De Onnoemhare en Haar vele Namen
Wacht houden bij het Wezenlijke. Verkenningen in het bronnengebied van religie Mystiek op straatniveau Leerhuis Spiritualiteit. Het Steiger. August 2010
Leo. Raph. A. de Jong o.p.
1
Wacht houden bij het Wezenlijke- Leo Raph. A. de Jong o.p. EERSTE HOOFDSTUK (A)
“Ik heb in de schepping een leemte ontdekt, waarin God, als Hij bestaat, goed zou passen” (Frans Kellendonk)
Religieus gezien leven wij in een zeer merkwaardige tijd. Vroeger zag je, hoe de jongeren jouw boodschap, jouw idealen, jouw werk overnamen. Wellicht had je heel veel bezwaar tegen de manier, waarop zij dat deden. Maar de stroom ging verder, zonder ons, dank zij ons. Vandaag de dag moeten wij leven met de ervaring, dat met name de godsdienstige stroom NIET verder gaat. De nieuwe generaties gaan niet meer naar de kerk en leveren geen nieuwe priesters, missionarissen, dominees of kloosterlingen meer. Werken en organisaties, waar wij ons met hart en ziel voor hebben ingezet, fuseren of verdwijnen. In een toch erg godsdienstig dagblad als “Trouw” wordt openlijk gediscussieerd over de vraag, of God wel bestaat. Kerkgebouwen worden gesloopt. En het rotsvaste geloof in een gelukkig hiernamaals, dat een soort ideaal verlengde vormde van onze goede dagen op deze aarde, is ook niet meer wat het geweest is. Kortom: wij bevinden ons in een periode, waarin met enig recht gezegd kan worden: “ Wil de laatste de Godslamp uitblazen en de deur achter zich sluiten?!” je zou er behoorlijk cynisch van worden! Zoals in dat melancholische gedichtje: “Ik heb een steen uit de beek gehaald. De stroom zou nooit meer dezelfde zijn! De steen werd teruggelegd. Het zal wel goed zijn”. (B) De wijze vrouw voor het aanschijn van de dood (Ingmar Bergman: “Het zevende zegel”) In deze indrukwekkende film komen een ridder en zijn adjudant terug van een kruistocht. Vol idealen vertrokken, vol twijfels en scepsis teruggekeerd. De ridder zoekt wanhopig naar God en naar de zin van dit leven. De adjudant is cynisch en ongelovig geworden. Hij zegt ergens in de film: “ Wij hebben zinloze veldslagen geleverd met duizenden doden. Wij hebben onschuldige mensen vermoord, vrouwen verkracht, kinderen in 2
ellende gestort, prachtige steden verwoest. Dit alles tot meerdere eer van God!” Zo staan zij voor hun dood, die zich letterlijk aandient, als zij uiteindelijk op hun kasteel zijn teruggekeerd. Daar had de vrouw van de ridder zeven jaar op haar man gewacht!!! Tijdens het diner verschijnt de dood. Nogmaals begint de ridder krampachtig te bidden en te smeken om licht. De adjudant zegt nog eenmaal: “Man, wees tenminste op dit ogenblik een vent en sterf rechtop en niet op je knieën!” Maar dan legt de vrouw met een zacht gebaar beiden het zwijgen op. In de dan ontstane stilte staat zij op en begroet de dood hoffelijk. Zij stelt haar gezelschap aan de dood voor: “Dit is mijn man, die een leven lang zijn idealen najoeg en nu zo moe is. Dit is zijn adjudant. Hij lijkt wellicht cynisch, maar hij is door en door trouw en kwam soms op voor ontrechten……..” Zo weet zij in het aangezicht van de dood van ieder van haar tafelgenoten iets goeds te zeggen. Dan gaan zij allen mee in de dodendans. En je voelt de ultieme vraag: “Biedt dit een antwoord aan het zoeken naar zinvolheid of zinloosheid van een aards leven, dat geen vervolg meer krijgt?” (C) Het geluid van de stem van de stilte (Elia keert terug naar waar het allemaal (om) begon) (1 koningen, 19, 1-18) De stilte, die door de vrouw in deze film opgeroepen wordt, vind ik ook in de heilige Schrift. Elia heeft geweldige dingen gepresteerd en is onder grote bedreigingen niet ingestort. En dan, ineens, overvalt hem de totale vertwijfeling. Hij probeert zelfmoord te plegen, door de woestijn in te trekken en daar te gaan slapen. Maar er wordt hem een beetje nieuwe levenskracht aangeboden en met die laatste levenskracht gaat Elia de hele weg terug: naar de Horeb, (dat betekent: “leegte”.) de plaats waar het allemaal begon, waar het om begonnen was. In het verhaal laat Elia letterlijk alles achter. Hij gaat de gehele weg terug: hij verlaat Jeruzalem en de tempel; de regels en gebruiken, die de Israëlieten tijdens de woestijntocht als hun Godsdienst hadden opgebouwd; hij laat de Thora achter zich. Ja, zelfs aan het beeld van de Eeuwige, zoals Hij/Zij zich openbaarde aan Mozes, gaat hij voorbij. “Voor de Eeuwige uit ging een zeer zware storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar in de storm was de Eeuwige niet. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was de Eeuwige niet. Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het vuur was de Eeuwige niet. Op
3
het vuur volgde het suizen van een zachte bries. Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel,…..” In dit “Geluid van de stem van de stilte” klaagt Elia over de loop van zijn leven. Maar het lijkt of de Eeuwige er niet echt naar luistert. De gedachten van de Eeuwige zijn alweer over het hoofd van Elia heen bezig met de toekomst: daar en daar moet die persoon tot koning gezalfd worden. Ginds moet die en die tot profeet worden aangesteld, enz. enz. enz. Elia moet zelfs zijn eigen – wellicht terechte – wanhoop en klachten voorbij. Hij moet zelfs ZICH ZELF voorbij. Dan bereikt hij de Eeuwige en komt hij te staan in de stroom van Gods bezig zijn met de wereld. En Elia gaat weer terug om nog iets van al dat Gods werk te doen. “Wacht houden bij het wezenlijke”. Zou dat kunnen zijn: “Het geluid van de stem van de stilte in jezelf wekken en koesteren en slechts met mildheid en mededogen spreken over alles en iedereen, inclusief jezelf?” Weet u nog, wat het oeroude woord “contemplatie” betekent? Je geest samentrekken in de innerlijke stilte: in het heiligdom van je eigen innerlijk. En daarbij alle toeters en bellen: alle vragen over geloof en ongeloof, over zin of zinloosheid, over afbraak van de kerk of onverwacht nieuw begin, over goedheid of zondigheid, zelfs over God, mild tot zwijgen brengen, ook in je eigen hoofd en je eigen hart. (D) “Wel eens een vrij mens ontmoet? En, beviel het?!” Deze innerlijke stilte relativeert alle vragen en discussiepunten. Alle kerkelijke toeters en bellen worden relatief. Ik behoef me niet meer druk te maken over morele en ethische vraagstukken. Het mag stil worden in mij, voorbij alle vragen en twijfels, voorbij alle discussies en princiepen, voorbij alle dogma’s en ongeloof. Ik mag er vrij van zijn. Alle godsdienstige eisen en verwachtingen, alle zekerheden en onzekerheden worden tot zwijgen gebracht. Alles wordt relatief; alleen het geluid van de stem van de stilte blijft. Die stilte maakt me vrij. Deze lege ruimte, of ruime leegte, is het hart van elk klooster (de binnentuin) en het hart van elke godsdienst (de mystiek). Pausen, bisschoppen en andere godsdienstige en politieke leiders houden vaak niet zo van die relativerende stilte. Zij verwachten immers van je, dat je partij kiest, keuzes maakt, standvastig en principieel bent, vasthoudt aan je geloof, trouw bent aan je geloftes, enz. enz. enz.! Wat is het bevrijdend, als je dan – met de vrouw uit de film van Bergman – tegen al dat gekrakeel mag zeggen: “Sssssst!”. Volgens mij heeft dit alles te maken met de
