Arie van Steensel
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden, circa 1447-1572
De Haarlemse en Leidse stadspensionarissen speelden in de 15de en 16de eeuw een belangrijke rol als vertegenwoordigers van het stadsbestuur bij de landsheerlijke instellingen en op de Statenvergaderingen. In deze bijdrage stel ik aan de hand van nieuw (prosopografisch) onderzoek de ontwikkeling van de taken van deze pensionarissen, hun opleiding en carrière, en hun positie ten opzichte van de stadsbestuurders en de grafelijke ambtenaren aan de orde. Hierdoor kan een beter beeld gevormd worden van de technocratisering van het bestuur in de late Middeleeuwen en meer specifiek de rol van de pensionaris in de wisselwerking tussen de landsheerlijke overheid en de Hollandse steden in de Bourgondische en Habsburgse periode. De pensionaris was ten tijde van de Opstand als adviseur en vertegenwoordiger van het stadsbestuur direct betrokken bij het beleid van de stad en dat van de Staten van Holland. De functie bood de pensionaris ook de mogelijkheid om zijn carrière voort te zetten als stadsbestuurder of functionaris bij de Staten. Zo werd de Leidse pensionaris mr. Paulus Buys, een vertrouweling van Willem van Oranje, in december 1572 gekozen tot landsadvocaat van Holland. Tegelijkertijd werd de pensionaris als belangrijke politieke functionaris steeds meer verantwoordelijk gehouden voor het bestuur en zijn eigen opvattingen. Tijdens het beleg van Haarlem leidde dit tot een wraakactie op de oud-pensionarissen en oud-burgemeesters mr. Lambrecht Jacobsz en mr. Quirijn Dirksz, die vanwege hun trouw aan landsheer Filips II en vermeende contacten met de belegeraars op 27 mei 1573 werden opgehangen.1 Het pensionarisschap was in de tweede helft van de 15de eeuw opgekomen in de Hollandse steden. De pensionaris werd toen aangesteld om ambtelijke ondersteuning aan de stadsbestuurders te verlenen in juridische zaken en externe contacten. In de bestaande literatuur wordt vrijwel alleen aandacht besteed aan de vraag hoe en wanneer de functie ontstond en de rol van de pensionaris op de Statenvergaderingen.2 In deze bijdrage beoog ik een overzicht te geven van de ontwikkeling van het pensionarisambt in Haarlem en Leiden tijdens de Bourgondische en Habsburgse periode. Beide steden namen een belangrijke politieke en economische positie in binnen het gewest Holland en bieden de mogelijkheid tot vergelijkingen. In tegenstelling tot eerder onderzoek ligt de nadruk niet zozeer op het ontstaan van de functie maar op de vraag hoe het voortbestaan daarvan verklaard moet worden. Moet de ontwikkeling van het pensionarisschap gerelateerd worden aan de integratie van Holland in de Bourgondische en Habsburgse personele unie of speelden intern-stedelijke factoren eveneens een rol? Welke verschuivingen kenden de taken en bevoegdheden van de pensionaris? En hadden deze gevolgen voor de rekrutering van de pensionaris en zijn houding ten opzichte van het stadsbestuur en de grafelijke ambtenaren? 1
2
W. van Everdingen, Het leven van mr. Paulus Buys. Advocaat van den lande van Holland (Leiden 1895) 16-20; en W. Jansz Verwer, Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581, red. J.J. Temminck (1573-1581; Haarlem 1973) 73, 81, 107. Met dank aan Tom Weterings voor zijn commentaar tijdens het schrijven van dit artikel. F.W.J. Koorn, ‘Inleiding’ in: idem, Inventaris van het stadsarchief van Haarlem 1245-1572 (Haarlem 2002) 5-32, aldaar 13-17; J.W. Marsilje, Het financiële beleid van Leiden in de laat-Beierse en Bourgondische periode, ±1390-1477 (Hilversum 1985) 92-107; en de verwijzingen in noot 6.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
77
