DE RECHTSPOSITIE VAN DE PREDIKANT VOOR GEWONE WERKZAAMHEDEN IN DE PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND
Advies
aan het moderamen van de generale synode
van de Adviescommissie Rechtspositie Predikanten
augustus 2015
1. Inhoudsopgave
1. 2.
Inhoudsopgave ................................................................................................................................ 1 Samenstelling, opdracht en werkwijze van de commissie .............................................................. 2 2.1. Samenstelling .......................................................................................................................... 2 2.2. Opdracht .................................................................................................................................. 2 2.3. Werkwijze ................................................................................................................................ 2 3. Randvoorwaarden voor de gewenste rechtspositie ........................................................................ 3 4. De bestaande kerkelijke rechtspositie ............................................................................................. 3 4.1. Beschrijving van de bestaande positie .................................................................................... 3 4.2. Evaluatie van de bestaande positie ......................................................................................... 7 5. Alternatieven: algemeen .................................................................................................................. 8 5.1. Begripsbepaling ....................................................................................................................... 8 5.2. Drie te onderzoeken alternatieven........................................................................................... 8 5.3. Gekoppelde rechtsbetrekkingen .............................................................................................. 8 6. Het ambt van predikant met een arbeidsovereenkomst .................................................................. 9 6.1. Beschrijving van de positie van de predikant met een arbeidsovereenkomst ........................ 9 6.2. De uitzendovereenkomst ....................................................................................................... 13 6.3. Voordelen en kansen van de predikant met een arbeidsovereenkomst ............................... 13 6.4. Nadelen en risico’s van de predikant met een arbeidsovereenkomst ................................... 14 7. Het ambt van predikant met een overeenkomst van opdracht ...................................................... 15 7.1. Beschrijving van de positie van de predikant met een opdrachtovereenkomst .................... 15 7.2. Voordelen en kansen van de predikant met een overeenkomst van opdracht ..................... 17 7.3. Nadelen en risico’s van de predikant met een overeenkomst van opdracht ......................... 17 8. De zelfstandig ondernemer ........................................................................................................... 17 8.1. Beschrijving van de positie van de zelfstandig ondernemer ................................................. 17 8.2. Kan een predikant voor gewone werkzaamheden zelfstandig ondernemer zijn? ................. 18 9. Conclusies en adviezen ................................................................................................................. 18 9.1. Weging van de alternatieven ................................................................................................. 18 9.2. Het voorbeeld van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit .................................................... 19 9.3. Het voorbeeld van de Remonstrantse Broederschap ........................................................... 19 9.4. Adviezen ................................................................................................................................ 20 Bijlage 1 – Opdracht van de commissie ................................................................................................ 22 Bijlage 2 – Beschrijving van de kerkelijke rechtspositie ........................................................................ 25 Bijlage 3 – Inkomensplaatje en kostenplaatje ....................................................................................... 33 Bijlage 4 – Fiscale alternatieven ............................................................................................................ 34 Bijlage 5 – Overeenkomst van opdracht ............................................................................................... 38 Bijlage 6 – Verslag van het gesprek met de Algemene Doopsgezinde Sociëteit ................................. 40 Bijlage 7 – Verslag van het gesprek met de Remonstrantse Broederschap ......................................... 44
1
2. Samenstelling, opdracht en werkwijze van de commissie 2.1. Samenstelling Op 28 oktober 2014 besloot het moderamen van de generale synode tot de instelling van de Adviescommissie Rechtspositie Predikanten. In de commissie benoemde het de volgende leden: 1. Prof. mr. G.C. Boot te Amsterdam (advocaat, raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam en hoogleraar arbeidsrecht) 2. Mr. J.A.R. van Eijsden te Ridderkerk (partner en belastingadviseur bij Ernst & Young Belastingadviseurs LLP) 3. Prof. dr. L.J. Koffeman te Amersfoort (hoogleraar kerkrecht en oecumene) 4. Mevr. Prof. mr. G. Overkleeft-Verburg te Hilvarenbeek (emeritus hoogleraar staats- en bestuursrecht) 5. Prof. mr. T.J. van de Ploeg te Uithoorn (emeritus hoogleraar privaatrecht) 6. Mr. D.G. van Vliet te Wilnis (fiscalist en raadsheer bij de Hoge Raad) Vanuit de Dienstenorganisatie werden voor ambtelijke ondersteuning aan de commissie toegevoegd: 7. Mevr. Mr. drs. P.J.E. van den Bosch (adjunct-directeur en hoofd HRM) 8. J. Runherd (teamleider predikantstraktementen en –pensioenen) 2.2. Opdracht De opdracht van de commissie is in extenso in bijlage 1 opgenomen en vatten wij hier als volgt samen. 1. Formuleer randvoorwaarden voor de gewenste rechtspositie van de predikanten 2. Evalueer de bestaande rechtspositie 3. Inventariseer alternatieve rechtsposities 4. Adviseer over eventueel gewenste wijzigingen in de rechtspositie van predikanten. Bij de uitvoering van de opdracht gaan wij ervan uit dat het onderzoek zich moet richten op de predikant voor gewone werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-16 tot en met 3-21. Wij zullen ons niet richten op de predikanten: 1. in algemene dienst als bedoeld in ordinantie 3-22, die op arbeidsovereenkomst werkzaam zijn ten behoeve van een meerdere ambtelijke vergadering; 2. met een bijzondere opdracht als bedoeld in ordinantie 3-23, die een rechtspositie hebben bij de instelling waarvoor zij werkzaam zijn (gezondheidszorg, justitie, defensie e.a.). 2.3. Werkwijze De commissie vergaderde in totaal 10 keer. 1. In de eerste vergadering op 9 december 2014 werd Prof. mr. T.J. van de Ploeg aangewezen tot voorzitter en werd de opdracht en de aanpak van de werkzaamheden besproken. 2. In de vergaderingen op 17 februari en 24 maart 2015 inventariseerde de commissie de bestaande rechtspositie en de mogelijke alternatieve posities. Daarbij werd gekeken naar zowel de arbeidsrechtelijke als fiscale alternatieven. Deze werden beschreven en beoordeeld. Vanuit deze inventarisaties werden vragen geformuleerd die aan in aanmerking komende stakeholders zouden worden voorgelegd. 3. Op 21 april, 23 april, 21 mei, 8 juni en 7 juli 2015 werden de volgende partijen uitgenodigd voor een raadpleging: a. het moderamen van de generale synode (opdrachtgever) b. de Remonstrantse Broederschap (maakt gebruik van de overeenkomst van opdracht) c. de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (maakt gebruik van de arbeidsovereenkomst) d. het generale college voor de ambtsontheffing en het generale college voor de visitatie (hebben door hun betrokkenheid bij de uitval van predikanten zicht op mogelijke fricties in de huidige rechtspositie) e. de Bond van Nederlandse Predikanten (belangenbehartiger van de predikanten) f. de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer (belangenbehartiger van de colleges van kerkrentmeesters) g. de delegatie namens de kerk in het Georganiseerd Overleg Predikanten (die namens de kerk optreedt in het arbeidsvoorwaardenoverleg met de Bond van Nederlandse predikanten). 2
h. het bestuur van de Dienstenorganisatie (sinds kort verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot de positie van predikanten). 4. In de vergadering op 9 juni 2015 besprak de commissie de verslagen van de tot dan toe gehouden raadplegingen. Deze bevatten belangrijke informatie over de randvoorwaarden die aan de gewenste rechtspositie gesteld moeten worden. Getoetst aan de geïnventariseerde alternatieven bleek het mogelijk om snel en unaniem conclusies te trekken en een advies op te stellen. 5. In de vergadering op 27 augustus 2015 stelde de commissie haar eindrapport definitief vast. Qua indeling volgt het rapport de volgorde en de onderdelen van de opdracht.
3. Randvoorwaarden voor de gewenste rechtspositie De eerste opdracht van onze commissie is om randvoorwaarden te stellen aan de voor de toekomst gewenste rechtspositie. Op eigen kracht achten we onszelf niet competent tot integrale uitvoering van deze opdracht. De vraag betreft immers een beleidsmatige vraag naar de ambtelijke positie van de predikant in de kerk, terwijl onze commissie is samengesteld op grond van deskundigheid op de gebieden van theologie, kerkrecht, civiel recht, staats- en bestuursrecht, arbeidsrecht en belastingrecht. In de gesprekken met de beleidsbepalende en belangenbehartigende partijen hebben we standpunten opgetekend, die we hebben aangenomen als randvoorwaarden voor de gewenste rechtspositie. We vatten ze hier als volgt samen. De gewenste rechtspositie 1. respecteert het uitgangspunt van de gelijkwaardigheid van de ambten (anti-hiërarchie) 2. garandeert dat de predikant bij het beroepingswerk en bij de uitvoering van zijn werkzaamheden niet onder het (formele) gezag van een college of een andere persoon staat (vrijheid van het ambt) 3. is eenvoudig als het gaat om de regeling van onderlinge verhoudingen 4. kenmerkt zich door eenvoud als het gaat om de van toepassing zijnde juridische regimes 5. biedt voldoende mogelijkheden voor mobiliteit en flexibele inzet van predikanten, o.a. door meer mogelijkheden om predikanten voor een bepaalde tijd aan te stellen 6. biedt voldoende mogelijkheden om spanningen tussen een predikant en zijn gemeente op te sporen en op te lossen 7. houdt rekening met de financiële belangen van zowel de predikant als van de gemeente en 8. beperkt zoveel mogelijk risico’s voor predikant en gemeente.
4. De bestaande kerkelijke rechtspositie 4.1. Beschrijving van de bestaande positie Alvorens in de volgende paragrafen de huidige kerkelijke rechtspositie te evalueren, beschrijven wij haar eerst aan de hand van de items die in de opdracht van onze commissie zijn genoemd. De beschrijving geschiedt hier op hoofdlijnen. In bijlage 2 is een gedetailleerd overzicht opgenomen, waarin ook de acterende partijen exact zijn benoemd. Rechtspositie van eigen aard (sui generis) Kerkgenootschappen zijn, naast individuen, dragers van de vrijheid van godsdienst. In ons land is de verhouding tussen de staat en de kerkgenootschappen zo dat aan de laatsten vrijheid is gegeven om hun eigen organisatie/inrichting in overeenstemming met hun eigen (geloofs)visie daarop vorm te geven. Volgens art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is het kerkgenootschap van rechtswege rechtspersoon en wordt het beheerst door het eigen statuut voor zover dat niet in strijd is met het (dwingende) commune recht. De inrichtingsvrijheid van kerkgenootschappen houdt onder meer in dat de positie van de bestuurders (i.c. ambtsdragers) geregeld kan worden, zoals de kerk dat zelf wenst en zolang dat niet in strijd is met de wet. Evenals verenigingen en stichtingen kan een kerkgenootschap ook de positie van betaalde 3
bestuurders zelf regelen. De Protestantse Kerk in Nederland heeft tot op heden altijd gebruik gemaakt van de bevoegdheid haar organisatorische inrichting en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden, verplichtingen en rechten van o.a. de predikant uitputtend in haar kerkorde neer te leggen. De rechtspositie van de predikant wordt aldus geheel door het kerkelijk recht beheerst. Civielrechtelijk wordt de rechtspositie van de predikant gezien als een rechtsverhouding van eigen aard (sui generis). Die rechtsverhouding berust op vrijwilligheid en is dus privaatrechtelijk van aard. Het burgerlijk overeenkomstenrecht is niet (rechtstreeks) van toepassing. Het kerkgenootschap is een rechtspersoon, waarbij in de onderlinge verhoudingen de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW (analoog) geldt. Het anti-hiërarchische beginsel Wat betreft de interne inrichting van de Protestantse Kerk in Nederland vormen de ambten ‘bouwstenen’ van de organisatie van de kerk, zoals die in de kerkorde (het statuut) van de Protestantse Kerk in Nederland is vastgelegd. De predikant staat daarbij naast de ouderling en de diaken. Het is een bestendige regel in de presbyteriale traditie – waarvan de kerkorde uitgaat - dat de ambten niet over elkaar heersen, zomin als meerdere vergaderingen over andere vergaderingen heersen. De predikant onderscheidt zich van de andere ambten doordat hij academisch voor zijn ambt is opgeleid en een traktement geniet voor zijn werkzaamheden. Aanstelling De ‘aanstelling’ van een predikant door een gemeente geschiedt doordat een gemeente volgens het bepaalde in ordinantie 3 een beroep uitbrengt op een predikant en de predikant dit beroep aanvaardt. In de eerste gemeente wordt de predikant onder handoplegging in het ambt bevestigd, in elke volgende gemeente staat hij al in het ambt en wordt hij in een kerkdienst aan de gemeente verbonden. Binnen financiële en procedurele randvoorwaarden is een gemeente vrij bij het uitbrengen van een beroep. Kerkordelijk is het niet verboden om in het beroepingswerk onderscheid te maken naar geslacht, seksuele praxis en geloofsovertuiging. Van de vrijheid om onderscheid te maken wordt in de praktijk gebruik gemaakt. Zoals de gemeente vrij is in het beroepen, zo is de predikant vrij in het al dan niet aanvaarden van een beroep. Inhoud van het werk en de vrijheid van het ambt Bij het aanvaarden van het beroep accepteert de predikant al hetgeen de kerk heeft geregeld met betrekking tot de uitoefening van het ambt, onder andere de doctrinaire ruimte waarbinnen wordt gewerkt, de inhoud van het werk (ordinantie 3-9 en 4-12), de eredienst en de bediening van de sacramenten, de gedragscode, de jaargesprekken, de permanente educatie, de arbeidsvoorwaarden en de regelingen voor ziekte, arbeidsongeschiktheid en ontslag. Over al deze zaken wordt niet onderhandeld. Binnen deze ruimte is vervolgens sprake van de zogenaamde vrijheid van het ambt. Dit is als volgt geformuleerd in ordinantie 3-5-2: “Bij het opstellen van de beroepsbrief wordt rekening gehouden met de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords. De inhoud en de strekking van de beroepsbrief kunnen er dus niet toe leiden dat de predikant aan de kerkenraad of aan de gemeente ondergeschikt is.” De predikant is vrij – en moet zich dus ook vrij kunnen voelen – om in de bediening van het Woord zo nodig haaks op in de gemeente (en de kerkenraad) heersende opvattingen en levenswijzen te staan. Hij kan op grond van exegese en meditatie tot een verkondiging moeten komen die kritisch is op het leven van mensen, het leven van de gemeente en mogelijk ook het beleid van de kerkenraad. Binnen de gemeente is de predikant wel gebonden aan het door de kerkenraad vastgestelde beleidsplan en aan de afspraken die in het jaargesprek zijn gemaakt over de inzet van de predikant. Flexibiliteit en mobiliteit Binnen de kerk wordt mobiliteit van predikanten gezien als belangrijk voor zowel gemeenten als predikanten. Verandering van spijs doet eten. Met het oog op de bevordering van de mobiliteit worden in4
strumenten ingezet zoals de omslagregeling predikantstraktementen (predikanten verdienen overal even veel, elke predikant is voor een gemeente even duur), de plicht van de gemeente om een ambtswoning aan te bieden en de coaching en advisering door de Dienstenorganisatie (Team Mobiliteit, Werkbegeleiding, Regionaal Adviseur Classicale Vergadering). Als nieuw instrument voor mobiliteitsbevordering wordt in het kader van Kerk 2025 gedacht aan het termineren van standplaatsen. Los van het algemene belang van mobiliteit vraagt de situatie van de kerk, waarin veel gemeenten krimpen, om flexibiliteit in de inzet van predikanten. Bestaande instrumenten zijn de samenwerkingsvormen van gemeenten met het oog op de inzet van predikanten (combinaties, federaties en streekgemeenten), de mogelijkheden van beperkte werktijd en tijdelijke dienst, detachering en hulpdiensten en de diensten van de Dienstenorganisatie (uitleen interim-predikanten en poolpredikanten). Bezoldiging, secundaire arbeidsvoorwaarden en pensioen Om gemeenten en predikanten er niet mee te belasten dat men in onderling overleg de arbeidsvoorwaarden van de predikant moet vaststellen en om ervoor te zorgen dat predikanten binnen de kerk gelijk behandeld worden, stelt de kerk een centrale arbeidsvoorwaardenregeling voor de predikanten vast. Deze regeling (generale regeling rechtspositie predikanten met uitvoeringsbepalingen) is zowel een minimum regeling als een maximum regeling en bevat bepalingen over de ambtswoning, de bezoldiging, de vergoeding van onkosten en het recht op verlof en gratificaties. De regeling bevat ook bepalingen over doorbetaling van het traktement bij vrijstelling van werkzaamheden, opschorting van werkzaamheden en schorsing voor bepaalde tijd in het ambt. De kerk heeft voor alle predikanten het inkomen bij ouderdom (ouderdomspensioen) en na overlijden (nabestaandenpensioen) verzekerd bij een extern pensioenfonds. Ziekte en arbeidsongeschiktheid De kerk heeft een voor alle predikanten en gemeenten geldende regeling getroffen voor doorbetaling van het traktement bij ziekte, voor begeleiding van de predikant door een bedrijfsarts en voor het inkomen bij blijvende arbeidsongeschiktheid. De procedurevoorschriften zijn vastgelegd in het Verzuimprotocol. Het inkomen bij blijvende arbeidsongeschiktheid als predikant is verzekerd bij: 1. de kerk zelf, voor zover er sprake is van verdiencapaciteit in ander werk 2. een externe verzekeraar, voor zover er geen sprake meer is van verdiencapaciteit in ander werk. Ontslag en onvrijwillige werkloosheid Voor een aantal met name genoemde situaties heeft de kerk in de ordinanties 3 (ambt) en 10 (opzicht) een eigen ontslagregeling getroffen: 1. (deeltijd)ontslag wegens insolvabiliteit van de gemeente 2. ontheffing van de werkzaamheden wegens spanningen/ongeschiktheid ter plaatse 3. ontheffing van het ambt wegens algehele ongeschiktheid voor het ambt 4. ontheffing van de werkzaamheden wegens afloop van een tijdelijke dienst 5. schorsing voor onbepaalde tijd (tuchtmaatregel) 6. ontheffing van het ambt wegens leertucht (tuchtmaatregel) 7. ontzetting uit het ambt wegens schromelijke veronachtzaming of misbruik van het ambt (tuchtmaatregel). Het ontslag wordt nooit verleend door de plaatselijke gemeente, maar door een bovenplaatselijke ambtelijke vergadering of een college. Voor de behandeling van kerkelijke ‘ontslagzaken’ zijn procedures gegeven in de ordinanties en de generale regeling kerkelijke rechtspraak. Bij alle genoemde ontslagsituaties is een wachtgeldregeling getroffen, die wordt uitgevoerd door de landelijke kerk en waarvan de kosten soms deels worden verhaald op de gemeente, waar de predikant werkzaam was. Rechtsbescherming van de predikant De rechtsbescherming van de predikant is tweeërlei. 1. Binnen de kerk bestaat een uitgebreid systeem van interne rechtspraak door de onafhankelijke colleges voor het opzicht (ordinantie 10), bezwaren en geschillen (ordinantie 12) en ambtsontheffing (ordinantie 3) en door de commissie voor beroep predikantstraktementen. Binnen dit systeem bestaan ook mogelijkheden voor hoger beroep. 2. In het geval van de toepassing van de kerkelijke rechtspositie kan een predikant ook recht zoeken bij de burgerlijke rechter. Wanneer er een kerkelijke rechtsgang met voldoende waarborgen be5