4
mystiek, die spreekt over het “loslaten”. Meestal werd ons dit als morele eis voorgehouden: je moest je eigen bezit, je seksuele verlangens, je eigen wil loslaten! Je moest geloven. En dat laatste werd dan uitgelegd als: “Het aannemen van waarheden op gezag van een ander”. Nooit werd er op gewezen, dat je wellicht ook al DEZE zaken zou moeten los laten! Waar blijf je, als niks meer zeker hoeft te zijn?! Als je alle zekerheden en vragen achter je mag laten? Als je met de vrouw uit de film mag zeggen: “Sssssst”. Zou dat de deur kunnen zijn naar “HET GELUID VAN DE STEM VAN DE STILTE”,de leegte, de ruimte in mij, waar de Eeuwige woont, of ikzelf nu nog leef of al gestorven ben? Zou dat bij het ouder worden de uiteindelijke taak zijn: ingaan in die ruimte-van-innerlijke-stilte? Zoals Elia deed na alles achter zich te hebben gelaten, zelfs zijn eigen wanhoop? En wellicht begin ik zo iets aan te voelen van die wonderlijke uitspraken van Meister Eckhart o.p. (ongev. 1300) die in zijn preken dingen zei als: “Ik bid God iedere dag mij van God te verlossen”. “Je moet van God houden zoals Hij werkelijk is: niet-God, niet-persoon”. “Waarom noem je God goed? God is niet goed. Ik ben goed. Ik durf zelfs te zeggen: ik ben beter dan God”. “IK BEN de onuitsprekelijke stilte. IK BEN het uitspreken van Mijn Naam”. (Spreuk uit de litteratuur van de Gnosis) “Het Tao, dat zich laat zeggen,is niet het eeuwig Tao. De naam, die zich laat noemen, is niet de eeuwige naam. Naamloos is het de aanvang van hemel en aarde. Genoemd is het de moeder van de honderduizenden dingen”. (LAU TSE, ongev.100 v. Chr.? “Tau-te-tjing”. Vers 1.) ---------------------------------------------------------
5
Wacht houden bij het Wezenlijke – Leo Raph. A. de Jong o.p. TWEEDE HOOFDSTUK Na eerst nagedacht te hebben over “Het geluid van de stem van de stilte” volgt nu de vraag: “Is er dan nog wel iets van waarde te zeggen over de Onnoembare?” “O, Gij, voorbij alle namen. Hoe anders U noemen, Onnoembare, Gij. Gij, Enige, Onuitsprekelijke, en elk woord komt van U” (Gregorius van Nazianze. Ongeveer 380 na Christus) Inleiding Ter inleiding enige merkwaardige ervaringen. Ik zag op de Vlaamse televisie een gesprek met een schrijfster, die zich had laten dopen. De presentatrice vroeg haar: “Maar wat moet u aan met uw gelovig zijn, als God niet bestaat?” Na enig aandringen reageerde de schrijfster spontaan: “Dan bid ik Hem tot bestaan!” De tweede ervaring komt van E. Schillebeeckx o.p. “Een Vlaams musicus ontmoette na de heilige Mis zijn atheïstische vriend. Deze zei: “Hoe is het mogelijk, dat jij met al jouw verstand kan geloven in het bestaan van God?!” Het antwoord was: “Zou God niet bestaan? Ik heb Hem net nog in de kerk gesproken!” Commentaar van Schillebeeckx: “Wellicht geen theologisch antwoord, maar wel diep religieus en daarmee ook theologisch raak!” (A) Spreken over God is als Liefdespoëzie en dus op een heel andere manier “waar’’ dan de waarheid van redenerend verstand. “Veel te laat heb ik Jou lief gekregen, SCHOONHEID, Jij bent zo oud, Jij bent zo nieuw………. Want ik was buiten en Jij was binnen.” (Augustinus) Eerst meen ik te moeten opmerken, dat over God spreken als de “TOTAAL ANDERE” ook weer het benoemen van de Onbenoembare is! Deze woorden zijn in wezen even veel – of even weinig – onomstotelijk waar als over de/het Onnoembare spreken in uitdrukkingen als de “ONBEGRIJPELIJK NABIJE”: “Mij meer intiem nabij, dan ik mijzelf nabij ben”. (Augustinus: “Interior intimo meo”.) 6
Ik vermoed, dat persoonlijke levenservaring, opvoeding, studie, gesprekken, enz. iemand ertoe brengen om zich meer bij het ene dan bij het andere uitgangspunt thuis te voelen. Dit brengt mij ertoe te vermoeden, dat beide uitgangspunten elkaar in balans moeten houden en elkaar moeten corrigeren op onze zoektocht naar God. Als twee voeten, die in het wederzijds elkaar aanvullen de Weg begaanbaar maken. De Nederlandse mystica Hadewych (ongev. 1250) sprak over twee ogen, waarmee onze geest naar God speurt. Het oog van het verstand reikt tot de grens van het niet meer weten. Het oog van de minne verlangt naar verder, naar meer, naar eenwording. Beide visies staan NIET tegenover elkaar, maar bevragen en versterken elkaar, verbeteren elkaar en vullen elkaar aan. Zo dus de twee-eenheid: "Ik ben de onuitsprekelijke stilte. Ik ben het uitspreken van Mijn Naam". Het zijn als de twee voeten, waarmee je de weg naar God gaat. Op één been kan je niet wandelen! (B) De waarheid van de liefdespoëzie Het spreken over de/het Onnoembare wordt dus als liefdes-poëzie en is daarom op een heel ander vlak "waar", dan de waarheid van het redenerend denken. Zoals ik mijn beminde noem, zo IS Zij/Hij voor mij, voor ons. U kent wellicht het simpele liefdesgedichtje: "O, was ik maar een kruimel van je brood. Dan sprong ik iedere morgen zo maar op je schoot!". Onzin? Niet voor de Beminde! Dit geeft een grote vrijheid om over God te spreken. Vrijheid ook om "benamingen" te wijzigen in woorden, die beter bij de eigen tijd en de eigen cultuur passen. De enige echte norm voor deze "benamingen" is: zij moeten steeds meer heilzaam worden, steeds meer "barmhartig", (Eckhart o.p.:"Wie niet in al mijn preken het woord "barmhartigheid" hoort, heeft er niet veel van begrepen".) Zorgvuldigheid is vereist. Als ik God bij voorbeeld kwalificeer als een strenge Rechter, zal ik - zullen wij - in ons (geloofs)beleven te maken hebben met een Godsbeeld als dat van een strenge Rechter; want "Ik ben het uitspreken van Mijn Naam". De wijsheid van de eerste uitspraak: "Ik ben de onuitsprekelijke stilte", geeft mij/ons echter steeds de ruimte om nieuwe, meer heilzame woorden te zoeken voor de/het Onnoembare. Spreken/bidden/zingen over God, tot God, heeft dus de waarheid en de 7
