DE SAMENSTELLING VAN ONS VOEDSEL DE CHEMIE VAN HET LEVEN Inleiding De ongelooflijke verscheidenheid van levende wezens is te danken aan de aanwezigheid van organische stoffen. Hoewel ook anorganische stoffen een belangrijke rol spelen, denk maar aan zout (NaCl) en water, bestaan de moleculen die de levende wezens typeren vooral uit koolstof en waterstof. En juist de koolstofchemie verklaart de varieteit aan organische moleculen. Een koolstofatoom heeft 4 electronen op zijn buitenste schil en heeft op de een of andere manier 4 bindingen nodig om aan de edelgasconfiguratie te komen. Methaan is een molecule waarbij een koolstof 4 keer 2 electronen deelt met een waterstofatoom. H
H H
C
H
C
H
H
H H
Fig 1. Twee voorstellingen van methaan. Op de linkervoorstelling lijkt het alsof alle waterstoffen in één vlak liggen, maar in werkelijkheid liggen 2 ervan voor of achter het blad. Op de rechtervoorstelling liggen de koolstof en de bovenste en de rechtse waterstof in het vlak, terwijl de twee lwaterstoffen achter en voor het vlak liggen. -
Een koolstofatoom kan echter ook e delen met een ander koolstofatoom en op deze manier kunnen lange kettingen ontstaan. H
H
H
H
H
H
H
H H
H H
H
H
H
H
H
H
H
Fig 2. Twee voorstellingen van octaan. Op de bovenste worden de koolstoffen niet meer extra vermeld op de hoekpunten. Op de onderste wordt eerder een ruimtelijke voorstelling gegeven en worden de waterstoffen ook niet meer getekend.
Een koolstofketting kan ook op zichzelf terugplooien in een ring vormen
H
H
H
H H H
H H H
H H
H
Fig 3 Cyclohexaan is een ringvormige structuur waarbij de zesde koolstof opnieuw verbonden is met de eerste.
Functionele groepen kunnen aan de koolstofketting vastgehecht worden. Deze functionele groepen wijzigen dan op een stereotype manier de eigenschappen van de stof waaraan ze verbonden zijn. Eén zo’n groep is een carbonzuurgroep –COOH. Deze groep is zuur omdat + hij een H kan afspitsen en ioniseren tot –COO . H
H
H
H H
H H
H
H
H
H
H
H
O C
H H
H
H
O
H
Fig 4 Boterzuur is een butaanmolecule waarbij de vierde koolstof geoxideerd is tot een carbonzuurgroep.
Omdat koolstof en waterstof ongeveer dezelfde electronegativiteit hebben, is een verbinding met alleen waterstoffen en koolstof apolair en dus hydrofoob (niet aangetrokken door water en dus wateronoplosbaar omdat water polair is). Een koolwaterstof die echter een carbonzuurgroep heeft, wordt polairder en lost beter op in water. De organische moleculen worden ruwweg opgedeeld in 4 klassen: koolhydraten, vetten, eiwitten en kernzuren. De eerste drie doen ongetwijfelde een bellteje rinkelen omdat sommige voedingsstoffen hoofdzakelijk een van deze klassen bevatten. Kernzuren zoals DNA vormen de basis voor ons erfelijk materiaal en worden elders besproken. Voeding bevat vrijwel altijd voldoende kernzuren omdat ze zo alomtegenwoordig zijn. Veel organische moleculen zijn macromoleculen. Zoals atomen samen een molecule vormen, kunnen moleculen verbonden worden door covalente bindingen tot macromoleculen. De
kleinere moleculen, de bouwstenen heten we monomeren en de macromolecule heten we een polymeer. Polymeren zijn kettingen van monomeren.
Koolhydraten of suikers Koolhydraten dienen in de eerste plaats voor het opslaan van energie op korte termijn in alle levende wezens, ook bij mensen. Ze zijn getypeerd door het voorkomen van de functionele groep –OH (een alcoholgroep) op de meeste koolstoffen en de brutoformule CnH2nOn voor de monosacchariden waarbij n = 5 of 6. Wanneer je ze verhit vallen ze uit elkaar tot water(damp) en koolstof vandaar ook de naam kool-hydraat.
