BERICHTEN Ykelschrans Grobbendonk, gelegen te Boshoven.
Lees verder pagina 2.
Foto uit Gazet Van Antwerpen nr. 5 van 01/02/1931
13
Vervoer in de 19de eeuw
Hofeinde, ‘t goed der Hulsdonk
De Pelikaan
Mensen van bij ons
Obiits in de Bouwelse Onze Lieve Vrouwekerk
3-4-5
6-7
8-9
10-11
11-12
Halfjaarlijks tijdschrift, Heemkundige Kring Grobbendonk - april 2010 - 7de jaargang V.U.: Herman Wouters, Boudewijnstraat 4, 2280 Grobbendonk
2
Het Ykelschrans
I
n het gehucht Boshoven, links van de asfaltweg die Pulle en Vorselaar verbindt ligt een volledig verbouwd en heringericht domein. Zeven eeuwen lang was dit één van de grote landbouwbedrijven van Grobbendonk. De naam van deze hoeve verwijst naar zijn ligging in een uithoek van de gemeente en dus aan een grenspaal (Ykel) en naar zijn vorm als een met water omgeven en dus beveiligde boerderij (schrans ). Voor het eerst wordt de naam vermeld in 1300, de eigenaars van de hoeve dragen dan de naam van hun woonplaats. Wij kennen zo Wouter van Ykele en Simon van Ykele. Rond 1400 neemt de familie Massys de hoeve in bezit. De familie Massys is een sterk vertakte en bekende familie, waartoe ook later schilder Quinten Massys zal behoren. De Ouwense tak van deze familie heeft als bijnaam Laet of De Laet. In de loop van de 15de eeuw verkoopt Hendrik Massys zijn eigendom aan de Antwerpse Premonstratenserabdij van Sint-Michiels. De oppervlakte is dan 28 bunder of zowat 36 ha.
Editoriaal Awena Berichten is een publicatie van de heemkundige kring van Grobbendonk en verschijnt tweemaal per jaar. De onderwerpen zijn historisch-heemkundig en gaan over de fusiegemeente Grobbendonk van de prehistorie tot het heden. “Awena” is een Salische naam uit de 5de eeuw. Het is de Latijnse benaming voor “Ouwen”. Tot en met de 17de eeuw was dit de naam van onze gemeente. Het uithangbord van de heemkundige kring is het Mercuriusbeeldje dat gevonden werd in de Vicus op de Steenberg. Nu bevindt het beeldje zich in het archeologisch museum van onze gemeente. Het gemeentebestuur en de heemkundige kring wensen u veel leesplezier!
Wanneer de prelaat van de abdij aan de Schelde in 1640 aan landmeter Stantaerts de opdracht geeft het Ykelschrans op te meten en de percelen te schetsen bedraagt de totale oppervlakte al ruim 68 bunder of 90 ha. De hoeve bestaat dan uit landerijen, een klein perceel bos en enkele heidevlakten en het was toen al een met watergrachten omringde schranshoeve. De Franse bezetter legde in 1796 beslag op de kerkelijke bezittingen en zo ook op het Ykelschrans. De hoeve wordt dan in twee afzonderlijke delen van elk ongeveer een gelijke oppervlakte verkocht. De verkoop betreft enkel de gronden, nu nog samen 36 bunder groot. De pachter is en blijft eigenaar van de gebouwen en van de have. Elke hoeve brengt dan jaarlijks 125 gulden pachtgeld op. Tot ver in de 20ste eeuw blijft het Ykelschrans een gemengd melkveebedrijf. Guido Van Dyck Bron: Goedschalckx, Geschiedenis van Grobbendonk, II, p. 50 e.v.
Leden Heemkundige Kring: Emiel Anthonis Ferdy Jacobs Jozef Torfs Guido Van Dyck Karel Van Uytven Liesbeth Van den Bulck Archeologisch Museum Astridplein 3 2280 Grobbendonk
tel. 014 51 02 44 e-mail:
[email protected]
Het archeologisch museum is tijdelijk gesloten wegens restauratie en conservatie van de archeologische voorwerpen. vormgeving Awenaberichten: Greet Willems
[email protected]
3
Vervoer in de 19de eeuw Trekschuit van Brugge naar Gent.
a. Intensiteit
Er is een onmetelijk verschil in intensiteit van het vervoer tussen onze periode en de eeuwen die eraan voorafgingen. Zich verplaatsen per rijtuig of per schuit was duur, gevaarlijk en meestal zeer oncomfortabel. Het gebeurde enkel door een kleine rijke bovenlaag of in uitzonderlijke omstandigheden. De overgrote meerderheid van de bevolking ging nooit op reis. Buiten een voettocht naar de markt in de naburige stad of het nabije dorp verbleef men honkvast in zijn kleine omgeving. Vanuit Brussel, het drukste verkeersknooppunt van ons land, vertrokken er in het begin van de 19de eeuw veertig diligences per dag met telkens een vijftiental reizigers. Ook het handelsverkeer was onvoorstelbaar miniem in een land zonder veel kanalen, met overwegend onverharde wegen en met barelen waar tol werd geïnd door de investeerders of concessiehouders. Zeer geringe ladingen en trage lange ritten maakten de vrachtprijs zeer duur. De internationale vervoerstrafiek haalde in 1830 niet eens 1% van de huidige. Het overweldigende verkeer van nu over water, over het spoor, langs de weg en door het luchtruim is historisch gezien een compleet nieuw fenomeen.
