geleid dat we samen met de netbeheerders een slimme energieaansluiting gaan maken. Dan hebben we de slimme meters niet meer nodig. We gaan ervoor zorgen dat bewoners hun energie in de woning en in de buurt kunnen bufferen in bijvoorbeeld accu’s. Daarmee kunnen we de piek in de vraag opvangen. Er blijft nog een heel dun linkje naar het fossiele net, om de buffers aan te vullen. De netwerkkosten kunnen dus sterk omlaag, want een bewoner kan niet meer uit het net trekken dan dat hele kleine beetje.” Nijpels, tevreden: “Het Energieakkoord gaat dus voor deze dynamiek zorgen. Het wordt in de praktijk uitgevoerd, dat kun je niet bedenken aan een onderhandelingstafel.”
U wordt hier blij van?
41
Nijpels: “Ja, dit beogen we met het Energieakkoord. Je wilt maatschappelijke dynamiek krijgen. Die kun je niet dicteren of planmatig regelen, het is afhankelijk van organisaties en mensen.”
Labelstappen
Ziet u die dynamiek ook in andere sectoren?
Nelis: “Ik ben bang dat labelstappen partijen de gelegenheid geven te blijven doen wat ze al deden. Dat ze naar de letter van het Energieakkoord gaan werken, niet naar de geest. Dat zag je ook met de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC), een index die de energetische efficiëntie van nieuwbouw aangeeft: veel bouwers installeerden het goedkoopst mogelijke bodempompje in huizen, in plaats van het beter isoleren van de woning. Op papier leidde dat tot een verbetering van de EPC, maar in het verbruik niet. In het Energieakkoord worden niet alleen die kleine stappen omschreven maar ook de grote, zoals de energie-nulwoning. Het is en-en. Wij kunnen hiermee uit de voeten.”
Nijpels. “Ja. De energiemarkt is sterk in beweging. Door decentrale opwekking wordt het traditionele beeld van de opwekker en de leverancier volledig onderuit gehaald. Het beste voorbeeld is Google, dat een thermostatenfabriek heeft opgekocht voor 2,3 miljard euro omdat ze zich gaan richten op energiediensten. Door decentralisatie komt de macht bij de burger te liggen, dat is de grote omwenteling die eraan komt. Dat gaat veel sneller dan je verwacht.”
Het Energieakkoord zet sterk in op labelstappen. Hoe verhouden die zich tot de BAM-aanpak?
Wind op land: knopen doorhakken Het Energieakkoord zet zwaar in op wind op land: er komen tot 2020 circa 1000 windmolens op land extra, samen goed voor 6000 MW. Tot nu toe is wind op een land een moeizaam verhaal: bijna overal verzetten bewoners zich, meestal met succes. “Wind op land gaat steeds over draagvlak”, zegt Nijpels. “Daar word ik wel eens een beetje moe van, omdat draagvlak vaak een vluchtheuvel is voor bestuurders met te weinig ruggengraat. Bij wind op land zal nooit iedereen staan te juichen, bestuurders moeten dus knopen doorhakken. Bewoners moeten wel kunnen participeren, dat is ook afgesproken in het Energieakkoord. Bewoners moeten iets terugkrijgen. Er is ook een gedragscode voor bouwers en exploitanten hoe ze met bewoners moeten omgaan.”
Toch zie je weer dat wind op land top-down wordt ingevoerd. Provincies bedenken een getal per regio en participatie komt achteraan. Moet je dat niet omdraaien? Nijpels. “Daar is geen tijd meer voor. Besturen is dikwijls het toevoegen van leed. Dat lef moet je hebben. Eind dit jaar moet alles voor wind op zee en land in wetgeving zijn vastgelegd. Dat gaat ook gebeuren. Maar iedere investeerder die bewoners willen laten meedoen heeft mijn zegen.”