staat (zoals bij de Protestantse Kerk in Nederland), zal de predikant die eerst dienen te doorlopen. De burgerlijke rechter toetst eerst of er een kerkelijke regeling is en of de predikant daarvan gebruik heeft gemaakt. Zo dit het geval is, toetst de burgerlijke rechter de kerkelijke uitspraak marginaal aan de geldende kerkordelijke bepalingen, de redelijkheid en billijkheid en of een behoorlijke procesgang heeft plaats gevonden. Administratie en financiering Waar de gemeente de onkosten rechtstreeks aan de predikant vergoedt, worden het bruto traktement en de premies voor de sociale voorzieningen en de pensioenen centraal geadministreerd door de kerk. De kosten worden over de gemeenten omgeslagen, waarbij het uitgangspunt is dat gemeenten bijdragen in evenredigheid met het aantal fte predikanten. De bijdrage per fte is voor alle gemeenten hetzelfde. Daardoor is elke predikant voor een gemeente even duur en zijn er geen financiële belemmeringen in het beroepingswerk. Inkomstenbelasting (en loonbelasting) voor de predikant Bij de huidige kerkelijke rechtspositie ziet de Belastingdienst het inkomen van de predikant voor zover bekend niet als ‘winst uit onderneming’ of als ‘loon uit dienstbetrekking’, maar als ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. De predikant wordt dus aangemerkt als pseudo-ondernemer. De pseudoondernemer geeft al zijn inkomsten (bruto traktement, onkostenvergoedingen, gratificaties, preekbeurtvergoedingen etc.) in de aangifte inkomstenbelasting over het betreffende jaar op als ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. Alle kosten die de predikant heeft gemaakt om deze inkomsten te verwerven, kunnen worden afgetrokken. Deze kosten moeten geadministreerd zijn en door de predikant aannemelijk gemaakt kunnen worden als samenhangend met de uitoefening van het ambt. Een pseudo-ondernemer is geen ondernemer en kan geen gebruik maken van ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek en de oudedagsreserve. Voor de ambtswoning past de Belastingdienst een fiscale bijtelling toe van een percentage van de WOZ-waarde van de ambtswoning (in 2015 1,8%), terwijl de predikant de voor de ambtswoning betaalde woonbijdrage weer mag aftrekken. De pseudo-ondernemer wordt door de Belastingdienst zelf aangeslagen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Een predikant kan er ook voor kiezen om behandeld te worden als werknemer (hij is dan pseudowerknemer) Een dergelijke fictieve dienstbetrekking ontstaat door een zogenoemd ‘opting-in-verzoek’. Daarin verzoekt een predikant die geen winst geniet, samen met de beoogde inhoudingsplichtige, aan de Belastingdienst om de rechtsverhouding tot zijn gemeente voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting aan te merken als een dienstbetrekking. Het gevolg daarvan is dat het loonbelastingregime – met alle daaraan verbonden voor- en nadelen – van toepassing is op zijn inkomen. Dat betekent dat het bruto inkomen belast is, maar dat bepaalde vergoedingen, bij voorbeeld de jubileumgratificatie, belastingvrij kunnen worden verstrekt. Bovendien is de werkkostenregeling van toepassing. Ook de pseudo-werknemer heeft een administratieplicht en moet de kosten, waarvoor hij een onbelaste vergoeding krijgt, aannemelijk kunnen maken. De werknemersverzekeringen zoals WW en WIA gelden niet voor de pseudo-werknemer, omdat formeel geen sprake is van een dienstbetrekking. De pseudowerkgever draagt de loonheffing af aan de Belastingdienst (zie hierna). Voor de ambtswoning past de Belastingdienst een fiscale bijtelling toe van 18% van het belastbaar inkomen op fulltime basis, terwijl de predikant de voor de ambtswoning betaalde woonbijdrage weer mag aftrekken van zijn bijtelling. Voor de pseudo-werknemer draagt de pseudo-werkgever aan de Belastingdienst de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet af die wordt ingehouden op het netto loon. Bijna alle predikanten zijn pseudo-ondernemer. Redenen daarvoor: 1. als de kosten hoger zijn dan de daarvoor ontvangen vergoeding heeft de pseudo-ondernemer een aftrekpost en de pseudo-werknemer niet 2. bij de pseudo-werknemer moet de pseudo-werkgever loonheffing afdragen. De pseudo-werkgever bestaat voor de predikant uit twee instanties: de lokale gemeente die de (kosten)vergoedingen uitbetaalt en de kerk die het bruto-traktement overmaakt. Voor lokale vrijwilligers is het berekenen van de loonheffing een risicovolle en complexe klus. Wil men die uitbesteden aan een professioneel kantoor, dan brengt dat kosten met zich mee. Verder is er het bezwaar dat beide instanties ieder voor hun eigen deel de loonheffing inhouden. Vanwege de progressiviteit in de tariefstruc6
tuur in de inkomstenbelasting en loonbelasting kan het voorkomen dat beide instanties samen te weinig loonbelasting inhouden. Als de kerk dat wil compenseren brengt dat weer extra werk met zich mee. Vanwege de administratieve consequenties voor de pseudo-werkgever wordt zelden meegewerkt aan de opting-in-regeling. Alleen als de predikant die als pseudo-ondernemer wordt aangemerkt, een ambtswoning bewoont met een zodanige WOZ-waarde, dat de fiscale bijtelling hoger is dan bij een pseudo-werknemer, is de kerk bereid de opting-in-regeling toe te passen. In de praktijk is dat momenteel bij 8 van de 1.900 predikanten het geval. In theorie is het niet onmogelijk dat een predikant voor de heffing van de belastingen wordt aangemerkt als ondernemer (hij geniet dan winst uit onderneming) of als werknemer (in formele zin: hij geniet dan loon uit dienstbetrekking). Aangezien deze situaties zich, voor zover wij weten, niet voordoen bij predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland, gaan we hier verder niet op in. Inkomen en kostenplaatje In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van het inkomen van de gemiddelde predikant bij de huidige rechtspositie en van de kosten daarvan voor de gemeente. Ter vergelijking staat in het overzicht wat diezelfde gemiddelde predikant zou kosten, als hij werknemer zou zijn met een arbeidsovereenkomst. 4.2. Evaluatie van de bestaande positie Kijkend naar de randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 en naar de beschrijving van de huidige rechtspositie in paragraaf 4.1 evalueren wij de huidige rechtspositie als volgt. De huidige rechtspositie 1. respecteert ten volle de principes dat het ene ambt niet over het ander heerst en dat de predikant niet onderworpen is aan de gemeente. 2. is eenvoudig in de zin dat zij enkelvoudig binnen het kerkelijk recht is geregeld en in de zin dat predikant en gemeente een enkelvoudige relatie tot elkaar hebben. 3. kent een aantal instrumenten voor bevordering van flexibiliteit en mobiliteit op de arbeidsmarkt en draagt de mogelijkheid in zich om desgewenst meer instrumenten in te voeren, zoals het termineren van standplaatsen 4. kent een aantal instrumenten voor interventie bij spanningen en draagt de mogelijkheid in zich deze instrumenten desgewenst te verbeteren en aan te vullen 5. stelt eisen aan de kwaliteit van de relevante organen van de kerk en van de ondersteunende Dienstenorganisatie, omdat het in stand houden en uitvoeren van een geheel eigen rechtspositie de nodige deskundigheid vereist, zowel als het gaat om wetgeving, uitvoering als rechtspraak. In dit verband wordt nog opgemerkt dat ook bij de huidige, geheel door kerkordelijke regels bepaalde rechtspositie het risico bestaat dat de burgerlijke de eigenheid van die rechtspositie niet (langer) – geheel of gedeeltelijk - erkent. De commissie is – met de kerk - van oordeel dat de rechtspositie van de predikant op grond van de inrichtingsvrijheid van de kerk een rechtspositie van eigen aard (sui generis) is, die slechts marginaal door het commune (burgerlijke) recht wordt beheerst. Niettemin kan zulks door belanghebbenden ter discussie worden gesteld. De (naar de mening van de commissie vooralsnog geringe) kans bestaat dat de burgerlijke rechter de positie van de predikant civielrechtelijk beoordeelt op basis van de feitelijke situatie en dan bij voorbeeld constateert dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Zie hierover onder 6.1. De kans hierop neemt toe in een samenleving waar veel te doen is rond de positie van ZZP-ers en waar de bijzondere positie van kerkgenootschappen steeds minder gekend wordt.
7
5. Alternatieven: algemeen 5.1. Begripsbepaling Als het gaat om mogelijke alternatieven voor de huidige rechtspositie van de predikant, dan worden daarbij in het kerkelijk discours allerlei termen gebruikt, zoals zelfstandige zonder personeel, zelfstandig ondernemer, vrije beroepsbeoefenaar en werknemer. In de eerste plaats hebben wij behoefte om helderheid te scheppen in de gehanteerde begrippen. Sommige begrippen hebben namelijk betekenis in het arbeidsrecht, andere in het fiscale recht. Binnen het arbeidsrecht wordt onder meer onderscheiden naar: 1. een ‘geestelijke’ die volgens kerkelijk recht ambtelijke werkzaamheden verricht voor een kerkgenootschap 2. een ‘werknemer’ die een arbeidsovereenkomst heeft met een ‘werkgever’ 3. een ‘opdrachtnemer’ die een overeenkomst van opdracht heeft met een ‘opdrachtgever’ tot het verrichten van werkzaamheden buiten een arbeidsovereenkomst om, en 4. een ‘aannemer’ die zich jegens een ‘aanbesteder’ verbindt om een bepaald werk van stoffelijke aard (b.v. de bouw van een huis) tot stand te brengen. Binnen het fiscale recht wordt onderscheiden naar: 1. een ‘werknemer’, die ‘loon uit dienstbetrekking’ geniet en daarover loonbelasting is verschuldigd 2. een ‘zelfstandig ondernemer’, die ‘winst uit onderneming’ geniet en daarover omzetbelasting (BTW) en inkomstenbelasting betaalt 3. een ‘pseudo-ondernemer’, die ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ geniet en daarover inkomstenbelasting betaalt 4. en ‘pseudo-werknemer’, die ‘loon uit dienstbetrekking’ geniet en daarover loonbelasting verschuldigd is en niet verzekerd is voor de sociale verzekeringswetten. In bijlage 5 geven we een algemene beschrijving van deze fiscale posities. 5.2. Drie te onderzoeken alternatieven In onderstaande paragrafen beschrijven en beoordelen wij drie alternatieve posities: 1. werknemer met een arbeidsovereenkomst, waarbij we ook kort de uitzendovereenkomst behandelen (hoofdstuk 6) 2. opdrachtnemer met een overeenkomst van opdracht (hoofdstuk 7) 3. zelfstandig ondernemer (hoofdstuk 8). 5.3. Gekoppelde rechtsbetrekkingen Bij de eerste twee te onderzoeken posities gaan wij ervan uit dat de privaatrechtelijke overeenkomst, van arbeid dan wel van opdracht het kerkelijk recht aangaande het ambt in stand laat. Een rechtspositie van een predikant zonder een kerkelijke regeling voor het ambt is naar ons oordeel geen serieus alternatief. Juridisch is er dus in feite sprake van twee gekoppelde rechtsbetrekkingen. Dat houdt in dat de regels van de desbetreffende overeenkomst en de kerkelijke regeling beide gelding hebben. Met name ten aanzien van de beëindiging van de relatie tussen kerk/gemeente en predikant lopen de regels van het arbeidsrecht en het kerkelijk recht uiteen. In principe zal een ‘ontslag’ als predikant zowel gelden voor zijn ambt als voor zijn arbeidsovereenkomst. De verschillen in regeling kunnen er echter toe leiden dat een predikant op grond van het kerkelijk recht zijn bevoegdheden niet meer mag uitoefenen, maar op grond van het arbeidsrecht recht heeft op doorbetaling van het loon.
8
6. Het ambt van predikant met een arbeidsovereenkomst 6.1. Beschrijving van de positie van de predikant met een arbeidsovereenkomst On het onderstaande doen wij een poging om te beschrijven hoe de positie van de predikant voor gewone werkzaamheden eruit kan gaan zien als hij zou gaan werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Combinatie van kerkrechtelijke en burgerrechtelijke positie Het ambt van de predikant met een arbeidsovereenkomst blijft geregeld zoals dat nu het geval is in de artikelen V en VI van de kerkorde en in de ordinanties, met name 3, 4,10, 12 en 13. Tegelijkertijd is er sprake van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in lid 1 van artikel 7:610 van het burgerlijk wetboek: “De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.” Elementen van de overeenkomst zijn dus arbeid, loon, gezag en tijdsduur. Met betrekking tot deze overeenkomst stelt de overheid regels als het gaat om loon, verlof, gelijke behandeling, bedingen, verplichtingen van de werkgever, verplichtingen van de werknemer en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In het arbeidsrecht was, tot 1997, de gebruikelijke opvatting, dat de kwalificatie van een arbeidsrelatie uitsluitend werd bepaald door de feitelijke situatie. Indien in die feitelijke situatie de elementen arbeid, loon en gezagsverhouding voorkwamen, dan wás het een arbeidsovereenkomst, ongeacht het etiket dat partijen aan die arbeidsrelatie hadden gegeven. In 1997 wees de Hoge Raad het belangrijke arrest Groen/Schoevers. In dit arrest leek de Hoge Raad wel een belang toe te kennen aan de kwalificatie (in casu: dat wat door partijen op schrift was gesteld) van de arbeidsrelatie, in dat geval een opdrachtovereenkomst. Door menig, maar niet iedere, schrijver werd dit aldus opgevat, dat ook de partijbedoeling als een van de relevante factoren een rol speelt bij de kwalificatievraag. De Hoge Raad heeft na 1997 veelvuldig verwezen naar het Groen/Schoevers arrest zonder dit aspect ooit te expliciteren. Op 4 december 2014 heeft het Hof van Justitie EU een arrest gewezen tussen FNV Kiem en de Staat der Nederlanden, waarbij als kwalificerend wel worden genoemd de elementen loon, arbeid en gezagsverhouding, maar niet de partijbedoeling. Het belang van die enkele ‘partijbedoeling’ is daarmee weer wat onzekerder geworden. Veiligheidshalve kan dus niet worden volstaan met het enkele afspreken hoe de relatie met de predikant zal worden gekwalificeerd: er zal naar die gewenste situatie ook moeten worden gehandeld. Deze benadering blijkt ook uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin de rechter voor de toepassing van sociale verzekeringswetten niet slechts afgaat op de door partijen gegeven benaming van de rechtsverhouding, maar alle omstandigheden in beoordeling neemt om te bezien of er sprake is van een dienstbetrekking. Als de vrijheid van de geestelijke groot is, wordt geen dienstbetrekking aangenomen, zo oordeelde de Centrale Raad ten aanzien van imams. Voor een kerkgenootschap is het mogelijk het civiele arbeidsrecht van toepassing te verklaren op professionele krachten die ervoor werkzaam zijn. Dat geldt ook voor diegenen die een geestelijk ambt bekleden. In de praktijk komt dat ook voor. Predikanten in algemene dienst dragen binnen de kerk het ambt van predikant en zijn werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst met de kerk. Kerkelijk werkers dragen het ambt van ouderling of diaken en zijn als werknemer werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. Predikanten met een bijzondere opdracht ten behoeve van bijvoorbeeld een zorginstelling dragen binnen de kerk het ambt en hebben een arbeidsovereenkomst met de instelling. Bij de Algemene Doopsgezinde Sociëteit zijn de gemeentepredikanten werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. Gelet op de bovenstaande opmerkingen over de partijbedoeling en de toets op de feiten en omstandigheden, verdient het aanbeveling vooraf een juridische toets te laten plaatsvinden, indien de Protestantse Kerk in Nederland zou willen besluiten tot toepassing van het civiele arbeidsrecht op de predikanten voor gewone werkzaamheden.
9
Aanstelling Bij de aanstelling moeten zowel het ambtelijke en het rechtspositionele traject gelopen worden. Daarbij dient volgens ons het ambtelijke traject voorop te gaan. In de eerste plaats vindt namelijk het beroepingswerk plaats volgens de regels in de kerkorde. Daarbij gelden de vrijheid van de gemeente (om te kiezen en ook om onderscheid te maken naar geslacht, seksuele praxis en geloofsovertuiging) en de predikant (om het beroep al dan niet te aanvaarden). Als de predikant het beroep heeft aanvaard, wordt de arbeidsovereenkomst gesloten (hoe dat zou kunnen, wordt hieronder besproken bij ‘de inhoud van het werk en de vrijheid van het ambt’). De Algemene wet gelijke behandeling verzet zich bij geestelijken op dit moment niet tegen het maken van onderscheid naar geslacht, seksuele praxis en geloofsovertuiging. Na sluiting van de arbeidsovereenkomst kan de kerkdienst plaatsvinden waarin de predikant wordt bevestigd of aan de gemeente wordt verbonden. Inhoud van het werk en de vrijheid van het ambt Als een predikant op basis van een arbeidsovereenkomst gaat werken dan wordt hij werknemer, die gaat werken onder het gezag van een werkgever, die bevoegd is instructies te geven bij de uitvoering van het werk. Wij hebben ons afgevraagd of er binnen de kerk een structuur te bedenken is waarbij enerzijds sprake is van gezag en waarin anderzijds recht wordt gedaan aan het principe dat het ene ambt niet heerst over het andere en dat de predikant de vrijheid van het ambt geniet. Naar het oordeel van onze commissie is het in theorie denkbaar deze principes te combineren, als de werkgever niet een ambtelijke vergadering (kerkenraad, classicale vergadering of generale synode) zou zijn (dan zou het ene ambt heersen over het andere), maar bij voorbeeld de Dienstenorganisatie. Als de Dienstenorganisatie wordt aangewezen als de werkgever, dan zou er een driehoeksrelatie tot stand gebracht kunnen worden tussen Dienstenorganisatie, gemeente en predikant. In deze relatie wordt de predikant: 1. als werknemer verbonden aan de Dienstenorganisatie als werkgever (arbeidsovereenkomst) 2. door de Dienstenorganisatie gedetacheerd naar de gemeente (detacheringsovereenkomst tussen Dienstenorganisatie, gemeente en predikant). In deze overeenkomsten kan in principe de vrijheid van het ambt zeker gesteld worden, doordat expliciet bepaald wordt dat de predikant bij zijn werk in de gemeente professionele autonomie geniet als het gaat om prediking, catechese en pastoraat. Deze professionele autonomie is vergelijkbaar met die van de arts in loondienst of die van een rechter als ambtenaar. In de overeenkomsten moet ook bepaald worden dat de predikant binnen de gemeente gebonden is aan het beleidsplan van de gemeente en de afspraken die worden gemaakt in het jaargesprek. De rol van de Dienstenorganisatie als werkgever zou in de eerste plaats bestaan uit het zorgdragen voor de wettelijke verplichtingen van de werkgever, zoals het opmaken van de arbeidsovereenkomst, het informeren van de predikant over de arbeidsvoorwaarden en de inhoud en de duur van de overeenkomst, het uitbetalen van het loon, het inhouden en afdragen van loonheffingen, het registreren van verlof, het toezien op de arbo-omstandigheden, de re-integratie bij ziekte en het goed afwikkelen van het einde van de overeenkomst. In de tweede plaats zou de Dienstenorganisatie gezag kunnen uitoefenen door het voeren van functioneringsgesprekken en het voeren van beleid met betrekking tot deskundigheidsbevordering en loopbaanontwikkeling. Flexibiliteit en mobiliteit Als de predikant op basis van een arbeidsovereenkomst gaat werken blijven de instrumenten voor flexibiliteit en mobiliteit van toepassing, zoals beschreven in paragraaf 4.1. Daarnaast zijn er bepalingen hieromtrent in boek 7 titel 10 (Arbeidsovereenkomst)van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Daarin is opvolging van tijdelijke contracten aan banden gelegd. Het aanbieden over opeenvolgende getermineerde contracten bij gemeenten leidt tot een vast contract met de Dienstenorganisatie. Bezoldiging, secundaire arbeidsvoorwaarden en pensioen Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden zal moeten worden voldaan aan wettelijke eisen met betrekking tot onder meer het minimum loon, de vakantietoeslag en de minimale verlofrechten.