b. Personenvervoer
In de eerste jaren van de 19de eeuw gleden de trekschuiten nog over het water van onze rivieren en kanalen. Het tempo van een trekschuit was het tempo van de stappende paarden. De drukste route was die van Brugge naar Gent. Hiervoor was een prachtige boot in gebruik met zorgvuldig gescheiden klassen. De eerste klasse had iets van een weelderig burgersalon met zetels, spiegels en fluwelen behang. Eén diner op dit schip kostte het arbeidsloon van een hele week. Het gezapige tempo gaf de reizigers veel tijd om de molens en de strodaken van de hoeven te bekijken en
het werken van de boeren op het land. De afstand van 45 km werd afgelegd in zeven uur. De ruiter kondigde zijn paarden aan met een hoorn. Stilte en rust waren het kenmerk van dit vervoer. Over het land reisde men per diligence. Ook de diligence had drie klassen. De coupé voor de rijken was vooraan, in het midden zaten de welgestelden met zijn zessen in de berline en achteraan in de rotonde stond een harde bank voor acht personen. Van Brussel naar Antwerpen deed men over deze afstand van 45 km zowat vijf uur, naar Parijs duurde de rit 37 uur. Het was schudden en schokken in de diligence. Ieder had zijn voedselvoorraad bij voor de lange rit. De diligence van Brussel naar Oostende vertrok om middernacht, om zeven uur ’s avonds kwamen de reizigers ter bestemming. Op vele plattelandstrajecten kon men mee met de postkoets. De voerman stopte herhaaldelijk om een borrel of een glas bier te drinken in de passerende herbergen, het uur van aankomst was steeds onzeker. Toen in 1837 de trein op minder dan anderhalf uur vanuit Brussel Antwerpen bereikte, sprak men van een adembenemende snelheid. “De bloemen langs de weg zijn geen bloemen meer maar vlekken of liever rode en witte strepen”, schreef Victor Hugo na de eerste treinreis van zijn leven.
c.Vrachtvervoer
Nadat de toren van de Sint-Pieterskerk van Turnhout in 1629 door de bliksem was vernield, werden er nieuwe leisteenschaliën aangekocht. Barthelomeus Verschueren, die kerkmeester was, reisde persoonlijk naar Maastricht en kocht er 55.000 stuks uit de groeven van Mahantinge en de nodige gesmede nagels van allerlei grootte. Voor het vervoer werden 38 wagens gereserveerd die afkomstig waren uit Turnhout, Mol, Mierde, Lommel en Balen. Elke wagen laadde 1400 schaliën. De prijs per duizend bedroeg 7 gulden en tien stui-
4
Het Kempisch Kanaal. vers, de tollen aan bruggen, overzetpontons of verharde wegen 2 gulden en de vrachtkosten 7 gulden en 5 stuivers. De transportkosten waren dus hoger dan de prijs van de aangekochte goederen en dit over een relatief korte afstand. Een trip van Antwerpen naar Keulen duurde ongeveer zes dagen. Er werd overnacht in Turnhout, daarna in Leende, Weert, Roermond, Oldenkirchen en Keulen. Tweemaal diende de overtocht van een rivier met een ponton te worden gemaakt. Men reisde bij voorkeur per konvooi, gezien de aanwezigheid van rovers en gewapende huursoldaten. Zulke konvooien telden vaak tientallen voertuigen. De nood aan bevaarbare waterwegen voor het vervoer van massaproducten was dus wel erg groot en dit besef leefde heel sterk.
d. Vervoer over water op de Kleine Nete
In de eerste plaats werd hierbij gedacht aan de natuurlijke waterlopen, de rivieren. Reeds in de 15de eeuw was de Nete van Lier tot Ouwen bevaarbaar gemaakt. De dijken waren wat verhoogd en de bedding uitgediept. In 1459 vaarde het eerste zeilschip over de Nete. Langs een uitgegraven kanaaltje werd de kortere verbinding tussen De Biest en Ten Troon gerealiseerd zodat Herentals voor even grote platte schuiten bereikbaar werd. Sluizen waren er nog niet. De schuiten werden bewogen door trekkers of trekpaarden, die over het jaagpad liepen en bij voldoende windkracht werden de zeilen opgespannen. De waterstand van de rivier was echter zeer wisselend, zodat
vooral in de zomer de diepgang vaak onvoldoende was voor enig transport. De tonnenmaat van deze schuiten was ook zeer beperkt. Langs de rivier ontstonden er aanlegplaatsen met loskades. In de loop van de volgende eeuwen werd er verder gewerkt aan een betere kanalisering, hier en daar werden de riviermeanders doorbroken. Plannen om het waterpeil te stabiliseren en dus sluizen te bouwen bleven echter onuitgevoerd tengevolge van de grote onstabiliteit van het bestuur en het gebrek aan financiële middelen. De lokale dorpen en de stad Herentals beschikten immers niet over voldoende fondsen om zulke grote werken zelf en integraal te financieren. Na de Belgische onafhankelijkheid kwamen de oude plannen opnieuw op tafel. Reeds in 1836 wordt een plan voor een grondige kanalisering van de Kleine Nete goedgekeurd. De uitvoering gebeurde in twee fasen. Eerst tot Grobbendonk, dan na een verhoging van de stadsbelastingen ook tot Herentals. Om Herentals te bereiken werden vier hinderlijke rivierbochten afgesneden. Tussen Lier en Grobbendonk werden vier sluizen aangelegd waardoor het waterpeil van de rivier gestabiliseerd werd. Het Derde Sas was één van deze vier sluizen. Op vier juli van 1839 werd in aanwezigheid van koning Leopold I de nu echt gekanaliseerde Kleine Nete plechtig geopend. De eerstvolgende twee maanden kwamen er 45 schepen in Herentals toe. Hun vracht bestond o.a. uit kalk, bouwmaterialen, hout, olie en boomschors. De allergrootste schepen hadden toen een vrachtcapaciteit van 270 ton, een immens volume en een spectaculaire productiviteitswinst.
