Politieke economie
De Negende Jaarlijkse Conferentie ‘Historical Materialism’ André Mommen
Op 8-11 november 2012 beleefde de Conferentie Historical Materialism in Londen haar negende jaarlijkse editie.1 Ooit bescheiden begonnen als ontmoetingpunt voor linkse wetenschappers en militanten is deze conferentie uitgegroeid tot een evenement. Aan de basis ervan ligt het alweer twintig jaar geleden opgerichte tijdschrift Historical Materialism waarin trotskisten en ex-trotskisten elkaar vonden na de ineenstorting van de Muur. Dit tijdschrift is vandaag voor pluriform Westers links naast New Left Review en Socialist Register de plek waar vooral theoretisch onderzoek wordt gepubliceerd. De School of Oriental and African Studies van de University of London ontving ook dit jaar weer de congresgangers. Het thema van de conferentie was erg breed: Marx was immers weer tot leven gewekt. Het was dus volgens de bedenker van het thema tijd om zich over de nieuwe uitdagingen te bezinnen. Dat gebeurde vier dagen in soms wel twaalf parallelle werkgroepen en in ettelijke plenaire debatten. Te veel dus om op te noemen. Want er was ruimte geschapen om zowel over esthetica als over oude theoretische debatten rond de Russische Revolutie te discussiëren. Zonder de recente Arabische lente te vergeten. Hier volgt een greep uit deze debatten.2
De revolutie is de kern van de marxistische politieke theorievorming. historische inleiding met de massastaking als kern in zijn betoog. De SPD was zoals bekend slechts “in theorie” een revolutionaire partij, want ze dreef vooral op haar organisatorisch vermogen, niet op haar revolutionaire dadendrang. Het moment van de revolutie werd daarom graag door haar ver voor zich uit geschoven, iets wat ook “revolutionair attentisme” heet. De Duitse Revolutie van 1918-’19 was uiteraard niet het werk van de SPD. Ze ontstond aan de basis, bij de matrozen in de grote havens en bij de arbeiders in de grote fabrieken. Allemaal oude kennis? Grotendeels wel. Interessanter is echter te vernemen hoe nu de diverse protagonisten tegenover elkaar stonden. Zo meende Jukka Gronow (Uppsala University, Zweden) dat er van Kautsky een directe theoretische lijn naar Lenin liep. Zoals bekend stamde de “leninistische” opvatting dat de revolutionaire theorie van buiten in de arbeidersklasse moest worden geïmporteerd van Kautsky.
Maar hield Kautsky het hierbij, Lenin wilde echter ook daadwerkelijk de revolutie bewerkstelligen. Kautsky, als paus van de marxistische “orthodoxie”, bestreed het reformistisch “revisionisme” alleen maar met de pen, niet in de praktijk. Volgens Ben Lewis (Communist Party of Great Britain) was het water tussen Bernstein en Kautsky allerminst zo diep als gewoonlijk wordt aangenomen. Beiden gingen, ondanks alle theoretische meningsverschillen, in het leven vriendschappelijk met elkaar om. En dat gold ook voor hun echtgenotes. Ben Lewis baseerde zich hier op de correspondentie tussen beide protagonisten. Blijkbaar hadden beiden, doordat ze samen met Engels de literaire erfenis van Marx hadden beheerd, een innige band met elkaar ontwikkeld. John Rose (Socialist Workers Party, UK) ging in op de actualiteit van Lenins pamflet uit 1920 tegen de “linkse stroming” in de Derde Internationale, een pamflet dat niet zo geliefd is bij sectarisch links. Rose meende dat zonder revolutionaire theorie de voorhoede van het proletariaat nergens
Rosa Luxemburg en de anderen Het oude debat over hervorming of revolutie mag op een brede conferentie niet ontbreken. We hebben het dan niet alleen over de tegenstellingen tussen het orthodoxe marxisme van Karl Kautsky en het revisionisme van Eduard Bernstein, maar ook over de meningsverschillen tussen Rosa Luxemburg en Lenin. De historicus Ottokar Luban (International Rosa-Luxemburg Gesellschaft, Berlijn) gaf daarover een lange I 66
VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT
De Negende Jaarlijkse Conferentie ‘Historical Materialism’ - André Mommen
is, ook als in een revolutionair proces democratische instellingen tot stand komen. Zoals geweten was Lenin met dat probleem uiterst begaan. Rose nam vervolgens hier de beweging Solidarność in Polen tot voorbeeld. Deze beweging was wel extreem democratisch gestructureerd, doch haar ideologie was niet alleen nationalistisch en katholiek, maar ook neoliberaal, dus in wezen reactionair, met alle bekende gevolgen van dien. Rose verwees daarna naar de “Arabische lente” waar inmiddels ongeveer eenzelfde evolutie aan de hand is. De hoop dat er zich in de Arabische wereld zonder revolutionaire voorhoede via een participatieve en gelaïciseerde beweging een modelsamenleving kon ontwikkelen, is intussen ijdel gebleken.
