De rol van gas in een duurzame energiehuishouding
Intreerede door Frank de Bruijn Hoogleraar Gasconversie technologie
Rijksuniversiteit Groningen 29 juni 2010
De rol van gas in een duurzame energiehuishouding Mijnheer de Rector Magnificus, voorzitter van het college van bestuur, dames en heren, Introductie Onze energiehuishouding is aan een grondige revisie toe. Of het nu gaat om het verminderen van de CO2 uitstoot, om het verminderen van de emissies van schadelijke stoffen als stikstofoxiden, fijn stof en onverbrande koolwaterstoffen, of omdat de energievoorraden eindig zijn: uit vele analyses volgt dat ingrijpende veranderingen noodzakelijk zijn, teneinde de opwarming van de aarde beheersbaar te houden en de energievoorziening veilig te stellen. Op weg naar een duurzame energiehuishouding – internationale afspraken Doelstellingen voor 2020 Op het gebied van energie en klimaat hebben de regeringsleiders van de EU landen in 2007 afgesproken dat de landen van de Europese Unie drie doelen nastreven: in 2020 dient 20 % van het totale energiegebruik te bestaan uit duurzame energie; de uitstoot van broeikasgassen dient 20% lager te zijn dan dat van 1990, en het primair energiegebruik dient 20% lager te zijn dan het energiegebruik zoals het zou zijn zonder aanvullende maatregelen. Deze doelen zijn in 2009 vastgelegd in een Europese richtlijn (Richtlijn 2009/28/Eg, 2009), het is dus geen vrijblijvende doelstelling meer. In deze richtlijn heeft ieder land een eigen doelstelling gekregen, voor Nederland geldt dat in 2020 het aandeel hernieuwbare energie 14% van het bruto eindverbruik dient te bedragen.
Doelstellingen voor 2050 Voor 2050, is het doel nog veel ambitieuzer. De G8 heeft als doel gesteld een mondiale broeikasgas emissiereductie van 50% (Summit declaration G8 Summit 2007). Om ontwikkeling van opkomende markten mogelijk te maken moeten de rijke landen hun emissies veel sterker reduceren dan de mondiale reductie. Bij het stabiliseren van de mondiale emissies hoorde al een emissiereductie voor de OECD landen van 60% (Socolow en Pacala, 2006), voor een mondiale reductie van 50% moeten de OECD landen richting volledige reductie. De EU streeft voor 2050 naar een reductie van 80 – 95 % van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990 (Hedegaard, 2010). Het zal duidelijk zijn dat bij dergelijke vergaande tot volledige reducties deze doelen in elk land afzonderlijk ook gehaald moeten worden, een emissiehandel heeft weinig zin als ieder land richting nul moet.
Stand van zaken: Nederland in internationaal perspectief De Nederlandse ambities gaan verder dan onze Europese verplichting en zijn vastgelegd in het Schoon en Zuinig beleid (Werkprogramma Schoon en Zuinig, 2007). Hierin verklaren de ondertekende bewindslieden dat: “Nederland in 2020 één van de meest efficiënte en schone energievoorzieningen van Europa zal hebben”. Het streven is de uitstoot van broeikasgassen met 30% te verminderen ten opzichte van 1990, het aandeel duurzame energie tot 20% van het totale energiegebruik te laten stijgen en de energiebesparing te laten stijgen tot 2% per jaar.
CO2 uitstoot NL (CBS)
200 180 160 140
Mton CO2
120
EU doel: -20% Schoon en Zuinig doel: -30%
100 80 60 40
EU doel: -80% - -95%
20 0 1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
jaar Figuur 1. CO2 emissies Nederland (CBS), met daarin geprojecteerd de doelstellingen voor 2020 en 2050.
De ambities voor 2050 lijken ook in Nederland steeds verder te gaan, tot en met de CO2 -vrije (Rapport Brede heroverwegingen, 2010) en geheel duurzame energiehuishouding (Deltaplan Nieuwe Energie, 2010) aan toe. Zoals uit de Figuren 1 en 2 blijkt, is er op zijn zachtst gezegd “werk aan de winkel”.
% Duurzame Energie
100
80
60
40
Schoon en Zuinig doel: 20% EU richtlijn: 14%
20
Percentage Duurzame Energie NL (CBS)
0 1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
jaar
Figuur 2. Aandeel duurzame energie in de Nederlandse energievoorziening (CBS), met daarin geprojecteerd de doelstellingen voor 2020 en de ambities voor 2050.
De transformatie van onze energievoorziening in een volledig duurzame energievoorziening is een immense opgave. Dat staat ongelimiteerd optimisme niet in de weg. Milieuorganisaties, die vaak vergaande ambities met bijbehorende scenario’s publiceren, worden soms rechts ingehaald door politici. In Shell Venster van mei/juni 2010 (Shell Venster mei/juni 2010) zegt Diederik Samson, PvdA woordvoerder voor energie: “Onze nationale energieconsumptie, zo’n 3300 PJ per jaar, (en dat zal het ook wel ongeveer blijven), kunnen wij met twee vingers in de neus duurzaam opwekken in 2050”. De rol van gas in een duurzame energiehuishouding In deze oratie ga ik in op de rol van gas in een Nederlandse duurzame energiehuishouding, onder de randvoorwaarde dat de voorzieningszekerheid niet in gevaar komt. Daarbij zoek ik bewust het extreme op: de geheel duurzame energiehuishouding. Zo komen de beperkingen van oplossingsrichtingen duidelijker naar voren. Tegelijkertijd dwingt een nuchtere analyse van ons huidige energiegebruik en van de grenzen van alternatieven ons met de neus op de feiten: een echt vergaande energietransitie wordt niet eenvoudig. De centrale vraag die ik probeer te beantwoorden is of het wenselijk is dat Nederland, dat voor zijn energievoorziening nu voor een groot deel leunt op zijn gasvoorraad, overschakelt op een energievoorziening waarin gas geen, of een veel kleinere, rol speelt.