42
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Energiebedrijf op weg naar een ander verdienmodel “Wat in het verleden werkte zal in de toekomst niet meer werken.” Erwin van Laethem, CEO van energiebedrijf Essent, windt er geen doekjes om. “Het historische verdienmodel van energiebedrijven gaat sowieso onderuit. De marges op elektriciteit en gas staan onder druk, klanten verbruiken minder energie, en dat blijft zo. Wij moeten ons aanpassen aan de markt door ook producten en diensten te leveren die op het eerste oog niets te maken hebben met gas en elektriciteit, wél met energie. In 2020 wil Essent 30 procent van zijn inkomsten halen uit niet-gas en nietelektriciteit.”
De energiemarkt verandert razendsnel. Energiebesparing is dankzij het Energieakkoord weer ‘hot’. Lokale energiecoöperaties schieten als paddenstoelen uit de grond en demonstreren de wil van burgers om het heft in eigen handen nemen. Wat betekent dat voor een bedrijf als Essent? Volgens Van Laethem verstaat Essent deze tekenen des tijds. “Wij bieden nieuwe diensten aan, zoals de e-thermostaat. Die registreert of er bewoners thuis zijn en past de temperatuur daaraan aan. De klant neemt daardoor weliswaar minder energie af, maar blijft langer bij ons.” Essent wil klanten inzicht geven in en controle over hun energieverbruik. Het is betrokken bij demonstratieprojecten als PowerMatching City in Groningen, om het gedrag van klanten beter te begrijpen, zodat energievraag en -aanbod slimmer aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Laat de klant bijvoorbeeld zijn wasmachine een wasje draaien als het aanbod van groene stroom groot is, of kan dat hem eigenlijk niet zo veel schelen? Een wezenlijke vraag nu stroom steeds vaker twee kanten uit kan. Die kennis moet leiden tot nieuwe energiebesparende producten en diensten, waarbij grote investeringen worden betaald via de energierekening. “Dat gaat in ‘DOE MIJ OOK ZO’N HUIS!’
een soort leaseconstructie. De klant hoeft geen investering te doen, maar merkt dat zijn energierekening daalt.” Of de klant daarbij kiest voor honderd procent elektriciteit of een mix van stroom en gas, maakt Essent niet uit. “Wij geloven dat hij de keuze moet houden. We hopen de elektriciteit verder te vergroenen, onder meer via de decentrale opwekking van burgers in energiecoöperaties.” Van Laethem vindt het ‘noodzakelijk’ om die lokaal opgewekte energie te integreren met die van Essent. “Wij moeten ons businessmodel veranderen op basis van partnerschappen. Dat kan bijvoorbeeld door samenwerking met energiecoöperaties, waarbij we hun producten en diensten aanbieden die toegang geven tot de markt. Dat gaat over vraagstukken als de piekvraag of de afzet van energie als je te veel produceert: doe je dat in de buurt of op het net?” Niet verwonderlijk dat Van Laethem positief is over het Energieakkoord. “Wij pleiten al langer voor een sectoroverstijgend akkoord, omdat wij een stabiel investeringsklimaat en een stabiel regelgevend kader belangrijk vinden, over een regeerperiode heen.” Dat het werkt, blijkt volgens Van Laethem uit het windpark Zuidwester, in de Noordoostpolder, waarvoor recent de eerste spade de grond in is gegaan. Er komen 12 grote turbines, met ieder een vermogen van 7,5 MW. “De duidelijkheid die het Energieakkoord biedt heeft ervoor gezorgd dat het windpark er nu komt. Het werd tijd dat die duidelijkheid er kwam, want het is twee voor twaalf wat betreft windenergie. We moeten haast maken willen we de doelstelling halen: de doorlooptijd voor vergunningen en realisatie is gemiddeld zeven jaar.” Dat het draagvlak voor wind op land gering is, beseft hij. “Daarom proberen we de bevolking er zo veel mogelijk bij te betrekken, zodat het ‘hun’ windmolen wordt. Dan is een molen plots een ander gevoel, leert de ervaring in Duitsland, en worden projecten een stuk gemakkelijker realiseerbaar.”
