1
De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior Bien sûr! 5 naar Éventail-junior En action 6. Dit betekent dat we unité 20 van Bien sûr! 5 als eindpunt voor het 5e leerjaar beschouwen.
1
Vergelijking van de woordenschatopbouw
We vergelijken eerst de woorden en structuren die leerlingen op het einde van het 5e leerjaar actief kunnen gebruiken. In welke mate verschilt de woordenschat tussen Bien sûr! 5 en En action 5? De woordenschat in Bien sûr! 5 is niet dezelfde als in En action 5. De woordenschat van En action wordt immers volledig bepaald door de Gemeenschappelijke Actieve Woordenlijst (GAW) van de drie onderwijsnetten (leerplannen 2010). GAW telt 819 items die over het 5e en 6e leerjaar aangebracht moeten worden. En action verdeelt die gelijkmatig over de beide leerjaren. De onderstaande vergelijking tussen de woordenlijsten van Bien sûr! 5 en En action 5 dient om leerkrachten te helpen bij het inschatten van de overstapmogelijkheid. De lijsten geven de items als "lexicale items", d.i. uitgebreider dan het aantal "woorden". Bv. un bus en en bus worden als twee items gerekend. Onder s'appeler worden de verschillende vervoegde vormen als aparte uitdrukkingen gerekend. Ook alle vormen van de lidwoorden, van persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden worden als aparte items gerekend. Woorden met verschillende betekenissen (bv. une fille als meisje en als dochter) worden eveneens als afzonderlijke items geteld. Het kan voorkomen dat een item niet verschijnt in de lijst van één methode (bv. en français), maar dat de leerlingen wel le français geleerd hebben. Dergelijke "nabije" items relativeren soms de vergelijking. De cijfers in de kolom "BS" verwijzen naar de unités van Éventail-Junior Bien sûr! 5 (20 unités). De cijfers in de kolom "EA" verwijzen naar de unités van Éventail-junior En action 5 (20 unités). Samengevat: er is een behoorlijk verschil tussen beide woordenschatlijsten, wat de overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 niet evident maakt.
1.1 Lexicale items die zowel in Bien sûr! 5 als En action 5 voorkomen Het gaat om 284 gemeenschappelijke items (op 411 items in Bien sûr! 5 en 428 items in En action 5). BS 7 16 16 16 11 11 7 12 12 16 16 11 11 4
EA 16 17 16 16 13 13 3 14 14 17 17 13 13 6
une un
un un
Frans à (Paris) à: (aller) à (Namur) adresse adresse: Quelle est ton adresse? âge âge: Tu as quel âge? ah aimer (chanter) aimer (les livres) aller aller (chanter) an an: J'ai 14 ans. anniversaire
een een
een een
Nederlands in (Parijs) naar (Namen gaan) adres adres: Wat is jouw adres? leeftijd leeftijd: Hoe oud ben jij? ha, o, och, zo graag (zingen) houden van (boeken) gaan gaan (zingen) jaar jaar: Ik ben 14 jaar (oud). verjaardag
2 BS 4 16 14 14 14 14 14 14
EA 7 16 11 20 20 20 20 20
6 20 4
8 9 3
7 10 13 13 10 19 19 5 18 15 12 6 13 1 13 2 2 4 6 4 17 6 5 2 12 11 19 12 13 11 16 5 3 3 6 15 6 14 14 3 2 2 13 6 10 6
14 13 15 15 7 11 9 14 10 2 14 8 15 1 14 2 2 7 8 7 13 8 18 14 14 13 9 14 15 11 17 13 4 2 1 12 8 20 15 5 4 4 15 3 18 8
un
une
un la
un un un une une une un une un
un
une
un une un une
