Onderzoek naar het brein van de crimineel
Het `nature-nurture´-debat wordt vanouds gebruikt om menselijk gedrag te verklaren. Zo ook binnen de criminologie, de wetenschap die zich bezighoudt met het verklaren van crimineel gedrag. In 2009 heb ik er een stuk over geschreven, deels bestaande uit een literatuurstudie en een omschrijving van de ontwikkelingen op het moment van schrijven. Het onderzoek naar het `criminele brein´ stond destijds redelijk in de kinderschoenen en vergaand onderzoek zal wellicht nooit helemaal doorgevoerd worden. Het vergt de kennis en kunde van professionals en de wil van de betrokkenen (ouders) om onderzoek efficiënt in te kunnen zetten. Dan nog is het de vraag of `voorspellende onderzoeken´ nuttig blijken. In een van de recentere onderzoeken, opgezet door dr. van Baardewijk, is het de vraag of de neiging tot crimineel gedrag- een van de factoren is een ernstig gebrek aan empathie- al op zeer jonge leeftijd geconstateerd kan worden. Het gaat hier om een gevoelig, ethisch vraagstuk: als enige aanwijzingen bestaan dat een kind de neiging heeft tot crimineel gedrag, is het dan wenselijk om vergaand onderzoek toe te passen? Ethiek Op het gebied van de ethiek kunnen verschillende afwegingen worden gemaakt. Vooral als het onderzoek onder kinderen betreft. Kanttekeningen bij sociobiologisch onderzoek zijn: •
De omgevings- en opvoedingsfactoren moeten zeker niet uit het oog worden verloren, wanneer men zich vooral op persoonlijkheidsfactoren gaat richten;
•
Een diagnose is altijd afhankelijk van het oordeel van de psychiater, zodat een kind/jongere misschien onterecht als psychopaat wordt beschouwd;
•
Hersenscans kunnen afwijken aantonen. Een scan is wel een vrij ingrijpend middel, bovendien wordt radiologie toegepast terwijl daar misschien geen noodzaak toe is;
•
Als medicatie en/of een ingreep in de hormoonspiegels toegepast wordt, dan weet men niet of die middelen in de toekomst schade toebrengen;
•
Een selffulfilling prophecy kan zich voordoen: legt men extra de nadruk op criminele activiteiten, dan zullen criminele activiteiten eerder worden opgemerkt en vervolgens worden getypeerd als een uitkomst van de verwachtingen.
Voordelen Er kleven niet slechts bezwaren of nadelen aan het erkennen van het bestaan van een zogenaamd `gewelddadig brein´. Argumenten die pleiten voor sociobiologisch onderzoek: •
Volgens theorieën op mesoniveau wordt het milieu waarin een persoon opgroeit wordt vaak als verklaring gezien voor crimineel gedrag. Soms valt er echter geen verklaring te geven vanuit de leefomgeving van iemand die crimineel gedrag vertoont. In plaats van ouders en omgeving de schuld te geven, kan men zich beter richten op de ´criminele´ persoon zelf;
•
Als men weet dat de oorzaak voor crimineel gedrag binnen een persoon zelf ligt, dan kan er ook beter naar een juiste oplossing gezocht worden (bijv. medicatie als een psychische stoornis de oorzaak is);
•
Sociobiologisch onderzoek is belangrijk voor de strafrechtelijke gevolgen voor de criminele persoon. Een psychisch gestoorde delinquent die niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daden, moet niet slechts een straf opgelegd krijgen, maar een (aanvullende) maatregel zoals Terbeschikkingstelling. Zouden ontoerekeningsvatbare delinquenten namelijk straf krijgen, dan komen ze zonder behandeling na hun straf op straat te staan en is de kans groot dat ze weer een ernstig delict begaan vanuit hun stoornis.