Het revolutionaire perspectief Nu in het Midden-Oosten de revolutionaire kruitdampen zijn opgetrokken, is het dus tijd voor bezinning. Maar met alleen maar de oude marxistische schema’s, komt men er niet, liet Amir Hassanpour (University of Toronto) weten. Deze Iraans-Koerdische linguïst kon het weten. De Iraanse revolutie van 1979 werd overgenomen door de klerikale reactie. En dan zijn er de paradoxale feiten. Khomeiny had voordien wel degelijk Lenin gelezen en ook begrepen en daarna toegepast. Abdel Razzaq Takriti (University of Oxford), die zich aandiende als een leerling van Hassanpour, bracht een ode aan de Palestijnse revolutionairen die in hun strijd tegen Israël de Arabische wereld hebben beïnvloed. Maar van de andere kant waren de Palestijnse revolutionairen, zoals dokter George Habash, ook weer beïnvloed door Nasser en nog meer door het FLN in Algerije. Het nationalisme vormde bij hen daarna de brug naar het marxisme dat een betere analyse bood voor de politieke verhoudingen in de regio en de aard van het zionistisch kolonialisme. In het vuur van zijn betoog vergat Abdel Razzaq Takriti echter te vermelden dat het nationalisme, evenals het marxisme, een intellectueel importproduct uit Europa was. Waarom niet vermelden dat bepaalde militanten afkomstig uit het orthodoxe christendom (zoals Habash) waren? Ook de oprichting van “frontorganisaties” was uiteindelijk eveneens een idee dat naar eerdere Europese ervaringen teruggreep. De naam van Michel Aflak, toch de vader van het Syrische Baath socialisme, bleef ongenoemd. Van JAARGANG 46 NUMMER 4 I Winter 2012
Habash werd wel vermeld dat hij aan een medische faculteit had gestudeerd, niet dat dit de American University in Beiroet was. Kortom, het Arabisch of Palestijns nationalisme hult zich soms in merkwaardige mysteries. Het inspireerde discussieleider Jamie Allinson (International Socialism) tot een geanimeerd tegenbetoog. Men kan de revolutionaire thematiek daarom maar wat breder zien. Door bijvoorbeeld af en toe te graven in het biografisch materiaal van de revolutionaire beweging. De revolutionairen reflecteren in hun geschriften immers ook over hun praktijk. Dat levert soms bruikbaar materiaal op. George Paizis (University College London) deed dat nu door aan de hand van een nieuwe editie van de revolutionaire memoires van Victor Serge een nieuwe lezing van diens ervaringen te geven. Maurice Andreu (Université Paris XIII) deed ongeveer hetzelfde door op basis van de geschriften van Nikolai Boecharin zich af te vragen wat bolsjevisme nu precies was. John Marot (Keimyung University, Zuid-Korea) vroeg zich wat er allemaal niet had kunnen gebeuren indien de linkse oppositie samen met de aanhangers van Boecharin Stalins mars door de instellingen had kunnen stoppen. Deze speculatieve invalshoek was goed voor heel wat “mitsen en maren”. Erg productief of verhelderend was dat echter niet. Nuttiger leek het daarom om eens een speurtocht naar de minder bekende marxisten uit Centraal Europa te ondernemen. Dat was de invalshoek van de jonge Poolse onderzoeker Wiktor Marzec (University of Łódź) over zijn landgenoot Kazimierz Kelles-Krauz (1872-1905), een “perifere politieke en laterale marxist”, maar ook lid van de PPS (Polska Partia Socjalistyczna), die als socioloog en filosoof aan de Sorbonne in Parijs was opgeleid. Hij was marxist “met een visie” die de invloed van het dagelijks taalgebruik van de bourgeoisie op de arbeidersklasse had geanalyseerd. Hoe dat allemaal echter verband hield met het opkomende Poolse nationalisme dat na het overlijden van Kelles-Krauz in de PPS en onder de Poolse arbeiders steeds meer invloed verwierf, mochten we echter niet vernemen. De revolutie is de kern van de marxistische politieke theorievorming. Ook als die revolutie het uiteindelijk laat afweten. Dat was hetgeen Marx na 1848-’49 in verband