5
Reeds in 1840 werd de Nete aan het Derde Sas rechtgetrokken en was het sas buiten gebruik. Toen er in 1856 een kanaal kwam in de stroombedding van de Kleine Nete waar nog veel grotere schepen ( tot 450 ton ) konden varen, werd de rivier in Grobbendonk met een sluis aan een zwaaikom van het kanaal verbonden. Grobbendonk was nu een druk gebruikte binnenhaven waar bouwmaterialen, mijnhout en ijzeroer uit de Aavallei werden verscheept. Geleidelijk verminderde dan het vrachtverkeer op de rivier. De Nete verstilde en werd opnieuw een natuurlijk slingerende waterloop in het vlakke polderland. De watervogels bevolkten terug de oevers, de vele afgesneden meanders werden later visvijvers en kregen tuinhuisjes op een grasveld. Wanneer in de tweede helft van de twintigste eeuw de dijken opnieuw verhoogd en met stenen versterkt werden was ook aan het ritme van de winterse overstromingen een einde gekomen. Er werd op het jaagpad een asfaltweg aangelegd en vele fietsers bevolkten in de zomer vrolijk de mooie rivieroevers. Op 13 april van 2004 werd bij koninklijk besluit de sluiswoning van het Derde Sas en de sluis tot monument geklasseerd en zo gefixeerd voor de volgende generaties.
e. steenwegen, kanalen en spoorwegen
De allereerste verharde regionale verbindingsweg was de steenweg Lier-Herentals. Deze weg werd in 1838 geopend. Toen in de late 19de eeuw de tolbarelen werden afgeschaft was een belangrijk transportobstakel opgeheven, maar de grote doorbraak inzake wegenbouw kwam er pas in de 20ste eeuw samen met de uitvinding van de auto. Toch beschikte Grobbendonk reeds in 1843 over een steenweg die de kerk verbond met de kerk van Bouwel en deze weg liep ongeveer vijfhonderd meter door voorbij de Biest naar Vorselaar toe. Zes jaar later werd een steenweg naar Viersel aangelegd. In 1853 werd de weg naar Pulle gerealiseerd en in 1855 werd Vorselaar over een verharding van kasseien bereikbaar. Deze wegen waren bestemd voor één enkel voertuig en werden bol aangelegd, ernaast waren diepe, veelal met water gevulde, karsporen. De relatief snelle ontwikkeling van onze wegeninfrastructuur zou ook te maken gehad hebben met de magazijnen en laadplaatsen tussen de Nete en het kanaal waar vanaf 1856 schepen hout, steen, kolen, kalk, zout en meststoffen aanvoerden en ijzeroer laadden voor de hoogovens in Henegouwen. Aan brug 26 of de Biestse brug waren vier herbergen gelegen waar trekkers en voerlui konden eten, drinken en overnachten. De aanleg van het Kempisch kanaal dat vanuit Antwerpen “rechtstreeks” naar Herentals liep en daar aftakte in verschillende richtingen, kaderde in de verbinding van Schelde en Maas. Op deze afstand waren er tien sluizen en vele bruggen die manueel dienden geopend. Op sommige plaatsen was het water slechts twee meter diep. De afstand tot Luik bedroeg 153 km en vroeg een vaartijd van acht
De Hollestraat met de tram. tot twaalf dagen. Het Albertkanaal werd gegraven tussen 1930 en 1939 en was toen 50 m breed, het werd tussen 1967 en 1972 verbreed tot 100 m. In 1856 werd de spoorlijn Lier – Turnhout in concessie aangelegd. Deze lijn die aanvankelijk werd uitgebaat door een privé maatschappij werd in 1871 overgedragen aan de overheid. Goedkoop en lokaal personen- en vrachtvervoer met een zogezegde “lichte” spoorweg of een tramlijn begon men aan te leggen op het einde van de eeuw en was gebruiksklaar bij het begin van de Eerste Wereldoorlog. Grobbendonk had vier tramstaties en op drie uur tijd was men zo heel snel in het hartje van Antwerpen
f. Grobbendonk doorsneden
Grobbendonk had hiermee een schitterende infrastructuur en ontwikkelde zich economisch tot een rijke gemeente. Het pastorale Kempische landschap was evenwel grondig gewijzigd. De gemeente was nu doorsneden van west naar oost door een spoorweg, een steenweg en een kanaal en veel later nog door een drukke autosnelweg. Alleen bruggen verbonden de beide delen nog met elkaar. De uitgestrekte heide was bos geworden en de duinen verdwenen. Het bos werd verdeeld in villapercelen en landbouwgronden werden industriegebied. Ook de stilte verdween voor het gebrom van autobanden op het asfalt, de motoren van de kanaalschepen en het gedokker van de ijzeren treinwielen op de sporen. De kronkelende en overstromende rivier en de schommelende postkoetsen en karren bleven nog een verre herinnering.
