FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education
De relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen
Een onderzoek naar de relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen bij het kind uitgevoerd bij kinderen van 1,5 tot 7 jaar oud die zijn aangemeld bij een Medisch Orthopedagogisch Centrum in Amsterdam
Masterthese Orthopedagogiek, Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam Datum: oktober 2013 Naam: Emmy Huijnen Collegekaartnummer : 6155936 Afstudeerrichting: Orthopedagogiek Begeleider UvA: Drs. M. van de Vijver & Dr. R. Rodenburg Begeleider Extern: Drs. F. Scheper
Inhoud Abstract 1. Inleiding
4
1.1 Prevalentie kindermishandeling
4
1.2 Risicofactoren kindermishandeling
4
1.3 Het effect van kindermishandeling op internaliserende en externaliserende problematiek
6
1.4 Relevantie onderzoek
8
1.5 Onderzoeksvragen en hypothese
9
2. Methode
10
2.1 MOC ’t Kabouterhuis
10
2.2 Participanten
10
2.3 Procedure
10
2.4 Instrumentarium
11
2.4.1
CBCL
11
2.4.2
Maltreatment Classification System (MCS)
12
2.5 Risicofactoren
13
2.6 Statistische analyse
13
3. Resultaten
15
3.1 Beschrijvende statistiek 3.1.1
Onderzoeksvraag 1
3.2 Statistische analyse
15 15 18
3.2.1 Onderzoeksvraag 2
18
3.2.2 Onderzoekvraag 3
18
3.2.3 Onderzoeksvraag 3a
19
3.2.4 Onderzoeksvraag 4
22
4. Discussie
24
4.1 Beperkingen onderzoek
29
4.2 Implicaties wetenschappelijk onderzoek
29
4.3 Implicaties klinische praktijk
30
4.4 Conclusie
30
4. Literatuur
32
5. Bijlage
35 1
THE RELATIONSHIP BETWEEN CHILD ABUSE AND BEHAVIOR PROBLEMS
Abstract Purpose: To study the difference in behavioral problems between abused and non-abused children ( 1.5-7 years) in a clinical setting. Method: Based on file analyses ( MCS ) it was investigated how many children were abused. Parents of the abused and non- abused group completed a questionnaire ( CBCL ) on behavioral problems regarding their child. Results: 43.3 % of the children has been subjected to a form or multiple forms of child abuse. Abused children show externalizing problems. There was no significant difference between the abused and non- abused group. Physically abused children and physically neglected children exhibit both internalizing and externalizing problems. There was a correlation between parents with physical and mental problems and the development of externalizing problems in abused children. Conclusion: The results show that physically abused children and physically neglected children, as well as their parents with physical and mental problems, need extra attention. Once it had been established that a child is being abused, the treatment must be adapted to focus on the abuse and the consequences of the abuse.
2
DE RELATIE TUSSEN KINDERMISHANDELING EN GEDRAGSPROBLEMEN
Samenvatting Doel: Het verschil in gedragsproblemen tussen mishandelde en niet mishandelde kinderen ( 1,5- 7 jaar) te onderzoeken in een klinische setting. Methode: Aan de hand van dossieronderzoek (MCS) is onderzocht bij hoeveel kinderen er sprake was van kindermishandeling. Ouders van een mishandelde en niet-mishandelde groep hebben een vragenlijst ingevuld (CBCL) over de gedragsproblemen van hun kind. Resultaten: Bij 43,3% van de kinderen is één vorm of meerdere vormen van kindermishandeling vastgesteld. Mishandelde kinderen laten externaliserende problematiek zien. Er is echter is geen significant verschil gevonden tussen de mishandelde en niet-mishandelde groep. Lichamelijk mishandelde kinderen en de fysiek verwaarloosde kinderen hebben zowel internaliserende als externaliserende problematiek. Daarnaast is er een verband gevonden tussen lichamelijke en geestelijke problematiek bij ouders en het ontwikkelen van externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen Conclusie: De resultaten tonen aan dat lichamelijk mishandelde en fysiek verwaarloosde kinderen extra aandacht behoeven. Als eenmaal bekend is dat een kind mishandeld is dan moet de behandeling voor zowel het kind als de opvoeder specifieker afgestemd worden op de mishandeling en de gevolgen hiervan. Tevens dient er extra aandacht geschonken te worden aan lichamelijke en geestelijk problematiek van ouders
3
1. Inleiding In deze scriptie wordt de relatie tussen kindermishandeling en internaliserende en externaliserende problematiek bij kinderen van 1,5 tot 7 jaar van het MOC ’t Kabouterhuis onderzocht. Dit wordt gedaan doormiddel van het Maltreatment Classification System (MCS), een checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Branett (Barnett, Manly, Cicchetti, 1993). Aan de hand van de checklist wordt er onderzocht bij hoeveel procent van de kinderen van ‘t Kabouterhuis er sprake is van of-een vermoeden is van kindermishandeling. Ontwikkelingsproblemen bij jonge kinderen zijn vaak zichtbaar door gedragsproblemen (Oudshoorn, Brans, Duyx & Eussen, 1995). Gedragsproblemen worden in deze scriptie onderverdeeld in internaliserende problematiek en externaliserende problematiek. Voorbeelden van internaliserende problematiek zijn: emotioneel reageren, angsten, depressies, lichamelijke klachten, teruggetrokken gedrag en slaapproblemen ( Heflinger, Simpkin, & Combs-Orme, 2000; Oudshoorn et al., 1995). In tegenstelling tot internaliserende problematiek is externaliserende problematiek vaak meer zichtbaar en kan als storend worden ervaren in sociale situaties. Met externaliserende problematiek worden bijvoorbeeld aandachtsproblemen en agressief gedrag bedoeld ( Heflinger, Simpkin, & Combs-Orme, 2000; Oudshoorn et al., 1995). Risicofactoren voor het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problematiek zijn; kindermishandeling, laag inkomen, eenoudergezin, psychopathologie bij ouders, nietwesterse land van herkomst en een laag opleidingsniveau van de moeder (Crone & Zeijl, 2005). 1.1 Prevalentie kindermishandeling In landen met hoge inkomens is kindermishandeling een van de belangrijkste volksgezondheid en sociaal-welzijn problemen. In Nederland wordt de prevalentie van kindermishandeling geschat op ongeveer 30 per 1000 kinderen (Gilbert et al, 2009). Er zijn verschillende soorten kindermishandeling die variëren in mate van voorkomen. Ieder jaar wordt 4-6 % van de kinderen emotioneel mishandeld (Gilbert et al, 2009). De meest voorkomende soort, met 56% van alle gevallen, is verwaarlozing. Van het totaal aantal mishandelde kinderen in Nederland is 4,4% seksueel misbruikt. Kinderen zijn vaak het slachtoffer van meerdere vormen van mishandeling, bijvoorbeeld fysieke en emotionele mishandeling (Van IJzendoorn et al., 2007). 1.2 Risicofactoren kindermishandeling. Er zijn verschillende risicofactoren voor kindermishandeling bekend. Het risico op kindermishandeling is groter wanneer ouders zelf problemen ervaren of niet goed kunnen omgaan met de problemen van het kind ( Mutsaers, 2008). Ruim driekwart van de gezinnen 4
waarin kindermishandeling is geconstateerd bevinden zich in de lage tot zeer lage socialeeconomische klasse van onze samenleving. Dit zou te maken hebben met de stress die problemen zoals werkeloosheid, armoede en slechte huisvestiging met zich mee brengen. Hoge mate van stress kan het ontstaan en voortbestaan van kindermishandeling bevorderen (Mutsaers, 2008). Een andere riscofactor voor kindermishandeling is de gezinssamenstelling (Van IJzendoorn et al., 2007). Uit onderzoek van Van IJzendoorn et al.(2007), is gebleken dat in eenoudergezinnen, grote gezinnen en stiefgezinnen, kindermishandeling vaker voorkomt dan op grond van de landelijke verdeling van bovenstaande kenmerken verwacht mag worden. In eenoudergezinnen komt kindermishandeling 3,5 keer vaker voor dan in de algemene populatie. Bij alleenstaande ouders is de aard van de mishandeling overwegend verwaarlozing. Dit kan te maken hebben met een chaotische levensstijl en overmaat aan stress en spanning die voortkomt uit de ongedeelde verantwoordelijkheid voor de opvoeding en inkomsten ( IJzendoorn, 2007). In grote gezinnen met drie of meer kinderen komt kindermishandeling twee keer zo vaak voor dan in gezinnen uit de algemene populatie (Van IJzendoorn et al., 2007). Het hebben van een groot gezin kan stress veroorzaken en daardoor het functioneren als opvoeder negatief beïnvloeden (Mutsaers, 2008). Met stiefgezinnen worden gezinnen met niet-biologische verwante stiefouders bedoeld. Stiefgezinnen worden twee keer zo vaak gemeld bij het algemeen meldpunt kindermishandeling (AMK) vergeleken met kinderen uit de normale populatie. Dit risico geldt niet voor adoptiegezinnen waarbij adoptieouders vaak zeer betrokken en sensitief zijn. Een andere belangrijke riscofactor voor kindermishandeling is de etnisch-culturele achtergrond. In allochtone gezinnen komt kindermishandeling vaker voor. De toename van kindermishandeling in etnisch-culturele minderheden is sterk afhankelijk van hun sociaaleconomische status maar het hangt niet samen met de andere risicofactoren. Een laag opleidingsniveau vormt een belangrijker risico dan etnisch-culturele achtergrond (Van IJzendoorn et al., 2007). Verwacht wordt dan ook dat kindermishandeling vaker voor zal komen bij grote gezinnen van etnische-culturele minderheden uit lager sociale klasse. Andere risicofactoren die een rol spelen bij kindermishandeling zijn psychische of psychiatrische problemen bij ouders waaronder depressie. Ouders die kampen met psychische of psychiatrische problemen kunnen onvoldoende in staat zijn om de nodige zorg te bieden of de opvoeding kan worden beïnvloed door de psychische problemen. Dat wil zeggen dat ouders door de psychische problemen minder responsief en/of sensitief reageren op het kind. In beide gevallen kunnen psychische of psychiatrische problemen leiden tot 5
kindermishandeling (Kooijman & Wolzak, 2004). Een depressie kan ervoor zorgen dat ouders een vijandige, afwijzende houding hebben tegenover het kind. Depressieve ouders hebben een verminderde responsiviteit en betrokkenheid ten opzichte van het kind en dit kan schadelijk zijn voor de ontwikkeling van het kind. Alcohol en drugsmisbruik zijn risicofactoren die vaak voorkomen bij ouders die te maken hebben met persoonlijke problemen. Ongeveer 30 tot 90 procent van de ouders die hun kind verwaarlozen en 50 procent van de ouders die hun kind lichamelijk mishandelen hebben een verslavingsprobleem (Chaffin, Kelleher & Hollenberg, 1996; Gaudin, 1995) Een laag IQ en een jonge leeftijd van de moeder bij de geboorte van het kind zijn tevens risicofactoren voor kindermishandeling (Belsky & Vondra, 1989). De belangrijkste risicofactoren voor kindermishandeling zijn een laag opleidingsniveau van de ouders en ouderlijke werkloosheid (Euser et al., 2010). 1.3 Het effect van kindermishandeling op internaliserende en externaliserende problematiek. Kindermishandeling heeft een negatief effect op het cognitief, emotioneel en psychosociale functioneren van kinderen (Pears, Kim, Fisher, 2008). Uit onderzoek van Maugan & Cicchetti (2002) blijkt dat kinderen die mishandeld en/of verwaarloosd en/of getuige zijn geweest van huiselijk geweld significant meer internaliserende en externaliserende problematiek laten zien dan de controlegroep. In dit onderzoek waren de mishandelde kinderen vier tot zes jaar oud en bekend bij de kinderbescherming. De controle groep bestond uit 51 niet mishandelde kinderen tussen de vier en zes jaar oud met gelijke demografische achtergrond als de mishandelde groep die bestond uit 81 kinderen (Maugan & Cicchetti, 2002). Uit een metaanalytisch onderzoek van Sternberg, Baradaran, Abbott, Lamb en Guterman (2006) die 1870 kinderen betrof variërend van vier tot veertien jaar oud, is er een vergelijking gemaakt tussen kinderen die te maken hebben gekregen met lichamelijk mishandeling, kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, een combinatie van lichamelijk mishandeling en huiselijk geweld en een controlegroep. Uit deze vergelijking is naar voren gekomen dat de mishandelde kinderen een groter risico hebben op internaliserende en externaliserende problematiek dan de kinderen die niet mishandeld waren, namelijk de controle groep (Sternberg, Baradaran, Abbott, Lamp, Guterman, 2006) In de studie van Robinson et al. (2009) werden 66 mishandelde kinderen en 57 niet mishandelde kinderen (controlegroep) tussen de één en drie jaar met elkaar vergeleken. Er werd alleen een significant verschil gevonden voor internaliserende problematiek. Er is in deze studie een vergelijking gemaakt tussen kinderen in pleeggezinnen die waren aangemeld voor een behandeling omdat er een vorm van mishandeling plaats had 6
gevonden en een controlegroep die bestond uit kinderen die niet mishandeld waren en niet in een pleeggezin opgenomen waren. Er zijn vier verschillende vormen van kindermishandeling meegenomen in het onderzoek namelijk: lichamelijke mishandeling, emotionele mishandeling, verwaarlozing en/of seksueel misbruik. De pleegouders hebben zes weken na de plaatsing in het pleeggezin de Child Behavior Checklist (CBCL) ingevuld. De CBCL is ingevuld door pleegouders en niet de biologische ouders om een objectiever beeld te krijgen van de problematiek. Of pleegouders een objectiever beeld kunnen vormen kan echter in twijfel worden getrokken. Er werd geen verschil gevonden tussen de mishandelde kinderen en de controlegroep voor externaliserende problematiek. Een grote groep kinderen uit zowel de controle groep als de groep mishandelde kinderen hadden in hun jeugd te maken gehad met een vorm van verwaarlozing. Verwaarlozing is van invloed op externaliserende problematiek en zou onder kindermishandeling vallen, maar is in dit onderzoek niet meegenomen als een vorm van kindermishandeling. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het niet significante resultaat tussen de groepen. (Robinson et al., 2009). Onderzoek heeft aangetoond dat psychische mishandeling in de jonge kinderleeftijd samenhangt met externaliserende problematiek (Bennett et al., 2005; Egeland et al., 2002; Manly et al., 2001). Uit ander onderzoek komt naar voren dat verwaarloosde kinderen eerder een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van internaliserende problematiek in tegenstelling tot het ontwikkelen van externaliserende problematiek (Bolger & Patterson, 2001; Hildyard & Wolfe, 2002; Manly et al., 2001). Kinderen die seksueel mishandeld zijn hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een dissociatieve stoornis, ernstige vormen van depressie, een hogere frequentie van zelfmoordpogingen, maar ook op meer externaliserende problematiek, zoals agressie en antisociaal gedrag (Van IJzendoorn et al., 2007). Het is niet duidelijk of bovenstaande gevolgen uniek zijn voor seksuele mishandeling of worden veroorzaakt door een combinatie van verschillende vormen van mishandeling en schadelijke huiselijke omstandigheden die doorgaans tegelijk met seksuele mishandeling voorkomen (Van IJzendoorn et al., 2007). Omdat verschillende onderzoeken elkaar tegenspreken over het verschil in effect van de vormen van kindermishandeling op het veroorzaken van internaliserende en externaliserende problematiek, is het van belang om in dit onderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van mishandeling. In dit onderzoek zal Het Maltreatment Classification System (MCS) gebruikt worden. De MCS biedt namelijk de mogelijkheid om zes verschillende vormen van kindermishandeling 7
te scoren: Lichamelijk misbruik, Seksueel misbruik, Fysieke verwaarlozing, GAB (gebrek aan basisbehoeften), Fysieke verwaarlozing GAS (gebrek aan supervisie), Emotionele mishandeling en Morele mishandeling. Daarnaast kan er bij iedere vorm van mishandeling de ernst worden aangegeven. Er kunnen meerdere vormen van kindermishandeling tegelijk, bij een kind worden gescoord (Pears, Kim, Fisher, 2008). De ene vorm sluit de andere niet uit in deze checklist. In het huidige onderzoek wordt er gekeken naar het percentage kinderen op het MOC dat lichamelijk mishandeld, seksueel misbruikt, fysiek verwaarloosd (gebrek aan basisbehoefte), fysiek verwaarloosd ( gebrek aan supervisie), emotionele mishandeld en/of morele mishandeld is. Daarnaast wordt er gekeken in welke mate kinderen op een Medisch orthopedagogisch centrum waarbij kindermishandeling is vastgesteld, meer internaliserende problematiek of externaliserende problematiek (gedragsproblemen) vertonen dan niet mishandelde kinderen aangemeld bij een Medisch orthopedagogische centrum. Tot slot wordt er in huidig onderzoek bij iedere soort mishandeling gekeken of de kinderen binnen iedere groep meer internaliserende of externaliserende problematiek vertonen. 1.4 Relevantie onderzoek De ernstige, langdurige gevolgen van kindermishandeling en de impact op het kind zorgen ervoor dat er door de overheid veel wordt geïnvesteerd in preventie en therapeutische strategieën vanaf de kindertijd (Gilbert et al., 2009). Verwacht wordt dat kinderen binnen een MOC waar wordt gewerkt aan complexe gedrags- en ontwikkelingsproblematiek, kinderen meer te maken krijgen met kindermishandeling dan in de algemene populatie (Maugan & Cicchetti, 2002; Bolger & Patterson, 2001; Hildyard & Wolfe, 2002; Manly et al., 2001). Onderzoek binnen een MOC moet kunnen uitwijzen of dit daadwerkelijk zo is. Daarnaast wordt er in de literatuur geen eenduidig antwoord gegeven op de vraag wat de gevolgen zijn van kindermishandeling. Dit komt waarschijnlijk door de verschillende onderzoeksinstrumenten die worden gebruikt en de verschillende populaties waar onderzoek naar gedaan is. Het instromen van kinderen bij het Kabouterhuis op zeer jonge leeftijd lijkt een goede preventie te zijn voor problemen in de toekomst, omdat vroegtijdig ingrijpen psychopathologie in de toekomst voorkomt. Dit wordt bewerkstelligd doordat er wordt gewerkt aan de problematiek van het kind en het kind leert om te gaan met zijn/haar problemen, wat ervoor zorgt dat gedragsproblemen verminderen. Daarnaast worden ouders geholpen met de gedragsproblemen van hun kind en de opvoeding. De hulp bij de opvoeding is onder andere gericht op het aanleren opvoedingstrategieën en daarmee het afleren van het 8