Om deze vragen te beantwoorden ga ik, na een korte paragraaf over het ontstaan van de functie, door middel van voorbeelden en een kwantitatieve analyse van de reizen die de pensionarissen maakten uitgebreid in op de taken en bevoegdheden van de pensionaris. Aan de hand van prosopografisch onderzoek schets ik daarna kort de afkomst, opleiding, carrière en contacten van de pensionarissen. Met deze gegevens kan ten slotte de vraag beantwoord worden welke positie de pensionarissen innamen ten opzichte van hun werkgevers en de vertegenwoordigers van de vorst waarmee ze veelvuldig in contact stonden. Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van gegevens uit de middeleeuwse archieven van Haarlem en Leiden. Vooral de rubrieken in de stadsrekeningen, waarin de betalingen aan salarissen, emolumenten en reiskosten geregistreerd staan, leverden nuttige informatie. Op basis van deze gegevens, aangevuld met de resoluties in de vroedschapsboeken, aanstellingsaktes en diverse andere stukken, konden de aanstellingen en het handelen van de pensionarissen worden gereconstrueerd. Voor het prosopografisch onderzoek leverden de grafelijke leenregisters, universiteitsmatrikels en secundaire literatuur veel informatie op.3 Ontstaan van het pensionarisschap In de Vlaamse steden waren in de 14de eeuw al pensionarissen actief als gedeputeerden op de Staten. Zij vormden volgens Prevenier het stabiele element in de delegaties, die verder samengesteld waren uit wisselende gerechtsleden. De pensionarissen namen jaren achtereen deel aan de vergaderingen en bouwden in tegenstelling tot de magistraten veel ervaring en deskundigheid op. Ze waren als juridisch geschoolde specialisten eveneens in bezit van de kennis die vereist was om effectief om te kunnen gaan met het steeds ingewikkelder wordende bestuursapparaat. De groep juridisch geschoolde afgevaardigden bij de Staten van Vlaanderen bestond dan ook bijna geheel uit pensionarissen. Toch bleven ze als stadsdienaren weinig autonoom en gebonden aan het politieke beleid van het stadsbestuur.4 In Holland deed de stadspensionaris zijn intrede pas na de inlijving van het graafschap in de Bourgondische personele unie. Vanaf 1445 zijn er sporen van de eerste Dordtse pensionaris mr. Klaas Schoenhout terug te vinden, en twee jaar later werd in Leiden mr. Reinier Klaasz aangesteld.5 Amsterdam stelde in 1473 mr. Jacob Ruysch als eerste pensionaris aan, Haarlem volgde in 1478 met de aanstelling van mr. Steven Pietersz, Gouda benoemde in 1491 mr. Jan Hendriksz, en Rotterdam ten slotte in 1508 IJsbrand Pietersz.6 Het pensiona3
4
5
6
Zie voor een biografisch repertorium met verdere literatuurverwijzingen van de pensionarissen mijn doctoraalscriptie getiteld: Dienaars van de stad. Het ambtelijke personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572 (Universiteit Leiden, 2005) bijlage 5. W. Prevenier, De leden en de Staten van Vlaanderen (1384-1405) (Brussel 1961) 252-356, bijlage III; P. Rogghé, ‘De Gentse klerken in de 14e en 15e eeuw. Trouw en verraad’, Appeltjes van Meetjesland 11 (1960) 5-127, aldaar 105-107; en W. Blockmans, ‘Flemings on the move. A profile of representatives, 1384-1506’ in: W. Blockmans, M. Boone en Thérèse de Hemptinne (ed.), Secretum scriptorum. Liber alumnorum Walter Prevenier (Leuven/Apeldoorn 1999) 307-326, aldaar 309, 315-322. F.C.J. Ketelaar, ‘Clerc (secretaris) en pensionaris van de stad Dordrecht’, Holland 3 (1971) 53-66, aldaar 58-59; en Hugenholtz, F.W.N., ‘Clerc (secretaris) en pensionaris van de stad Leiden. Bijdrage tot de kennis van de stedelijke ambtenaren in de late Middeleeuwen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 66 (1953) 220-234, aldaar 233-234. J.W. Marsilje, ‘Het Haarlemse klerkambt in de 15e eeuw’ in: D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje (red.), De Nederlanden in de late Middeleeuwen (Utrecht 1987) 182-198, aldaar 191; J.A.M.Y. Bos-Rops, ‘Het ontstaan van het stedelijk pensionariaat in Gouda: een eerste verkenning’ in: Excursiones Mediaevales. Opstellen aangeboden aan prof. dr. A.G. Jongkees door zijn leerlingen (Groningen 1979) 39-58, aldaar 50-51; P. Knevel, ‘Vijfde stad in Holland’ in: M. Carasso-Kok (red.), Geschiedenis van Amsterdam tot 1578. Een stad uit het niets (Amsterdam 2004) 365-392, aldaar 379-380; J. Melles, Ministers aan de Maas. Geschiedenis van de Rotterdamse pensionarissen met een inleiding over het stedelijk pensionariaat, 1508-1795 (Rotterdam/’s-Gravenhage 1962) 27-28; en voor de overige steden: H. Kokken, Steden en Staten. Dagvaarten van steden en Staten van Holland onder Maria van Bourgondië en het eerste regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1477-1494) (Den Haag 1991) 171-191.