10
Vervolgens zal een keuze gemaakt moeten worden of voor de predikanten een eigen arbeidsvoorwaardenregeling blijft bestaan of dat zij gaan vallen onder de reeds bestaande Generale regeling rechtspositie medewerkers, die nu geldt voor onder meer kosters, kerkelijk werkers en medewerkers van de Dienstenorganisatie. Als gekozen wordt voor een eigen regeling voor predikanten, dan zal de bestaande Generale regeling rechtspositie predikanten aangepast moeten worden aan het arbeidsrecht en het sociale verzekeringsrecht. Als gekozen wordt voor toepassing van de Generale regeling rechtspositie medewerkers, dan zullen binnen deze regeling mogelijk specifieke bepalingen moeten worden gemaakt voor predikanten, zoals nu ook al specifieke regelingen bestaan voor kosters, organisten en kerkelijk werkers. Bij een arbeidsovereenkomst met de Dienstenorganisatie en een werkplek in de gemeente behoeft de ambtswoning bijzondere aandacht. Die is immers gehuurd of gekocht door de gemeente. Hoe het recht en de plicht om de ambtswoning te bewonen ingevlochten kan worden in de arbeidsovereenkomst en de detacheringsovereenkomst is een zaak die wij niet onderzocht hebben, maar die bij eventuele invoering van dit regime zeker verder juridisch uitgezocht moet worden. Is er naast de arbeidsovereenkomst en de detacheringsovereenkomst sprake van een dienstwoning (een term uit het huurrecht)? Wie is de huurder, de predikant of de Dienstenorganisatie? Voor kerkelijke medewerkers geldt wat het pensioen betreft de verplichtstelling van de pensioenregeling van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn. Omdat predikanten nu ook al hun pensioenvoorziening bij dit fonds hebben, zullen er op dat gebied geen veranderingen zijn. Ziekte en arbeidsongeschiktheid Als predikanten werknemer worden met een gezagsverhouding tot een werkgever, dan wordt de situatie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid geregeerd door wettelijke regelingen in: 1. de Wet loondoorbetaling bij ziekte (plicht tot doorbetaling van (een gedeelte van) het loon gedurende twee jaar) 2. de Wet verbetering poortwachter (begeleiding en re-integratieverplichtingen van werkgever en werknemer) 3. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA en WGA). Het huidige (lichte) Verzuimprotocol wordt vervangen door de (zwaardere) verplichtingen uit bovenstaande wetten. Die verplichtingen betreffen vooral het opmaken van een re-integratieplan en de rapportage over de uitvoering daarvan. De werkgever heeft ook de plicht om te kijken of de zieke predikant op een andere werkplek kan re-integreren dan zijn eigen werkplek. Na maximaal twee jaar ziekte wordt de predikant door het UWV gekeurd om vast te stellen of er recht is op een WIA- of een WGA-uitkering. De bestaande arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Aegon past niet meer bij deze situatie en moet worden gewijzigd of opgezegd. Het verdient mogelijk de voorkeur om het arbeidsongeschiktheidsrisico (excedent boven WIA of WGA) in deze situatie onder te brengen bij het Pensioenfonds Zorg & Welzijn, waar ook al het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen verzekerd zijn. De overeenkomst met dit pensioenfonds moet daarvoor worden gewijzigd. Voor het van toepassing zijn van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is het bestaan van een gezagsverhouding een belangrijke voorwaarde. Er is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bekend, waarin aan een geestelijke geen uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten werd toegekend, hoewel er een arbeidsovereenkomst was gesloten. De Centrale Raad oordeelt hier strikt op basis van de feiten en omstandigheden. Ontslag en onvrijwillige werkloosheid Als predikanten werknemer met een gezagsverhouding tot een werkgever worden kan de eigen ontslagregeling van de kerk worden gevolgd zoals beschreven in paragraaf 4.1. Vervolgens hoeft geen ontslagvergunning te worden gevraagd bij het UWV of de kantonrechter, omdat de preventieve ontslagtoets bij werknemers met een geestelijk ambt niet geldt (artikel 7:671 BW lid 1.f). Wel zijn andere beschermende bepalingen van toepassing, waaronder bepaalde ontslagverboden en schadevergoedingen.
11
De predikant kan vervolgens een WW-uitkering aanvragen bij het UWV. Naast de WW zal een bovenwettelijke wachtgeldregeling moeten worden gemaakt, als ervoor gekozen zou gaan worden de huidige wachtgeldregeling voor predikanten te handhaven. Voor het van toepassing zijn van de Werkloosheidswet is het bestaan van een gezagsverhouding een belangrijke voorwaarde. Er is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bekend, waarin aan een geestelijke geen uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten werd toegekend, hoewel er een arbeidsovereenkomst was gesloten. De Centrale Raad oordeelt hier strikt op basis van de feiten en omstandigheden. Rechtsbescherming van de predikant Omdat voor de predikant de regels van het kerkrecht (de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland) en het arbeidsrecht gelden (zie paragraaf 5.3), zal de rechtsbescherming als volgt zijn. 1. Binnen de kerk bestaat een uitgebreid systeem van interne rechtspraak door de colleges voor het opzicht (ordinantie 10), bezwaren en geschillen (ordinantie 12) en ambtsontheffing (ordinantie 3) en door de commissie van beroep of het scheidsgerecht voor geschillen over de arbeidsvoorwaardenregeling. Binnen dit systeem bestaan ook mogelijkheden voor hoger beroep. 2. Over toepassing van de gecombineerde kerkelijk en burgerrechtelijke positie kan een predikant ook recht zoeken bij de burgerlijke rechter. Wanneer er een kerkelijke rechtsgang met voldoende waarborgen bestaat (zoals bij de Protestantse Kerk in Nederland), zal de predikant die eerst dienen te doorlopen. De burgerlijke rechter toetst eerst of er een kerkelijke regeling is en of de predikant daarvan gebruik heeft gemaakt. Zo dit het geval is, toetst de burgerlijke rechter de kerkelijke uitspraak marginaal aan de geldende kerkrechtelijke bepalingen, de redelijkheid en billijkheid en of een behoorlijke procesgang heeft plaats gevonden. Die toetst eerst of er een kerkelijke regeling is en of de predikant daarvan gebruik gemaakt heeft. Zo dit het geval is, toetst de burgerlijke rechter de kerkelijke uitspraak marginaal aan de geldende kerkordelijke bepalingen, de redelijkheid en billijkheid en of een behoorlijke procesgang heeft plaats gevonden. 3. Bij geschillen over de toepassing van het arbeidsrecht kan een predikant recht zoeken bij de burgerlijke rechter. Hierbij moeten wij denken aan zaken als ontslagverboden, arbeidstijden, minimumloon etc. Administratie, personeelsbegeleiding en financiering De administratie van het traktement zal bij predikanten met een arbeidsovereenkomst moeten worden uitgebreid. Met het oog op de loonheffing en de toepassing van de werkkostenregeling zal het gewenst blijken de kostenvergoedingen ook door de landelijke kerk (centrale kas predikantstraktementen) te gaan uitkeren. Verder zal de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen op het traktement de loonheffing inhouden en samen met de inkomensafhankelijke premie voor de Zorgverzekeringswet afdragen aan de Belastingdienst. Het in dienst nemen van de predikanten bij de landelijke kerk zal verder leiden tot een uitbreiding van de personeelsadministratie. Voor alle predikanten moeten eenmalig en later structureel arbeidsovereenkomsten en detacheringsovereenkomsten worden gemaakt en onderhouden. Er moet extra werk worden verzet in het kader van de Wet verbetering poortwachter en bij ontslagzaken. Afhankelijk van de wensen daaromtrent zal er ook extra personeelsinzet nodig zijn voor functioneringsgesprekken, deskundigheidsbevordering en loopbaanbegeleiding. Als er 1 fte personeelsfunctionaris nodig zou zijn op 40 predikanten, dan moet gedacht worden aan een jaarlijkse kostenpost van € 4,8 miljoen. Bij 1 fte personeelsfunctionaris op 80 predikanten gaat het om € 2,4 miljoen per jaar. De Mobiliteitspool van de Dienstenorganisatie en het Dienstcentrum voor godsdienstig vormingsonderwijs gaan momenteel uit van 1 fte personeelsfunctionaris op 40 gedetacheerde medewerkers. Evenals in de huidige omslagregeling kunnen de predikantslasten over de gemeenten omgeslagen blijven worden. Inkomstenbelasting en (loonbelasting) voor de predikant Bij een positie als werknemer geniet de predikant loon uit dienstbetrekking en dient de werkgever loonheffing in te houden. Uitgangspunt is dat al hetgeen uit de dienstbetrekking wordt genoten tot het 12
loon behoort, dus ook vergoedingen (b.v. in relatie tot gemaakte kosten) en verstrekkingen (b.v. met betrekking tot de ambtswoning). Hierop bestaan echter weer uitzonderingen, zoals aanspraken uit hoofde van en bijdragen voor een pensioenregeling en vergoedingen en verstrekkingen, die volgens de werkkostenregeling onbelast gegeven kunnen worden. Onbelast zijn vergoedingen voor onder meer reis- en verblijfkosten (dienstreizen en woon-werkverkeer), deskundigheidsbevordering (studie, cursussen, vakliteratuur) en verhuiskosten (verband houdende met het werk). Als bij de predikant-werknemer sprake zou zijn van een dienstwoning, wordt 18% van het fulltime belastbaar inkomen bijgeteld onder aftrek van de daadwerkelijk betaalde huur. Als predikanten met een arbeidsovereenkomst naast het loon vanwege de werkzaamheden in de eigen gemeente tevens inkomsten hebben uit bij voorbeeld het verzorgen van preekbeurten in andere gemeenten, dan moet de predikant deze inkomsten – zoals dat ook nu al het geval is – in zijn belastingaangifte opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Hiervan moet hij een administratie bijhouden, alsmede van de aftrekbare kosten die hij heeft gemaakt om deze inkomsten te kunnen verwerven. Inkomen en kostenplaatje In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van het inkomen van de gemiddelde predikant in loondienst en van de kosten daarvan voor de gemeente. Ter vergelijking staat in het overzicht wat diezelfde gemiddelde predikant kost bij de huidige rechtspositie. Uitgangspunt in het overzicht is dat de predikant in loondienst komt bij de Dienstenorganisatie onder de bepalingen van de Generale regeling rechtspositie medewerkers en bruto hetzelfde verdient als de gemiddelde predikant onder de huidige rechtspositie. Wat de sociale verzekeringswetten betreft zijn de sectorpremies toegepast, zoals die momenteel voor de Dienstenorganisatie gelden. Een verder uitgangspunt is dat de predikant een ambtswoning bewoont met een WOZ-waarde van € 300.000. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de standaardpositie, waarin de gemeente een ambtswoning aanbiedt en de predikant deze aanvaardt. Tweederde van de predikanten bewoont daadwerkelijk een ambtswoning. Uitkomst van de vergelijking met de huidige positie is dat: 1. de predikant aan belastbaar inkomen ruim € 1.000 per jaar minder gaat verdienen (€ 400 minder kosten voor de zorgverzekeringswet en € 600 minder kosten aan pensioenpremie, maar € 2.000 meer kosten in verband met de fiscale bijtelling voor de ambtswoning) 2. de predikant de gemeente ruim € 4.100 per jaar meer kost (€ 1.200 meer werkloosheidspremies, € 1.800 meer arbeidsongeschiktheidspremies en € 1.100 meer pensioenpremies). Als de predikant geen ambtwoning bewoont, blijven de extra kosten voor de gemeente hetzelfde. De predikant gaat in dat geval € 1.000 per jaar meer verdienen aan belastbaar inkomen. 6.2. De uitzendovereenkomst Een bijzondere vorm van een arbeidsovereenkomst is de uitzendovereenkomst. Deze is geregeld in artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Toepassing van deze overeenkomst is denkbaar met de Dienstenorganisatie als uitlener, de predikant als uitzendkracht en de gemeente als inlener. We noemen deze overeenkomst hier voor de volledigheid, maar zullen haar verder niet behandelen als serieus alternatief. De rechtspositie van de uitzendkracht is daarvoor te zwak en de gedurende sommige periodes verplichte cao voor het uitzendwezen past niet bij het ambt van predikant en kan op gespannen voet komen met de kerkrechtelijke regeling van het ambt. 6.3. Voordelen en kansen van de predikant met een arbeidsovereenkomst Kijkend naar de randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 en naar de beschrijving van de rechtspositie als werknemer in paragraaf 6.1 zien wij de volgende voordelen en kansen ten opzichte van de huidige rechtspositie. 1. Toepassing van het arbeidsrecht brengt met zich mee dat de kerk een aantal zaken niet meer zelf hoeft te regelen. Dit voordeel doet zich vooral voor op het punt van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het eigen verzuimprotocol en de aparte arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen vervangen worden door de wettelijke regeling met de arbeidsongeschiktheidsverzekering uit de pensioenregeling van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn. Dit voordeel betekent niet dat er in het Geor13
ganiseerd Overleg Medewerkers geen zaken meer te doen zijn. Nog steeds zal onderhandeld moeten worden over beloning en secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden. 2. Bij aanstelling van de predikant bij de Dienstenorganisatie heeft de Dienstenorganisatie als werkgever goede mogelijkheden om te interveniëren bij spanningen tussen predikant en gemeente. Door de directe begeleiding vanuit het land zullen eventuele problemen eerder aan het licht komen en aangepakt kunnen worden. 3. Voor de predikant is de positie als werknemer financieel voordelig als het gaat om de inkomensafhankelijke premie voor de zorgverzekeringswet. 4. Omdat de arbeidsovereenkomst voor de burgerlijke rechter duidelijker kenmerken heeft dan een kerkrechtelijke betrekking, zal de rechter de kwalificatie arbeidsovereenkomst bij een relatie tussen gemeente en predikant gemakkelijker accepteren dan de kwalificatie kerkrechtelijke betrekking. Er dient dan overigens wel voldaan te zijn aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst. 6.4. Nadelen en risico’s van de predikant met een arbeidsovereenkomst Kijkend naar de randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 en naar de beschrijving van de rechtspositie als werknemer in paragraaf 6.1 zien wij de volgende nadelen en risico’s ten opzichte van de huidige rechtspositie. 1. De toepassing van het arbeidsrecht op predikanten introduceert meer formeel gezag in de verhouding tussen predikant, gemeente en Dienstenorganisatie dan door de beleidsbepalende en belanghebbende partijen binnen de kerk wordt gewenst. 2. Toepassing van het arbeidsrecht op gemeentepredikanten betekent dat men zich op dat stuk overgeeft aan de overheid die de verhouding tussen werkgever en werknemer regelt. Dat omvat ook toekomstige wijzigingen in het arbeidsrecht. Het is niet imaginair dat de overheid op een gegeven moment de eigen ruimte van de kerk verder inperkt. 3. Het creëren van een driehoeksverhouding tussen gemeente, predikant en Dienstenorganisatie compliceert de verhoudingen in vergelijking tot de situatie waarbij de predikant rechtstreeks aan de gemeente verbonden wordt. Deze complexiteit betreft ook de regeling voor de ambtswoning. 4. Het toepassen van het arbeidsrecht naast het kerkrechtelijk recht werkt complicerend, omdat rekening gehouden moet worden met twee juridische regimes, waarbij het kerkelijke regime rekening moet houden met het burgerlijke regime. 5. Voor de kerk/gemeente leidt toepassing van het arbeidsrecht tot extra werk en verplichtingen, met name bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Ook verplichtingen uit het ontslagrecht kunnen bezwarend zijn (loondoorbetaling, schadevergoedingsplicht). 6. Als het gaat om flexibiliteit en mobiliteit worden bij toepassing van het arbeidsrecht de mogelijkheden beperkt door Boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. 7. Toepassing van het arbeidsrecht moet leiden tot wijziging of tussentijdse opzegging van de bestaande arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Aegon. Dit kan kosten met zich meebrengen. 8. Voor nagenoeg alle predikanten met een ambtswoning neemt de fiscale bijtelling voor de ambtswoning toe. Dit nadeel is in de meeste gevallen groter dan het voordeel dat wordt behaald op het punt van de inkomensafhankelijke premie voor de zorgverzekeringswet. Dat de werkgever voor de predikant loonheffing gaat inhouden lijkt een voordeel voor de predikant, maar de predikant kan dan niet meer alle beroepskosten aftrekken. Evenals nu moet de predikant voor nevenactiviteiten (preekbeurten, schrijven van boeken of artikelen e.d.) een aparte administratie van inkomsten en uitgaven voor de Belastingdienst blijven bijhouden om die te kunnen opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden. 9. Voor de kerk leidt toepassing van het arbeidsrecht tot een behoorlijke toename van de kosten. Door extra premies voor de verzekering van het inkomen bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom nemen de traktementslasten met ruim 5% toe. Door het extra personeel dat de Dienstenorganisatie moet aanstellen om de werkgeversrol te kunnen spelen, nemen de kosten nog eens met 2% tot 4% extra toe. Bij toepassing van de arbeidsovereenkomst bestaat naar het oordeel van de commissie een geringe kans dat de overheid de arbeidsovereenkomst of de dienstbetrekking niet erkent doordat in de relatie tussen de kerkelijke werkgever en de predikant het element van gezag onvoldoende aanwezig is. Dit hangt samen met de wijze waarop het eventuele werkgeverschap zal worden ingevuld. Bij een eventuele invoering van de arbeidsovereenkomst voor predikanten, kan dit punt tevoren bij de bevoegde instanties getoetst worden. 14
7. Het ambt van predikant met een overeenkomst van opdracht 7.1. Beschrijving van de positie van de predikant met een opdrachtovereenkomst In het onderstaande doen wij een poging om te beschrijven hoe de positie van de predikant eruit kan gaan zien als hij zou gaan werken op basis van een overeenkomst van opdracht. Combinatie van kerkrechtelijke en burgerrechtelijke positie Het ambt van de predikant met een arbeidsovereenkomst blijft geregeld zoals dat nu het geval is in de artikelen V en VI van de kerkorde en in de ordinanties, met name 3, 4,10, 12 en 13. Tegelijkertijd is er sprake van een overeenkomst van opdracht volgens artikel 400 van boek 7 BW: “De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.” In bijlage 5 hebben wij de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in extenso opgenomen. Er zijn bepalingen voor het opvolgen van aanwijzingen van de opdrachtgever, voor verantwoording door de opdrachtnemer, voor vergoeding van schade aan de opdrachtnemer en voor opzegging en beëindiging van de overeenkomst. Voor een kerkgenootschap is het mogelijk opdrachtovereenkomsten te sluiten met professionele krachten die ervoor werkzaam zijn. Daaronder ook diegenen die een geestelijk ambt dragen. In de praktijk komt dat ook al voor. Bij de Remonstrantse Broederschap zijn de gemeentepredikanten werkzaam op basis van een opdrachtovereenkomst. Aanstelling Bij de aanstelling moeten zowel het ambtelijke en het rechtspositionele traject doorlopen worden. Daarbij moet volgens ons het ambtelijke traject voorop gaan. In de eerste plaats vindt namelijk het beroepingswerk plaats volgens de regels in de kerkorde. Daarbij gelden de vrijheid van de gemeente (om te kiezen en ook om onderscheid te maken naar geslacht, seksuele praxis en geloofsovertuiging) en de predikant. Als de predikant het beroep heeft aanvaardt, wordt tussen gemeente en predikant de overeenkomst van opdracht getekend. In deze overeenkomst worden de kerkorde, de ordinanties, Generale regeling rechtspositie predikanten en de daarbij behorende uitvoeringsbepalingen van toepassing verklaard. Daarna kan de kerkdienst plaatsvinden waarin de predikant wordt bevestigd of aan de gemeente wordt verbonden. Inhoud van het werk en de vrijheid van het ambt In de wet is geregeld dat ‘de opdrachtnemer gehouden is gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht.’ Om de vrijheid van het ambt en het anti-hiërarchie-beginsel geen geweld aan te doen, zal in de overeenkomst van opdracht bepaald moeten worden wat in de verhouding tussen predikant, kerk en gemeente wel en niet ‘tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen’ zijn. De verantwoordingsplicht van de opdrachtnemer zal geformuleerd moeten worden in termen van een jaarlijks werkverslag dat besproken wordt in het jaargesprek. Flexibiliteit en mobiliteit De huidige kerkelijke regeling kan worden toegepast binnen de overeenkomst van opdracht.
