De oude kerkelijke geloofsbelijdenissen Allereerst wordt toegelicht wat een geloofsbelijdenis is. Daarna volgen er voorbeelden van geloofsbelijdenissen uit het Oude en het Nieuwe Testament. Aansluitend wordt de geschiedenis en de inhoud van de apostolische geloofsbelijdenis en van de belijdenis van Nicea-Constantinopel ontwikkeld. Afsluitend wordt de verhouding van onze Kerk tot de oude kerkelijke geloofsbelijdenissen behandeld. De geloofsbelijdenis Een geloofsbelijdenis is een samenvatting van de essentiële inhoud van een geloofsleer. Wie de belijdenis in het openbaar aflegt en deze zodoende voor zichzelf als bindend aanvaart, vervult hiermede één van de voorwaarden om te kunnen behoren tot de desbetreffende geloofsgemeenschap: hij/zij gelooft datgene wat ook alle andere leden van die gemeenschap belijden. Een geloofsgemeenschap definieert zich in zoverre door haar belijdenis en haar leer onderscheidt zich hiermee van andere zienswijzen. Bijbelse geloofsbelijdenissen Reeds het Oude Verbond had reeds zijn belijdenisformulering waarin het geloof van Israël onder woorden werd gebracht. De hoofdaspecten vormen de belijdenis van Jahwe, de God van Israël en het historische heilsfeit van Hem aan zijn volk, namelijk de uitredding uit de Egyptische slavernij (vgl. Deut. 26 : 5 - 9). De belijdenis voor de enige God veroorzaakt het verzaken van andere goden (vgl. Joz.24 : 23). Ook heden nog staat in de diensten in de synagoge de geloofsbelijdenis "Hoor Israël" ("Schma Jisrael") centraal; hierin staat o.a.: "Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! ... Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg' (Deut. 6 : 4 - 7). In de nieuwtestamentische belijdenissen wordt de heilsdaad van God in Jezus Christus tot uitdrukking gebracht. Al heel vroeg - namelijk voor dat de nieuwtestamentische geschriften waren geredigeerd - waren er formuleringen waarin christenen bij de doop tijdens de dienst of ook in de missie hun geloof in Jezus als de gekruisigde, opgestane en Heiland tot uitdrukking brachten. Een voorbeeld daarvoor is de vorm "Jezus is de Heer" (vgl. Rom. 10 : 9 en 1 Kor. 8 : 6). Een van de waarschijnlijk oudste kerkelijke belijdenissen waarin de zegenrijke betekenis van de dood en de opstanding van Jezus ter sprake wordt gebracht, wordt geciteerd door Apostel Paulus in 1 Kor. 15 : 3 - 5: "Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt zoals in de Schriften staat en dat hij is verschenen aan Kefas (Petrus) en vervolgens aan de twaalf leerlingen". Ook het "Maranata" (vgl. 1 Kor. 16 : 22) ("Onze Heer komt!") kan worden begrepen als een belijdenis. Dat was aanvankelijk gebruikelijk bij de in het Aramees sprekende gemeenten van de allereerste kerken. Andere belijdenissen voor Jezus Christus, Zijn aard en werk worden in de eerste christelijke hymnen gevonden bij de Filippenzen in hfdst. 2 : 6 - 11 en ook in Timoteüs 3 : 16: "Hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam, in het gelijk gesteld door de Geest, is verschenen aan de engelen, verkondigd onder de volken, vond geloof in de wereld, is opgenomen in majesteit".
De oorspronkelijke christelijke belijdenissen vormen de basis voor de oude kerkelijke belijdenissen, waarmee wij ons hierna bezig zullen houden. Het ontstaan van de oude kerkelijke geloofsbelijdenissen Toen het christendom zich in het Romeinse rijk steeds meer uitbreidde, bleven velen van hen die christenen werden, desondanks ten dele gebonden aan hun religieuze of filosofische opvattingen. Door de verbinding van deze begrippen met de christelijke leer ontstonden dwaalleren waardoor de gelovigen onzeker werden. Speciaal over de leer der drie-eenheid van God en de leer en over het wezen of de geaardheid van Jezus Christus ontstond een hevige strijd. Om dat tegen te gaan trachtte men geloofsbelijdenissen te formuleren die voor het geloof van de gemeente en daardoor ook van enkelingen bindend moesten zijn. De maatstaf daarvoor - of een uitspraak over het wezen en de werkzaamheid van God ingang vond in de geloofsbelijdenissen - was hierbij de overeenstemming met de leer van Christus en Zijn Apostelen. Zo ontstond, aanvankelijk in een zeer groot tijdsbestek, de apostolische geloofsbelijdenis ("het apostolicum"). In de loop der tijd ontstonden nog meerdere geloofsbelijdenissen in geformuleerde vorm: bijv. de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel en de Athanasiaanse geloofsbelijdenis.
