De rol van de Antwerpse diaspora uit Congo, Ghana en Marokko bij ontwikkelingssamenwerking in het land van herkomst (executive summary) Een stad als Antwerpen staat niet op zichzelf. Zij maakt deel uit van een mondiale samenleving en is groot geworden dankzij haar internationale contacten. De Antwerpse haven is altijd een enorme aantrekkingspool geweest en een poort naar verre landen en vreemde culturen. In de stad wonen ongeveer 102 399 buitenlanders. Volgens sommige bronnen zijn er 167 nationaliteiten geregistreerd (stad Antwerpen, 2013). 42% van de Antwerpenaren heeft roots in het buitenland. De meesten onder hen hebben contact met familie in het land van herkomst. Dit gebeurt niet alleen via bezoek aan het land van herkomst, e-mail of telefoon. Jaarlijks sturen veel migranten geld en goederen naar hun familie en vrienden in het land van herkomst. Naast deze eerder individuele solidariteit, ontwikkelen steeds meer migrantenverenigingen kleinschalige sociale projecten in de landen van herkomst. Zo trachten ze de lokale gemeenschap op een meer duurzame manier te ondersteunen. Veel van deze transnationale activiteiten sluiten nauw aan bij ontwikkelingssamenwerking. In het bestuursakkoord 2007-2012 engageerde het stadsbestuur zich om te onderzoeken of ze een deel van de haar middelen voor ontwikkelingssamenwerking kon inzetten in landen waarvan er een grote migrantengemeenschap in Antwerpen woont. De institutionele ondersteuning van steden via stedenbanden werd vervangen door een structurele ondersteuning van onderwijs- en gezondheidsprojecten in de Democratische Republiek Congo, Ghana en Marokko. Hiervoor bracht de stad migrantenverenigingen uit deze landen, de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en andere Antwerpse verenigingen samen in projectgroepen per land. De stad Antwerpen verkoos om zelf de drievoudige rol op te nemen van matchmaker binnen het netwerk, subsidiekanaal en capaciteitsopbouwer / coach. De uiteindelijke opstart van de projecten volgde eind 2010. Met dit onderzoek wilden we een zicht krijgen op de rol van de diaspora in ontwikkelingssamenwerking en specifiek de Zuidwerking van de stad Antwerpen. Het is een eerste poging om het innovatieve beleid ontwikkelingssamenwerking waarbinnen de stad sterk samenwerkt met de grote migrantengemeenschappen in Antwerpen op een systematische wijze te beschrijven. Het was in de eerste plaats een praktijkgericht onderzoek om tot beleidsaanbevelingen te komen. We focusten daarbij niet op de impact van de ontwikkelingsprojecten in de herkomstlanden, maar wel op de diaspora in Antwerpen. Dit rapport bevat gegevens over het profiel van de betrokkenen, de motivatie voor hun engagement, hun activiteiten en de wijze waarop zij de samenwerking met de stad en andere actoren ervaren.
Een groeiende interesse ontwikkelingsactoren
van
het
beleid
in
migranten
als
De stad Antwerpen is niet de enige die binnen haar ontwikkelingssamenwerking intensief wil samenwerken met migranten. Sinds de jaren negentig groeide de interesse vanuit beleidsorganen op internationaal, nationaal en lokaal niveau. Enerzijds is dit het resultaat van verschillende rapporten die aantonen dat het hoeveelheid geld en goederen die migranten naar de herkomstlanden versturen groter
1
is dan het geld dat door de Westerse landen wordt geïnvesteerd in officiële ontwikkelingshulp (World Bank, 2011). Anderzijds volgt de interesse uit de nieuwe manieren om aan ontwikkelingssamenwerking te doen. Deze benadrukken de participatie van zowel de lokale doelgroepen en besturen in het Zuiden als de burgers in het Noorden (Faist, 2008 en Schiller, 2011). De initiatieven van migrantenverenigingen worden beschouwd als vierdepijlerinitiatieven (Develtere, 2005 en De Bruyn en Huyse, 2009). Viederpijlerinitiatieven zijn meestal kleinschalige initiatieven van vriendengroepen, verenigingen, scholen, stichtingen, bedrijven … die niet behoren tot de groep traditionele ontwikkelingsactoren. De meeste van deze initiatieven werken met vrijwilligers, niet-structurele subsidiëring en intense individuele contacten met personen in het