78 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
risschap verspreidde zich in dezelfde periode ook in niet-Hollandse steden: Antwerpen stelde in 1468 een pensionaris aan, Leuven in 1503 en Maastricht in 1527. Evenals hun Vlaams collegae waren zij vanwege hun juridische onderlegdheid belast met de vertegenwoordiging van de stad op onder meer de dagvaarten; tegelijkertijd ondersteunden ze de stadsbestuurders in bestuurlijke en juridische zaken binnen de stad.7 In Leuven splitsten deze taken zich en de stad benoemde vanaf 1559 een buiten- en een binnenpensionaris.8 In alle steden, binnen en buiten Holland, ontstond het pensionarisambt als afsplitsing van het klerk- of secretarisambt. Ook in Leiden was dat het geval. Toen Filips de Goede in 1447 zijn chirurgijn mr. Jacob Coudet wilde aanstellen als opvolger van honorair-klerk mr. Jan Rosa, ging de stad hier succesvol tegen in beroep bij het Hof van Holland. De kandidaat van het stadsbestuur, mr. Reinier van Ethen, kon daardoor alsnog worden aangesteld. De formulering van zijn eed maakt duidelijk dat hij de taken van een pensionaris moest vervullen, ook al werd deze benaming nog niet gebruikt.9 In Haarlem trad de secretaris in de Bourgondische tijd aanvankelijk op als adviseur van het gerecht. Secretaris mr. Lodewijk van der Heyde wordt in verschillende bronnen al als ‘pensionaris van Haarlem’ aangeduid. Toen de stad de zeggenschap over het klerkambt verloor in 1478, stelde het stadsbestuur mr. Steven Pietersz aan als de eerste officiële pensionaris. Op deze wijze kon de stad zelf bepalen wie als vertegenwoordiger van de stad optrad. Het pensionarisambt werd hierdoor – tijdelijk althans – strikt gescheiden van het secretarisambt; in de aanstellingsakte van de pensionaris werd expliciet vastgelegd dat alle schrijfwerkzaamheden waren voorbehouden aan de secretaris.10 De nauwe band met het secretarisschap was blijvend, want de taken van de pensionaris konden door de secretaris worden waargenomen. In Haarlem leidde dit tot de benoeming van mr. Lambrecht Jacobsz als pensionaris in 1536; tegelijkertijd bleef hij formeel de functie van stadssecretaris vervullen. In Leiden bezette mr. Jacob de Milde in 1553 een jaar lang beide functies. Na zijn dood in 1564 wilde de Leidse vroedschap een juridisch geschoolde secretaris aanstellen, maar dit was niet mogelijk omdat kandidaat mr. Gerard Melisz nog geen zeven jaar poorter was. Hij werd daarom als tweede pensionaris aangesteld en mr. Paulus Buys bleef de externe vertegenwoordiging voor zijn rekening nemen.11 Aanstelling, taken en bevoegdheden Na de aanstelling van de eerste pensionaris werd het ambt in Haarlem en Leiden vrijwel onafgebroken vervuld. Zo nu en dan liet de opvolging enige tijd op zich wachten, waardoor de
7
H de Ridder-Symoens, ‘De universitaire vorming van de Brabantse stadsmagistraten en stadsfunktionarissen – Leuven en Antwerpen, 1430-1580’, Varia historica Brabantica 6-7 (1978) 21-126, aldaar 39-40, 104-105; en O. Moorman van Kappen, ‘De indienstneming en het uit dienst treden van Maastrichts eerste pensionaris (1527-1530)’, De Maasgouw 102 (1984) 138147. 8 L. Wils, ‘Het stadspensionarisschap te Leuven’, Standen en Landen 9 (1955) 35-51, aldaar 38-39, 41; en vgl. R.C.J. van Maanen, ‘De pensionaris als archiefvormer’, Nederlands archievenblad 90 (1986) 194-203, aldaar 195. 9 Hugenholtz, ‘Clerc Leiden’, 233; Kokken, Steden en Staten, 178-178; P.J.M. de Baar, ‘Pensionaris en clerc van Leiden’ in: Genealogische bijdragen Leiden en omgeving 1 (1986) 16-20, aldaar 20; H. Brand, Over macht en overwicht. Stedelijke elites in Leiden (1420-1510) (Leuven 1996) 142-143; en over het stedelijke personeel in het algemeen: A. van Steensel, ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 9 (2006) ter perse. 10 A. Greve, E. Lebailly en W. Paravicini, Comptes de l’argentier de Charles le Téméraire, duc de Bourgogne, Vol. 2 (Parijs 2002) nr. 1026; Marsilje, ‘Haarlems klerkambt’, 191; Kokken, Steden en Staten, 174-175; en Archiefdienst van Kennemerland, Stadsarchief Haarlem (AVK, SAH), inv. nr. 158 (aanstellingsakte, 9 november 1478). 11 AvK, SAH, inv. nr. 9, fol. 13r; en Regionaal Archief Leiden, Secretarie Archief I (RAL, SAI), inv. nr. 384, fol. 157v-158r (1564).