Het doel van onderzoek naar neurologische processen is bekend: met hersenscans kan men het verschil aantonen tussen echte empathie (gebaseerd op emoties) of aangeleerde empathie. Als het doel van hersenonderzoek duidelijk is, blijft de vraag wat het nut van onderzoek is. In de eerste plaats zijn onderzoekers altijd nieuwsgierig. Nog zonder dat er oplossingen aangedragen worden, gaat het erom de betrokken processen in het hersengebied te ontdekken. Er is een doorbraak vanaf het moment dat men aan kan tonen dat neuronen in de hersenen verantwoordelijk zijn voor bijvoorbeeld empathie. Wat is het juiste moment om onderzoek in praktijk te brengen in de strijd tegen misdaad? Een nieuwere vorm van onderzoek zou baanbrekend zijn, namelijk het toepassen van zelfrapportages op gedetineerde jongeren en kinderen met vermeende psychopathische trekken. In het eerste geval is komt het onderzoek `te laat´; het delict is al begaan voordat men met onderzoek heeft kunnen voorzien dat de persoon in kwestie tot crimineel gedrag geneigd is. Het tweede geval is alleen zinvol als men intensieve begeleiding aan kinderen met neiging tot crimineel gedrag biedt. In een ander geval kunnen de belangen van de delinquent en diens advocaat mee gaan wegen. Onderzoek met toekomstperspectief betekent namelijk dat advocaten aan zullen willen laten tonen dat hun cliënten niet toerekeningsvatbaar zijn voor hun delicten. Als het merendeel van de gevangenen een neurologische oorzaak voor `misdadigheid´ heeft, dan zou dat betekenen dat er bijna niet meer te straffen valt. Stand van onderzoek •
• •
•
Voorspellen van crimineel gedrag is niet of niet geheel mogelijk, maar wel is duidelijk dat jongeren met bepaalde stoornissen een verhoogd risico hebben om de fout in te gaan; Het doel van onderzoek ligt niet slechts bij het voorspellen, maar vooral bij het begeleiden van jongeren; Sociobiologen benadrukken dat er nooit een enkele factor is die iemand crimineel maakt: er is altijd een samenspel van persoonlijke aanleg, opvoeding en andere externe factoren; De onderzoekers spreken veelbelovend over toekomstig onderzoek, maar over followup studies (het langdurig onderzoeken van een studiegroep) wordt niets bekend gemaakt. Hoe een potentiële jonge delinquent het best begeleid kan worden, blijft slechts bij suggesties (`ouders begeleiden´, `leraren zouden opgeleid moeten worden om les te kunnen geven in emotionele vaardigheden´, `medicatie´);
Conclusie: de nieuwe vormen van onderzoek kunnen nooit voorspellen of iemand crimineel wordt. Ze kunnen hoogstens de neurologische/psychiatrische toestand van een persoon vaststellen, waarvan men verwacht dat ze een hoog risico op crimineel gedrag geven, maar bijna nooit zonder externe factoren zoals opvoeding en omgeving. De geschiedenis van de sociobiologische criminologie De eerste criminologen vonden het idee, dat de delinquent volkomen uit eigen wil het criminele pad opgaat, niet volstaan. Deze criminologen werden beschouwd als een positivistische stroming, omdat er gezocht werd naar concrete factoren als oorzaak van criminaliteit. Nog voordat de sociobiologie een omstreden status kreeg, stuitten onderzoekers op een probleem. Een disciplinair probleem. Sociobiologen en beoefenaars van sociale wetenschappen (sociologen en psychologen) werkten langs elkaar heen, omdat beide partijen andere definities en doelen hadden. Traditioneel in de sociale wetenschappen was het `nature-´ en `nurture-debat´, waarbij sociobiologen doelden op aangeboren oorzaken van gedrag en sociaal wetenschappers zich daartegen fel verzetten. De oorzaak van (problematisch) gedrag zou in de samenleving liggen. De evolutietheorie van Darwin inspireerde Lombroso in 1876 om zijn boek `L`Uomo Delinquente´ te publiceren. Volgens hem zouden kenmerken van oermensen regelmatig terugkeren, waardoor met name gevangenen een laag voorhoofd, doorgegroeide wenkbrauwen, grote kaken en diepliggende ogen zouden vertonen. Meer onderzoek naar uiterlijke kenmerken werd gedaan door Sheldon (1949), die veronderstelde dat gedetineerde jongeren vaker een gespierd lichaam hadden dan niet-gedetineerden. Deze methoden bleken in latere onderzoeken niets te kunnen bewijzen over de relatie tussen lichaamsbouw en criminaliteit. Hoewel niet erg succesvol, hebben deze theorieën wel bijgedragen aan het onderzoeken van de oorzaken van criminaliteit op niveau van het individu, hetzij door psychologie of door de sociobiologie. Verder onderzoek op het gebied van erfelijkheid was dat van Christiansen (1977), die aantoonde dat van 55% van de eeneiïge tweelingen met crimineel gedrag, beide personen overeenstemming vertoonden. Bij twee-eiïge tweelingen was dit 17 %. Tabula Rasa In een breed historisch kader kreeg men sinds de `Verlichting´ (17e eeuw begonnen) het idee dat het individu verantwoordelijk is voor het eigen leven en dus zelf richting kan geven aan het leven. De persoon zou volledig blanco geboren worden (`tabula rasa: onbeschreven blad´), om zich daarna door ervaring te vormen.