Zuiden (bv. vriendschapsbanden die zijn ontstaan tijdens een studieverblijf). Of in het geval van migrantenverenigingen, netwerken en familiebanden in de landen van herkomst. Ook de kennis van de lokale taal, sociaalculturele gevoeligheden en de lokale manier van werken vergroten de slaagkansen van initiatieven van migrantenverenigingen. Bovendien worden de migranten vanuit de positie die ze innemen tussen twee leefwerelden -deze in het gastland en het herkomstland- gezien als sleutelfiguren. Zo kunnen ze zogenaamde Westerse ideeën rond goed bestuur of gendergelijkheid gemakkelijker introduceren in het Zuiden (De Bruyn en Develtere, 2008 en Perrin en Martiniello, 2011 en de Haas, 2006 en Faist, 2008 en Meireman, 2003 en Lacroix, 2009). Niet iedereen is het hiermee eens. Er wordt weleens beweerd dat het engagement in ontwikkelingssamenwerking de gerichtheid van de migranten op hun herkomstland versterkt. Dit zou de integratie in het gastland beperken (Gowricharn, 2010). Daarnaast twijfelen sommigen ook aan de sociaal-culturele expertise die migranten in ontwikkelingssamenwerking kunnen binnenbrengen. Er is bijvoorbeeld een groeiende groep tweede en verdere generatiemigranten voor wie de kennis over en verbondenheid met het herkomstland niet altijd vanzelfsprekend is. Bovendien bestaat dé migrant niet. Iedere migrant heeft zijn eigen sociale achtergrond en migratieverhaal. De één is gemigreerd uit politieke redenen, de ander uit economische redenen. De één komt uit het platteland, de ander uit de stad. De één heeft een lage sociale afkomst, de ander een hoge. Dit beïnvloedt sterk hun kijk op de lokale context en ontwikkelingsnoden en op hun sociale netwerken.
Onderzoek Aan de hand van een enquête en interviews met sleutelfiguren en leden van migrantenverenigingen onderzochten we:
het profiel van de Congolese, Ghanese en Marokkaanse migranten en migrantenverenigingen uit Antwerpen die actief zijn binnen transnationale solidariteitsinitiatieven, ontwikkelingssamenwerking en de Zuidwerking van de stad Antwerpen.
wat de migranten verstaan onder ontwikkelingssamenwerking. Welke soort van activiteiten zetten ze op? Verschillen hun initiatieven van andere vierdepijlerinitiatieven? Zien ze remittances als ontwikkelingssamenwerking? Waarom doen ze aan ontwikkelingssamenwerking?
2
de impact van dit engagement op het leven van de migranten. Hoe combineren ze hun werk met hun familiale en sociale leven? Belemmert of bevordert het engagement hun integratie?
hoe de migranten de samenwerking met de stad Antwerpen evalueren.
Methodologie We verdeelden een enquête via de Congolose, Ghanese en Marokkaanse migrantenverenigingen. Deze enquête is ingevuld door 113 personen. Ongeveer de helft (55) van de 113 deelnemers aan de enquête behoort tot de Marokkaanse gemeenschap, 46 tot de Congolese gemeenschap en 12 tot de Ghanese gemeenschap. 24 respondenten zijn geboren in België en 4 respondenten in een ander land dan het herkomstland. Vooral binnen de Marokkaanse gemeenschap bevinden zich veel respondenten die niet in Marokko geboren zijn (25). Iets meer dan de helft is tussen 40 en 60 jaar, bijna een vijfde van de respondenten is tussen 18 en 24 jaar. Binnen de drie gemeenschappen wordt een gelijkaardige leeftijdsverdeling geobserveerd, behalve voor de leeftijdscategorie 18-24 jaar. Deze categorie is relatief groter bij de respondenten van Marokkaanse origine. We interviewden ook vijf sleutelfiguren en 20 leden van migrantenverenigingen. De leden zijn allemaal mensen die betrokken zijn bij de Zuidwerking van de stad Antwerpen of via andere kanalen projecten opzetten in hun land van herkomst. Er werden 4, 7 en 9 leden uit respectievelijk de Ghanese, Congolese en Marokkaanse gemeenschap geïnterviewd waaronder 18 mannen en 2 vrouwen.
Resultaten Solidariteit van migranten over de grenzen heen: waarover spreken we? Remittances Uit de enquête blijkt dat er een aanzienlijke som geld en veel goederen naar Congo, Ghana en Marokko worden verzonden. In totaal werd in 2011 door 82 deelnemers aan de enquête voor meer dan € 170 000 geld en goederen getransfereerd. a.