Frans anniversaire: Bon anniversaire! appartement appeler: Il s'appelle Cédric. appeler: Il s'appelle comment? appeler: Je m'appelle Félix. appeler: Tu t'appelles comment? appeler: Tu t'appelles Gisèle? appeler: Vous vous appelez Durieux? armoire Attention! aussi: Je cherche aussi une gomme. avec (un copain) avoir avoir les cheveux (noirs) avoir les yeux (bleus) avoir: j'ai, tu as, il / elle a beau, belle (m. mv. beaux) beau: Il fait beau. bébé Belgique bien: (Ça va) bien! blanc, blanche bleu, bleue blond, blonde bonjour brun, brune Ça va bien. Ça va? cadeau, des cadeaux cahier CD cent chaise chambre chanson chanter chat chaud: Il fait chaud. chemise cheveu, des cheveux chez (Ria) chez: aller chez (Ria) chien chouette, chouette chouette: C'est chouette. cinq cinquante classe Comment ça va? comment? content, contente copain copine court, courte crayon cuisine dans (ma classe)
een
een
een
een een een een een een een een een
een
een
een een een een
Nederlands verjaardag: Gelukkige verjaardag! appartement, flat heten: Hij heet Cédric. Hoe heet hij? Ik heet Felix. Hoe heet jij? Heet jij Gisèle? Heet u Durieux? kast Opgelet! Let op! Voorzichtig! ook: Ik zoek ook een gom. met (een vriend) hebben (zwart) haar hebben (blauwe) ogen hebben hebben: ik heb, jij hebt, hij / zij heeft mooi mooi: Het is mooi weer. baby België goed: (Het gaat) goed! wit blauw blond dag, goedendag bruin Het gaat goed. Alles goed. Gaat het? Alles goed? geschenk schrift cd honderd stoel kamer lied, liedje zingen kat, poes warm: Het is warm. hemd haar, haren bij (Ria) thuis naar (Ria) thuis gaan hond tof Dat is tof. vijf vijftig klas, klaslokaal Hoe gaat het? Hoe maak je het? hoe? hoezo? tevreden, blij vriend, kameraad vriendin kort potlood keuken in (mijn klas)
3 BS 1 3
EA 2 5
11 16 10 6 6 17 10 6 11 11 11 1 1 6 18 13 6 6 2 7 18 8 2 16 16 7 1 2 2 18 18 19 19 9 19 9 6 10 9 5 9 4 3 8 18 2 19 19 10 5 5 3 9 9 13 16
13 9 15 8 1 15 18 1 3 3 3 2 2 3 12 19 8 8 4 10 10 10 3 16 16 10 2 4 4 19 19 9 9 4 18 11 8 3 10 4 10 5 5 12 10 4 9 9 18 4 11 5 11 11 14 16
une un une
un un
un
une un une une une une une un
le la un
un un
une un
Frans de (Liège) / d'(Arlon) de: (un copain) de (Fanny), d'(Isabelle) déjà: Il a déjà 16 ans. demain derrière (toi) des (livres) deux deuxième, deuxième devant (la maison) dix dix-huit dix-neuf dix-sept d'où d'où: Tu es d'où? douze école écouter (la radio) élève élève elle: Elle est chouette. elles: Elles sont grandes. en (France) enfant et: Lucas et Ria étage étage: au (premier) étage être: Ce sont des livres. être: C'est (chouette)! être: C'est mon père. être: je suis, tu es, il / elle est exercice faire faire: Il fait (chaud). faire: Il fait (froid). famille fauteuil femme fenêtre feuille fille fille fils, des fils formidable, formidable fort, forte français France frère froid: Il fait froid. froid: Il va faire froid. garage garçon gentil, gentille grand, grande grand-mère grand-père gris, grise habiter (j'habite)
Nederlands van, uit (Luik / Aarlen) (een vriend) van (Fanny), van (Isabelle)
een een een
een een
een
een een een een een een een een
(het) een
een een
een een
al: Hij is al 16. / Hij is reeds 16. morgen achter (jou) --- (boeken) twee tweede voor (het huis) tien achttien negentien zeventien vanwaar? waarvandaan? Vanwaar ben je? twaalf school luisteren naar (de radio) leerling leerlinge Zij / ze is tof. zij, ze (v. mv.): Ze zijn groot. in (Frankrijk) kind (jongen of meisje) en: Lucas en Ria verdieping op de (eerste) verdieping zijn: Het zijn boeken. Dat zijn boeken. zijn: Dat is (tof)! Dat is mijn vader. Het is mijn vader. zijn: ik ben, jij bent, hij / zij is oefening maken, doen warm: Het is (warm). koud: Het is (koud). gezin, familie fauteuil, zetel echtgenote, vrouw raam blad (papier) dochter meisje zoon formidabel, geweldig sterk Frans Frankrijk broer koud: Het is koud. koud: Het gaat koud (weer) zijn. garage jongen lief, aardig groot grootmoeder grootvader grijs wonen, bewonen