gebruik van geweld. Dit heeft invloed op de latere ontwikkeling van het kind. Het is daarom van belang om te weten waar de gedragsproblematiek vandaan komt en of het eventueel veroorzaakt wordt door (de gevolgen van) kindermishandeling. Het onderzoek richt zich op verschillende vormen van mishandeling. Zes verschillende vormen van mishandeling worden, volgens de richtlijnen van het MCS onderzocht ( Barnett, Manly, Cicchetti, 1993). Dit is een aanvulling op de wetenschappelijke literatuur waar tot nu toe vaak maar twee of drie subtypen kindermishandeling met elkaar worden vergeleken. Recent onderzoek dat is verricht op MOC ’t Kabouterhuis naar kindermishandeling heeft als beperking dat de verschillende soorten kindermishandeling niet zijn meegenomen en dat er geen gestandaardiseerde lijst is gebruikt om kindermishandeling te scoren (Payralbe, 2012). Het huidig onderzoek zal hierop inspelen. 1.5 Onderzoeksvragen en hypotheses In dit onderzoek wordt de relatie tussen kindermishandeling bij jonge kinderen (1,5 tot 7 jaar) en gedragsproblemen ( internaliserende en externaliserende problematiek) onderzocht. Daarnaast wordt het verband tussen de verschillende soorten kindermishandeling en gedragsproblemen onderzocht. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zullen er verschillende deelvragen worden beantwoord. Ten eerste: Hebben kinderen op een MOC waarbij kindermishandeling is vastgesteld meer internaliserende of externaliserende problematiek (gedragsproblemen) dan niet mishandelde kinderen op een MOC? Verwacht wordt dat er een significant verschil wordt gevonden in gedragsproblemen bij mishandelde kinderen en niet mishandelde kinderen, namelijk dat mishandelde kinderen meer internaliserende en externaliserende problematiek laten zien dan niet mishandelde kinderen. Ten tweede wordt er gekeken naar de groep mishandelde kinderen: Is er een verschil tussen internaliserende en externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen? Ten derde zal er gekeken worden naar het verschil in internaliserende en externaliserende problematiek bij de verschillende soorten mishandeling: Verschilt iedere respectievelijke groep mishandelde kinderen (lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik, fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte), fysieke verwaarlozing ( gebrek aan supervisie), emotionele mishandeling, en morele mishandeling) ten aanzien van internaliserende of externaliserende problemen? Verwacht wordt dat verwaarloosde kinderen meer internaliserende problematiek vertonen (Bolger & Patterson, 2001; Hildyard & Wolfe, 2002; Manly et al., 2001). Kinderen die seksueel mishandeld zijn vertonen naar verwachting meer externaliserende problematiek zoals agressie en antisociaal gedrag (Van IJzendoorn et 9
al., 2007). Ten vierde zal er gekeken worden welke risicofactoren het meeste bijdragen aan internaliserende en externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen: Welke risicofactoren dragen het meest bij aan internaliserende en externaliserende problemen bij mishandelde kinderen? 2. Methode 2.1 MOC ’t Kabouterhuis Medisch orthopedagogische centrum 't Kabouterhuis is een instelling voor kinderen tussen de 0 en 8 jaar met gedrags-en ontwikkelingsproblematiek. Kinderen met gedrags -en ontwikkelingsstoornissen worden doorverwezen door de huisarts of een andere officiële verwijzer zoals Bureau Jeugdzorg voor behandeling of diagnostiek bij 't Kabouterhuis. Jaarlijks starten er tussen de 125 en 150 kinderen met een behandeling bij 't Kabouterhuis. 2.2 Participanten Het onderzoek wordt uitgevoerd bij het Medisch Orthopedagogische Centrum ’t Kabouterhuis. Voor dit onderzoek zijn data gebruikt van het onderzoek dat in mei 2009 is gestart en waar nog steeds data voor verzameld worden. Dit onderzoek richt zich op kinderen tussen de 1,5 tot 7 jaar oud waarvan de hoofdopvoeder voorafgaande aan de behandeling de CBCL heeft ingevuld. Deze vragenlijst mag niet later zijn ingevuld dan drie maanden nadat de behandeling van start is gegaan. De kinderen die worden aangemeld bij ‘t Kabouterhuis zijn erg divers in achtergrond en ontwikkeling. Ongeveer 60 procent van de kinderen die een behandeling krijgt bij ’t Kabouterhuis is van allochtone afkomst. Het merendeel van de kinderen zijn jongens ( 75%). Er zijn ongeveer 15 kinderen per jaar die bij t Kabouterhuis binnenkomen waarbij sprake is geweest van een juridische maatregel en die te maken hebben gehad met mishandeling, verwaarlozing of disfunctioneren in het gezin waardoor de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd. De totale groep (N = 106) bestond uit 85 jongens (80.2%) en 21 meisjes (19.8%). De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 3.53 jaar oud (SD = 1.17). Van de kinderen is 46.2% allochtoon dit wil zeggen dat tenminste een van de ouders geboren is in het buitenland. De grootste groepen zijn Marokkaans ( 9.8%), Turks (6.9%), Surinaams (6.9%), Europees (6.9%) en Aziatisch(6.9%). 2.3 Procedure In het begin van de behandeling wordt aan de ouders gevraagd om een vragenlijst in te vullen over het gedrag van hun kind (CBCL). Deze vragenlijst moet binnen drie maanden na de start zijn ingevuld. Anders kan het betreffende kind niet worden meegenomen in deze 10
studie. Dit is een standaard procedure van ’t Kabouterhuis en voorafgaande aan deelname geven ouders toestemming om deze gegevens anoniem te gebruiken voor onderzoek. De ingevulde vragenlijsten worden opgenomen in een digitaal systeem van ’t Kabouterhuis. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zal er ook gebruik worden gemaakt van dossieronderzoek (care 4). Er zal in het dossier naar de volgende factoren worden gekeken: leeftijd, geslacht en etniciteit, om een beter beeld te krijgen van de onderzoekspopulatie. De informatie over kindermishandeling zal worden gescoord/ gescreend aan de hand van het MCS. 2.4 Instrumentarium 2.4.1 Child Behavior Checklist Internaliserende en externaliserende problemen worden gemeten met de ‘Child Behavior Checklist’, bestaande uit de versies CBCL 1½-5 of CBCL 6-18 (Achenbach & Rescorla, 2000), in de Nederlandse vertaling (Verhulst, van der Ende, 2000), die wordt ingevuld door ouders. Dit instrument wordt veel in praktijkonderzoek gebruikt en bestrijkt een groot gebied van verschillende gedragingen en competenties bij kinderen (Achenbach & Rescorla, 2000). Vanwege de leeftijd die wordt aangehouden in dit onderzoek wordt zowel de CBCL 1 ½-5 als de CBCL 6-18 gebruikt. Er wordt een onderverdeling gemaakt in internaliserende en externaliserende problematiek. De psychometrische kwaliteiten zijn goed. De interne consistentie van internaliserend schaal is.89, van de externaliserende schaal.92 en van de totale schaal .95. Er is een afkapwaarde voor gedrag dat valt in de klinische range en wijst op psychopathologie; hoe hoger de score hoe meer probleemgedrag. De ruwe scores worden automatische in het systeem van ’t Kabouterhuis omgezet naar T-scores. Een T-score tussen de 60-63 ligt in het klinische grensgebied en een score hoger dan 63 duidt op klinisch probleemgedrag (Achenbach & Rescorla, 2000). Binnen de CBCL 1½-5 kan er worden geclusterd in zeven syndroomschalen namelijk: Emotioneel Reagerend, Angstig/Depressief, Lichamelijke Klachten, Teruggetrokken, Slaapproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief gedrag. De CBCL 6-18 bestaat uit 11 Subschalen, te weten de schalen: Activiteiten, Sociaal en School, Teruggetrokken/depressief, Lichamelijke klachten, Angstig/depressief, Sociale problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen, Normafwijkend gedrag en Agressief gedrag. Afname van deze lijsten blijkt een goede manier te zijn om probleemgedrag bij kinderen uit verschillende landen, waaronder Nederland, te meten (Ivanova et al., 2010). De CBCL 1½-5 bestaat uit 99 stellingen en de CBCL 6-18 bestaat uit 118 stellingen.
11
2.4.2 Maltreatment Classification System (MCS) Aan de hand van de MCS checklist wordt er in het dossier in Care 4 (hulpverleningsplan, eindverslag/medische anamnese) gekeken of er signalen staan die wijzen op een vorm van kindermishandeling (Barnett, Manly, Cicchetti, 1993). In dit onderzoek is ervoor gekozen om de checklist te gebruiken die gebaseerd is op Barnett. Deze checklist wordt bij de Bascule ook gebruikt en komt het meest in de buurt van een gestandaardiseerde checklist (Jonkman, van Harten-Hoogendam, Lindauer, 2013; Pears, Kim, Fisher, 2008). Om ervoor te zorgen dat de checklist goed wordt afgenomen zal er een training plaats vinden op de Bascule. Door de scores met elkaar te vergelijken zal de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid worden berekend. De checklist onderscheidt zes soorten mishandeling: Lichamelijke mishandeling, Seksueel misbruik, Fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte), Fysieke verwaarlozing ( gebrek aan supervisie), Emotionele mishandeling en Morele mishandeling. Lichamelijke mishandeling is het kind opzettelijk pijn aandoen. Onder seksueel misbruik wordt verstaan seksueel contact of een poging daartoe, tussen een verzorgende, of een andere verantwoordelijke volwassene en een kind. Het doel hierbij is bevrediging van de seksuele behoefte van de volwassene of diens financiële gewin. Onder fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte) wordt verstaan het niet kunnen verlenen van de minimale basiszorg op lichamelijk gebied aan het kind door een verzorger of verantwoordelijke volwassene. Fysieke verwaarlozing (gebrek aan supervisie) wordt omschreven als het verzuim van voorzorgsmaatregelen om de veiligheid van het kind te waarborgen. Het betreft het bewaken van de emotionele en ontwikkelingsbehoefte van het kind zowel binnen –als buitenshuis. Onder emotionele mishandeling wordt verstaan: het op volhardende of op extreme wijze tegengaan van de emotionele basisbehoefte van het kind. Morele mishandeling betekent dat het gedrag van de verzorger ervoor zorgt dat het kind het minimale heeft meegekregen om mee te kunnen gaan in de verwachtingen van de maatschappij (Jonkman, van HartenHoogendam, Lindauer, 2013; Pears, Kim, Fisher, 2008). De ernst van de verschillende vormen van mishandeling wordt ingevuld op een schaal van 0 t/m 5 waarbij 1 staat voor minst ernstige mishandeling en 5 voor levensbedreigende vorm van mishandeling. Tenslotte kan er ook een vermoeden van mishandeling gescoord worden (Jonkman, van Harten-Hoogendam, Lindauer, 2013; Pears, Kim, Fisher, 2008). Omdat er geen psychometrische gegevens bekend zijn over de checklist zal er door middel van Cohen’s kappa de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid worden berekend. Dit is in het onderzoek van Pears, Kim & Fisher, 2008 ook gedaan. Daarbij is een totale kappa van .72 over alle categorieën 12
gevonden (Pears, Kim & Fisher, 2008). In huidig onderzoek is de Cohen´s kappa berekend voor elke soort kindermishandeling. De kappa voor lichamelijke mishandeling is .61, seksueel misbruik heeft een kappa van.83, fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte (GAB) heeft een kappa van .83, fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie heeft een kappa van.40 en emotionele mishandeling heeft een kappa van .64. Voor morele mishandeling kon geen kappa worden berekend aangezien er geen kinderen moreel mishandeld leken te zijn. Een Cohen´s kappa van .60 kan als een minimum worden beschouwd. Dit betekent dat fysieke verwaarlozing, gebrek aan supervisie (GAS) onbetrouwbaar is gebleken en hier met enige voorzichtigheid conclusies aan verbonden moeten worden. 2.5 Risicofactoren De risicofactoren die zijn meegenomen in huidig onderzoek zijn; aantal kinderen binnen één gezin, gezinssituatie, autochtoon of allochtoon, alcoholmisbruik moeder, alcoholmisbruik vader, drugsmisbruik moeder, drugsmisbruik vader, zwakbegaafdheid moeder en/of vader, problematiek vader en/of moeder. De risicofactoren worden gescoord aan de hand van dossieronderzoek. Alle dossier worden bij het kabouterhuis digitaal opgeslagen in het programma Care 4. In de bijlage is het logboek opgenomen waarin staat hoe de variabelen gecodeerd zijn. De variabelen: gezinssituatie, alcoholmisbruik moeder, alcohol misbruik vader, drugsmisbruik moeder, drugsmisbruik vader, problematiek vader en/of moeder zijn hierna gehercodeerd in ja/nee variabelen die ratio variabelen genoemd mogen worden. Deze zijn gehercodeerd omdat ratio variabelen geanalyseerd kunnen worden met pearson correlatie, alsmede in een multiple regressie. De zes variabelen zijn geconstrueerd in digitome variabelen: nee, desbetreffende eigenschap niet aanwezig en ja, desbetreffende eigenschap is of was wel aanwezig. Bij de variabele gezinssituatie is er ja gescoord als het kind wordt opgevoed door een alleenstaande moeder. Dit omdat uit onderzoek is gebleken dat mishandeling vaker voorkomt bij eenoudergezinnen (Van IJzendoorn et al., 2007). De variabelen problematiek vader en problematiek moeder werden als volgt gescoord: 0 = nee, 1=ja geestelijk, 2=ja lichamelijk en 3= ja beiden. Deze variabele is gehercodeerd in een ja en nee variabele waarbij ja staat voor lichamelijk en/of geestelijke problematiek en nee voor geen problematiek aanwezig. 2.6 Statistische analyse In dit onderzoek zal er gebruik gemaakt worden van een frequentieverdeling van de participanten met de gemiddelde leeftijd en standaardafwijking, verdeling jongen/meisje, etniciteit, alcoholmisbruik vader, alcoholmisbruik moeder, drugsmisbruik vader, drugsmisbruik moeder, problematiek vader, problematiek moeder, aantal kinderen binnen een 13
gezin, autochtone/allochtone kinderen, zwakbegaafdheid vader en zwakbegaafdheid moeder. De belangrijkste risicofactoren voor kindermishandeling zijn: een laag opleidingsniveau van de ouders en ouderlijke werkloosheid (Euser et al., 2010). Beantwoording per vraag· 1. Wat is het percentage kinderen bij het Medische Orthopedagogische Centrum dat lichamelijk mishandeld, seksueel misbruikt, fysiek verwaarloosd (gebrek aan basisbehoefte), fysiek verwaarloosd ( gebrek aan supervisie), emotionele mishandeld en/of moreel mishandeld is?. Deze vraag zal beantwoord worden doormiddel van frequentieverdelingen. Uit voorgaand onderzoek bij t‘ Kabouterhuis is naar voren gekomen dat er in ongeveer 24 procent van de gevallen een vermoede of vastgestelde vorm van mishandeling heeft plaatsgevonden. Hierbij moet rekening worden gehouden dat in dit onderzoek geen gebruik is gemaakt van de MCS maar de richtlijnen van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. De nieuwe lijst is gestandaardiseerd en er wordt verwacht dat de resultaten daardoor betrouwbaarder zijn. 2. Hebben kinderen op een MOC waarbij kindermishandeling is vastgesteld meer internaliserende of externaliserende problematiek (gedragsproblemen) dan niet mishandelde kinderen op een MOC? Bij deze onderzoeksvraag moet rekening worden gehouden dat onderzoek wordt verricht bij een klinische populatie. De niet- mishandelde groep heeft te maken met ontwikkelings- of gedragsproblemen en is daarom in behandeling bij het MOC. Om antwoord te kunnen geven op de hypothese wordt er een t-toets gebruikt. 3. Hebben kinderen die mishandeld zijn meer internaliserende of meer externaliserende problematiek? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag wordt er gebruik gemaakt van een gepaarde t-toets. 3a. Verschilt iedere respectievelijke groep mishandelde kinderen , te weten :lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik, fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte), fysieke verwaarlozing ( gebrek aan supervisie), emotionele mishandeling, en morele mishandeling ten aanzien van internaliserende of externaliserende problemen? Bovenstaande vraag wordt getoetst per soort mishandeling waarbij er gekeken wordt naar de normale verdeling om een keuze te maken tussen parametrische test (t-toets voor onafhankelijke steekproeven) of een non parametrische test (Mann Whitney test). Dit wordt gedaan aan de hand van de centrale limietstelling, dat wil zeggen hoe groter de steekproef hoe meer het gemiddeld normaal verdeeld is. De regel is dat deze normale verdeling geldt vanaf een groepsgrootte van 30 participanten, dan mag er gebruik worden gemaakt van een parametrische test. Bij een groep kleiner dan 15 participanten moet er sprake zijn van een normaal verdeling dit betekent een skewness en kurtosis met een waarde tussen de -1 en 1. Bij 14
een groepsgrootte tussen de 15 en 29 participanten hoeft de verdeling slechts symmetrisch te zijn om gebruik te mogen maken van een t-toets. Slechts de skewness moet hierbij een waarde hebben tussen de -1 en 1. Bij een groep van 30 participanten of meer zegt de normale limietstelling dat het gemiddelde normaal verdeeld is. Er was sprake van een derde groep; namelijk de kinderen waarbij een vermoeden is van mishandeling. Deze groep was bij elke soort mishandeling te klein om meegenomen te worden (N<=2). 4a. Welke risicofactoren dragen het meest bij aan internaliserende en externaliserende problemen bij mishandelde kinderen? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag wordt er een regressieanalyse uitgevoerd met inbegrip van de risicofactoren. Twee multiple regressieanalyses met externaliserende respectievelijk internaliserende problematiek als onafhankelijke variabelen voor de groep mishandelde kinderen. Samen met andere risicofactoren die zijn gescoord : gezinssituatie, alcoholmisbruik vader, alcohol gebruik moeder, drugsmisbruik vader, drugsmisbruik moeder, problematiek vader, problematiek moeder, aantal kinderen binnen een gezin, autochtoon/allochtone kinderen, zwakbegaafdheid vader en zwakbegaafdheid moeder kan de relatie van deze risicofactoren op internaliserende en externaliserende problemen berekend worden voor de groep mishandelde kinderen. Echter als gevolg van missing data en dientengevolge een te kleine steekpoef is ervoor gekozen om de risicofactoren met significante correlaties mee te nemen in de regressieanalyse. 3. Resultaten 3.1 Beschrijvende statistiek 3.1.1 Onderzoeksvraag:1 Wat is het percentage kinderen bij het Medische Orthopedagogische Centrum dat lichamelijk mishandeld, seksueel misbruikt, fysiek verwaarloosd (gebrek aan basisbehoefte), fysiek verwaarloosd ( gebrek aan supervisie), emotioneel mishandeld en/of moreel mishandeld is? Uit dossieronderzoek is gebleken dat bij 46 kinderen ( 43.3%) sprake was van kindermishandeling. Bij 3 kinderen (2.8%) waren er vermoedens van kindermishandeling; die worden in het verdere onderzoek niet meegenomen. Bij 16 kinderen (15.1%) was er sprake van lichamelijk mishandeling. Bij 1 kind (0.9%) is er seksueel misbruik gerapporteerd. Bij 19 kinderen(17.9%) was er sprake van fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte). Bij 6 kinderen (5.7%) is er fysieke verwaarlozing (gebrek aan supervisie) gerapporteerd en 33 kinderen (31.1) zijn emotioneel mishandeld. Van de 106 kinderen werden er geen kinderen moreel mishandeld. Tabel 1 geeft een beeld van hoe vaak elke soort mishandeling voorkomt.