15
Bezoldiging, secundaire arbeidsvoorwaarden en pensioen Binnen de overeenkomst van opdracht is het mogelijk de arbeidsvoorwaarden te blijven regelen zoals dat thans het geval is. Bij het aangaan van de overeenkomst worden de Generale regeling rechtspositie predikanten en de daarbij behorende uitvoeringsbepalingen van toepassing verklaard op de overeenkomst. Dat geldt ook voor de ambtswoning en het pensioen. Ziekte en arbeidsongeschiktheid De huidige regeling kan worden toegepast binnen de overeenkomst van opdracht. Ontslag en onvrijwillige werkloosheid De huidige regeling kan worden toegepast binnen de overeenkomst van opdracht, ook al kan een overeenkomst van opdracht volgens de wet veel gemakkelijker worden beëindigd dan volgens de kerkelijke regeling. Rechtsbescherming van de predikant Omdat voor de predikant de regels van het kerkrecht en het recht betreffende opdracht (Boek 7 titel 7 BW) gelden (zie paragraaf 5.3), zal de rechtsbescherming als volgt zijn. 1. Binnen de kerk bestaat een uitgebreid systeem van interne rechtspraak door de colleges voor het opzicht (ordinantie 10), bezwaren en geschillen (ordinantie 12) en ambtsontheffing (ordinantie 3) en door de commissie van beroep. Binnen dit systeem bestaan ook mogelijkheden voor hoger beroep. 2. Over toepassing van de gecombineerde kerkelijk en burgerrechtelijke positie kan een predikant ook recht zoeken bij de burgerlijke rechter. Wanneer er een kerkelijke rechtsgang met voldoende waarborgen bestaat (zoals bij de Protestantse Kerk in Nederland), zal de predikant die eerst dienen te doorlopen. De burgerlijke rechter toetst eerst of er een kerkelijke regeling is en of de predikant daarvan gebruik heeft gemaakt. Zo dit het geval is, toetst de burgerlijke rechter de kerkelijke uitspraak marginaal aan de geldende kerkrechtelijke bepalingen, de redelijkheid en billijkheid en of een behoorlijke procesgang heeft plaats gevonden. 3. Bij geschillen over de toepassing van het recht betreffende opdracht kan een predikant recht zoeken bij de burgerlijke rechter Administratie, personeelsbegeleiding en financiering De huidige regeling kan worden toegepast binnen de overeenkomst van opdracht. Inkomstenbelasting voor de predikant Als de overeenkomst van opdracht wordt ingevuld volgens de huidige kerkelijke rechtspositie, zal de fiscale behandeling van de predikant hetzelfde zijn als thans het geval is (zie nader onder hoofdstuk 4.1). Het traktement vormt normaliter resultaat uit overige werkzaamheden en wordt als zodanig belast met inkomstenbelasting. De predikant kan er evenwel voor kiezen om als pseudo-werknemer aangemerkt te worden (opting-in). In dat geval zal zijn traktement als loon uit dienstbetrekking worden aangemerkt. Onzekerheid bestaat in dit geval met betrekking tot de heffing van omzetbelasting (BTW). Degene die zelfstandig en tegen betaling een opdracht aanneemt en uitvoert, is in beginsel BTW-plichtig. Uitzondering geldt voor degene die in wezen niet vrij is zijn werkzaamheden te plannen en uit te voeren. De predikant-opdrachtnemer zal zich in een tussenpositie bevinden, waarvan niet zeker is hoe de Belastingdienst en de belastingrechter daarover zullen oordelen. Inkomen en kostenplaatje Als de overeenkomst van opdracht wordt ingevuld volgens de huidige kerkelijke rechtspositie, zullen het inkomen van de predikant en de kosten van de gemeente gelijk zijn aan die bij de huidige regeling.
16
7.2. Voordelen en kansen van de predikant met een overeenkomst van opdracht Kijkend naar de randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 en naar de beschrijving van de rechtspositie als werknemer in paragraaf 7.1 zien wij de volgende voordelen en kansen ten opzichte van de huidige rechtspositie. 1. Met het toepassen van de overeenkomst van opdracht wordt een civielrechtelijke jas gehangen om de kerkelijke rechtspositie. Dit kan mogelijk enige bescherming bieden in een samenleving, waarin de kerkelijke positie steeds minder gekend wordt en de overeenkomst van opdracht een algemeen aanvaarde rechtsverhouding is. 2. Door de toepassing van de overeenkomst van opdracht kunnen we expliciet aangeven dat de verhouding tussen predikant en gemeente geen arbeidsovereenkomst is. 7.3. Nadelen en risico’s van de predikant met een overeenkomst van opdracht Kijkend naar de randvoorwaarden uit hoofdstuk 3 en naar de beschrijving van de rechtspositie als werknemer in paragraaf 7.1 zien wij de volgende nadelen en risico’s ten opzichte van de huidige rechtspositie. 1. Hoewel de wettelijke regeling betreffende de opdrachtovereenkomst weinig dwingend is en de kans dat in de toekomst de wetgever met strengere regels komt gering lijkt, is er de complicatie dat er twee juridische regimes naast elkaar van toepassing zijn. 2. Bij toepassing van de opdrachtovereenkomst blijft het risico bestaan dat de rechter de verhouding gaat aanmerken als een arbeidsovereenkomst, hoezeer we dit risico met toepassing van de opdrachtovereenkomst ook zouden willen beperken. 3. Bij toepassing van de opdrachtovereenkomst bestaat het risico dat de fiscus de predikant aanmerkt als BTW-plichtige zodat deze over zijn inkomsten BTW moet voldoen naar het geldende algemene tarief.
8. De zelfstandig ondernemer 8.1. Beschrijving van de positie van de zelfstandig ondernemer Binnen het arbeidsrecht wordt de positie van de zelfstandig ondernemer niet als zodanig beschreven. Om zijn onderneming te kunnen uitvoeren maakt de ondernemer gebruik van allerlei overeenkomsten (koop, huur, dienstverlening etc.), maar arbeidsrechtelijk valt ten aanzien van de ondernemer zelf niets te regelen. Fiscaal gezien is de ondernemer een belangrijke categorie, omdat voor de inkomstenbelasting ‘winst uit onderneming’ als een afzonderlijke categorie wordt aangemerkt, waarop specifieke regels van toepassing zijn. Verder geldt dat over de omzet van de onderneming omzetbelasting geheven wordt. Onder ‘onderneming’ verstaat het belastingrecht een organisatie van kapitaal en arbeid, waardoor wordt deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer teneinde winst te behalen. De wet bepaalt dat het zelfstandig uitgeoefend beroep eveneens als onderneming wordt aangemerkt. Anders dan bij een ‘gewone’ onderneming, zal bij een zelfstandig uitgeoefend beroep het accent liggen op de persoonlijke bekwaamheden en kwaliteiten van de belastingplichtige, terwijl daarbij de factor kapitaal (en dus ook de voor een ‘gewone’ onderneming vereiste organisatie) een ondergeschikte rol zal spelen. Volgens vaste jurisprudentie is voor een zelfstandig uitgeoefend beroep noodzakelijk dat de betreffende werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening en risico worden verricht en dat daarbij ondernemersrisico wordt gelopen. Opgemerkt zij dat een persoon of organisatie voor de omzetbelasting (BTW) ook reeds als belastingplichtige wordt aangemerkt indien het voorgaande van toepassing is zónder dat winst wordt beoogd of gemaakt.
17
8.2. Kan een predikant voor gewone werkzaamheden zelfstandig ondernemer zijn? Volgens bovenstaande definitie is het moeilijk denkbaar dat een predikant als zelfstandig ondernemer kan worden aangemerkt of dat we als kerk naar een dergelijke kwalificatie zouden moeten streven. We achten het strijdig met de essentie van het ambt en de roeping daartoe om te spreken over een predikant die tegen eigen tarieven zijn ambtelijke diensten met winstoogmerk verkoopt aan een gemeente. In de jurisprudentie wordt deze conclusie bevestigd, met name door de uitspraak van de Tariefcommissie op 27 augustus 1956 dat “al moge de toevertrouwing en de verzorging van de godsdienstige belangen van de gemeente de predikant in de uitoefening van de aan zijn kerkelijk ambt verbonden werkzaamheden een zekere mate van vrijheid van handelen tegenover kerkenraad en gemeente geven, deze vrijheid toch niet zodanig is dat hem de zelfstandigheid toekomt welke de ondernemer kenmerkt.” Door een belastinginspecteur is in 2015 met een beroep op deze uitspraak nog eens opnieuw bevestigd dat een predikant geen ondernemer is, wiens inkomen belastbaar is voor de omzetbelasting. Aan de orde was de vraag of de predikant over de ontvangen preekbeurtvergoedingen omzetbelasting zou moeten betalen. Het antwoord op die vraag was dus ontkennend. Het bovenstaande heeft ons als adviescommissie ertoe gebracht de positie als zelfstandig ondernemer niet verder te onderzoeken als serieus alternatief voor de huidige rechtspositie van de predikant.
9. Conclusies en adviezen 9.1. Weging van de alternatieven In de voorgaande hoofdstukken hebben we randvoorwaarden voor de gewenste rechtspositie voor de predikant voor gewone werkzaamheden geformuleerd en naast de huidige rechtspositie een aantal mogelijke alternatieven beschreven. Bij deze beschrijving zijn de positie als uitzendkracht en als zelfstandig ondernemer al gekwalificeerd als niet reële alternatieven. We zijn nu aangekomen op het punt om de overgebleven alternatieven te vergelijken met de huidige rechtspositie. In het onderstaande schema worden aan de hand van de randvoorwaarden de alternatieve posities gewaardeerd ten opzichte van de huidige rechtspositie. Het minteken (-) betekent dat het alternatief op deze randvoorwaarde slechter scoort dan de huidige positie, het nulteken (0) betekent dat het alternatief gelijk scoort en het plusteken (+) betekent dat het alternatief beter scoort. randvoorwaarde
vrijheid van het ambt eenvoud in verhoudingen eenvoud in regelgeving mogelijkheden voor mobiliteit en flexibiliteit interventiemogelijkheden bij spanningen belang van de predikant (netto inkomen) belang van de kerk (kosten) risico van ongewenste aspecten en toekomstige wetswijzigingen risico op kosten voor opzegging of wijziging bestaande contracten risico m.b.t. de regeling voor ambtswoning risico dat de kerk de regeling niet goed meer kan onderhouden risico dat BTW geheven wordt over de omzet
18
arbeidsovereenkomst met de Dienstenorganisatie + -
opdrachtovereenkomst met de gemeente 0 0 -/0 0 0 0 0 -
-
0
+
0 0
0
-
Beide alternatieven scoren naar het oordeel van onze commissie per saldo negatief ten opzichte van de huidige rechtspositie. Een belangrijke factor voor de keuze van de rechtsverhouding met de predikant is het antwoord op de vraag in hoeverre de kans bestaat dat de kwalificatie die de kerk zelf aan deze verhouding geeft door de rechter wordt genegeerd. In dit opzicht bestaat het risico dat de rechter op grond van de feiten en omstandigheden een door de kerk gestelde kerkelijke rechtspositie tot arbeidsovereenkomst verklaart. Dit is slechts te vermijden wanneer ten aanzien van de kerkelijke positie niet alleen in woord maar ook in werkelijkheid geen sprake is van een gezagsverhouding. Het is duidelijk dat het risico dat de burgerlijke rechter, wanneer de kerk zou kiezen voor een arbeidsovereenkomst, deze niet als zodanig zou willen kwalificeren, gering is. Bij de kwalificatie overeenkomst van opdracht is er ook een zeker risico dat de rechter gezien de omstandigheden tot een arbeidsovereenkomst kan besluiten. 9.2. Het voorbeeld van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit In de gemeenten van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit zijn predikanten werkzaam via een arbeidsovereenkomst. In bijlage 6 is het verslag opgenomen van het gesprek dat onze commissie voerde met een vertegenwoordiger van dit kerkgenootschap. Gevraagd naar de overwegingen bij de keuze voor de arbeidsovereenkomst, maakte men duidelijk dat de Algemene Doopsgezinde Sociëteit een congregationalistische vorm van kerkregering kent, waarbij de gemeenten een zeer hoge mate van autonomie hebben. Op centraal niveau is er nauwelijks sprake van kerkordelijke regelingen. In deze structuur is het niet goed mogelijk een eigen kerkelijke rechtspositie te formuleren en te onderhouden. Bovendien onderscheidt de Algemene Doopsgezinde Sociëteit zich op ambts-theologisch gebied sterk van de Protestantse Kerk in Nederland (‘in onze doopsgezinde gemeenten kennen we geen ambten ..’). Dit alles wijkt in grote mate af van de synodaal-presbyteriale wijze waarop de Protestantse Kerk in Nederland is georganiseerd. In de preambule van het model van de arbeidsovereenkomst staat dat ‘bij het uitwerken van de gezagsverhouding versus de gelijkwaardigheid de gelijkwaardigheid prevaleert’. Wij menen dat het voorbeeld van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit ons geen aanleiding geeft tot invoering van de arbeidsovereenkomst voor predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland. 9.3. Het voorbeeld van de Remonstrantse Broederschap Binnen de Remonstrantse Broederschap zijn predikanten werkzaam met een overeenkomst van opdracht. Na overleg met accountants, juristen en belastingadviseurs is door de Remonstrantse Broederschap gekozen voor een tripartiete overeenkomst tussen kerk, gemeente en predikant, waarbij: 1. de gemeente een beroep uitbrengt op een predikant. In de beroepsbrief staat dat bij aanvaarding van het beroep een overeenkomst van opdracht tussen predikant en kerk tot stand komt en dat de gemeente de verplichtingen die hieruit voortvloeien zal nakomen. Bij de aanvaarding van het beroep wordt de beroepingsbrief ondertekend door predikant, gemeente en kerk. 2. een overeenkomst van opdracht wordt gesloten tussen predikant en kerk, die wordt medeondertekend door de gemeente. De constructie van de tripartiete overeenkomst is bij de Belastingdienst gecheckt en die heeft bevestigd dat zij door haar niet zal worden opgevat als een arbeidsovereenkomst. In bijlage 7 is het verslag opgenomen van het gesprek dat onze commissie voerde met vertegenwoordigers van dit kerkgenootschap. De keuze voor toepassing van de overeenkomst van opdracht werd hier vooral ingegeven door de wijze waarop de Remonstrantse Broederschap, een kerk van geringe omvang, is georganiseerd en functioneert. Dat wijkt af van de wijze waarop de grotere Protestantse Kerk in Nederland is georganiseerd. Wij menen dat het voorbeeld van de Remonstrantse Broederschap ons geen aanleiding geeft tot invoering van de opdrachtovereenkomst voor predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland.