4 BS 15 15 15 15 15 15 6 5 6 6 2 7 12 10 6 1 12 4 8 5 19 12 7 9 9
EA 12 12 12 12 12 12 1 10 8 8 4 10 14 18 14 1 14 7 5 10 14 14 15 11 11
9 10 4 16 16 13 2 7 9 11 5 10 2 9 19 2 2 7 16 16 15 7 1 2 7 8 19 19 6 12 18 3 17
11 18 7 16 16 15 4 10 11 9 9 16 4 11 9 2 4 13 17 17 12 7 1 4 10 12 9 9 1 8 10 1 13
une
un
un un
une
un un
une une un
une un une
le
un
Frans heure [h] (l'heure) heure: À 8 heures. heure: À quelle heure? heure: Il est 11 heures. heure: Il est 7 h 10. heure: Il est quelle heure? huit ici Il y a (des chaises). Il y a (une table). il: Il est d'Arlon. ils: Ils sont forts. jamais: ne...jamais jardin jaune, jaune je: Je suis Alain. jeans jeu, des jeux jeune, jeune joli, jolie jouer jupe là la (porte), l'(armoire), la (fille) le (garçon), l'(anniversaire), le (tableau) les (garçons), les (filles) lit livre loin de (l'école) loin: (habiter) loin long, longue ma (mère) madame [Mme] mademoiselle [Mlle] maintenant mais maison maman mari mauvais: Il fait mauvais. merci mère mes (parents) métro métro: en métro minute [mn] moi: (pour) moi moi: Moi, je suis Ahmed. mon (père) monsieur [M.] néerlandais neiger: Il neige. neiger: Il va neiger. neuf noir, noire nom non nonante (en Belgique)
een
een
een een
een
een een
een een een
een een een
(het)
een
Nederlands uur Om 8 uur. Hoe laat? Het is 11 uur. Het is 7.10 u. Hoe laat is het? acht hier Er zijn / staan (stoelen). Er is / staat (een tafel). Hij is van Aarlen. zij, ze (m. mv.): Ze zijn sterk. nooit tuin geel Ik ben Alain. jeans, spijkerbroek spel jong mooi spelen rok daar de (deur, kast), het (meisje) de (jongen, verjaardag), het (bord) de (jongens, meisjes) bed boek ver van (de school) ver, veraf (wonen) lang mijn (moeder) mevrouw juffrouw nu maar huis mama echtgenoot, man slecht: Het is slecht weer. dank je, dank u moeder mijn (ouders) metro met de metro minuut mij: (voor) mij Ik, ik ben Ahmed. mijn (vader) meneer, mijnheer Nederlands sneeuwen: Het sneeuwt. sneeuwen: Het gaat sneeuwen. negen zwart naam nee negentig
5 BS 7 5
EA 10 11
16 13 4 6 6 5 7 2 12 2 7 12 5 2 3 10 17 7 19 6 12 7 12 17 12 15 11 6 17 18 10 4 6 3 3 11 5 15 4 19 6 13 16 4 11 6 17 6 2 17 11 12 6 2 16 3
16 15 7 3 8 10 15 1 14 4 11 17 5 4 5 13 17 18 9 8 14 7 20 15 14 12 3 1 13 16 3 7 8 4 4 3 8 15 7 14 8 15 16 7 3 1 13 1 4 12 18 17 3 7 8 7
un un
un
un un des
un une
une
un
une
une
une
une
un
Frans nous: Nous sommes contents. nouveau, nouvelle (m. mv. nouveaux) numéro [n°] œil, des yeux oh onze ordinateur ou: grand ou petit où? oui pantalon papa parents (m.) parfois pas: neUpas père petit, petite photo pied: à pied plaît: s'il vous plaît [s.v.p.] pleuvoir: Il pleut. porte porter (un short) pour (Élisabeth) pour: (être ici) pour (chanter) premier, première pull quarante quatorze quatre quatre-vingts quel (garçon)? quelle (fille)? Qu'est-ce que (tu cherches)? Qu'est-ce que c'est? Qu'est-ce qu'il y a? qui: C'est qui? qui? quinze radio regarder (une photo) rien: de rien robe rouge, rouge roux, rousse rue salut seize sept septante (en Belgique) six sœur soixante sous (l'armoire) souvent stylo super sur (la table) sympa, sympa
Nederlands wij, we: We zijn tevreden. nieuw een een