De apostolische geloofsbelijdenis - de tekst Van het apostolicum zijn enkele van elkaar onbeduidende afwijkingen bekend. We beschrijven hierna de nu gangbare tekst: Ik geloof in God de Vader, de almachtige Schepper van de hemel en de aarde, en in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer, ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, geleden onder Pontius Pilatus, gekruisigd, gestorven en begraven, ingegaan in het rijk van de dood, op de derde dag opgestaan uit de doden en opgevaren ten hemel; zittende ter rechterhand van God, de almachtige Vader vanwaar Hij wederkomen zal om te richten de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest de heilige algemene kerk, de gemeente der heiligen, de vergeving der zonden, de opstanding der doden en het eeuwige leven. Amen. De apostolische geloofsbelijdenis - historische aspecten De herkomst van de apostolische geloofsbelijdenis - ("het apostolicum") - gaat terug tot in de vroege na-apostolische tijd waarin nog enkele mensen leefden, die persoonlijk een Apostel gekend en gehoord hadden. Essentiële uitspraken uit het apostolicum vinden we reeds in de prediking die Apostel Petrus in het huis van Cornelius heeft gehouden (vgl. Hand. 10 : 37 43). In de 2e eeuw begonnen de christenen - juist omdat er in hun rijen dwaalleraren werden gevonden - zich intensiever te bezinnen over het apostolische erfgoed. Men gevoelde de noodzaak van formuleringen die het echte geloof vasthielden en konden verduidelijken. De dopeling moest dit geloof allereerst een keer belijden, men praktiseerde meestal wel de doop van de volwassenen. Eén van deze belijdenissen van het juiste geloof, vermoedelijk uit Rome, is de voorloper van het latere apostolicum. De belijdenis bereikte echter pas na een
zeer lange ontwikkeling, die tot in de 4e eeuw - vele onderzoekers denken zelfs tot in de 7e eeuw - zijn huidige besissende vorm. Het apostolicum werd voor de westerse Kerk in de 10e of 11e eeuw bindend, terwijl de oosterse Kerk bleef bij de belijdenis van NiceaConstantinopel. In de kerken die afkomstig zijn uit de westerse Kerk - de rooms-katholieke, protestantse en anglicaanse kerken - heeft het apostolicum groot aanzien en geniet welwillendheid. Het apostolicum - inhoudelijke aspecten Het apostolicum laat zich in drie delen onderverdelen. Het eerste deel betreft God de Vader, het tweede Jezus Christus en het derde de Heilige Geest en de Kerk. De uitspraken staan allen in een nauwe samenhang met die van het Nieuwe Testament. Bijna voor iedere zin in het apostolicum kan men een bijbelse bewijsplaats vinden. In het begin wordt God, de Vader, de "Almachtige" genoemd, daarop volgt de belijdenis van het "de Schepper zijn". Hij is de oorsprong van hemel en aarde, van deze wereld en het hiernamaals. Ongetwijfeld wordt hier direct verwezen naar het scheppingsverhaal zoals dit in Genesis 1 wordt vermeld. Op de belijdenis van de Vader als Schepper volgt die van Jezus Christus als de enige geboren en de enige verwekte zoon (vgl. Hebr. 1 : 5 en 6). Tegelijkertijd wordt benadrukt dat Hij de "Heer" is. Daarmee wordt Jezus een titel gegeven die in het Jodendom alleen voor God geldt. Zo wordt tot uitdrukking gebracht dat Jezus Christus een echte God is. Op deze principiële uitspraak sluiten formuleringen aan die erop wijzen dat Jezus Christus een echt mens was. Eerst echter wordt op de wonderbare oorsprong van de menswording ingegaan: Jezus is "ontvangen door middel van de Heilige Geest" en "geboren uit de maagd Maria". Deze twee uitspraken zijn gebaseerd op Matteüs 1 : 18 - 24 en Lucas 1 : 34 en 35. De volgende uitspraken "geleden onder Pontius Pilatus, gekruisigd, gestorven en begraven", benadrukken de in alle vier evangeliën bevestigde historische werkelijkheid over het leven en sterven van Jezus. Hij heeft, zo benadrukt de belijdenis, in een duidelijke historische tijd geleden en werd in die tijd ook gekruisigd en begraven. De daarop aansluitende verklaring, "afgedaald in het rijk van de dood" verlaat het historische en begrijpelijke gebied. Dit heeft betrekking op de werkzaamheid van Jezus in het hiernamaals tussen zijn kruisiging en opstanding, waarover in Efeze 4: 8-10 en in 1 Petrus 3, vers 19 en 20, alsmede in hoofdst. 