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
79
functie soms langer dan een jaar vacant bleef. De pensionarissen werden na een korte proeftijd door de vroedschap voor een bepaalde termijn aangesteld, variërend tussen de twee en de zestien jaar. Gemiddeld bleven ze in Haarlem 9,9 jaar in dienst en in Leiden iets korter met 7,9 jaar, een gemiddelde dat in vergelijking met dat van de stadssecretarissen ongeveer vijf jaar lager ligt. Het lagere gemiddelde hield verband met het feit dat in Haarlem drie van de negen en in Leiden vier van de zestien pensionarissen in het harnas stierven – mr. Cornelis van Schoonhoven en Johan van Dompselaar waren zelfs niet langer dan een jaar in dienst.12 De pensionaris werd aangesteld om de burgemeesters en de schepenen in hun werkzaamheden te ondersteunen. De aanstellingsaktes zijn een eerste (normatieve) bron, die meer inzicht geeft in hun taken en bevoegdheden. In de eed die mr. Reinier Klaasz voor het gerecht aflegde in 1447 worden de drie hoofdtaken van de pensionaris genoemd: het geven van raad aan het gerecht in allerlei zaken die de stad of het land aangaan, het adviseren van de stedelijke rechters en het maken van reizen voor de stad. De nadruk lag op zijn taak als raadsman, wat ook doorklinkt in de aanstellingsakte van zijn Haarlemse collega mr. Steven Pietersz. Hij werd aangesteld om ‘voir alle rechteren ende tot allen steden ende plaetsen dair dat gebueren zal, alsoe wel buyten slants als binnen slants, te vervolgen ende te sustineren al sulke processen, gedingen ende saicken als die zelve stede nu ter tijt uuytstaen ende te doen heeft ende noch hier namaels hebben mach’.13 In de 16de-eeuwse aanstellingsaktes wordt het takenpakket van de pensionaris echter anders geformuleerd. Volgens het concept van de aanstellingsakte van mr. Jan van den Briel moest hij van alles wat er op de dagvaarten besproken werd een register bijhouden om verslag te kunnen doen aan de burgemeesters. De verschuiving in de formulering van de taakomschrijving komt nog explicieter naar voren in de aanstellingsakte van mr. Willem Pietersz uit 1534, die als volgt luidt: ‘dat hij gehouden sal wesen (...) te reysen (...) tot allen tyden als hy des versocht zel worden, oick zal hij gehouden wesen by gescrifte te stellen alle tgunt dat by hem van der stede wegen gehandelt ende gedaen zel worden. Te weeten alle tgeene dat up dachvaerden ende andere reysen geproponeert ende wat dair up geantwoert zal worden, bij wyen ende van wyens wegen (...). Ende daer of houden telcken behoirlicke register twelck hij gehouden zal wesen tot allen tyden over te leveren in handen van den burgermeesteren tot hoerluyder vermaningen (...). Noch die voors. meester Willem gehouden wezen insgelycx den burgermeesteren over te leveren ende te presenteren alle die stucken ende scrifturen, tzy van processen oft anders als hy van der stede wegen onder hem zel moegen hebben off uuyt saecke zijnre officie gesproten zel moegen wesen. Voert zal [hij] gehouden wesen by huys wesende dagelicx ten gesette ure te compareren upter stedehuys gelyck die van den gerechte ende oeck comen in der processien nae ouder gewoenten.’14 12 Enkele pensionarissen werden op oudere leeftijd aangesteld. Mr. Cornelis van Alkemade, Johan van Dompselaar en mr. Cornelis van Schoonhoven stierven door ziekte; RAL, SAI, inv. nr. 384, fol. 57r; A.S. de Blécourt en J.J.A. Wijs, Kenningboek der stad Leiden, 1553-1570 (Utrecht 1936) 34; en AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 57v. 13 De eed van mr. Reinier Klaasz: ‘Ic sweere, dat ic (...) altijt, als my van den gerechte van Leyden raet gevraecht wort, roerende der stede saken of des lands saken of profiten derselver of van jusiticie te doen by den scout ende scepenen voirs., dat ic dan dien raet truwelic ende rechtvaerdelic geven sal na mynen besten wetenscip (...), ende dat ic alle bootscippen (...) truweliken [sal] doen.’ P.J. Blok, Leidsche rechtsbronnen uit de Middeleeuwen (Den Haag 1884) 168-169; en AvK, SAH, inv. nr. 158. 14 AvK, SAH, inv. nr. 159; en mr. Pieter Willemsz: RAL, SAI, inv. nr. 61, fol. 3r-3v.
80 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
Afb. 1 Quirijn Dirksz Talesius, oud-pensionaris van Haarlem, wordt op weg naar de galg getroost door vrouw en dochter. Reinier Vinkeles (17411816). Kopergravure. Archiefdienst voor Kennemerland, Haarlem.