Snelle suikers Snelle suikers zijn mono- of disacchariden. Deze benaming betekent dat deze suikers na het eten zeer snel in het bloed verschijnen. Monosacchariden met brutoformule C6H12O6 worden hexosen genoemd en deze met brutoformule C5H10O5 zijn de pentosen. De meest voorkomende suiker is glucose, een hexose. Glucose is ook gekend onder de benamingen druivensuiker of dextrose. Andere bekende hexosen zijn fructose (of fruitsuiker) en galactose (een component van melksuiker). De hexosen komen meestal voor in een zesring en ze verschillen onderling door de positie van de –OH groepen en de vorm van de ring. In de darm worden deze suikers zeer snel opgenomen en doorgestuurd naar het bloed. CH2OH O
H
H
O
H OH
H
OH
OH H
OH
Fig 5 Twee verschillende voorstellingen van een glucosemolecule. Rechts wordt verondersteld dat je weet waar er –H en –OH groepen staan.
Glucose is een monomeer waaruit grotere koolhydraten in levende wezens opgebouwd worden. De reactie waarbij monomeren met elkaar verbonden worden, heet condensatiesynthese. Synthese betekent hierbij “maken van” en condensatie staat voor “afsplitsen van water gedurende de reactie”. Afbraak van een grotere molecule tot monomeren heet dan hydrolyse omdat water (hydro) gebruikt wordt voor het splitsen van (lysis) van het molecule. Polymeren worden dus als volgt gevormd: monomeer , polymeer + H2O moleculen In de figuur wordt de synthese van maltose (het disaccharide dat bier zijn zwak zoete smaak geeft) getoond. Wanneer glucose gecombineerd wordt met fructose ontstaat sucrose (of saccharose of rietsuiker of bietsuiker of kristalsuiker). Sucrose wordt in de volkmond kortweg
suiker genoemd. De meeste reacties in biologische omgevingen worden gekatalyseerd door enzymes. O
O
H
H
Condensatiesynthese
O
O
H
H
+
+ H2O O
Hydrolyse
HO
OH
Fig 6 Tijdens de condensatie-synthese van het disaccharide maltose wordt een covalente binding tussen de twee glucosemoleculen gevormd. Er wordt één molecule water afgesplitst.
Trage suikers, zetmeel en glycogeen Trage suikers zijn polysacchariden. Veruit het belangrijkste polysaccharide in onze voeding is zetmeel of amylum. In onze darm wordt zetmeel niet opgenomen. Het moet eerst afgebroken worden tot glucose-monomeren door enzymen die afkomstig zijn uit de pancreas. Dit duurt een tijdje zodat de glucose slechts langzaam in het bloed verschijnt en er geen storende piekwaarden in het bloed voorkomen. Typische zetmeel polymeren bevatten enkele duizenden glucose moleculen. Zetmeel heeft zeer veel polaire –OH groepen. Je zou dus verwachten dat het molecule goed oplost in het (polaire) vloeistof water. Door zijn zeer regelmatige structuur stapelen de zetmeelkettingen goed op elkaar en krijgt water weinig kans om tussen de zetmeelmoleculen door te dringen. Hierdoor is zetmeel slechts weinig oplosbaar in water. O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
Fig 6 Zetmeel bestaat uit een ketting van glucosemoleculen. Zetmeel is de reservestof voor suikers in planten.
Dierlijke cellen maken geen zetmeel maar glycogeen. Glycogeen is eveneens een polymeer van glucose, maar in dit geval zijn er regelmatig vertakkingen van de ketting. De structuur is hierdoor chaotischer waardoor glycogeen niet zo goed stapelt. Water kan veel vlotter tussen de moleculen doordringen en glycogeen lost goed op in water. Een teveel aan glucose in het bloed wordt door levercellen geabsorbeerd en omgezet in glycogeen. Eigenaardig genoeg is het niet de lever zelf die de concentratie van glucose in het bloed in het oog houdt, maar de pancreas. Bij een te hoge concentratie van glucose zet de pancreas een hormoon vrij: insuline. Het is dit hormoon die de lever er toe aanzet om glucose uit het bloed te halen en om te zetten tot glycogeen. Wanneer je langere tijd niet gegeten hebt, zakt de glucosespiegel van glucose opnieuw en zal je pancreas nu een ander hormoon vrijzetten: glucagon. Hierdoor zetten de levercellen glycogeen opnieuw om tot glucose.