43
44
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
Wat is het HIER klimaatbureau? Het HIER klimaatbureau is een organisatie die heel Nederland enthousiast wil maken voor de aanpak van het klimaatprobleem.
HIER zet in beweging HIER concentreert zich op maatschappelijke mechanismen: activiteiten die de samenleving in beweging zetten. Cruciaal daarbij is dat het publiek, de consument en het bedrijfsleven zich deel voelen van de oplossing. HIER is de drijvende kracht achter het HIER klimaatstraatfeest, de grootste energiebesparingswedstrijd van Nederland. HIER is de initiator van HIER opgewekt, het kennisplatform voor lokale energie-initiatieven. Daarnaast verzorgt HIER het secretariaat van de CO2-Prestatieladder, waardoor bij meer dan € 4 miljard aan investeringen in bouw- en infraprojecten klimaat meeweegt in de aanbesteding. Stuk voor stuk zijn het mechanismen om burgers en bedrijven in beweging te krijgen.
HIER verbindt Niemand kan het klimaatprobleem alleen oplossen en daarom gelooft HIER sterk in samenwerking: • Met de kortingswebsite HIER bespaart maakt HIER samen met het bedrijfsleven energiebesparing en duurzame energie aantrekkelijk. • Samen met adviesbureaus heeft HIER dit jaar het label HIER klimaatneutraal gegarandeerd geïntroduceerd. De combinatie van dit label en klimaatcompensatie met schone kooktoestellen in ontwikkelingslanden kan veel partijen stimuleren klimaatneutraal te worden. • HIER opgewekt is een samenwerking aangegaan met de drie grote netbedrijven, e-Decentraal en VNG om kennisontwikkeling en kennisdeling bij de honderden lokale energie-initiatieven professioneel te organiseren.
HIER maakt groter Voor een effectieve aanpak van het klimaatprobleem is het nodig om initiatieven die zich bewezen hebben op te schalen. Daarvoor ziet HIER de volgende kansen: • Op basis van de ervaringen met het Klimaatstraatfeest, Buurkracht, Blok voor Blok en de lokale duurzame energie-initiatieven een concept ontwikkelen om energiebesparing via straten, dorpen en buurten te bevorderen. • Een verbinding leggen tussen de lokale duurzame energie-initiatieven en de grote opdrachtgevers van de CO2-Prestatieladder, die ook belangrijke eigenaren van grote arealen ongebruikte grond zijn. De lokale initiatieven hebben ruimte nodig voor hun duurzame energieplannen. Wat ligt er meer voor de hand dan deze partijen aan elkaar te koppelen? • De CO2-Prestatieladder verbreden naar andere sectoren dan de bouw en infrastructuur. • Schaal bereiken bij de benadering van de individuele consument. Het is belangrijk de consument grootschalig aantrekkelijke proposities aan te bieden voor duurzame energie, de zuinigste apparatuur en woningisolatie. Bijvoorbeeld samen met gemeenten, die een belangrijke rol als voorlichter over energiebesparing hebben gekregen in het Energieakkoord, met de bouwsector als ontzorger, en met lokale energiecoöperaties.
W AT I S H E T H I E R K L I M A AT B U R E A U ?
45
Samenstelling: Sible Schöne Auteurs: Han van de Wiel (ImpactReporters), dr. Rob van Dorland, prof. dr. ir. Pier Vellinga, Sible Schöne Coördinatie en eindredactie: Arja Helmig Utrecht, juni 2014
Foto Erwin van Laethem: credits Essent, Castel Communicatie. Foto Gerard van der Steenhoven: credits Nederlandse Natuurkundige Vereniging
46
D E S TA A T V A N H E T K L I M A A T 2 0 1 4
47
Dit is een uitgave van het HIER klimaatbureau ter gelegenheid van de HIER klimaatborrel en het HIER klimaatberaad, juni 2014.