een
een een
een een
een
een
een
een
een
een
een
nummer oog o, nou, och elf computer of: groot of klein waar? ja (lange) broek papa ouders soms niet, geen vader klein foto te voet alstublieft (bij het vragen) regenen: Het regent. deur (een short) dragen, aanhebben voor (Elisabeth) (hier zijn) om te (zingen) eerste trui veertig veertien vier tachtig welke (jongen)? welk (meisje)? Wat (zoek je)? Wat is het? Wat is dit? Wat is er? Wat staat er? Wie is het? Wie is dit? wie? vijftien radio kijken naar (een foto) geen dank, graag gedaan jurk, kleedje rood ros, rossig, roodharig straat dag, hallo zestien zeven zeventig zes zus, zuster zestig onder (de kast) dikwijls, vaak (bal)pen geweldig, schitterend op (de tafel) sympathiek, aardig
6 BS 5 6 6 20 19 19 7 7 7 5 12 20 15 16 11 15 4 3 6 17 12 1 2 6 2 6 13 12 12 5 11 15 2 9 10 16 14 7 13
EA 4 8 8 16 9 9 13 7 1 4 11 9 17 17 3 6 7 5 1 15 7 1 3 1 3 8 14 14 14 11 3 15 3 11 17 17 10 10 15
une un le
un
un
une un des
une
des
Frans ta (mère) table tableau, des tableaux téléphoner (à Lucie) temps temps: Quel temps fait-il? tes (parents) toi: (pour) toi toi: et toi? ton (frère) toujours tout de suite train train: en train treize trente très (content) triste, triste trois troisième, troisième T-shirt tu: Tu es Ellen! un (stylo) un, une une (feuille) vert, verte veste vêtement vêtements (m.) vieux, vieille vingt vite: (Ça va) vite. voici (un stylo) voilà (Julie) voiture voiture: en voiture vous: Vous êtes d'où? vous: Vous êtes jeunes! yeux (un œil)
een een het
een
een
een een
een
Nederlands jouw (moeder), je (moeder) tafel bord, schoolbord telefoneren (naar Lucie), (Lucie) opbellen weer weer: Welk weer is het? jouw (ouders), je (ouders) jou: (voor) jou en jij? jouw (broer), je (broer) altijd, steeds onmiddellijk, meteen trein met de trein dertien dertig zeer, heel, erg (tevreden) droevig, triestig drie derde T-shirt jij: Jij bent Ellen! een (pen) één een (blad) groen jasje, vest kledingstuk kleding, kleren oud twintig snel: (Dat gaat) snel, vlug. hier is (een pen), ziehier, hier heb je daar is (Julie), daar heb je auto met de auto u [beleefdheidsvorm]: Vanwaar bent u? jullie: Jullie zijn jong! ogen
1.2 Lexicale items die enkel in Bien sûr! 5 voorkomen en niet in En action 5 Het gaat om 37 items. Deze maken ook geen onderdeel uit van GAW. BS 15 17 17 11 16 13 12 12 7 15 5 13 15 17
une un
une un une un
une un un
Frans arrivée ascenseur ascenseur: par l'ascenseur assez: (c'est) assez avenue [av.] bandit blouse blouson ça alors changer (1 manger) console costume départ escalier: par l'escalier
een een
een een een een
een een een
Nederlands aankomst lift met de lift (het is) genoeg laan bandiet, gangster blouse jekker, windjack nee maar, verdorie overstappen (trein) spelcomputer, gameboy kostuum, pak vertrek (weggaan) met de trap, langs de trap
7 BS 20 10 2 15 12 18 5 11 18 5 13 12 13 14 11 11 16 16 12 15 17 17 15
Frans euh feuille (de papier) génial, géniale (8 man. mv. géniaux) horaire (l'horaire) jogging là-bas lecteur de CD moi aussi nom: quel est ton nom? oh là là! police polo poser une question (à Luc) riche, riche seul, seule seul: (j'ai) un seul (frère) station (de métro) sur (l'avenue Foch) sweat-shirt TGV (train à grande vitesse) ticket Tour Eiffel voie
une
un un un
la un
une un un un la une
een
een een een
de een
een een een een de een