Mengele Na W.O. II was de sociobiologie meer omstreden dan ooit; onderzoek onder gedetineerden werd geassocieerd met de proeven van Nazi-arts Josef Mengele, op kinderen uit het concentratiekamp. Dit was een manier om sociobiologen buitenspel te zetten. Beginnende acceptatie `Sociobiology: the new synthesis´, werd in 1975 door Wilson gepubliceerd. Hij beschrijft gedrag in het perspectief van sociaal Darwinisme. Evolutie (geleidelijke aanpassing van een soort aan omstandigheden), betekent hier dat bepaald gedrag, de kans op voortbestaan van de soort zou veiligstellen. Het boek van Wilson kende een relatief succes. De sociobiologische benadering zou zelfs de overhand nemen. Let wel: het gaat hier om langzame acceptatie, ten tijde van publicatie was deze theorie nog altijd omstreden. In Nederland In Nederland was sociobiologisch onderzoek tot ver in de jaren ´90 omstreden. De Verklaring van de Universele Rechten van de Mens in 1984 impliceert dat ieder mens recht heeft op gelijke kansen. Sinds iedereen vanaf ´48 ´gelijk´ werd verklaard, zou afwijkend gedrag een gevolg zijn van de samenleving. In de jaren ´60 was de algemene opvatting dat iedereen zelf richting aan het leven kon geven. Wouter Buikhuisen3 In 1979 publiceerde Hoogleraar Criminologie Buikhuisen zijn plannen om biologische factoren voor crimineel gedrag te onderzoeken. Hij zou onder andere de aanwezigheid van spanning bij een persoon meten met elektroden, of door de hartslag op te nemen. Buikhuisen stelde voor om de sociale wetenschap te combineren met de medische wetenschap, om een beeld te krijgen van het ontstaan van criminaliteit. Reclasseringstijdschrift `KRI´ heeft bewust weggelaten dat Buikhuisen óók rekening hield met de sociale wetenschappen. Zo ontstond het eenzijdige beeld dat Buikhuisen de criminaliteit puur vanuit biologisch oogpunt wilde beschouwen. De onderzoeksmethoden van Buikhuisen werden verkeerd voorgesteld door de media; Buikhuisen zou criminelen als speelgoed gebruiken en in de hersenen gaan snijden. Buikhuisen had plannen om kinderen vanaf de geboorte tot in de volwassenheid te gaan volgen. Zo zou er een compleet beeld ontstaan, want men kan rekening houden met de biologie van het kind, de opvoeding en de maatschappelijke omstandigheden.
