Van de beginjaren van de manuele therapie tot de bescherming van de oceanen
De onnavolgbare toewijding van Dos Winkel Voor vele manueel therapeuten is Dos Winkel een begrip. We studeerden met behulp van boeken als De Wervelkolom of Weke delen aandoeningen van het bewegingsapparaat, die hij schreef samen met Onno Meijer en Andry Vleeming, volgden cursussen aan de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde, of zijn geabonneerd op Orthopedische Casuïstiek, waarvan hij samen met Koos van Nugteren de redactie vormt. Speciaal voor NVMT magazine reisde Alexander Reeuwijk naar het Belgische Schoten en sprak er uitvoerig met Dos Winkel, over zijn ontwikkelingen binnen de manuele therapie en zijn huidige baan als oceaanbeschermer.
7
8
Het is ongeveer twintig minuten rijden vanuit het centrum van Antwerpen, langs het bekende Sportpaleis en een industrieterrein, naar de lommerrijke randgemeente Schoten, waar grote villa’s achter elektrische tuinhekken staan. Achter een van de tuinhekken woont Dos Winkel, inmiddels bijna zeventig jaar, samen met zijn vrouw Bertie. Ze zijn hier 33 jaar geleden komen wonen en niet meer weggaan. Als het hek openschuift komt een energieke man met grijze baard, geruite hemd en survivalbroek aangesneld uit een modern huis dat boven de Japanse tuin met bamboebos en grote vijver zweeft. In het troebele water zwemmen tientallen Koikarpers. Hun heloranje ruggen zijn goed zichtbaar. ‘Ik moet nodig wat aan die algen doen,’ zegt Dos, terwijl we naar binnen lopen. ‘Ik ben twee maanden weggeweest, naar Spanje. Deels om te overwinteren, maar zeker ook om lezingen te geven. En ja, bij terugkomst moet ik dan altijd hard werken in de tuin.’ In de woonkamer, een lichte ruimte met designmeubelen, moderne kunst en Afrikaanse en Aziatische beelden, word ik begroet door Yaka, een voormalige zwerfhond met een lichte vorm van territoriumdrift. Bertie schenkt koffie in voordat we met ons gesprek beginnen. Wat was voor jou de reden om fysiotherapie te gaan studeren? Winkel: ‘Oh, dat was echt heel simpel. Aanvankelijk wilde ik graag biologie studeren. Mijn vader – een echte dierenliefhebber, net als ik – weerhield me daarvan. Hij zei dat ik dan kikkers en padden moest doodmaken en ontleden, en dat is niks voor mij. Ook mijn ideeën om geoloog of archeoloog te worden vond hij niet zo’n goed plan. Ik verzamelde als kind al wat archeologische voorwerpjes, en het leken me echt prachtige beroepen, graven in de grond, uitgezonden worden, het verleden proberen te reconstrueren. Mijn vader zei dat het wel aantrekke-
lijk klonk, maar dat je slechts weinig echt veldwerk doet, en vooral achter een bureau komt te zitten. Toen kwam ik op het goede spoor. Ik sportte in die tijd heel erg veel en was er wel goed in, vooral in atletiek. Mijn gymleraar adviseerde me om lid te worden van een vereniging en dat deed ik, bij V&L in Den Haag. En in “no time” zat ik in de nationale jeugdselectie en brak ik tal van records. Daar kreeg ik ook een persoonlijke trainer, Bram Hannink, een uitstekende tienkamper en fysiotherapeut. Dat vond ik heel erg interessant. Het had namelijk “a little bit of everything”, biologie, anatomie, geneeskunde. Het was een combinatie die ik heel erg bijzonder vond en zo ben ik fysiotherapie gaan studeren.’ Waar ging je studeren? Winkel: ‘Aan de opleiding in Den Haag. Ik weet het nog goed, het was bij dokter Ankie, een begrip in die tijd. Een hele zware dame. ze was directeur van de opleiding en gaf voornamelijk fysiologie. Ze nam de examens bij haar thuis af, en als je haar hond heel erg lief vond, was je hoe dan ook geslaagd. Ha! Dat was voor mij natuurlijk geen enkele opgave, want ik ben echt gek op honden. Uiteindelijk studeerde ik in 1970 af, in een van de eerste lichtingen fysiotherapeuten. Daarvoor was het nog de opleiding heilgymnastiek en massage.’ Voldeed het aan jouw verwachtingen? Winkel: ‘Absoluut! Ik vond elk vak leuk. Het was alleen veel te kort. Daarom moet je bij- en nascholing doen, vind ik. Maar dat terzijde. Na mijn afstuderen kon ik een waarneming doen in een praktijk in Rozenburg. Vervolgens zijn Bertie en ik naar Delft verhuisd, waar het echt is begonnen. Daar startte ik een eigen praktijk, aan huis. Toen dat te klein werd heb ik – samen met Michel van Osch - in Delft het Medisch Centrum Brahmslaan opgericht, een grote praktijk