4. vers 6 sprake is. Na de afdaling in het dodenrijk wordt verwezen naar die gebeurtenis, die in zekere zin het geloof in Jezus Christus als de Messias en Verlosser der mensheid objectief motiveert: Zijn Opstanding. Jezus Christus is "op de derde dag opgestaan uit de doden", daarmee wordt direct verwezen naar de hierboven genoemde belijdenistekst uit 1 Kor. 15 : 3 - 5. Daarop aansluitend wordt Jezus Christus als diegene beleden, die "ten hemel is opgevaren" en "ter rechterhand Gods zal zitten". Deze twee uitspraken bezitten eveneens een directe nieuwtestamentische samenhang. Zij spelen o.a. in op het bericht over de Hemelvaart uit Handelingen 1 vers 9 en op de belofte van Jezus dat Hij "ter rechterhand van de Almachtige" zal zitten (Luc. 22 : 69). De afsluiting van dit deel der belijdenis, die Jezus Christus betreft, heeft een eschatologische inhoud (eschatotologie = leer der laatste dingen). Eerst wordt de wederkomst van Christus bekend gemaakt, daarna het rechter-zijn. We zien dus dat het geloof in de wederkomst van Christus behoort tot de grondslagen van het christelijk geloof.
Over het rechterschap van Jezus Christus dat in een directe samenhang wordt geplaatst met Zijn Wederkomst, is o.a. sprake in Handelingen 10: 42 en in 1 Petrus 4:5. Aan het begin van het derde deel wordt het geloof in de Heilige Geest betuigd. Daarna volgt de belijdenis voor de Kerk, die "algemeen", dus alomvattend, wereldomspannend en open voor alle mensen is. In menige versies van het apostolicum wordt voor "algemeen" ook de aanduiding "katholiek" gevonden. Daarmee wordt niet de Rooms-Katholieke Kerk bedoeld, want "katholiek" is slechts een ander woord voor "algemeen". Andere verklaringen sluiten zich daarbij aan, die enerzijds de Kerk aangaan (gemeenschap der heiligen, zondevergeving) en anderzijds de hoop op de toekomst. De opstanding der doden wordt in het Nieuwe Testament dikwijls gethematiseerd. Het is - evenals de wederkomst van Christus - één van de christelijke basiselementen. Als voorbeeld plaatst Apostel Paulus de enge samenhang tussen de opstanding van Jezus en de opstanding der doden op de voorgrond (vgl. 1 Kor. 15 : 21 - 23). Aan het einde van het apostolicum wordt de hoop op het "eeuwige leven", op de onontbindbare gemeenschap met de drie-enige God tot uitdrukking gebracht. De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel - de tekst De gangbare versie van de geloofsbelijdenis van Nicea - Constantinopel heeft de volgende woordelijke inhoud: Wij geloven in één God, de Vader, de Almachtige, die alles heeft geschapen, hemel en aarde, de zichtbare en de onzichtbare wereld. En in de ene Heer Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, uit de Vader geboren voor alle tijd: God van God, licht van licht, ware God van de ware God, verwekt, niet geschapen, één in wezen met de Vader; door wie alles is geschapen. Voor ons als mensen en voor ons heil is Hij uit de hemel gekomen, heeft vlees aangenomen door de Heilige Geest van de maagd Maria en is mens geworden. Voor ons werd Hij gekruisigd onder Pontius Pilatus, heeft geleden en is begraven geworden, is op de derde dag opgestaan volgens de Schrift en ten hemel gevaren. Hij zit ter rechterhand van de Vader en zal wederkomen in heerlijkheid, om te oordelen de levenden en de doden; Zijn heerschappij zal geen einde kennen. Wij geloven in de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt, die uit de Vader en de Zoon voortkomt, die met de Vader en de Zoon aanbeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de profeten en de enige, heilige, algemene (christelijke) en Apostolische Kerk. Wij belijden de ene doop tot vergeving der zonden. Wij verwachten de opstanding der doden en het leven in de komende wereld. Amen. De geloofsbelijdenis van Nicea – Constantinopel - inhoudelijke aspecten