Dan La Botz met Duitsland bezighield. Kevin Morgan (Manchester University) memoreerde dat het Duitse parlement in Frankfurt de natiestaat toen niet had kunnen voltooien, waarna die door Bismarck wél werd gerealiseerd. Met alle latere ellende van dien. Alles had immers te maken met de onderontwikkelde Duitse bourgeoisie. Morgan putte hier uit publicaties van de Britse marxistische historici die dit fenomeen hadden onderzocht en wier werken later ook in de DDR werden bestudeerd. Gleb J. Albert (Universität Bielefeld) en Olena Seredynska (University of Toronto) namen de Russische Revolutie en het bolsjewisme tot onderwerp van hun analyse. Hier was dan sprake van een “gelukte” revolutie, maar onder miserabele economische voorwaarden, daar het kapitalisme nog maar in een pril stadium verkeerde. Gleb J. Albert had het hier echter vooral over de “subjectieve factor”, nl. over de rol van het charismatische idee van de revolutie. Die idee had zich na de Russische Revolutie overal verspreid en zorgde zo voor de instroom van veel nieuwe leden in de Partij. Dat gebeurde uiteraard niet alleen wegens de “aantrekkelijke” ideologie van het communisme, maar ook wegens mogelijke carrièreperspectieven. Olena Seredynska nam de econoom Grigori Sokolonikov (1888-1939) onder de loep. Sokolnikov genoot het vertrouwen van Lenin toen die de NEP lanceerde. Hij werd daardoor in 1922 Volkscommissaris van Financiën. Hij meende echter dat het nieuwe economische systeem in de 67 I
Sovjet Unie niets anders dan een vorm van “staatskapitalisme” was. In 1925 deed hij een oproep om Stalin te ontslaan, hetgeen hem zijn plaats in het Politburo zou kosten. Hij werd later tot ambassadeur in Londen benoemd (1929-’32). Tijdens de Grote Zuivering werd hij tot tien jaar strafkamp veroordeeld. In 1939 kwam hij daar om, naar later bleek geëxecuteerd op bevel van Beria. Seredynska kondigde aan dat haar biografie van Sokolnikov op afzienbare termijn in boekvorm zal verschijnen … Allicht een moment om met spanning naar uit te kijken.
Tropicalisme en modernisme De economische modernisering heeft niet alleen voor politieke en sociale spanningen in de diverse landen gezorgd, maar ook voor ideologische veranderingen in de artistieke wereld. Politieke en sociale turbulenties vertalen zich snel in nieuwe percepties van de werkelijkheid. Sharae Deckard (University College, Dublin) noemde in dit verband de financiële crisis die in Ierland die van het onroerend goed vergezelde. Dit alles heeft inmiddels de auteurs van romans gedwongen vanuit een ander perspectief tegen de werkelijkheid aan te kijken. De economische verhoudingen spelen altijd een rol in de literatuur, al is het maar als decor. Michael Niblett (Warwick University) wees in dit verband graag op de mythische rol die de aardolie als bron van welvaart en rijkdom in sommige postkoloniale romans speelt. Dezelfde mythevorming gebeurde rond de suikerplantages op de Caribische eilanden. Niet de suiker zelf als product komt dan in beeld, maar wel het zwoele leven ergens in een groot landhuis.3 Esthetiek en verlangen naar iets nieuws zijn ook verweven met een economisch project om de ambities van de machthebbers te ondersteunen. Maria Elisa Burgos Pereira da Silva Cevasco (Universidade de São Paulo, USP) wees in dit verband naar het “tropicalisme” dat in het begin van de jaren 1960 in Brazilië dominant was. Brazilië wilde een modern land zijn. Alles werd op de hak genomen. Wat resulteerde in “tropische” ritmes als de bossa nova (eigenlijk maar een jazzy versie van de aloude samba). The Girl from Ipanema (Garota De Ipanema,1962), het “blonde” meisje uit Rio dat door Astrud Gilberto (geb. Weinert) op muziek van Antônio Carlos (Tom) Jobim werd bezongen en volgens de mythe iedere dag naar I 68