Vergaande elektrificatie van onze samenleving wordt in mijn ogen te vaak gepropageerd als één van de oplossingsrichtingen. Op dit moment zijn we heel ver van de duurzame energiehuishouding verwijderd. Zeker de Nederlandse samenleving is bijna volledig gebaseerd op het gebruik van fossiele, en dus eindige bronnen. Mede dankzij de ontdekking van grote aardgasvoorraden heeft Nederland nooit echt prioriteit gegeven aan het vergroten van het aandeel duurzame energie in onze energiehuishouding. Een groot deel van onze samenleving is gebouwd rondom onze aardgasvoorraad. Vrijwel ieder huis is aangesloten op aardgas; Nederland huisvest naar internationale begrippen veel energie-intensieve industrie, en ook de glastuinbouw hadden we vast niet in de huidige mate gehad zonder al dat aardgas. De vraag is: hoe moet dat verder? Aardgas is van alle fossiele bronnen de minst koolstofintensieve brandstof, en wordt daardoor beschouwd als de fossiele brandstof die bij voorkeur gebruikt zou moeten worden in de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Fuel switch, het overstappen van olie en kolen naar aardgas, kan mondiaal een aanzienlijke bijdrage aan de reductie van CO2 emissies leveren (Energy Technology Perspectives, 2008). Gegeven het aandeel van aardgas in de Nederlandse energiehuishouding heeft Nederland wellicht last van de remmende voorsprong. Het aandeel aardgas verder vergroten met het doel de CO2 uitstoot drastisch verminderen, is voor Nederland veel moeilijker dan voor andere landen. Daarnaast is allengs bekend dat de Nederlandse aardgasvoorraad ruim voor 2050 uitgeput raakt, wat ook economisch een niet te onderschatten gegeven is. De transitie naar de Nederlandse duurzame energiehuishouding Een van de manco’s van de huidige energietransitie is dat er niet een duidelijk eindbeeld bestaat van de inrichting van die geheel duurzame energiehuishouding. Een dergelijk eindbeeld wordt bewust vermeden. In het energierapport 2008 staat (Energierapport 2008): “Een duurzame energiehuishouding kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Het kabinet geeft geen blauwdruk voor de energievoorziening in 2050” In de visie van het platform Duurzame Elektriciteit (Visie Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening, 2008) staat een vergelijkbare zinsnede: “De omslag van de elektriciteitsvoorziening vergt meerdere decennia. Dat gegeven vraagt om ruimte voor nog niet te voorspellen ontwikkelingen, inzichten en culturele behoeften. De transities die nu worden ingezet, zijn dan ook geen blauwdruk voor de toekomst”. De transitiepaden zijn dus niet de uitkomst van een backcasting vanuit een duidelijk eindbeeld. Transitiepaden starten vanuit het hier en nu, soms ondersteund door een duidelijke analyse, maar net zo vaak slechts matig onderbouwd. Daardoor blijft in het midden of de ingezette transitiepaden wel bijdragen aan het einddoel (de duurzame energievoorziening), of dat zij slechts invulling geven aan de wat bescheidenere doelstellingen voor 2020.
De tijd dringt echter. In de energiesector is 40 jaar geen eeuwigheid. Onze huidige gasinfrastructuur ligt er al 50 jaar. Elektriciteitscentrales die 40 jaar geleden gebouwd zijn, zijn nu nog in bedrijf. Marktpartijen zijn niet bereid grote investeringen in nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe infrastructuur te doen als niet duidelijk is of die investeringen ooit terugverdiend kunnen worden. Een aantal transities bevatten grote investeringen en ingrijpende infrastructurele wijzigingen. Als het merendeel van dergelijke investeringen uit de markt moeten komen zal toch echt wel een blauwdruk gemaakt moeten worden van de energievoorziening van 2050 en verder. De verschillende opties zijn bekend, het heeft geen zin om te wachten op technologische verrassingen. Deze verrassingen kunnen namelijk niet redelijkerwijs een significant marktaandeel verkrijgen in de energievoorziening. Uit een studie van Kramer en Haig (Kramer en Haig, 2009) blijkt dat het drie decennia duurt voordat een op zich al beschikbare energietechnologie gegroeid is naar een “marktaandeel” van één procent in de energievoorziening.
Op dit moment bedraagt de Nederlandse consumptie aan energie ca 3300 PJ. De huidige verdeling naar brandstof en sector is in Figuur 1 en Figuur 2 weergegeven (EU Energy and transport in Figures, 2009).
Kolen Olie Aardgas Kernenergie Hernieuwbaar Overig
Figuur 3. Nederlandse brandstofmix in 2006. Links: brandstofmix totaal energieverbruik. Rechts: brandstofmix elektriciteitsproductie.
Grondstof Industrie Transport Huishoudens Land & tuinbouw
Figuur 4. Nederlands energieverbruik per sector, 2006.
Van belang is hier op te merken dat circa 480 PJ aan fossiele brandstoffen wordt gebruikt als grondstof, o.a. voor de chemische industrie. Dit is in Nederland veel hoger dan voor de EU-27 als geheel, namelijk 14% van het totale brandstoffen gebruik ten opzichte van 6% voor de hele EU-27 (EU Energy and transport in Figures, 2009). Het blijft in de plannen voor de duurzame energievoorziening vaak onduidelijk of dit gebruik van fossiele brandstoffen nog wel geaccepteerd wordt. In veel processen worden de fossiele bronnen gebruikt voor de productie van koolstofhoudende producten. De enige nietfossiele vervanger voor veel van deze processen is biomassa. Voor een product als asfalt is wellicht helemaal geen reëel alternatief beschikbaar. Soms is biologisch afbreekbaar een voordeel, in andere gevallen heb je het liever niet. Duurzame elektriciteitsvoorziening De ambities voor de elektriciteitsvoorziening zijn hoger dan voor andere energiesectoren. Het idee hierbij is dat er op de elektriciteitsvoorziening meer grip is dan op transport en industrie, zodat beperkte voortgang in deze moeilijke sectoren gecompenseerd kan worden door de elektriciteitsvoorziening vergaand te verduurzamen. Waar het gaat om duurzame bronnen wordt in het algemeen nogal eenvoudig voorbijgegaan aan het moment waarop energie wordt aangeboden en gevraagd. De potentiële bijdrage van hernieuwbare energie wordt te vaak ingeschat door een eventueel geïnstalleerd vermogen te vermenigvuldigen met de capaciteitsfactor en die te vergelijken met de jaarlijkse behoefte. Als de eerste dan groter is dan de laatste is de conclusie al snel dat het mogelijk is met hernieuwbare energie te voorzien in de energievraag. Seizoensvariatie aanbod duurzame elektriciteit De seizoensvariatie van zonne-energie en windenergie is weergegeven in bijgaande Figuur (Data uit: Klimaatatlas 2002). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aanbod
van windenergie redelijk over het jaar gespreid is, terwijl de globale zoninstraling sterk varieert over het jaar. In de maanden november tot en met februari zal de bijdrage van zon-PV aan onze elektriciteitsvoorziening gering zal zijn. Een elektriciteitsvoorziening die gebaseerd is op een combinatie van windenergie en zonne-energie zal in de wintermaanden bijna uitsluitend op windenergie leunen. Gemiddelde windsnelheid, Vlissingen
globale instraling maandelijkse som in Nederland
gemiddelde windsnelheid, m/s
maandelijkse som J/cm 2
60000 50000 40000 30000 20000 10000 0
8 7 6 5 4 3 2 1
dec
nov
oct
aug
sept
july
june
may
april
f eb
march
jan
0
Figuur 5. Langjarige gemiddelde globale instraling in Nederland (links) en windsnelheid in Vlissingen (rechts), normaalperiode 1971 – 2000 (Klimaatatlas 2002).