waardigheid van liefdeswoorden. Ik spreek, omdat ik niet kan/wil zwijgen. Ik zoek contact, omdat ik verbonden wil zijn, één wil zijn met mijn Geliefde. Ik stel mijzelf aanwezig bij de AANWEZIGE. (C) Van welk uitgangspunt vertrek ik? En waarom? Ik weet het: ook dit zijn MIJN woorden, MIJN namen, MIJN formuleringen. "Alle spreken over Boven gebeurt beneden, ook als wij zeggen, dat het van Boven komt". Toch is deze uitspraak van Kuitert slechts ten dele waar. Het vooronderstelt een fundamentele scheiding tussen "Boven" en "beneden", Maar als die vooronderstelling nu eens niet klopt? Als God mij nu eens "meer intiem nabij is, dan ik mijzelf intiem nabij ben", (Augustinus). Als God nu eens de Ruimte is, waarin alles en iedereen bestaat en leeft? (Psalm 139) "Gaia (de aarde als levende eenheid) en God". (Rosemary Radfort Ruether. San Francisco, 1992) Als wij nu eens niet uitgingen van fundamentele scheiding, maar van fundamentele eenheid? Sinds het opkomen van de moderne wetenschap hebben wij geleerd om de wereld, de dingen, de medemens, zelfs om "God" te zien als "objectief", als een "tegenover", dat los van mijn verstand bestaat en dat ik "objectief" - dus los van mijn gevoelens en mijn betrokkenheid moet bestuderen. Want "Wat objectief zo is, is waar. Wat objectief niet bewijsbaar is, is niet waar". Dat is het dogma, dat heel ons Westeuropees-Amerikaans denken heeft doordrenkt. Ook ons theologisch denken. De wereld, de dingen, de mensen, God, waren "objecten", waren "de anderen". ("objicere" betekent: "Tegenover-je-plaatsen") God werd "De Totaal Andere". Dit dogma van de objectivering heeft ons ontzaglijk veel goeds opgeleverd. Maar het heeft ook heel wat schade berokkend. Steeds minder voelden wij ons met huid en haar betrokken bij alles wat bestaat en leeft. Wij raakten steeds meer "vervreemd"; vervreemd van ons lijf, van ons werk, van de natuur, van onze medemens, van God. God werd zo "Totaal Anders", dat Hij achter de horizon van ons bewustzijn verdween. Het bestaan van God was immers niet wetenschappelijk te bewijzen. Bestaat God dus eigenlijk wel objectief? God mocht er in ons beleven ook niet meer zijn, want ons beleven was "alleen maar menselijk, puur subjectief". Wij kwamen terecht in een cultuur zonder God. "God is dood. Jullie hebben Hem vermoord", liet Friedrich Nietsche een krankzinnig geworden wijze al meer dan een eeuw geleden schreeuwen. 8
Het wordt mijns inziens meer dan tijd om de balans te herstellen en met volle kracht te gaan zoeken naar die tweede waarheid: naar de verbondenheid, naar de EENHEID van al wat bestaat en leeft met al wat bestaat en leeft. Naar God als "ELOHIEM", als de eenheid van alle "ELEH's", alle "deze's", deze dieren, mensen, dromen, gedachten, gevoelens, muziek, gedichten, schilderijen, enz. enz. enz. God als "de ondoorgrondelijke eenheid in alles wat bestaat en leeft en meer dan dat". God als "de ondoorgrondelijke eenheid in mijn eigen persoon en meer dan dat", die mij verbindt met al het andere, met al de anderen, met Zichzelf. Het wordt hoog tijd te zoeken naar de waarheid van de taal van de liefdeswoorden. Op beide wijzen kunnen wij de wereld, waarin wij leven, benaderen. Op beide wijzen kunnen wij ook onze God benaderen. Maar de tweede manier lijkt me nu meer nodig dan ooit. Dan worden ook mijn stamelende woorden over de/het Onnoembare vonkjes van het Licht. (D) Niet alleen in de nieuwste onderzoeken van de exacte wetenschap, maar ook in de moderne psychologie komt de tweede vooronderstelling - die van fundamentele eenheid - nogal eens naar voren. Zo schreef Carl Rogers: "Er is een vormende gerichte neiging in het universum als een evolutionaire tendens naar grotere geordendheid, grotere complexiteit, meer onderlinge verbondenheid. Het individu is in staat tot een bewustzijn van die kracht in de vorm van een transcendent besef van de harmonie en eenheid van het kosmische stelsel, inclusief de mensheid". (Carl Rogers: "Over mens zijn". Geciteerd door: HANS R. VINCENT: "Ons wereldbeeld en het integrale bewustzijn. Op zoek naar eenheid van religie, filosofie en wetenschap". Kampen, 2000, blz. 104.) En Martin van Kalmthout, docent aan de Radbouduniversiteit van Nijmegen: "De mens kan zelf doordringen in zijn ik en in de wereld, die daarachter ligt, die van het "Ware Zelf", (zoals dit in het Zen-boeddhisme word genoemd) Die wereld komt vanuit een spirituele bron, door van Kalmthout ook "HET ANDERE" genoemd, een universele energie, die alles te maken heeft met waarheid en liefde, de grondkrachten van het bestaan, die overal en altijd (maar verborgen) aanwezig zijn en elkaar impliceren.......... Altijd zijn er mensen geweest, die het contact 9
hebben met "HET ANDERE" omschreven hebben als een religieuze ervaring en "HET ANDERE" zelf als God". (Martin van Kalmhout: "Persoonsgerichte psychotherapie". Geciteerd door Hans R. Vincent: bovengenoemd werk, blz.107.) ---------------------------------------------------------
10
Wacht houden bij het Wezenlijke- Leo Raph. A. de Jong o.p. DERDE HOOFDSTUK “Openbaringen zijn ervaringen, waarin mensen een licht opgaat.” (Ad Willems o.p.:”Religie na de grote verhalen”. Nijmegen, 2007) Als God nergens anders kan zijn dan overal, zullen ervaringen van het Goddelijke, het Numineuze, kunnen gebeuren in allerlei levenservaringen van mensen. Zij vormen als het ware een dieptedimensie van de "gewone werkelijkheid" en het is dus niet abnormaal, niet paranormaal, als deze diepte soms tot het bewustzijn, tot in de ervaring, doorbreekt. Ook in dit opzicht is ieder mens een mysticus in aanleg, en zijn degenen, die wij mystici noemen, veeleer "mystagogen": mensen, die in staat zijn om leiding te geven in de vraag, hoe met deze ervaringen om te gaan. Natuurlijk zullen deze diepte-ervaringen worden geformuleerd in de taal en met de beelden, die in deze of gene cultuur voorhanden zijn, in de taal en de beelden, die in de persoonlijke opvoeding van de individuele persoon zijn opgebouwd. Dit kan niet anders: in dit opzicht heeft Kuitert gelijk als hij zegt, dat "Alle woorden over Boven van beneden komen, zelfs als ervan gezegd wordt, dat zij van Boven komen". Dat maakt tegelijk het relatieve, het subjectieve karakter van elke openbaring duidelijk. De vraag blijft echter, hoe het subjectieve verhaal over deze openbaring is veroorzaakt. Wat gebeurde er, waardoor dit subjectieve verhaal ontstond en werd verhaald? Ook in de beeldspraak van Kuitert sluipt dit subjectieve element binnen. Hij spreekt in beelden als "Boven"en "beneden". Dit vooronderstelt een bepaald Godsbeeld en juist omdat het een beeld is, mag je daar grote vraagtekens bij stellen. Inderdaad stelden en stellen wij God gemakkelijk voor als Iemand/Iets, die "boven" ons is. Wij zijn dan "beneden". Maar dat is beeldspraak, die de Onnoembare werkelijkheid van God niet dekt en dus door andere, wellicht voor vandaag meer verhelderende beeldspraak mag worden vervangen. Ik kan voor God immers ook beelden gebruiken als: "De diepte-dimensie van al wat bestaat en leeft, en meer dan dat". Of "De ruimte, waarvan al wat bestaat en leeft deel uitmaakt, en meer dan dat”. Of het beeld van Augustinus: "Interior intimo meo", "mij meer intiem nabij, dan ik mijzelf nabij ben”.