Guido Van Dyck
Bron: Bibliografie: Karel van Isacker, Mijn land in de Kering 1978, I, p 97 e.v. P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Grobbendonk, 1898, II, p.123 e.v. R. Peeters, Taxandria, xxvi, 1954, Bijdrage aangaande het Kempisch verkeersWezen, p.151 e.v. J. Van Den Bosch, Historisch Jaarboek van Herentals, I, 1986, p. 49 e.v. Zie ook het artikel in Awenaberichten nr.2 / oktober 2004, “De Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen” door Jos Torfs.
6
Hofeinde: ‘t Goed der Hulsdonk
E
en “goed” in de Middeleeuwen was een deel landerijen, bossen, heiden en weiden, vroeger door de Heren der plaats aan de enen of anderen hunner “mannen” in leen gegeven. Een landboek der abdij van Sint Bernaart, opgemaakt in 1646 beschrijft het goed “Ter Hulsdonk”. Het was niet enkel een goed maar tevens “een hoff ofte heerlyckheit” het is te zeggen een goed waarvan de eigenaar niet alleen de grondeigendom en het vruchtgebruik bezat, maar ook zekere heerlijke rechten, zo op de landerijen ervan deelmakend, als de personen erop verblijvend of er deel in hebbend. De eerste gekende eigenaar ervan was Gilles Berthout, Heer van Berlaar. Deze bezat er niet slechts de grondeigendom van, maar ook de heerlijke rechten. In 1236 gaf Gilles Berthout het aan den abt van Villers, mits de bepaling, hier of op een andere plaats (Vremde, Millegem, Broechem) een nieuw klooster
zijner orde ter ere van Sint Bernaart te bouwen. In 1302 kreeg hij deze eigendom terug. Floris Berthout, Heer van Berlaar, verkocht het aan de abdij van Sint Bernaart. In de laatste helft van de dertiende eeuw, was er een zesde van bezet en in leen gehouden door de familie Van Ouden, wier hoeve er op stond en van wier landerijen gezegd zesde de twee derden uitmaakten. In de veertiende en de vijftiende eeuw werden er verschillende andere delen van verkocht of verpand of op ander wijze vervreemd aan de Heer van Grobbendonk. In de zestiende en zeventiende eeuw hield deze laatste er zelfs “den heerlyken chynshove met een een chynsboek en de visserijen in de Nete van in leen”. Jos Torfs Bron: Geschiedenis van Grobbendonk door P.J. Goetschalckx, Familie Braekmans
7
vier generaties op de boerderij “Ter Hulsdonk” Op 14/03/1865 verhuist de familie Van Den Broeck Jan en Anna Geerts, beide landbouwers van Vorselaar naar de boerderij. Op 15/09/1878 overlijdt vader Van Den Broeck, 59 jaar oud.
Op 10/05/1882 huwt hun dochter Julia Van Den Broeck met Petrus Joseph Braekmans.
Braekmans Petrus
°Kessel 01/11/1856 † Grobbendonk 16/06/1940 Zij hadden 11 kinderen.
gehuwd met
Van Den Broeck Juliana °Vorselaar 20/05/1862 †Grobbendonk 30/12/1943
Op 20/01/1923 neem zoon Braekmans Carolus de boerderij over.
Braekmans Carolus
°Grobbendonk 03/01/1892 † Herentals 19/10/1972
gehuwd met
Van Tendeloo Anna Amelia °Vorselaar 21/08/1891 †Grobbendonk 12/11/1971
Zoon Frans Braekmans neemt de boerderij over.