15
Bij sommige kinderen zijn meerder soorten mishandeling gerapporteerd, deze zijn meegerekend. Tabel 1. Overzicht van soorten mishandeling (N = 106) Type mishandeling
N
%
Lichamelijk mishandeling
16 15.1
Seksueel misbruik
1
.9
fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte 19 17.9 fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie
6
5.7
Emotionele mishandeling
33 31.1
Geen mishandeling
57 53.8
Van de mishandelde kinderen woont 40% van de kinderen bij beide biologische ouders terwijl dit bij de niet mishandelde kinderen 82.1% is. Daarnaast is te zien dat bij de mishandelde kinderen 6.8% een zwakbegaafde moeder heeft en 8.7% een zwakbegaafde vader heeft. Van de niet mishandelde kinderen heeft geen enkel kind een zwakbegaafde moeder of vader. De demografische gegevens worden uiteengezet in tabel 2. Tabel 2. Demografische gegevens van de mishandelde ( N = 46 ) en niet mishandelde groep ( N= 60). N´s variërend vanwege ontbrekende data op enkele variabelen. Mishandeld Variabelen
Niet mishandeld
N
%
N
%
1
12
26.7 20
35.7
2
20
44.4 27
48.2
3
10
22.2 6
10.7
4
3
6.7
2
3.6
1
1.8
Kinderen binnen één gezin
5 Geslacht Jongen
38
82.6 44
77.2
Meisje
8
17.4 13
22.8 16
Mishandeld Variabelen
Niet mishandeld
N
%
N
%
Alleenstaande moeder
14
31.1 6
10.7
Moeder en partner
5
11.1 1
1.8
Beide biologische ouders op twee plekken 3
6.7
2
3.6
Vader en partner
2
4.4
1
1.8
Adoptieouders
1
2.2
Pleegouders
2
4.4
Nee
32
88.9 40
Ja, heden
1
2.8
Ja, verleden
2
8.3
Nee
24
52.2 40
Ja, heden
7
20
Ja, verleden
4
11.4
Nee
33
89.2 41
Ja, heden
1
8.1
Ja, verleden
3
2.7
Nee
22
64.7 39
97.5
Ja, heden
7
15.2 1
2.5
Ja, verleden
5
10.9
Nee
43
93.5 57
Ja
3
6.5
nee
42
91.3 57
Ja
4
8.7
13
28.3 28
Gezinssituatie
Alcohol moeder
1
97.6
2.4
Alcohol vader 70.2
Drugs moeder 71.9
Drugs vader
Zwakbegaafd moeder 100
Zwakbegaafd vader 100
Problematiek moeder Nee
49.1
17
Mishandeld
Niet mishandeld
Variabelen
N
%
N
%
Ja, beide
17
37.0 6
10.5
Nee
23
50.0 47
82.4
Ja, geestelijk
14
30.4 4
7.0
Ja, lichamelijk
2
4.3
10.5
Ja, beide
7
15.2
Problematiek vader
6
3.2. Statistische analyse Vermoedens zijn niet meegenomen in de analyses aangezien die groep uit 3 kinderen bestond. 3.2.1 Onderzoeksvraag 2. Hebben kinderen op een MOC waarbij kindermishandeling is vastgesteld meer internaliserende of externaliserende problematiek (gedragsproblemen) dan niet mishandelde kinderen op een MOC? De groep mishandelde kinderen bestaat uit 46 kinderen en de groep niet mishandelde kinderen bestaat uit 57 kinderen. Er is gebruik gemaakt van een t-toets. Er is geen significant verschil te zien bij zowel internaliserende als externaliserende problematiek tussen mishandelde en niet mishandelde kinderen. Internaliserend: (t (101) = -.146, p = .885) Externaliserende (t (101) = 1.168, p = .246) zie tabel 6. Dit wil zeggen dat mishandelde kinderen die op een MOC zitten niet meer gedragsproblemen laten zien dan niet mishandelde kinderen. Wel is er te zien dat de mishandelde kinderen een gemiddelde t-score van 63.36 hebben op de schaal externaliserende problematiek. Deze score geeft klinisch probleemgedrag aan. Bij de niet mishandelde kinderen is een t-score te zien van 60.60 op de schaal externaliserende problematiek wat betekent dat er sprake is van matige problematiek (klinisch grensgebied) bij deze groep. Bij de internaliserende problematiek wordt bij beiden groepen een gemiddelde score onder de 60 gerapporteerd dit geeft aan dat er bij beiden groepen geen internaliserende problematiek wordt gerapporteerd door ouders (zie tabel 3) (Achenbach & Rescorla, 2000). Geconcludeerd kan worden dat er geen significant verschil is te zien in probleemgedrag bij mishandelde versus niet mishandelde kinderen. Wel is er sprake van aanzienlijk/ernstige externaliserende problematiek bij de groep mishandelde kinderen. 3.2.2 Onderzoeksvraag 3. Hebben kinderen die mishandeld zijn meer internaliserende of meer externaliserende problematiek? 18
De groep mishandelde kinderen bestaat uit 46 kinderen. Dit is groter dan 30 en daarom kan er gebruik worden gemaakt van een gepaarde t-toets. Mishandelde kinderen scoren significant hoger op externaliserende problematiek dan op internaliserende problematiek ( t(45) = 3.045, p = 0.004) zie tabel 6. Er kan worden gesteld dat kinderen die mishandeld zijn meer externaliserende problematiek laten zien dan internaliserende problematiek. De t-scores op de schaal externaliserende problematiek is boven de 63, wat wil zeggen dat er sprake is van aanzienlijke ernstige externaliserende problematiek (zie tabel 3) (Achenbach & Rescorla, 2000). 3.2.3 Onderzoeksvraag 3a. Verschilt iedere respectievelijke groep mishandelde kinderen (lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik, fysieke verwaarlozing (gebrek aan basisbehoefte), fysieke verwaarlozing ( gebrek aan supervisie), emotionele mishandeling, en morele mishandeling) ten aanzien van internaliserende of externaliserende problemen? Lichamelijke mishandeling De groep lichamelijk mishandelde kinderen bestaat uit 16 participanten. Om een parametrische gepaarde t-toets te kunnen uitvoeren moet er worden gekeken naar de skweness. Die ligt tussen de -1 en 1 daarom kan er gebruikt worden gemaakt van een parametrische gepaarde t-toets. Er is geen significant verschil gevonden tussen externaliserende en internaliserende problematiek bij lichamelijk mishandelde kinderen ( t (15) = 1.740, p = 0.102). Wel is te zien dat lichamelijke mishandelde kinderen op zowel internaliserende als externaliserende problematiek een klinische score hebben. Wat wil zeggen dat ze er sprake is van ernstige/problematische internaliserende en externaliserende problematiek bij lichamelijk mishandelde kinderen (zie tabel 3) (Achenbach & Rescorla, 2000). Seksueel misbruik De relatie van internaliserende en externaliserende problematiek bij kinderen die seksueel misbruikt zijn kan niet worden getoetst aangezien de groep seksueel misbruikte kinderen slechts 1 participant bevat. Fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte (GAB) De groep fysiek verwaarloosde kinderen (GAB) bestaat uit 19 kinderen. Om de parametrische gepaarde t-toest te kunnen uitvoeren is er gekeken naar de skewness die lag tussen de -1 en 1 en daarom kan er gebruikt worden gemaakt van de parametrische gepaarde t-toets. Er is geen significant verschil gevonden tussen externaliserende en internaliserende problematiek. ( t(18) = 2.043, p = 0.056). Dit wil zeggen dat kinderen die fysiek worden 19
verwaarloosd (GAB) niet meer internaliserende dan externaliserende problematiek laten zien. Als er wordt gekeken naar de t- scores voor de groep fysiek verwaarloosde kinderen (GAB) blijkt dat er op zowel internaliserende als externaliserende problematiek een gemiddelde score onder de 60 is gerapporteerd wat wil zeggen dat er geen internaliserende en externaliserende problematiek is gerapporteerd bij deze groep, zie tabel 3 (Achenbach & Rescorla, 2000). Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie (GAS) Omdat de groep fysieke verwaarloosde kinderen (GAS) slechts uit 5 kinderen bestond is er zowel naar de skewness als naar de kurtosis gekeken. Die waren allebei in orde om gebruik te maken van de paramedische gepaarde t-toets. Er is geen significant verschil gevonden tussen externaliserende en internaliserende problematiek bij fysiek verwaarloosde (GAS) kinderen ( t (4) = 0.566, p = 0.602). Dit wordt mede veroorzaakt doordat de groep te klein is. Dit wil zeggen dat fysiek verwaarloosde kinderen (GAS) niet meer externaliserende problematiek laten zien dan internaliserende problematiek, maar door de groepsgrootte kunnen hier geen uitspraken over gedaan worden. Wel is te zien dat zowel op internaliserende als externaliserende problematiek een gemiddelde t-score boven de 60 is gerapporteerd. Dit wil zeggen dat er aanzienlijk ernstige internaliserende en externaliserende problematiek wordt gerapporteerd bij de groep fysieke verwaarloosde kinderen (GAS), zie tabel 3 (Achenbach & Rescorla, 2000). Omdat de groep uit slechts 5 kinderen bestaat moet het gemiddelde met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Emotionele mishandeling· De groep emotioneel mishandelde kinderen bestaat 33 kinderen. Dit is groter dan 30 en daarom mag er uit worden gegaan van een normale verdeling. Externaliserende problematiek is significant groter dan internaliserende problematiek ( t (32) = 2.363, p = 0.024) zie tabel 6. Dit wil zeggen dat kinderen die emotioneel mishandeld zijn meer externaliserende problematiek laten zien dan internaliserende problematiek. Gekeken naar de gemiddelde t-scores is te zien dat emotioneel mishandelde kinderen aanzienlijk ernstige problematiek laten zien bij externaliserende problematiek. Namelijk een gemiddelde t-score boven de 60 wat wil zeggen klinisch probleemgedrag. Op de schaal internaliserende problematiek is een gemiddelde score gerapporteerd onder de 60 dat wil zeggen dat er gemiddeld gezien geen internaliserende problematiek wordt gerapporteerd bij de groep emotioneel mishandelde kinderen, zie tabel 3(Achenbach & Rescorla, 2000). Morele mishandeling De groep moreel mishandelde kinderen kan niet worden meegenomen aangezien er geen kinderen zijn binnen de steekproef die moreel mishandeld zijn. 20
Niet mishandeld De groep kinderen die niet mishandeld zijn bestaat uit 57 kinderen. Dit is groter dan 30 en daarom mag er uit worden gegaan van een normale verdeling. Er is geen significant verschil gevonden tussen externaliserende en internaliserende problematiek bij kinderen die niet mishandeld zijn (t(56) = 1.040, p =.303). Dit wil zeggen dat kinderen die niet mishandeld zijn niet meer externaliserende problematiek laten zien dan internaliserende problematiek. Op externaliserende problematiek wordt een gemiddelde score van 60.60 gerapporteerd wat wil zeggen dat er sprake is van matige externaliserende problematiek (klinisch grensgebied). Op de schaal internaliserende problematiek wordt een t-score gerapporteerd onder de 60 namelijk 59.05 dat wil zeggen dat er geen internaliserende problematiek wordt gerapporteerd bij kinderen die niet mishandeld zijn, zie tabel 3 (Achenbach & Rescorla, 2000). Tabel 3. Gemiddelde (SD) bij internaliserende en externaliserende problematiek bij de verschillende soorten mishandelingen
Mishandelde
Externaliserende
Internaliserende
t (p)
problematiek
problematiek
63.37 (11.90)
58.76 (11.22)
3.05 (0.004)* *
67.00 (11.75)
63.19 (11.86)
1.74 (0.102)
58.84 ( 9.75)
54. 21 (9.85)
2.04 (0.056)
67.00 (22.01)
63.20 (8.76)
0.566 (0.602)
63.54 (12.831)
58.70 (12.25)
2.36 (0.0024) **
60.60 (12.038)
59.05 (9.131)
1.04 (0.303)
kinderen Lichamelijk mishandeling Fysieke verwaarlozing (GAB) Fysieke verwaarlozing (GAS) Emotionele mishandeling Niet mishandeld Note. *p < .05 **p < .01
21
3.2.4 Onderzoeksvraag 4. Welke risicofactoren dragen het meest bij aan internaliserende en externaliserende problemen bij mishandelde kinderen? Om bovenstaande hypothese te toetsen is gebruik gemaakt van twee multiple regressieanalyses met externaliserende- respectievelijk internaliserende problematiek als afhankelijke variabelen voor de groep mishandelde kinderen. Er is sprake van meerdere risicofactoren namelijk; aantal kinderen binnen één gezin, gezinssituatie, autochtoon of allochtoon, alcoholmisbruik moeder, alcoholmisbruik vader, drugsmisbruik moeder, drugsmisbruik vader, zwakbegaafdheid moeder en/of vader, problematiek vader en/of moeder. Echter als gevolg van missing data en dientengevolge een te kleine steekproef is ervoor gekozen om alleen de risicofactoren met significante correlaties mee te nemen in de regressieanalyses. In het geval van internaliserende problematiek zijn dit: alcoholmisbruik vader, drugsmisbruik vader en problematiek moeder. In het geval van externaliserende problematiek zijn de risicofactoren: problematiek moeder, zwakbegaafdheid vader en autochtone/allochtone kinderen meegenomen (Tabel 4). Met betrekking tot het regressiemodel waarmee de relatie van de risicofactoren alcoholmisbruik vader, drugsmisbruik vader en problematiek moeder op internaliserende problematiek wordt onderzocht, kan ten eerste gesteld worden dat voldaan is aan alle regressie assumpties: de Durbin-Watson score is tussen de 1.5 en 2.5 en daarom zijn de residuen onafhankelijk; het histogram van de residuen is niet opvallend afwijkend van de normale verdeling derhalve zijn de residuen normaal verdeeld; het scatterplot van de residuen heeft een random verdeling en derhalve zijn de residuen homoscedastisch en is er sprake van lineaire verbanden en tenslotte zijn de VIF waardes maximaal 1.04, hetgeen wil zeggen dat er geen sprake is van overmatige multicollineariteit. Wat betreft het model als geheel wordt er een significante hoeveelheid variantie verklaard (R2 = 0.474, F(3.28) = 8.399, p = 0.000). Betreffende de individuele onafhankelijke variabelen heeft alleen de variabele alcoholmisbruik vader een significant, negatief, effect (Bèta = -0.902, t(28) = -2.419, p = 0.022). Het laatste wil zeggen dat het hebben van een alcoholistische vader significant minder internaliserende problematiek veroorzaakt bij het kind. Met betrekking tot het regressiemodel met externaliserende problematiek als afhankelijke variabele, is aan alle assumpties voldaan, zie bovenstaande. Ten eerste het model als geheel is significant ( R2 =0.348, F(3.39) = 6.946, p = 0.001). Verder blijkt Autochtoon/allochtoon als variabele een negatief, significant effect te hebben op externaliserende problematiek (Bèta = -0.268, t(39) = -2.033, p = 0.005), dat wil zeggen dat 22
bij autochtone kinderen die mishandeld zijn significant meer externaliserende problematiek voorkomt dan bij allochtone kinderen die mishandeld zijn. Daarnaast heeft problematiek moeder een significant positief effect op externaliserende problematiek ( Bèta = 0.378, t(39) = 2.861, p = 0.007) ,dat wil zeggen, dat bij kinderen die mishandeld zijn en waarvan de moeder geestelijke of lichamelijk problematiek ervaart significant meer externaliserende problematiek voorkomt dan bij kinderen die mishandeld zijn maar een moeder hebben die geen lichamelijk of geestelijke problematiek heeft. Zwakbegaafdheid vader heeft een significant, negatief, effect op externaliserende problematiek ( Bèta = -0.314, t(39) = -2.4623, p = 0.020), dat wil zeggen dat kinderen die mishandeld zijn en een zwakbegaafde vader hebben minder externaliserende problematiek vertonen dan kinderen met een zwakbegaafde vader. Tabel 4. Correlaties risicofactoren met internaliserende en externaliserende problematiek Onafhankelijke
InternaliserendeP ExternaliserendeP
variabelen Alcohol m
-.283
-.162
Alcohol v
-.520**
-.221
Drugs m
-.212
.081
Drugs v
-.541**
-.114
Zwakbegaafd M
-.153
-.158
Problematiek M
.356
*
.413**
Zwakbegaafd V
-.258
-.305*
Problematiek V
-.041
-.079
Autochtoon/allochtoon
-.147
-.274**
Kinderen binnen één gezin Gezinssituatie
.003
-.076
-.029
-.048
Note. *p<.05 **p<.01
23
Tabel 5. Multiple regressie analyse van mishandelde kinderen Alcohol gebruik vader, Drugsmisbruik vader en problematiek moeder in relatie tot internaliserende problematiek (N =46) B
SE (B)
β
-23.098
9.547
-.902*
Drugsmisbruik vader
9.618
9.166
.387
Problematiek moeder
7.280
3.619
.284
Variabelen Alcoholmisbruik vader
2
R
.474
F
8.399***
Note. *p < .05 **p < .01 ***p < .001
Tabel 6. Multiple regressie analyse van mishandelde kinderen problematiek moeder, zwakbegaafdheid vader en autochtone/allochtone kinderen in relatie tot externaliserende problematiek ( N =46) B
SE (B)
β
Problematiek moeder
10.011
3.499
.378**
Zwakbegaafdheid vader
-13.140
5.424
-.314*
Autochtone/allochtone
-6.548
3.220
-.268*
Variabelen
kinderen R2
.348
F
6.946***
Note. *p < .05 **p < .01 ***p < .001
4. Discussie Het belangrijkste doel van het onderzoek was om te weten te komen wat het percentage kinderen op een MOC was die mishandeld zijn en of mishandelde kinderen meer gedragsproblemen vertonen dan niet mishandelde kinderen. Aan de hand van dossieronderzoek met het Maltreatment Classification System (MCS) binnen MOC ’t Kabouterhuis blijkt dat bijna de helft van de kinderen die worden aangemeld te maken hebben (gehad) met een vastgestelde vorm van kindermishandeling. Dit is veel meer dan in de algemene populatie en ondersteunt de verwachtingen (Maugan & Cicchetti, 2002; Bolger & 24