Het onderzoek ging niet door, omdat het Leidse ziekenhuis door alle negatieve publiciteit niet langer aan de naam van Buikhuisen gerelateerd wilde worden. Ook onderzoek naar jongens uit een tehuis werd verboden door de Raad van de Kinderbescherming. De columnist Hugo Brandt Corstius keerde zich, onder het pseudoniem Piet Grijs in zijn columns in `Vrij Nederland´, tegen Buikhuisen. Hij vergeleek Buikhuisen met het fascisme, extreemrechts en speelde het op de man door hem dom te noemen en opmerkingen over het uiterlijk te maken. Het werd voor Buikhuisen onmogelijk om zijn werk uit te voeren, door bommeldingen aan de faculteit, rookbommen, poep in de brievenbus, scheldpartijen en doodsbedreigingen. Zijn bevoegdheid om les te geven aan de faculteit Leiden is hem uiteindelijk afgenomen. Het vertrouwen van zijn collega´s had hij verloren. Buikhuisen werd `gedegradeerd´ tot hoogleraar psychologie, maar is naar eigen zeggen door de ´hetze´ gestopt als wetenschapper. Buikhuisen is gaan werken als antiekhandelaar. Sinds 1997 mag er weer over de sociobiologie gesproken worden; de Engelse hoogleraar Adrian Raine publiceerde een onderzoek over het verband tussen een lage hartslag en agressief gedrag bij minderjarigen. In Nederland wordt de sociobiologische criminologie weer opgepakt door Professor Doreleijers en dr. Popma. Voorzichtige terugkeer op sociobiologisch gebied In 2006 heeft Buikhuisen het verband tussen criminaliteit en de amygdala beschreven voor Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum van Justitie. Dit was zijn eerste optreden sinds eind jaren ´70. Ook werd hij in 2006 uitgenodigd om een college te geven aan de Erasmus faculteit. Sociobiologie nu De eerste sociobiologen waren volhardend en probeerden de criminaliteit alleen vanuit het standpunt van de aangeboren eigenschappen te verklaren. Zoals gezegd, verschillende disciplines werkten langs elkaar heen. Langzame acceptatie van de sociobiologie was nodig om te zien dat ook aangeboren factoren belangrijk zijn bij het verklaren van gedrag. Momenteel verwijzen sociobiologen bij het publiceren van onderzoek naar rapporten van de andere disciplines. Dat doen ze zowel om overbodig onderzoek te voorkomen als wel om op het feit te wijzen dat `nature´ en `nurture´ onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Meer over Wouter Buikhuisen? Bekijk de reportage `Wouten Buikhuisen: revolutionair wetenschapper in een verkeerde tijd´: 3
http://reporter.kro.nl/uitzendingen/2005/0525_wouter_buikhuisen/20050525debat.aspx
Het criminele brein: factoren Wat is het verband tussen criminaliteit, biologische factoren en omgevingsfactoren? Een scherpe tweedeling tussen aangeboren eigenschappen, opvoeding en omgevingsfactoren, wordt niet gemaakt. Aangeboren eigenschappen beïnvloeden iemands gedrag, maar omgevingsfactoren kunnen dat gedrag stimuleren of juist afremmen. Om nader te onderzoeken welke verbanden er zijn tussen crimineel gedrag, aangeboren en aangeleerde factoren, komen de belangrijkste risicofactoren en psychische stoornissen aan bod. Psychopathie (netter verwoord, zelfde lading: sociopathie) neemt een speciale plaats in, vanwege het feit dat een hoog percentage van de zwaardere delinquenten aan psychopathie lijdt. In een onderzoek van Hare werd bij 33% van de gedetineerden psychopathie als diagnose gesteld. Ook is psychopathie een belangrijk onderwerp in onderzoek, omdat juist bij deze stoornis opvallende verschillen (in vergelijking met een onderzoekspopulatie zonder deze stoornis) in gewetensvorming aan te tonen zijn. Welke risicofactoren worden het meest in verband gebracht met crimineel gedrag? Voor het verband tussen psychische stoornissen en crimineel gedrag wordt rekening gehouden met biologische factoren en de omgeving. Onder biologische factoren vallen aangeboren eigenschappen, o.a. de cognitie (het vermogen om iets te leren), temperament ( de mate van het hanteren van driften), empathie en angstbeleving. • • • •
• • • • • •
Er is vaak sprake van crimineel gedrag door de betreffende persoon op zeer jonge leeftijd, beneden de 10 jaar; Geen gezag voor autoriteit door vergaande onafhankelijkheidsontwikkeling; Lage intelligentie of leerproblemen; Innerlijke kenmerken zoals moeilijk temperament en impulsiviteit (al dan niet in verband met ADHD- Attention Deficit Hyperactivity Disorder, een stoornis die de impulsbeheersing en het concentratievermogen belemmert); Door een laag cortisolgehalte in het bloed weinig ervaring van spanning en/of angst, daardoor de behoefte aan prikkels. Weinig tot geen toezicht van de ouders en omgeving; Geen consequente opvoeding; daarbij vooral de onvoorspelbaarheid van streng straffen en mishandelen, afgewisseld met verwennerij en goedkeuring; Emotionele mishandeling van het kind; Omgevingsfactoren: slechte woning, achterstandsbuurt, economische problemen, crimineel milieu of verslaving van ouders en/of mensen uit de directe omgeving. Bij alle factoren is er vooral sprake van een risico als ongunstige omgevingsfactoren samengaan met gezinsfactoren en de innerlijke factoren van het kind.