19
9.4. Adviezen In het onderstaande formuleren wij op grond van bovenstaande weging en van de eerdere overwegingen de volgende adviezen. Handhaaf de huidige kerkelijke rechtspositie Op basis van bovenstaande weging van de alternatieven adviseren wij om de huidige kerkelijke rechtspositie van de predikant voor gewone werkzaamheden te handhaven. 1. Als kerk kunnen we de positie geheel zelf definiëren met woorden die voortkomen uit Schrift, theologie en traditie. Dit betreft met name de regeling van het ambt in onze presbyteriaal-synodaal georganiseerde kerk en de specifieke vormen van gezag en vrijheid die daarin zijn onderscheiden. 2. Bij toepassing van de eigen positie worden we niet gedwongen in sjablonen van andere posities, die nu of in de toekomst elementen (gaan) bevatten, die niet passen bij het kerkelijk denken over het ambt. We voorkomen ook dat we twee juridische regimes naast elkaar moeten hanteren en op elkaar afstemmen. 3. De kerkelijke rechtspositie maakt het goed mogelijk om vormen van flexibiliteit en mobiliteit in te voeren, die gelet op de situatie van de kerk noodzakelijk geacht worden. 4. De kerkelijke positie maakt het goed mogelijk om eventuele tekorten in het huidige systeem, bij voorbeeld met betrekking tot de interventie bij spanningen en conflicten, op te lossen. Bestaande instrumenten kunnen worden verwijderd of verbeterd, nieuwe instrumenten kunnen worden ingevoerd. Daarbij kan zoveel invloed worden toegekend, als we als kerk zelf willen. 5. Per saldo blijkt de kerkelijke positie, ook na belastingen, financieel het meest voordelig voor het inkomen van de predikant. 6. Voor de kerk is de kerkelijke rechtspositie in financieel opzicht de voordeligste optie. De uitval van predikanten door onvrijwillige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid is in vergelijking tot andere beroepsgroepen zo laag, dat we die als kerk nog het beste zelf kunnen blijven verzekeren. Een eventueel centraal werkgeverschap van predikanten bij de Dienstenorganisatie brengt bovendien hoge uitvoeringskosten met zich mee. Vermijd werkgeversgedrag ten opzichte van predikanten Zoals eerder opgemerkt is er de kans dat de burgerlijke rechter de huidige rechtsverhouding gaat aanmerken als een arbeidsovereenkomst. De beste manier om deze kans te minimaliseren is door formeel en materieel de vrijheid van het ambt, die daarin bestaat dat de predikant niet ondergeschikt is aan de kerkenraad of de gemeente, te respecteren. Formeel is de zaak voldoende geregeld in ordinantie 3-5-2, waar expliciet is bepaald dat van ondergeschiktheid aan kerkenraad en gemeente geen sprake is. Materieel zullen kerkenraden zo met de predikant moeten omgaan dat de daadwerkelijke relatie niet kan worden opgevat als een gezagsverhouding. Wij adviseren in voorlichtingsmateriaal over de rechtspositie van de predikant (bij voorbeeld in de Gids voor het beroepingswerk, de Gids Arbeidsvoorwaarden en de brochures over de jaargesprekken) expliciet te benoemen dat de predikant niet ondergeschikt is aan de kerkenraad. Ook is denkbaar dit rapport op de website van de kerk te plaatsen. Doe verder onderzoek naar verbetering van preventie van en interventie bij spanningen In de gesprekken met de verschillende stakeholders is ons gebleken dat de regeling voor preventie van en interventie bij spanningen rond het functioneren van de predikant te wensen overlaat. Wij adviseren om nader onderzoek te doen naar mogelijkheden van (verbetering van de) inzet van instrumenten als jaargesprekken, permanente educatie, loopbaanbegeleiding, intervisie, supervisie, coaching, mediation, rechtspraak e.d. Deze instrumenten dienen zo te worden gehanteerd dat er niet alsnog een gezagsverhouding tussen de gemeente en de predikant ontstaat. Onderling overleg is hierbij wezenlijk. Het opnemen van eisen die aan predikanten worden gesteld in kerkelijke regelingen, kan bijdragen aan de invulling en vervulling van wederzijdse verwachtingen. Investeer in de kwaliteit van bestuurlijke gremia die de rechtspositie onderhouden Het onderhouden van de kerkelijke rechtspositie vraagt voldoende deskundigheid bij de partijen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Wij adviseren bij de samenstelling van de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen, de delegaties in het Georganiseerd Overleg Predikanten, de rechtspre20
kende colleges en de Dienstenorganisatie te (blijven) zorgen voor voldoende kennis op het gebied van arbeidsrecht, belastingrecht en arbeidsvoorwaardenbeleid. Formuleer een duidelijker referentiebeleid Een van de aanleidingen tot de opdracht aan onze commissie was het somtijds stagneren van het overleg in het Georganiseerd Overleg Predikanten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de keuze van de sectoren, waaraan gerefereerd kan worden. 1. Op grond van de overwegingen in hoofdstuk 8 adviseren wij om de positie van predikanten, voor zover dat al gebeurt, niet te vergelijken met die van de zelfstandig ondernemer. 2. Als het gaat om de fiscale positie van de predikant (inkomstenbelasting/loonbelasting en inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet) adviseren wij de partijen in het Georganiseerd Overleg Predikanten om steeds het totaal van de fiscale aspecten van de rechtspositie in het oog te houden. Voor de predikant als resultaatgenieter zijn er ten opzichte van werknemers zowel voordelen (waardering ambtswoning, aftrekbaarheid verwervingskosten) als nadelen (premie zorgverzekeringswet, ontbreken belastingvrije vergoedingen). Wijzigingen op een enkel onderdeel moeten worden gezien in het kader van het geheel. Alleen op die voorwaarde heeft het zin om een andere beroepsgroep (bij voorbeeld de rijksambtenaren) – op enige afstand – te volgen in het arbeidsvoorwaardenbeleid. Utrecht, 27 augustus 2015
21
BIJLAGE 1
OPDRACHT VAN DE COMMISSIE
Bijlage 1 – Opdracht van de commissie Aanleiding De aanleiding voor de instelling van de Adviescommissie Rechtspositie Predikanten (hierna ook: de Adviescommissie) is gelegen in de brief van het Georganiseerd Overleg Predikanten (GOP) d.d. 19 november 2013 aan het moderamen van de generale synode (bijlage) en het aansluitend overleg dat hierover tussen GOP en moderamen is gevoerd. Het GOP heeft geconstateerd dat het in de uitoefening van haar kerkordelijke taak te maken krijgt met de hieronder nader te noemen thematiek, die haar competentie te buiten gaat. Het moderamen heeft onderkend dat deze thematiek nader onderzocht dient te worden en heeft op 28 oktober 2014 besloten de Adviescommissie in te stellen. Formele positie De Adviescommissie is een commissie van het moderamen; het moderamen benoemt haar leden. Het advies van de Adviescommissie is aan het moderamen, die daarover met het GOP zal overleggen. Indien moderamen en GOP van mening zijn dat de uitkomsten van dien aard zijn, dat synodale besluitvorming nodig is c.q. dat de kerkordelijke regels moeten worden aangepast, legt het moderamen het dossier voor aan de kleine synode. Het moderamen informeert de kleine synode over de instelling van de Adviescommissie en houdt de kleine synode tussentijds geïnformeerd over relevante ontwikkelingen. Opdracht De opdracht van de Adviescommissie Rechtspositie Predikanten is vierledig. 1. Formulering randvoorwaarden voor gewenste rechtspositie In de eerste plaats formuleert de Adviescommissie de voorwaarden waaraan de rechtspositie van de predikant idealiter zou moeten voldoen in de situatie van de kerk aan het begin van de 21e eeuw, rekening houdend met de behoefte aan vrijheid, zekerheid, flexibiliteit en sturing van de a) predikant, b) de gemeente en c) de kerk. De Adviescommissie oriënteert zich breed op wensen die leven met betrekking tot de rechtspositie van de predikant. Er zal gesproken moeten worden met - de Bond van Nederlandse Predikanten en daarbinnen met verschillende leeftijdsgroepen, de verschillende geslachten en de verschillende tradities - de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer en - met de ambtelijke vergaderingen op verschillend niveau (synode, lutherse synode, classicale vergaderingen en gemeenten). Overleg met andere kerken die vrij recent hebben besloten de rechtspositie van hun predikanten te wijzigen, zoals de Doopsgezinde Sociëteit en de Remonstrantse Broederschap. is een aanvullende optie. Tevens betrekt de Adviescommissie overwegingen met betrekking tot de scheiding van Kerk en Staat bij de formulering van de randvoorwaarden. 2. Evaluatie bestaande rechtspositie In de tweede plaats inventariseert de Adviescommissie in het kader van het bovenstaande punt voor nu en op termijn welke de sterke en zwakke punten van de huidige positie als vrije beroepsbeoefenaar zijn, gezien vanuit het belang van de predikant, de gemeente en de kerk. Hierbij worden waar nodig ook de eerste ervaringen meegenomen met predikanten die werken in dienst van de landelijke kerk ten behoeve van plaatselijke gemeenten.
22
BIJLAGE 1
OPDRACHT VAN DE COMMISSIE
3. Inventarisatie mogelijke rechtsposities In de derde plaats inventariseert de Adviescommissie welke rechtspositionele regimes volgens het recht toepasbaar zijn op de positie van de predikant voor gewone werkzaamheden. Daarbij wordt in ieder geval de positie als werknemer op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht onderzocht. Per regime worden verscheidene aspecten onderzocht. Voor zover mogelijk en relevant worden de regimes voorzien van een risico-inventarisatie en een scenariobeschrijving. Te denken valt aan: A. aspecten die samenhangen met ecclesiologie en ambtsvisie 1. de vrijheid van het ambt 2. de (gezags)verhoudingen binnen de driehoek kerk – gemeente – predikant De Adviescommissie schenkt daarbij aandacht aan het feit dat twee van de drie posities in deze driehoek nog weer hun geledingen hebben: - de kerk kent als potentieel relevante geledingen de synode (generaal en klein), de Dienstenorganisatie, de generale colleges, de classicale vergaderingen en de regionale colleges; - de gemeente heeft een kerkenraad, waarvan de predikant als ambtsdrager deel uitmaakt, maar ook een college van kerkrentmeesters, met beide hun bevoegdheden, terwijl in een gemeente met wijkgemeenten nog onderscheiden moet worden tussen de bevoegdheden van de algemene kerkenraad en de wijkkerkenraad. B. rechtspositionele, fiscale en administratieve aspecten 1. de toepasselijke juridische incl. fiscale kaders waarbinnen kerk en predikant de onderlinge verhouding mogen regelen. De Adviescommissie besteedt in dit verband tevens aandacht aan de verhouding tussen de burgerlijke rechtsbescherming enerzijds en de kerkelijke rechtsbescherming anderzijds. 2. de mogelijkheden van flexibiliteit en mobiliteit 3. de rechtspositie van de predikant, waarbij met name aandacht moet worden besteed aan: a. aanstelling en aanstellingsduur b. arbeidsvoorwaarden (beloning, ambtswoning/dienstwoning, verlof, vergoeding onkosten, ziektekosten) c. diverse aspecten uit het arbeidsrecht, waaronder gelijke behandeling, collectieve arbeidsovereenkomst, werkgeversaansprakelijkheid, medezeggenschap, arbeidstijden, detachering d. ziekte, ziektekosten en inkomen bij ziekte e. ontslag en inkomen bij werkloosheid f. arbeidsongeschiktheid en inkomen bij arbeidsongeschiktheid g. emeritaats- en pensioenregeling h. inkomen van nabestaanden na overlijdende fiscale behandeling van de diverse inkomensbestanddelen van de predikant als werknemer 4. de route van uitbetaling en de administratie van het traktement. 4. Advies In de vierde plaats brengt de Adviescommissie op grond van de gehouden inventarisaties een advies uit aan het moderamen over eventueel gewenste wijzigingen in de rechtspositie van de predikant voor gewone werkzaamheden. Tussentijds wordt het moderamen op de hoogte gehouden van vorderingen in het proces.
23
BIJLAGE 1
OPDRACHT VAN DE COMMISSIE
Werkwijze De Adviescommissie bepaalt haar eigen werkwijze. Elementen daarvan kunnen zijn (naast de gebruikelijke als onderling beraad en literatuurstudie) het raadplegen van overige deskundigen, bijvoorbeeld door het beleggen van expertmeetings en het desgewenst instellen van werkgroepen op deelonderwerpen. Rapportage De Adviescommissie rapporteert periodiek over de voortgang van de werkzaamheden, voor het eerst in april 2015 en daarna in overleg met het moderamen. Samenstelling Adviescommissie Door het moderamen zijn als lid van de Adviescommissie benoemd: -
Prof. dr. L.J. Koffeman, Prof. mr. T.J. van de Ploeg, Prof. mr. G.C. Boot, Mr. D.G. van Vliet, Mw.. Prof. mr. G. Overkleeft-Verburg, Mr. J.A.R. van Eijsden
Verder neemt mw. mr. drs. P.J.E. van den Bosch, hoofd van de stafafdeling HRM van de dienstenorganisatie op verzoek van het moderamen deel aan de arbeid van de Adviescommissie, terwijl de heer J. Runherd, teamleider predikantstraktementen en –pensioenen, als ambtelijk secretaris van de Adviescommissie zal optreden. moderamen generale synode, oktober 2014
24
BIJLAGE 2
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE
Bijlage 2 – Beschrijving van de kerkelijke rechtspositie 1. Sui generis De rechtspositie van een predikant voor gewone werkzaamheden van de Protestantse Kerk in Nederland is een rechtspositie van eigen aard (sui generis). Binnen de inrichtingsvrijheid van een kerkgenootschap hebben de Protestantse Kerk in Nederland en haar voorgangers deze rechtspositie tot stand gebracht. De rechtspositieregeling sluit een op een aan op de regeling voor het ambt. Voor elke maatregel die getroffen wordt met betrekking tot het ambt bestaat een uitgewerkt rechtspositioneel gevolg. 2. Vastlegging rechtspositie en daarbij handelende partijen De rechtspositie van de predikant is op vier niveaus kerkordelijk vastgelegd. 1. Het ambt is in essentie geregeld in artikel V en VI van de kerkorde. Wat is de taak van de ambten, wat is de verhouding tussen de ambten en hoe werken de ambten samen in ambtelijke vergaderingen? De kerkorde wordt vastgesteld en gewijzigd door de generale synode. 2. De ingang, inhoud en uitgang van het ambt is geregeld in de ordinanties: o ordinantie 3: verkiezing, beroeping, taakomschrijving, domicilieplicht, duur en omvang werktijd, vrijstelling, ontheffing werkzaamheden, ontheffing van het ambt, nevenwerkzaamheden, emeritaat, ontheffing op eigen verzoek en de bevoegdheden buiten vaste bediening o ordinantie 4: consulentschap en vervanging o ordinantie 10: het opzicht over belijdenis en wandel en over verkondiging, catechese en opleiding en vorming o ordinantie 11: behandeling van bezwaren en geschillen o ordinantie 13: opleiding en vorming van de predikant De ordinanties worden vastgesteld en gewijzigd door de generale synode. 3. De arbeidsvoorwaarden zijn op hoofdlijnen vastgelegd in de generale regeling rechtspositie predikanten. Hierbij gaat het om het traktement, de secundaire arbeidsvoorwaarden, de voorziening in het inkomen bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en na overlijden. Ook de financiering van het inkomen en de sociale voorzieningen zijn geregeld in deze generale regeling, die wordt vastgesteld en gewijzigd door de kleine synode. 4. In detail zijn de arbeidsvoorwaarden vastgelegd in de uitvoeringsbepalingen. Hierbij moet gedacht worden aan traktementsbedragen, uitkeringspercentages, premiepercentages, aantal vakantiedagen, vergoedingsregelingen etc. De uitvoeringsbepalingen worden deels vastgesteld en gewijzigd door het Georganiseerd Overleg Predikanten (GOP) en deels door de Beleidscommissie Predikanten (BCP). In het GOP onderhandelt de kerk (mede vertegenwoordigd door de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer) met de Bond van Nederlandse Predikanten over het traktement, de vergoedingen en de sociale voorzieningen. De BCP regelt de financiering van de traktementen en pensioenen via een omslagregeling en de uitvoering van het verzuimprotocol en de wachtgelden. 3. Actoren Voor de beschrijving van de rechtspositie van de predikant is het nuttig onderscheid te maken tussen drie handelende partijen: 1. de kerk, dat is het geheel van bovenplaatselijke ambtelijke vergaderingen (classicale vergaderingen, synode), colleges, generale raden, commissies en besturen; 2. de gemeente, dat is de territoriaal gevormde gemeenschap van leden der kerk, die wordt bestuurd door een kerkenraad en in vermogensrechtelijke aangelegenheden vertegenwoordigd door het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen; 3. de predikant, dat is de natuurlijke persoon die de ambtswerkzaamheden persoonlijk verricht. In onderstaande beschrijving van de rechtspositie wordt steeds beschreven wat de rol van de drie partijen is.
25
BIJLAGE 2
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE
4. Beschrijving van de rechtspositie Onderstaand wordt de rechtspositie van de predikant beschreven aan de hand van de volgende thema’s: 1. aanstelling 2. inhoud en uitvoering van het werk 3. bezoldiging en secundaire arbeidsvoorwaarden en de financiering daarvan 4. ziekte en arbeidsongeschiktheid 5. ontslag en wachtgeldregeling 6. pensioen 7. fiscus 4.1. Aanstelling Voor de aanstelling van een predikant heeft de kerk een eigen regeling. De aanstelling van een predikant geschiedt doordat een kerkenraad een beroep uitbrengt op een natuurlijk persoon die is opgenomen in het predikantenregister van de kerk, en de betrokken persoon vervolgens dit beroep aanvaardt. In het beroepingsproces worden de volgende rollen gespeeld. Kerk De kerk (synode) definieert de competenties waaraan een predikant moet voldoen. De kerk toetst bij een kandidaat de competenties (academisch door de PThU, persoonlijk door geschiktheidscommissie, roeping en loyaliteit door colloquiumcommissie) en schrijft deze in het predikantenregister in. De kerk schrijft de procedure voor, waarlangs het beroepingsproces dient te verlopen. De kerk (RCBB) geeft een gemeente via een solvabiliteitsverklaring toestemming om het beroepingswerk te starten en een predikant te beroepen met een bepaalde maximale werktijd. De kerk (breed moderamen van de classicale vergadering) geeft al dan niet toestemming om een predikant met een beperkte werktijd of een predikant in tijdelijke dienst te beroepen. De kerk (Mobiliteitsbureau van de DO) geeft aan de gemeente op diens verzoek advies over het beroepingswerk. De kerk levert een lijst van mogelijk geschikte kandidaten
Gemeente
Predikant
De gemeente is verplicht om aan de kerk toestemming te vragen als zij een predikant met een beperkte werktijd of een tijdelijke dienst wil beroepen. De gemeente is verplicht aan de kerk advies te vragen over het beroepingswerk, maar is niet gebonden van de lijst van kandidaten, die zij van de kerk krijgt. De gemeente is binnen de gestelde grenzen (werktijd, procedure) vrij een beroep uit te brengen op elke gewenste predikant uit het predikantenregister. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar o.a. geslacht, seksuele praxis en geloofsovertuiging.
26
De predikant is vrij om elk uitgebracht beroep te aanvaarden of af te wijzen.
BIJLAGE 2 Kerk De kerk (breed moderamen van de classicale vergadering) toetst na aanvaarding van het beroep of alles volgens de regels is gegaan en verleent approbatie.
De kerk stelt regels voor residentieen domicilieplicht van de predikant.
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE Gemeente
Predikant
Na de ontvangen approbatie spreekt de gemeente met de predikant een datum voor de bevestiging af. De datum van de bevestiging is de ingangsdatum van de rechtspositie. De gemeente moet de predikant binnen de gemeentegrenzen een ambtswoning aanbieden tenzij anders wordt afgesproken.
De predikant moet zich binnen de gemeentegrenzen vestigen in de aangeboden ambtswoning, tenzij anders wordt overeengekomen.
4.2. Inhoud en uitvoering van het werk Voor de vaststelling van de inhoud van het predikantswerk heeft de kerk een eigen regeling, waarin de drie actoren een eigen rol spelen. Kerk De kerk (synode) bepaalt de doctrinaire ruimte waarbinnen de predikant werkt (belijdenisgeschriften en synode-uitspraken met een belijdend karakter). De kerk (synode) bepaalt wat het dienstwerk van de predikant omvat en geeft richtlijnen voor zaken als de eredienst en de bediening van de sacramenten. De kerk (synode) stelt de beroepscode en gedragsregels voor de predikant vast. De kerk (synode en werkgroep permanente educatie) stellen de eisen vast met betrekking tot de permanente educatie.
Gemeente
Predikant
De kerkenraad stelt een beleidsplan vast voor het leven en werken van de gemeente. Dit plan kan ook inhoud van en prioriteiten in het werk van de predikant bevatten. De kerkenraad houdt jaarlijks een gesprek met de predikant over de kwaliteit van het werk van de kerkenraad en van de predikant. In dit gesprek zijn de ambten gelijkwaardig. De kerk (breed moderamen van de classicale vergadering) keurt het persoonlijk scholingsplan goed.
De predikant stelt binnen de eisen voor de permanente educatie een persoonlijk scholingsplan op en voert dit uit. 27
BIJLAGE 2 Kerk De kerk (werkgemeenschap van predikanten) treft een regeling voor vervanging bij afwezigheid van een predikant (consulentenregeling)
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE Gemeente
Predikant De predikant is binnen de werktijd in de eigen gemeente gehouden als consulent in een andere gemeente op te treden als hij daartoe wordt aangewezen. Binnen de eisen die de kerk aan het ambt stelt en de afspraken met de kerkenraad heeft de predikant een zekere vrijheid in prediking, catechese en pastoraat. Dit wordt in ordinantie 3-5-2 bedoeld met het begrip ‘vrijheid van het ambt’.
