Is de kerkelijke weg weg? (1) Een paar maanden geleden reageerde ds Wesseling in De Reformatie (30 juni 2006 j.l.) op de site Een in Waarheid. Op Een in Waarheid worden bezwaren besproken die leven in de gereformeerde kerken vrijgemaakt. Volgens Wesseling moeten deze bezwaren niet via de digitale snelweg maar via de kerkelijke weg kenbaar gemaakt worden. In zijn artikel geeft Wesseling een beschrijving van Een in Waarheid aan de hand van de volgende trefwoorden: "geharnast, luidruchtig en strijdvaardige toon." De woordkeus van Wesseling doet denken aan het "ces geux" in de tijd van de Reformatie. 'Het zijn geuzen, pardon….. digitale straatvechters.' Hiermee zijn we ook bij het onderwerp van dit artikel. Wesseling verwijt Een in Waarheid dat zij niet op de kerkelijke weg maar op de digitale snelweg rijden maar heeft verzuimd zich af te vragen waarom dit gebeurt. Dit artikel gaat daarom over de kerkelijke weg die 'Reformatie' behoeft. Want veelal is de kerkelijke weg weg. Ter illustratie van deze stelling wordt een praktijkvoorbeeld rond het vierde gebod besproken. Massieve uitspraken De kerkelijke weg is allereerst het gewone gesprek tussen broeders en zusters. Dit gewone gesprek wordt echter geblokkeerd door massieve uitspraken die zeer onvoldoende gefundeerd zijn. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak die gedaan werd door de deputaten Vierde Gebod en Zondag. Zij schreven in hun rapport: ZONDAG HEERLIJKE DAG (Barneveld 2004) het volgende: "Dat er altijd twee meningen bestaan hebben, was bij de meesten onbekend en is voor velen ook onbegrijpelijk en onacceptabel." (p.14, cursivering STB) In de gereformeerde kerk zouden altijd twee meningen hebben bestaan dat het rusten op de zondag wèl een goddelijk gebod is, en tegelijkertijd ook dat het rusten op de zondag nìet een goddelijk gebod is. Er werd dan wel gerust maar niet vanwege het vierde gebod. Echter een eenvoudige greep in de boekenkast leert, dat voor gereformeerden, zowel in het private als in het publieke domein slechts één mening gold: het rusten op de zondag is een goddelijk gebod. En deze 'mening' werd niet beleefd als het honoreren van een bepaalde mening maar was de erkenning van het vierde gebod. Ik noem hier een aantal voorbeelden uit gewone boeken die met vele uit te breiden zijn: Colijn In zijn boek SAVIS TRANQUILLUS IN UNDIS (1940, 1e druk 1934) schreef dr H.Colijn een toelichting op het A.R.P. beginselprogram. Dit boek wordt gezien als het vervolg op ONS PROGRAM (1879) van dr.A.Kuyper. Op p.122 schrijft Colijn over de "de verplichtingen voor de overheid" t.a.v. het "het vierde gebod." En dit wordt op p.128 als volgt uitgewerkt: "Van de overheid wordt verlangd: 1. "dat zij zelf den Zondag zoveel mogelijk rusten zal en dat in al haar vertakkingen; 2. dat ze de Zondagswet in die richting behoort te herzien; 3. dat ze in haar arbeidswetgeving en in haar concessiën geheelen of gedeeltelijken stilstand van zaken voor den rustdag heeft te bedingen. En dat alles om tweeërlei doel te bereiken: 1. vrijlating van den dag des Heeren; 2. het belang des volks te dienen." Colijn presenteert hier dus niet een mening maar schrijft over de verplichtingen van de overheid omdat vanwege het vierde gebod de zondag een rustdag moet zijn. Van Randwijk Een heel ander voorbeeld is de roman EEN ZOON BEGRAAFT ZIJN VADER (1938) van de bekende en oorspronkelijk gereformeerde H.M.van Randwijk (verzetstrijder en oprichter van
Trouw). In deze roman gaat het o.a. over Hagendoorn sr.: "zakenman, Calvinist, Doleerend en Anti- Revolutionair." Op p.105/106 schrijft Van Randwijk: "De Hagendoorns Senior hadden Nederland groot gemaakt, ondanks Zondagswet, radiosectarisme en bijzondere school." (cursivering STB) Hagendoorn sr. is dus zakenman maar rust op de zondag, niet vanwege zijn partikuliere mening over de zondag maar vanwege de zondagswet. Algra c.s. Een vervolg op de SAVIS TRANQUILLUS van Colijn was het boek ANTI REVOLUTIONAIR BESTEK (1964). Dit boek werd geschreven door vooraanstaande en deskundige antirevolutionairen waaronder: H.Algra, prof.dr.I.A.Diepenhorst en dr.J.Donner. Op p.60 is het volgende te lezen: "Toen in ons land de zondagswet 1953 in het parlement werd behandeld, heeft de minister van