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
CH 2
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
CH2 O
O
O
O
O
O
O
O
O
Fig 7 Glycogeen bestaat uit een vertakte ketting van glucosemoleculen. Glycogeen is de reservestof voor suikers voor dieren.
Dit glycogeenvoorraadje is vrij beperkt en moet gedeeld worden door alle andere cellen in het lichaam. Alleen spiercellen hebben hun eigen glycogeenreserve. Wanneer je door je reserve heen zit, krijg je een zogeheten “hongerklop”. Je sportieve en intellectuele prestaties zakken dan pijlsnel.
Cellullose Cellullose is een polysaccharide dat voorkomt in celwanden van planten. Het is verantwoordelijk voor de stevigheid van deze wanden. Cellullose ontstaat door een condensatie synthese reactie van glucose moleculen maar op een andere manier dan bij zetmeel. De binding die ontstaat tussen de glucosemoleculen is hierbij veel steviger zodat cellullose een stevige polymeer is. O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Fig 8 Cellullose is een structuurstof die bestaat uit een ketting van glucosemoleculen. De covalente binding tussen de glucosemoleculen is zeer stevig. Cellullose wordt door plantencellen gebruikt in de celwand. Door zich vol water te persen en zodoende de cellullosevezels op te spannen kunnen groene planten toch overeind blijven.
Gewervelde diersoorten beschikken niet over enzymes die cellullose kunnen hydrolyseren, zodat cellullose onverteerd door ons darmkanaal passeert. Toch hebben ook cellullose en andere onverteerbare polymeren (zogeheten vezels) een positieve rol in onze voeding. Ze dragen bij tot een vlotte stoelgang en verminderen de irritatie van de dikke darm. Indirect zouden ze het aantal dikke-darmkankers verminderen.
Vetten of lipiden Vetten en olien Vetten ontstaan door de condensatie synthese van glycerol en vetzuren. Een glycerol heeft drie alcoholgroepen en kan binden met 1, 2 of 3 vetzuren. Het resultaat is dan resp. een mono-, di- of triglyceride.
O
H
H
H
H
H
H
H
O H
H
OH
H
OH
+
O
H
H
O
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H O
H
H
H
H
H
H
O
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H
H O
H
H
O
H
H
H
H
H
H
H
H
Condensatiesynthese
Hydrolyse
H H
O
H
H
H
H
H
H
O
H
H
H
H
H
H
H H
OH
O
H
H
H
H
H
H
H
+ 3H2 O
H O
H
H
H
H
H
H
H
H
Glycerol
3 vetzuren
Vet (triglyceride)
Fig 8. Een vetzuur kan verzadigd zijn (geen dubbele bindingen tussen de koolstofatomen) of onverzadigd (heeft dubbele bindingen, geeld gekleurd, tussen de koolstofatomen). Een vet (triglyceride) ontstaat door condensatiesynthese tussen 3 vetzuren en glycerol. Er worden 3 watermoleculen afgescheiden.
Een vetzuur is een koolwaterstof met een carbonzuurgroep. Er bestaan 2 soorten vetzuren: verzadigde en onverzadigde. Verzadigde vetzuren hebben nergens dubbele bindingen tussen de koolstoffen. Mono- en poly-onverzadigde vetzuren hebben respectievelijk 1 en meer dan 1 dubbele binding tussen koolstoffen. Door de dubbele binding raakt de lineaire structuur van het vetzuur verstoord en kunnen de vetzuurkettingen niet dicht op elkaar stapelen. Het gevolg is dat onverzadigde vetten vloeibaar zijn en verzadigde vetten vast bij kamertemperatuur. In de praktijk is zoogdiervet rijk aan verzadigde vetten en zijn vis en planten rijk aan onverzadigde olien. In ons lichaam worden verzadigde vetten vooral gebruikt als lange termijnreserve terwijl onverzadigde vetten direct gebruikt worden om te verbranden. Samen met cholesterol dat verderop besproeken wordt, spelen verzadigde vetten een belangrijke rol bij het ontstaan van aderverkalking. Onverzadigde vetten daarentegen verminderen de afzetting van onoplosbare plaques aan de binnenkant van de bloedvaten.