4.3. Bezoldiging en secundaire arbeidsvoorwaarden en de financiering daarvan Voor de bezoldiging van de predikanten en de financiering daarvan heeft de kerk een eigen regeling, waarin de drie actoren de volgende rol spelen. Kerk De kerk (kleine synode, Georganiseerd Overleg Predikanten) stelt de arbeidsvoorwaardenregeling (beloning, verlof, vergoeding van onkosten, gratificaties) voor de predikanten vast. Gelijke behandeling van predikanten staat voorop.
De kerk treft een regeling voor vrijstelling van werkzaamheden met doorbetaling van het traktement. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan in een concreet geval een predikant vrijstellen van werkzaamheden. De kerk treft een regeling voor opschorting van de werkzaamheden tijdens de behandeling van een tuchtzaak, waarbij het traktement wordt doorbetaald. Een opzichtcollege kan in een concreet geval tot de opschorting beslissen. De kerk treft een regeling voor de schorsing voor bepaalde tijd (tuchtmaatregel) en de doorbetaling van het traktement. Een opzichtcollege kan in een concreet geval tot de opschorting beslissen. De inschaling van beginnende predikanten wordt gedaan door de kerk volgens regels die de Beleidscommissie Predikanten daarvoor stelt. De kerk betaalt het bruto traktement uit aan de predikant onder inhouding van de pensioenpremie en bijdrage voor de ambtswoning.
Gemeente De gemeenten worden in het Georganiseerd Overleg Predikanten vertegenwoordigd door de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer.
Predikant De predikanten worden in het Georganiseerd Overleg Predikanten vertegenwoordigd door de Bond van Nederlandse Predikanten.
Een gemeente mag niet afwijken van de landelijke regeling (meer of minder geven).
Een predikant mag niet afwijken van de landelijke regeling (meer of minder vragen).
De gemeente vergoedt aan de predikant de onkosten volgens de regels die daarvoor door de kerk zijn gesteld.
De kerk slaat de kosten van het bruto trak28
BIJLAGE 2 Kerk tement om over de gemeenten volgens een door de kleine synode vastgestelde omslagregeling.
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE Gemeente
Predikant
4.4. Ziekte en arbeidsongeschiktheid Voor ziekte en arbeidsongeschiktheid heeft de kerk voor haar predikanten een eigen regeling, waarin naast kerk, gemeente en predikant ook de arbodienst en de verzekeraar van inkomen bij arbeidsongeschiktheid een rol spelen. Kerk De kerk (kleine synode en Georganiseerd Overleg Predikanten) treft een regeling voor doorbetaling van het traktement bij ziekte.
De kerk (Georganiseerd Overleg Predikanten) stelt een protocol vast voor: de rechten en plichten van kerk, gemeente en predikant bij ziekte van een predikant de begeleiding van een predikant bij ziekte door een bedrijfsarts de procedure tot vaststelling van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Kerk (kleine synode en Beleidscommissie Predikanten) sluit een overeenkomst met een arbodienst voor de begeleiding van zieke predikanten. De bedrijfsarts van de arbodienst begeleidt de predikant tijdens de ziekte bij de hervatting van de werkzaamheden.
De kerk (kleine synode en Georganiseerd Overleg Predikanten) treft een regeling voor het inkomen van een predikant bij arbeidsongeschiktheid. Deze regeling maakt onderscheid tussen verloren verdiencapaciteit en verdiencapaciteit in ander werk of herwonnen verdiencapaciteit als predikant. De Kerk (kleine synode en Beleidscommissie Predikanten) sluit een overeenkomst met een verzekeraar voor de verzekering van het afgesproken inkomen bij arbeidsongeschiktheid bij verloren verdiencapaciteit. De kerk (kleine synode en Georganiseerd Overleg Predikanten) treft een wachtgeldregeling bij behoud van verdiencapaciteit in ander werk en bij herwonnen verdiencapaciteit na een herkeuring en voert deze regeling uit. De kerk (Beleidscommissie Predikanten) verhaalt de kosten van verzuimbegeleiding, arbeidsongeschiktheidsverzekering en de wachtgeldregeling bij verdiencapaciteit via de omslagregeling op de gemeenten. De keuringsarts van de verzekeraar stelt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vast. De verzekeraar gaat over tot betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de Beleidscommissie Predikanten gaat over tot uitkering van het wachtgeld.
29
Gemeente De gemeente kan desgewenst zelf een verzekering sluiten voor het risico van doorbetaling van het traktement bij ziekte. Gemeente is in een concreet geval gehouden tot naleving van het protocol.
Predikant
De gemeente meldt de ziekte van de predikant bij de arbodienst.
De predikant meldt zich ziek bij de gemeente.
De gemeente vraagt een keuring aan op advies van de bedrijfsarts of na een bepaalde ziekteperiode.
Predikant is bij ziekte gehouden tot naleving van het protocol.
BIJLAGE 2
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE
4.5. Ontslag en wachtgeldregelingen Voor een aantal met name genoemde situaties heeft de kerk een eigen ontslagregeling getroffen, waarbij ambt en rechtspositie naadloos op elkaar aansluiten: 4. (deeltijd)ontslag wegens insolvabiliteit van de gemeente 5. ontheffing van de werkzaamheden wegens spanningen/ongeschiktheid ter plaatse 6. ontheffing van het ambt wegens algehele ongeschiktheid voor het ambt 7. ontheffing van de werkzaamheden wegens afloop van een tijdelijke dienst 8. schorsing voor onbepaalde tijd (tuchtmaatregel) 9. ontheffing van het ambt wegens leertucht (tuchtmaatregel) 10. ontzetting uit het ambt wegens schromelijke veronachtzaming of misbruik van het ambt (tuchtmaatregel) In deze situatie spelen kerk, gemeente en predikant de volgende rol. Kerk De kerk (breed moderamen van de classicale vergadering en regionaal college voor de behandeling van beheerszaken) stelt vast dat de werktijd van een predikant verminderd moet worden wegens insolvabiliteit van de gemeente. De kerk (generale college voor de ambtsontheffing) stelt vast dat een predikant een gemeente niet langer met stichting kan dienen (spanningen) De kerk (generale college voor de ambtsontheffing) stelt vast dat een predikant geen enkele gemeente meer met stichting kan dienen (ongeschiktheid) De kerk (breed moderamen van de classicale vergadering) geeft toestemming voor het beroepen van een predikant in tijdelijke dienst. De kerk (college voor het opzicht) schorst een predikant voor onbepaalde tijd in de uitoefening van het ambt wegens schromelijke veronachtzaming of misbruik ervan. De kerk (college voor het opzicht) ontheft een predikant uit het ambt nadat de generale synode heeft uitgesproken dat prediking en catechese van de predikant het belijden der kerk weerspreken. De kerk (college voor het opzicht) ontzet een predikant uit het ambt wegens schromelijke veronachtzaming of misbruik ervan. De kerk (synode en Georganiseerd Overleg Predikanten) treft een wachtgeldregeling voor de predikanten die om een van bovenstaande redenen onvrijwillig werkloos is geworden. Daarbij formuleert de Beleidscommissie Predikanten de re-integratieverplichtingen van de werkloze predikant. De kerk (Beleidscommissie Predikanten) kent op verzoek van een predikant een wachtgeld toe.
Gemeente
Predikant
Een predikant vraagt een wachtgeld aan en aanvaardt daarmee de reintegratieverplichtingen.
30
BIJLAGE 2 Kerk De kerk (Beleidscommissie Predikanten) brengt de kosten van het wachtgeld deels in rekening bij de laatste gemeente of via de omslagregeling bij alle gemeenten.
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE Gemeente De gemeente draagt direct bij in de kosten van het wachtgeld bij na een tijdelijke dienst en na losmaking wegens spanningen.
Predikant
4.6. Pensioen De kerk treft voor de predikanten een voorziening voor het inkomen bij ouderdom (pensioen) en na overlijden (nabestaandenpensioen) door een overeenkomst daartoe te sluiten met een pensioenuitvoerder. Kerk De kerk (kleine synode) sluit een overeenkomst met een pensioenuitvoerder ter voorziening in het inkomen van een predikant of zijn nabestaanden bij ouderdom en na overlijden. De kerk (Georganiseerd Overleg Predikanten) beslist over de verdeling van de pensioenpremie over gemeenten enerzijds en predikanten anderzijds. De Kerk (Beleidscommissie Predikanten) brengt de pensioenpremie bij de predikanten in rekening door deze in te houden op het traktement. De kerk (Beleidscommissie Predikanten) brengt de pensioenpremie bij de gemeenten in rekening via de omslagregeling. De pensioenverzekeraar keert ouderdomspensioen uit als de predikant daarvoor de leeftijd heeft bereikt. De pensioenverzekeraar keert nabestaandenpensioen uit nadat de predikant is overleden.
Gemeente
Predikant
4.7. Fiscus In fiscaal opzicht heeft een predikant de keuze uit twee posities: 11. pseudo-ondernemer 12. pseudo-werknemer (opting-in) Pseudo-ondernemer De pseudo-ondernemer valt onder de Wet op de Inkomstenbelasting, niet onder de Wet op de Loonbelasting. Hij geeft al zijn inkomsten (bruto traktement, onkostenvergoedingen, gratificaties, preekbeurtvergoedingen etc.) op als ‘inkomsten uit overige werk’. Alle kosten die de predikant heeft gemaakt om deze inkomsten te verwerven kunnen worden afgetrokken. Deze kosten moeten geadministreerd zijn en door de predikant aangetoond kunnen worden als samenhangend met de uitoefening van het ambt. Een pseudo-ondernemer is geen ondernemer en kan geen gebruik maken van ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek en de oudedagsreserve. Voor de ambtswoning pleegt de Belastingdienst een fiscale bijtelling van een percentage van de WOZ-waarde van de ambtswoning (in 2015 1,8%), terwijl de predikant de voor de ambtswoning betaalde woonbijdrage weer mag aftrekken. De pseudo-ondernemer wordt door de Belastingdienst zelf aangeslagen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Pseudo-werknemer (opting-in) De pseudo-werknemer valt onder de Wet op de Loonbelasting. Bruto inkomen is belast, maar bepaalde vergoedingen en bij voorbeeld de jubileumgratificatie kunnen belastingvrij worden verstrekt. Bovendien kan gebruik gemaakt worden van de werkkostenregeling. Ook de pseudo-werknemer heeft een administratieplicht en moet de onkosten, waarvoor hij een onbelaste vergoeding krijgt, kunnen 31
BIJLAGE 2
BESCHRIJVING KERKELIJKE RECHTSPOSITIE
aantonen. De werknemersverzekeringen zoals WW en WIA gelden niet de pseudo-werknemer, omdat die geen werknemer is. De pseudo-werkgever draagt de loonheffing af aan de Belastingdienst. Voor de ambtswoning pleegt de Belastingdienst een fiscale bijtelling van 18% van het belastbaar inkomen, terwijl de predikant de voor de ambtswoning betaalde woonbijdrage weer mag aftrekken. Voor de pseudo-ondernemer draagt de pseudo-werkgever aan de Belastingdienst de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet af die wordt ingehouden op het netto loon. Praktijk Bijna alle predikanten zijn pseudo-ondernemer. Redenen daarvoor: 13. als de onkosten hoger zijn dan de daarvoor ontvangen vergoeding heeft de pseudo-ondernemer een aftrekpost en de pseudo-werknemer niet 14. bij de pseudo-werknemer moet de pseudo-werkgever loonheffing afdragen. De pseudo-werkgever bestaat voor de predikant uit twee instanties: de lokale gemeente die de (onkosten)vergoedingen uitbetaalt en de kerk die het bruto-traktement uitbetaalt. Voor lokale vrijwilligers is het berekenen van de loonheffing een complexe klus. Wil men die uitbesteden aan een professioneel kantoor, dan brengt dat kosten met zich mee. Verder is er het bezwaar dat beide instanties ieder voor hun eigen deel de loonheffing inhouden. Vanwege de progressiviteit in de inkomstenbelasting houden ze samen te weinig in. Als de kerk dat wil compenseren brengt dat weer extra werk met zich mee. Vanwege de moeite voor de pseudo-werkgevers wordt zelden meegewerkt aan de opting-in-regeling. Alleen als de predikant een ambtswoning bewoont met een uitzonderlijk hoge WOZ-waarde, is de kerk bereid de opting-in-regeling toe te passen. In de praktijk is dat bij 8 van de 1.900 predikanten het geval.
32
BIJLAGE 3
INKOMENSPLAATJE EN KOSTENPLAATJE
Bijlage 3 – Inkomensplaatje en kostenplaatje maatman: predikant met 17,08 periodieken
inkomen inkomen kosten kerkelijk kosten predikant gemeente medewerker werkgever
juni 2015 BELONING-PREMIES-WONEN bruto loon vakantietoeslag eindejaarsuitkering totaal loon
53.984 4.319 4.481 62.783
53.984 4.319 4.481 62.783
wettelijke inkomensafhankelijke premie ZVW tegemoetkoming ZKV totaal ziektekosten
-2.521 3.612 1.091
3.612 3.612
3.612
897 897
1.076 1.066 PM 2.142
werknemerspremie WW werkgeverspremie WW-Awf sectorpremie WW-premie incl kinderopvang kosten wachtgelden totaal werkloosheidspremies werknemerspremie AOP (Aegon/PFZW) werkgeverspremie AOP (Aegon/PFZW) WAO-WIA basispremie werkgevers gedifferentieeerde werkgeverspremie WGA totaal arbeidsongeschiktheidsverzekering
53.984 4.319 4.481 62.783
53.984 4.319 4.481 62.783 3.612
-52 1.984
1.984
werknemerspremie OP/NP PFZW werkgeverspremie OP/NP PFZW totaal ouderdoms en nabestaandenpensioen
-6.208
huur ambtswoning huur woning totaal huurlasten
-6.996
- belasting over tegemoetkoming ZKV - belastingaftrek pensioenpremies - belastingaftrek woning (WOZ-waarde 300.000) totaal specifieke fiscale aspecten
-1.517 2.607 670 1.761
totaal na huur en voor belastingen (algemeen)
52.431
-6.208
-6.996
verschil inkomen predikant - kerkelijk medewerker verschil kosten gemeente - werkgever
33
-52
121 2.989 676 3.786
-5.102 5.869 5.869 -6.996 12.000 5.004
-5.102 -6.996 -6.996
6.974 6.974 -6.996 12.000 5.004
2.165 -1.418 747
80.149
51.379
84.301
-1.052 4.152
BIJLAGE 4
FISCALE ALTERNATIEVEN
Bijlage 4 – Fiscale alternatieven 1. Inleiding Bij de beantwoording van de vraag op welke wijze het inkomen van een predikant in de heffing van inkomstenbelasting (en mogelijk loonbelasting en omzetbelasting) wordt betrokken zijn de feiten en omstandigheden van het betreffende geval beslissend. Een belangrijk onderdeel van deze feiten en omstandigheden vormen de bepalingen van de kerkorde die de positie van de predikant ten opzichte van zijn gemeente en het kerkverband regelen. Daarnaast kunnen ook andere feiten en omstandigheden een rol spelen, zoals plaatselijk gewoonterecht. In principe moet het inkomen van een predikant in ieder individueel geval afzonderlijk aan de hand van alle aanwezige feiten en omstandigheden in het licht van de belastingwetgeving worden beoordeeld. Dit laatste neemt niet weg dat meestal de feiten en omstandigheden die van doorslaggevend belang zijn voor deze beoordeling, zullen overeenkomen, in welke gevallen de beoordeling tot dezelfde uitkomst zal leiden. Een predikant ontvangt zijn inkomen als vergoeding van de door hem verrichte werkzaamheden. Dit betekent dat er voor de heffing van inkomstenbelasting en omzetbelasting drie mogelijkheden zijn, te weten: 1. Het inkomen vormt winst uit onderneming (verder: winst); tevens is dan sprake van omzet die in beginsel onderworpen is aan de omzetbelasting (verder: omzet); 2. Het inkomen vormt loon uit dienstbetrekking (verder: loon); 3. Het inkomen vormt resultaat uit overige werkzaamheden (verder: ROW). Bij de beoordeling om welk soort inkomen het gaat, dient deze volgorde te worden aangehouden. Dit houdt in dat eerst dient te worden getoetst of het inkomen van de predikant winst c.q. omzet vormt. Is dit het geval, dan komen de beide andere inkomenscategorieën niet meer aan de orde. Is dit niet het geval, dan dient te worden getoetst of het inkomen van de predikant als loon dient te worden aangemerkt. Is dit het geval, dan kan geen sprake zijn van omzet of ROW. Is dit niet het geval, dan is evenmin sprake van omzet, maar noodzakelijkerwijs wel van ROW. In deze notitie wordt in hoofdlijnen aangegeven in welke gevallen op grond van wettelijke en in de rechtspraak ontwikkelde criteria sprake is van winst/omzet, loon of ROW. Daarbij worden geen concrete uitspraken gedaan over de fiscale positie van predikanten. Daarvoor is een onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden noodzakelijk die buiten het doel van deze notitie valt. Deze notitie is slechts bedoeld als handreiking bij de beoordeling van de fiscale gevolgen van het geheel van feiten en omstandigheden dat zich in een bepaald geval kan voordoen. 2. Winst uit onderneming a. Inkomstenbelasting Van winst kan slechts sprake zijn indien een onderneming aanwezig is waaruit de belastingplichtige inkomen geniet. Toegespitst op de positie van een predikant, roept dit twee vragen op: Kunnen de werkzaamheden van een predikant als onderneming worden aangemerkt? Als deze werkzaamheden als onderneming kunnen worden aangemerkt, geniet de predikant dan zijn inkomen uit deze onderneming? De tweede vraag is eenvoudig te beantwoorden: als de werkzaamheden van de predikant een onderneming vormen en hij zelf recht heeft op de inkomsten die daaruit voortvloeien en zelf verbonden wordt voor de (financiële) verplichtingen die ten behoeve van zijn werkzaamheden worden aangegaan (hetgeen in het algemeen het geval zal zijn), zal deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. Het antwoord op de eerste vraag – vormen de werkzaamheden van een predikant een onderneming – is wat minder eenvoudig. Onder ‘onderneming’ wordt in dit verband verstaan: een organisatie van kapitaal en arbeid waardoor wordt deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer teneinde winst te behalen. De wet bepaalt dat het zelfstandig uitgeoefend beroep eveneens als onderneming wordt aangemerkt. Anders dan bij een ‘gewone’ onderneming, zal bij een zelfstandig uitgeoefend beroep het accent liggen op de persoonlijke bekwaamheden en kwaliteiten van de belastingplichtige, terwijl daarbij de factor kapitaal (en dus ook de voor een ‘gewone’ onderneming vereiste organisatie) een ondergeschikte rol zal spelen. Volgens vaste jurisprudentie is voor een zelfstandig uitgeoefend beroep 34