T ABEL 10. HOEVEELHEID GELD EN GOEDEREN DIE WERDEN VERZONDEN IN 2011 Aantal Min Max(€) Totaal (€) Gemiddelde (€) (€) (N = 113) 76 40 3 600 83 741 1 102 Geldtransfers 2011 59 50 15 000 87 235 1 479 Goederentransfers 2011 82 40 17 000 171 676 2 094 Totaal waarde transfers
Opmerkelijk is dat er niet noodzakelijk een verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van het inkomen en de grootte van het bedrag dat naar het herkomstland wordt gestuurd. Zoals De Bruyn en Develtere (2008: 8) stellen: “Iemands loonbriefje bepaalt wát hij geeft, niet dát hij geeft.” Ook uit onze interviews blijkt dat mensen met lage inkomens geld en goederen naar hun land van herkomst versturen. Een van de Ghanese geïnterviewden legt dit fenomeen als volgt uit:
3
“Stel dat iemand € 900 of € 1 000 verdient en zijn huishuur heeft betaald. Er blijft nog € 500 à € 600 over. Die persoon kan rondkomen met € 200 à € 300 euro, dan zal hij zuinig proberen te leven en € 300 naar zijn familie versturen. Daarom gaat er heel veel geld naar ginder.” Over het algemeen worden regelmatig geld en goederen verstuurd. Ongeveer de helft van de respondenten stuurt meerdere malen per jaar geld. 40% verzendt minstens 1 maal per jaar goederen. Opmerkelijk is dat een grote groep Marokkaanse respondenten verklaart nooit remittances te sturen. Het gaat hier over jongere migranten waarvan vele nog studeren en bij hun ouders wonen. Geld en de goederen worden op de eerste plaats verstuurd op vraag van familie in het herkomstland. Ze worden gebruikt om directe noden te bevredigen: basisbehoeften, medische kosten en onderwijs. Ongeveer twee derde van de respondenten zegt dat een bezoek aan het herkomstland de aanleiding vormt om geld en goederen te versturen. Ongeveer een derde van de respondenten met Congolese origine zegt goederen te sturen op vraag van vrienden. Dit vinden we minder terug onder de Ghanese en Marokkaanse respondenten. Ontwikkelingssamenwerking Maar is dit ontwikkelingssamenwerking? Bijna alle geïnterviewden vinden het versturen van geld en goederen geen ontwikkelingssamenwerking. De remittances worden verstuurd om familie en kennissen te helpen. Maar het vormt geen duurzame oplossing en ondersteunt geen ruimer publiek. Volgens de bevraagde migranten ondersteunt ontwikkelingssamenwerking wel een groter doel. Zoals een Congolese migrant verwoordt: “Geld sturen naar uw familie is om de familie te helpen. Maar ontwikkelingssamenwerking is groter dan dat. Bijvoorbeeld het ondersteunen van een school. Dat heeft niets te maken met familie. Dat is echt voor de bevolking.” Hier wordt door door de geïnterviwden een onderscheid gemaakt tussen minder geplande en meer individuele initiatieven en projecten met een meer structureel en duurzaam karakter waarbinnen op participerende wijze wordt samengewerkt met de lokale bevolking. We zien echter dat niet iedereen op eenzelfde wijze actief is in ontwikkelingssamenwerking. T ABEL 13: ENGAGEMENT IN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VERSPREID OVER ETNISCHE ACHTERGROND
Engagement in Congolees Ghananees Marokkaans Totaal ontwikkelingssamenwerking (n = 46) (n = 12) (n = 55) (N = 113) 35 7 29 71 Ja 11 5 26 42 Neen
De enquête leert ons dat maar twee derde van alle leden van de migrantenverenigingen die actief zijn in ontwikkelingssamenwerking daadwerkelijk zegt engagement in ontwikkelingssamenwerking op te nemen. Het gaat hier over iets meer dan de helft van de Marokkaanse en meer dan drie vierde van de Congolese respondenten. Enerzijds kan dit verklaard worden doordat verschillende respondenten niet hetzelfde verstaan onder ontwikkelingssamenwerking. Solidariteitsacties of
4
benefietacties worden niet altijd als bijdragen tot ontwikkelingssamenwerking gezien. Volgens één van de voorzitters van een Congolese vereniging komt dit omdat sommige mensen wel occasioneel meewerken aan activiteiten, maar ze dit niet zien als een engagement in ontwikkelingssamenwerking: “Ontwikkelingssamenwerking binnen een organisatie is een soort van trein. Je hebt de kop van de trein en de wagons. … De meeste deelnemers aan de enquête zijn de mensen die wel vrijwilliger zijn – zij zijn een wagon maar niet de kop. Maar we hebben de wagons ook nodig. Om samen te gaan. … Er zijn mensen bijvoorbeeld die zeggen: ‘Kijk we gaan een activiteit meedoen.’ … Maar ze blijven niet denken en plannen want dat vraagt ook tijd. Die mensen moeten gaan werken en hebben een eigen leven. Dat is soms niet altijd gemakkelijk.” b. Ontwikkelingssamenwerkingsinitiatieven van migrantenverenigingen Thema’s De migrantenverenigingen zijn vooral actief rond gezondheid en onderwijs. Dit zijn ook de thema’s van de Zuidwerking van de stad Antwerpen. Ook bij andere vierdepijlerinitiatieven zijn gezondheid en onderwijs de belangrijkste thema’s. Thema’s zoals mensenrechten, vrouwenrechten, klimaat en goed bestuur worden weinig door vierdepijlerinitiatieven en migrantenverenigingen opgenomen. Bovendien blijkt het voor migrantenverenigingen soms zeer moeilijk om rond bepaalde thema’s te werken omdat dit hun lokale positie en geloofwaardigheid onder druk zet. Een van de sleutelfiguren benadrukt:
“Je weet dat je rond bepaalde thema’s beter niet met migrantenverenigingen werkt omdat dat problematisch gaat worden voor die groep. Zelfs als die dat willen doen. Ter plaatse gaat het niet zo evident zijn. Het kan een afstand creëren tussen hen en de lokale doelgroep. … Bovendien wordt een migrant niet altijd gezien als een lokale, afhankelijk van de periode waarop dat hij weg is. Dat wordt hier onderschat. … Ook bij jong volwassenen, die horen hier altijd ‘je bent Congolees, Congolees, Congolees en daar horen ze: ‘Hé, les Belges’. … Als ik bijvoorbeeld in een dorp kom met een vernieuwend project, dan zeggen ze tegen mij, ‘ha, jij bent veranderd, jij wilt dat wij ook mee veranderen. Jij bent gebrainwashed.’” Het valt op dat in tegenstelling tot Congolese en Ghanese verenigingen de Marokkaanse verenigingen in eerste instantie nadruk leggen op economische ontwikkeling. Ze doen dit via coöperatieven voor de kweek en verkoop van olijven, geiten, kaas en kippen. De gezondheid- en onderwijsprojecten worden dan gefinancierd met de omzet van deze coöperatieven. Dit is mede ingegeven door de zoektocht naar een duurzame oplossing voor zowel het financieren van de initiatieven als het verbeteren van de situatie in Marokko. Bovendien is er ondersteuning vanuit de Marokkaanse regering in het opzetten van zulke landbouwcoöperatieven. Een van de geïnterviewden met Marokaanse origine getuigt: “Aanvankelijk lag de focus van de stad Antwerpen op onderwijs en gezondheid, niet op coöperaties of werk. Toen hebben wij gezegd: ‘Wij willen wel meewerken met de stad Antwerpen en hogescholen en willen wel een onderwijs- en gezondheidsluik opbouwen, maar hoe gaan we dat financieren?’ … ‘En wat na 2012 [gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen]? Hoe zit het dan?’ Dat bleef een
5
vraagteken. We wilden geen energie steken in een project van twee jaar. Daarom hebben we vanaf het begin die coöperaties opgericht.” Samenwerking: aanpak en opvolging De initiatieven lokaliseren zich voornamelijk in de geboorteplaats van de respondenten en de regio waar familieleden wonen. Ze hebben een sterke participatie van zowel de leden in Antwerpen en de lokale partners in het Zuiden. Congolese en Ghanese verenigingen werken voornamelijk samen met sociale organisaties in het herkomstland. Bij Marokkaanse verenigingen zijn familieleden de belangrijkste lokale partners. De migrantenverenigingen werken doorgaans niet graag samen met de politieke instellingen in de landen van herkomst. Deze blijken transnationale initiatieven te vertragen of soms onmogelijk te maken. Voor hen is het een grote troef dat de Zuidwerking van de stad Antwerpen zich richt op migrantenverenigingen die op grassroots niveau met de lokale gemeenschappen werken. Hoewel de participatie van de lokale bevolking in het uitdenken en in de uitvoering van het project als onontbeerlijk wordt beschouwd, draagt de diaspora in het Noorden de eindverantwoordelijkheid. Zij hebben verantwoording af te leggen ten opzichte van de andere partners in het netwerk en de geldschieters. De projecten opvolgen blijkt een intensieve taak te zijn. In vele gevallen wordt er dagelijks getelefoneerd naar de partners in het land van herkomst. De geografische nabijheid blijkt daarbij een belangrijke rol te spelen in de opvolging van de projecten op terrein. Daarnaast worstelen migrantenverenigingen vaak met de bureaucratische procedures en de projecteisen die worden gesteld door de stad Antwerpen. De meeste hebben weinig ervaring in het aanmaken van dossiers voor de aanvraag van subsidies en de verantwoording van de projecten. Bovendien vraagt het verzamelen van facturen en papieren van de lokale partners dikwijls veel tijd. Deels kunnen ze dit opvangen door de kennis van de lokale gewoonten en hun contacten. Ze weten hoe ze de zaken lokaal moeten aanpakken en ze beschikken over de nodige “manipulatieve