Zepen en fosfolipiden Een vet kan je hydrolyseren door er een base zoals KOH aan toe te voegen. We spreken in dit geval van verzepen. Naast glycerol ontstaan er immers zouten van vetzuren. KOH + CH3(CH2)16COOH ' CH3(CH2)16COO- K+ + H2O
Dit zout heeft nu echter een zeer polaire “kop”. Hierdoor lost zeep wel degelijk op in water en beter nog: door met de apolaire “staart” in de vetdruppeltjes te kruipen, en met de kop in het water te zitten, slagen de zeepmoleculen erin om de vetdruppeltjes over de oplossing te verspreiden. Het vet is dan niet echt opgelost, maar het is toch min of meer homogeen over de oplossing verspreid in kleine druppels. We spreken dan van een emulsie. Zeep is een emulgator.
H
O
H
H
H
H
+
H
vet
H -
O
H
H
H
H
H
H
O
-
O
Polaire kop
Apolaire staart
emulgator
emulsie Fig 9. Evetzuur reageert met een base tot een zeep. Een zeepmolecule heeft een apolair gedeelte (staart) en een polair gedeelte (kop). Een dergelijk molecule kan vet emulgeren door met de apolaire staart in het vet te kruipen en met de polaire kop in het water te blijven zitten.
Emulsies komen op tal van plaatsen voor. Het afwasproduct dat je gebruikt om vettig keukenmateriaal te reinigen is een emulgator. Je lever maakt emulgatoren om het vet in je darm in kleine druppeltjes te emulgeren zodat de enzymes dit vet beter kunnen hydrolyseren. Mensen bij wie de lever slecht werkt, verteren slecht vetten. Het emulgerend vermogen van een gewoon zout van een vetzuur is echter vrij laag en ons lichaam bevat betere emulgatoren: fosfolipiden. Hierbij is de derde –OH van glycerol niet verankerd aan een vetzuur maar aan een fosfaatgroep waarop zowel een negatieve als een positieve lading staat. Hierdoor ontstaat een “kop” met heel sterk hydrofiele eigenschappen. De celmembraan die elke cel omgeeft is een fosfolipide dubbellaag waarbij de koppen naar buiten in het water steken en de staarten naar elkaar toe gedraaid zijn omdat ze het water afstoten.
CH 3
stikstofgroep
H2 C
N
CH3
kop
CH 3
CH 2
fosfaatgroep
+
HO
P
O
-
a.
O
glycerol
H3C
O
vetzuren
C
C
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
C H2
CH
C H2 C H2 C H2 C H2 C H2
a.
Water buiten de cel
O
C H2
C H2 C H3
CH2
CH
O
C H2
staart
Polaire kop
O
O
Water in de cel
c.
Apolaire staart
CH 2 CH 2 CH 2 CH 2 CH2 CH 2
d.
CH 2 CH2 CH3
Fig 10. Fosfolipide structuur en rol in de cel. a. Een fosfolipide is een diglyceride waaraan een fosfaatgroep en een stikstofgroep verankerd zijn. Zowel de fosfaat- als de stikstofgroep dragen een lading waardoor dit deel van het molecule zeer polair is. b. De kop van het molecule wil dus tussen watermoleculen zitten, terwijl de staart zich wegdraait van water. c. Hierdoor draaien de moleculen zich met de apolaire staarten naar elkaar toe en vormen zo een dubbellaag. d. Een dergelijke dubbellaag omgeeft elke cel en wordt de celmembraan genoemd.