In deze aanstellingsakte ligt de nadruk allereerst op de externe vertegenwoordiging van de stad en de verslaggeving daarvan aan de burgemeesters en pas in tweede plaats op zijn rol als raadsman van het gerecht. Deze omkering in de taakomschrijving zou kunnen duiden op een verschuiving in de werkzaamheden van de pensionaris aan het einde van de 15de eeuw. Of dit daadwerkelijk zo was, is moeilijk vast te stellen. Het is allereerst lastig om te concretiseren wat de taken van de pensionaris binnen de stad waren, omdat de bronnen hier weinig informatie over geven. In Haarlem en Leiden moest de pensionaris in de 16de eeuw dagelijks op het stadhuis aanwezig zijn wanneer hij niet op reis was. Op de vergaderingen moest hij het gerecht en de vroedschap rapport doen van zijn dienstreizen, verslag geven van wat er op de dagvaarten besproken was en raad geven.15 In de 15de-eeuwse Leidse vroed15 Blok, Rechtsbronnen, 168-169; RAL, SAI, inv. nr. 61, fol. 3r: ‘voert zal [hij] gehouden wesen by huys wesende dagelicx ten gesette ure te compereren upter stedehuys gelyck die van den gerechte’; en AvK, SAH, inv. nr. 4, fol. 225v: ‘zoe werdt hij
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
81
schapsboeken wordt de aanwezigheid van de pensionaris op de vergaderingen vermeld, maar in de 16de eeuw was dit in zowel Leiden als Haarlem niet het geval. Toch mag er vanuit gegaan worden dat ze doorgaans aanwezig waren op de vergaderingen van het gerecht of de vroedschap, omdat de Leidse pensionaris bijvoorbeeld regelmatig het woord voerde.16 Het is onduidelijk in hoeverre de pensionaris als juridisch adviseur optrad bij de schepenbank. Het is waarschijnlijk dat er in de Bourgondische tijd alleen gebruik werd gemaakt van zijn juridische kennis bij ingewikkelde processen die voor het Hof van Holland en de Grote Raad gevoerd werden. Bij bijzondere juridische kwesties won Leiden tussen 1452 en 1462 ook advies (consilia) in bij rechtsgeleerden aan de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs.17 Voordat de steden in het laatste kwart van de 15de eeuw procureurs aan de hoven in vaste dienst namen, traden de pensionarissen ook als zodanig op voor de steden. Vooral mr. Pieter de Milde maakte uitzonderlijk veel reizen (zie tabel 2) naar Den Haag en Mechelen om processen waarin Leiden betrokken was te behartigen.18 De steden konden ook op ad hocbasis of zelfs voor langere tijd juristen inhuren voor specifieke juridische kwesties. In Haarlem was van 1447 tot 1449 mr. Voppe en van 1467 tot 1474 mr. Staes van Elden in dienst, en in Leiden vervulde oud-pensionaris mr. Willem van Oijen de functie van raadsman tussen 1517 en 1525. Hij moest ‘dagelicx bij den gerechte commen upter stedehuys upte behoirlicke ure ende tbeste helpen ende raden tot profijt van der stede’.19 Pas in 1564 was er weer behoefte aan een raadsman en de Leidse vroedschap stelde toen mr. Gerard Melisz aan als tweede pensionaris. Mr. Paulus Buys had het te druk gekregen om de schepenen te adviseren in juridische zaken. Mr. Gerard Melisz moest als opvolger van de stadssecretaris dagelijks toezicht houden op de schrijfkamer, maar daarnaast op de vergaderingen van het gerecht aanwezig zijn om met ‘raedt en advys te assisteren’ bij de rechtspraak.20 In tabel 1 zijn de reizen van de pensionarissen uit een aantal steekproefjaren geanalyseerd. De jaren zijn met een interval van twintig jaar gekozen, mits er een stadsrekening met voldoende informatie uit dat jaar beschikbaar was. Over de laatste twee decennia van de 15de eeuw zijn maar beperkt of zelfs geen gegevens overgeleverd in de Haarlemse en Leidse rekeningen. Uit de tabel blijkt allereerst dat de pensionarissen in Haarlem gemiddeld 146 da-