binnenlandse zaken, de r.k. Prof.Beel, nadrukkelijk gezegd, dat het gaat om de dag des Heren. ( ) Het uitgangspunt van de minister van binnenlandse zaken was juist. Het gaat maar niet alleen om een wekelijkse rustdag, maar om de dag, die God van de andere dagen afgezonderd heeft. Daarom wordt in het vierde gebod verwezen naar de schepping: want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde geschapen en hij rustte op de zevende dag. Het bezwaar tegen de thans vigerende zondagswet is dat in aansluiting aan de Roomse zede de zondag eigenlijk in tweeën wordt geknipt met voorschriften omtrent de handhaving van de zondagsrust, die wel voor de morgen, maar niet voor de middag gelden." Ook hier zien we dus dat de schrijvers het rusten op de zondag niet als hun persoonlijke mening ventileren. De rust op de gehele zondag dient gehandhaafd te worden vanwege het vierde gebod. Op p.62 van bovenstaande boek gaat het over bededagen en wordt er ook gerefereerd naar de arbeidsrust op de zondag ten tijde van de Republiek; "Tijdens de Republiek heeft de overheid vele malen zulk een vasten en bidden uitgeschreven. Zij stelde de dag vast, zij verbood op die dag alle publieke vermakelijkheden, sloot de herbergen en schreef arbeidsrust voor als op de zondag." (cursivering STB) Jonathan I.Israel Over de Republiek is onlangs het boek DE REPUBLIEK verschenen van Jonathan I. Israel (Franeker 2001 5e druk, 1e druk 1996) In DE REPUBLIEK wordt ook de sabbatsstrijd beschreven, die er gedurende een periode was, tussen Coccejus en Voetius. Coccejus had een tractaat gepubliceerd over de zondagsheiliging: "voor hem was het Vierde Gebod niet langer geldig in dezelfde zin als in het verleden, en het eerbiedigen van de dag des Heren vereiste niet de strikte inachtneming en onthouding van arbeid, die de voetianen eisten." (p.734 en 745.) Anders gezegd: volgens Coccejus hoefde er niet gerust te worden op de zondag vanwege het goddelijk (vierde) gebod. Hoe liep nu deze sabbatstwist tussen Voetius en Coccejus af? Israel schrijft op p.735 het volgende: "De synode was het in meerderheid met Hoornbeek en Essenius (volgelingen van Voetius STB) eens dat Coccejus leer Gods zuivere Woord verwaterde en goddeloze werken en genoegens op de sabbat legitimeerde, in strijd met het vierde gebod. Maar de leden van de synode, en meer nog de commissarissen van de Staten van Holland, waren minder geïnteresseerd in het uitvechten van de controverse dan in het onderdrukken ervan. De synode preste de hoogleraren de kwestie te laten rusten, en zich te onthouden van verdere publicaties over het onderwerp. Maar Hoornbeeck weigerde het erbij te laten zitten. De Staten van Holland instrueerden daarom hun commissarissen de Noord- en Zuidhollandse synoden de tegenstellingen over de zondagsheiliging te laten beëindigen met de uitspraak dat de kwestie zou rusten op de grondslag van de Acta van de Synode van Dordrecht (die hierover geen voldoende uitsluitsel gaven). De curatoren van de Leidse universiteit werd bevolen erop toe te zien dat de hoogleraren nadien noch in hun colleges, noch in druk verklaringen aflegden inzake de zondagsheiliging. De interventie van de Staten van Holland
was op het eerste gezicht neutraal, maar in feite - en zo werd het ook ervaren - een overwinning voor de coccejanen. Het resultaat was immers dat er verder niets werd gedaan om het toezicht op de zondagsheiliging te verscherpen." Met andere woorden: Er was een meerderheid van de Synode van 1559 tegen werken en andere ontheiliging van de zondag, maar m.n. de Staten van Holland zorgde ervoor dat deze zaak bleef rusten. Hiermee was deze zaak echter niet afgelopen: op p.762 staat namelijk het volgende: "Toch won in het midden van de zeventiende eeuw de Nadere Reformatie - de roep om een hervorming van gedrag en moraal en om een godvruchtiger samenleving - aan kracht en breidde zich uit over de hele Republiek. Voetius en andere vooraanstaande predikanten ( ) volhardden in hun kruistocht voor een striktere handhaving van de zondagsrust, minder tolerantie en vooral een grondige zuivering van kerk en samenleving, teneinde beide godvrezender en godvruchtiger te maken." (cursivering STB). Blijkbaar vond Voetius in de uitspraken van Dordt voldoende basis