In de keuken vind je fosfolipiden als eetbare emulgator. Heel wat etenswaren zoals mayonaise, dessert of ijscreme danken hun stabiliteit aan lecithine, een veel voorkomende natuurlijke fosfolipide.
Steroiden Steroiden hebben een totaal afwijkende structuur van die van vetten, maar we behandelen ze ook hier omdat ze oplossen in vet. Een steroide heeft een ruggengraat van 4 “vergroeide” koolstofringen. De rol van het steroide hang af van de precieze structuur van het koolstofskelet en de verschillende functionele groepen die er op staan. CH3 OH CH3
CH3
CH3
CH3
CH3
CH3
O
HO
Fig 11. Steroiden zijn vetoplosbare moleculen die een belangrijke rol in ons lichaam spelen. Welke rol wordt vooral bepaald door de groepen die op de ringen gemonteerd staan. Links zie je cholesterol en rechts testosterone, het mannelijke geslachtshormoon.
Een van de meest bekende steroiden is cholesterol. Deze stof zit in dierlijke membranen en is een precursor van andere steroiden zoals de geslachtshormonen testosterone, oestradiol, progesterone of de cortisonehormonen die tussenkomen bij stress. Een dieet waarin veel dierlijke vetten zitten, bevat veel cholesterol en dat is een belangrijke factor bij het ontstaan van atherosclerose of aderverkalking.
Eiwitten of proteines Structuur Eiwitten zijn de meest complexe moleculen die we kennen. Deze macromolecules zijn polymeren van aminozuren. Ze vertonen grote verschillen qua vormen, groottes en oplosbaarheid in water. De monomeren waaruit ze bestaan zijn de aminozuren. Er bestaan 20 verschillende aminozuren. Elk aminozuur bestaat uit een centrale koolstof die verbonden is met een carbonzuur (–COOH ), een aminogroep (–NH2) en een waterstof (–H). Voor de vierde bindingsplaats op deze centrale koolstof bestaan er echter 20 verschillende groepen die we Rgroepen noemen. Deze R-groepen vertegenwoordigen een heel gamma aan chemische eigenschappen. Zo zijn er zure en basische R-groepen, grote en kleine R-groepen, polaire en apolaire R-groepen. De condensatie synthesereactie van twee aminozuren levert een peptidebinding op. Het molecule heet dan een dipeptide. Een derde aminozuur toevoegen levert dan een tripeptide op en zo verder. De peptidebinding wordt gevormd door de ribosomen in de cel volgens de
instructies van DNA. DNA is immers de chemische codering waarop de volgorde weergegeven staat waarin de ribosomen de aminozuren aan elkaar moeten lassen. Deze codering kan eiwit per eiwit afgelezen worden van het DNA. Het uiteindelijke eiwit wordt gevormd door een ketting van enkele tot zelfs duizenden aminozuren. De waterstof op de stikstof van de aminogroep kan dan door de zuurstof van de carbonzuurgroep van een aminozuur dat een eind verderop in de ketting ligt, aangetrokken worden. Hierdoor raakt de ketting opgerold in een driedimensionele structuur, bijvoorbeeld een helix. Onder invloed van afstoting en aantrekking door de watermoleculen in de omgeving, zal de lineaire ketting nog verder oprollen. Hydrofiele zijgroepen zullen naar het water toedraaien en hydrofobe zijgroepen zullen meestal naar elkaar toekruipen in het midden van de molecule. Deze structuur kan dan nog worden gewijzigd door het wegknippen van overtollige peptidestukken (in insuline wordt een stuk van de peptideketting bestaande uit 30 aminozuren weggeknipt om de actieve vorm te bekomen), door het toevoegen van een niet-eiwitgedeelte (zoals bijvoorbeeld een heemgroep bij hemoglobine, of de vitamine B co-enzymes voor tal van enzymes in ons lichaam) of door het samenvoegen van peptidekettingen (hemoglobine bestaat uiteindelijk uit 4 peptidekettingen).
Functies Ruwweg hebben eiwitten 3 functies: signaalfunctie, structuurfunctie en enzyme.