intelligentie”. Maar net die expertise brengt de vereisten van transparantie en participatie die door de stad worden gepromoot soms in het gedrang. In het Noorden hebben de migrantenverenigingen contacten met andere sociaalculturele organisaties, onderzoeksinstituten, individuen NGO’s, koepelorganisaties, internationale organisaties en fora. Deze contacten zijn vaak gericht op het verkrijgen van subsidies, het samen organiseren van projecten of samenwerkingen met NGO’s om de donerende leden een fiscaal attest te kunnen bezorgen. Over het algemeen heerst er grote tevredenheid over het netwerk dat de stad Antwerpen binnen de Zuidwerking heeft uitgebouwd met de Associatie van Universiteit en Hogescholen , en het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Dit vanuit zijn adviserende maar ook vanuit zijn integrerende functie. Het geeft de mogelijkheid elkaar beter te leren kennen en wederzijds te appreciëren. Ook de onderlinge samenwerking tussen de verschillende migrantenverenigingen biedt een forum voor de uitwisseling van ervaringen en het opzetten van samenwerkingsverbanden in het Zuiden. Niettemin benadrukken de respondenten dat het opzetten en opvolgen van de initiatieven en het zich engageren in verschillende netwerken veel tijd, energie en financiën vraagt. De stad moet daarbij rekening houden met het feit dat de meeste actieve leden hun engagement vrijwillig opnemen. De voorzitter van een
6
Marokkaanse vereniging verwoordt deze spanning tussen vrijwillig engagement en professionele partners als volgt: “Je bent al een hele dag bezig met je eigen zaak. Hoeveel keer moeten we dan nog vergaderen met de stad? Met de mensen van de hogeschool? Maar dat is hun job. Voor ons is dat niet zo. Voor ons is dat vrijwilligerswerk. En dat vraagt zoveel werk. Is er niemand die een beetje last van onze schouders kan nemen? … Een dossier opstellen voor subsidies is ons grootste obstakel… Waarom moet ik altijd maar aanwezig zijn? Ik ben ook maar een vrijwilliger. Bijvoorbeeld nu: ik heb voor jou tijd gemaakt, maar normaal moest ik nog op het werk zijn.” Profiel en motivatie van initiatiefnemers Uit de interviews met vertegenwoordigers blijkt dat de meeste migranten (in mindere mate de jongere tweede- en derdegeneratie migranten) één of andere vorm van transnationale solidariteit opnemen. Hieronder trachten we aan de hand van onze bevindingen een profiel te schetsen van de personen die zich met remittances en ontwikkelingsinitiatieven bezig houden. We bekijken ook welke motieven aan de basis van hun engagement liggen. Over het algemeen komen onze resultaten overeen met de resultaten van ander onderzoek (De Bruyn en Develtere, 2008 en Perrin en Martiniello, 2011 en Lacroix, 2009). c.
Geslacht Het onderzoek bevestigt dat minder vrouwen actief zijn binnen transnationale activiteiten. Ten eerste vulden minder vrouwen de enquête in. Ten tweede blijkt dat vrouwen eerder uitzonderlijk geld versturen, terwijl meer mannen regelmatig geld versturen. Verder zien we dat ongeveer de helft van de vrouwelijke respondenten verklaren actief te zijn in ontwikkelingssamenwerking ten opzichte van ongeveer twee derde van de mannen. De Congolese groep vormt een uitzondering waar relatief gezien evenveel vrouwen als mannen actief zijn binnen ontwikkelingssamenwerking. Op basis van de interviews moeten we dit beeld echter nuanceren: Ghanese en Marokkaanse vrouwen nemen wel degelijk initiatieven. Sommige verenigingen maken werk van een vrouwenwerking en in anderen zijn zowel vrouwen als mannen vertegenwoordigd. De initiatieven die vrouwen nemen zijn echter niet altijd even zichtbaar en hebben niet altijd hetzelfde structurele karakter als de initiatieven van de mannelijke migranten. Leeftijd De enquête toont dat vooral oudere migranten, meestal van de eerste generatie, regelmatig remittances versturen. Het versturen van geld en goederen wordt gezien als een soort ongeschreven morele verplichting om de sociale schuld ten opzichte van het thuisfront in te vullen. De vermindering van remittances bij de jongere generaties kan deels verklaard worden doordat een grote groep jongeren nog thuis woont en studeert. Daarnaast volgt dit uit de verzwakking van de sociale en emotionele banden die jongeren hebben met familieleden in het land van herkomst. Directe familieleden sterven of migreren. Bezoeken aan het herkomstland worden tijdens verscheidene interviews aangehaald als een belangrijke motivatie voor het opnemen of bestendigen van transnationale solidariteit: “Veel mensen nemen hun kinderen niet mee op reis. De kinderen groeien gewoon hier op en verliezen daardoor alle banden met Ghana. Ze zien niet welk soort problemen 7