Nederlands hm, och, oh blad (papier) keigoed, reuze, geniaal (uur)rooster, dienstregeling joggingpak ginder, ginds, daar cd-speler ik ook wat is je naam? hoe heet je? ach jee!, o jee! politie polohemd een vraag stellen (aan Luc) rijk enig (alleen) (ik heb) maar één (broer) (metro)station op (de Fochlaan) sweatshirt, sweater HST (hogesnelheidstrein) (toegangs)kaartje Eiffeltoren (trein)spoor
1.3 Lexicale items die enkel in En action 5 voorkomen en niet in Bien sûr! 5 Het gaat om 144 van de 428 items in En action 5. Dit zijn de items waar de leerlingen bij het begin van het schooljaar best receptief mee vertrouwd worden gemaakt als de school ervoor kiest om de overgang van Bien sûr! 5 naar En action 6 te maken. EA 11 6 13 6 6 12 18 6 17 17 6 7 18 14 19 19 10 10 18 14 18 8 17 17 6 14 14
un
l' un un
un un une le une un une un un un le
Frans amoureux, amoureuse an: le nouvel an animal, des animaux année: Bonne année! août (m.) après-midi (m.) arbre aujourd'hui autobus autobus: en autobus avril (m.) ballon (de foot) banc basket basket basket: jouer au basket Belge Belge bon, bonne botte bureau, des bureaux bureau, des bureaux bus bus: en bus carnaval ce (garçon) ces (enfants)
een
een een
een een een het een een een een een een
Nederlands verliefd Nieuwjaar dier Gelukkig nieuwjaar! augustus 's (na)middags boom vandaag autobus met de autobus april bal (groot), voetbal bank (zitplaats) basketbalschoen, sportschoen basketbal basketten, basketbal spelen Belgische Belg goed, lekker laars bureau, kantoor bureau (meubel) bus (voertuig) met de bus carnaval deze, die (jongen) deze, die (kinderen)
8 EA 14 19 14 14 14 3 16 18 12 12 7 9 19 6 6 6 6 19 18 7 17 18 18 20 6 6 12 14 19 10 10 3 13 19 6 14 6 6 6 16 18 13 12 12 18 6 17 16 15 6 12 14 7 7 16 16 12 12
une une
un
une
un une un
une
le un une une des l'
un une un une une un
le
un
Frans cette (femme) chatter chaussure chaussure de foot chercher chercher: Je cherche (un stylo). cinquième, cinquième coin commencer commencer: La leçon commence. cool dans (une heure) danser date date: Aujourd'hui, nous sommes le 3 mars. date: Quelle est la date? décembre (m.) devoir douche DVD école: (aller) à l'école entre (30 et 35 ans) entrer excusez-moi fête février (m.) finir: La leçon finit. foot: jouer au foot football, le foot Français Française gomme grands-parents (m.) Internet (m.) janvier (m.) jouer au foot Joyeux Noël! juillet (m.) juin (m.) kilomètre [km] lampe lapin leçon leçon de (français) living mai (m.) maison: (aller) à la maison maison: (être) à la maison mal: (Ça va) mal. mars (m.) matin mauve, mauve méga cool merci beaucoup mètre [m] mètre: à cent mètres midi (m.) midi: à midi
een een
een
een
een een een
een
het een een een het
een een een een een een
een
Nederlands deze, die (vrouw) chatten schoen, schoeisel voetbalschoen zoeken zoeken: Ik zoek (een pen). vijfde hoek beginnen beginnen: De les begint. tof, cool, reuze binnen (een uur) dansen datum datum: Vandaag is het de 3de maart. Wat is de datum? december huiswerk douche dvd naar school (gaan) tussen (30 en 35 jaar) binnenkomen, naar binnen gaan excuseer me, pardon, sorry feest, feestdag februari eindigen: De les eindigt. voetbal spelen, voetballen voetbal (sport) Fransman Franse gom grootouders internet januari voetbal spelen, voetballen Vrolijk kerstfeest! juli juni kilometer lamp konijn les les (Frans) living, woonkamer mei naar huis (gaan) thuis (zijn) slecht: (Het gaat) slecht. maart 's morgens, 's ochtends mauve, paars keitof, cool, reuze hartelijk bedankt meter op honderd meter middag op de middag, om 12 uur, 's middags