Signaalfunctie Eiwitten kunnen dienen als boodschapper binnen en buiten de cel. Een voorbeeld: wanneer de glucoseconcentratie in het bloed te hoog is, zal de pancreas een eiwit vrijzetten dat via het bloed de levercellen bereikt. Door de werking van insuline op deze levercellen zullen deze glucose uit het bloed moeten halen en omzetten in glycogeen. Let wel: niet alle signaalstoffen zijn eiwitten. Andere hormonen hebben een totaal andere structuur. Deze van de geslachtshormonen is bijvoorbeeld gebaseerd is op cholesterol.
Structuurfunctie Eiwitten ondersteunen de structuur van de cellen en van het organisme. Het meest voorkomende eiwit in ons lichaam is bijvoorbeeld collageen, een eiwit dat bestaat uit verschillende spiraalvormige peptiden die in elkaar gedraaid zijn. Het verleent stevigheid en buigzaamheid aan ligamenten, kraakbeen en pezen.
Enzymfunctie Andere eiwitten spelen een cruciale rol bij het verloop van de chemische reacties in ons lichaam. Enzymes verhogen namelijk de snelheid waarmee de reacties plaatsvinden. Een reactie die anders uren of dagen nodig heeft, gebeurt dank zij enzymes binnen een fractie van een seconde. Zetmeel bijvoorbeeld valt ook vanzelf uit elkaar in glucose moleculen, maar dit
duurt maanden. Dankzij het enzyme amylase uit pancreassap gebeurt dit binnen een tijdsbestek van een uurtje na de maaltijd.
Vitamines en mineralen Naast de vier hoofdklassen aan organische moleculen, heeft ons lichaam ook nog een aantal andere chemische componenten nodig die het niet zelf kan maken. De categorie aan moleculen die in hoofdzaak uit koolwaterstoffen bestaat, noemen we om historische redenen vitamines. Daarnaast hebben we nog een aantal anorganische stoffen nodig.
Vitamines Reeds van in de oudheid was bekend dat bij ondervoeding of eenzijdige voeding een aantal ziektebeelden aan het licht komen die heel snel verholpen konden worden bij het eten van verse voeding. In het begin van de 20ste eeuw kon men bewijzen dat naast koolwaterstoffen er ook een amine in één zo’n bestanddeel zat, vandaar de naam vitaal amine afgekort tot vitamine. Of het raadzaam is om extra vitamines in te nemen is helemaal niet zeker. Bij een gezonde normale voeding is het niet nodig voor de meeste mensen. Wie heeft dan wel baat bij vitaminepreparaten: vrouwen die in verwachting willen raken, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en zieken. Over heel wat componenten bestaat nog twijfel of het wel echt vitamines zijn en over de precieze werking. Ruwweg kunnen de vitamines opgedeeld worden in twee klassen: de wateroplosbare en de vetoplosbare. Beide groepen hebben totaal ander profiel van voorkomen in onze voeding en van schadelijkheid bij overdosering.