‘Ineens stond alles voor mij in een ander perspectief’
met tal van specialisten. Ik had al snel een redelijk vast patiëntenbestand, met zo’n negentig procent sporters. Ik was zelf nog actief in de atletiek, dus de patiënten wisten waar ik het over had. En het behandelen van sporters gaf mij grote voldoening. Ze zijn zo gemotiveerd en ze luisteren goed, waardoor je snel resultaat boekt. Je hoeft ze bij wijze van spreken alleen maar te remmen. Daar komt bij dat ik toen al veel in het buitenland was. Daar deed ik allemaal trainingsideeën op, die ik vervolgens weer in Nederland introduceerde.’ Ik merk aan alles wat je zegt dat je eigenlijk constant bezig bent geweest met vernieuwen. Waar komt die drang vandaan? Winkel: ‘Dat weet ik niet… Honger naar nieuws? Ik was blij dat ik fysiotherapie heb kunnen studeren. Die opleiding had al een veel betere onderbouwing dan heilgymnastiek en massage, die in de periode vlak voor mij nog bestond, maar te kort en te basaal. Ik merkte al heel snel dat we geen moer geleerd hadden. Natuurlijk wel hoe je met patiënten om moet gaan, de gesprekken en de psychologie van behandelen, maar verder niet. Daarom ben ik heel snel met manuele therapie begonnen, eigenlijk meteen het jaar na mijn afstuderen. Die opleiding werd toen nog gegeven ergens in een bovenkamertje in Eindhoven. Het was mijn eerste grote nascholing en ik heb het
jaren gedaan. Daar kwam ik in aanraking met tal van bekende figuren die daar op de opleiding kwamen, zoals Freddy Kaltenborn en Olaf Evjenth. Interessante mannen bij wie ik vervolgens stage ging lopen of aparte cursussen deed, zoals in de Verenigde Staten en Gran Canaria – waar Kaltenborn toen nog zat. Daar maakte ik kennis met de Britse orthopeed James Cyriax. Dat was voor mij de grote omslag. Hij gaf daar lezingen. Toen dacht ik: als het allemaal klopt wat die man daar zegt, dan heb ik ineens een duidelijker beeld. Tijdens mijn opleiding leerden we alleen maar hoe we een gewricht konden bewegen, niet wanneer daar een indicatie voor was of juist een contra-indicatie, zoals bij reumatoïde artritis. Wisten wij veel. En door Cyriax kregen we handvatten, we kregen diagnostiek, indicaties en contra-indicaties, en ineens stond alles voor mij in een ander perspectief. Ik dacht: die man moet ik hebben. Ik heb hem toen benaderd en gevraagd of ik stage bij hem kon lopen. En dat mocht. Uiteindelijk heb ik twee jaar stage gedaan, af en aan in Londen. Wat was dat een plezier zeg. Na een jaar vroeg hij of ik met hem mee wilde om samen met hem cursussen te geven. Dat heb ik gedaan, in de Verenigde Staten, Londen en uiteindelijk ook in Zoetermeer. Dat was het begin van de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde.’
9
‘Ik denk echt dat we iets hebben veranderd’
10
Maar wat was voor jou dan de reden om die academie voor orthopedische geneeskunde op te richten? Winkel: ‘Deze manier van denken bestond nog niet echt in Nederland. Patiënten werden óf geopereerd óf kregen fysiotherapie, al wist niemand wist precies wat we deden. Een operatie werd veel te snel uitgevoerd. En ik ontdekte dat we zoveel meer konden. Maar echt zelf nadenken, diagnoses, indicaties en contra-indicaties stellen was volkomen nieuw in de fysiotherapie. Je moest doen wat de arts zei.’