het strand wandelde, zette toen ineens als hit – ook wereldwijd – de toon. Ongeveer hetzelfde gebeurde in advertenties voor nieuwe consumptiegoederen of in de zakelijke bouwstijl, waarbij werd gebroken met alles wat koloniaal en achterlijk was, dus behoorde tot de gekrulde pluchewereld van de grootgrondbezitters (latifundistas). Het leek alsof Brazilië in een modernistisch licht baadde. Het was – helaas – maar een handig geschapen illusie, want pas vele jaren later zou die onder Lula als gevolg van de snelle industrialisatie werkelijkheid worden. Revoluties hebben altijd twee gezichten. Aan de ene kant worden de zittende machthebbers uit hun zetels gelicht en verschijnen er nieuwe regeerders die al of niet voor een andere politieke inhoud zorgen. Aan de andere kant zijn er de volksmassa’s die letterlijk in beweging komen en de revolutie voortstuwen, veelal in een radicale richting die de nieuwe machthebbers niet altijd zint. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Mexico toen in 1911 het corrupte regime van Porfirio Díaz (1830-1915) ten val werd gebracht. De Mexicaanse revolutie radicaliseerde daarna op grond van een nationalistisch programma. Dan La Botz (Socialist Party, Cincinatti USA) schetste die evolutie door de nadruk te leggen op linkse militanten die vanuit de Verenigde Staten waren overgekomen. Onder hen bevond zich ook John Reed, die later als journalist over de Russische Revolutie verslag zou doen. Nogal wat militanten van de International Workers of the World (IWW) waren in Mexico actief. Dat waren vooral dienstweigeraars die in 1917 de grens waren overgestoken omdat ze niet in Frankrijk wilden gaan vechten. Dienstweigeraars nemen uiteraard altijd een groot risico. Maar ze blijken ook vatbaar voor verdere politieke radicalisering, ondanks het feit dat hun dienstweigering veelal een individuele daad van protest is. Ian Birchall (Socialist Workers Party, voorheen Middlesex University) bekeek dat voor Frankrijk aan de hand van de verspreiding van het antimilitaristisch krantje Le sou du soldat (1900-’14) dat een hoge oplage haalde en door de vakbond CGT werd uitgegeven en in de kazernes werd verspreid. Het krantje kon natuurlijk niet het uitbreken van de oorlog in 1914 voorkomen. Omdat er toen geen breuk tussen
de heersende machtsstructuren en de brede volksmassa’s ontstond. Dat was, aldus Donny Gluckstein (International Socialism), in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, wél het geval. Tot verbazing van menigeen pakte Gluckstein met de stelling uit dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog eigenlijk twee oorlogen werden gevoerd, nl. die van de grote (imperialistische) mogendheden onderling en die van de volksmassa’s tegen hun eigen machtshebbers. Deze volksoorlog, zo meende Gluckstein, kon men zowat overal ontwaren. Maar Gluckstein beperkte zich in zijn uiteenzetting tot slechts drie landen: Griekenland, Polen en Indonesië. In Griekenland vocht het communistische verzet tegen de royalisten, in Polen tegen de Duitse bezetter, en in Indonesië tegen de terugkerende Hollanders. Dat klopte wel in grote lijnen. Men kon er in de discussie mee akkoord gaan dat in Griekenland en elders het (communistische) verzet een nieuwe sociale en politieke orde nastreefde, maar gold deze analyse ook voor Polen en Indonesië? In Polen waren de opstandelingen in Warschau eerder rechts en met de komst van het Rode Leger allerminst opgezet. Ze wilden daarom snel de macht grijpen zonder met het Rode Leger of Moskou te onderhandelen. In Indonesië maakten de nationalisten van Soekarno, na eerst met Japan te hebben gecollaboreerd, graag korte metten met de linkse verzetsbeweging van Tan Malakka. Kortom, aan Gluckstein werd gevraagd zijn huiswerk nog eens nauwkeurig te bekijken.4
Problemen van het kapitalisme Nu kan men de revolutie en de volksstrijd wel ergens situeren. Het zijn gebeurtenissen die zich aan onze ogen voltrekken.