9 EA 12 16 20 17 17 12 19 15 6 6 16 6 13 14 15 6 9 15 15 17 9 13 13 16 10 8 8 14 6 6 6 16 17 15 14 11 18 9 6 13 14 11 12 19 19 18 16 19 18 17 17 9 6 17 17 10 12 16
une la un
un un une un
un un un un un une un un
une une
un le
une un le des un
les un
un
Frans midi: Il est midi. mille montrer moto moto: à moto musique musique: faire de la musique nez Noël novembre (m.) numéro de téléphone octobre (m.) oiseau, des oiseaux orange, orange oreille Pâques parapluie pardon penser pied pleuvoir: Il va pleuvoir. poisson poisson portable: (téléphone) portable prénom prof prof pyjama quand (ça va bien) quand: C'est quand, ton anniversaire? quand? quatrième, quatrième rentrer rester rose, rose sa (mère) salle de bain(s) seconde [s] septembre (m.) ses (livres) short son (père) sport sport: faire du sport surfer sur Internet télé téléphone tennis toilettes (v.) tram tram: en tram va: Il va pleuvoir. vacances (v.) vélo vélo: à vélo vos (enfants) votre (livre) zéro
een de een
een een een een
een een een een een een een een
een een
een (de)
een een het een een
de een
een
Nederlands Het is middag. Het is 12 uur duizend tonen motor (voertuig) met de motor muziek muziek maken neus Kerstmis november telefoonnummer oktober vogel oranje oor Pasen paraplu excuseer me, pardon, sorry denken voet regenen: Het gaat regenen. vis vis draagbare telefoon, gsm voornaam lerares, leerkracht leraar, leerkracht pyjama wanneer (het goed gaat) wanneer: Wanneer is je verjaardag? wanneer? vierde (terug) naar huis gaan, thuiskomen blijven roze zijn (moeder), haar (moeder) badkamer seconde september zijn (boeken), haar (boeken) short zijn (vader), haar (vader) sport sporten, aan sport doen surfen op het internet tv, televisietoestel telefoon tennis toilet, wc tram met de tram Het gaat regenen. vakantie fiets met de fiets uw (kinderen), jullie (kinderen) jullie (boek), uw (boek) nul
10
2
Vergelijking van de grammaticale opbouw
Samengevat: hier zijn beide methodes heel sterk gelijklopend. In Bien sûr! 5 werd een onregelmatig werkwoord meer geleerd dan in En action 5.
2.1 Grammatica die wel in Bien sûr! 5 voorkomt, maar niet in En action 5 In Bien sûr! 5 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in En action 5 behandeld werden. Deze elementen komen wel aan bod in En action 6 maar zijn dus al gekend door de leerlingen. Ze vormen bijgevolg geen probleem. -
het werkwoord pouvoir
2.2 Grammatica die wel in En action 5 voorkomt, maar niet in Bien sûr! 5 In En action 5 komen de volgende grammaticale elementen voor die niet in Bien sûr! 5 behandeld werden. Ze worden wel tijdens de eerste vier unités van En action 6 opgefrist en herhaald (unité 21-24). Ze kunnen daarnaast ook vlot overlopen worden via de Petite grammaire achteraan in het Livre. -
3
een bevel geven de telwoorden tot 1000 (tot 100 in Bien sur! 5)
Didactische tips
We geven hierbij enkele algemene wenken. Welke aanpak het best is, hangt onder meer af van: - de taalvaardigheid van de klasgroep en de individuele leerlingen, - de motivatie van de leerlingen, - de grondigheid waarmee de inhouden van Bien sûr! 5 geïntegreerd werden (als daar nog behoorlijke lacunes zijn, zal de overstap des te moeilijker zijn). De hieronder gegeven mogelijkheden kunnen vanzelfsprekend ook gecombineerd worden.