BIJLAGE 4
FISCALE ALTERNATIEVEN
noodzakelijk dat de betreffende werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening en risico worden verricht en dat daarbij ondernemersrisico wordt gelopen. In casuïstische jurisprudentie is dit algemene uitgangspunt voor predikanten op zodanige wijze uitgewerkt dat in het algemeen geen zelfstandig uitgeoefend beroep aanwezig wordt geacht als sprake is van een belastingplichtige die als vaste predikant verbonden is aan een gemeente en als zodanig een vast traktement geniet (zie bijvoorbeeld HR 26 januari 2007, nr. 42 519, BNB 2007/127). Is echter geen sprake van binding met enig kerkgenootschap en geen sprake van een vast traktement, dan zal veelal sprake zijn van een zelfstandig uitgeoefend beroep (zie bijvoorbeeld Hof Leeuwarden 9 september 1963, nr. 198/63, BNB 1964/169). Indien een predikant een zelfstandig beroep uitoefent en dus winst geniet, wordt de omvang van zijn inkomen bepaald volgens de winstbepalingsregels. Deze houden onder andere in dat alle voordelen uit hoofde van het zelfstandige beroep (dus niet alleen het traktement, maar ook het woongenot van de pastorie en eventuele kostenvergoedingen) tot de winst worden gerekend en dat daarop alle kosten die met het zelfstandige beroep samenhangen in aftrek kunnen worden gebracht (waarbij de omvang van sommige kosten, bijvoorbeeld die van de eigen auto, door de wet zijn genormeerd). Verder houden de winstbepalingsregels in dat goed koopmansgebruik het tijdstip bepaalt waarop de baten als inkomen in aanmerking moeten worden genomen en de kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Last but not least houden deze regels in dat – onder voorwaarden – gebruik kan worden gemaakt van de ondernemersfaciliteiten. De belangrijkste ondernemersfaciliteiten zijn: de fiscale oudedagsreserve (een aftrekpost ter grootte van 9,8% van de winst met een maximum van € 8.631 mits – kort gezegd - ten minste 1225 uur per jaar aan beroepswerkzaamheden wordt besteed (deze aftrekpost wordt overigens op enig moment in de toekomst weer tot het inkomen gerekend)); de zelfstandigenaftrek (een aftrekpost van € 7.280, mits – kort gezegd – ten minste 1225 uur per jaar aan beroepswerkzaamheden wordt besteed); de MKB-winstvrijstelling (een aftrekpost van 14% van de winst na aftrek van de ondernemersaftrek). De aldus bepaalde winst wordt belast volgens het progressieve tarief van box 1, d.w.z.: het inkomen van € 0 - € 19.822 wordt belast tegen een tarief van 36,5%; het inkomen van € 19.823 - € 57.585 wordt belast tegen een tarief van 42 %; het inkomen vanaf € 57.586 wordt belast tegen een tarief van 52%. De aldus berekende belasting wordt verminderd met de heffingskorting waarop de belastingplichtige recht heeft. Het feit dat de beoefenaar van een zelfstandig beroep – onder voorwaarden – recht heeft op de ondernemersfaciliteiten heeft tot gevolg dat de belasting- en premiedruk op zijn inkomen doorgaans substantieel lager is dan de belasting- en premiedruk op het inkomen van een belastingplichtige die loon of ROW geniet. b. Omzetbelasting (btw) Voor de heffing van omzetbelasting of btw gelden met betrekking tot het ondernemerschap ongeveer dezelfde criteria als voor de inkomstenbelasting. Iedereen die zelfstandig structureel een bedrijf of beroep uitoefent, valt als ondernemer onder de heffing van omzetbelasting. Er is wel een belangrijk verschil met het ondernemerschap in de inkomstenbelasting: voor de heffing van omzetbelasting maakt het niet uit of met de werkzaamheden naar winst wordt gestreefd. Het gaat enkel erom of iemand zelfstandig werkzaamheden tegen een overeengekomen vergoeding verricht. Het kan dus ook gaan om een zelfstandige beroepsbeoefenaar die voor de heffing van inkomstenbelasting ROW geniet. Werkzaamheden die in loondienst of op een andere manier onzelfstandig worden verricht, zijn niet onderworpen aan de omzetbelasting. Wie in dienstbetrekking is, kan in zoverre niet in de heffing worden betrokken, maar wie niet in dienstbetrekking tot een werkgever staat, kan toch in een zodanige relatie staan tot zijn opdrachtgever dat de zelfstandigheid ontbreekt. Dat zal vaak het geval zijn wanneer er altijd maar één opdrachtgever is en bedrijfsrisico’s ontbreken (vgl. Hof van Justitie EU 18 oktober 2007, Van der Steen, nr. C-355/06, BNB 2008/52). In de jurisprudentie en literatuur is een reeks criteria ontwikkeld voor de beoordeling van de zelfstandigheid van natuurlijke personen die hun werkzaamheden niet in loondienst maar ook niet zelfstandig verrichten (zie Van Hilten/Van Kesteren, Ome zetbelasting, 14 druk, 2014, par. 5.5.2). Een voorbeeld is de koordirigent die verschillende koren onder zijn hoede had. Deze was voldoende zelfstandig om aangemerkt te worden als ondernemer (Hoge Raad 29 maart 1995, nr. 30 315, BNB 1995/155). Dit alles tezamen genomen maakt het niet waar35
BIJLAGE 4
FISCALE ALTERNATIEVEN
schijnlijk dat een gewone gemeentepredikant als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt. Dit in het bijzonder vanwege de omstandigheid dat er slechts één ‘opdrachtgever’ is (de gemeente)en wegens het ontbreken van een reëel economisch (bedrijfs)risico. De zelfstandigheid van het ambt staat de onzelfstandigheid voor de omzetbelasting tot nu toe niet in de weg. Indien een predikant zou moeten worden aangemerkt als een zo zelfstandige beroepsbeoefenaar dat hij ondernemer is voor de omzetbelasting, moet hij over zijn bruto-inkomsten (omzet) omzetbelasting voldoen naar het algemene tarief van 21 %. Van deze belasting mag hij in aftrek brengen de omzetbelasting die hij op facturen voor de uitoefening van zijn beroep betaalt. 3. Loon uit dienstbetrekking Als de predikant geen zelfstandig beroep uitoefent, dient vervolgens te worden onderzocht of hij in dienstbetrekking is en dientengevolge loon geniet. Voor de vraag of sprake is van een dienstbetrekking voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting is niet van belang hoe de betrokken partijen zelf hun rechtsverhouding betitelen of beschouwen. De Belastingdienst en – zo nodig – de belastingrechter beoordelen op basis van de aanwezige feiten en omstandigheden of sprake is van een dergelijke dienstbetrekking. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een ‘echte’ en een ‘fictieve’ dienstbetrekking. Van een ‘echte’ dienstbetrekking is sprake: als de werknemer de verplichting heeft om persoonlijk arbeid te verrichten, als de werkgever de verplichting heeft om (als tegenprestatie) loon te betalen, en als sprake is van een gezagsrelatie tussen werkgever en werknemer. Het laatste element levert in de praktijk de meeste problemen op. Het komt er – kort gezegd – op neer dat de werknemer aan de werkgever ondergeschikt is waardoor hij verplicht is om bij zijn werkzaamheden de opdrachten of aanwijzingen van de werkgever op te volgen. In het algemeen pleegt de rechter de rechtsverhouding tussen een predikant en zijn gemeente en/of kerkverband niet als ‘echte’ dienstbetrekking aan te merken, met name omdat deze rechtsverhouding in sterke mate wordt beheerst door het van toepassing zijnde kerkelijk recht (zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 24 juni 1963, nr. 764/62, BNB 1964/66, CRvB 21 oktober 1980, nr. WWV 1979/22, RSV 1981/51 en HR 14 juni 1991, nr. 14 220, NJ 1992, 173). Deze regel kent echter een enkele uitzondering (zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht 15 december 1999, NJ 2000, 494). Naast de ‘echte’ dienstbetrekking kent de Wet op de loonbelasting 1964 ook ‘fictieve’ dienstbetrekkingen. Een voor predikanten belangrijke fictieve dienstbetrekking is die welke ontstaat door een zogenoemd ‘opting-in verzoek’. Daarin verzoekt een predikant die geen winst geniet, samen met de beoogde inhoudingsplichtige, aan de Belastingdienst om de rechtsverhouding tot zijn gemeente en/of kerkverband voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting aan te merken als dienstbetrekking. Het gevolg daarvan is dat het loonbelastingregime – met alle daaraan verbonden voor- en nadelen – van toepassing is op zijn inkomen. Wanneer de rechtsverhouding van een predikant tot zijn gemeente en/of kerkverband voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting als dienstbetrekking wordt aangemerkt (hetzij omdat op grond van de feiten en omstandigheden sprake is van een echte of een fictieve dienstbetrekking, hetzij omdat daarvoor door middel van een opting-in verzoek is gekozen), dient de inhoudingsplichtige (d.w.z. de gemeente en/of het kerkverband) loonbelasting in te houden op het door hem genoten loon. Uitgangspunt is dat al hetgeen uit de dienstbetrekking wordt genoten, daaronder begrepen hetgeen wordt vergoed (bijvoorbeeld in de vorm van een kostenvergoeding) of verstrekt (bijvoorbeeld in de vorm van het woongenot van de pastorie) in het kader van de dienstbetrekking, tot het loon behoort. Deze regel kent echter een aantal uitzonderingen, zoals de aanspraken uit hoofde van en bijdragen voor een pensioenregeling en vergoedingen en verstrekkingen die ingevolge de wet onbelast kunnen worden verstrekt (zie het kader hierna). Hetgeen (uiteindelijk) als belast loon wordt aangemerkt, wordt – zonder dat daarbij faciliteiten van toepassing zijn en zonder dat door de predikant gemaakte (nietvergoede) beroepskosten in aftrek kunnen worden gebracht – geheel belast tegen het – in punt 2 weergegeven – tarief van box 1. Werkkostenregeling Met ingang van 1 januari 2015 geldt voor iedere werkgever de zogenoemde werkkostenregeling welke bepaalt in hoeverre onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan een werknemer kunnen worden toegekend. Binnen de werkkostenregeling kan maximaal 1,2% van het totale fiscale loon van een werkgever (de vrije ruimte ) worden besteed aan onbelaste vergoedingen en 36
BIJLAGE 4
FISCALE ALTERNATIEVEN
verstrekkingen voor werknemers. Daarbij hoeft niet meer te worden getoetst of de werknemers deze vergoedingen of verstrekkingen zakelijk of privé gebruiken; wel moeten deze vergoedingen en verstrekkingen voldoen aan de gebruikelijkheidstoets (d.w.z. dat deze vergoedingen en verstrekkingen niet meer dan 30% mogen afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is). Daarnaast kunnen bepaalde zaken onbelast worden vergoed, worden verstrekt of ter beschikking worden gesteld door gebruik te maken van nihilwaarderingen voor verstrekkingen in natura en gerichte vrijstellingen. Volledigheidshalve worden hieronder enkele gerichte vrijstellingen voor vergoedingen en verstrekkingen genoemd die voor predikanten van belang kunnen zijn: vervoer en reiskosten, waaronder voor woon-werkverkeer: abonnementen voor reizen met openbaar vervoer; kostenvergoedingen voor zakelijke reizen en woon-werkverkeer met eigen vervoer van maximaal € 0,19 per kilometer ; losse kaartjes voor zakelijke reizen met openbaar vervoer; zakelijke reizen met de fiets, elektrische fiets, scooter en dergelijke: maximaal € 0,19 per kilometer ; kosten van tijdelijk verblijf voor de dienstbetrekking, zoals overnachtingen tijdens dienstreizen en maaltijden; cursussen, congressen, vakliteratuur en dergelijke, voor het onderhouden en verbeteren van de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het werk; studie- en opleidingskosten; verhuiskosten, als de verhuizing verband houdt met de dienstbetrekking. 4. Resultaat uit overige werkzaamheden Wanneer een predikant noch winst, noch loon geniet, dient zijn inkomen te worden aangemerkt als ROW. Er is namelijk sprake van inkomen dat een vergoeding vormt voor arbeid waardoor in het maatschappelijke verkeer wordt opgetreden, welke vergoeding redelijkerwijs voorzienbaar is. De wet bepaalt dat de omvang van het ROW wordt vastgesteld conform de bepalingen die gelden voor het vaststellen van de omvang van de winst. Met andere woorden, ook bij de bepaling van het ROW geldt dat alle voordelen uit hoofde van het predikantschap tot het ROW dienen te worden gerekend en alle met het predikantschap verband houdende kosten daarop in aftrek kunnen worden gebracht en dat goed koopmansgebruik het tijdstip bepaalt waarop de baten als inkomen in aanmerking moeten worden genomen en de kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Een belangrijk verschil tussen degene die ROW geniet en de beoefenaar van een vrij beroep is echter dat de ROW-genieter geen gebruik kan maken van de ondernemersfaciliteiten. Het gehele ROW wordt derhalve belast tegen het – in punt 2 weergegeven – tarief van box 1. Dit betekent dat de belasting- en premiedruk op het inkomen van een ROW-genieter aanmerkelijk hoger is dan op het inkomen van de beoefenaar van een vrij beroep.
37
BIJLAGE 5
OVEREENKOMST VAN OPDRACHT
Bijlage 5 – Overeenkomst van opdracht Artikel 400 1. De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. 2. De artikelen 401-412 zijn, onverminderd artikel 413, van toepassing, tenzij iets anders voortvloeit uit de wet, de inhoud of aard van de overeenkomst van opdracht of van een andere rechtshandeling, of de gewoonte. Artikel 401 De opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Artikel 402 1. De opdrachtnemer is gehouden gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht. 2. De opdrachtnemer die op redelijke grond niet bereid is de opdracht volgens de hem gegeven aanwijzingen uit te voeren, kan, zo de opdrachtgever hem niettemin aan die aanwijzingen houdt, de overeenkomst opzeggen wegens gewichtige redenen. Artikel 403 1. De opdrachtnemer moet de opdrachtgever op de hoogte houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en hem onverwijld in kennis stellen van de voltooiing van de opdracht, indien de opdrachtgever daarvan onkundig is. 2. De opdrachtnemer doet aan de opdrachtgever verantwoording van de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten. Heeft hij bij de uitvoering van de opdracht ten laste van de opdrachtgever gelden uitgegeven of te diens behoeve gelden ontvangen, dan doet hij daarvan rekening. Artikel 404 Indien de opdracht is verleend met het oog op een persoon die met de opdrachtnemer of in zijn dienst een beroep of een bedrijf uitoefent, is die persoon gehouden de werkzaamheden, nodig voor de uitvoering van de opdracht, zelf te verrichten, behoudens voor zover uit de opdracht voortvloeit dat hij deze onder zijn verantwoordelijkheid door anderen mag laten uitvoeren; alles onverminderd de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer. Artikel 405 1. Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd. 2. Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. Artikel 406 1. De opdrachtgever moet aan de opdrachtnemer de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen. 2. De opdrachtgever moet de opdrachtnemer de schade vergoeden die deze lijdt ten gevolge van de hem niet toe te rekenen verwezenlijking van een aan de opdracht verbonden bijzonder gevaar. Heeft de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf gehandeld, dan geldt de vorige zin slechts, indien dat gevaar de risico’s welke de uitoefening van dat beroep of bedrijf naar zijn aard meebrengt, te buiten gaat. Geschiedt de uitvoering van de opdracht anderszins tegen loon, dan is de eerste zin slechts van toepassing, indien bij de vaststelling van het loon met het gevaar geen rekening is gehouden. Artikel 407 1. Indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben gegeven, zijn zij hoofdelijk tegenover de opdrachtnemer verbonden.
38
BIJLAGE 5
OVEREENKOMST VAN OPDRACHT
2. Indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben ontvangen, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming in de nakoming, tenzij de tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend. Artikel 408 1. De opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen. 2. De opdrachtnemer die de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan, behoudens gewichtige redenen, de overeenkomst slechts opzeggen, indien zij voor onbepaalde duur geldt en niet door volbrenging eindigt. 3. Een natuurlijk persoon die een opdracht heeft verstrekt anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is, onverminderd artikel 406, ter zake van een opzegging geen schadevergoeding verschuldigd. Artikel 409 1. Indien de opdracht met het oog op een bepaalde persoon is verleend, eindigt zij door zijn dood. 2. Alsdan zijn diens erfgenamen, indien zij kennis dragen van de erfopvolging en van de opdracht, verplicht al datgene te doen wat de omstandigheden in het belang van de wederpartij eisen. Een overeenkomstige verplichting rust op degenen in wier dienst of met wie de opdrachtnemer een beroep of bedrijf uitoefende. Artikel 410 1. De dood van de opdrachtgever doet de opdracht slechts eindigen, indien dit uit de overeenkomst voortvloeit, en dan eerst vanaf het tijdstip waarop de opdrachtnemer de dood heeft gekend. 2. Eindigt de opdracht door de dood van de opdrachtgever, dan is de opdrachtnemer niettemin verplicht al datgene te doen wat de omstandigheden in het belang van de wederpartij eisen. Artikel 411 1. Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. 2. In het in lid 1 bedoelde geval heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht. Artikel 412 Een rechtsvordering tegen de opdrachtnemer tot afgifte van de stukken die hij ter zake van de opdracht onder zich heeft gekregen, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop zijn bemoeiingen zijn geëindigd. Artikel 413 1. Van artikel 408 lid 3 kan niet worden afgeweken. 2. Van de artikelen 408 lid 1 en 411 kan niet worden afgeweken ten nadele van een opdrachtgever als bedoeld in artikel 408 lid 3. 3. Van artikel 412 kan slechts op dezelfde voet worden afgeweken als van de regels inzake de verjaring van rechtsvorderingen die in titel 11 van Boek 3 zijn opgenomen.