Michael Krätke VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT
De Negende Jaarlijkse Conferentie ‘Historical Materialism’ - André Mommen
Maar op de lange termijn ziet men ook dat de accumulatie van het kapitaal toch grotendeels de richting van die gebeurtenissen aangeeft. Maar hoe dat alles conceptualiseren? Hier komt de economische geschiedenis de marxistische theorie te hulp, en omgekeerd. Door gebruik te maken van de door Marx in Das Kapital vastgelegde concepten kan dat uiteraard, hetgeen tot complexe denkoefeningen uitnodigt, omdat ze de oude vraag over “wat indien?” overtollig maakt. Kerem Nisancioglu (University of Sussex) kwam, wat dat betreft, met het voorbeeld van het Ottomaanse Turkije. Hoe kon zich in Turkije het kapitalisme op “normale” manier ontwikkelen, terwijl het dat niet deed? Een moeilijk op te lossen vraag, omdat men dan de remmende factoren moet onderzoeken en afwegen. Er bestond, zeker in het westen van het Ottomaanse Rijk, voldoende handel om een autonome doorbraak van de kapitalistische productiewijze te mogen verwachten. Maar dat gebeurde niet. De impulsen kwamen wel vanuit de westerse landen die hun handel met Turkije intensifieerden, maar ze tastten de Ottomaanse economische structuren niet aan. De invloed van Turkije op Europa was grotendeels negatief. Want door de Turkse dreiging aan de grens van Oostenrijk vormde zich daar vanuit Wenen een gecentraliseerde staat tegen de Turken. En waren de Turken wel zo gericht op de internationale handel als de spreker beweerde? Ze hadden er toch geen baat bij. Hun politiek en maatschappelijk systeem was sterk bureaucratisch en gebrand op het onttrekken van het meerproduct uit de boerenbevolking via de staat. Dat smoorde elke autonome kapitalistische ontwikkeling in de kiem. Kortom, het kapitalisme was, ondanks het feit dat wel overal in de wereld (ruil)handel bestond, uiteindelijk een zuiver Europees ontwikkelingsproduct. Matthijs Krul (Brunel University) presenteerde een samenvatting van hetgeen de institutionalistische economische geschiedenisbenadering wil zijn. Deze aanpak is tegendraards want ze heeft gebroken met de positivistische “cliometrie” die zich alleen maar met tijdreeksen tevredenstelt. Volgens Krul baseren de institutionalisten zich op de neoklassieke economische theorie die met geaggregeerde cijfers werkt en JAARGANG 46 NUMMER 4 I Winter 2012
de transactiekosten hanteert om de economische evolutie in kaart te brengen. Zijn kritiek luidde nu dat Marx de transactiekosten (dus de kosten verbonden om de waren te “vermarkten”) buiten beschouwing had gelaten. Uiteraard staat in het kapitalisme de ruil centraal, dus niet alleen maar de productie, ook al is die onontbeerlijk om meerwaarde aan de arbeidskracht te kunnen onttrekken. Bij de institutionalisten gaat het debat vooral over de reproductie van het economisch systeem en dan komt men meteen ook uit bij de transitie van het ene economische naar het andere economische systeem. Dat is uiteraard een boeiend onderzoeksveld. Maar is dan hetgeen de institutionalisten beweren nu wel zo nieuw? Eigenlijk niet. Marx heeft vooral gewezen op het feit dat de kosten die handelaars maken om hun waren te slijten, “onproductieve” uitgaven zijn. Het realiseren van de meerwaarde heeft dus ook een prijs. Zo veel verder komt men niet met deze theorie. Omdat Marx uitgaat van een zuiver model en dat hoeft niet noodzakelijk de concrete werkelijkheid op alle punten te weerspiegelen.
het krediet verstrekken aan de staat ook consumentenkredieten gaan verstrekken en de centrale banken staatsschulden opkopen en die toevoegen aan hun reserves op basis waarvan ze weer biljetten uitgeven. Zo is er de laatste jaren niet alleen een mondiale handel in staatspapier ontstaan, maar ook een grote zeepbel geschapen. Inmiddels zijn alle banken in plaats van rustige kredietverstrekkers aan handelaren en bedrijven handelaren in financiële producten geworden, omdat speculatieve transacties veel lucratiever zijn.