11
Deze nieuwe beelden voor de Onafbeeldbare kunnen wellicht meer ruimte geven om het hedendaags aanvoelen van Goddelijke presentie onder woorden te brengen. Zo schreef R. M. Rilke - gebruik makend van deze beeldspraak - het volgende gedicht: Du, Nachbar Gott "Gij, God, mijn buur, als ik U menigmaal bij lange nacht met harde kloppen stoor, dan is't, omdat ik u zo zelden hoor en U alleen weet in de zaal. En als Gij iets behoeft, is niemand daar, om op uw wenk een drank U aan te reiken. Ik luister maar. Laat toch iets van U blijken. Wij zijn vlak naast elkaar. Alleen een dunne wand is tussen ons bij toeval, want het kon gebeuren, dat EEN roep van uw en mijn mond de dunne wand doet scheuren, geruisloos hem ontwricht. Uit uw ikonen is hij opgericht". De muur, die mij van God scheidt, is opgebouwd uit "ikonen": uit de beelden, die wij ons maken over de Onafbeeldbare. Zij staan volgens Rilke de directe ervaring in de weg. Hierbij sloot hij zich aan bij een prediker als Meister Eckhart o.p. (ongev. 1300), die in een toespraak durfde zeggen: "Ik bid God iedere dag mij van God te verlossen". Niet meer het fundamentele verschil en de scheiding tussen "natuur'en "bovennatuur" vormen nog het schema, waarbinnen over God, mens en werkelijkheid wordt gedacht. Beide worden nu gezien als twee aan elkaar grenzende kamers, die slechts door een dunne muur zijn gescheiden. Als deze wand weggehaald wordt of in stukken breekt, bevindt het Goddelijke en de gewone werkelijkheid zich in een en dezelfde ruimte. Of beter gezegd: is de Goddelijke werkelijkheid de ruimte, waarvan de gewone werkelijkheid deel uitmaakt. Deze benadering werd door latere schrijvers uitgewerkt, onder anderen door Linda Sexson. De titel van haar boek geeft al direct dit veranderde uitgangspunt weer: "Gewoon heilig. De sacraliteit van het alledaagse". (Zoetermeer, 1997.) 12
En ook Tjeu van den Berk gaat uit van de voorgegeven eenheid tussen zintuiglijke ervaringen en het Numineuze. ( "Het Numineuze". Zoetermeer, 2005) "Het Numineuze kon ons overvallen, zittend in een kippenhok of wandelend in de wei. De verlichting kon plaats vinden, stappend in de sneeuw langs het Spaarne of dwalend in de heuvels van Auvergne", (Blz. 298) "Openbaringen zijn ervaringen, waarin mensen een Licht opgaat". Deze constatering is heel duidelijk te illustreren met vele openbaringsverhalen, die in de Heilige Schrift zijn opgetekend. Talrijke malen wordt verteld over dromen, waarin de mens een signaal-van-Godswege leest, dat een nieuw licht op de gebeurtenissen werpt of een nieuwe levensweg wijst. Maar niet in dromen alleen spelen zich die verlichtingservaringen af. De gastvrije ontvangst van de drie reizigers brak voor Abraham en Sara het visioen open van een nieuwe toekomst. (Genesis 18) De kolkende rookwolken, die opstegen van het brandofferaltaar "openen zich" voor de jonge Jesaja tot een adembenemend roepingsvisioen. (Jesaja 6.) Jeremia "Leest" in een overkokende ketel de komende wraak van de Eeuwige. (Jeremia 1, 13 - 15.) Elia "hoort" in de immense stilte van het bergland, geaccentueerd door het geluid van een zacht windvlaagje, de Oerbron van alles wat bestaat, leeft en gebeurt. ( I Koningen, 19, 12-13.) Jezus van Nazareth "voelt" Gods Geest over zich komen in een voorbijvliegende duif. (Matteüs 3, 16 -17.) En de gevatte opmerking van een heidense vrouw “breekt” het toch nog wat enge Godsbegrip van Jezus open. (Matteüs 15, 23 - 28) De evangelies zijn een beschrijving van de ervaringen, die mensen hadden in hun omgang met Jezus van Nazareth. De "toevallige" ontmoeting met een voorbijganger breekt voor twee leerlingen op hun weg naar Emmaus de ervaring van de verrijzenis open. En zo kunnen we nog geruime tijd doorgaan. Linda Sexson schrijft mijns inziens terecht: "Berichten over mystieke ervaringen - ook in de Bijbel - suggereren vaak, dat de diepere betekenis op "niet veel bijzonders" gebaseerd was". (Bovengenoemd werk, blz.144.) "Vanmorgen zag ik door de kieren van de gesloten luiken licht, dat straalde over mijn gezicht en al het stof als vuur deed vieren.