voor zijn kruistocht voor een striktere handhaving van de zondagsrust. En deze kruistocht was blijkbaar gelegitimeerd, ook door Holland, daar zij zich uitbreidde over de hele Republiek. Het is dus niet zo dat gedurende deze periode van sabbatsstrijd er twee meningen in een soort van vreedzame coëxistentie naast elkaar bestonden. Integendeel het was een periode van felle strijd, die aan kracht won, in het voordeel van de zondagsrust en de zondagsheiliging. En wij zien dan dat in de eeuwen hierna, wanneer wij kijken naar de eerder genoemde voorbeelden, dat het rusten op de zondag v a n w e g e het vierde gebod, opgevolgd werd in de huiskamers en in de gereformeerde politieke partij-programma's. Groen van Prinsterer Als laatste noemen wij het beroemde HANDBOEK DER GESCHIEDENIS (koningin Wilhelmina had het altijd onder handbereik) van Groen van Prinsterer (Baarn 1928 8e druk, 1e druk 1841). Op het voorblad van dit werk staat psalm 78 waaronder vers 7. Groen schreef met hoofdletters: DAT ZIJ HARE HOPE OP GOD ZOUDEN STELLEN EN GODS DADEN NIET VERGETEN, MAAR ZIJNE GEBODENE BEWAREN. Op p.90 komen de geboden opnieuw aan de orde wanneer Groen 'de grondslag van De Republiek' beschrijft: ( ) De overheid is gehouden ( ) "om met de Kerk voor de nakoming van Gods geboden zorg te dragen." Op p.91 worden vervolgens "de geboden op volgorde" genoemd wanneer de taak van de overheid beschreven wordt: ( )" de Overheid draagt het zwaard niet vergeefs; ( ) Daarom werd geen beeldendienst of afgoderij geduld; de lastering en het misbruik van Gods Naam gestraft; de ontheiliging van den Zondag tegengegaan;" ( ). (Cursiveringen STB) Wanneer Groen schrijft over de nakoming van Gods geboden dan noemt hij dus ook het (ont)heiligen van de zondag. Dat Groen met heiligen gewoon rusten bedoelt laat zich het beste illustreren met een voorbeeld uit het boekje MR.G. GROEN VAN PRINSTERER van dr G.J.Schutte (Goes 1976). Op p.147 schrijft hij over de 'terechtwijzingen' die Groen zijn omgeving deed toekomen: "Soms droegen ze een ernstiger karakter. Eens heeft hij Koning Willem 1 aan de zondagsrust herinnerd, toen deze had aangekondigd op zondag op reis te zullen gaan." (cursivering STB) Met andere woorden: Ook Groen noemt in relatie tot de Republiek de heiliging van de zondag een goddelijk gebod. En ook bij hem zien we de drieslag: vierde gebod-zondag-rust. Gewone werkelijkheid Uit romans, partijprogramma's en geschiedenisboeken rijst één beeld op van gereformeerden die al eeuwenlang de zondagsrust voorstaan vanwege het vierde gebod. Anders gezegd: in het publieke en het private leven bestonden er geen twee meningen over
de zondagsrust. In het leven van de gereformeerde kerk gold het vierde gebod om te rusten op de zondag en dat werd ook in de samenleving uitgedragen. Wanneer de deputaten zeggen dat er "altijd" twee meningen zijn geweest dan is dat een uitspraak die in strijd lijkt te zijn met de gewone werkelijkheid van het gereformeerde leven. Er was altijd, in ieder geval lange tijd, de erkenning van een goddelijk gebod om te rusten op de zondag. En een enkele particuliere mening uit een ver verleden was hoogstens een uitzondering die de regel, in dit geval het goddelijk gebod, bevestigde. Geen gewoon gesprek Het is een groot probleem dat de deputaten Vierde gebod en Zondag een soort ex cathedra uitspraak hebben gedaan dat er "altijd" twee "meningen" waren over het rusten op de zondag. Deze uitspraak lijkt in strijd met de werkelijkheid en zorgt voor een enorme verwarring in de kerken. Deze massieve uitspraak is zelfs opgeklommen tot de Acta van de synode waardoor er een onjuistheid lijkt te staan in de gronden van het synodebesluit. Een en ander wekt verder ook de indruk dat de deputaten Vierde gebod en Zondag, kerkenraden en predikanten, in de aanloop tot de ratificatie, verkeerd hebben geïnformeerd. Het grootste probleem is hier dat er geen gewoon gesprek middels argumentatie en tegenargumentatie mogelijk is. Er wordt een massieve uitspraak gedaan en dat was het dan. Dat is de allereerste blokkade op de kerkelijke weg. Naast deze blokkade van de massieve uitspraken zijn er ook blokkades van andere aard, bij de classis en bij de synode. Daarover in het artikel van volgende week. Sita T.Bolt