39
BIJLAGE 6
ALGEMENE DOOPSGEZINDE SOCIETEIT
Bijlage 6 – Verslag van het gesprek met de Algemene Doopsgezinde Sociëteit Toegelicht wordt waarom en hoe de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (ADS) de kerkelijke rechtspositie van de predikant vervangen heeft door de arbeidsovereenkomst. 1. Aanleiding voor de verandering waren de volgende problemen bij toepassing van de kerkelijke rechtspositie. a. De ADS is een kerkgenootschap, waarin de lokale gemeenten een hoge mate van autonomie hebben. Er is nauwelijks sprake van centrale regelingen in een kerkorde. Het centraal regelen van een kerkelijke rechtspositie voor predikanten is in deze situatie moeilijk. De ADS kent bij voorbeeld alleen het priesterschap aller gelovigen en onderscheidt geen ambten. Er is een lijst van aanbevolen predikanten, maar gemeenten zijn vrij om buiten deze lijst om te beroepen. b. Predikanten hadden geen goed vangnet voor inkomen bij onvrijwillige werkloosheid. c. Predikanten waren voor inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid altijd verzekerd via de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ). Deze wet werd op een gegeven moment afgeschaft, waardoor de ADS een andere voorziening moest treffen. De premie voor deze voorziening dreigde torenhoog te worden, waarbij ook nog eens de premievrije opbouw van ouderdomspensioen bij arbeidsongeschiktheid bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn verloren ging. 2. Als oplossing voor de problemen is gekozen voor de arbeidsovereenkomst tussen de predikant en de gemeente. Via het arbeidsrecht van de burgerlijke overheid is er nu duidelijkheid over onder meer aanstelling (onder meer Flexwet), beloning, verlof (vakantie, zorgverlof), ziekte (Wet Verbetering Poortwachter, Wet Loondoorbetaling bij Ziekte), arbeidsongeschiktheid (WIA), onvrijwillige werkloosheid (WW) en ontslag. De toepassing van het arbeidsrecht leidde voor de ADS niet tot veel extra kosten en geeft de predikanten het nodige fiscale gemak. 3. In de arbeidsovereenkomst is sprake van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. Dit staat op gespannen voet met het doopgezinde principe van de gelijkheid van alle gelovigen. In de preambule van het model van de arbeidsovereenkomst wordt uiteengezet wat de verhouding tussen predikant en gemeente is en wat de vrijheid van de predikant is (zie bijlage). Dit is een punt dat blijft wrikken in de gekozen oplossing. 4. Waar predikant en gemeente een arbeidsovereenkomst sluiten staat de kerk niet geheel buiten spel. De kerk zorgt voor de volgende dienstverlening via de IDGP (Instelling ten dienste van Doopsgezinde Gemeenten en Personen, www.idgp.nl): a. de verzorging van de nascholing b. een arbeidsvoorwaardenregeling, die tot stand komt in overleg tussen kerk en predikanten (gemeente en predikant kunnen van deze regeling afwijken) c. standaard arbeidsovereenkomsten en advies over het gebruik daarvan in concrete situaties d. advies over en toezicht op functiebeschrijvingen e. uitvoering van de loon- en pensioenadministratie (op verzoek) f. protocollen voor jaargesprekken en begeleiding van jaargesprekken (op verzoek) g. casemanagement bij toepassing van de Wet Verbetering Poortwachter (op verzoek) h. het sluiten van een verzuimverzekering (op verzoek) i. bemiddeling door een landelijke commissie bij spanningen j. personeelsvoorzieningen (collectieve verzekeringen met korting) Voor deze dienstverlening betaalt een gemeente € 240 per jaar per predikant. Gemeenten zijn ook vrij om buiten het landelijke bureau om de diensten van bij voorbeeld arbeidsjuristen in te schakelen. 5. In fiscaal opzicht genieten de predikanten van de ADB loon uit dienstbetrekking. Daarop is de Wet op de Loonbelasting van toepassing, inclusief de werkkostenregeling. 6. Als werkgever is de gemeente voor haar predikant de inkomensafhankelijke ZVW-premie aan de Belastingdienst verschuldigd. 7. Het risico van inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid (arbeidsongeschiktheidspensioen), ouderdom (ouderdomspensioen) en na overlijden (nabestaandenpensioen) is ondergebracht bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
40
BIJLAGE 6
ALGEMENE DOOPSGEZINDE SOCIETEIT MODEL-ARBEIDSOVEREENKOMST VAN GEMEENTE MET PREDIKANT / VOORGANGER / PASTORAAL WERKENDE
PREAMBULE In onze doopsgezinde gemeenten kennen we geen ambten en geen hiërarchie. Alle leden zijn aan elkaar gelijkwaardig, we zijn broeders en zusters van elkaar. We zijn allemaal geroepen om samen gemeente te zijn. Een gemeente streeft er naar het koninkrijk van God zichtbaar te maken in navolging van Jezus. Elk lid draagt met zijn/haar eigen talent eraan bij dat we samen het ‘lichaam van Christus’ vormen. We gaan uit van het priesterschap aller gelovigen. Het hoogste beslissingsorgaan is de ledenvergadering. Deze typisch doopsgezinde uitgangspunten leiden tot een onderlinge gelijkwaardigheid van alle leden. Ook voor de verhouding tussen kerkenraad en predikant/voorganger/pastoraal werker is het principe van gelijkwaardigheid leidend. Onderkend wordt dat deze beroepsbrief/arbeidsovereenkomst het werkgever- en het werknemerschap introduceert bij respectievelijk kerkenraad en predikant/voorganger/¬pastoraal werker. Dit impliceert een gezagsverhouding. Als gevolg hiervan ontstaat in beginsel een spanningsveld tussen de doopsgezinde uitgangspunten van gelijkwaardigheid tussen kerkenraad en predikant/voorganger/pastoraal werker enerzijds en bedoelde gezagsverhouding anderzijds. Bij het nader uitwerken en bij het hanteren van de geïntroduceerde gezagsverhouding versus het principe van gelijkwaardigheid zal de gelijkwaardigheid van predikant/voorganger/pastoraal werker en kerkenraad prevaleren. De predikant/voorganger als proponent en de pastoraal werker genieten het vertrouwen van de gehele broederschap. Zij vervullen op broederlijke of zusterlijke wijze een adviserende rol jegens de kerkenraad. De predikant/voorganger/pastoraal werker heeft een roeping van Godswege ontvangen om het Woord te verkondigen en is geheel vrij om die roeping in te vullen naar eigen overtuiging en geweten. De predikant/voorganger/pastoraal werker heeft ten aanzien van alle taken in zijn/haar functie van pastor een beroepsgeheim, dat binnen en buiten de gemeente ten volle wordt gerespecteerd. De ledenvergadering is het hoogste beslissingsorgaan binnen een gemeente. Zij vertrouwt taken toe aan de kerkenraad respectievelijk aan de predikant/voorganger/pastoraal werker. De kerkenraad en de predikant/voorganger/pastoraal werker zijn gezamenlijk geroepen tot de leiding van de gemeente en de vervulling van de roeping van de gemeente. Zij werken daarin, met respect voor de wederzijdse specifieke positie en deskundigheden, naar vermogen samen. De predikant/voorganger/pastoraal werker en kerkenraad zien daarbij steeds toe op een zo goed mogelijk afstemmen met en betrekken van de leden. De kerkenraad is primair verantwoordelijk voor het organisatorische en materiële bestuur van de gemeente en heeft daarin de taak om de predikant/voorganger/pastoraal werker te ondersteunen en het deze mogelijk te maken zijn/haar beroep op professionele wijze uit te oefenen. De predikant/voorganger/pastoraal werker is primair verantwoordelijk voor de geestelijke leiding en zielzorg van de gemeente. Hij/zij is een vrijgestelde broeder of zuster, die op grond van haar of zijn roeping, beroepsmatige kennis en geestelijke attitude wordt beroepen door de gemeente om de taken te verrichten die voor de missionaire opdracht en de opbouw van de gemeente in geestelijke zin noodzakelijk zijn. In goed overleg tussen kerkenraad en predikant/voorganger/pastoraal werker worden de wederzijdse taken besproken. Ten aanzien van de samenwerking tussen kerkenraad en de predikant/voorganger/pastoraal werker als ook ten aanzien van specifieke werkzaamheden op terreinen als studie, organisatie en bestuur, samenlevingsvragen, vorming en toerusting vindt regelmatig overleg binnen de gemeente plaats. OVEREENKOMST DE ONDERGETEKENDEN Het kerkgenootschap met rechtspersoonlijkheid, de Doopsgezinde Gemeente/het samenwerkingsverband . . . . . . . . . . . . . (hierna "Werkgever"), gevestigd te . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer/mevrouw* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . en de heer/mevrouw . . . . . . . . . . . . . . . . , respectievelijk voorzitter/secretaris/penningmeester* van de kerkenraad van de Werkgever en (1) De heer/mevrouw ………………………………. (hierna te noemen “de Werknemer”), geboren op ……………………… , te ……………… , wonende te …….; de Werkgever en de Werknemer gezamenlijk te noemen: “Partijen”
41
BIJLAGE 6
ALGEMENE DOOPSGEZINDE SOCIETEIT
IN AANMERKING NEMENDE dat de werkgever, gehoord zijn beroepingscommissie, heeft besloten om de werknemer te beroepen als predikant/voorganger en de werknemer dit beroep heeft aanvaard, een en ander op voorwaarde dat partijen overeenstemming bereiken over de bepalingen van de tussen hen te sluiten arbeidsovereenkomst, (of bij een pastoraal werkende, die niet beroepen wordt:) dat de werkgever en de werknemer hebben gesproken over de mogelijkheid van een tussen hen te sluiten arbeidsovereenkomst uit hoofde waarvan de werknemer voor de werkgever als pastoraal werkende werkzaam zal zijn. VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT: 1.
2.
3.
4.
5. 6.
7. 8. 9.
10.
De werknemer treedt per …………………… in dienst van de Werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd/voor de bepaalde tijd van …… jaar/ …….. maanden*; de arbeidsovereenkomst eindigt derhalve van rechtswege met ingang van ……………… . De Werknemer zal werkzaam zijn op basis van een voltijdse aanstelling/deeltijdse aanstelling* van …….. fte/…….%. In geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zullen Partijen de arbeidsovereenkomst schriftelijk kunnen opzeggen tegen het einde van de kalendermaand, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. In geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan elk der Partijen de overeenkomst tussentijds schriftelijk opzeggen tegen het einde van de kalendermaand met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Voor zover daarvan in de onderhavige overeenkomst niet uitdrukkelijk is afgeweken, is op deze arbeidsovereenkomst van toepassing de Rechtspositieregeling voor predikanten, voorgangers en pastoraal werkenden in Doopsgezinde Gemeenten, verenigd in de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (hierna te noemen de “Rechtspositieregeling”), zoals deze laatstelijk is vastgesteld op ……….………… 20… door de Broederschapsvergadering van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (hierna te noemen de “ADS”) en welke als bijlage bij de huidige overeenkomst is gevoegd en daarvan een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt. Het salaris van de werknemer bedraagt bij indiensttreding € ………… bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag, welke vakantiebijslag wordt betaald in de maand mei van het desbetreffende kalenderjaar. Het salaris is inclusief eventueel dienstjarengeld voor zover van toepassing conform de regeling van de ADS. Voor wat betreft het aantal vakantiedagen, de opname daarvan, alsmede de (overige) verlofrechten van de Werknemer zij verwezen naar de Rechtspositieregeling. De Werkgever kan jaarlijks het salaris van de Werknemer aanpassen. In geval van een aanpassing zal deze met ingang van 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar worden doorgevoerd. Bij de vraag of een salarisaanpassing dient te geschieden, zal door de Werkgever acht geslagen worden op het jaarlijks advies (de zogeheten salarisbrief) van het zogeheten Georganiseerd Overleg van vertegenwoordigers van gemeenten en van predikanten, voorgangers en pastoraal werkenden als bedoeld in de Rechtspositieregeling. De Werkgever zal zich bij deze aanpassing ten minste houden aan het in de salarisbrief genoemde minimum. De Werknemer heeft recht op vergoeding van de in de Rechtspositieregeling vermelde kosten, gemaakt in de uitoefening van de functie. De Werknemer neemt deel aan de pensioenregeling die de ADS onderbrengt bij het Pensioenfonds voor Zorg en Welzijn (zie Rechtspositieregeling). Ten aanzien van de taken van de Werknemer geldt hetgeen is vermeld in de aan deze overeenkomst gehechte en van deze overeenkomst onlosmakelijk onderdeel uitmakende Taakomschrijving. De Werkgever kan wijzigingen en/of aanvullingen in de Taakomschrijving aanbrengen, doch slechts nadat de Werkgever daarover in redelijkheid met de Werknemer overleg heeft gevoerd en vervolgens de wijzigingen en/of aanvullingen schriftelijk aan de Werknemer heeft bevestigd. Voorstellen tot eventuele wijzigingen en/of aanvullingen kunnen zowel door werkgever als door werknemer worden voorgesteld. De Werkgever laat zich ten aanzien van de administratieve uitvoering van de onderhavige arbeidsovereenkomst, waaronder de betaling van het salaris, het eventuele dienstjarengeld en de vakantiebijslag, alsmede de betaling en afdracht van de wettelijke inhoudingen, advise42
BIJLAGE 6
11.
12.
13.
ALGEMENE DOOPSGEZINDE SOCIETEIT
ren/assisteren door de door de ADS ingestelde “Instelling ten dienste van Doopsgezinde Gemeenten en Predikanten”, de (“IDGP”), zoals bedoeld in de Rechtspositieregeling. Afwijkingen van het bepaalde in de onderhavige overeenkomst gelden alleen tussen Partijen indien deze schriftelijk zijn overeengekomen. Eventuele voorafgaande afspraken tussen Partijen komen met de ondertekening van deze overeenkomst te vervallen, voor zover bij de onderhavige overeenkomst van deze overeenkomst van deze voorafgaande afspraken wordt afgeweken. De Werknemer verklaart van de werkgever te hebben ontvangen: a. Een namens de werkgever en door de werknemer ondertekend exemplaar van deze arbeidsovereenkomst en van een in overleg opgestelde Taakomschrijving; b. Een exemplaar van de geldende Rechtspositieregeling; c. Een exemplaar van het geldende reglement/de geldende statuten van de gemeente; d. Een exemplaar van het geldende reglement van het regionale verband van gemeenten waar zij deel van uitmaakte. Op deze arbeidsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing. Bij geschillen tussen Partijen omtrent of naar aanleiding van deze arbeidsovereenkomst is de in de Rechtspositieregeling neergelede geschillenregeling van toepassing.
Aldus overeengekomen op ……………………………. en ten bewijze daarvan getekend te (plaats) ……………………………………..op (datum) ……………………………… 20…. Namens de Werkgever, De Werknemer, Handtekening: …………………………………. Naam en functie:
…………………………………
Naam:
Voorzitter kerkenraad Handtekening: …………………………………….. Naam en functie: …………………………….. Secretaris kerkenraad Voor gezien namens de IDGP: Naam:
43
BIJLAGE 7
REMONSTRANTSE BROEDERSCHAP
Bijlage 7 – Verslag van het gesprek met de Remonstrantse Broederschap De keuze van de Remonstrantse Broederschap (RB) voor de overeenkomst van opdracht en de invulling ervan kan als volgt worden beschreven. 1. Aanleiding voor de verandering waren de volgende problemen bij toepassing van de kerkelijke rechtspositie. a. In de slinkende kerk waren regelmatig problemen, waarbij de RB steeds lokale brandjes moest blussen. b. De kwaliteit van de zorg voor de predikant en de zorg voor de kwaliteit van de predikant verschilde nogal per gemeente. c. Er was een landelijke traktementsregeling, maar daar werd lokaal nogal eens van afgeweken. Dat gebeurde omdat men geen moeite deed om kennis te nemen van de landelijke regeling of omdat predikanten soms extra voorwaarden bedongen. d. Predikanten stonden zich erg voor op de vrijheid van het beroep. Gemeenten vonden dat niet terecht. Bij andere vrije beroepen kan de klant overstappen op een andere leverancier, gemeenteleden kunnen echter niet overstappen op een andere predikant. Gemeenten wilden daarom meer ruimte om het werk van de predikant te sturen. 2. In eerste instantie is de mogelijkheid van de arbeidsovereenkomst met de landelijke kerk met detachering naar de gemeente onderzocht. Deze oplossing is uiteindelijk niet gekozen om de volgende redenen. a. De landelijke kerk wilde niet het risico dragen van de arbeidsovereenkomst als het in de gemeente niet goed zou gaan. b. Er was te veel weerstand tegen het element gezag in de verhouding werkgever-werknemer. c. De personeelskosten zouden te veel stijgen door de premies voor de werknemersverzekeringen. d. Gemeenten wilden de vrijheid behouden om zelf een predikant te kiezen, predikanten wilden zelf de vrijheid behouden een beroep wel of niet te aanvaarden. 3. Na overleg met accountants, juristen en belastingadviseurs is gekozen voor een tripartiete overeenkomst tussen kerk, gemeente en predikant, waarbij: a. de gemeente een beroep uitbrengt op een predikant. In de beroepsbrief staat dat bij aanvaarding van het beroep een overeenkomst van opdracht tussen predikant en kerk tot stand komt en dat de gemeente de verplichtingen die hieruit voortvloeien zal nakomen. Bij de aanvaarding van het beroep wordt de beroepingsbrief ondertekend door predikant, gemeente en kerk. b. een overeenkomst van opdracht wordt gesloten tussen predikant en kerk, die wordt medeondertekend door de gemeente. De constructie van de tripartiete overeenkomst is bij de Belastingdienst gecheckt en die heeft bevestigd dat zij door haar niet zal worden opgevat als een arbeidsovereenkomst. 4. Als contractpartij in de overeenkomst van opdracht voert de kerk het personeelsbeleid uit in de vorm van a. advies over de aanstelling, b. advies over de invulling van het takenpakket (waarvoor normen zijn gesteld), c. dossieropbouw, d. jaargesprekken (samen met de gemeente), e. loopbaanplanning (begeleiding mobiliteit), f. toezicht op deskundigheidsbevordering (nascholing en studieverlof), g. begeleiding bij ziekteverzuim en h. begeleiding bij ontslag. 5. De regeling voor aanstelling en ontslag ziet er samengevat als volgt uit. Een beginnend predikant krijgt altijd een overeenkomst van opdracht voor drie jaren. Wordt na de drie jaren niet besloten tot verlenging, dan eindigt de overeenkomst van opdracht van rechtswege. De predikant heeft dan geen recht op een wachtgeld. Wordt wel besloten tot verlenging, dan alleen voor onbepaalde tijd. Deze overeenkomst van opdracht kan worden beëindigd door een beëindigingsovereenkomst. Een geldige reden daarvoor is dat er geen werk meer is (tekort aan geld is geen geldige reden). Bij minder dan 20 dienstjaren heeft de predikant recht op een wachtgeld van 1 jaar, waarvan de kerk de lasten doorbelast aan de gemeente. Bij 20 of meer dienstjaren heeft de predikant recht op een wachtgeld van 2 jaren, waarvan de kerk de kosten van het eerste jaar doorbelast aan de gemeente. 44
BIJLAGE 7
6.
7.
8.
9. 10.
11.
REMONSTRANTSE BROEDERSCHAP
Ontslag is ook mogelijk als uitkomst van een tuchtprocedure, waarbij de kerk de predikant uit het ambt ontheft. In fiscaal opzicht genieten de predikanten van de RB geen winst uit onderneming. Ze hebben geen ondernemersrisico, geen winst en slechts één klant. Hun traktement is om die reden resultaat uit overige werkzaamheden. In theorie kan men gebruik maken van de opting-in-regeling, waarbij de Wet op de Loonbelasting wordt toegepast en niet de werknemersverzekeringen (WW en WIA), maar in de praktijk wenst de kerk daarvan geen gebruik te maken in verband met onder meer de nadelen van de werkkostenregeling. Predikanten van de RB zijn voor de Zorgverzekeringswet de inkomensafhankelijke zorgpremie aan de Belastingdienst verschuldigd. De kerk vergoedt deze volledig, maar over deze vergoeding moet de predikant inkomstenbelasting betalen. Er is niet gekozen voor brutering van de vergoeding. Het risico van inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid is collectief verzekerd bij een verzekeraar (Nationale Nederlanden). Deelname is voor predikanten verplicht. De verzekeraar accepteert alle deelnemers zonder keuring vooraf. Het risico van inkomensverlies bij ouderdom (ouderdomspensioen) en na overlijden (nabestaandenpensioen) is ondergebracht bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. De uitvoering van het P&O-beleid (inclusief het algemene arbeidsvoorwaardenbeleid) wordt verzorgd door de P&O-adviseur met een aanstelling van 40% van de volledige werktijd. Zij heeft een caseload van 35 predikanten (20 fte). Dit is het prijskaartje van het centrale ‘personeelsbeleid’. Heeft de keuze voor de overeenkomst van opdracht nadelen? Sommige predikanten hadden misschien liever een arbeidsovereenkomst gehad. Dat is fiscaal makkelijker en zou recht geven op een betere inkomensvoorziening bij onvrijwillige werkloosheid (WW). Ook zou dat wellicht meer gevoel van rechtszekerheid hebben gegeven: de werkgever die voor de werknemer zorgt.
45