Welke psychische stoornissen worden het meest in verband gebracht met criminaliteit? • •
•
• •
Psycho-organische stoornissen zoals diabetes, hersenbeschadigingen, intoxicaties als gevolg van middelenmisbruik (drank en drugs); Psychosen, ook als gevolg van schizofrenie → psychosen kunnen voor een persoon optreden als een opdracht; een dwangmatige en, in het geval van wetsoverteding, strafbare handeling die uitgevoerd moet worden; Antisociale persoonlijkheidsstoornis (voorheen psychopathie) → personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben minder of geen empathie en zijn niet gevoelig voor normen; Paranoïde persoonlijkheidsstoornis; Narcistische persoonlijkheidsstoornis → hierbij komt het voor dat een persoon ´berucht´wil zijn; als gevaarlijk erkend worden betekent ´belangrijk´ zijn.
Vaak is het doel van wetsovertredingen door een narcist niet het materiële maar de status. Een narcist die op criminele wijze veel geld heeft verdiend, kan niet stoppen met zijn activiteiten. Dit kan betekenen dat het geld geen doel op zich was, of dat de persoon verslaafd is geraakt aan zijn manier van wetsovertredingen plegen. Bij het uiten van crimineel gedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen affectief geweld en instrumenteel geweld. Affectief geweld is een directe reactie op een bepaalde situatie, waarbij de spanning voor de persoon hoog oploopt tot er een strafbare reactie volgt. Affectief geweld kan uitgelokt worden bij personen met een psychotische stoornis. Instrumenteel geweld wordt meestal van tevoren gepland en dient een bepaald doel. Instrumenteel geweld is berekenend van karakter (`koelbloedig´) en kan dus niet als een `spontane´ uitbarsting worden gezien. Psychopathie De antisociale stoornis wordt meestal als de officiële diagnose van psychopathie beschouwd. Het instrument waarop men zich baseert, is `Hare Psychopathy Checklist Revised´ (PCL-R); een lijst met twintig kenmerken van psychopathie. Psychopathie kenmerkt zich door: • • • • • • •
Leugenachtig gedrag, ook wel pathologisch liegen ( een ziekelijke drang om anderen van leugens te overtuigen); Narcisme: de eigen persoon wordt als uniek en belangrijker dan anderen beschouwd; Egocentrisme: de psychopaat is voornamelijk op eigen voordeel bedacht en probeert anderen voor dat eigen voordeel in te zetten; Daartoe manipulatief gedrag: de psychopaat weet anderen te charmeren of met zielige verhalen te overtuigen; Tegenover dit oppervlakkige gedrag heeft de psychopaat geen of weinig emoties, geen vermogen tot spijt en weinig empathie; Behoefte aan sensatie, impulsief gedrag en geen verantwoordelijkheid voor de eigen daden; Het toepassen van instrumenteel geweld;
•
Er kan ook sprake zijn van het onderdrukken van angstgevoelens en het ontkennen van kritiek.
Waarom psychopaten het criminele pad opgaan • • •
De psychopaat heeft weinig tot geen vermogen tot medeleven met een eventueel slachtoffer Geen vermogen tot spijt versterkt het gegeven dat de psychopaat geen verantwoordelijkheid voor de eigen daden voelt; Behandeling heeft nauwelijks effect, vanwege de defensieve houding van de psychopaat.
Door een waarschijnlijke afwijking in de cortex ( voor neurologische uitleg, zie `Nader verklaard´), ondervindt een psychopaat minder invloed van het `beloning-strafcircuit´. Voor gevoelens van beloning en straf is de cortex actief om hormonen te stimuleren. Psychopaten kennen het gevoel van straf niet, omdat zij geen hormonale reactie kunnen koppelen aan negatieve reacties. Ook het koppelen van emoties aan gebeurtenissen is bij psychopaten minder actief, waardoor de psychopaat niet ´voelt´ of iets ongewenst is. Nader verklaard: welke rol spelen hersenprocessen in de neiging tot crimineel gedrag? De werking van de hersengebieden met betrekking tot gevoelens en het geweten is een technisch verhaal. Dit stuk blijft beperkt tot enkele belangrijke hersengebieden en de processen bij het ontwikkelen van geweten en de werking van straf. Allereerst komen de omschrijving van de processen en de rol van de amygdala aan bod, daarna een conclusie om te benaderen wat het verband is tussen de beschreven processen en de neiging tot crimineel gedrag. Deze informatie is gebaseerd op onderzoeksresultaten anno 2008/ 2009. De belangrijke processen met betrekking tot emotieregulering • •
•
•
De orbitofrontale cortex ligt achter de oogkassen. Dit hersengebied zou gevoelig zijn voor de werking van beloning en straf en het nemen van beslissingen; De orbitofrontale cortex wekt lichamelijke reacties op bij een emotionele reactie. Het gebied is vooral van belang voor het afwegen van moreel juiste beslissingen. Of iets moreel juist is, kan het beste besloten worden als de orbitofrontale cortex zodanig werkt, dat de persoon ook qua gevoel overtuigd is; De prefrontale cortex is actief bij besluitvorming en de beheersing van emotionele prikkels. Ook zorgt de prefrontale cortex voor transport van de neurotransmitter dopamine, een stof die bij beloning voor genot zorgt; Neurotransmitters zijn stoffen die de signaaloverdracht tussen neuronen (zenuwcellen) regelen.