Dit is overigens geen enkele aanleiding om deze bron ongebruikt te laten: bij energieschaarste, waar we naar mijn mening zeker mee te maken gaan krijgen, dient iedere bron met enig potentieel gebruikt te worden. Van ons huidige systeem, waarin voornamelijk de productiecapaciteit wordt afgestemd op de vraag, omdat de benodigde brandstof immers bijna op commando opgepompt kan worden uit een gasveld of met een kolenschip kan worden aangevoerd, zullen we toegaan naar een grote overcapaciteit in productievermogen, die het schaarse energieaanbod kan benutten wanneer het zich aandient. Bij een combinatie van windenergie en zonne-energie zal windenergie gedurende het jaar het overgrote deel van de elektriciteitsvraag af kunnen dekken, terwijl in de zomer er extra vermogen door zonne-energie bijkomt die voor andere behoeften wordt ingezet. Variatie binnen de seizoenen Om een meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de spreiding van de opgewekte hoeveelheid elektriciteit uit windmolenparken heb ik gebruik gemaakt van de daadwerkelijk opgewekte elektriciteit met het ca 1,15 GW geïnstalleerde windvermogen in Ierland over geheel 2009 (Eirgrid, 2010). De windvariatie in Ierland zal niet veel verschillen van dat van Nederland, en het gebruik van het daadwerkelijk opgewekte vermogen over een totaal van 1,15 GW geeft een realistischer beeld dan het omrekenen van windsnelheden naar te genereren windelektriciteit. Door de opgewekte elektriciteit in Ierland met een factor 41,5 te vermenigvuldigen krijgen we een idee van de variatie in opgewekte energie met 48 GW geïnstalleerd vermogen, voldoende voor een
jaarproductie van 120 TWh, ons huidige elektriciteitsverbruik. Door van de elektriciteitsproductie per dag het dagverbruik van 0,33 TWh1 af te trekken krijgen we een idee van de overschotten en tekorten in een elektriciteitsvoorziening die zwaar op wind leunt. Zoals in Figuur 6 valt te zien, zijn er in alle kwartalen langere perioden van een tekort aan geproduceerde elektriciteit, evenals perioden met overschot. Deze overschotten worden vooral in het laatste kwartaal geproduceerd.
1
1
apr - juni
jan - mrt
0,8
0,8 0,6
0,4
Saldo TWh/dag
Saldo TWh/dag
0,6
0,2 0 -0,2
1
0,4 0,2 0
6 11 16 21 26 31 36 41 46 51 56 61 66 71 76 81 86
-0,4
-0,2
1
6 11 16 21 26 31 36 41 46 51 56 61 66 71 76 81 86 91
-0,4
Dag
Dag 1
1
juli - sept
0,8
0,8
0,6
0,4 0,2 0 1
6 11 16 21 26 31 36 41 46 51 56 61 66 71 76 81 86 91
Saldo TWh/dag
Saldo TWh/dag
0,6
-0,2
okt - dec
0,4 0,2 0 -0,2
1 6 11 16 21 26 31 36 41 46 51 56 61 66 71 76 81 86 91
-0,4 Dag
-0,4 Dag
Figuur 6. Hypothetisch saldo in vier kwartalen wanneer in Nederland 48 GW aan windvermogen zou zijn geïnstalleerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de daadwerkelijk opgewekte elektriciteit door 1,15 GW windvermogen in Ierland over geheel 2009 (Eirgrid2010), en een dagelijks elektriciteitsgebruik van 0,33 TWh.
Vooral de tekorten verdienen nadere aandacht. Zowel uit de Ierse data als de Nederlandse meteorologische data volgt dat in de winter periodes van 10 dagen met zeer weinig wind regelmatig voorkomen. Dat definieert een noodzaak om gedurende een aaneengesloten periode van 10 dagen minimaal 3 TWh op andere wijze in te kunnen vullen dan met zon en wind, met een opwekkingsvermogen van ca 20 GW. Tegelijkertijd kunnen er bij dit geïnstalleerde windvermogen overschotten van 0,6 – 0,8 TWh per dag ontstaan, die men liever niet onbenut zal laten.
1
Hier is het elektriciteitsgebruik constant over het jaar verondersteld. Op dit moment is het verbruik in de winter hoger dan in de zomer. Dit patroon zal in de toekomst afhankelijk zijn van de penetratie van airconditioning en warmtepompen (Energieraad 2008).
Als alle tekorten en overschotten opgeteld worden, dan kan van de 120 TWh aan vraag grofweg 90 TWh afgedekt worden met de windenergie, dient 30 TWh op andere wijze geproduceerd te worden en wordt 30 TWh teveel windenergie geproduceerd. Indien naast het onvermijdbare grote windvermogen ook grootschalig op zon-PV wordt ingezet, zal over het hele jaar heen een overschot worden geproduceerd. Van bijvoorbeeld 30 GW zon PV wordt 80% van de elektriciteit in de maanden april – september gegenereerd, een krappe 20 TWh. Voor onze elektriciteitsvoorziening zijn we gewend aan een zeer hoge betrouwbaarheid, de uitval is maximaal enkele uren per jaar, op een paar incidenten na. Deze uitval wordt doorgaans veroorzaakt door het distributienet en niet door een tekort aan opwekkingsvermogen. Bij een overschakeling naar een geheel duurzame energiehuishouding mag geen inbreuk worden gedaan op deze voorzieningszekerheid. Er moet dus een continue aanbodgarantie zijn. Deze aanbodgarantie wordt niet verkregen door een aantal onstuurbare, op voorhand moeilijk voorspelbare bronnen te combineren. Wanneer het merendeel van de productiecapaciteit niet stuurbaar is, zullen aanvullende maatregelen getroffen moeten worden. Een aantal mogelijkheden: 1. Grotere flexibiliteit van de elektriciteitsvraag Een deel van de elektriciteitsvraag kan verschoven worden, waardoor pieken en dalen in het aanbod van duurzame elektriciteit beter geaccommodeerd kunnen worden. Daar waar de verschuiving over uren plaatsvindt is dit een haalbare optie voor een deel van het elektriciteitsgebruik. Het aandeel van deze stuurbare vraag op het totaal is waarschijnlijk beperkt, en ook de acceptatie zal samenhangen met het tijdstip en de duur van de verschuiving. Om in huis te blijven: de veel genoemde wasmachine en afwasmachine zijn te verschuiven over enkele uren. De verlichting, de computer, de televisie, de oven en ga zo maar door niet. Ook het industriële verbruik zal slechts gedeeltelijk stuurbaar zijn. Verschuiving over dagen is onwaarschijnlijk. Juist in het wegvallen van aanbod over meerdere dagen ligt het echte probleem. 2. Reservecapaciteit met thermische centrales Op dit moment, en in de nabije toekomst, kan het wegvallen van duurzaam vermogen makkelijk worden opgevangen door het bijschakelen van conventioneel vermogen, met name gascentrales. Figuur 7 en 8 laten mooi zien hoe dat werkt, het geeft aan hoe de elektriciteitsmix van Spanje sterke wisselingen doormaakt, zowel door het veranderen van de vraag als door het wisselend aanbod van windenergie, waarvan in Spanje zo’n 19 GW aan vermogen is opgesteld, op een piekvraag van ca 40 GW. Zowel de kolencentrales als de kerncentrales leveren een vrijwel constant vermogen. De grote fluctuaties van het windvermogen worden opgevangen door de flexibiliteit van gascentrales en waterkracht (Red Electrica de Espana, 2010).