Patterson, 2001; Hildyard & Wolfe, 2002; Manly et al., 2001). Uit voorgaand onderzoek blijkt dat de meest voorkomende vorm van mishandeling, verwaarlozing is. Hiermee wordt lichamelijke of emotionele verwaarlozing bedoeld (Van IJzendoorn et al., 2007). Dit wordt in het huidig onderzoek ondersteund aangezien emotionele mishandeling het vaakst voorkomt met 31.1%. Van de mishandelde kinderen woont slechts 40% bij beide biologische ouders, terwijl dit bij de niet mishandelde kinderen 82.1% is. In eenoudergezinnen komt kindermishandeling vaker voor (van IJzendoorn et al., 2007). Daarnaast is te zien dat van de mishandelde kinderen 6.8% een zwakbegaafde moeder heeft en 8.7% een zwakbegaafde vader. Van de niet mishandelde kinderen heeft geen enkel kind een zwakbegaafde moeder of vader. Het risico op kindermishandeling is groter wanneer ouders een laag IQ hebben (Belsky &Vondra, 1989). De resultaten laten zien dat er geen significant verschil is gevonden in internaliserende en externaliserende problematiek bij mishandelde versus niet mishandelde kinderen. Dit is opvallend, aangezien eerder onderzoek wel een verschil heeft aangetoond. ( Pears, Kim, Fisher, 2008; Maugan & Cicchetti, 2002;Sternberg, Baradaran, Abbott, Lamp, Guterman, 2006). Een mogelijke verklaring hiervan kan zijn dat het onderzoek is uitgevoerd in een klinische populatie, waarbij ook niet mishandelde kinderen werden aangemeld met gedragsproblematiek. Om deze reden is het mogelijk dat ook niet mishandelde kinderen meer internaliserende en externaliserende problematiek vertonen dan in een ‘normale’ populatie. Echter wordt er in dit onderzoek bij beide groepen geen klinische internaliserende problematiek gerapporteerd door ouders. Voor de groep in zijn geheel geldt dat kinderen volgens hun ouders gemiddeld gezien niet hoger scoren op zowel internaliserende als externaliserende problematiek. Maar er is niet gekeken naar het percentage kinderen dat een klinische score heeft op de CBCL voor zowel internaliserende als externaliserende problematiek. Dit percentage zal waarschijnlijk hoger zijn dan in de algemene populatie. Overigens scoren de kinderen in de mishandelde groep gemiddeld gezien net klinisch (t=63.37).Daarnaast kan een mogelijk verklaring voor het feit dat er geen significant verschil is gevonden tussen de mishandelde groep versus de niet mishandelde groep zijn, dat de vragenlijst door ouders zelf is ingevuld, wat een vertekend beeld kan geven van de werkelijkheid. (Reijneveld, Brugman, Verhulst, Verloove-Vanhorick, 2004;Achenbach & Rescorla, 2000). Tevens is er onderzocht of mishandelde kinderen meer internaliserende of externaliserende problematiek laten zien. Kinderen die mishandeld zijn laten meer externaliserende problematiek zien. Dit wordt ondersteund door voorgaand onderzoek waarin is aangetoond dat psychische mishandeling op jonge kinderleeftijd samenhangt met 25
externaliserende problematiek (Bennett et al., 2005; Egeland et al., 2002; Manly et al., 2001). Een andere verklaring kan zijn dat internaliserende problematiek ondergerapporteerd wordt door ouders. Internaliserende problematiek is niet aan de buitenkant te zien en vooral bij jonge kinderen die hun emoties moeilijk onder woorden kunnen brengen is internaliserende problematiek moeilijk vast te stellen. Daarnaast ondervindt de omgeving minder hinder van internaliserende problematiek. Gevoeligheid voor internaliserende symptomen in het bijzonder, veronderstelt een niveau van betrokkenheid en bewustzijn van de verzorger die wellicht niet aanwezig is bij verzorgers van mishandelde kinderen (Jones et al., 2013). Bij lichamelijk mishandelde kinderen is geen verschil gevonden tussen internaliserende en externaliserende problematiek. Wel was te zien dat lichamelijk mishandelde kinderen op zowel internaliserende als externaliserende problematiek een klinische score hadden. Dit wil zeggen dat er gemiddeld gezien sprake is van ernstige, problematische internaliserende en externaliserende problematiek bij lichamelijk mishandelde kinderen (Achenbach & Rescorla, 2000). Kinderen die fysiek worden verwaarloosd (GAB) lieten niet meer internaliserende dan externaliserende problematiek zien. Gekeken naar de gemiddelde t-scores van de groep fysiek verwaarloosde kinderen (GAB) bleek dat er op zowel internaliserende als externaliserende problematieke een gemiddelde score onder de 60 is gerapporteerd wat wil zeggen dat er geen internaliserende en externaliserende problematiek is gerapporteerd bij deze groep (Achenbach & Rescorla, 2000). Uit onderzoek dat is uitgevoerd bij Roemeense adoptiekinderen komt naar voren dat kinderen die verwaarloosd zijn meer ‘overlevingsgedrag’ laten zien omdat in het algemeen agressieve kinderen meer aandacht, verzorging en daarmee ook meer voedsel verkrijgen dan intern georiënteerde kinderen (Hoksbergen, Rijk, ter Laak,van Dijkum, 2004). In het onderhavige onderzoek wordt het tegenovergestelde gevonden. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat deze kinderen verwaarloosd zijn en verzorgers daardoor minder zicht hebben op de problematiek die speelt. In het onderzoek bij de Roemeense adoptiekinderen is de CBCL ingevuld door adoptieouders wat mogelijk een objectiever beeld geeft van de problematiek (Hoksbergen, Rijk, ter Laak,van Dijkum, 2004). De groep fysiekverwaarloosde kinderen (GAS) bestond slechts uit 5 kinderen waardoor de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Er is geen significant verschil gevonden tussen externaliserende en internaliserende problematiek bij fysiek verwaarloosde (GAS) kinderen Dit wil zeggen dat fysiek verwaarloosde kinderen (GAS) niet meer externaliserende problematiek laten zien dan internaliserende problematiek maar door de groepsgrootte kunnen hier geen uitspraken over gedaan worden. Wel is te zien 26
dat zowel op internaliserende als externaliserende problematiek een gemiddelde t-score boven de 60 is gerapporteerd. Dit wil zeggen dat er ernstige internaliserende en externaliserende problematiek wordt gerapporteerd bij de groep fysiek verwaarloosde kinderen (GAS) (Achenbach & Rescorla, 2000). Onderzoek heeft aangetoond dat psychische mishandeling in de jonge kinderleeftijd samenhangt met externaliserende problematiek (Bennett et al., 2005; Egeland et al., 2002; Manly et al., 2001). Uit ander onderzoek komt naar voren dat emotioneel verwaarloosde kinderen eerder een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van internaliserende problematiek in tegenstelling tot het ontwikkelen van externaliserende problematiek (Bolger & Patterson, 2001; Hildyard & Wolfe, 2002; Manly et al., 2001). Uit dit onderzoek komt naar voren dat kinderen die emotioneel mishandeld zijn meer externaliserende problematiek vertonen. Dit kan mogelijk verklaard worden door het gegeven dat kinderen die verwaarloosd zijn in het algemeen agressiever zijn omdat agressie zorgt voor meer aandacht en verzorging (Hoksbergen, Rijk, ter Laak,van Dijkum, 2004). Daarnaast is bij emotionele mishandeling vaak sprake van blootstelling aan huiselijk geweld wat ervoor kan zorgen dat kinderen het agressieve gedrag kopiëren (Baartman, 1991; Dijkstra 2000). Als laatste is er onderzocht welke risicofactoren het meeste bijdragen aan internaliserende en externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. Allereerst is er gekeken welke risicofactoren het meest correleren met internaliserende en externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. In het geval van internaliserende problematiek is dit: alcohol misbruik vader, zwakbegaafdheid moeder en problematiek moeder. Aan de hand van de regressieanalyse is er alleen bij de risicofactor alcoholmisbruik vader een negatief significante relatie gevonden met internaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. Dit wil zeggen dat het hebben van een alcoholistische vader significant minder internaliserende problematiek veroorzaakt bij het mishandelde kind. Een opvallend resultaat aangezien er niet verwacht werd dat de risicofactor alcoholmisbruik vader ervoor zorgt dat de internaliserende problematiek afneemt. Een mogelijk verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer er sprake is van alcoholmisbruik door vader, hij niet meer betrokken is bij de opvoeding en eventueel ergens anders verblijft. De biografische gegevens van de gezinnen die zijn geïncludeerd in dit onderzoek geven hiertoe echter onvoldoende inzicht. In toekomstig onderzoek zou hier rekenen mee moeten worden gehouden. Dit resultaat kan niet verklaard worden vanuit de literatuur In dit onderzoek was in het dossier het alcoholgebruik van vader niet altijd terug te vinden is. Wanneer er niets bekend was over alcoholgebruik van vader werd er ‘onbekend’ gescoord. Dit hoeft echter nog niet te betekenen dat het er niet is, mogelijk is het niet 27
uitgevraagd en kan het de resultaten daarmee hebben beïnvloed. In het geval van externaliserende problematiek correleren de risicofactoren problematiek moeder, zwakbegaafdheid vader en autochtoon/allochtoon, het meest met externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. Autochtoon/allochtoon als variabele heeft een negatief, significante relatie met externaliserende problematiek, dat wil zeggen dat bij autochtone kinderen die mishandeld zijn significant meer externaliserende problematiek voorkomt dan bij allochtone kinderen die mishandeld zijn. Uit onderzoek is gebleken dat in allochtone gezinnen mishandeling vaker voorkomt, maar dat een laag opleidingsniveau een belangrijker risico vormt op het ontwikkelen van externaliserende en internaliserende problematiek (Crone & Zeijl, 2005). Vaak bevinden allochtone gezinnen zich in de lagere sociale economische klasse waardoor opleidingsniveau en etniciteit nauw samenhangen (Van IJzendoorn et al., 2007). Echter uit recent onderzoek is gebleken dat bij autochtone mishandelde kinderen significant meer externaliserende problematiek wordt gerapporteerd dan bij allochtone kinderen. Zwirs (2006) liet in haar onderzoek naar basisschool kinderen zien dat allochtone ouders minder gedragsstoornissen bij hun kinderen signaleren dan autochtone ouders. Mishandelde kinderen die een moeder hebben die kampt met geestelijke of lichamelijke problematiek laten significant meer externaliserende problematiek zien dan mishandelde kinderen zonder moeder met geestelijke of lichamelijk problematiek. Dit komt overeen met resultaten uit eerder onderzoek dat als ouders kampen met problematiek dit het risico vergroot op kindermishandeling wat ervoor kan zorgen dat kinderen meer externaliserende gedrag vertonen (Mutaers, 2008). Het hebben van een moeder met psychische problematiek is een extra risicofactor op externaliserende problematiek bovenop de risicofactor mishandeling die tevens voor externaliserende problematiek zorgt( Kooijman & Wolzak, 2004). Als laatste is de risicofactor zwakbegaafdheid moeder bekeken voor mishandelde kinderen en externaliserende problematiek. Kinderen die mishandeld zijn en een zwakbegaafde moeder hebben vertonen minder externaliserende problematiek dan nietmishandelde kinderen met een zwakbegaafde moeder. Dat is een resultaat die tegen de verwachtingen ingaat. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zwakbegaafde moeders de CBCL minder betrouwbaar invullen. Bovendien was de groep zwakbegaafde moeders klein (N=3). Algeheel kan worden gesteld dat uit de literatuur blijkt dat de risicofactoren die zijn meegenomen in dit onderzoek van invloed zijn op kindermishandeling. Echter in dit onderzoek is dit onvoldoende aangetoond, behalve bij de risicofactor lichamelijk en geestelijke problematiek van de moeder. Dit lijkt in het huidige onderzoek wel een verband te 28
hebben met het ontwikkelen van externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. 4.1 Beperkingen onderzoek Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat langdurige mishandeling gevolgen heeft op het functioneren van het kind op latere leeftijd( Pears, Kim, Fisher, 2008; Maugan & Cicchetti, 2002;Sternberg, Baradaran, Abbott, Lamp, Guterman, 2006). In dit onderzoek is de ernst en duur van de mishandeling niet meegenomen wat een beperking is en van invloed kan zijn op de resultaten. Kinderen zijn vaak het slachtoffer van meerdere vormen van mishandeling, bijvoorbeeld fysieke en emotionele mishandeling (Van IJzendoorn et al., 2007). In onderhavig onderzoek was er sprake van overlap in de subtype mishandeling. Wat betekent dat in de verschillende subtypes (lichamelijk mishandeling, emotionele mishandeling etc.) ook ‘dubbele gevallen’ zijn meegerekend. Wanneer er sprake was van zowel emotionele mishandeling als lichamelijk mishandeling bij één kind is zowel de emotionele mishandeling als de lichamelijke mishandeling apart geteld. Het kind is zowel in de groep lichamelijk mishandelde als emotioneel mishandelde kinderen meegenomen Ten derde is het onderzoek uitgevoerd in een klinisch setting en zijn jongens oververtegenwoordigd. ‘Jongetjes gedrag’ wordt tegenwoordig vaker gezien als probleemgedrag (Delfos, 2004).’Jongetjes gedrag’ (druk, vechten, stoeien) wordt al snel geïnterpreteerd als externaliserend gedrag, terwijl uit het oog wordt verloren wat passend bij de leeftijd is. Ten vierde is voor de meting van gedragsproblemen bij het kind alleen een zelfrapportagevragenlijst voor de ouders gebruikt. Er bestaat een mogelijkheid dat ouders, zeker indien er sprake is van mishandeling binnen het gezin, een rooskleuriger beeld schetsten. Voor sterkere conclusies zou er gebruik gemaakt kunnen worden van observaties. Ten slotte is er gebruik gemaakt van cross-sectionele metingen waardoor er niet gesproken kan worden over causaliteit ,wat betekent dat er geen uitspraken mogelijk zijn over de oorzaak van de gevonden verbanden. Naast de beperkingen heeft dit onderzoek ook een aantal sterke punten: ten eerste zijn gezinnen met een andere culturele achtergrond sterk vertegenwoordigd en ten tweede is er gebruik gemaakt van bekende, gestandaardiseerde meetinstrumenten. 4.2 Implicaties wetenschappelijk onderzoek Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er voor verder wetenschappelijk onderzoek een aantal aanbevelingen. Ten eerste wordt er aanbevolen dat er apart onderzoek gedaan wordt naar iedere subtype mishandeling zodat de gevolgen van iedere soort mishandeling grondig 29
onderzocht kunnen worden. Onderzoek heeft reeds aangetoond dat kinderen die seksueel mishandeld zijn een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een dissociatieve stoornis, ernstige vormen van depressie, een hogere frequentie van zelfmoordpogingen, maar ook op meer externaliserende problematiek zoals agressie en antisociaal gedrag (Van IJzendoorn et al., 2007). Het is niet duidelijk of bovenstaande gevolgen uniek zijn voor seksuele mishandeling of worden veroorzaakt door een combinatie van verschillende vormen van mishandeling en schadelijke huiselijke omstandigheden die doorgaans tegelijk met seksuele mishandeling voorkomen (Van IJzendoorn et al., 2007). Vervolg onderzoek naar subtype mishandeling kan hier meer duidelijkheid over verschaffen. Ten tweede wordt er aanbevolen om andere sociaal ecologische risicofactoren te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld opvoeding en psychiatrische symptomatologie, gemeten met dimensionele vragenlijsten. Dit zijn variabelen waarop vervolgens gemakkelijker geïntervenieerd kan worden. Dit is minder goed mogelijk bij andere risicofactoren zoals de risicofactor sociaal economische status. Vragenlijsten zoals de CBCL zijn doorgaans ontwikkeld vanuit een westers referentiekader (Zwirs, 2006). Daarom wordt er aanbevolen om in vervolgonderzoek te onderzoeken of de gestandaardiseerde vragenlijsten zoals de CBCL goed toegankelijk is voor allochtone ouders. Daarnaast wordt er geadviseerd om in vervolgonderzoek gebruik te maken van observaties zodat bias van sociaal wenselijke antwoorden voorkomen kan worden. Ondanks toenemend onderzoek naar kindermishandeling bij jonge kinderen en de gevolgen hiervan op latere leeftijd zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn zodat de ernst van de gevolgen duidelijk worden. Longitudinaal onderzoek zal de lange termijn gevolgen van kindermishandeling beter aan kunnen tonen maar vanwege de complexiteit en ethische principes rondom het onderwerp blijft dit moeilijk. 4.3 Implicaties klinische praktijk Voor de klinische praktijk is het van belang dat de hulpverleners op een MOC zich bewust zijn van de prevalentie van kindermishandeling binnen een MOC. Dit zodat signalen sneller worden herkend en er vroegtijdig ingegrepen kan worden. Vroegtijdig ingrijpen voorkomt psychopathologie op latere leeftijd (Crone & Zeijl, 2005). Daarnaast is uit huidig onderzoek gebleken dat mishandelde kinderen die een moeder hebben die kampt met geestelijke of lichamelijke problematiek significant meer externaliserende problematiek laten zien. Dit wordt tevens ondersteund door resultaten uit eerder onderzoek (Mutaers, 2008; Kooijman & Wolzak, 2004). Het is van belang dat ouders hulp krijgen die gericht is op hun problematiek zodat het risico op kindermishandeling minder wordt. 30
4.4 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat bijna de helft van de kinderen die worden aangemeld op het MOC ’t Kabouterhuis te maken hebben (gehad) met een vastgestelde vorm van kindermishandeling. In onderhavig onderzoek is naar voren gekomen dat kinderen die mishandeld worden klinisch externaliserende problematiek laten zien. Hier dient op ingespeeld te worden om problemen in de toekomst te voorkomen. Lichamelijk mishandelde kinderen en fysiek verwaarloosde (GAS) kinderen lijken een verhoogd risico te hebben op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problematiek. Tevens heeft de groep emotioneel mishandelde kinderen een verhoogd risico op het ontwikkelen van externaliserende problematiek. Deze groepen behoeven dan ook extra aandacht. Ook is het van belang om in te spelen op fysieke en geestelijke problematiek van ouders omdat dit een verband lijkt te hebben met het ontwikkelen van externaliserende problematiek bij mishandelde kinderen. Internaliserende problematiek is vaak minder zichtbaar en ook daar dient aandacht voor te zijn in de praktijk. Omdat het niet zichtbaar is, betekent het niet dat het niet aanwezig is. Hulpverleners dienen hier alert op te zijn.