13
Toen werd mijn kamer warm tot op het bot en op de kast begon de klok te zingen van ruisende herinneringen. En plotseling verscheen mij God". (Neeltje Maria Min) Aan deze ervaringen van het Numineuze in ons dagelijks bestaan Eckhart sprak van een "Doorbraak" - werd en wordt in de officiële kerken veel te weinig aandacht besteed. De ervaringen worden zelfs met enig wantrouwen benaderd. Vandaar ook, dat veel mensen het bij zichzelf niet (h)erkennen en er vaak ook weinig raad mee weten. De razendsnelle verspreiding van het boek over "Bijna doodervaringen", geschreven door de medicus van Lommel, (begin 2008) wijst op de behoefte aan zingeving van deze ervaringen. Overigens kunnen ook zeer duistere ervaringen de trekker zijn, die de dimensie van het Goddelijke opentrekken tot een nieuw - soms zelfs verrassend nieuw - inzicht. Johannes van het Kruis ( ongev. 1550) sprak over de ervaring van de "Donkere Nacht". En Teresa van Avilla (ongev. 1550) klaagde eens in een van haar visioenen: " Waar was U, toen U er niet was? " Het onthutsende antwoord, dat zij ontving, was: "Toen juist was Ik er!". Wellicht kan het een hele tijd duren, voordat de duistere ervaring zodanig is verwerkt, dat zij toch lichtend wordt en een nieuw besef wakker roept. De Duitse Godsdienstwetenschapper Rudolf Otto noemde meer dan honderd jaar geleden de ervaring van het Heilige zowel "fascinerend" als "huiveringwekkend". Naar mijn mening besteedt met name Tjeu van den Berk te weinig aandacht aan het feit, dat de ervaring van een immense slagschaduw soms de plaats kan innemen van de ervaring van het Licht en dat dit zeer huiveringwekkend kan zijn. Licht en schaduw horen nu eenmaal bij elkaar. "Er is vandaag weer veel meer, dan er is", schreef de dichter Richard Schuagt. Dit "meer", dit "oneindig veel te veel", is de grond-van-eenheid in alles wat bestaat en leeft. Ieder schepsel is een "Golf van de zee", zeiden Moslim-mystici. "De zee is de golf; de golf is de zee". Soms, even, is het mensen vergund om die eenheid ook te ervaren of te beseffen, en niet alleen rationeel te weten. Soms, even valt hem of haar dan de ervaring toe, die in het eerste boek van de Bijbel aan de Eeuwige wordt toegeschreven: " God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was”. (Genesis 1, 31) ---------------------------------------14
Wacht houden bij het Wezenlijke- Leo Raph. A. de Jong o.p. VIERDE HOOFDSTUK Gebeurtenissen en hun be-teken-is "Bij zijn begrafenis kwam ineens de zon te voorschijn en begon er een merel te fluiten...." "En toen zei iemand mij toevallig....." "En toen las ik toevallig de volgende zin:........." "Vlak voor haar dood sloeg zij nog eenmaal de ogen op en keek mij aan......" enz. enz. enz. ----------------------------"Wat is het, datgene wat in vlagen licht over mij komt en zonder kwetsuur mijn hart doorschiet? Huiveren doet het mij en ontvlammen: huiveren, omdat ik er zo van verschil, ontvlammen, omdat ik er zo op lijk". (Augustinus) ----------------------------"Een gebeurtenis is irrationeel, wanneer zij zich door haar diepte onttrekt aan verstandelijke verklaring en wij die dus niet op een vertrouwde, heldere manier kunnen definiëren. Neem het luisteren naar muziek als we de schoonheid van de compositie ondergaan. De schoonheid is irrationeel, dat wil zeggen, zij onttrekt zich aan alle rationele analyse en verklaring".... Om het gebied van loutere verstandelijke helderheid bestaat een sfeer van geheimvolle duisternis, die zich niet aan ons gevoel, maar aan onze begrippen onttrekt en in zoverre noemen wij deze irrationeel". (Rudolf Otto, geciteerd in: TJEU VAN DEN BERK: "Het Numineuze". (Zoetermeer, 2005) blz. 127vv) Openbaring is een ervaring, waarin voor mij een Licht opgaat. Veelal zijn het toevallige gebeurtenissen. Er is verstandelijk niets mee te bewijzen. Zij overkomen me bij toeval. En toch....... Toch voel ik ineens, alsof er een onvermoed antwoord komt, bij voorbeeld op mijn onuitgesproken, pijnlijke vraag naar het "Waarom?" Een antwoord, dat door mijn redelijk denkend verstand direct als "puur 15
toevallig" kan worden afgedaan. Het bewijst niks. Toch raakt het mij wellicht diep en blijft het lang in mijn geheugen geborgen. Misschien spreek ik er nooit over, want waar blijf ik, als men kritische vragen gaat stellen, of het zelfs wat belachelijk en wereldvreemd zou vinden? Ik vermoed, dat ieder van ons dit soort ervaringen kent. Wat zeggen zij ons? Waar komen ze vandaan? Is het puur "Wensdenken"? Of mag ik er meer in zien, in horen, in voelen? Een antwoord-van-onvermoede-zijde, wellicht? Een knipoogje van Hem/Haar, die wij "God" noemen, wellicht? Een vluchtige aanraking door datgene, wat Rudolf Otto "Het Numineuze" noemde? Als een zacht windvlaagje, dat even door mijn haren speelt. Meer niet, minder niet. Het is niet te vangen en niet te vatten. Het "overkomt" me. Als ik het begrijpen wil, ontsnapt het me. Toch voel ik het soms, even.... Merkwaardig woord is dat trouwens: toeval. Iets, een gevoel, een ervaring "valt mij toe". Het wordt mij zo maar en om niets gegeven. Het volgt niet logisch uit voorafgaande gebeurtenissen of handelingen. Ik had het niet in de hand. Het overkomt me. In onze tegenwoordige manier van denken is het woord "toevallig" heel kwetsbaar geworden. Toeval bewijst immers niks. Het is voor mijn kennen onbelangrijk. Het mag nooit als argument worden gebruikt. Kortom: het is waardeloos. Jammer! Want het woord heeft ook de lichtvoetigheid van "genade". het valt mij gratis en gratieus toe. Ook al heb ik het niet in de hand. Ik krijg het zo maar, om niets, als een onverwacht cadeau, als een voorbijwaaiend vleugje van een welriekende parfum. "Als een sprankje licht van het Grote Licht ". (Han Fortmann: laatste hoofdstuk van het boekje "Oosterse Renaissance", geschreven op zijn sterfbed.) Gesteld nu eens, dat God - als je dat zo mag zeggen - de grote, lichtende Ruimte is, waarin alles bestaat en leeft. Waarin alles en iedereen dus zijn plaatsje heeft en waar niets buiten kan vallen, omdat het eenvoudigweg niet zou kunnnen bestaan, wanneer het niet meer door God gedragen zou worden. Ik weet het: het is een beeld van de/het Onafbeeldbare. Maar dat is het beeld van "de Totaal Andere, niet in onze wereld te ervaren", toch ook? Is het ene beeld beter of slechter dan het andere? Het beeld van de "Totaal Andere" is ons wellicht tegenwoordig wat meer vertrouwd, maar het blijft een beeld, dus te vervangen door andere beelden, als die ons hier en nu wat meer zeggen. 16
Maar in het beeld van God als "Ruimte waarin alles wat bestaat en leeft opgenomen is" (Pan-en-theïsme) kunnen de boven beschreven ervaringen beter hun betekenis vinden. Nu worden die "toevalligheden", waar we boven over spraken, gebeurtenissen binnen de Ruimte, die God is en waarbinnen ook de begrafenis van mijn vriend, de ziekte van mijn geliefde, het afscheid van de stervende, enz. plaats vinden. In Gods Ruimte vallen de gebeurtenissen samen: mijn vriend wordt begraven, de zon breekt door en de merel zingt...... Ik sta voor een belangrijke beslissing en iemand zegt mij toevallig......Ik weet niet meer wat te doen en toevallig stoot ik op een tekst..... Nu worden de verschillende gebeurtenissen een en hetzelfde gebeuren, in verschillende fragmenten. "Toevalligheden" in ons begripsmatige denken kunnen zo "tekens" worden in onze ervaring van het Numineuze, dat de werkelijkheid, waarin wij leven, omgeeft. Zogenaamd toevallige bijkomstigheden worden ineens betekenisvol. Zij geven mij iets van troost, een beetje uitzicht, een vleugje steun, een hint. De sacraliteit van het alledaagse. (Linda Sexson) Als God nergens anders kan zijn dan overal, dan houdt dat in, dat ook het alledaagse een sacrale dimensie heeft. Lang niet altijd zal deze dieptedimensie zichzelf openbaren. Maar het is ook weer niet zo vreemd, dat dit Licht zo af en toe doorbreekt. De alledaagse werkelijkheid kan dan openbaring zijn. In de Bijbel zijn veel van dit soort alledaagse ervaringen te vinden, die voor deze of gene persoon dragers van Gods Boodschap werden. Als ik naast die persoon had gestaan, had ik hoogstwaarschijnlijk niets gezien en niets gehoord, want de Boodschap was niet voor mij bestemd. Met name op het gebied van religieuze kunst sprak Frans Maas, in zijn inaugurale rede op de universiteit van Nijmegen, zelfs over: "De sacramentaliteit van kunst". In de Oosters orthodoxe spiritualiteit is dit een bekend gegeven. Een ikoon is niet zo maar een afbeelding van Christus, van Maria of van een heilige. Precies als ikoon stelt zij God zelf aanwezig. Zij is een teken van onzichtbare Werkelijkheid, die zij in en door dit teken ook aanwezig stelt - realis presentia - . Zoals dat in de katholieke traditie gezegd wordt van het geconsacreerde Brood en de geconsacreerde Wijn in de Eucharistie.