Braekmans Frans
°Grobbendonk 17/10/1928 † Turnhout 29/08/2004
gehuwd met
Van Beirendonck Charlotte °Zandhoven 30/06/1928 †Lier 24/09/2004
Zoon Marc neemt de boerderij over door aankoop in 2005. Braekmans Marc
°Grobbendonk 05/03/1961
gehuwd met
Mannaerts Monique
°Herentals 17/04/1957
Grobbendonkse kroniek
Karel Van Uytven
8 9
Herberg De Pelikaan
H
erberg “De Pelikaan” met achteraan feestzaal, moet waarschijnlijk in ‘t dorp de eerste instelling van die aard geweest zijn. Terecht om wegens zijn lange levensloop er een bladzijde meer aan te besteden. Tegelijk als decor dienende voor een mystieke dorpslegende. Ooit, bij het prille begin zou het de vaste stek geweest zijn der Grobbendonkse schuttersgilde. In veel Kempische dorpen beheersten ze ‘t gemeenschapsleven onder de naam Sint Sebastiaansgilde (De guld). Tijdens grote schuttersfeesten met buks en kruisboog wedijverden ze tegen en onder elkaar voor ‘t Koning- of Keizersschap. Tussendoor, kwestie van ‘t vrouwvolk bij deze feesten te betrekken, dansten ze er lustig op los. Groepsdansen keurig uitgevoerd onder begeleiding van een speelman op de tonen van de allernieuwste muziekdeuntjes... heden de oude volksdansen. De meest bekende onder die Kempische volksdansen, zelfs tot ver in ’t buitenland draagt de naam “Trawantel”. Reeds lang bestaat bij mij ‘t vermoeden als zou de Grobbendonkse gilden mee aan de oorsprong hebben gelegen voor ‘t ontstaan van die groepsdansen. Helaas! Sluitende bewijzen zijn er niet. Er blijven enkel de vage herinneringen van gelezen of gehoorde verhalen uit mijn kinderjaren. Maar zou logisch nadenken ook niet als bewijs kunnen gelden? Vraag me niet naar de betekenis van “Trawantel”, wellicht iets van heidense oorsprong. Elders in de Kempen is geen enkele plek te vinden met deze naam wel te Grobbendonk, al sinds “deezekestijd”. Trawantel is de officiële benaming voor een hoge langgerekte zandduin, gelegen op ‘t gehucht Boshoven...
beter bekend “den Titlawit”. Waar zochten ze ‘t toch? In een heel ver verleden blijkbaar een luguber oord voor lijkverbrandingen geweest. Toen de mensen overtuigd waren dat er nog heksen bestonden, voldoende om elkaar op te jutten met allerlei verhalen. Zo was den Trawantelberg een geliefkoosde plaats om regelmatig hun “heksensabbat” te vieren. Schrijlings gezeten op een bezemsteel kwamen ze van heinde en ver aangevlogen! Welk verband zou er kunnen bestaan tussen legende en Trawanteldans? Vermits het dansritme voornamelijk wordt aangegeven met de stokken (bezemstelen?) heftig tegen en op elkaar klepperend. De symboliek hierin vervat zou kunnen betekenen, om door dat geroffel en lawaai de heksen te verjagen. Wellicht zo begon het roemrijk bestaan van de Trawanteldans. Even tussendoor: ‘t is toch godgeklaagd hoe een markante plek als “den Titlawit” die wie weet hoeveel eeuwen lang de elementen getrotseerd heeft op enkele tientallen jaren teloor ging. Ergerlijk is het feit dat al die bronzen en zilveren eretekens door de Schutters gewonnen, van de aardbodem verdwenen zijn. Wie weet als prullen verkocht aan een voddenmarchand. Zoals reeds gezegd, die Schuttersgilde maakte een factor van macht uit in de meeste Kempische dorpen. Hoorde de burgemeester niet bij de adel, dan kwam hij gegarandeerd uit hun midden. Als wederdienst hielden deze hen door dik en dun de hand boven ‘t hoofd. Zo halverwege de vorige eeuw ontstond er evenwel zware deining in ‘t wereldje der Sint Sebastiaansgilde. Muziek bleek de boosdoener te zijn. Overal rezen fanfares als
De eigenaar van de Pelikaan, Frans Bertels werd geboren te Grobbendonk op 18/12/1880 en is gestorven te Grobbendonk op 2/9/1964, hij was gehuwd met Wuyts Cornelia. De Pelikaan omstreeks 1900
De Pelikaan afgebroken in 1980
paddestoelen uit de grond. Zo ook te Grobbendonk waar in 1858 door burgemeester H. De Vries fanfare “De Broedermin” werd gesticht. Als lokaal negeerde men “De Pelikaan” en verkoos men “De Witte Wereld”. Het waarom hoort bij een verhaal over dorpspolitiek. Ondersteund door het merendeel van de bevolking trok muziek als nieuwe vorm van ontspanning de meeste dorpsactiviteit naar zicht toe. Van dan af kende de Schuttersgilde een verwaarloosd, kwijnend bestaan. Wanneer mijn generatie “De Pelikaan” leerde kennen bevinden we ons een hele stap dichterbij. “Harmonie De Broedermin” had er al jaren geleden met vlag en wimpel zijn intrek genomen. Van “De Guld” hoorde men enkel nog praten van lang geleden. De traditie van schutterswedstrijden bestond nog wel maar dan met handboog op staande of liggende wip. Wegens het ontstaan
9