31
Literatuur Achenbach, T. M., Rescorla, L. A. (2000). Manual for the ASEBA preschool forms & profiles. Burlington. VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth & Families. Baartman, H. E. M.(1991). Transgenerationele aspecten van kindermishandeling. In: Defares P.B., van der Ploeg J.D. Agressie: determinanten, signalering en interventie. Assen: van Gorcum. Barnett, D., Manly, J.T., Cicchetti, D. (1993). Defining Child Maltreatment: The interface between policy and research. In: D. Cicchetti and S.L. Toth (Eds.), Advances in Applied Developmental Psychology: Child Abuse, Child Development and Social Policy. Norwood, NJ: Ablex Publishing Corp., Chapter 2, 7-73. Bennett, D. S., Sullivan M. W., Lewis M. (2005). Young children’s adjustment as a function of maltreatment, shame, and anger. Child Maltreat 10(4), 311–323. Belsky, J., Vondra, J., (1989). Lessons from child abuse: The determinants of parenting (pp. 153-202). In Cicchetti, D., Carlson, V. (eds.), Child maltreatment: Theory and research on the causes and consequences of child abuse and neglect. New York: Cambridge University Press. Bolger, K. E., Patterson, C. J. (2001). Developmental pathways from child maltreatment to peer rejection. Child Dev 72, 549–568 Chaffin, M., Kelleher, K. & Hollenberg, J. (1996). ‘Onset of physical abuse and neglect: Psychiatric substance abuse, and social risk factors from prospective community data’. Child Abuse & Neglect, 20(3), p. 191-203. Crone, m., Zeijl, E. (2005). Kinderen met problemen. In Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (Red)(2005). Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden; Sociaal en culturele planbureau/TNO kwaliteit van leven. Dijkstra S. (2000). Met vallen en opstaan: hoe vrouwen en mannen betekenis geven aan geweldervaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon, 2000 Delfos, M.F. (2004). Een jongen is geen meisje. De Wereld van het Jonge Kind. 31 (6), p 183186.
Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Egeland, B., Yates. T., Appleyard. K., van Dulmen. M. (2002). The long-term consequences of maltreatment in the early years: a developmental pathyway model to antisocial behavior. Child Serv: Soc Pol Res Prac, 5, 249–60. Gaudin, J. (1995). ‘Evaluation and treatment: Defining and differentiating child neglect’.The APSAC Advisor, 8 (2), nummer 1, p. 16-19. 32
Gilbert, R., Widom, C.S., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., & Janson, S. (2009). Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. The Lancet, 373, 68-81. Heflinger, C. A., Simpkins, C. G., & Combs-Orme, T. (2000). Using the CBCL to determine the clinical status of children in state custody. Children and Youth Services Review, 22, 55–73. Hildyard, K. L., & Wolfe, D. A. (2002). Child neglect: Developmental issues and outcomes. Child Abuse & Neglect, 26(6/7),679–695. IJzendoorn, M. H. van., Prinzie, P., Euser, E.M., Groeneveld, M.G., Brilleslijper-Kater, S.N., Noort- van de Linden, A.M.T., van San Martin Beuk, M.(2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie van mishandeling van kinderen en Jeugdigen ( NPM-2005). Leiden; Cashmir Publishers. Ivanova,M.Y., Achenbach,T.M., Rescorla,L.A., Harder,V.S., Ang,R.P., Bilenberg,N., Bjarnadottir,G., Capron,C., De Pauw,S.S., Dias,P. et al. (2010). Preschool psychopathology reported by parents in 23 societies: testing the seven-syndrome model of the child behavior checklist for ages 1.5-5. J Am Acad. Child Adolesc Psychiatry 49, 1215-1224. Hoksbergen, R. A.C., Rijk K., ter Laak, J.,van Dijkum, C. (2004). Adoptie van verwaarloosde kinderen, Een overzicht van onderzoeksresultaten bij adoptiekinderen uit Roemenië. Kind en Adolescent, 25, 262-276 Jonkman, C.S., Bolle, E.A., van Harten-Hoogendam H.,Lindauer, R.J.L (2013). Nederlandse versie Maltreatment Checklist – alleen voor intern gebruik De Bascule. Jones, J., Lewis, T., Litrownik, A., Thompson, R., Proctor, L.J., Isbell, P., Dubowitz, H., Englisch, D., Jones, B., Nagin, D., Runyan, D.(2013) Linking childhood sexual abus and early adolescent risk behavior: The Intervening role of internalizing and externalizing Problems. J Abnorm Child Psychol 41, 139–150 Kooijman, k., Wolzak, A. (2004). Vekennende studie preventie kindermishandeling. Utrecht, NIZW jeugd. Manly, J.T., Kim, J. E., Rogosch, F. A., Cicchetti. D. (2001). Dimensions of child maltreatment and children’s adjustment: contributions of developmental timing and subtype. Dev Psychopathol 13, 759–82.
33
Maugan, A., & Cicchetti, D. (2002). Impact of Child maltreatment and interadult violence on children’s emotion regulation abilities and socioemotional adjustment. Child Development, 73(5), 1525-1542. Mutsaers,K,. (2008). Oorzaken van kindermishandeling. Utrecht: NJi Oudshoorn, D, N., Brans, H. C. M., Duyx, J. H. M., & Eussen, M. L. J. M. (1995). Kinder- en adolescentenpsychiatrie. Een parktisch leerboek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Payralbe, R. (2012). De relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen bij het kind enerzijds, en opvoedstress en psychische problemen bij de ouders anderzijds, in gezinnen verwezen naar MOC ’t Kabouterhuis. Pears, K. C., Kim, K. K., Fisher, P. A. (2008). Psychosocial and cognitive functioning of childeren with specific profiles of maltreatment. Child Abuse & Neglect 32, 958-971. Reijneveld, S.A., Brugman, E., Verhulst, F.C., Verloove-Vanhorick, S.P. (2004). Identification and management of psychosocial problems among toddlers in Dutch preventive child health care. Arch. Pedatr. Adolesc. Med.,155, 521-526. Robinson, L. R., Sheffield Morris, A., Scott Heller, S., Scheeringa, M. S., Boris, N. W., & Smyke, A. T. (2009). Relations between emotion regulation, parenting and psychopathology in young maltreated children in out of home care. Journal of Child and Family Studies, 18, 421- 434. Sternberg, K. J., Baradaran, L. P., Abbott, C. B., Lamb, M. E., & Guterman, E. (2006). Type of violence, age, and gender differences in the effects of family violence on childeren’s behavior problems: a mega-analysis. Developmental Review, 26, 89-112. Verhulst, F. C., van der Ende,J. (2000).Gedragsvragenlijst voor Kinderen van 1,55jaar.Rotterdam: Sophia kinderziekenhuis. Zwirs, B.W., Burger H., Schulpen T.W., Buitelaar J.K(2006). Different treatmentthresholds in non-Western children with behavioral problems. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45(4).476-83.
34
Bijlage 1: Logboek Checklist Kindermishandeling Bij het score van kindermishandeling is het van belang dat je de beschrijving van de checklist goed doorneemt en bij de hand houdt. Alle informatie moet uit het dossier komen. Iedere casus wordt twee keer gescoord (in een apart spss bestand checklist kindermishandeling deelnemers of Checklist kindermishandeling niet deelnemers). Na onderling overleg wordt de definitieve score zowel in het aparte bestand als in het moeder bestand (deelnemers en niet deelnemers) ingevoerd. In de bestanden checklist kindermishandeling deelnemers of Checklist kindermishandeling niet deelnemers staat bij interviewer 1 de variabalen zoals hier onder vermeld. Bij interviewer 2 staat overal een 2 achter en bij de definitieve versie staat er achter iedere variabelen DEF. Gemaakte afspraken Corrigerende tik wordt niet gescoord Burn-out ook als geestelijke problematiek scoren Huiselijk geweld onder ouderkenmerken slaat terug op huidige thuissituatie, indien er sprake was van huiselijk geweld in het ouderlijk huis, dan valt dit onder kindermishandeling. Bij onzekerheid zo laag mogelijk scoren; bewijs voor ernstbepaling 1, maar twijfel over 2, dan scoren op 1 Vermoedens niet scoren Indien over ouderkenmerken niets bekend is in het dossier, dan 0(=nee) en geen 99(=onbekend) Interviewer1 of 2: Wie heeft het dossieronderzoek gedaan en de checklist ingevuld? 1 = Hager 2 = Marloes 3 = Martine 4 = Emmy Geboorte datum, postcode Opzoeken via: Care4 - Registratie, NAW, Cockpit Geslacht 1=jongen 2=meisje 99= onbekend Gezinssituatie (gezinssit) 1= beide biologische ouders in een gezin 2= alleenstaande moeder 3= moeder en partner 4= beide biologische ouders op twee woonplekken 5= biologische vader 35
6= biologische vader en partner 7= adoptief ouders 8= pleegouders 9= opa en oma 10= anders 99= onbekend Autochtoon of Allochtoon (aut_all) Aangeven of een kind autochtoon of allochtoon is. Een kind scoren als autochtoon wanneer beide ouders in Nederland zijn geboren. Een kind scoren als allochtoon wanneer één van de ouders in het buitenland is geboren 1 = autochtoon 2 = allochtoon 99 = onbekend alc_m (alcohol misbruik moeder) Staat al in logboek wordt gescoord vanuit care 4 documenten (zie codeboek spss-eind invoer pagina 5) 0=nee 1= ja, heden 2= ja, verleden 99= onbekend alc_v (alcohol misbruik vader) Staat al in logboek wordt gescoord vanuit care 4 documenten (zie codeboek spss-eind invoer pagina 5) 0=nee 1= ja, heden 2= ja, verleden 99= onbekend drugs_m (drugs misbruik moeder) Staat al in logboek wordt gescoord vanuit care 4 documenten (zie codeboek spss-eind invoer pagina 5) 0=nee 1= ja, heden 2= ja, verleden 99= onbekend drugs_v ( drugs misbruik vader) Staat al in logboek wordt gescoord vanuit care 4 documenten (zie codeboek spss-eind invoer pagina 5) 0=nee 1= ja, heden 2= ja, verleden 36
99= onbekend Checklist_kindermishandeling 1= ja, ingevoerd 2= nee, niet ingevoerd Ouderkenmerken 1= ja ingevoerd 2= nee niet ingevoerd Zwakbegaafd_M ( Is moeder zwakbegaafd?) Analfabetisme wordt gescoord als zwakbegaafd 0 = nee 1= ja Problematiek_M ( problematiek bij moeder) Ook bij vermoedens ja score 0= nee 1= ja, geestelijk 2= ja, lichamelijk 3= ja, beiden Arrestatiegeschiedenis_M ( Arrestatiegeschiedenis moeder) 0 = nee 1= ja Zwakbegaafd_V (Is vader zwakbegaafd?) Analfabetisme wordt gescoord als zwakbegaafd 0 = nee 1= ja Problematiek_V ( problematiek bij vader) Ook bij vermoedens ja score 0= nee 1= ja, geestelijk 2= ja, lichamelijk 3= ja, beiden Lichamelijke_mishandeling uit dossier is er sprake van lichamelijke mishandeling zie beschrijving lichamelijk mishandeling checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 37
2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt) Meest_ernstig_LM ( meest ernstige vorm van de Lichamelijke mishandeling). Wat is de meest ernstige vorm van lichamelijk mishandeling die is voorgevallen. Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Meest_chronisch_LM ( meest chronisch vorm van lichamelijk mishandeling). Welke vorm van lichamelijk mishandeling komt het vaakst voor Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_LM (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd lichamelijke mishandeling) heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_2_LM (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd lichamelijke mishandeling heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
38
Ontw_3_LM (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar) lichamelijke mishandeling heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_4_LM (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar)lichamelijke mishandeling heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_5_LM (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar) lichamelijke mishandeling heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_6_LM (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar)ichamelijke mishandeling heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 39
4=4 5=5 88=nvt
Dader_1biologische_LM (is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_LM (is de dader stiefouder,vervangend opvoeder?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_3andere_LM (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_LM ( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_LM (is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_LM ( frequentie van de lichamelijke mishandeling) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend Seksueel Misbruik uit dossier is er sprake van Seksueel misbruik zie beschrijving seksueel misbruik checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt)
Meest_ernstig_SM ( meest ernstige vorm van de Seksueel misbruik). 40
Wat is de meest ernstige vorm van seksueel misbruik die is voorgevallen. Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Meest_chronisch_SM ( meest chronisch vorm van Seksueel misbruik). Welke vorm van Seksueel misbruik komt het vaakst voor Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_SM (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_2_SM (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
41
Ontw_3_SM (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_4_SM (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_5_SM (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_6_SM (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
42
Dader_1biologische_SM ( is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_SM (is de dader stiefouder,vervangend opvoeder?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_3andere_SM (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_SM ( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_SM (is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_SM ( frequentie van de Seksueel misbruik) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend Fysieke_verwaarlozing_gab ( Fysiek verwaarlozing, gebrek aan basisbehoefte) uit dossier is er sprake van fysieke verwaarlozing (GAB) zie beschrijving fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt)
Meest_ernstig_FVgab (meest ernstige vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte). Wat is de meest ernstige vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte die is voorgevallen. 43
Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Meest_chronisch_FVgab ( meest chronisch vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte). Welke vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte komt het vaakst voor Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_FVgab (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_2_FVgab (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_3_FVgab (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het 44
in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_4_FVgab (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_5_FVgab (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_6_FVgab (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
45
Dader_1biologische_FVgab ( is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_FVgab (is de dader stiefouder, vervangend opvoeder?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_3andere_FVgab (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_FVgab ( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_FVgab (is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_FVgab (frequentie van fysieke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend Fysieke_verwaarlozing_gas (Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie) uit dossier is er sprake van fysieke verwaarlozing (GAS) zie beschrijving fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt) Meest_ernstig_FVgas (meest ernstige vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie). Wat is de meest ernstige vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie die is voorgevallen. Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 46
3=3 4=4 5=5 88=nvt Meest_chronisch_FVgas ( meest chronisch vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie). Welke vorm van Fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie komt het vaakst voor Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_FVgas (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_2_FVgas (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_3_FVgas (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 47
1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_4_FVgas (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_5_FVgas (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_6_FVgas (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
48