James Cyriax
Dus er kwam een omslag in het denken. Winkel: ‘Totaal. Veel functioneler ook. Zoeken naar de oorzaak. Het is het belangrijkste wat ik van Cyriax heb geleerd, de anamnese. En als je een anamnese goed wil afnemen heb je een goede kennis nodig van bijvoorbeeld de pathologie, anatomie en fysiologie. Dan kun je tijdens de anamnese bijsturen en uiteindelijk de oorzaak vinden. Die is essentieel om goed te kunnen behandelen. Ik kan me uit de praktijk nog twee hele duidelijke voorbeelden herinneren die dit illustreren. Twee patiënten, beiden met een klassieke tenniselleboog, meldden zich bij mij in de praktijk. Vroeger zou ik meteen zijn begonnen met behandelen, maar door Cyriax wist ik dat ik eerst op zoek moest naar de oorzaak. Tijdens de anamnese kwam ik erachter dat de oorzaak van hun klachten van elkaar verschilde. Dat klinkt voor de meesten nu uiteraard als gesneden koek, maar dat was echt nieuw voor Nederland op dat moment. Vanaf die jaren tachtig werd het vak veel medischer.’ Maar zo’n denkomslag vergt natuurlijk wel een opvoeding aan beide kanten, zowel de behandelaars als de verwijzers. Winkel: ‘Dat is dus een van de redenen waarom ik in 1979 de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde heb opgericht. Ons doel was toen om zoveel
mogelijk huisartsen en fysiotherapeuten op te leiden. Zo wist de huisarts wat hij van een fysiotherapeut kon verwachten en konden we tevens het teamwork verbeteren. Daarnaast hebben we in die tijd ook veel gedoceerd aan de universiteiten, al viel het me toen wel op dat er naar verhouding relatief weinig tijd werd besteed aan orthopedische klachten. Daarom hebben de leerboeken die ik met Andry Vleeming en Onno Meijer schreef zoveel succes gehad. De serie orthopedische casuïstiek, waarvan ik samen met Koos van Nugteren de redactie vorm, loopt nog steeds heel erg goed. Ik denk dat het te verklaren is doordat mensen nog steeds hongerig worden naar meer praktijkgerichte zaken.’ Wat was voor jou een reden om je er meer in te verdiepen? Winkel: ‘Gek genoeg is dat voortgekomen uit wantrouwen. Op een gegeven ogenblik geloofde ik gewoon niet meer zo in wat ik deed. Ik dacht oké, je kunt een gewricht vastpakken, fixeren en vervolgens mobi-
James Cyriax gebruikt Dos Winkel als proefpersoon
liseren. That makes sense. Maar ik kon me er van het begin af aan niks bij voorstellen dat je kon voelen dat je C5 ten opzichte van C6 kon bewegen, of C2 ten opzichte van C3. Ik geloofde er geen moer van. En zo ben ik met onderzoek begonnen. In die periode heb ik Onno Meijer, onderzoeker aan de opleiding Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit, ook leren kennen. Ik heb hem gewoon een keer opgezocht. Ik vond dat toen niet alleen interessant, maar ook heel belangrijk. We deden toen heel praktijk gericht onderzoek. Zo hebben we met studenten, fysiotherapeuten en artsen, de objectieve bewegelijkheid van de wervelkolom onderzocht, bijvoorbeeld C1 ten opzichte van C2, of thoracaal of lumbaal. Daar kwam uit dat er geen enkele consensus was. Toen begon ik nog meer te twijfelen, en zocht ik Jürgen Krämer op, een wervelkolomorthopeed uit Bochum. Die liet me toen op verse kadavers zien dat je twee waterpomptangen nodig hebt om specifiek twee wervels ten opzichte van elkaar te kunnen bewegen. En zelfs met die tangen
11
12
‘Ik geloofde er geen moer van’
was het bijna niet mogelijk om de wervels te fixeren zonder weefselschade. Maar goed, uiteindelijk heb ik met Meijer veel onderzoek gedaan. En samen met Meijer en Geert Aufdemkampe heb ik die serie leerboeken geschreven: Orthopedische Geneeskunde en Manuele Therapie.’ Hoe integreer je deze kennis vervolgens in een opleiding? Winkel: ‘Ik heb uiteindelijk een heel eclectisch onderwijssysteem opgezet in de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde. Dat is natuurlijk een pleonasme, want het is eigenlijk geen echt systeem. Maar ik bedoel dat we gebruik maken van wat er op dit moment evidence based is. Dat is in mijn ogen het belangrijkste: we hebben altijd getracht up-to-date te blijven. We waren op alle tijdschriften geabonneerd, echt een stuk of veertig. Maar het sloeg goed aan. Zowel binnen de fysiotherapie als binnen de orthopedie werden we zeer gewaardeerd. Ik denk echt dat we iets hebben veranderd. En niet alleen in Nederland. Doordat we het 50 jarig jubileum van James Cyriax hebben georganiseerd, in Zoetermeer, breidde ons netwerk zeer snel uit. We gingen naar België, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, de Verenigde Staten… Het ging zo snel allemaal. En het bestaat ook nog steeds.’