Hormonen Cortisol is een stresshormoon. Onder stressvolle omstandigheden wordt het signaal gegeven om cortisol aan te maken in de bijnieren. Zoals al eerder genoemd is de prefrontale cortex betrokken bij het aanmaken van dopamine. Dopamine dient in dit geval voor om het beloningscircuit in de hersenen, omdat dopamine de beloning aan een prettig gevoel koppelt. Serotonine zorgt voor de afremming van dopamine. Een onbalans in dit systeem zou voor verslaving kunnen zorgen. Rol van de amygdala en gewetensvorming Wouter Buikhuisen stelt in zijn onderzoek `Criminologie, biologie en de amygdala´, de amygdala centraal. Vooraleerst om de vorming van geweten uit te leggen. Om normen en waarden uit de cultuur aan te leren, is er belonings- en strafgevoeligheid nodig in de hersenen. De amygdala is van belang voor de mogelijkheid om vrees op te wekken. De amygdala functioneert vanuit een zeer basale gewoonte, namelijk om adequaat te reageren op (dreigend) gevaar. Eerdergenoemde processen zijn belangrijk voor de emoties en het aanleren van het verband tussen ongewenst gedrag en straf. Het koppelen van emotie aan een waarneming door de amygdala houdt ook verband met beloning en straffen, want om aan te leren of iets ongewenst is, is herkenning van emotie bij de ander nodig. Vrees is uiteindelijk een belangrijke factor bij het internaliseren van de consequenties van ongewenst gedrag; de hormonen die vrijkomen bij vrees (voor straf), zorgen ervoor dat de herinnering aan het ongewenste gedrag blijft hangen. De verbinding van bepaalde hersengebieden met de eerdergenoemde prefrontale cortex, zorgen ervoor dat iemand vermogen heeft tot empathie, schaamte en berouw. Andere belangrijke functies zijn plannen, besluitvorming en impulsbeheersing. De lagere hartslag van recidivisten en het verminderde cortisolniveau zouden ook toe te schrijven zijn aan de amygdala, omdat de amygdala cortex aanzet tot het produceren van cortisol in stressvolle situaties.
Conclusies Op basis van deze analyse kunnen meerdere conclusies getrokken worden: • • •
• •
Om geweten te ontwikkelen, moet het individu zich de normen en waarden van diens cultuur eigen maken; Om te leren wat ongewenst gedrag is, moet een mens ook vrees kennen, in de zin van ´vrees voor straf´; Alleen deze `cognitieve benadering´ van geweten is niet genoeg. Om ook echt aan te voelen of iets verkeerd is, moet een mens empathie, schaamte en vermogens tot berouw kennen; Als de amygdala afwijkt, kan een persoon impulsiever zijn omdat hij geen angst kent; Afwijkingen in bepaalde hersengebieden zorgen ervoor dat de impulsbeheersing slechter werkt, dat belonen en straffen geen zin heeft en dat iemand geen schaamte en berouw kent.