Figuur 7. Uurafhankelijke opbrengst totaal geïnstalleerd windvermogen in Spanje op 1 maart 2010. (Red Electrica de Espana, 2010).
Vraag: Wind: NGCC: Hydro:
20 GW 4,4 GW 0,5 GW 3,5 GW
Vraag: Wind: NGCC: Hydro:
34,2 GW 10,6 GW 4,1 GW 5,4 GW
Vraag: Wind: NGCC: Hydro:
36,1 GW 3,5 GW 10,4 GW 10 GW
decentrale opwekking
wind gas kolen nucleair waterkracht
Figuur 8. Uurafhankelijke brandstofmix van de elektriciteitsopwekking in Spanje op 1 maart 2010. (Red Electrica de Espana, 2010).
Biomassa kan als hernieuwbare bron dienen als voeding voor de stuurbare capaciteit als aanvulling op grootschalig windvermogen. Als er wel 48 GW aan windvermogen is geïnstalleerd maar de 30 GW zon niet, dan is voor de resterende 30 TWh elektriciteit grofweg 300 PJ aan biomassa nodig. Om de benodigde flexibiliteit te bieden zal dat wel moeten in de vorm van biogas: de flexibiliteit van centrales die met vaste biomassa worden gevoed zullen qua flexibiliteit niet veel verschillen van kolencentrales. Er zal dus een voorraad gasvormige biomassa gegenereerd moeten worden die direct aan de gascentrales gevoed kan worden bij te weinig aanbod van windenergie. Naar gelang de hoeveelheid windvermogen lager is of de elektriciteitsvraag hoger is zal meer biomassa nodig zijn. 3. Inter-connectie Een veel geopperde oplossing voor het accommoderen van variabel aanbod aan duurzame elektriciteit is de uitbreiding van inter-connectie met het buitenland. De bestaande en geplande inter-connectie zal in 2016 ca 7,35 GW bedragen (Tennet, 2010). Tot voor kort werd die inter-connectie vooral gebruikt om elektriciteit te importeren, de binnenlandse productiecapaciteit was onvoldoende voor het afdekken van de binnenlandse vraag. Er is echter zoveel nieuwe productiecapaciteit gepland dat we in de nabije toekomst een netto exporteur worden, en dan niet van duurzame elektriciteit. Waarschijnlijker is het dat er ’s nachts elektriciteit uit kolencentrales wordt geëxporteerd naar bijvoorbeeld Noorwegen dat dan minder elektriciteit opwekt met zijn waterkrachtcentrales. Ik vraag me af of inter-connectie een oplossing is voor wegvallend aanbod van duurzame binnenlandse productie op de schaal die ik hier beschouw. Laten we om te beginnen aannemen dat als Nederland over een geheel duurzame energiehuishouding beschikt, de rest van Europa ook wel zover is, Nederland loopt nu immers achteraan in de rij. Stuurbare reservecapaciteit vanuit het buitenland die ook nog eens voldoende groot is om een groot deel van de Nederlandse behoefte af te dekken is dus niet vanzelfsprekend. Als Europa in de wintermaanden vooral afhankelijk is van windenergie, moet rekening gehouden worden met periodes dat een groot deel van Europa beheerst wordt door een krachtig hoge druk systeem, waarin in grote delen van de ons omringende landen het windvermogen afwezig is of minder dan 20% van het maximale vermogen is. Zo stond in de periode 11 – 20 februari 2009 (Eirgrid 2010; KNMI 2010) in zowel Ierland als Nederland nauwelijks wind. In dezelfde periode was van 13 – 17 februari het windvermogen in Spanje ook minder dan 20% van het geïnstalleerde vermogen (Red Electrica de Espana, 2010). Wellicht ten overvloede: de kracht van de zon is in deze periode te zwak om een significante bijdrage te leveren. In tijden van schaarste zal het niet makkelijk zijn in de eigen behoefte te voorzien door middel van import van duurzame elektriciteit. Tegelijkertijd zal in een periode van overschot niet alleen Nederland te veel produceren, maar de omringende landen net zo. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken zullen allen over een zeer grote capaciteit aan windenergie beschikken. De meest robuuste aanpak vanuit
voorzieningszekerheid lijkt om het grootste deel van de binnenlandse vraag ook in Nederland zelf te kunnen balanceren. 4. Energieopslag Energieopslag kan in verschillende vormen. Vaak wordt gerefereerd naar het gebruik van de batterijen in elektrische auto’s, en pompstations voor waterkracht in het buitenland. Batterijen van elektrische auto’s Stel we hebben wel elektrische auto’s, met een batterijpakket van 20 kWh, goed voor een actieradius van 160 km (Renault, 2010). Een totaal wagenpark van 7 miljoen auto’s vertegenwoordigt dan een opslagcapaciteit van 0,14 TWh, niet eens voldoende om de behoefte van een halve dag af te dekken, en de batterij is dan niet meer in staat om de auto te laten rijden. De opnamecapaciteit van deze batterijen in tijden van overschot is ook niet erg indrukwekkend. De 0,14 TWh die we kwijt kunnen in volledig leeggereden batterijen vertegenwoordigt nog geen 20% van het overschot dat er met 48 GW op een goede dag wordt geproduceerd. Waterkracht Ook wordt er vaak gewezen naar de waterkrachtcentrales van Noorwegen. Dit land draait voor 95% op waterkracht, en zou voor ons de buffer kunnen zijn om onze winenergie in op te slaan. Het voorstel “Nederland krijgt nieuwe energie” zegt hierover (Deltaplan Nieuwe Energie, 2010): “Bovendien dient Nederland samen met Noorwegen de buffer- en opslagcapaciteit van de daar reeds volop aanwezige stuwmeren te onderzoeken en te ontwikkelen”. Het aandeel waterkracht in de Noorse elektriciteitsmix mag dan indrukwekkend zijn, de totale capaciteit bedraagt minder dan 13 GW, beheerd door het staatsbedrijf Statkraft (Statkraft, 2010). Die 13 GW staat gelijk aan ons gemiddelde elektriciteitsvraag. Interessant is het om er de strategie van Statkraft op na te slaan (Statkraft, 2010). Het klinkt bemoedigend, want Statkraft heeft als speerpunt om de “European flexible power producer” te worden. In haar strategienota staat: “This means that we, with our flexible production and market understanding, can contribute to supply the market with environmentally friendly energy during peak consumption periods or periods where the production from non-flexible power plants, such as wind farms, is low”. Maar hoe gaat Statkraft dat doen? Onder andere door: “To develop new gas power capacity to meet the need for flexible production in Western Europe. The geographical priority will be Germany, the UK, France and the BeNeLux countries”. Zo beschouwd hoeven we voor een duurzame opslag dus niet echt te rekenen op de Noren, die voldoende ervaring hebben om het potentieel van waterkracht in te schatten. Hun expansie bestaat voornamelijk door in het buitenland waterkrachtcentrales in te richten, voor een aanzienlijk deel in Frankrijk. Volgens de IEA imlementeing Agreement for Hydro Power Technologies and Programmes is van het