van allerlei activiteiten waren de dorpsverenigingen massaal toegenomen. Bijgevolg ontwikkelde zich een bruisend gemeenschapsleven. De Harmonie vaarde daar goed bij. Elke maatschappij had haar nodig om herdenkingen of feestelijkheden met muziek op te luisteren. Gouden jaren heeft ze toen beleefd, wellicht de mooiste tot op heden. Wie instond voor het wel en wee, was het echtpaar Frans Bertels - Kee Wuyts, samen met hun dochters Maria en Julia. Suske Bertels was jarenlang spelend lid der Harmonie “De Broedermin” en staat als jonge gast op die unieke albumfoto nr. 23. Deze groepsfoto van een aanzienlijk aantal inwoners, genomen naar aanleiding van een herdenkingsplechtigheid, nu 100 jaar geleden. Uniek wel, maar allen die er op voorkomen naamloos. Ontelbare keren heeft er naast de voordeur van “De Pelikaan” een groot bord gestaan waarop in koeien van letters “GROOT BAL” stond. Algauw ontdekte ik dat de vlag een heel andere lading dekte, die twee magische woorden, synoniem met drinken, plezier maken en vooral dansen... dansen dat de schoenen er soms de brui aangaven. Onder hetzelfde dak waar voordien
de kadril, schottis, polka en trawantel werden gedanst. Op diezelfde vloer dansten wij tango, foxtrot, slowfox, wals, muzette en op de pas uit Amerika overgewaaide swingende jazzmuziek. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan, zo ook voor “De Pelikaan”... oud en versleten verdween hij voorgoed uit ons dorpsbeeld. Verdwenen wel, maar in godsnaam, vergeten dat mogen we deze plaats toch niet aan doen “oem de verdoeme ni”. Hij die duizenden dorpsgenoten plezier en vertier verschaft heeft. Mensen die daar gebeden, gevloekt, gelachen en geweend hebben. Mensen die zich vol emotie tot Koning of Keizer kroonden of er hun eerste lief of vrijer “opscharrelde”. Mensen die daar geschranst “gefeest” en gedronken hebben waarbij soberheid een doodzonde was. Mensen... ach, ik stop maar met in naam van hen allemaal een welgemeend “Dank U Pelikaan”. Karel Van Uytven
Foto van de Fanfare, omstreeks 1947 Boven: Emiel Claes, Stanne Smets, Jan Olyslaegers, Fonne Buts, René Heylen, René Bierinckx Jan Cambré, Frans Buts, Jos Cambré Jef Van Looy, Louis Van Hauwe, Jos Peeters, Wies Holemans, Louis Schoofs, Jan Verlinden, Fransen, Somers Jef Willems, Suske Bertels, René Heylen, Ward Holemans, Jan De Lang, Willy Willems, Alfons Somers, Karel De Kinder, Van Doren Emiel, A. Somers Onder: Rik Van Looy, Louis Moons, Bertels, Louis Moons, Stan Moons, Gerard Bertels, Kamiel Cambré, Seppe Roos, Alfons Schoofs, Charel Somers, Emiel Brandts (dirigent)
10
Mensen van bij ons Onlangs was ik op mijn zolder aan het rommelen in grote kartonnen dozen, volgepropt met krantenknipsels van 20 en 30 of meer jaren geleden... . Ik stootte daar op een volle bladzijde copie, verschenen in het dagblad Het Volk van donderdag 27 oktober 1966 en het vertelt het beknopte levensverhaal van Brouwer Petienen uit Grobbendonk. Zijn echte naam was Gust De Kinder en een oom van ons Maria, mijn vrouw. Die heet ook De Kinder, iedere Grobbendonkenaar kende destijds de Brouwer. Jan en alleman! Men leest dit als een vroeger heden, dat intussen allang verleden is geworden. Hier volgt het verhaal. mensen van bij ons
Brouwer Petienen uit Grobbendonk
Brouwer Petienen beklaagt er zich over dat er op de vaart géén vis meer zit. “Toen ze de Kempense Vaart gedicht hebben, dan hebben ze karbakken vis kapotgemaakt”, zo zei Brouwer toen we met hem praatten. “En wat is er dan van de visrijke wateren van de Nete overgebleven? Felix Timmermans schreef er toch over”, wilden we weten? “Ze kunnen schrijven wat ze willen”, zei Brouwer, “daar zit feitelijk géén vis meer tenzij op de vijvers. De rest wordt regelmatig vergiftigd.” Brouwer Petienen meent wat hij zegt maar als hij een uurtje vrij heeft dan viert zijn tachtigjarige hand opnieuw de lijn... We schrijven “Brouwer Petienen” maar in de bevolkingsregisters zult ge die naam niet vinden. Daar spreken ze van August De Kinder. De oorsprong van de naam “Brouwer” kent Gust zelf niet. Tegen één van zijn broers zeggen ze “Priester” Petienen en hij is nooit pastoor geweest. We zullen aannemen dat het een bijnaam is. Daar is géén brouwerij mee gemoeid geweest en dat Gust af en toe wel eens een glaasje lust of heeft gelust, dat is waarschijnlijk het gevolg van de stiel. Als ge aan de dokken hebt gewerkt en jaren aan de gemeente dan brengt de ene karwei méér dan de andere contact met het “nat” mee. Maar “Brouwer Petienen” — want zo kennen de mensen hem wel best — is steeds een werkzaam man geweest. Hij werd geboren
te Grobbendonk op 16 oktober 1886 op zijn trouwboekje staat dat hij huwde met Maria Jacobs op 8 augustus 1899! Dat kan niet zijn want dan zou Brouwer nog maar 13 jaar zijn geweest. Neen zulke vaart heeft het leven toen nog niet genomen. “Vroeger hadden de kinderen snotneuzen” zegt Brouwer, “en nu hebben de snotneuzen kinderen, maar zo ging het in onze tijd niet.”