Curium-LUMC, Forensisch centrum Teylingereind: http://www.curiumlumc.nl/wetenschappelijk-onderzoek/
Persoonlijk commentaar op de sociobiologische benadering Zoals gezegd, in het verleden had de biologische benadering van criminaliteit een omstreden status. De tijdgeest bepaalde wat wel en niet acceptabel was op het gebied van onderzoek- en het beschouwen van de mens als zijnde `crimineel van geest´. Na de Tweede Wereldoorlog was neurobiologisch onderzoek naar negatieve menselijke eigenschappen beladen. Het was politiek incorrect om het geloof in de vrije wil tegen te spreken en de mens bovendien te selecteren op `criminele´ eigenschappen. In biologisch onderzoek spreekt men niet zozeer over `crimineel van geest´ zijnde personen. Het zijn altijd agressieve eigenschappen die leiden tot wat wij als crimineel gedrag kunnen typeren. Of een persoon als `slecht´ wordt omschreven, is afhankelijk van de heersende cultuur. Het gaat bij crimineel gedrag altijd om (buitensporige) agressie, tegen andere personen gericht, vaak herhaaldelijk van karakter. Recidive signaleert men vaker bij personen met een antisociale stoornis. De antisociale stoornis wordt beschouwd als de officiële diagnose van psychopathie. Bepaald mate van het geloof in de `tabula rasa´, de mens die wordt geboren als een onbeschreven blad, was sinds de vroege Verlichting de tendens. Grote ophef ontstond zelfs toen beweerd werd dat homoseksualiteit geen resultaat is van de vrije wil. Met terreur werd gepoogd deze opvatting te bestrijden, want men zou er zelf voor kiezen om homoseksueel te worden. Een ware hetze door diverse prominente figuren in de media heeft het neurologisch onderzoek doen stagneren. In de maatschappelijke context van de naoorlogse jaren valt het verwerpen van de sociobiologische benadering te verklaren, maar onbegrijpelijk blijft de weerstand tegen biologische argumenten. Natuurlijk is de mens geen resultaat van de eigen vrije wil! Is dat wel het geval, wie zegt er dan: `Kom, laat ik eens gezellig psychopaat/ zedendelinquent/ pedofiel/ roofmoordenaar worden´? Omgekeerd zou het wel erg gemakkelijk zijn: een psychopaat in wording die, met hulp van de vrije wil, toch afziet van zijn stoornis. Dan zou de wereld ook in één klap verlost kunnen zijn van hardnekkige problemen.
Voordelen De sociobiologische benadering kent voordelen. Gaat men uit van de vrije wil, dan ontstaan er verkeerde aannames. Het negatieve gevolg bestaat dat gevaarlijke criminelen `slechts´ gestraft worden en vervolgens op straat belanden. Ook onbeperkt en irrealistisch geloof in het veranderen/ behandelen van een mens, betekent dat zedendelinquenten, psychopathische moordenaars en andere forensisch gedetineerden, de kans krijgen om terug te keren in de samenleving. Voor de strafmaat is het van belang om te weten of (de aard van) een delict te wijten is aan een stoornis, of andere eigenschappen die in het brein besloten liggen. Het is zeker niet de bedoeling om de wetenschap aan te grijpen om een delinquent vrij te pleiten. Integendeel: het uitsluiten van verwijtbaarheid zou juist een middel moeten zijn om de forensisch gedetineerde langdurig/ permanent uit de maatschappij te houden. Als een delinquent immers niet in staat is om zijn gevaarlijke gedrag bij te sturen, dan kan de veiligheid van de maatschappij niet worden gegarandeerd. Eigen mening over criminaliteit en straf(maatregelen) Mijn mening over de psychopathische delinquent is wellicht niet politiek correct. Ik vind het zeer onwenselijk dat forensisch gedetineerden kans maken op terugkeer in de samenleving. Ik geloof absoluut niet in de maakbaarheid en het `omvormen´ van de mens. Er is niet zoiets als herstel mogelijk bij delinquenten met een ontwikkelingsstoornis, aangezien een dergelijke stoornis vaak levenslang gedragen wordt. Ook ben ik niet van mening dat iedereen nog een kans verdient, des te minder een tweede of derde kans. Ik hecht waarde aan begrippen als `verwijtbaarheid´, `aangeboren factoren´ en het opleggen van een `maatregel´. Evenwel vind ik dat vergelding in het strafrecht te allen tijde moet blijven bestaan. Waar de behandeling puur gericht is op de dader, moet ook recht gedaan worden aan het slachtoffer. Dat een crimineel wellicht biologisch gezien geen verantwoording kan nemen voor zijn daden, mag niet betekenen dat misdaden onbestraft blijven. Een gebrek aan verwijtbaarheid is dan ook zeker geen acceptabel argument om een dader te laten lopen.