totale Europese potentieel 65% nu al gerealiseerd (IEA Hydropower, 2010). Met het huidige vermogen van waterkracht in Europa van 147 GW (EU energy & transport in figures, 2009), is de potentiële capaciteit dus circa 230 GW. Voor alleen de EU-27 landen echter voorziet het baseline scenario een groei van het elektriciteitsopwekkingvermogen van ca 225 GW tot 2030 (European Energy And Transport, Trends To 2030, 2008). Het totale potentieel van de Europese waterkracht is dus slechts voldoende om de groei tot 2030 in de EU-27 af te dekken. Waterstof Stel, we gebruiken waterstof als opslagmedium voor duurzame bronnen? Waterstof kan door middel van elektrolyse geproduceerd worden met overschotten duurzame elektriciteit. Hierbij gaat door verliezen tijdens de elektrolyse en compressie tenminste 30% van de energie verloren. Ten opzichte van de eerdere opties is het echter wel een realiseerbare. De benodigde 3 TWh komt overeen met zo’n 6 TWh aan opgeslagen waterstof, rekening houdend met een efficiëntie van de elektriciteitsopwekking van 50%. Dit komt overeen met 180 miljoen kg waterstof, of 2 miljard Nm3. Bij een opslagdruk van 100 bar is dat 20 miljoen m3. Dit zijn volumes en gasdrukken die nu ook opgeslagen worden om te voorzien in piekvraag van aardgas: in de Boekelemeer wordt 3 miljard m3 gas opgeslagen en in de Bergermeer is een opslaglocatie voor 4 miljard m3 aardgas bij 150 bar in aanbouw (Taqa, 2010). Of het wenselijk is de waterstof weer om te zetten in elektriciteit kan betwijfeld worden. Het lijkt met de huidige inzichten aantrekkelijker om de tekorten af te dekken met gascentrales gevoed met groen gas, en de overschotten in te zetten in bijvoorbeeld de transportsector. Duurzaam Transport Voor de transportsector is een woud aan opties in ontwikkeling: -
Vloeibare biobrandstoffen Biogas Aardgas Elektrisch rijden op batterijen Elektrisch rijden op waterstof
Om de energiebehoefte voor de luchtvaart, binnenvaart en trucks op duurzame wijze in te vullen zijn waarschijnlijk alleen vloeibare biobrandstoffen geschikt. De energiedichtheden van batterijen en waterstof zijn te laag voor deze vormen van transport. Hiervoor wordt voor het jaar 2030 voor Nederland een verbruik aan fossiele
brandstoffen van ca 500 PJ voorzien. Om deze hoeveelheid biobrandstoffen te maken is ca 915 PJ biomassa nodig2. Voor het overige wegverkeer (openbaar vervoer + personenauto’s) wordt een vraag voorzien in 2030 van ca 280 PJ. Als we dit geheel met waterstof invullen kan een flinke rendementswinst gehaald worden, omdat het brandstofcelvoertuig per kilometer slechts de helft aan energie gebruikt. Per jaar is dus zo’n 140 PJ aan waterstof nodig. Als we deze waterstof uit duurzame elektriciteit willen opwekken (er is al veel biomassa nodig voor andere sectoren), dan moet er zo’n 250 PJ aan duurzame elektriciteit worden opgewekt3. Dit komt overeen met een additionele 60 TWh per jaar aan op te wekken elektriciteit. In het scenario 48 GW wind, is van die 60 TWh al 31 TWh beschikbaar uit periodes van overschot. Om de rest van deze behoefte met zon PV af te dekken is 39 GWp geïnstalleerd vermogen nodig, die vooral in de periode april – augustus productief is. Juist in deze periode zal een overschot ontstaan doordat de windturbines ook blijven produceren. Dit overschot kan in de vorm van waterstof opgeslagen worden voor de rest van het jaar. Een deel van de personenauto’s zal volledig elektrisch kunnen rijden, een deel kan als brandstofcel plug-in hybride worden uitgerust. Uitgangspunt hierbij is dat voor het autogebruik zoals we dat nu kennen, de volledig elektrische auto die volledig van de opslagcapaciteit van batterijen afhankelijk is, ongeschikt is. Deze scheiding wordt door diverse autofabrikanten onderkend (Froeschle 2010, Hodac 2010, Hensley 2010). Een volledig elektrisch wagenpark draagt ook niet per definitie bij aan de voorzieningszekerheid. De batterijen fungeren als opslagmedium waar wel iets in kan maar waar geen elektriciteit aan onttrokken kan worden als er behoefte is aan elektriciteit. De totale opslagcapaciteit van alle personenauto’s, 0,14 TWh, kan niet als zodanig gebruikt worden, want onttrekt het wagenpark van zijn brandstof. Sterker, bij een aanbodtekort wordt door het elektrische wagenpark een extra vraag toegevoegd, bovenop de huidige elektriciteitsbehoefte. Voor het dagelijks wegverkeer is een gemiddeld laadvermogen van ca 2,5 GW4 nodig. Indien vooral ’s thuis wordt geladen is tussen 7 uur ’s avonds en 7 uur ’s ochtends ca 5 GW extra opwekkingsvermogen nodig. Op een windstille winternacht is er dus een extra vraag gecreëerd die op andere wijze opgewekt moet worden. Bij het grootschalig rijden op waterstof is dit probleem er niet. De benodigde waterstof kan makkelijk opgeslagen worden, en net als nu gespreid over de dag worden getankt. 2
Uitgegaan is van de productie van synthetische diesel of kerosine uit houtafval via Black Liquor. Hiervoor is 1,83 MJ bio-energie nodig om 1 MJ transportbrandstof te produceren (Well to Wheels Report, 2007). 3 Per MJ waterstof is 1,79 MJ aan duurzame elektriciteit nodig, waarbij de elektrolyse, transport en compressie van waterstof zijn meegenomen (Well to Wheels Report, 2007). 4
Met een wagenpark van 7 miljoen auto’s, een gemiddelde dagafstand van 40 km en een energiegebruik van 0,2 kWh per km wordt gemiddeld 2,33 GW gebruikt.