In het jaar 325 (na Chr.) riep keizer Constantijn, die op dat moment nog geen christen was, het concilie van Nicea bijeen. Ongeveer 250 tot 300 bisschoppen gaven gevolg aan zijn uitnodiging. Deze zag in het wijd verbreide christendom een staatkundige macht van zijn rijk, die echter - doordat de eenheid van het christendom vanwege een geschil over het wezen van Christus (de Ariaanse strijd) - sterk gevaar liep. Het doel van Constantijn was dat de bisschoppen eenstemmig een verklaring over de leer moesten formuleren. Het belangrijkste resultaat van dit concilie was de geloofsbelijdenis van Nicea, waarvan de tekst pas in het jaar 451 in de akten van het concilie te Chalcedon bevestigd werd. Deze geloofsbelijdenis werd in latere concilies tot ongeveer het jaar 800 nauwkeuriger omschreven en draagt sinds het concilie in Constantinopel (381 na Chr.) de aanduiding "Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel". Vooral hierin wordt - boven het apostolicum uitgaand - de belijdenis over de goddelijke drie-eenheid als onveranderlijk vastgelegd en de apostoliciteit van de Kerk benadrukt. De geloofsbelijdenis is bekend in alle christelijke Kerken. Naast het apostolicum in de katholieke Kerk wordt ze aangetroffen en gebruikt in de meeste protestantse en anglicaanse kerken. In de orthodoxe kerken neemt ze de plaats in die het apostolicum in de westelijke kerken heeft. De geloofsbelijdenis van Nicea te Constantinopel - de inhoudelijke aspecten De belijdenis van Nicea-Constantinopel is wezenlijk abstracter en meer theologisch dan het apostolicum. Ten eerste kan men vaststellen dat alle belangrijke uitspraken in het apostolicum over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest ook in de belijdenis van NiceaConstantinopel te vinden zijn. Op basis van theologische uiteenzettingen bevat het nog meer uitspraken over de Zoon en de Heilige Geest. Veel zinnen in de tekst zijn bewust geformuleerd als antwoorden op standpunten van dwaalleraren. De geestelijke Arius (4e eeuw na Chr.) uit het Egyptische Alexandrië beweerde dat de Zoon van God voor alle tijden door de Vader was geschapen, dat de Zoon dus het eerste schepsel was van de Vader. Derhalve is de Zoon van God ook niet van gelijke aard met de Vader. Dat was de positie van Arius en zijn aanhang, en ook niet in wezen gelijk aan de Vader. Daar tegenover plaatst de belijdenis van Nicea-Constantinopel vastberaden, "dat de eniggeboren Zoon voor alle tijd uit de Vader geboren werd: God van God, licht van licht, ware God van de ware God, verwekt, niet geschapen, een in wezen met de Vader" is. Een punt dat in het apostolicum niet wordt gethematiseerd, is het "schepper zijn" van de Zoon ("door Hem is alles geschapen"). Daarmee wordt met de uitspraken in het begin van het evangelie volgens Johannes (vgl. Joh. 1 : 3) en ook diverse andere plaatsen in het Nieuwe Testament rekening gehouden. Anders dan in het apostolicum wordt hier niet alleen de eenvoudige belijdenis van de Heilige Geest uitgesproken, maar worden er ook uitspraken over Zijn wezen en werkzaamheid gedaan. De Heilige Geest is - evenals de Vader en de Zoon - "Heer". Ook hem worden scheppende eigenschappen toegedacht ("en levend maakt"). Daarenboven wordt de verhouding of de relatie tussen de Heilige Geest en de Vader en Zoon als een "gevolg zijn" tot uitdrukking gebracht. Zoals de Vader en de Zoon, zo wordt ook de Heilige Geest aanbeden. De werkzaamheid van de Heilige Geest was reeds in het Oude Verbond aanwezig, want deze heeft "gesproken ..... door de profeten" (vgl. ook "De goddelijke drie-eenheid", deel I en II in O.F. nr. 7 en 8 van 2007 resp. pag. 31 t/m 35 en 32 t/m 350 en O.F. nr. 9 pag. 36 t/m 38). Ook de aard van de Kerk wordt gepreciseerd. Zij is niet alleen meer een "heilige" en "algemene", maar daarenboven een "ene" en