Dader_1biologische_FVgas ( is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_FVgas (is de dader stiefouder, vervangend opvoeder?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_3andere_FVgas (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_FVgab ( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_FVgas (is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_FVgas frequentie van fysieke verwaarlozing gebrek aan supervisie) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend Emotionele_mishandeling uit dossier is er sprake van emotionele mishandeling zie beschrijving emotionele mishandeling checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt) Meest_ernstigEM ( meest ernstige vorm van emotionele mishandeling). Wat is de meest ernstige vorm van emotionele mishandeling die is voorgevallen. Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 49
5=5 88=nvt Meest_chronischEM (meest chronisch vorm van emotionele mishandeling) Welke vorm van emotionele mishandeling komt het vaakst voor Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_EM (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_2_EM (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_3_FVgab (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 50
4=4 5=5 88=nvt Ontw_4_EM (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_5_EM (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_6_EM (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Dader_1biologische_EM ( is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_EM (is de dader stiefouder, vervangend opvoeder?) 0 = nee 51
1 = Ja 88 = NVT Dader_3andere_EM (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_EM( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_EM(is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_EM ( frequentie van emotionele mishandeling) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend Morele_mishandeling uit dossier is er sprake van morele mishandeling zie beschrijving morele mishandeling checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993. Als er in het dossier niks bekend is dan is scoor 0=nee. 0=nee 1= ja 2= vermoedens ( bij vermoedens niet verder score op de volgende variabelen maar 88 nvt) Meest_ernstigMM (meest ernstige vorm van morele mishandeling) Wat is de meest ernstige vorm van morele mishandeling gebrek aan basisbehoefte die is voorgevallen. Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Meest_chronischMM (meest chronische vorm van morele mishandeling) Welke vorm van morele mishandeling komt het vaakst voor 52
Voor de score kijken naar checklist voor kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_1_MM (ontwikkelingsperiode 1=<6 mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Ontw_2_MM (ontwikkelingsperiode 2 = 7-11mnd) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_3_MM (ontwikkelingsperiode 3 = 12-17mnd (ongeveer 1-1,5 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
53
Ontw_4_MM (ontwikkelingsperiode 4= 18-36mnd (ongeveer 1,5-3 jaar) Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_5_MM (ontwikkelingsperiode 5= 37-71mnd (ongeveer 3-5 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt
Ontw_6_MM (ontwikkelingsperiode 6= 72-95mnd (ongeveer 6-7 jaar). Heeft de mishandeling plaats gevonden in deze ontwikkelingsperiode en welke ernst was het in deze ontwikkelingsperiode? Als de mishandeling niet plaats vond in deze periode hoef je niks in te vullen. 1=1 2=2 3=3 4=4 5=5 88=nvt Dader_1biologische_MM ( is de dader de biologische moeder/vader?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_2stief_MM (is de dader stiefouder, vervangend opvoeder?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT
54
Dader_3andere_MM (is de dader een andere bekende/vriend?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_4professioneel_MM ( is de dader professioneel/oppas?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Dader_5onbekende_MM (is de dader een onbekende?) 0 = nee 1 = Ja 88 = NVT Frequentie_MM (frequentie van morele mishandeling) 1= incidenteel (=1 keer voorgevallen) 2= Chronisch ( > 1 keer voorgevallen) 88=nvt 99=onbekend
55
Bijlage 2: Checklist voor Kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 Checklist voor Kindermishandeling gebaseerd op Barnett, 1993 Nederlandse versie Maltreatment Checklist – alleen voor intern gebruik De Bascule © C.S. Jonkman, E.A. Bolle, H. van Harten-Hoogendam en R.J.L. Lindauer
Barnett, D., Manly, J.T. and Cicchetti, D. (1993). Defining Child Maltreatment: The interface between policy and research. In: D. Cicchetti and S.L. Toth (Eds.), Advances in Applied Developmental Psychology: Child Abuse, Child Development and Social Policy. Norwood, NJ: Ablex Publishing Corp., Chapter 2, pp. 7-73. Systeem voor het Kwantificeren van Kindermishandeling uit Dossiers van de Kinderbescherming & Jeugdhulpverlening Subtype Definitie en Ernstschalen Subtypen 1. Lichamelijk Misbruik (LM) 2. Seksueel Misbruik (SM) 3. Lichamelijke Verwaarlozing (Gebrek aan Basisbehoefte (GAB)) 4. Lichamelijke Verwaarlozing (Gebrek aan Supervisie (GAS)) 5. Emotionele Mishandeling (EM) 6. Mishandeling op Moreel/Wettelijk (MWM) en/of Educatief gebied ( EdM) Let op: Voor alle schalen geldt, 1 = minst ernstig, 5 = meest ernstig Lichamelijk Misbruik Lichamelijk misbruik wordt gecodeerd als een verzorger of een andere verantwoordelijke volwassene (elk familielid of vriend/kennis die op één of andere manier betrokken is bij het kind of die een autoriteitspositie heeft ten opzichte van het kind) een kind opzettelijke lichamelijk letsel aandoet. Cultuurgebonden gebruiken en rituelen die lichaamsveranderingen tot gevolg hebben, zoals besnijdenis en oorpiercing, worden hier niet bedoeld. In sommige situaties is het moeilijk Lichamelijk Misbruik van andere subtypes van mishandeling te onderscheiden. Aan de hand van de volgende criteria, opgesteld als leidraad 56
voor codeurs, kan onderscheid tussen de subtypes worden gemaakt. Het lichamelijk in bedwang houden van een kind wordt gescoord onder Emotionele Mishandeling. Als de verzorger het kind echter lichamelijk letsel aanbrengt tijdens het bedwingen (bijvoorbeeld brandwonden n.a.v. schurend touw), wordt het letsel gescoord onder Lichamelijk Misbruik en het bedwingen onder Emotionele Mishandeling. Het is beter om bedreiging van het kind zonder lichamelijk contact te scoren onder Emotionele Mishandeling en niet onder Lichamelijke Misbruik. Volg verder de aanwijzingen van de schaal voor Emotionele Mishandeling voor uitwerking van deze punten. Lichamelijk letsel als direct resultaat van Seksueel Misbruik (bijvoorbeeld vaginale- of rectale inscheuring) wordt alleen gescoord onder Seksueel Misbruik. Lichamelijk letsel als indirect resultaat van Seksueel Misbruik (bijvoorbeeld bijt- of brandwonden n.a.v. het uitoefenen van dwang om het kind mee te laten werken) wordt zowel onder Lichamelijk Misbruik als Seksueel Misbruik gescoord. Ernstbepaling 1 = De verzorger veroorzaakt tijdens een aframmeling lichte beschadigingen op het lichaam van het kind. Er is geen letsel in de nek of op het hoofd. Als het dossier aangeeft dat het kind geslagen wordt door de verzorger maar andere informatie ontbreekt, wordt ernstbepaling 1 gecodeerd. Er worden opzettelijk toegebrachte verwondingen gerapporteerd. Details worden niet beschreven waardoor een hogere taxatie van ernstbepaling niet gerechtvaardigd is. De verzorger heeft het kind met vlakke hand geslagen of met een voorwerp waarmee meestal lichte beschadigingen achterblijven (bv. een stokje, een zachte riem, een liniaal, een peddel) het letsel bevindt zich op of onder de schoudergrens. Voorbeelden: Het kind heeft een blauwe plek op de arm na met vlakke hand geslagen te zijn geweest. Na aframmeling met een riem worden kleine blauwe plekken op de bips van het kind gerapporteerd. 2 = De verzorger brengt vele of niet kleine beschadigingen aan op het lichaam van het kind. De verzorger geeft het kind een pak slaag met een voorwerp waarvan aannemelijk is dat daar aanzienlijk letsel mee aangebracht kan worden ( bv. een haarborstel, de gesp van een riem, een elektrasnoer), of schopt of stompt het kind waarbij kwetsuren achterblijven op het lichaam van het kind beneden het niveau van de nek . Voorbeelden:
57
Het kind heeft striemen op de rug na geslagen te zijn geweest met een haarborstel. Het kind is geslagen met een elektrasnoer, wat geresulteerd heeft in vele beschadigingen. 3 = De verzorger veroorzaakt beschadigingen op het hoofd, het gezicht of de nek van het kind (bv. een blauw oog). De ruwe behandeling van het kind door de verzorger resulteert in ernstige kneuzingen of kleine snijwonden (die bijvoorbeeld gehecht moeten worden of waar andere medische aandacht voor nodig is). De verzorger brengt kleine verbrandingen aan op het lichaam van het kind (bv. door middel van een brandende sigaret). Voorbeelden: Na vastpakken door de verzorger heeft het kind een handafdruk in de nek. Na een stomp in het gezicht, heeft het kind een blauw oog. Klein cirkelvormige verbrandingen worden herkend als verbrandingen door een sigaret. 4 = De verzorger slaat het kind met een voorwerp waarvan de kans groot is dat het ernstig letstel veroorzaakt (bv. grote snijwonden, tweedegraads verbrandingen, botbreuken, hersenschudding) of gooit het kind tegen een muur, maar het letsel behoeft (volgens beschikbare medische informatie) geen medische behandeling in een ziekenhuis. De verzorger probeert het kind te smoren of te verstikken, maar na afloop is geen spoedeisende hulp van een ziekenhuis nodig. De verzorger brengt ernstige (derdegraads) verbrandingen aan op het lichaam van het kind, maar het letsel behoeft geen medische zorg in een ziekenhuis. De verzorger veroorzaakt letsel dat enige medische zorg in een ziekenhuis vereist, zoals behandeling bij de spoedeisende hulp, maar opname langer dan 24 uur is niet nodig (bv. hechtingen, botbreuken, grote verstuikingen). Voorbeelden: Het kind is geslagen met een plank met spijkers, het kind loopt snijwonden en kneuzingen op. Het kind is van de trap gegooid en brak daarbij een arm. Het kind is ernstig verbrand door de verzorger waardoor behandeling op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis nodig was. 5 = De verzorger bezorgt het kind letsel dat opname in het ziekenhuis vereist (bv. ernstige/uitgebreide verbranding(en), inwendig letsel), en/of dat een blijvende lichamelijke handicap of misvorming veroorzaakt (bv. resulterend in hersenbeschadiging, ernstige littekens, verlamming). Voorbeelden: 58
Het kind is in brand gestoken, wat resulteerde in ernstige brandwonden die voor blijvende misvorming zorgden. Het kind werd een week opgenomen in het ziekenhuis vanwege inwendig letsel en bewezen ‘shaken baby syndroom’. Seksueel Misbruik Seksueel Misbruik wordt gecodeerd als seksueel contact of een poging daartoe plaatsvindt tussen een verzorger (of een andere verantwoordelijke volwassene) en een kind, met als doel het bevredigen van de seksuele behoefte van de volwassene of diens financiële gewin. In geval van seksueel misbruik, refereert „verzorger‟ of „verantwoordelijke volwassene‟ aan elk familielid of vriend/kennis die op één of andere manier betrokken is bij het kind of die een autoriteitspositie heeft ten opzichte van het kind (bv. een oppas). Dit codeersysteem beoordeelt alleen registers van kinderbeschermingsinstanties waardoor sommige gevallen van seksueel misbruik niet meegenomen kunnen worden. Zo zal bijvoorbeeld seksueel misbruik gepleegd door een dader buiten de familie, alleen strafrechtelijk onderzocht zijn en gegevens zodoende niet beschikbaar zijn. Alle relevante informatie die in de dossiers gevonden wordt, moet gescoord worden. Onderzoekers moeten zich hiervan bewust zijn en wij sporen hen aan om alle beschikbare bronnen in te zetten om het eventuele seksuele misbruik buiten de familie mee te kunnen nemen in de beoordeling van de mate van mishandeling/misbruik. Let op dat verzorgers lichamelijke of psychologische dwang uit kunnen oefenen op het kind om deze mee te laten werken aan de seksuele relatie. Als de verzorger verbale dreigementen uit in een poging het kind over te halen tot een seksuele relatie, moeten zowel Emotionele Mishandeling als Seksueel Misbruik gecodeerd worden. Zoals aangegeven bij Lichamelijk Misbruik moet lichamelijk letsel als direct resultaat van seksuele interactie (bv. vaginale- of rectale scheuringen) alleen onder Seksueel Misbruik gescoord worden. Ander letsel dat ontstaat in een poging het kind tot seksueel contact te dwingen (bv. slaan, branden) worden zowel onder Lichamelijk Misbruik als Seksueel Misbruik gescoord. Ernstbepaling 1= De verzorger laat het kind getuige zijn van seksueel handelen, het kind is er niet direct bij betrokken. Het kind laat expliciet seksueel gedrag zien, waarvan het kind ooit getuige moet zijn geweest om kennis van te kunnen hebben betrokken heeft bij de seksuele handeling; als dit wel zo is moet die gebeurtenis bij voorkeur gecodeerd worden en niet het seksuele actingout gedrag van het kind). De dader is onbekend. Een algemene opmerking als “het kind laat 59
seksueel gedrag zien” wordt niet gecodeerd. Voorbeelden: De verzorger laat het kind getuige zijn van pornografische materialen. De verzorger doet geen moeite om het kind te verhinderen getuige te zijn van seksuele activiteiten. De verzorger bespreekt seksuele activiteiten expliciet in het bijzijn van het kind op een nieteducatieve manier. Onder niet educatieve besprekingen van seks vallen grafische weergaves van seksuele activiteiten of fantasieën van de verzorger. Deze besprekingen vinden plaats zonder dat de verzorger poogt het kind te weerhouden getuige te zijn van zulke weergaves. ( en er is geen aanwijzing dat een dader het kind betrokken heeft bij de seksuele handeling; als dit wel zo is moet die gebeurtenis bij voorkeur gecodeerd worden en niet het seksuele actingout gedrag van het kind). De dader is onbekend. Een algemene opmerking als “het kind laat seksueel gedrag zien” wordt niet gecodeerd. 2= De verzorger stelt het kind een directe vraag om seksueel contact met het kind te verkrijgen. De verzorger laat zijn/haar genitaliën zien met als doel bevrediging van de seksuele behoeftes van de verzorger of als poging om het kind seksueel te stimuleren. De verzorger vertoont lichamelijk seksueel gedrag jegens het kind dat seksueel bevredigend kan zijn voor de verzorger of een voorbode kan zijn van ernstiger seksueel misbruik (een puber herhaaldelijk op schoot van de verzorger trekken; het verleiden tot seksueel contact ). Voorbeelden: De verzorger verzoekt het kind tot instemming met seksueel contact, er is nog geen sprake van fysiek contact. De verzorger nodigt het kind uit om getuige te zijn van zijn/haar masturbatie. Het kind bevredigt een ander kind oraal. 3 = De verzorger verzoekt het kind tot wederkerige seksuele aanrakingen. Of het kind moet de verzorger aanraken ten behoeve van seksuele bevrediging van de verzorger. De verzorger raakt het kind aan ten behoeve van eigen seksuele bevrediging. Voorbeelden: Het kind wordt door de verzorger geaaid omdat de verzorger daardoor seksueel bevredigd wordt. De verzorger betrekt het kind in wederkerige masturbatie.
60
4 = Lichamelijke seksuele penetratie van het kind (of een poging daartoe) door de verzorger. Hieronder valt coïtus, orale seks, anale seks of andere vormen van tegennatuurlijk seksueel handelen. Voorbeelden: Het kind wordt seksueel mishandeld door de verzorger. De verzorger heeft geslachtsgemeenschap met het kind of doet een poging daartoe. Het kind heeft een seksueel overdraagbare aandoening. Er is geen informatie bekend over seksueel contact. Een moeder heeft orale seks met haar zoon. 5 = De verzorger verkracht het kind (gedwongen geslachtsgemeenschap of andere vormen van seksuele penetratie). Het bedwingen van het kind gebeurt handmatig of mechanisch (gebruik van wapens, fysieke wreedheid, fysieke overmeestering) en heeft als doel het verwezenlijken van seksueel contact met het kind. Lichamelijk Misbruik mag naast Seksueel Misbruik gescoord worden daar waar het kind letsel heeft opgelopen als resultaat van de fysieke dwang, niet als direct resultaat van de seksuele penetratie. De verzorger prostitueert het kind. Het gebruik van het kind voor pornografie en het toestaan, aanmoedigen en dwingen tot seks met andere volwassenen valt hieronder. Voorbeelden: De verzorger bindt het kind vast aan het bed en verkracht het kind. ( Merk op dat ook Emotionele Mishandeling gescoord moet worden). De verzorger penetreert het kind anaal met een geweerpunt. De verzorger dwingt het kind deel te nemen aan pornografische filmopnames. De verzorger nodigt één of meer andere partners uit voor seksueel contact met het kind.