3.1 Meteen starten met En action 6 Dit is mogelijk omdat En action 6 in de eerste vier unités (unité 21-24) de leerinhouden van En action 5 volledig opfrist en herhaalt. Dit gebeurt onder meer door specifieke oefeningen in het Cahier en de rubriek Des conversations bij elk van de eerste vier unités. Je kunt hier wat trager doorgaan en elk "onbekend" element verduidelijken, eventueel visueel ondersteund door de flitskaarten en/of wandplaten uit het 5e leerjaar. Stel leerlingen zeker gerust: alles wat "nieuw" is in die herhaling komt immers nog regelmatig terug in de loop van het 6e leerjaar. Ze hoeven dus niet meteen alles actief te kunnen gebruiken. Als ze de nog ongekende woorden en zinnen al kunnen begrijpen is dat prima in deze fase.
3.2 De taalportfolio's van En action 5 overlopen Na vier unités volgt in En action steeds een révision. In het Livre gebeurt dit onder de vorm van een taalportfolio Frans. Het toont leerlingen hoe ze stap voor stap vooruitgaan in het Frans. Het vertelt leerkrachten en ouders ook wat de leerlingen al (moeten) kunnen in het Frans. Het taalportfolio ondersteunt op die manier ook het "leren leren". Elk taalportfolio bevat 3 rubrieken: - Het gedeelte "Ik kan U" legt het accent op de vaardigheden. - Het gedeelte "Ik kan daartoe U" verwijst naar de ondersteunende kenniselementen (woordenschat en grammatica) die nodig zijn om taalvaardig te zijn. - Het gedeelte "Ik kan ook U" focust op ondersteunende taalleerstrategieën. Het kan interessant zijn om met de leerlingen een of meerdere taalportfolio's door te nemen om de inhouden uit En action 5 "aan te raken" en zoveel mogelijk de link te leggen met wat leerlingen al kunnen en kennen.
11 Je vindt de taalportfolio's niet alleen in het Livre 5. Op www.enaction.be vind je onder de rubriek "Leerling" per révision: - het taalportfolio als download → Leerlingen kunnen op dit taalportfolio zaken markeren, iets bijschrijven U - een cumulatieve alfabetische woordenlijst met daarin alle woorden en structuren die de leerlingen in voorgaande unités geleerd hebben.
3.3 Starten met révision 17-20 van En action 5 Dit kan handig zijn als je enkele leerinhouden uit En action 5 afzonderlijk wil opfrissen vooraleer te starten met unité 21. Afhankelijk van het niveau van de leerling(en) kun je eventueel ook putten uit oefeningen uit voorgaande révisions. Een kopie op leerlingenaantal maken van Cahier 5, p. 77-80 (of indien nodig van voorgaande révisions) is toegestaan voor dit beperkte doel.
3.4 De spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 inschakelen De spel- en differentiatiekoffer van En action 5 bevat een keuze-aanbod van speelse kant-en-klare differentiatie-opdrachten. De klemtoon ligt op het op een motiverende manier inoefenen van mondelinge vaardigheden. Je kunt het materiaal op verschillende manieren inzetten: binnen hoeken- of contractwerk, als differentiatie-opdracht, als een aparte herhaling ... Op die manier kun je - na een korte klassikale toelichting of instructie - de leerlingen gericht laten oefenen. In de spel- en differentiatiekoffer bij En action 5 vind je onder meer: - een dominospel bij verschillende unités; - een bordspel bij elke révision; - punttekeningen bij verschillende unités; - een spel met aanpasbare dobbelstenen bij verschillende unités; - een bordspel in verband met het weer beschrijven; - een woordenschatspel bij verschillende unités; - een werkwoordspel bij verschillende unités; - kopieerbladen met individuele woord-, werkwoord- en getalkaarten. De concrete mogelijkheden lees je in de begeleidende pagina's die je in de spel- en differentiatiekoffer vindt.