Het snel tanken van waterstof is bewezen technologie, en doet geen beroep op de elektrische infrastructuur op de manier zoals snelladen dat wel doet. Omdat zowel batterijelektrische voertuigen als waterstofvoertuigen in een behoefte kunnen voorzien, ga ik er voor de toekomstige duurzame energievoorziening van uit dat een derde van de kilometers elektrisch gereden kan worden en twee derde met waterstof. Op deze manier kan met het surplus aan duurzame elektriciteit, opgewekt door 48 GW windenergie en 30 GW zon-PV, het volledige energiegebruik van personenauto’s en openbaar vervoer over de weg afgedekt worden. Voor de elektrische kilometers (kleine auto’s in de stad) is ca 10 TWh nodig, voor de waterstofauto’s en bussen 45 TWh. Indien alle voertuigen plug-in waterstofvoertuigen zijn, kan maximaal geprofiteerd worden van het efficiënte elektrisch rijden voor korte afstanden en als er een overschot aan duurzame elektriciteit is. Waterstof kan gebruikt worden voor de langere afstanden en bij tekorten aan duurzame elektriciteit. Dit vereist evenwel een behoorlijke opslag van waterstof. Bedenk wel dat we nu ook voor tenminste 90 dagen aan voorraad aanhouden voor benzine en diesel, als onderdeel van de IEA afspraken. Met de eerder getoonde gasopslag ter grootte opslag van 180 miljoen kg waterstof, kan het transportverbruik van anderhalve maand opgeslagen worden. Het gebruik van biogas voor personenauto’s en publiek wegtransport legt een extra claim op biomassa dat in de duurzame energiehuishouding ook voor andere toepassingen ingezet kan worden met minder beschikbare alternatieven . Doordat door inzet van de interne verbrandingsmotor geen rendementswinst wordt gehaald, blijft een besparingsmogelijkheid liggen. Duurzame warmte In onze huidige energiehuishouding wordt een aanzienlijk deel gebruikt voor opwekking van warmte. Gerekend als percentage van het finale verbruik zelfs de helft (Spoelstra, 2005). Dit bestaat zowel uit laagwaardige warmte (< 100 ºC) als hoogwaardige warmte (> 100 ºC). Een deel van de laagwaardige warmte zal vermeden kunnen worden door betere isolatie. Een ander deel zal opgewekt kunnen worden met warmtepompen. Het is echter een utopie om ervan uit te gaan dat alle laagwaardige warmte die nu met aardgas geproduceerd wordt vermijdbaar is. Denk bijvoorbeeld aan de warmwatervoorziening in huishoudens en ziekenhuizen en de warmtevraag in glastuinbouw en zwembaden. Omdat de glastuinbouw ook CO2 als bemesting nodig heeft zal Warmte/Kracht op biogas hier een functie vervullen. In een vergaande verduurzaamde elektriciteitsvoorziening moet het gas gestookte vermogen wel stuurbaar zijn. Warmtevraag volgende WK systemen voldoen hier niet aan. Het zullen eerder elektriciteitsvraag volgende systemen moeten zijn met warmteopslag. De niet vermijdbare laagwaardige warmtevraag schat ik in op 300 PJ, ten opzichte van de ca 770 PJ nu (Spoelstra, 2005) voornamelijk geproduceerd met SNG. Hiervoor is 430 PJ biomassa nodig (Drift, 2010).
Hoogwaardige warmte maakt op dit moment ongeveer 40% uit van de totale warmtevraag (Spoelstra, 2005). Vooral de industrie kent een grote vraag naar hoogwaardige warmte, totaal 470 PJ. Voor sommige processen zijn temperaturen van ver boven de 1000 ºC nodig, denk aan de staalfabricage en het maken van cement. Dit type warmte kan alleen gegenereerd worden met het verbranden van een calorierijke brandstof, hetzij gasvormig (aardgas, SNG, waterstof), vloeibaar (aardolie) of vast (kolen, voorbewerkte biomassa). Nu worden voornamelijk aardgas en steenkool voor deze functies gebruikt. Willen we deze vervangen, dan zijn brandstoffen afkomstig van biomassa of waterstof de meest voor de hand liggende. Het voegt een extra finaalverbruik van naar schatting 470 PJ toe aan de al besproken energetische sectoren en niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen. In het geval SNG uit biomassa is hiervoor 670 PJ biomassa nodig (Drift, 2010). Bij gebruik van waterstof voor een deel ervan moet weer extra vermogen aan wind en zon geplaatst worden. Als de helft van de hoogwaardige warmte met waterstof uit wind wordt gegenereerd, is er bovenop de 48 GW nog eens 32 GW aan windvermogen nodig. Gebruik van gas geeft ook hier flexibiliteit. Voor industriële warmte is het wellicht eenvoudig een menggas te maken van waterstof en synthesegas uit biomassa. De extra processtappen om aardgaskwaliteit te maken is wellicht overbodig en kost alleen maar extra energie en geld. Gebruik van een waterstof/synthesegas mengsel geeft extra flexibiliteit aan het systeem: afhankelijk van het energieaanbod kan een waterstofrijk gas worden gebruikt of iets wat meer op synthesegas lijkt.