"apostolische". Eenheid, heiligheid, algemeenheid en apostolisiteit zijn de wezenlijke kenmerken van de Kerk van Christus. Een in zijn uitspraken overeenstemmende geloofsbelijdenis met die van NiceaConstantinopel is de belangrijke gedetailleerde Athanasiaanse geloofsbelijdenis, die ontstond in de 6e eeuw op de synode in Autun en in het openbaar bekend gemaakt werd. De oude kerkelijke geloofsbelijdenissen en hun betekenis voor de NieuwApostolische Kerk Dat de leer van de Nieuw-Apostolische Kerk binnen de christelijke traditie staat, wordt allereerst daardoor duidelijk dat de eerste drie artikelen van de nieuwapostolische geloofsbelijdenis in hoge mate overeenkomen met het "apostolicum". Anderzijds sluit de Nieuw-Apostolische Kerk aan bij het in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel geformuleerde geloof in de Drie-enige God, bij de parthenogenesis van de maagd Maria, in Jezus Christus als mens en de echte God, in de zending van de Heilige Geest, in de sacramenten, in de apostoliciteit van de Kerk en de verwachting van de wederkomst van Jezus Christus. In de eerste decennia van van zijn huidige bestaan werd in de NieuwApostolische Kerk in iedere dienst gesproken over de geloofsbelijdenis van NiceaConstantinopel. Na liturgische hervormingen werd daarvan afgezien. Dat betekent echter niet dat de oude kerkelijke belijdenissen door de Nieuw-Apostolische Kerk worden afgewezen, veeleer behoren deze met hun essentiële meningen tot de grondbeginselen van de Nieuw-Apostolische leer. KERNPUNTEN De oude kerkelijke geloofsbelijdenissen Een geloofsbelijdenis resumeert de wezenlijke inhoud van een geloofsleer. De belijdenisvormen in het Oude Verbond omvatten het geloof van Israël in Jahwe, de God van Israël en aan de historische heilsfeiten van zijn volk, voornamelijk de uitredding uit de Egyptische slavernij. In de nieuwtestamentische belijdenissen wordt het heilsfeit van God in Jezus Christus tot uitdrukking gebracht. Voordat de nieuwtestamentische geschriften werden opgeschreven, waren er formuleringen waarin christenen bij het dopen, tijdens de diensten of in de zending hun geloof in Jezus als de gekruisigde, de Opgestane en de Heiland tot uitdrukking brachten. De herkomst van het apostolicum reikt tot aan de vroege na-apostolische tijd. Voor de kerken in het westen werd het wel in de 10e of 11e eeuw een verplichte geloofsbelijdenis. Het apostolicum laat zich in drie stukken verdelen. Het eerste deel betreft God de Vader, het tweede deel Jezus Christus en het derde deel de Heilige Geest en de Kerk. De "geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel" gaat terug tot het concilie van Constantinopel (381 na Chr.). Hierin is de belijdenis inzake de drie-eenheid Gods schriftelijk vastgelegd en de apostoliciteit van de Kerk onderstreept. De eerste drie geloofsartikelen van de nieuw-apostolische geloofsbelijdenis stemmen vergaand overeen met het "apostolicum". Nieuw-apostolische christenen belijden hun geloof in de drie-enige God, de parthenogenesis (maagdelijke geboorte van Jezus), in Jezus Christus als ware mens en ware God, in de zending van de Heilige Geest, de sacramenten en de apostoliciteit van de Kerk en de wederkomst van Christus.