17
Frans Maas breidt dit uit, als hij stelt, dat in alle waarachtige religieuze kunst het Numineuze verborgen aanwezig is, wachtend op het moment, waarop het zich kan openbaren. (Inaugurale rede, Nijmegen, 11 januari 2008.) Dit werd oorspronkelijk ook zo aangevoeld, want niet voor niets wordt bij kunstwerken gesproken over "Inspiratie", dat wil zeggen: door Gods Geest in het licht gestuwd. De scheiding, die wij in de moderne tijd hebben aangebracht tussen "de gewone werkelijkheid' en "De Goddelijke werkelijkheid” heeft al deze Godsopenbaringen van hun sacrale waardigheid beroofd en ze "gewoon" gemaakt; dus tot ervaringen, die niets met God van doen hebben. Het gevolg was, dat elke numineuze ervaring gewantrouwd werd; het zal wel weer projectie zijn........ Hoe kan de Eeuwige ooit door deze barrière heenbreken?! Tjeu van den Berk en anderen proberen ons daarom weer terug te laten denken aan de numineuze ervaringen, die wij als kind hadden. Heel veel mensen zullen zich dit soort topervaringen kunnen herinneren. Wij waren toen nog niet wetenschappelijk geïndoctrineerd. "De Heilige troont op de lofzangen van Israël". (Psalm 22, 4) Toch kunnen we alert zijn op de momenten, dat ons ook als volwassenen soms nog een huivering overvalt, omdat ons iets overkomt, dat zo mooi, zo indrukwekkend, zo wonderlijk en stralend is, dat wij er stil van worden en er kippenvel van krijgen. Of dat wij ineens beseffen, dat het afschuwelijk duistere, dat ons is overkomen, ook onverwachte vergezichten heeft geopend en onverwachte kracht in ons heeft gewekt. Dan worden deze ervaringen sacramenteel, want dragers van Gods heilzame presentie in mijn alledaagse leven. ------------------------------------
18
Wacht houden bij het Wezenlijke- Leo Raph. A. de Jong o.p. VIJFDE HOOFDSTUK Alles heeft zijn geheim En Hoe zal ik mij daarmee verstaan? "Ik ben huiverig voor de woorden van mensen. Zij zeggen gewoon: "Dit is dit" en "Dat is dat". Ze doen waarachtig, alsof hun achtertuintje aan God grenst! Ik heb het zingen van de dingen zo lief". (Naar Rilke) Een tijd geleden werd ik geboeid door de titel van het boekje van een hoogleraar uit Delft: A. van den BEUKEL: "De dingen hebben hun geheim". Hij toonde hierin aan, dat de zogenaamd objectiefwetenschappelijke bestudering van de stoffelijke werkelijkheid in feit een keuze vooronderstelde. Uitgaande van die keuze - van die methodiek - stelde men dan vragen aan de werkelijkheid en kreeg de antwoorden, die in de methodiek pasten. De stap naar de bewering: "En zo is de werkelijkheid dus!", ging het wetenschappelijke boekje te buiten, want men kreeg de antwoorden, die al in de vraagstelling besloten lagen. Andere uitgangspunten zouden andere antwoorden kunnen opleveren. De Nederlandse filosoof JAN BOR werkte dit thema uit in zijn studie: "Op de grens van het denken". De filosofie van het onzegbare. (Amsterdam, 2005.) Een paar citaten: "De indrukken die wij ontvangen worden doorgaans gestructureerd door de taal waarin wij hebben leren denken. We nemen de omgeving niet direct waar, maar via het medium van onze begrippen". (blz. 105.) "De Franse filosoof Bergson formuleerde het als volgt: "Wat men gewoonlijk een feit noemt, is niet de werkelijkheid, maar een aanpassing van het werkelijke aan de belangen van de praktijk en de eisen van het sociale leven". Kennelijk gaat een rationele beschrijving hoe dan ook gepaard met een ingreep in datgene, wat direct gegeven is". (blz. 91.) En in de middeleeuwse filosofie was de uitspraak al bekend: "Omne quod recipitur, recipitur secundum modum recipientis": Alles wat ontvangen wordt, wordt ontvangen naar de wijze van de ontvanger. Ook in het onderzoek van de geschiedenis stoot je op dit merkwaardige 19
probleem. In een paar jaar gebeurt er zó veel, dat de onderzoeker de vraag moet specificeren - en daarmee tegelijkertijd een groot deel van de historische werkelijkheid moet uitsluiten. Als de historicus bijvoorbeeld een onderzoek doet naar de politieke verhoudingen in een bepaalde stad in dat tijdvak, dan zal hij wellicht min of meer een antwoord op die vraag vinden. Maar allerlei andere gegevens zullen niet aan het licht komen. Ja, zelfs gegevens, die misschien zijn thema hebben beïnvloed - ik noem bijvoorbeeld het feit, dat het een slechte zomer was - kunnen gemakkelijk buiten het gezichtsveld vallen. En iemand anders kan datzelfde tijdvak met een andere vraag benaderen, bijvoorbeeld hoe toen en daar de kerkelijke verhoudingen waren. En ook die onderzoeker krijgt een antwoord, nu gekleurd door deze andere vraag. De uiterst veelzijdige en nooit echt te bevatten werkelijkheid laat iedere keer facetten oplichten, die beantwoorden aan deze of die speciale vraag. De totaliteit, de echte werkelijkheid in al zijn complexiteit, blijft een geheim. En ook het immense web van relaties tussen al die facetten zal vaak verborgen blijven. De werkelijkheid is dus gevat in het geheim, dat bij bestudering of beschouwing slechts bepaalde facetten van de realiteit openbaart, zonder zichzelf ooit echt te laten kennen in zijn volle waarheid en complexiteit. Nemen we bijvoorbeeld de ervaring van de droom, dan zullen wij deze gebeurtenis in onze cultuur verklaren door te wijzen op de werking van het onbewuste, dat in staat is om in onze geest aan het licht te komen, omdat het waakbewustzijn door de slaap is uitgeschakeld. In de context van de Bijbel is de droom echter vaak een signaal uit de andere wereld, die aanwijzingen geeft of verborgen zaken openbaart. Zo besefte Jacob na zijn droom, dat de plaats waar hij was gaan slapen een heilige plek was. (Genesis 28, 10-19) De aartsvader Jozef kon uit dromen de loop van de komende gebeurtenissen aflezen. (Genesis 40) En zijn naamgenoot uit Nazareth zal later met Maria en het kind Jezus naar Egypte vluchten, toen hij in een droom gewaarschuwd werd voor de boze plannen van koning Herodes. (Matteüs 2, 13-15). Is deze wat magische omgang met dromen "primitiever" dan onze tegenwoordige benadering vanuit de psychologie? En dus cultureel achterhaald? Of is onze volkswijsheid waar, die zegt, dat "dromen bedrog” zijn? Ons antwoord op deze vragen zal sterk bepaald worden door onze vooringenomen stellingname. Als ik vind, dat de toegenomen 20