16 17
18
19
20
gehouden alle dage ende telcker ure als de burgermeesteren, scepenen ende weesmeesteren hem ontbyeden sullen by hem te commen ende alle vergaderdagen bij den voors. burgermeesteren op der stedehuys present te weesen’. In de Leidse vroedschapboeken is het soms duidelijk wat door de pensionaris gezegd werd (‘Is geopent by...’), terwijl in Haarlem de sprekers nooit bij naam genoemd worden. M. van Luijk, ‘The city magistracy in Leiden and academic legal advice around the middle of the fifteenth century’ in: K. Goudriaan, J. van Moolenbroek en A. Tervoort (eds), Education and learning in the Netherlands, 1400-1600. Essays in honour of Hilde de Ridder-Symoens (Leiden/ Boston 2004) 69-85, aldaar 73-84. M.-C. le Bailly, Recht voor de Raad. Rechtspraak voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland in het midden van de vijftiende eeuw (Hilversum 2001) 143-144. Mr. Pieter de Milde hield zich voornamelijk met juridische zaken bezig en reisde zelden ter dagvaart (zie tabel 2). Dit ging nog meer op voor mr. Jacob Nuweveen. In 1486 maakte hij twee reizen naar Gouda en Oudewater met burgemeester Jacob van Bosschuysen. In dit jaar maakte mr. Jan van Leiden echter ook reizen voor de stad inzake juridische kwesties, RAL, SAI, inv. nr 559, fol. 94v en 96v; en H. Kokken, ‘De Leidse pensionaris, 1477-1494’ in: J.W. Marsilje e.a. (red.), Uit Leidse bron geleverd. Studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden, aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adjunct-archivaris van het Leidse Gemeentearchief (Leiden 1989) 124-129, aldaar 126. Mr. Staes bemoeide zich uitsluitend met processen waarbij Haarlem betrokken was. Voor zijn reizen toucheerde hij een wedde van 32 pond Hollands; AvK, SAH, inv. nr. 358, fol. 43r; en Marsilje, ‘Klerkambt’, 189. RAL, SAI, inv. nr. 383, fol. 201v-202v (1513). Mr. Willem van Oijen was prominent aanwezig op de vroedschapsvergaderingen maar maakte zelden reizen. In 1525 nam hij ontslag, omdat hij na al zijn activiteiten ‘geen arbeyt ofte moeyten en mach ende voert zijn gemack begeert.’; inv. nr. 384, fol. 59r. RAL, SAI, inv. nr. 385, fol. 157v-158r (1564); en inv. nr. 61; fol. 48r (1564). In 1568 maakte mr. Gerard Melisz vijf reizen naar Den Haag aangaande juridische zaken; inv. nr. 638, fol. 39r-39v, 41r-41v, 44v, 45v-46r.
82
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
Tabel 1 Bestemmingen van de reizen gemaakt door de pensionarissen (in procenten), totaal aantal reizen en reisdagen ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Haarlem Den Haag Brussel en Mechelen Overig Totaal Dagen ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1478-79 46,1 7,8 46,1 13 190 1505-06 64,3 21,4 14,3 14 143 1515-16 60,0 30,0 10,0 20 240 1525-26 66,7 23,8 9,5 21 122 1537 90,0 10,0 20 151 1546 75,0 12,5 12,5 19 130 1556 73,3 6,7 20,0 30 92 1565* 50,0 25,0 25,0 8 89 *Mr. Cornelis van Alkemade maakte na 7 augustus 1565 wegens ziekte geen reizen meer.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Bronnen: AvK, SAH, inv. nr. 364, fol. 36r-59r; inv. nr. 388, fol. 24v-33r; inv. nr. 398, fol. 32r-51v; inv. nr. 408, fol. 39v-57v; inv. nr. 420, fol. 43v-61r; inv. nr. 429, fol. 42r-62v; inv. nr. 439, fol. 44v-81v; inv. nr. 448, fol. 25v-42r; RAL, SAI, inv. nr. 523, fol. 54r-66r; inv. nr. 533, fol. 52r-68v; inv. nr. 552, fol.