voor drie frank per dag aan de dokken
August De Kinder woont nu in de Dennenlaan 13 te Grobbendonk. Hij is sedert enkele jaren inwonend bij zijn dochter Paula. Peters Petienen vertelt over zijn kleindochter die in Schotland woont en ondertussen stoort hij er zich niet aan dat onafgebroken de wagens naast het huis voorbijrazen de autosnelweg ligt daar vlak in de buurt. Op het gemeentehuis te Grobbendonk staat het officieel geboekt dat hij trouwde met Maria Jacobs de derde augustus 1909 dat heeft dus niks te maken met die 1899 op zijn trouwboek. Brouwer Petienen begon als dokwerker. Dat wil zeggen iedere dag met de trein van vijf uur van Bouwel naar Antwerpen. Dat was dan ook vaak opstaan om vier uur en het was ongeveer negen uur als hij ‘s avonds weer thuis was. Lonend was het wel! Drie frank per dag! En als ge de zondag werken ging dan kreegt ge vijf frank! Gust De Kinder woonde toen met zijn vrouw in de Bergstraat. Uit dat gezin zijn drie kinderen geboren: Paula,
Frans en Alfons. Toen de diamantnijverheid naar de Kempen kwam is Gust ook maar beginnen slijpen bij DelaMontagne. In het begin was het ook niet zo heel vet: twaalf frank per week maar ge waart toch thuis en ge hadt toch vroeg gedaan. Bij de loting trok Gust een hoog nummer! Drie dagen werd er toen rondgetrokken met andere vrienden en de gelukkige tappen hielden de “ongelukkigen” vrij. Het was een hele omwenteling in het leven van Brouwer toen hij gemeentewerkman werd. En dat Grobbendonk van hem hield vinden we terug in het feit dat hij na de dood van zijn vrouw in 1930 mocht wonen naast de gemeentelijke jongensschool.
gemeentwerkman
Als gemeentewerkman werkte Brouwer onder de burgemeesters Luyten, Peeters, Dieltjens en Smets. Herinneringen die in het brein van de 80-jarige Gust blijven rondzweven en nooit vervagen zijn wel zijn vlucht in 1914 toen in één en dezelfde wasmand Karel Van Beylen zaliger en zijn zoontje Fons waren gelegd. En zo de vlucht op jongens... . Was het daarom misschien dat Mie Bleys — en ze leeft nog — doopmeter was van klein Fons! Brouwer Petienen heeft de tijd van de duivenmelker nog gekend toen hij moest gaan schrijven of lopen. Met fierheid toont hij de medaille van vijftig jaar duivenmelker. Bij Zjaak Wieter in het dorp daar heeft hij uren gepraat over Dourdan, Noyon, Corbeil. De Brouwer deed of het vlak achter de deur lag... . Het geheim voor zulk gelukkig leven? Wel da pijpke met zijn klassieke tabak, een pint stevig zwaar bier en veel buitenlucht. Als de gepensioneerden uittrekken
11 dan is Brouwer erbij. En bij zomerdag een trip te voet over Pulle en Neder-Viersel dat is voor hem nog gewone kost. Maar vissen jongens, vissen van half vier ‘s morgens... . Dat is eten en drinken voor Gust De Kinder. En nu de dagen gekort zijn nu maar
stillekes terug bij de kachel met het pijpke en de kaarten en spelen, niet voor grof geld maar met een overgave alsof het een wereldtitel gold. En moest hij het niet laten voor zijn vissen hij teende ook nog mee naar Schotland, maar Schotland komt toch om de twee jaar over. En dat
is voor 1967. Op het gemeentehuis te Grobbendonk staat het echt: getrouwd in 1909. “P. De Vries heeft gefaald” zegt Brouwer en hij kan het weten want de Gust was er toch bij toen hij trouwde. B.V. (Uit ‘Het Volk’ editie Kempen, donderdag 27 oktober 1966)
Wie was Brouwer Petienen (frans augustijns), stamboom
Lieckens Dymphna Rosalia
de Kinder Joannes Ludovicus
°Grobbendonk 11.12.1858 fs Joannes Egidius en Maria Catharina Sluyts arbeider, werkman
gehuwd met
°Grobbendonk 28.04.1859 fa Sebastianus en Maria Theresia Hackselmans dienstmeid, huishoudster
x Grobbendonk 05.01.1883 Dorp, wijk A nr 31
Sebastianus Julianus (ill.) (1) Maria Theresia Josef Lodewijk (2) Frans Augustijn (Brouwer Petienen) Karel Alfons (3) Petrus Franciscus Emilius (4) Maria Julia Joanna Amelia Melania Julia Julianus Edmondus Julianus Leopoldus
13.05.1880 30.05.1883 05.02.1885 16.10.1886 01.04.1888 29.07.1890 04.12.1891 26.06.1893 26.12.1894 22.04.1896 23.01.1898 05.12.1899
†Grobbendonk 15.07.1960 †Bouwel 20.11.1971 †Grobbendonk 09.12.1892 †Grobbendonk 27.08.1948 †Grobbendonk 10.12.1928 †Grobbendonk 27.02.1897 †Grobbendonk 31.01.1898
(1) x Constantinus Hubert Van Beylen (°Grobbendonk 19.04.1879; †Grobbendonk 18.01.1957) (2) x Maria Catharina Jacobs (1) x Bertha Josephina Bogemans (°Grobbendonk 29.12.1892; †Lier 15.04.1970) (1) x Judocus Alphonsus Faes (°Grobbendonk 12.07.1893; †Grobbendonk 25.10.1925)
Obiits in de bouwelse onze Lieve Vrouwekerk (2) In de editie oktober 2009 van de Awena-berichten werd het funerair gebruik, het voeren van rouwborden algemeen belicht en beschreven. In deze bijdrage nemen wij het oudste rouwbord onder het vergrootglas.