Lichamelijke Verwaarlozing ( Gebrek aan Basisbehoefte (GAB)) Lichamelijke Verwaarlozing, Gebrek aan Basisbehoefte wordt gecodeerd als een verzorger of verantwoordelijke volwassene niet de minimale basiszorg op lichamelijk gebied verleent aan het kind. Als gezinnen onder de armoedegrens leven wordt lichamelijke verwaarlozing gescoord als niet wordt voldaan aan de lichamelijke basisbehoefte van het kind omdat de verzorgers nalaten een beroep te doen op aanwezige hulpbronnen in de omgeving. Bijvoorbeeld, lichamelijke verwaarlozing wordt gescoord als verzorgers onmachtig zijn om uit eigen financiën het kind voldoende voeding te bieden maar daarbij geen moeite doen om 61
via hulpbronnen als de sociale dienst of voedselbank aan eten voor het kind te komen. Ook wordt lichamelijke verwaarlozing gescoord wanneer moeder zelf de Nederlandse taal machtig is, maar heeft verzuimd het kind deze taal aan te leren. Gebrek aan basisbehoefte houdt in dat niet wordt tegemoet gekomen aan de lichamelijk behoeftes van het kind op één van de volgende domeinen: a. Het kind voorzien van adequate voeding. b. Zorg dragen voor schone kleding voor het kind in de juiste maat en afgestemd op het weertype. c. Het verstrekken van adequaat onderdak aan het kind. d. Gebruik van adequate medische -, tandheelkundige- en psychische zorg voor het kind. e. Zorg dragen voor een goede hygiëne van het kind. Tekort aan prenatale zorg en geweld jegens de zwangere vrouw en derhalve ook jegens het ongeboren kind, worden in deze categorie gescoord. Zelfs als de vrouw niet wist dat ze zwanger was, want het kind wordt wel beïnvloed door de gewelddadige ervaring. In geval van geweld in het gezin aangaande de foetus, wordt de persoon die het geweld toebrengt als dader gecodeerd. Voor gebrek aan prenatale zorg, wordt de moeder als dader gecodeerd, tenzij zij tegen haar wil actief weerhouden wordt om de zorg te verkrijgen. Zoals alle schalen voor ernstbepaling van mishandeling is de 5 puntsschaal voor Gebrek aan Basisbehoefte bedoeld als richtlijn voor het maken van beslissingen omtrent de ernst van de invloed van het incident op de ontwikkeling van het kind. De codeur kan echter gebeurtenissen tegenkomen waarvan de aard van het incident een hogere inschaling van ernst behoeft dan aangegeven door de richtlijnen van dit systeem. Als verzorgers bijvoorbeeld instructies voor een medische behandeling om de loodbloedspiegel van een kind te herstellen niet opvolgen wordt dit gecodeerd met ernstbepaling 3. Als de loodspiegel echter extreem hoog is en niet behandeld wordt doordat de verzorgers dit nalaten, kan een 4 of 5 gescoord worden, afhankelijk van de ernst van de gevolgen voor het kind. In principe moeten de richtlijnen in geval van twijfel gehandhaafd blijven. Alleen als de situatie duidelijk de strekking van het voorbeeld niet dekt dient de codeur het niveau van de ernstbepaling aan te passen.
62
Ernstbepaling 1= De verzorger draagt geen zorg voor de aanwezigheid van de reguliere maaltijden. Het kind (< 10 jaar) moet regelmatig zijn eigen maaltijden klaarmaken en/of mist soms maaltijden vanwege nalatigheid van de verzorger. De verzorger draagt zorg voor schone kleding van het kind in de juiste maat (voldoende bewegingsruimte, niet zo klein dat het kind belemmerd wordt in het bewegen maar ook niet zo groot dat het kind over de kleding valt of problemen ervaart bij het aanhouden van de kleding). De verzorger doet geen moeite het huis schoon te houden. Vuilnis wordt niet verwijderd, vuile borden zijn aangekoekt met voedselresten, vloeren en andere oppervlakken zijn erg vies. Een vieze geur van afval en andere rommel doordringt de woonruimte. De verzorger mist meerdere medische- of tandartsafspraken van het kind en laat het kind vaak periodieke controles missen bij de dokter, tandarts of het consultatiebureau. De verzorger laat het kind niet deelnemen aan het inentingsprogramma en medisch personeel heeft bezorgdheid geuit. De verzorger zorgt niet voor adequate pre- of postnatale zorg (of er is bewijs van ziekte, drugsverslaving, of een ander meer ernstig probleem dat een hogere inschaling rechtvaardigt. De verzorger heeft geen aandacht voor milde gedragsproblemen waarop (semi-)deskundigen gewezen hebben (het kind laat symptomen van problematiek zien maar de ontwikkelingsachterstand op sociaal gebied of betreffende schoolse taken is mild). De verzorger houdt het kind niet schoon. Baden en haren wassen gebeurt erg onregelmatig. Het kind poetst zijn tanden op onregelmatige tijden of helemaal niet, aanwijzingen voor tandbederf of verkleuring van de tanden zijn duidelijk. Voorbeelden: Een negenjarig kind maakt meerder malen per week het eten klaar omdat de verzorgers slapen. Het kind draagt altijd te kleine kleren waardoor hij zich niet goed kan bewegen. De verzorger verzuimt papieren te tekenen waarmee gedragsproblemen opgespoord kunnen worden die door school gerapporteerd zijn. Het kind is vies en krabt vaak in zijn verwarde haar. De kleding van het kind is vies en stinkt naar urine. 2 = De verzorger draagt geen zorg voor de aanwezigheid van enig voedsel. Er is vaak geen eten in huis, twee of meer opeenvolgende maaitijden worden 2-3 keer per week gemist. De verzorger geeft het kind 24 uur lang geen eten. De verzorger stemt de kleding van het kind niet af op het weertype (zoals dunne kleding in de winter). De verzorger weet dat het huis is aangetast door kakkerlakken of ander ongedierte en doet geen moeite deze situatie te 63
verbeteren. De verzorger biedt het kind geen adequate slaapmogelijkheid (bijvoorbeeld geen bed of matras of het matras is doordrongen van urine of andere substanties, waardoor schimmel of meeldauw zich kan ontwikkelen). De verzorger zoekt wel medische aandacht voor milde aandoeningen van het kind maar volgt medische aanbevelingen niet op ( voorgeschreven medicijnen worden bijvoorbeeld niet toegediend of chronische hoofdluis wordt niet behandeld). De verzorger verschoont de luier van het kind niet frequent, een vieze luier wordt vaak meerdere uren niet verschoond, resulterend in luieruitslag. Er is sprake van blootstelling aan prenatale niet- gewelddadig agressieve conflicten. Voorbeelden: Het kind loopt op meerder opeenvolgende dagen naar school met een dunne jas aan zonder muts of handschoenen terwijl het gemiddeld 4 graden vriest. Een sociaal werker signaleert meerdere keren bij bezoek aan huis dat er geen eten voorhanden is. De kinderen zeggen dat zeggen dat ze 2-3 keer per week geen lunch of avondeten hebben gekregen. De dokter heeft een oorontsteking gediagnosticeerd bij het kind, maar de verzorger gaat niet door met het toedienen van de voorgeschreven antibiotica. 3 = De verzorger verschaft geen regelmatige maaltijden en maakt zich daarbij schuldig aan een patroon van frequent missende maaltijden; per week zijn er vier of meer periodes van minstens twee opeenvolgende maaltijden die niet aangeboden worden aan het kind. De verzorger zorgt niet voor adequaat onderdak voor het gezin. Bijvoorbeeld, de verzorger zoekt of behoudt geen overheidssteun met als gevolg een uithuisplaatsing van het gezin of verlies van uitkering gedurende zeven dagen of langer. De verzorger zoekt of vervolgt geen medische behandeling voor gemiddeld ernstige medische problemen (bijvoorbeeld, de verzorger volgt aanwijzingen voor preventieve behandeling van een chronisch hartprobleem bij het kind niet op of een ongezonde bloedspiegel bij het kind laat de verzorger niet behandelen). Of de verzorger maakt gebruik van medische behandeling die ongeschikt is zonder doktersconsult. De verzorger volgt de geadviseerde behandeling of behandelprogramma voor een gediagnosticeerde psychische- of gedragsstoornis van het kind niet op. De stoornis werkt in op de mogelijkheid van het kind zich sociaal goed te kunnen ontwikkelen en op school adequaat te kunnen functioneren. De verzorger houdt een enigszins onhygiënische leefomgeving in stand, waar gemorste etenswaren of niet opgeruimd vuilnis vaak aanwezig zijn en/of extreme ratten- of ongedierte plagen niet aangepakt worden. De aanstaande moeder brengt de gezondheid van het ongeboren kind in gevaar door alcohol- of drugsgebruik 64
gedurende de zwangerschap. Symptomen voor het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) ontbreken. Aanwezigheid van prenataal huiselijk geweld, zoals het in het gezicht slaan van de moeder. De moeder gebruikt drugs tijdens de borstvoedingsperiode. Voorbeelden: Het kind wordt niet goed gevoed. Het mist gedurende enkele maanden gemiddeld vier keer per week opeenvolgende maaltijden. Het gezin is uit huis gezet omdat de verzorger geen passende actie heeft ondernomen om overheidssteun te verwerven en geen andere regelingen heeft getroffen om de huur te kunnen betalen. Het gezin heeft gedurende twee weken geen stabiele leefomgeving. De moeder was weleens onder invloed van alcohol gedurende de zwangerschap. Het kind komt op school met een geïnfecteerde snee. Ondanks een notitie van de schoolverpleegkundige om hier medische aandacht aan te besteden, blijft de snee onbehandeld. Bij verschillende huisbezoeken van een sociaal werker was het een troep in huis. Vuile borden en gemorst eten lagen over de keukentafel verspreid in plaats van in de gootsteen. Ratten waren te zien in de open vuilnisbakken bij de voordeur. Het kind heeft een emotionele stoornis en volgt een behandelprogramma. De verzorger heeft het kind al weken niet naar het behandelprogramma laten gaan. 4 = De verzorger heeft niets geregeld om adequaat onderdak voor het gezin verkrijgen (hiermee wordt bedoeld dat de verzorger geen warmte heeft gezocht tijdens de winter; het gezin leeft bijvoorbeeld in de auto omdat alternatieve huisvesting ontbreekt). Deze situatie houdt aan gedurende lange tijd. De leefomstandigheden in huis zijn door gebrek aan onderhoud extreem ongezond (zoals de aanwezigheid van uitwerpselen en urine in de woonvertrekken). De verzorger roept geen medische hulp in of schikt zich niet naar de voorgeschreven medische behandeling in geval van levensbedreigende ziekte of letsel (het kind wordt niet naar de spoedeisende hulppost gebracht bij een ernstige bloeding, derdegraads verbranding of schedelbasisfractuur). De verzorger geeft het kind zo weinig voeding dat deze niet voldoende in gewicht is aangekomen om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dit gebrek aan groei is niet te schrijven aan andere organische factoren. Prenataal huiselijk geweld, direct bedreigend voor de foetus. Zoals het schoppen in de buik van de moeder of de moeder water en voeding onthouden. Voorbeelden:
Het huis waarin het kind leeft is onverwarmd omdat de verzorger hebben nagelaten te 65
zorgen voor beschikbare verwarming. Het kind komt in de winter op school met bevriezingsverschijnselen. Het is aangereden door een auto en heeft daarbij een botbreuk en verschillende kneuzingen opgelopen. Het kind verscheen op school met pijnklachten en verklaarde dat zijn verzorgers hem niet naar het ziekenhuis wilden brengen. 5 = De verzorger geeft het kind zo weinig voeding of zorg gegeven dat dit lichamelijke consequenties tot gevolg heeft zoals gewichtsverlies, ernstige ondervoeding of het ernstig niet gedijen van een kind zonder andere lichamelijke oorzaak. De verzorger was alcohol of drugsverslaafd gedurende de zwangerschap met als gevolg dat het kind geboren is met het Foetale Alcohol Syndroom of een drugsverslaving. De verzorger is dusdanig ernstig onachtzaam geweest wat betreft de medische behoeftes van het kind dat het kind sterft of permanent gehandicapt raakt als gevolg van tekort aan medische zorg (uithongeren of dehydreren). De verzorger zoekt geen professionele hulp voor levensbedreigende emotionele problemen van het kind ( het kind is suïcidaal of moorddadig). Prenataal huiselijk geweld in het gezin met de dood of blijvende schade aan het kind als gevolg of vroeggeboorte of opname in het ziekenhuis. Voorbeelden: Het kind is bij de geboorte verslaafd aan heroïne. Uit onderzoek blijkt dat het kind ernstig ondervoed is. De verzorger is op de hoogte gebracht van de suïcidale ideeën van het kind maar doet niets om de veiligheid van het kind te waarborgen. Lichamelijke verwaarlozing, gebrek aan supervisie (GAS) Gebrek aan Supervisie is één van de meest frequent gerapporteerde vormen van kindermishandeling. Toch bestaat er nog veel onduidelijkheid over dit subtype, gedeeltelijke omdat er geen duidelijke criteria/standaarden zijn betreffende leeftijdsadequate supervisie. GAS wordt gescoord wanneer de verzorger verzuimt voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid van het kind te waarborgen. Dit betreft het bewaken van de emotionele en ontwikkelingsbehoeften van het kind, zowel binnen- als buitenshuis. Dit houdt in dat de verzorger het kind blootstelt aan gevaarlijke situaties (kind krijgt toestemming om op gevaarlijk terrein te spelen of om in het gezelschap te verkeren van iemand die bekend is met een gewelddadig verleden). Ook kan het betekenen dat de verzorger niet voldoende nagaat of aan de voorwaarden die moeten bijdragen aan de veiligheid van het kind is voldaan (niet screenen van de achtergrond/competenties van alternatieve verzorgers, niet op de hoogte zijn 66
van waar het kind is). De verzorger kan op vier gebieden de lichamelijk veiligheid van het kind in gevaar brengen. a. Supervisie De verzorger slaagt er niet in het kind te laten participeren in veilige activiteiten. Volgens dit principe stijgt de potentiële schade voor het kind evenwijdig aan het aantal uur dat het kind zonder toezicht is. Om die reden hangen hogere scores op GAS samen met langere perioden van onvoldoende toezicht. Om codeurs te helpen bij het onderscheiden van de relatieve ernst van bepaalde gevallen van GAS, hebben de makers richtlijnen opgesteld met betrekking tot de duur van inadequate supervisie. Dit zijn slechts richtlijnen en geen harde criteria. Deze afgebakende perioden zijn arbitrair, daarbij is de exacte duur vaak niet in de dossiers terug te vinden. Toch zijn er tijdmarges gebruikt om eenduidigheid te creëren onder codeurs, waardoor ook de interbeooordelaars betrouwbaarheid toeneemt. b. Omgeving De verzorger slaagt er niet in om het kind in een veilige omgeving te laten spelen. Dit criterium onderscheidt zichzelf van een gebrek aan hygiëne of ongezonde leefomgeving, die worden gescoord onder GAB. In het geval van GAS wordt met een onveilige leefomgeving bedoeld, een omgeving die direct fysiek gevaarlijk is, door bijvoorbeeld de aanwezigheid van gebroken glas, onbewaakte elektrische voorzieningen, chemicaliën of brandbare producten. c. Alternatieve verzorging De verzorger kan niet voorzien in adequate vervanging van de verzorgerrol, wanneer deze weg is of door lichamelijke of geestelijke gezondheidsklachten niet voor het kind kan zorgen. Dit houdt in dat, wanneer de verzorger geen adequate supervisie kan verlenen: er geen aanvullende hulp is geregeld of inadequate personen gevraagd wordt te superviseren. Ook kan het zijn dat supervisie onvoldoende is door intoxicatie van de verzorger, of deze zulke psychiatrische problemen heeft dat het onwaarschijnlijk is dat deze op het kind kan letten (bijvoorbeeld bij hallucinaties). d. Ontwikkelingsbehoeften Door onvoldoende veiligheid voor het kind te creëren, lijkt de verzorger niet de behoefte van het kind om zich te ontwikkelen, te herkennen. Omdat over het algemeen genomen jongere kinderen meer supervisie nodig hebben, moet de ontwikkelingsfase van het kind worden 67
meegenomen bij de ernstbepaling van GAS. Daarbij vragen kinderen met een geschiedenis van gevaarlijk, impulsief of onvolwassen gedrag meer supervisie. Scores op ernst zijn dan ook hoger indien er onvoldoende supervisie over deze kinderen is. Bijvoorbeeld een adolescent die een beperkt beoordelingsvermogen vertoont en impulsief en destructief gedrag laat zien vraagt veel meer toezicht dan anderen van zijn of haar leeftijd. Het is moeilijk in te schatten welke hoeveelheid supervisie een kind nodig heeft. De voorbeelden dienen als richtlijnen, maar de beschikbare informatie moet voor ieder kind afhankelijk worden beoordeeld op leeftijd en ontwikkelingsfase. Samenvattend, bij de ernstbepaling moet de codeur in ogenschouw nemen, hoe lang het kind zonder toezicht verbleef, het gevaar dat aanwezig was in de fysieke omgeving, de geschiktheid van aanwezige verzorgers en de ontwikkelingsbehoeften van het kind. Ernstbepaling 1 = De verzorger slaagt er niet in om adequaat toezicht te houden of adequate oppas te regelen voor korte periodes (< 3 uur). Er is geen sprake van direct gevaar. Voorbeelden: Een achtjarige kind wordt gedurende de dag enkele uren alleen gelaten. Kleine kinderen spelen zonder toezicht buiten of verblijven in de middag onder toezicht van een 8jarige. omdat het kleine kind onder beperkt inadequate supervisie verblijft wordt 1 gescoord. En omdat het 8jarige kind voor korte periode alleen wordt gelaten krijgt ook deze een 1. Er moet in het geval van de 8jarige toezichthouder ook gekeken worden naar Emotionele Mishandeling, vanwege teveel verantwoordelijkheden. De kinderen worden alleen gelaten bij een mogelijk ongeschikte oppas (preadolescenten, personen met een matige beperking.) 2 = De verzorger slaagt er niet in om adequaat toezicht te houden of een adequate oppas te regelen voor enkele uren (ca. 3-8 uur ). Zonder de aanwezigheid van direct gevaar. De verzorger laat het kind voor een korte periode alleen, op een onveilige speelplaats. Er is geen goed toezicht op kinderen die bekend staan om hun probleemgedrag ( bijvoorbeeld impulsief gedrag en hyperactiviteit). Voorbeelden:
Regelmatig wordt het kind overdag alleen gelaten, zonder verantwoordelijke oppas.