ze daar hebben. Ze zijn gewoon Belg geworden. ... Dan moeten wij trachten ze van jongs af te helpen dat ze een link kunnen bouwen. Sommige doen dat wel, maar het is niet eenvoudig. Het kost veel geld.” De meerderheid van de jongere deelnemers aan de enquête zegt geen engagement op te nemen in ontwikkelingssamenwerking. Dit betekent evenwel niet dat jongeren niet actief zijn. De interviews tonen aan dat er onder hen aanzienlijk wat engagement bestaat, maar dat ze niet altijd de trekkende rol in initiatieven opnemen. Ze helpen hun ouders, maken promotie over de initiatieven of organiseren benefietacties ten voordele van de verenigingen waarvan ze lid zijn. Ze beschouwen dit echter niet altijd als een actief engagement binnen ontwikkelingssamenwerking. Opleiding Bekijken we de scholingsgraad, dan stellen we vast dat het niet altijd de hooggeschoolden zijn die zich engageren in transnationale activiteiten. Binnen de groep die verklaart geëngageerd te zijn in ontwikkelingssamenwerking uit de Marokkaanse gemeenschap heeft het merendeel een diploma beroepssecundair- of technisch secundair onderwijs. Enkel binnen de Congolese gemeenschap zien we heel wat hooggeschoolden onder degenen die geëngageerd zijn in ontwikkelingssamenwerking. Familiaal, sociaal, economisch en maatschappelijk leven De migranten die zich engageren blijken vaak een goed uitgebouwd familiaal, sociaal, economisch en maatschappelijk leven hebben. Uit de enquête blijkt dat de meerderheid getrouwd of samenwonend is en kinderen heeft. Voornamelijk werkende mensen verklaren actief te zijn in initiatieven. De interviews tonen dat veel voorzitters van de verenigingen een beroep uitoefenen dat hen een grote mate van flexibiliteit geeft om hun vrijwillig engagement in te vullen. Verder blijkt dat de meest actieve leden hun engagement in ontwikkelingssamenwerking combineren met ander engagement binnen sociaal-culturele organisaties, vakbonden, koepelorganisaties, NGO’s, … Dit helpt hen om een sociaal netwerk op te bouwen dat bijdraagt tot het vinden van financiering. Bovendien versterken ze op deze manier ook hun sociale positie binnen de migrantengemeenschap te waardoor ze het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking kunnen bevestigen. Toch blijkt het niet vanzelfsprekend om het engagement in ontwikkelingssamenwerking te combineren met het familiale, economische, sociale en maatschappelijke leven. Zoals een geïnterviewde van Congolese origine getuigt: “Ik zal bijvoorbeeld niet zeggen dat ik niet kan komen omdat ik geen opvang heb voor mijn zoon. Ik neem hem mee. We gaan omdat ik vind dat het belangrijk is en ik vind mijn zoon ook belangrijk. Wij proberen het juiste midden te vinden. Dat is niet altijd gemakkelijk.” Frustratie Voor sommige geïnterviewden vormt een groeiende frustratie over de grote hoeveelheid remittances die als het ware moet worden verstuurd op vraag van familie vormt de motiverende kracht om meer structurele en duurzamere ontwikkelingsinitiatieven op te zetten. Hoewel de enquête aantoont dat ontwikkelingsinitiatieven opzetten remittances niet vervangt. Vooral jongeren raken 8
soms gefrustreerd over de grote sommen die jaarlijks door hun ouders naar familie worden verstuurd terwijl de levenskost in België stijgt en ze worden geconfronteerd met problemen op vlak van onderwijs en moeilijkheden op de arbeidsmarkt. Dit wordt onderstreept door een jonge voorzitter van een Marokkaanse vereniging: “Zeker nu met de economische crisis om te overleven. …Die jongeren zien dan, bereken het in zakken chips of in brood, elke paar maanden weer een grote doos naar ginder vertrekken, terwijl dat ze die hier ook zouden kunnen gebruiken. Dat is ook de reden dat we met dergelijke projecten beginnen. Tweede, derde generatie zal zeggen: ‘Laat ze maar doodvallen. Dat ze na al die jaren financiële hulp nog altijd niet op eigen benen staan, dan mogen ze voor mijn part doodvallen.’ … Je slaat eigenlijk twee vliegen in één klap met het project. De mensen daar hebben een inkomen en je hoeft niet altijd geld te gaan sturen. … Dat is eigenlijk de bedoeling: de mensen zo weinig mogelijk afhankelijk maken van het buitenland, van familieleden.” d. Engagement in ontwikkelingssamenwerking versus integratie? In eerder onderzoekwordt het engagement van migranten in transnationale solidariteit en ontwikkelingssamenwerking zowel in positieve als in negatieve zin in verband gebracht met integratie (Gowricharn, 2010 & Perrin en Martiniello, 2011 & Lacroix, 2010 en Lacroix, 2009). Ons onderzoek wijst op een positief verband tussen integratie en engagement in ontwikkelingssamenwerking. De migranten die sterk geëngageerd zijn binnen ontwikkelingssamenwerking blijken al in sterke mate geïntegreerd zijn. Ze identificeren zich als Antwerpenaar, Vlaming of Belg. Ze hebben een goed uitgebouwd sociaal-economische en maatschappelijk leven en hebben goede contacten met overheidsdiensten. Een van de sleutelfiguren verwerpt dan ook het argument dat de gerichtheid van de migranten op hun herkomstland binnen hun transnationale activiteiten hun integratie in de weg zou staan als volgt:
“Dat zijn mensen die juist heel goed geïntegreerd zijn: je bent in een land gekomen, je bent geïntegreerd, economisch, sociaal, jij kent het systeem heel goed, je kunt zelf een samenwerkingsverband aangaan met de lokale instellingen. Hoe goed geïntegreerd ben je niet als je dat allemaal kunt? … De migrant die het aanbod benuttigt van de stad en die dat zelfs verder trekt. Die het beleid van de stad voert in zijn land van herkomst. Hoe geïntegreerd ben je dan niet?” Daarenboven geeft de participatie aan de Zuidwerking hen de mogelijkheid om de diensten van de stad Antwerpen op een andere manier te leren kennen. Het geeft hen ook de mogelijkheid om nieuwe contacten te leggen met andere actoren binnen het netwerk van de Zuidwerking. Bovendien geven sommige voorzitters van migrantenverenigingen aan dat het engagement hun zelfvertrouwen versterkt. Ze voelen zich erkend in hun transnationale identiteit. Het feit dat ze door hun kennis van de taal, sociaal-culturele context en contacten een brugfunctie kunnen spelen tussen partners in het herkomstland en de overheden en sociale organisaties in België is een sterke motiverende rol. De meeste respondenten vinden hun expertise in lokale gebruiken en gewoonten noodzakelijk voor de projecten binnen de Zuidwerking van de stad Antwerpen. En hoewel voor velen het engagement in ontwikkelingssamenwerking al bestond voor de Zuidwerking van de stad Antwerpen, was de uitnodiging van de stad om een actieve rol te spelen binnen deze Zuidwerking voor hen het nodige duwtje in de rug. Het geeft de financiële steun om ideeën te
9
realiseren en de morele steun dat er naar de migrantengemeenschappen wordt geluisterd, zoals een Ghanese migrant verwoordt: “De subsidie van de stad Antwerpen is klein, maar voor mij wel de motivatiekracht. Als je weet dat de stad Antwerpen achter je staat. Dat die mensen zeggen: ‘Doe iets in uw eigen land.” Conclusie Het is duidelijk de dat de samenwerking tussen de stad en de migrantenverenigingen via een netwerk van onderwijs en onderzoeksinstellingen zoals de Associatie Universiteit & Hogescholen en het Instituut voor Tropische Geneeskunde heel wat positieve uitkomsten heeft. Ten eerste hield de omschakeling van het beleid in 2007 duidelijk een erkenning in van de migrantenverenigingen, hun specifieke expertise in het herkomstland en hun brugfunctie tussen het Noorden en het Zuiden. Verder stellen we vast dat de samenwerking tussen de migrantenverenigingen en de dienst ontwikkelingssamenwerking van de stad Antwerpen een positieve invloed heeft op de relaties tussen de stad en deze verenigingen. Ten tweede heeft het geleid tot een professionalisering van de projecten en een verbreding van het netwerk van de migrantenverenigingen. De migrantenverenigingen beschikken niet noodzakelijk over de knowhow, de competenties en de terminologie eigen aan het officiële ontwikkelingssamenwerkingcircuit. Daardoor voelen ze zich tegenover andere (professionele) actoren als het zwakke broertje. Op dit vlak ervaren de betrokken migrantenverenigingen de Zuidwerking als gunstig en ondersteunend voor hun werking. Ten derde reiken de voordelen verder dan de migrantenverenigingen en directe ontwikkelingssamenwerking van de stad Antwerpen. De studentenuitwisselingen naar de Democratische Republiek Congo, Ghana e Marokko die worden gerealiseerd binnen het netwerk van de Zuidwerking bieden de betrokken onderwijsinstellingen bijvoorbeeld de mogelijkheid om hun studenten stages aan te bieden in andere sociaal-culturele context. Zo kunnen ze binnen hun opleidingen in spelen op problematieken op vlak van dienstverlening die zich stellen in stad die 167 nationaliteiten huisvest. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de migrantenverenigingen veelal steunen op vrijwilligers inzet. En hoewel deze vrijwilligers dikwijls enorm gemotiveerd zijn, zal de stad Antwerpen bij verdere uitbreiding van haar Zuidwerking rekening moeten houden met de grenzen aan het vrijwillig engagement. Daarenboven zal de stad strategieën moeten zoeken om het latente draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking onder de jongeren en de vrouwelijke migranten te bestendigen. Tijdens sommige interviews werd de stad Antwerpen dan ook gewezen op het potentieel om binnen de Zuidwerking meer in te spelen op sociale thema’s die jongeren aanbelangen om zo het draagvlak voor de bestaande initiatieven duurzaam te verbreden. We besluiten deze samenvatting met een aantal aanbevelingen die de huidige samenwerking tussen de stad en de migrantenverenigingen kunnen verbeteren. 10
-
-
-
Het is duidelijk dat de samenwerking van de stad Antwerpen met migrantenverenigingen binnen haar Zuidwerking heeft geleid tot een professionalisering van de projecten en een verbreding van het netwerk van de migrantenverenigingen. Maar er zal een consensus met de verenigingen moeten bereikt worden over de mate waarin de werking van de migrantenverenigingen verder moet worden geprofessionaliseerd dan wel om ze als vrijwilligerswerk te behouden. Gezien het heterogene profiel van de migranten die een engagement opnemen binnen ontwikkelingssamenwerking en met het oog op draagvlakverbreding naar de jongere en vrouwelijke migranten, loont het om de al bestaande koppeling tussen het sociale, het jongeren- en het integratiebeleid enerzijds en de Zuidwerking anderzijds verder uit te bouwen. Aangezien de huidige Zuidwerking nog zeer recent is, moet men voorzichtig zijn met een verbreding. Zowel op vlak van inhoud, thema’s en partners. Zonder extra expertise, human ressources en financiën zal een verdere uitbreiding de intussen bereikte resultaten in gedrang brengen. Bestendiging en versterking van de huidige werking met de huidige partners is te verkiezen boven een uitbreiding. Niettemin moet werk worden gemaakt van afbouwscenario’s waarbinnen de stad ook een actieve rol kan spelen. Dit kan niet alleen in het aanreiken van informatie over andere financieringskanalen bij andere overheden, stichtingen, NGO’s of de bedrijfswereld, maar ook in het begeleiden van de migrantenverenigingen en hun capaciteit op te bouwen om met deze andere actoren in zee te gaan.
Referenties De Bruyn, T. & Develtere, P. (2008) Het potentieel van de diasporafilantropie. Onderzoek naar het geefgedrag van Belgische migrantengemeenschappen, Brussel: Koning Boudewijnstichting. De Bruyn, T & Huyse, H. (2009) De Vierde Pijler van de Vlaamse Ontwikkelingssamenwerking. Voorbij de eerste kennismaking, Brussel: VAIS. de Haas, H. (2006) Engaging Diasporas. How governments and development agencies can support diaspora involvement in the development of origin countries, Oxford: OxfamNovib/International Migration Institute. Develtere, P. (2005) De Belgische Ontwikkelingssamenwerking, Leuven: Davidsfonds. Faist, T. (2008) Migrants as Transnational Development Agents: An inquiry into the newest round of the migration-development nexus. Population, Space and Place, 14: 21-42 Gowricharn, R. (2010) Ontwikkelingssamenwerking en integratie, Assen: Koninklijk Van Gorcum. Lacoix, T. (2009) Migration, Développement, Codéveloppement: quels acteurs pour quels discours? Parijs: Institut Panos Paris. Lacroix, T. (2010) Integratie, transnationalisme en ontwikkeling in een Frans/Noord-Afrikaanse context. 90-107 in R. Gowricharn (ed.) Ontwikkelingssamenwerking en Integratie, Assen: Koninklijke Van Gorcum. Meireman, K. (2003), De rol van migrantenorganisaties in de ontwikkelingssamenwerking, Brussel: DGOS.
11
Perrin, N. & Martiniello, M. (2011), Transnationale activiteiten van migranten in België: Factor van integratie of van terugtrekking in de eigen groep? Brussel: Koning Boudewijnstichting. Schiller, N.G. (2011) A global perspective on migration and development. 29-56 in: T. Faiser, M. Fauser en P; Kivisto (eds.) The Migration-Development Nexus. A Transnational perspective, Houndmills: Palgrave Macmillan. World Bank (2011) Migration and Remittances Factbook 2011, Washington DC: The World Bank.
Auteurs: Joris Michielsen (Centre for Migration and Intercultural Studies, Universiteit Antwerpen), Eva Notteboom (stad Antwerpen) & Ina Lodewyckx (Centre for Migration and Intercultural Studies, Universiteit Antwerpen) Contact rapport:
[email protected] Contact Zuidwerking stad Antwerpen:
[email protected]
12