I
n de Bouwelse parochiekerk treffen wij een obiit die gedateerd is 1717. Het is meteen het oudste rouwbord dat wij momenteel aantreffen op het Bouwelse grondgebied. De titularis hiervan is AnnaMaria-Josephina de Vlieghere. Zij werd geboren ca 1702, wellicht op 12 oktober 1704 in Antwerpen uit het echtpaar Gilles de Vlieghere, die leefde van 1679 tot 1713 en Maria-Catharina Moretus, 1683-1710. Anna-Maria-Josephina huwde op 30 juni 1727 te Antwerpen met Joannes-Guillelmus-Nicolas-Josephus de Witte, heer van Bouwel, Leverghem, Doorne, Terbeke, Quarrebe (Kwerps), Terlaeken, (1685-1737). Zij overleed in Antwerpen op 13 februari 1737. Het echtpaar
had twee kinderen, een zoon, Jean-Jacques de Witte, die leefde van 1731 tot 1756 en een dochter IsabelleAnne de Witte, 1755-1803. Over de familie de Vlieghere en de afstamming hiervan is ondanks doorgedreven studie bitter weinig geweten. Haar ruitvormig rouwbord, (ca. 1 m x 1 m) is vrij goed geconserveerd en werd origineel gemaakt op paneel, waarschijnlijk eikenhouten planken, vier in totaal, die beschilderd werden met haar familiewapen. Het is opmerkelijk dat dit rouwbord het alliantiewapen voorstelt van het echtpaar de Witte-de Vlieghere. Een alliantiewapen is de combinatie van een manne-
12
lijk en een vrouwelijk schild in geval van huwelijk. Het mannelijk schild staat dan rechts en het vrouwelijk links, gezien van àchter het wapenschild. In heraldische termen worden de termen dexter (rechts) en sinister (links) gehanteerd. Het huwelijkswapen werd geschilderd op een zwarte achtergrond als een quasi ovaal met rechts het heraldisch wapen van de familie de Witte en voorgesteld op een rood veld, een zilveren keper, vergezeld van drie zilveren meeuwen, geplaatst twee en een. Het andere wapen links, de familie de Vlieghere wordt beschreven als volgt : “d’azur à trois aiglons d’argent, posez deux et un, portant chacun au bec une branche de laurier de mesme, accompagnez de trois estoiles mal ordonnées à six raiz d’or … “ of op een blauw veld drie zilveren adelaarsjongen met gespreide vleugels, in de bek een lauriertak, vergezeld door drie gouden zespuntsterren, allen geplaatst twee en een. Zwarte kader met gouden binnenbies
Een omgekeerde arabesk met een gouden liefdesknoop (alleen gebruikelijk bij vrouwen), met kwasten.
Het heraldisch wapen van de familie de Witte , op een rood veld, een zilveren keper, vergezeld van drie zilveren meeuwen. Bron: Archief Jacques baron le Roy Genootschap vzw Archief Paul Arren (+) C. Pama, Heraldiek en Genealogie, Uitg. Het Spectrum n.v., Utrecht, Antwerpen, 1969. H.K. Nagtegaal, Heraldisch vademecum, Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag , 2003 L. Duerloo, P. Janssens, Wapenboek van de Belgische Adel, Gemeentekrediet, 1992.
Dit wapen werd door koning Filips V op 12 mei 1704 in het legerkamp nabij Idaña toebedeeld aan GillesCornille de Vlieghere, licentiaat in de rechten, wiens vader grootaalmoezenier van de stad Antwerpen was. Het alliantiewapen wordt omzoomd door een gouden ovalen bies met bovenaan een omgekeerde gouden arabesk. Het geheel wordt omvat door een gouden liefdesknoop geknoopt en voorzien van kwasten. Over het plaatsen van de liefdesknoop, een oud heraldisch gebruik, zijn de meningen verdeeld, maar is steeds gereserveerd voor vrouwelijke (gehuwde) titularissen. Op het rouwbord staat vermeld, in goud “A°”, in de tophoek en “1737” in de zijhoeken. In de voethoek in gouden letters en cijfers: “OBIIT 12 FEBR”. Het hele wapenbord is gemonteerd in een zwarte kader met gouden binnenbies. Het wapen van de familie de Vlieghere, op een blauw veld, drie zilveren adelaarsjongen met gespreide vleugels en in de bek een lauriertak, verder drie gouden zespuntsterren.
In gouden letters en cijfers: “OBIIT 12 FEBR”.
Rouwbord van Anna-Maria-Josephina de Vlieghere (+1737)
Stefan Crick voorzitter Jacques baron le Roy Genootschap vzw