Dat moet een fantastisch gevoel geven. Winkel: ‘Absoluut. Maar daar hebben we ook hard voor gewerkt. Ik heb wel vanaf het begin gezegd, dat we alles wat we onder wijzen goed moeten onderbouwen. Daar hebben Onno Meijer en Geert Aufdemkampe een geweldige rol in gespeeld. Er is veel wetenschappelijk onderzoek gedaan en er zijn mensen gepromoveerd op het werk dat wij doen. Zo staat er een solide goed onderbouwde opleiding waar ik erg trots op ben. Dat kan ik, zo terugkijkend wel zeggen.’ Ben je dan nu helemaal uit het vak? Winkel: ‘Ik heb de Nederlandse Academie voor Orthopedische Geneeskunde al in het midden van de jaren tachtig verkocht, en de internationale academie zo’n jaar of zes geleden. Maar, ik ben nu nog steeds actief hoor. Ik krijg een paar keer per maand patiënten doorgestuurd van artsen of manueel therapeuten die er zelf niet uitkomen, en ik doe – samen met Koos van Nugteren – de redactie nog van Orthopedische Casuïstiek. Voor de rest richt ik me volledig op mijn werk als oceaanbeschermer. De oceanen hebben me nu meer nodig…’ In de boekenkasten staan de tientallen delen uit de Orthopedische Casuïstiek reeks, keurig geordend naast de tekstboeken over manuele therapie en orthopedische
13
14
geneeskunde, die ik maar al te goed ken van mijn eigen opleidingen. Op de salontafel voor me ligt een stapel fotoboeken met bontgekleurde vissen en koralen erop, uitgegeven in verschillende talen. Twee totaal verschillende werelden die Winkel bij elkaar heeft gebracht. Sinds een aantal jaar is de oceaan en de bescherming ervan, zijn nieuwe werkterrein. Hij benadert het met evenveel passie en toewijding als dat hij zich heeft gestort in de manuele therapie. Hoe ben je in die onderwaterwereld betrokken geraakt? Winkel: ‘Ik gaf een cursus orthopedische geneeskunde op Aruba, toen iemand vroeg of ik mee wilde duiken. Ik kreeg vijf minuten uitleg en een trimvest waarmee ik nu voor geen miljoen mee onderwater zou gaan. Maar we hebben driekwartier gedoken en ik wist dat mijn leven was veranderd. Het was echt een eureka moment. Die totaal andere wereld, de rust en de mogelijkheid om heel dicht bij wilde dieren te komen was fantastisch. Ik weet het nog goed, een karetschildpad zwom een heel stuk mee! Toen zijn we in 1990 op Bonaire gaan wonen. Dat was deels omdat het ideaal lag tussen Amerika en Europa, waar ik tussen pendelde vanwege de International Academy of Orthopedic Medicine, maar zeker
ook om heel veel te duiken en te fotograferen. Het was zo mooi, ik was echt verkocht. We hebben sindsdien zo’n 120 expeditie- achtige reizen gemaakt, van weken tot vele maanden, en daar hebben we inmiddels tientallen boeken gemaakt, die in acht talen zijn verschenen en in 54 landen worden verkocht. Zo ging het ineens van lezingen over orthopedische geneeskunde naar lezingen over de onderwaterwereld. Vond je dat jammer? Of was je er klaar met de gezondheidzorg? Winkel: ‘Ja, ik was er een beetje klaar mee. Dat duiken kwam wat dat betreft als geroepen. Zeker toen ik na tien jaar door had dat het echt fout ging met de zeeën en oceanen. Daardoor kon ik de manuele therapie ook iets makkelijker op de achtergrond laten. Dat was echt het grote omslagpunt in mijn leven. Ik zag in de tien jaar dat ik dook de oceanen echt slechter worden. Koraalriffen in Indonesië die we meerdere keren bezochten, konden we op een gegeven moment niet meer terugvinden, omdat vissers er met dynamiet of cyanide visten. We hebben gezien hoe mangrovebossen werden vervangen door scampikwekerijen… verschrikkelijk. Dat was rond 2000, nu zo’n 16 jaar geleden. Ik heb toen vijf jaar besteed aan het bouwen van een netwerk en heb de Sea First Foundation opgericht, waarmee we vooral in Nederland en België opereren.