68
Een kind wordt alleen gelaten met een 8jarige voor meerdere uren (het kleine kind krijgt score 2, de 8 jarige score 1).
Emotionele Mishandeling De gedachte dat iedere vorm van mishandeling of verwaarlozing een negatief effect heeft op de emotionele/psychologische toestand van het slachtoffer, wordt steeds sterker. Daarom kan iedere vorm van mishandeling of verwaarlozing worden gezien als een vorm van emotionele mishandeling. In dit systeem is er wel onderscheid gemaakt tussen Emotionele Mishandeling en andere vormen van mishandeling, om de betekenis en invulling van verschillende subsystemen zo veel mogelijke af te bakenen. Het grootste deel van de incidenten die vallen onder Emotionele Mishandeling, betreffen het volhardend of op extreme wijze tegengaan van de emotionele basisbehoeften van het kind. Onder deze categorie valt ook niet sensitief gedrag van de verzorger, aangaande het ontwikkelingsniveau van het kind. De basisbehoeften omvatten onder andere: a. Psychologische veiligheid & zekerheid: een gezinsverband zonder buitensporige vijandigheid en geweld, daarbij de aanwezigheid van een toegankelijk en stabiele gehechtheidsfiguur. Hierbij gaat het om het interpersoonlijke klimaat, niet om een onveilig lichamelijk klimaat, zoals bij GAS (onderstaand meer verschillen tussen de subtypes). b. Acceptatie & eigenwaarde: de behoefte aan positieve aandacht, zonder buitensporig negatief of onrealistische beoordelingen. Gezien de ontwikkelingsfase van het kind. c. Leeftijdsadequate autonomie: de behoefte om de omgeving te ontdekken en buitenfamiliare relaties aan te gaan. Een eigen Ik te ontwikkelen, binnen de ouderlijke acceptatie, structuur en grenzen en zonder te hoge verantwoordelijkheid of beperkingen. Sommige handelingen kunnen puur als emotionele mishandeling worden gescoord, andere handelingen hangen meer samen met andere subtypen. Om duidelijkheid te scheppen, volgen hier inclusie en exclusie criteria: a. Eén gebied van overlap tussen emotionele en lichamelijke mishandeling betreft het lichamelijk beperken van het kind. Omdat dit de autonomie van het kind in gevaar brengt, wordt dit gescoord onder Emotionele Mishandeling. In het geval dat deze handelingen fysieke schade tot gevolg hebben (bijvoorbeeld wonden van touw), wordt ook fysieke mishandeling 69
gescoord. Een tweede overlap betreft incidenten van moordbedreigingen. In situaties waar de verzorger het kind bedreigt of bedreigende gebaren maakt, wordt Emotionele Verwaarlozing gescoord. Indien de verzorger in deze situatie het kind verwondingen toebrengt wordt alleen Lichamelijk Mishandeling gescoord. b. In gevallen waar het kind wordt bedreigd of gedwongen om deel te nemen aan seksuele relaties, wordt zowel Seksueel Misbruik als ook Emotionele Mishandeling gescoord. (Zie Seksueel Misbruik voor verdere uitwerking van dit punt). c. Een belangrijk onderscheid tussen Emotionele Mishandeling en Lichamelijke Verwaarlozing is het geval waarin het kind door de verzorger wordt achtergelaten. In gevallen waar de verzorger het kind achterlaat, maar zorgt voor adequaat toezicht en voorziet in de lichamelijk behoefte van het kind (bijvoorbeeld: de verzorger laat het kind achter bij bekenden, zonder aan te geven waar de verzorgers verblijven), dan wordt Emotionele Mishandeling gescoord. In het geval een kind helemaal alleen wordt achtergelaten, zonder toezicht of lichamelijke benodigdheden, dan worden GAS en GAB en Emotionele Mishandeling gescoord. d. Wanneer een kind wordt gedwongen de verantwoordelijkheid voor een ander te nemen en waarbij de criteria voor GAS aanwezig zijn (omdat één van beide kinderen meer intensief toezicht nodig heeft) wordt zowel Emotionele Mishandeling (voor het toezichthoudende kind) alsmede GAS (voor één of beide kinderen) gescoord. Ernstbepaling 1 = De verzorger verwacht of verlangt regelmatig een te hoge verantwoordelijkheid van het kind (basisschoolkind dat op jongere kinderen moet passen, duidelijk moet staan aangegeven dat het kind de verantwoordelijkheid draagt). De verzorger ondermijnt de relaties van het kind met anderen (maakt bijvoorbeeld denigrerende opmerkingen over de andere verzorger). De verzorger kleineert of maakt het kind belachelijk (noemt het kind stom, een loser of een watje). De verzorger negeert de vraag om aandacht van het kind. (de verzorger reageert niet op het huilen van het kind of bij verzorger op pogingen tot interactie. De verzorger gebruikt angst en intimidatie als disciplinering. Voorbeelden: De verzorger verwacht van haar 10 jarig kind dat het de verantwoording neemt over een peuter.
70
De verzorger zit aan de telefoon en laat het kind voor langere tijd huilend in bed. De verzorger is niet geïnteresseerd in de prestaties van het kind. 2 = De verzorger verbiedt leeftijdsadequate socialisatie (een schoolgaand kind dat niet met vriendjes mag spelen). De verzorger verwacht rolomkerend gedrag van het kind (het kind wordt verwacht voor de verzorger te zorgen). De verzorger zit de ontwikkeling naar volwassenheid en van verantwoordelijkheid van het kind in de weg (te kinderlijk behandelen van het kind). De verzorger negeert of is zich niet bewust van de behoefte van het kind naar affectie en positieve benadering (bijvoorbeeld een verzorger die niet deelneemt aan positieve en affectieve interactie met het kind of een chronisch gebrek aan aandacht richting het kind). De verzorger stelt het kind bloot aan huwelijkse conflicten, zonder geweld. Voorbeelden:
De verzorger is erg passief en beantwoordt niet aan de vraag om aandacht van het kind. Iedere interactie is fel en kritisch. De verzorger laat het kind niet naar buiten na school, omdat de verzorger anders alleen is en gezelschap wil. Regelmatig schreeuwt, gilt en beledigt de verzorger, de echtgenoot, waar het kind bij is. De verzorger bemoedigt het gebruik van luiers bij het 4 jarige kind, terwijl het kind gezien de fysieke en psychologische ontwikkeling al goed naar het toilet zou kunnen. 3 = Het kind krijgt van de verzorger de schuld van conflicten tussen de partners of met familie (Bijvoorbeeld: het kind krijgt de schuld van de echtelijke scheiding). De verzorger zorgt dat het kind faalt of zich inadequaat voelt door veel te hoge of ongepaste verwachting te hebben van het kind. De verzorger dreigt serieus en overtuigend om het kind iets aan te doen. De verzorger is denigrerend jegens het kind en noemt het bijvoorbeeld slet, hoer of noemt het kind waardeloos. De verzorger bindt de handen en voeten van het kind vast voor de periode van ca. 2-5 uur. Daarbij blijft het kind niet onbewaakt. De verzorger stelt het kind bloot aan extreem, onvoorspelbaar of ongeschikt gedrag (geweld richting gezinsleden, psychotische of paranoïde ideeën die een gewelddadige uitbarsting tot gevolg hebben en het kind angst aanjagen). De verzorger laat een patroon van negativiteit en vijandigheid zien, richting het kind (de verzorger gilt bijvoorbeeld naar het kind dat deze nooit iets goed kan doen). Voorbeelden: De verzorger gilt, scheldt en vloekt continu naar het kind.
71
De verzorger wijst het kind voortdurend af. De verzorger dreigt het kind uit het raam te gooien. 4 = De verzorger dreigt het kind achter te laten of dreigt met suïcide waar het kind bij is. De verzorger staat toe dat het kind getuige is van ernstige en gewelddadige ouderlijke ruzies, waarbij de verzorger serieuze verwondingen oploopt. De verzorger geeft het kind de schuld van de dood of suïcide van een familielid. De verzorger beperkt en isoleert het kind (bijvoorbeeld opsluiten in de kamer), voor ca. 5-8 uur. De verzorger gebruikt beperkende methoden om een kind vast te houden of sluit het kind op in een dichte ruimte (kind wordt aan een stoel vastgebonden of vastgehouden in een gesloten ruimte) voor minder dan twee uur. Gesloten ruimte houdt in: een ruimte waar het kind zich moeilijk kan bewegen, waar weinig warmte, ventilatie of licht aanwezig is of welke schadelijk is voor het kind. Voorbeelden:
De kinderen waren getuige van een ouderlijke ruzie, waarbij vader moeder dusdanig heeft verwond dat zij opgenomen moest worden in het ziekenhuis. De verzorger sluit het kind tien uur lang op, vanwege wangedrag. De verzorger zegt tegen de kinderen dat ze worden geadopteerd, omdat ze zich zo slecht gedragen. 5 = De verzorger doet een suïcidepoging waar het kind bij is. De verzorger doet een poging tot doodslag, of dreiging tot doodslag richting het kind, zonder werkelijke lichamelijke schade. De verzorger verlaat het kind voor tenminste 24 uur, zonder aan te geven wanneer hij of zij terugkomt of waar de verzorger gevonden kan worden (GAS of GAB worden in dit geval ook gescoord, tenzij maatregelen zijn genomen ten behoeve van lichamelijk welbevinden van het kind en supervisie). Zie bovenstaand voor een uitwerking van de overlap tussen Emotionele Mishandeling, GAS en GAB in het geval de verzorger het kind achterlaat. De verzorger gebruikt buitensporige methoden om het kind vast te binden of houdt het kind vast in een afgesloten ruimte, voor meer dan twee uur (het kind zit strak vastgebonden aan een stoel of is opgesloten in een kofferbak). De verzorger sluit het kind op in een afgesloten ruimte (sluit het kind op in een kast of kleine ruimte) voor langere periodes (meer dan 8 uur). Voorbeelden: de verzorger bindt het kind vast aan de muur van het appartement met een hondenriem, voor twee dagen. De verzorger laat de kinderen bij de grootmoeder achter voor twee weken, zonder aan te 72
geven waar ze is en of ze terugkomt. De verzorger achtervolgt het kind met de auto, om zo het kind angst aan te jagen. Het kind is niet gewond geraakt. De verzorger heeft een overdosis slaappillen genomen in de aanwezigheid van het kind. De verzorger vertelde de kinderen dat een leven met hen niet te volharden was. Moreel-Wettelijk/Educatieve mishandeling Moreel-Wettelijk/Educatieve mishandeling (MW/EdM) wordt gecodeerd wanneer gedrag van de verzorger ervoor zorgt dat het kind niet het minimale heeft meegekregen om mee te kunnen gaan in de verwachtingen die de maatschappij richting kinderen heeft, zoals ervoor zorgen dat het kind adequate scholing heeft gehad. De verzorger betrekt het kind bij of stelt het kind bloot aan illegale activiteiten of activiteiten die bijdragen aan crimineel en antisociaal gedrag. De verzorger zorgt er niet voor dat het kind op een juiste manier socialiseert doordat het kind niet regelmatig naar school gaat. Indien het kind tijdens het spelen, expliciete details over illegale activiteiten of drugs bekendmaakt (bijvoorbeeld dat hij doet alsof hij aan de telefoon drugs bestelt), wordt MW mishandeling gescoord. Morele mishandeling is niet leeftijdsafhankelijk, dus wordt ook gescoord als de verzorger bijvoorbeeld zijn/haar baby meeneemt naar een diefstal. Ernstbepaling 1 = MW: de verzorger stemt in met aanwezig van het kind bij activiteiten waarvoor het kind eigenlijk nog te jong is. Voorbeeld: De verzorger neemt het kind mee naar drankfeestjes en volwassen kroegen die duidelijk afwijken van een familiesetting. EdM: De verzorger laat het kind vaak thuis van school, zonder dat er sprake is van ziekte van het kind of familieomstandigheden (zoals een overlijden binnen de familie). Dit gebeurt in minder dan 15% van de tijd. Voorbeeld: De verzorger vindt het goed dat het kind 25 dagen in het schooljaar mist, zonder uitleg. 2 = MW: De verzorger voert illegale activiteiten uit met medeweten van het kind (winkeldiefstal, heling).
73
Voorbeeld: Het kind was aanwezig toen de verzorger drugs verkocht. EdM: het kind mag van de verzorger 15 tot 25 procent van school missen, zonder ziek te zijn. Voorbeeld: De verzorger laat het kind thuis, zodat deze kan oppassen op jongere broertjes en zusjes. Het kind miste 9 van de 45 schooldagen. 3 = MW: de verzorger weet dat het kind zich bezighoudt met illegale activiteiten, maar grijpt niet in (staat vandalisme, winkeldiefstal en drinken toe). Voorbeeld: De verzorger is geïnformeerd over de winkeldiefstal van het kind, maar onderneemt geen verdere acties. ED: de verzorger laat het kind thuis van school of weet dat het kind spijbelt voor langer perioden (26-50% of 16 achtereenvolgende dagen). Het kind blijft wel aangemeld op school. Voorbeeld: Het kind heeft drie aaneengesloten weken school gemist, niet door ziekte. 4 = MW: de verzorger betrekt het kind in kleinere vergrijpen (verzorger bemoedigt winkeldiefstal, verzorger geeft kind drugs). Verzorgers bemoedigen of dwingen het kind deel te nemen aan illegale activiteiten. Voorbeeld: De verzorger spoort het kind aan eten te stelen uit de supermarkt. ED: De verzorger houdt het kind regelmatig voor langdurige periodes van school (meer dan 50% of meer dan 16 achtereenvolgende dagen), maar het kind blijft ingeschreven op school. Voorbeeld: Het gezin is meerdere malen verhuisd en iedere keer heeft het kind langere periodes op school gemist. Het kind staat nog wel ingeschreven, maar mistte een half jaar. 5 = MW: De verzorger betrekt het kind in zwaardere vergrijpen (het kind neemt deel aan een gewapende overval of ontvoering). Voorbeelden: Het kind heeft in een drugshuis gewoond, dat werd gerund door de verzorgers. 74
Het kind is betrokken bij de verkoop van drugs en nam deel aan een gewapend conflict met andere drugsdealers. ED: De verzorger moedigt het kind aan met school te stoppen of stuurt het kind helemaal niet naar school. Voorbeeld: De verzorger heeft het kind niet aangemeld voor school en het kind ontvangt verder geen onderwijs. Algemene Codeer Regels Incidenten De datum van het incident is de datum zoals aangegeven in de rapportage. In het geval huiselijk geweld als chronisch van aard wordt omschreven, wordt het slechts eenmalig gecodeerd. Daarnaast mogen ook specifieke incidenten gecodeerd worden (dat houdt in: voortdurend huiselijke geweld – code EM3. In het geval dat de stiefvader bijvoorbeeld een mes op de keel van moeder houdt, scoor dan afzonderlijk nogmaals EM3, met een ander incidentnummer). Gebruik specifieke voorbeelden in het codeersysteem om de ernst te bepalen, tenzij er een opvallend voorbeeld of goede reden is om hoger dan wel lager te scoren (als de ouder drugs gebruikt, score GAS3). De „onthechte‟ moeder die net is bevallen wordt niet gecodeerd, tenzij hier duidelijk bewijs voor is. Bijvoorbeeld de moeder die het kind niet wilde vasthouden, toen deze haar werd aangereikt na de bevalling. In dit geval wordt EM gescoord. Daders Chronisch huiselijk geweld houdt in dat beide ouders dader zijn, maar in specifieke gevallen wordt alleen de pleger als dader gescoord (tenzij anders genoemd). Indien huiselijk geweld chronisch is, scoor ieder incident apart en scoor ook beide ouders eenmalig voor het „aanhoudende huiselijke geweld‟. Mogelijke mishandelingen van brusjes of een ander kind worden slechts gescoord, indien de „dader‟ tenminste drie jaar ouder is dan het slachtoffer. Betrouwbaarheid rapporteurs/gevonden incidenten Een SCF resultaat van „niet te bepalen‟ of „niet gevonden‟ doet niet direct de andere dingen teniet die gevonden zijn in de rapportage. Wanneer een incident of type misbruik staat 75
genoemd in documenten van de rechtbank, mogen ze als gegrond worden beoordeeld, ook als er geen bewijs voor bestaat in de rapportage of als verzorgers ontkennen. Wanneer een agent, dokter of maatschappelijke werker iets vertelt, dat uit eerste hand van de dader of het kind komt, wordt dit als valide beoordeeld en kan worden gescoord. Alle codeerbare incidenten in een verwijzing van een valide rapporteur worden gecodeerd, tenzij deze duidelijke aangeeft twijfels te hebben.
76