Totaal gebruik duurzame energie wanneer geen fossiele brandstoffen gebruikt worden Als ons huidige energiegebruik ingevuld moet worden met uitsluiting van fossiele brandstoffen, ziet het beeld er als volgt uit: Eindgebruik Elektriciteit Transport
Grondstoffen Warmte
totaal
2010 Bron Fossiel + DE Luchtvaart Fossiel Scheepvaart Trucks Personenauto’s Fossiel + DE OV Fossiel < 100 °C Fossiel > 100 °C Fossiel
PJ 810 400
270 480 770 470 3200
2050 EXIT FOSSIEL Bron PJ Biomassa 300 DE 320 Biomassa 915
DE (EV + H2) Biomassa Biomassa Biomassa DE (H2)
200 480 430 335 335 3315
Wat opvalt is dat biomassa een zeer groot aandeel, 75%, heeft in de duurzame energievoorziening waarin fossiele brandstoffen uitgesloten zijn. Niet omdat dat gewenst is, maar omdat er geen alternatieven voor zijn. Industrie, zwaar transport en de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening doen allen een zwaar beroep op energiedragers en grondstoffen uit biomassa. Ondanks een flinke energiebesparing in de meeste sectoren neemt het totale verbruik aan primaire energie toe, voornamelijk omdat het gebruik van niet-fossiele bronnen tot extra conversiestappen leidt met aanzienlijk grotere verliezen vooraan in de keten dan in de huidige fossiele energieketens. Wat toont deze beschouwing aan: in ieder geval dat een duurzame energiehuishouding niet met twee vingers in de neus gehaald kan worden. Het benodigde opgestelde vermogen aan zon en wind energie neemt onvoorstelbare vormen aan (ca 80 GW Wind en 30 GW zon-PV). De behoefte aan biomassa leidt tot een import behoefte die zal moeten concurreren met de behoefte van andere landen, en ons wellicht doen belanden in een soortgelijke markt als we die nu voor olie hebben, met een paar dominante spelers op de wereldmarkt. De binnenlandse productie zal de 100 PJ namelijk niet ontstijgen (EEA, 2007). Als Nederland zich goed positioneert, kan het zo’n dominante speler worden. Dat is goed voor onze voorzieningszekerheid en kan het wegvallen van onze aardgasbaten misschien enigszins compenseren. Het duurzame karakter van biomassa komt des te
meer boven aan de agenda te staan, want onze wens tot duurzaamheid mag niet te veel ten koste gaan van de ecosystemen elders in de wereld. Het toont ook aan dat het zinvol is een plan B te ontwikkelen. Wat is nu eigenlijk het doel? Duurzaamheid is een middel om onafhankelijk te worden van eindige bronnen en om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Een te groot gebruik van biomassa kan haaks staan op duurzaamheid. Tijdens de expansie van het Romeinse rijk zijn grote delen van Europa ontbost. Dat was een energiehuishouding die gebaseerd was op biomassa, maar kan niet bepaald duurzaam genoemd worden. De ontbossing en verschraling van de bodem wordt als waarschijnlijke reden genoemd voor de val van het Romeinse rijk (Rifkin, 2003). Zolang er nog fossiele brandstoffen zijn kunnen ze nog steeds met mate gebruikt worden voor een bijdrage aan een beperkt aantal toepassingen, zoals de chemische industrie, het gebruik van transportbrandstoffen voor de lange afstand en wellicht het produceren van hoogwaardige warmte. Door CO2 afvang en opslag toe te passen kan een deel van dat gebruik plaatsvinden zonder CO2 uitstoot. Dat is niet duurzaam, maar mogelijk minder schadelijk dan grootschalige ontbossing en uitputting van de aarde elders. Door de fossiele brandstoffen voor hun beoogde gebruik te ontdoen van zoveel mogelijk koolstof wordt weer een waterstofrijk gas verkregen. Er kan zo gebruik gemaakt worden van een gemeenschappelijke infrastructuur voor zowel duurzaam waterstof als voor klimaatneutraal waterstof, waarbij gaandeweg het aandeel duurzaam waterstof toe kan nemen. Voor de beschreven energiebehoeften kan men denken aan een gasinfrastructuur met drie soorten gas, zodat vraag en aanbod optimaal op elkaar aangesloten kunnen worden: Een netwerk voor aardgas, dat in toenemende mate vergroend wordt met uit biomassa gegenereerd SNG (substitute natural gas). Dit gas wordt voornamelijk ingezet voor flexibele elektriciteitsproductie in samenwerking met elektriciteit uit wind en zon, voor warmteproductie in de gebouwde omgeving en warmtekracht installaties, voor glastuinbouw en utiliteit. Een netwerk voor synthesegas, dat geproduceerd wordt uit biomassa, aangevuld met kolen in combinatie met CCS. Dit synthesegas wordt voornamelijk ingezet voor de productie van transportbrandstoffen en in de chemische industrie. Een netwerk voor waterstof, dat geproduceerd wordt uit overschotten elektriciteit uit wind en zon en aardgas in combinatie met CCS. Deze waterstof wordt voornamelijk ingezet in het wegtransport en hoogwaardige warmte.
Een groot deel van ons energiegebruik kan niet met elektriciteit ingevuld worden. Juist de koppeling van de elektrische infrastructuur met een gasinfrastructuur kan tijdelijke tekorten van aanbod van duurzame elektriciteit opvangen, terwijl overschotten omgezet kunnen worden in waterstof voor transport en warmteproductie. Het lijkt daarom verstandig te investeren in een flexibele gasinfrastructuur met de benodigde opslag voor duurzaam geproduceerd gas. Een voorbeeld van een flexibele gaspijpleiding is weergegeven in Figuur 9. Dat gaat veel verder dan de gasrotonde waar nu in geïnvesteerd wordt. Deze is immers vooral bedoeld voor de aanvoer en doorvoer van gas van buiten Europa. Door de huidige rol van aardgas in de Nederlandse energiehuishouding gaat ons dat niet helpen bij de verduurzaming ervan. In aanvulling op deze gasrotonde dient een regionaal netwerk te komen van een pijpleidingen stelsel, dat de distributie verzorgt van groen gas, waterstof en synthesegas. Gas is zo niet alleen een transitiebrandstof, maar vervult mogelijk een blijvende rol in een energiehuishouding zonder fossiele brandstoffen. Nederland is niet meer zo leeg als ten tijde van de aanleg van de gasinfrastructuur. Het zou een gemiste kans zijn om bij toekomstig groot onderhoud niet de gelegenheid te nemen de pijpleidingen zo in te richten dat ook andere gassen, zoals waterstof en synthesegas, veilig getransporteerd kunnen worden.
Ø = 90 cm hoofdpijpleiding
Ø = 90 cm hoofdpijpleiding
Ø = 40 cm pijpleiding Aardgas/SNG
Ø = 40 cm pijpleiding CO + H2
Ø = 25 cm pijpleiding Aardgas/SNG
Ø = 25 cm pijpleiding Aardgas/SNG
Ø = 40 cm Aardgas/SNG Ø = 25 cm pijpleiding Aardgas/SNG
2015
Ø = 40 cm pijpleiding H2 Ø = 25 cm pijpleiding H2
2050
Figuur 9. Voorbeeld van een pijpleiding als onderdeel van een flexibele gasinfrastructuur, die gebruikt kan worden voor het transport van aardgas, gemengd met SNG op korte termijn, en voor andere gassen, zoals waterstof en synthesegas op lange termijn. De pijpleidingmaterialen dienen zodanig gekozen te worden dat alle type gassen getransporteerd kunnen worden.