Vetoplosbare vitamines Vetoplosbare vitamines worden vooral terruggevonden in ons vetweefsel. Hierdoor hebben we een reservevoorraad en kunnen we langere tijd zonder. Keerzijde van de medaille is dat een teveel zich opstapelt en zo toxisch kan worden: deze vitamines moeten met omzichtigheid genomen worden. Vitamine Vit A Vit D Vit E Vit K
Functie Bron Zicht, huid, haar, Geel/oranje beenderen groenten, kaas, boter en eieren Beender- en Melk, visolie, lever tandgroei Antioxidans Plantaardige olie voor de vetten Bloedstolling Bladgroente, lever, eieren
Tekort veroorzaakt Nachtblindheid, Groeistoornissen, Rachitis (gestoorde botgroei) Abnormale groei en onvruchtbaarheid Bloeduitstortingen
Overdosis Haar- en huidproblemen, ... Diarree, Nierproblemen Diarree, misselijkheid Geen
Wateroplosbare vitamines Wateroplosbare vitamines worden door de nieren weggefiltreerd. Het lichaam heeft geen reserves voor deze stoffen. Vandaar dat bij lange reizen met eenzijdige voeding, deze stoffen het eerst tot problemen als scheurbuik en beri-beri leidden. Deze stoffen zijn bij redelijk gebruik niet schadelijk. Sommigen echter menen bijvoorbeeld grammen vitamine C per dag te moeten innemen. Dit kan wel aanleiding geven tot zeer vervelende nevenverschijnselen als nierstenen en jicht. De wateroplosbare vitamines worden over het algemeen ingedeeld in vit C en de rest: de Bgroep. Vitamine Vit C Thiamine (B1)
Functie Anti-oxidans voor wateroplosbare stoffen Co-enzym
Riboflavine (B2) Co-enzym Niacine
Co-enzym
Foliumzuur
Co-enzym
Vit B6
Co-enzym
Panthoteenzuur
Co-enzym
Vit B12 Biotine
Co-enzym Co-enzym
Bron Citrusvruchten, fruit, groenten Lever, vlees, volle granen, bladgroenten Lever , vlees, melk, bladgroenten Lever, vlees, volle granen, bladgroenten Lever, vlees, volle granen, bladgroenten Lever, vlees, volle granen, bladgroenten Lever, vlees, volle granen, bladgroenten Alleen in vlees! Lever, Eieren
Tekort veroorzaakt Scheurbuik Beri-beri Huidproblemen Pellagra Bloedarmoede, open rug (spina bifida) Stuipen Futloosheid Bloedarmoede Huidproblemen
Opdracht: ga met uw geschiedenisleerkracht na of er historische bronnen zijn over vitamines, vitaminegebruik, vitamine-misbruik.
Mineralen Naast het alomtegenwoordige water hebben we nog enkele anorganische stoffen of mineralen nodig. Mineralen kunnen we onderverdelen in macromineralen en micromineralen. Een lichaam van 70 kg bevat meer dan 20 g van elk macromineraal en minder dan 5 g van elk micromineraal. De macromineralen zijn: Ca2+, fosfaat (PO43-), K+, Na+, Cl- en Mg2+. De micromineralen zijn Zn2+, Fe2+, Cu2+, I-, SeO42-, Mn2+, V2+, Cr3+, Co2+... Een paar ervan verdienen extra aandacht. Calcium Calcium is het belangrijkste anorganische element in ons lichaam. Naast een onmisbare rol in elke cel, vormt het ook een basisbestanddeel van ons skelet. Ons skelet wordt opgebouwd in onze jeugd en daartoe is een voldoende aanbod nodig van calcium. Spijtig genoeg bevatten slechts weinig voedingsstoffen voldoende calcium. Uitzonderingen zijn melkproducten,
beendermerg en vis met graten zoals sardines. De helft van alle bejaarde vrouwen en een kwart van alle bejaarde mannen heeft last van osteoporose. Dit is een aandoening waarbij het skelet geleidelijk aan zijn sterkte verliest. Een voldoende calcium aanbod in de voeding op jeugdige leeftijd kan later heel wat ellende voorkomen. IJzer Fe2+-ionen zijn onmisbaar voor het zuurstoftransport door hemoglobine in ons bloed. Fe3+, dat veel meer voorkomt in de natuur, wordt niet opgenomen in ons lichaam. We beschikken over een kleine reserve aan Fe2+-ionen, maar heel wat vrouwen verliezen door de menstruatie zoveel bloed en dus ijzer dat ze aan bloedarmoede gaan leiden. Jammer genoeg is er maar één bron die rijk is aan ijzer in de geschikte vorm en dat is rood vlees. Iood Iood-ionen zijn onmisbaar voor de synthese van het schildklierhormoon. De enige bron is de zee en alle voeding die daar vandaan komt is rijk aan dit element. Volkeren die echter zeer ver van de zee leven en alleen lokaal voedsel eten, komen dikwijls in de problemen. Magnesium Een gebrek aan magnesium blokkeert de spieren en eenieder die al eens spierkramp gehad heeft zal wel weten te vertellen dat dit geen lachertje is. Magnesium kan hierbij dikwijls helpen. Je vindt het vooral in melkproducten en peulvruchten en bananen.