wetenschappelijke kennis de vroegere opvattingen verwerpt, vervangt en ongeldig maakt, dan is mijn antwoord duidelijk. Ik zal er waarschijnlijk dan ook bewijzen en argumenten voor vinden. Maar in feite is het antwoord al vooraf gegeven! De werkelijkheid behoort zich nu te buigen onder het juk van mijn vooronderstellingen. En dat is dus niet een erg objectiefgeldige manier van redeneren! Want het zou ook mogelijk kunnen zijn, dat toegenomen kennis vanuit een bepaalde gezichtshoek andere vormen van kennis heeft verloren doen gaan. Al was het alleen maar, omdat men het niet meer de moeite waard vond om die oude wijsheid te blijven aanleren en beoefenen. Een merkwaardig voorbeeld van het bovenstaande vond ik in het overigens interessante - artikel "Ook het spirituele pad kent risico’s", (Dagblad "Trouw", zaterdag 20 juni 2009, afd. "De Verdieping", blz. 36-37) Ik citeer: "Kanpschuur gaat in zijn boek uit van "Spirituele energie", "chakra's" energiecentra in het lichaam - en aura's - een energieveld, dat de mens omringt; allemaal zaken die door de wetenschap niet kunnen worden bevestigd.........."(Accentuering door mij) Dit is op zijn minst een merkwaardige verschrijving en versmalling van het begrip "wetenschap". Want vlak vóór deze passage meldt de schrijver, dat al duizenden jaren lang in India grondige, structurele en op ervaring gebaseerde kennis van deze gegevens is opgebouwd. Mag dat dan geen wetenschap heten? Omdat het niet past in ONZE opvatting van wat wetenschap behoort te zijn? Merkwaardige eenzijdigheid om zo naar de werkelijkheid te kijken! Al onze uitspraken over "De Werkelijkheid" zijn dus relatief. En dit in twee betekenissen: A) Niet de gehele werkelijkheid van iets begrijpend. Niet het object "in de greep" krijgen, be-grijp-en. Slechts een deel van de werkelijkheid van het ding of van de mens openbarend en dat nog gekleurd door de aard van ons vragen. Niet binnendringend in het geheim van de dingen, van de gebeurtenissen, van de dieren en de mensen. B) De relatie van de onderzoeker tot het object aangevend. Zowel iets over de werkelijkheid zeggend, als tegelijkertijd ook iets over de waarnemer. Nooit in staat om de fundamentele verbondenheid van de toeschouwer met 21
de zogenaamd "objectieve" wereld buitenspel te zetten. Ik vond dit scherp geformuleerd in een tekst van de schrijfster Isabel Allende: "Mijn oma leerde me, dat de wereld vol is van geheimen. De werkelijkheid heeft veel dimensies en willen we het leven begrijpen, dan is het niet wijs om alleen op het verstand en onze vijf beperkte zintuigen te vertrouwen. Er zijn nog meer waarnemingsmiddelen: intuïtie, voorstellingsvermogen, dromen, emoties, instinct". (Isabel Allende: "Reizen in de herinnering". "Van der Leeuw-lezing", Groningen, 30 mei 2002. Vertaling in de "Volkskrant", 31 mei 2002, blz. 24.) Of zoals de Poolse Nobelprijswinnares Wistawa Szymborska het verdichtte: "Gesprek met een steen" Ik klop op de deur van de steen. "Ik ben het, doe open. Ik wil in je binnenste gaan, overal rondkijken, met jou mijn longen vullen". "Ga weg", zegt de steen. "Ik ben hermetisch gesloten. Zelfs aan stukken geslagen zullen we hermetisch gesloten blijven. Zelfs fijngewreven tot zand zullen we niemand binnenlaten". Ik klop op de deur van de steen. "Ik ben het, doe open. Ik kom uit louter nieuwsgierigheid dat alleen het leven kan bevredigen. Ik ben van plan door je paleis te wandelen en daarna nog blad en waterdruppel te bezoeken. Ik heb niet veel tijd voor al die dingen. Mijn sterfelijkheid hoort je te ontroeren". "Ik ben van steen", zegt de steen, "en moet daarom mijn ernst beslist bewaren. Ga weg van hier. Ik heb geen lachspieren". 22
ik klop op de deur van de steen. "Ik ben het, doe open. Ik heb gehoord dat binnen grote lege zalen zijn, onbezichtigd en vruchteloos mooi, verlaten en zonder echo van enige voetstap. Geef toe dat je er zelf niet veel van weet". "Ja, grote en lege zalen", zegt de steen. "Daar is alleen geen plaats. Mooi, wellicht, maar dat gaat de smaak van jouw gebrekkige zintuigen te buiten. Je kunt me leren kennen, maar ervaren nooit. Mijn hele oppervlak keer ik jou toe, met mijn hele binnenste lig ik afgewend". ...................................... Ik klop op de deur van de steen. "Ik ben het, doe open". "Ik heb geen deur", zegt de steen. (Wistawa Szymborska: "Uitzicht met zandkorrel". Amsterdam, 1998, 2e druk) ...................................... "O, Gij, voorbij alle namen. Hoe anders U noemen, onnoembare, Gij” (Gregorius van Nazianze, 380 na Chr.) Hoe zal ik mij dan met de werkelijkheid verstaan, als deze in wezen voor mij onkenbaar is? Iedere keer krijg ik immers het antwoord - zoals in een immense spiegel - dat eigenlijk al gedeeltelijk door mijn vraag was voorgeprogrammeerd. Wat ik als antwoord krijg is een vreemd mengsel van facetten uit de werkelijkheid en facetten van mijzelf, teruggeprojecteerd door de werkelijkheid, die zelf achter de spiegel verborgen blijft. Dit is over het algemeen meer dan voldoende om met de werkelijkheid te werken en haar voor ons te laten werken. De stormachtige ontwikkeling van de techniek heeft dat afdoende bewezen. Wij kunnen de werkelijkheid gedeeltelijk aan ons onderwerpen,maar wij beginnen al te bemerken, dat die onderwerping maar gedeeltelijk is. Het leven is nog steeds niet maakbaar en de natuur vertoont heel wat meer zeer kwetsbare - samenhang, dan wij aanvankelijk konden vermoeden. De milieuproblematiek heeft natuurlijk alles te maken met het feit, dat wij de 23
elementen van de natuur als objectief - als los van ons en van de samenhang - meenden te kunnen bestuderen en behandelen. Wij komen er nu achter, dat volledige objectiviteit niet bestaat; dat wij heel wat afhankelijker zijn van de wijze, waarop wij de werkelijkheid zien en behandelen, dan wij oorspronkelijk dachten. En dat er heel wat meer verbondenheid is tussen de dingen - en tussen ons en de dingen - dan onze hebzucht lief was. De totaliteit is niet onze dienaar. Integendeel: wij zijn zelf een kwetsbaar onderdeel van die totaliteit, op leven en dood met het welzijn van de werkelijkheid verbonden en ervan afhankelijk. Als wij geen rekening houden met de samenhang in de natuur, zal de natuur geen rekening meer houden met ons! Zo simpel is dat. Wij hanteerden in de wetenschap en in de dagelijkse praktijk het princiep: "Verdeel en heers", en vergaten daarbij voor het gemak de immense samenhang, de fundamentele eenheid tussen al wat bestaat en leeft. Een vooraf gegeven en meer fundamentele eenheid, waarvan ook wij maar een onderdeeltje zijn. Wij weten nu - tenminste in theorie! - "Wie de dieren