‘Het belangrijkste probleem is de verzuring van de oceanen’
In die tijd schreef ik ook het boek Wat is er mis met vis en visolie. Greenpeace heeft de Engelstalige versie betaald en verspreid onder Europarlementariërs. Dat heeft wel enigszins geholpen in het bewustwordingsproces. Maar we zijn er natuurlijk echt nog lang niet. Vandaag de dag worden er jaarlijks nog steeds 75 miljoen haaien levend van hun vinnen ontdaan. De vinnen gaan naar China. Het is een miljarden business, die niet zomaar stopt. En het gaat niet alleen om het Verre Oosten hoor. Er wordt mondiaal tussen de 4,7 en 7,4 miljard kilo per jaar aan plastic in de oceanen gedumpt. En plastic lost niet op… het valt uiteen in hele kleine deeltjes. Het zijn getallen die je je bijna niet kunt voorstellen. En dat zijn dan nog niet eens de grootste problemen. Het belangrijkste probleem is de verzuring van de oceanen. Het CO2 dat wij produceren wordt voor meer dan vijftig procent door de oceanen opgenomen. Door de hierdoor ontstane verzuring van het zeewater begint alles wat kalkhoudend is te ontkalken. Hieronder ook het plantaardig en dierlijk plankton, want ook dat bevat calcium. Op sommige plaatsen is het calciumpercentage in plankton al met dertig procent afgenomen! Oceaanverzuring is waarschijnlijk de allergrootste ramp voor de dieren, waar wij ook toe behoren, want het tast ook het fytoplankton (plantaardig plankton) aan. En dat is onze allerbelangrijkste zuurstofprodu-
cent. Fytoplankton neemt meer CO2 op en geeft meer zuurstof af, dan alle bomen en planten op het land. Wij leven voor een heel groot gedeelte dankzij dit fytoplankton!’ Een heel belangrijke boodschap dus. Maar, hoe bereiken jullie de mensen? Winkel: ‘We zijn heel erg actief. We staan op beurzen en ik geef heel veel lezingen, zoals afgelopen periode in Spanje. Daarnaast rich-
15
‘De allergrootste ramp voor de dieren, waar wij ook toe behoren’
16
ten we ons vooral op de jeugd. We geven les op scholen en aan universiteiten, en ik heb een kinderboek uitgegeven. Je kunt onze activiteiten heel goed volgen op onze website en op facebook.’ Inmiddels heeft Bertie de lunch klaar en sluiten we het gesprek af. Al kan Dos ook tijdens het eten niet stoppen met vertellen. Zijn ogen schitteren en hij praat met een jongensachtig enthousiasme over zijn werk in de manuele therapie en orthopedische geneeskunde, en zijn huidige werk als beschermer. Ik verwonder me over zijn ogenschijnlijk tomeloze energie. Dan valt Dos me in de rede: ‘Helaas is die energie ernstig beperkt, nadat ik in India de ziekte van Lyme heb opgelopen. Sindsdien heb ik nog maar tien procent van mijn energie en duik ik ook niet meer. Het is niet anders. Ik heb me erbij neergelegd. Maar terugkijkend moet ik wel tot de conclusie komen dat we een walgelijk rijk leven hebben gehad, of beter een belachelijk rijk leven. We hebben
zoveel gezien en zoveel kunnen doen. Daar ben ik echt heel erg blij mee.’ Dan veert hij op. ‘Je houdt zoveel van etnografische objecten. Wil je nog even ons privé museum zien? Loop dan maar even mee.’ Ik volg Dos en Bertie naar een ruimte onder het huis met Egyptische grafbeeldjes, Romeins glas, Afrikaanse beelden en prachtige portretten van Afrikaanse vrouwen, gemaakt door Bertie; smaakvol ingericht en sfeervol uitgelicht. Dan wordt Dos onrustig. Hij moet weer aan het werk. Door de twee maanden Spanje is de post opgestapeld en is zijn mailbox volgelopen. Zo sta ik na een mooie ochtend weer in de tuin en kijk naar de vijver met de koikarpers in troebel water.
* Meer informatie: p www.orthopedischecasuistiek.nl p www.dos-bertie-winkel.com p www.seafirst.nl