gen en in Leiden 126 dagen per jaar op reis waren voor de stad.21 De Leidse pensionaris maakte meer maar ook kortere reizen dan zijn Haarlemse collega. Dit kwam onder meer doordat het mogelijk was op een dag tussen Leiden en Den Haag heen en weer te reizen. Veruit de meeste dienstreizen hadden Den Haag als bestemming. Brussel en Mechelen werden regelmatig aangedaan omdat de centrale overheidsinstellingen hier gevestigd waren. Voor overleg met de dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland reisde de Haarlemse pensionaris af en toe naar Leiden, en soms werd er voor dagvaarten of om de vorst te spreken naar andere Hollandse, Utrechtse, Brabantse of Vlaamse steden gereisd. In 1478 ondernam mr. Steven Pietersz bijvoorbeeld driemaal een dienstreis naar Utrecht en Wijk bij Duurstede om de bisschop van Utrecht te spreken en tweemaal naar Brugge waar Maximiliaan van Oostenrijk verbleef.22 Het aantal reizen schommelde per jaar afhankelijk van de omstandigheden en kwesties die speelden. Het hoge aantal reisdagen in 1515 had te maken met het aantal reizen dat naar Brussel gemaakt moest worden voor de bedeonderhandelingen, de nieuwe verponding en handelskwesties.23 Het is duidelijk dat de pensionaris reeds in de Bourgondische tijd te vaak van huis was om als permanent adviseur van het gerecht te kunnen optreden. De nadruk lag op zijn taken als representant van de stad. In welke zaken vertegenwoordigden de pensionarissen Haarlem en Leiden? In tabel 2 zijn de reizen van de pensionarissen uit dezelfde steekproefjaren als de voorgaande tabel in verschillende categorieën ondergebracht. Tijdens een reis konden verschillende zaken geregeld worden en daardoor is de categorisering enigszins arbitrair. In 21 Het aantal reizen dat de pensionaris alleen ondernam varieerde sterk per jaar en was afhankelijk van het doel van de reis, de veranderingen in het takenpakket van de pensionaris zijn er daarom niet in af te lezen. Wanneer het totaal aantal dienstreizen van de stedelijke bestuurders en functionarissen in ogenschouw wordt genomen, dan gelden dezelfde overweging. In de 16de eeuw waren de pensionarissen betrokken bij 40% tot 70% van het totaal aantal dienstreizen. 22 AvK, SAH, inv. nr. 364, fol. 36r-59v. 23 De afname van het aantal reisdagen na 1525 hield mogelijk verband met de afname van het aantal vergaderdagen van de Staten. Ook werden er reizen gemaakt op kosten van de Staten in plaats van de steden; J.W. Koopmans, De Staten van Holland en de opstand. De ontwikkeling van hun functies en organisatie in de periode 1544-1588 (Den Haag 1990) 93-94.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
83
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Leiden Den Haag Brussel en Mechelen Overig Totaal Dagen ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1451-52 92,8 3,6 3,6 28 124 1465-66 86,1 8,3 5,6 36 131 1475-76 66,7 24,2 9,1 33 142 1492-93 85,7 10,7 3,6 28 97 1505-06 68,2 13,6 18,2 22 148 1515-16 69,2 20,5 10,3 39 242 1525-26 72,8 13,6 13,6 22 132 1534-35 61,5 7,7 30,8 13 52 1545-46 76,0 12,0 12,0 25 145 1555-56 86,4 9,1 4,5 22 91 1567-68 82,4 17,6 17 78 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 55v-93r; inv. nr. 563, fol. 50r-67v; inv. nr. 585, fol. 24r-29v; inv. nr. 596, fol. 29v-46v; inv. nr. 606, fol. 25r-41r; inv. nr. 617, fol. 25v-32r; inv. nr. 626, fol. 18r-25r; inv. nr. 629, fol. 20r-28r; en inv. nr. 638, fol. 38v-46r.
deze gevallen heb ik afgewogen wat als hoofddoel van de dienstreis moet worden aangemerkt. Een reis naar een dagvaart over een bede voor de landsverdediging valt bijvoorbeeld onder de categorie ‘financiën’ en niet onder ‘defensie’.24 Aan de hand van de gegevens uit de laatste twee kolommen van tabel 2 kan berekend worden dat in de steekproefjaren ongeveer 45% van het totale aantal dienstreizen van de pensionarissen een dagvaart van de Staten-Generaal of de Staten van Holland als bestemming had – al konden er per jaar grote verschillen zijn. Niettemin wordt duidelijk dat veel overleg op de dagvaarten overgelaten werd aan de pensionarissen. Alleen wanneer er belangrijke beslissingen genomen moesten worden, reisden er burgemeesters mee.25 Een uitzondering vormde het laatste kwart van de 15de eeuw toen de pensionarissen nauwelijks ter dagvaart reisden. Zowel mr. Steven Pietersz uit Haarlem als zijn Leidse collega’s mr. Pieter de Milde en mr. Jacob Nuweveen hielden zich voornamelijk met juridische zaken bezig.26 Veel van de reizen die de pensionarissen maakten, waren gerelateerd aan financiële zaken (gemiddeld 36%). Op de dagvaarten werden vaak financiële zaken behandeld: de bedeonderhandelingen, de correctie van de kohieren van de tiende penning, verpondingen, impostverpachtingen, en belastinggeschillen. Verder behartigde de pensionaris ook de financiële zaken van de stad bij de raadsheren en de rekenkamers. Deze konden het verkrijgen van uitstel van de betaling van de bede, de muntpolitiek van de landsheer, het verlengen van de 24 Voor de onderwerpen op de dagvaarten zie: Kokken, Steden en Staten, 138-143; J.P. Ward, The cities and States of Holland (15061515). A participative system of government under strain (dissertatie Universiteit Leiden, 2001) 134-137; en Koopmans, Staten van Holland, 86. 25 Dit beeld wordt bevestigd door de berekening van Tracy over de periode 1542-1562. In deze periode had 49% van alle reizen van de Haarlemse pensionaris een dagvaart als bestemming, voor zijn Leidse collega was dit 52%; J.D. Tracy, Holland under Habsburg rule, 1506-1566. The formation of a body-politic (Berkeley etc. 1990) 124-125; en Koopmans, Staten van Holland, 17. 26 Kokken, Steden en Staten, 158-159, 175 en 182, noot 132. Hij berekende dat de pensionarissen in de periode 1477-1481/1494 niet meer dan 3% van de dagvaartmandaten vervulden. In 1478-1479 maakte mr. Steven Pietersz diverse reizen voor een proces tegen enkele Engelsen, daarnaast reisde hij tweemaal ter dagvaart over steun aan Arkel en Gorinchem in de oorlog tegen Gelre; AvK, SAH, 364, fol. 36r-37r. Mr. Pieter de Milde behartigde vooral kleinere processen aan het hof te Den Haag in 1475-76, daarnaast reisde hij driemaal ter dagvaart naar Gent; RAL, SAI, inv. nr. 552, fol. 86r-86v, 87r-87v.