Tegenwoordig ligt zowat iedereen wakker van de “schuldenberg” die elke economische groei, dus de accumulatie van het kapitaal, lijkt te verstikken. Michael Krätke (Lancaster University) verhelderde dat met een pedagogisch verhaal over de geschiedenis van de schuld, hier dan vooral de staatsschuld. Het opbouwen van een schuldenberg is voor de geldbezitters, dus de houders van fictief kapitaal, aldus Krätke, nooit een probleem geweest, omdat het kopen van staatsobligaties immers een solide belegging was. In de hele negentiende eeuw kocht men graag Brits schuldpapier. Men ontwikkelde financieringstechnieken waarbij langlopende oude schulden weer werden omgezet in nieuwe langlopende schulden. Niemand lag dus wakker van de staatsschuld. En dat was ook de mening van Marx. De staat hief immers belastingen waardoor de rente van de leningen altijd kon worden uitbetaald. En het staatspapier was erg liquide: men kon het gemakkelijk op de beurs te gelde maken. Men hoeft Marx in deel 1 en in deel 3, hoofdstuk 5, van Das Kapital er maar over op na te lezen: de vorming van fictief kapitaal laat de heersende klasse toe om rustig van haar rente te leven. Dat verandert echter vanaf het moment als de banken naast
Schulden kan men echter wel wegwerken door er een forse inflatie op los te laten. Wat bijvoorbeeld in 1923 in Duitsland ooit gebeurde. Maar zo eenvoudig is dat vandaag niet meer. Het fictieve kapitaal heeft zich immers sinds de jaren 1990 door de liberalisering van de markten en de veranderde regulering van de banken over de hele wereld verspreid. Eén staat die failliet gaat, kan vandaag het hele financiële systeem meesleuren. Volgens de blogger Michael Roberts is de voorraad fictief kapitaal in de wereld vanaf 1991 enorm gestegen, te beginnen in Japan waar toen de vastgoedcrisis uitbrak. Daarna is het in Japan nooit meer goed gekomen, want de economische groei is er in twintig jaar tijd slechts met 0,7 procent toegenomen. De wereld werd niet geschokt door de Japanse vastgoedcrisis, want Japan bezat enorme tegoeden in het buitenland. De dot.com-crisis brak tien jaar later uit, maar trof het mondiale kapitalisme wél gelijkmatig. Ook dit was een zuiver speculatieve crisis gevoed door een overschot van fictief kapitaal, maar nu mondiaal. De crisis van de “sovereign debt” in Europa kondigde zich al in 2007 aan, eerst via de sector van de hypotheken en daarna al snel via de staatsschuld in bepaalde economisch zwakkere landen van de EU.
Dimitris P. Sotiropoulos
69 I
te laten herstellen, die komt bedrogen uit. Abelardo Mariňa-Flores (Universidad Autónoma Metropolitana, Mexico) legde uit dat Mexico nog wel de eigen peso heeft, maar steeds meer in de Amerikaanse economie geïntegreerd is geraakt. Dat gebeurt vooral via de productiebedrijven die in onderaanneming voor Amerikaanse firma’s werken. Door de lage lonen in Mexico kunnen de Amerikaanse industriële bedrijven dan de concurrentie met het buitenland weer beter aan. Politiek heeft zich dat vertaald in de neoliberalisering van de vroegere revolutionaire staatspartij PRI en de Abelardo Mariňa-Flores opkomst van de neoliberale en katholieke partij PAN. Beide partijen zijn tegen elke De schuldexplosie hoeft echter op zich Volgens Elif Karacimen (SOAS, University vorm van herziening van het huidige econog geen probleem te zijn. Eind 1945 za- of London) ziet ieder land vandaag de eigen nomische systeem van uitbesteding. ten alle kapitalistische landen omwille van schuldenberg toenemen. Ook in Turkije, alde financiering van de oorlogvoering met waar de banken steeds guller worden met Dat verhaal werd door John Smith een enorme overheidsschuld opgezadeld. het verstrekken van consumentenkrediet. (Kingston University) grosso modo bevesDie schuld werd de jaren daarna gemak- Blijkbaar zien de banken hierin een middel tigd met de opmerking dat de huidige ecokelijk als gevolg van de constante econo- om snel winst te maken. Dit alles gaat ui- nomische ontwikkeling in de arme landen mische groei afgebouwd. Roberts