Een groot deel van ons energiegebruik kan niet met elektriciteit ingevuld worden. Juist de koppeling van de elektrische infrastructuur met een gasinfrastructuur kan tijdelijke
tekorten van aanbod van duurzame elektriciteit opvangen, terwijl overschotten omgezet kunnen worden in waterstof voor transport en warmteproductie. Het lijkt daarom verstandig te investeren in een flexibele gasinfrastructuur met de benodigde opslag voor duurzaam geproduceerd gas. Dat gaat veel verder dan de gasrotonde waar nu in geïnvesteerd wordt. Deze is immers vooral bedoeld voor de aanvoer en doorvoer van gas van buiten Europa. Door de huidige rol van aardgas in de Nederlandse energiehuishouding gaat ons dat niet helpen bij de verduurzaming ervan. In aanvulling op deze gasrotonde dient een regionaal netwerk te komen van een pijpleidingen stelsel, dat de distributie verzorgt van groen gas, waterstof en synthesegas. Gas is zo niet alleen een transitiebrandstof, maar vervult mogelijk een blijvende rol in een energiehuishouding zonder fossiele brandstoffen. De leerstoel gasconversie technologie kent twee invalshoeken: 1. De conceptuele invulling van de gastransitie voor Nederland, om zo een bijdrage te leveren aan de visievorming rond de toekomstige energievoorziening van Nederland. 2. Het uitvoeren van onderzoek op het gebied van waterstoftechnologie. In eerste instantie vooral de waterstofproductie, zowel uit fossiele bronnen met CCS als met elektrolyse, de schakel tussen duurzame bronnen en waterstof. Hoewel elektrolyse al bijna een eeuw wordt toegepast voor de productie van waterstof, is zij nog niet geschikt voor de productie van waterstof als energiedrager. Het rendement moet omhoog, de afhankelijkheid van ultra-puur water moet omlaag, en zij moet kunnen inspelen op sterk fluctuerend aanbod van duurzame elektriciteit Wat in ieder geval duidelijk moet worden is dat er nu wel een duidelijke versnelling moet komen in de energietransitie. Het blijft teveel bij woorden en ambities. Een realistische en gedragen blauwdruk is nodig voor de Nederlandse energiehuishouding in 2050 met een heldere roadmap hoe die gerealiseerd kan worden. Gegeven de economische situatie en de staat van de overheidsfinanciën, dient overwogen te worden af te stappen van de financieringsmechanismen die afhankelijk zijn van de overheidsfinanciën of de goede wil van burgers en bedrijven. Emissienormen kunnen duidelijkheid geven aan iedereen. Laat de oplossing dan maar over aan de industrie. Het leidt waarschijnlijk tot de goedkoopste oplossing die uiteindelijk betaald wordt door de eindgebruiker. Ik heb gezegd.
Referenties CBS website: www.cbs.nl Deltaplan Nieuwe Energie, Nederland krijgt nieuwe energie voor welvaart en welzijn in de 21e eeuw, Een partijoverstijgend voorstel voor een Deltaplan Nieuwe Energie, April 2010. www.duurzaamheidsoverleg.nl Drift, A. van der, Zwart, R.W.R., Vreugdenhil, B.J., Bleijendaal, L.P.J., Comparing the options to produce SNG from biomass, ECN, 2010. ECN-M-10-050 EEA report 7/2006. How Much Bioenergy can Europe produce without harming the environment, European Environmental Agency, 2006. Eirgrid website: www.eirgrid.com Energieraad 2008, De Ruggengraat van de Energievoorziening, Advies Energieraad over de energie-infrastructuur, augustus 2009. ISBN 9789074357487. Energierapport 2008, Ministerie van Economische Zaken, juni 2008. Energietransitie website: www.energietransitie.nl Energy Technology Perspectives 2008, Scenarios and Strategies to 2050, International Energy Agency, Paris, 2008. ISBN 978-92-64-04142-4. EU energy and transport in figures, Statistical pocketbook 2009 European Energy And Transport, Trends To 2030 — Update 2007. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities, 2008, ISBN 978-92-79-07620-6. Froeschle, P., Fuel Cell Power Trains, World Hydrogen Energy Conference, Essen, 16 – 18 mei, 2010. Hedegaard, C., Reducing greenhouse gas emissions: a central plank of Europe's climate policy, SPEECH/10/321, Warsaw, 18/06/2010. Hensley, C., Full hybrid: Environmental Technology for Today and Tomorrow, European Automotive Forum, Brussel, 14 januari 2010. Hodac, I., Current activities and challenges towards Low Emission Cars, European Automotive Forum, Brussel, 14 januari 2010. IEA Hydropower: A key to Prosperity in a Growing World”, www.ieahydro.org/reports/hydbroch.org, downloaded 16 mei 2010 Klimaatatlas van Nederland, Normaalperiode 1971 – 2000, Dick Heijboer en Jon Nellestijn; Elmar B.V. Rijswijk, 2002. KNMI website: www.knmi.nl Kramer, G.J., Haig, M., Nature, 462(2009), 568-569
Deltaplan Nieuwe Energie, Nederland krijgt nieuwe energie voor welvaart en welzijn in de 21e eeuw, Een partijoverstijgend voorstel voor een Deltaplan Nieuwe Energie, April 2010. www.duurzaamheidsoverleg.nl Rapport Brede heroverwegingen, Hoofdstuk 1: Energie en Klimaat. Inspectie der Rijksfinanciën Bureau Beleidsonderzoek, April 2010. www.minfin.nl Red Electrica de Espana website: www.ree.es Renault website: http://www.renault.com/en/innovation/vehicule-electrique Richtlijn 2009/28/Eg Van Het Europees Parlement en de Raad, van 23 april 2009, ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG Rifkin, J., The Hydrogen Economy, Polity Press, Cambridge UK, 2003. Shell Venster mei/juni 2010, interview met Diederik Samson, mei/juni 2010, p16 Socolow, R.H., Pacala, S.W., A plan to keep carbon in check, Scientific American, Sept 2006. Spoelstra, S., Nederlandse en industriële energiehuishouding, ECN, 2005. ECN-I-05-004. Statkraft website: www.statkraft.com Summit declaration G8 Summit 2007, Growth And Responsibility In The World Economy, Heiligendamm, 7 juni 2007. Taqa website: http://www.taqa.ae/nl/ Tennet Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2008-2024, OBR 09-176, juni 2009 EurObserv’ER Report2009, The State Of Renewable Energies In Europe, Observ’ER, Paris, 2009. Visie Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening, 2008: te downloaden van www.energietransitie.nl Well-To-Wheels Report Version 2c, Well-To-Wheels Analysis Of Future Automotive Fuels And Powertrains In The European Context, March 2007. http://ies.jrc.ec.europa.eu/WTW Werkprogramma Schoon en Zuinig, “Nieuwe energie voor het klimaat”, J.M. Cramer, M.J.A. van der Hoeven, C.P. Vogelaar, C.M.P.S. Eurlings, G. Verburg, J.C. de Jager, F.C.G.M. Timmermans. VROM 7421/ september 2007.