of de bomen schaadt, schaadt zichzelf". Een en ander betekent ook, dat al ons kennen en handelen, al ons omgaan met de werkelijkheid, zich afspeelt: "Rondom de leegte" (Cornelis Verhoeven); rond "The cloud of unknowing" (Titel van een Engels middeleeuws geschrift.) De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk schreef ooit enkele interessante opmerkingen over dit denken en handelen: "Rondom de leegte": "Ik begrijp steeds beter, waarom de Israëlieten de naam van God nooit uitspraken. Mij overvalt de zelfde huiver, als ik het woord "werkelijkheid" hoor of lees". "Ik heb in de werkelijkheid een leegte ontdekt, die God als Hij zou bestaan - goed zou kunnen opvullen". ...................................... "Ik ben de Onuitsprekelijke stilte. Ik ben het uitspreken van mijn naam.” (Spreuk uit de litteratuur van de Gnosis.) De Boeddha en ook sommige westerse filosofen trokken uit het bovenstaande de conclusie: "Het is veel beter te zwijgen over datgene, waarover je toch niet kunt spreken". Want anders lijken we op die mier uit 24
het verhaal, die op de stoep van het Rijksmuseum in Amsterdam zat en tegen een passerende mede-mier zei: " Zal ik je eens precies uitleggen, wat er binnen allemaal te zien is?" Lijkt dat belachelijk? Maar is ons eigen spreken over de/het Onnoembare dan niet even belachelijk? Toch is er nog een ander aspect. Hierover wordt tegenwoordig niet zoveel geschreven, maar toch kan je bij veel zogenaamde mystieken bemerken, dat dit de eigenlijke kern van hun spreken over de Onnoembare is. Beatrijs van Nazareth, zo ongeveer de eerste schrijfster, die in het toenmalige Nederlands schreef (rond 1230), sprak over het feit, dat - zoals ons lichaam twee ogen heeft en wij daarmee dus in perspectief kunnen zien - zo ook onze geest twee "ogen" heeft: het oog van het verstand, en het oog van de liefde. En Hadewijch sprak een paar jaar later over de "Begherde": het verlangen naar de Oneindige Beminde. Daar waar het intellect tegen de grenzen van zijn kunnen aanloopt en dus moet zwijgen over het Onnoembare, daar tast de het verlangen en de liefde verder in de donkere wolk van het niet-weten. Hoe ver? Grenzenloos ver, eventueel. En Augustinus schreef al: "Je kunt alleen maar echt kennen, als je liefhebt". En in dat grenzenloze stamelen van de liefdetaal spraken de mystieken over hun Oneindige Geliefde. Intellectueel-kritisch bezien spraken zij dus vaak onzin. ( ECKHART: "Ik bid God iedere dag mij van God te verlossen".). Maar juist met die intellectuele onzin probeerden zij de grenzen, de reikwijdte van het intellect te doorbreken en te tasten naar de Oneindige. De taal van de liefde doet dat wel vaker. Kent u nog dat simpele rijmpje: "O, was ik maar en kruimel van je brood. Dan sprong ik iedere morgen zo maar op je schoot". Onzin? Niet voor minnaar en beminde. Deze "tweede taal" kan zich niet afdoende verdedigen tegen de kritiek vanuit het intellect. Zij is ouder en vraagt om verstaan vanuit andere, diepere lagen van onze geest. Ik vermoed: vanuit die lagen, waar ook ons aanvoelen van poëzie, van kunst en van muziek vandaan komt. Of misschien van nog diepere lagen. Alleen wie iets dergelijks ooit ervaren heeft, kan enigszins aanvoelen, waar het in die taal om gaat. Voor de anderen blijft het spreken in die taal vaak onzin. Zoals de naam van een Nederlandse gedichtenbundel suggereert: "Lees maar. Er staat niet wat er staat".
25
Mag ik nu het woord "God" gaan gebruiken om die oneindige aan te geven? Direct doemt er een groot gevaar op. Ons woord "God" is als een container, vol van de meest merkwaardige betekenissen, die mensen van allerlei tijden, culturen en Godsdiensten erin hebben gestopt. Als iemand mij - zoals wel voorkomt - op straat aanspreekt en vraagt: "Gelooft u in God?", dan is mijn juiste antwoord: "Ik zou het bij God niet weten!". Want ik weet werkelijk niet, wat de vrager onder dat woord verstaat en of ik dat dan ook nog kan en wil geloven of niet! Het woord "God" objectiveren en de betekenis ervan omschrijven lijkt me onmogelijk. Als dit onmogelijk is en mensen toch iets willen zeggen, grijpen ze vaak naar de vorm van verhalen. Zo de wijze rabbi, die eens aan zijn leerlingen vroeg: "Waar is de Eeuwige, geprezen zij Zijn Naam", te vinden? De leerlingen moesten grinniken om deze in hun ogen zo gemakkelijk te beantwoorden vraag. "Overal! Want er staat geschreven (Jesaia 6, 3): > Al wat de aarde vult, is Zijn heerlijkheid<". "Tja", zei de rabbi, "En toch vind ik dat niet zo'n goed antwoord. De Eeuwige, geprezen zij Zijn Naam, is daar waar mensen hem aanroepen". Mijns inziens wordt hier iets heel fundamenteels over het geloven in God aan de orde gesteld. De Hebreeuwse naam voor de Onnoembare is JHWH. Dit is niet de algemene naam voor God in het Hebreeuws, - Elohiem - maar de zeer specifieke naam voor de God, in Wie Joden willen geloven. Voor hen is die Naam zo heilig, dat zij Hem nooit hardop uitspreken. En in de verschillende mogelijkheden om deze Naam te vertalen, blijkt, dat het om relatie gaat. "IK-ZAL-ER-ZIJN-VOOR-JULLIE". "IK-BEN-ER-OOK-NOG!". Wie dus bidt of mediteert - in welke vorm, woordenloos of met welke woorden dan ook - doet in feite naar de/het Onnoembare: "Ik ben er voor jou". Hij/zij "doet de Naam" en stelt zo die Naam aanwezig. In deze Naam vallen bidder en Aanbedene samen. Zij worden één. De Johanneïsche traditie zegt het zo: "Wie in liefde is, is in God en God is in hem/haar, want God is liefde". Consequent zegt dezelfde traditie dus ook, dat wie een mens haat en zegt, dat hij God bemint, een leugenaar is. Want zo iemand staat niet in de totaliteit van de liefde. Je kunt het woord "God" dus wellicht beter niet benaderen vanuit de notie: een objectief en buiten mij bestaand Iemand/Iets, waarmee ik dan een relatie aanknoop. Dat bevestigt de dualiteit en precies dat is het, waar mystici zich tegen verzetten. Je kunt het woord "God" wellicht beter benaderen vanuit de notie: "relatie". Dit voert gemakkelijker tot het verstaan van het verlangen naar eenheid-in-liefde en daar ging het toch allemaal om?! Maar ook hier blijft de grondtoon: "Pas op! Ook hier gebruik ik woorden voor 26
de Onnoembare!" Spreken over Degene, over Wie je misschien beter zwijgen kan. Is dat niet altijd het geval bij liefdesrelaties, waar je uit diep respect niet spreekt over wat je in de intimiteit van de eenheid beleeft, zegt of zwijgt?! ---------------------------------------
27