legde teraard gepaard met het in de markt zetten het gevolg is van uitbesteding door westeruit wat er daarna allemaal fout is gegaan. van bankkaarten, waardoor de particulie- se multinationals precies in die landen met Niet alleen gingen de bedrijven in de Ver- ren aangezet worden om sneller op krediet de laagste lonen en slechtste secundaire enigde Staten steeds meer schulden accu- hun aankopen te financieren. Maar goed, arbeidsvoorwaarden. Dat proces heeft zich muleren, maar ook de particulieren en de zal men zeggen, de Turken lopen vandaag eerst in Oost-Azië voorgedaan, maar heeft overheid gingen steeds meer krediet opne- op dat terrein achter en ze zijn nu aan een zich nu ook over andere werelddelen vermen. Tussen 1980 en 2010 verdubbelde de inhaalslag bezig. Probleem is wel dat veel spreid. Op dit moment gebeurt 80 procent schuld van de Amerikaanse huishoudens Turkse consumenten zich in de schulden van de industriële productie in de arme van 46 procent tot 90 procent, van de be- steken en dat ze hun bankkaart – dus hun landen, terwijl dat in 1998 nog maar 50 drijven van 70 tot 113 procent en van de krediet – verliezen als ze zonder baan val- procent was. We mogen dus aannemen dat overheid van 46 tot 113 procent van het len. Stevent Turkije dan op termijn af op deze evolutie zich gewoon in de toekomst BBP. Vandaar dat de totale Amerikaanse een financiële crisis? Dus Griekenland ach- verder zal doorzetten totdat alle industriële schuld vandaag nu rond de 350 procent terna? In Griekenland beleeft men vandaag activiteiten uit de ontwikkelde kapitalistivan het BBP bedraagt. Dit alles zijn uiter- de harde gevolgen van de financiële crisis. sche landen zijn verdwenen. Al met al een aard indrukwekkende cijfers. Als men ze Dimitris P. Sotiropoulos (Kingston Univer- mooi vooruitzicht. vergelijkt met de Griekse schuldpositie, sity, Londen) gaf de bekende oorzaken voor dan zinkt deze laatste in het niets vergele- de huidige financiële crisis aan, zoals het Noten: ken met de Amerikaanse. Maar dat is niet verschil in economische groei en dus pronoodzakelijk het enige gevoelige punt van ductiviteit in de eurozone. Over het verlies 1 http://www.historicalmaterialism.org/confehet huidige kapitalisme. Het opbouwen van concurrentiekracht van de Griekse eco- rences/annual9/HM2012Grid.pdf van een steeds grotere schuld is immers nomie en de hogere lonen sinds Grieken- 2 De ingediende papers zijn te raadplegen op de typisch voor de huidige accumulatiepro- land tot de eurozone toetrad, had hij echter website van de conferentie. http://www.historiblemen van het ontwikkelde kapitalisme. geen duidelijk verhaal. Waarom groeide de calmaterialism.org/conferences Financieren op krediet stelt het moment Griekse economie niet gelijkmatig met de 3 Hier werd expliciet verwezen naar Sylvia Wynvan de komende crisis uit, maar zal de Duitse mee? Sotiropoulos hield het op de ter, “Novel and History: Plot and Plantation”, in crisis daarna des te erger maken. De lage cirkelredenering dat een hogere winstge- Savacou, 1971, 5, blz. 95-102; Janice Shinebourrentestand gehanteerd door de centrale vendheid automatisch ook de buitenlandse ne, The Last English Plantation, Leeds: Peepal banken, het opkopen van staatspapier, het investeringen doet toenemen en dat het ka- Tree Press, 1988; Laura Restrepo, The Dark met overheidsgeld volpompen van fail- pitaal vlucht als de winstgevendheid daalt. Bride, New York: Harper Perennial, 1999. 4 Donny Gluckstein, A People’s History of the liete banken, enz. hebben niet geleid tot hernieuwde economische groei, dalende Voor wie denkt dat deze problemen verme- Second World War. Resistance versus Empire, werkloosheid, verbeterde koopkracht. Dus den worden door de nu getroffen zuidelijke Londen: Pluto Press, 2012. de crisis is permanent geworden, maar de landen van Europa een eigen monetaire poschuldenberg blijft groeien. litiek te laten behouden, en dus via devaluaties de macro-economische evenwichten I 70
VLAAMS MARXISTISCH TIJDSCHRIFT