84 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
Tabel 2 Reisdoelen van de Haarlemse en Leidse pensionarissen (in procenten) en aantal bezochte dagvaarten (absoluut) –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Haarlem CO/GL SB FIN DEF JUR WAT HAN/NIJ DIV TOT DAG –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1478-79 7,7 15,4 69,2 7,7 13 2 1505-06 50,0 7,1 14,3 7,1 21,5 14 10 1515-16 20,0 5,0 35,0 15,0 10,0 15,0 20 12 1525-26 14,3 38,1 23,8 14,3 9,5 21 8 1537 60,0 35,0 15,0 20 7 1546 15,8 5,3 10,5 36,8 10,5 21,1 19 5 1556 3,3 3,3 63,5 10,0 16,6 3,3 30 19 1565 25,0 12,5 25,0 37,5 8 3 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Leiden CO/GL SB FIN DEF JUR WAT HAN/NIJ DIV TOT DAG –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1451-52 17,9 46,3 17,9 17,9 28 17 1465-66 2,7 5,6 41,7 41,7 8,3 36 23 1475-76 9,1 9,1 3,0 75,8 3,0 33 3 1492-93 3,6 53,5 14,3 7,1 14,3 7,1 28 14 1505-06 9,1 4,5 40,9 13,7 22,8 9,1 22 12 1515-16 2,6 2,6 66,6 5,1 20,5 2,6 39 14 1525-26 13,6 41,0 31,8 13,6 22 11 1534-35 38,4 7,7 7,7 23,1 15,4 7,7 13 5 1545-46 4,0 4,0 16,0 60,0 12,0 4,0 25 7 1555-56 4,5 59,2 4,5 22,8 4,5 4,5 22 13 1567-68 23,5 5,9 23,5 23,5 11,8 11,8 17 8 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Legenda: CO/GL = Centrale Overheid/Gemeenland; SB = Stedelijk Bestuur; FIN = Financiën; DEF = Defensie; JUR = Juridische zaken; WAT = Waterstaat; HAN/NIJ = Handel/Nijverheid; DIV = Diversen; TOT = Totaal aantal reizen; en DAG = Aantal bezochte dagvaarten. Bronnen: zie verwijzingen bij tabel 1.
‘Staat en atterminatie’ waarin het financiële beleid van de stad door de landsheer in detail werd bepaald nadat de steden surséance van betaling hadden verkregen, maar ook de hoogte van de stedelijke belastingen betreffen.27 De onderhandelingen over de buitengewone bede, die de landsheer voor bijzondere zaken – meestal de financiering van zijn militaire operaties – mocht vragen aan zijn onderdanen, waren in het bijzonder een tijdrovend proces. Een voorbeeld kan dit illustreren: mr. Lambrecht Jacobsz en de Haarlemse burgemeester Joost van Hillegom reisden op 27 februari 1556 naar Brussel, om tijdens een dagvaart van de Staten-Generaal bij monde van de president en enkele raadsheren van de Raad van State het verzoek van de koning aan te horen, die ‘omme tgroot achterweegen van den oerloge jegens Vranckrijck van den landen geeyst [had] den hondertsten penninck van alle de onroerende goeden ende den vyftigsten penninck van den negotiacie ende comanscappen’. Vervolgens vergaderden de Staten van Hol27 Kokken, Steden en Staten, 216-232; Koopmans, Staten van Holland, 93; en RAL, SAI, inv. nr. 629, fol. 20r. Baynaert Say reisde op 15 december 1525 naar Den Haag voor een nieuwe ‘ordinantie op de munte’; AvK, SAH, inv. nr. 408, fol. 43v-44r. Mr. Lambrecht Jacobsz verbleef in 1546 36 dagen in Den Haag, Mechelen en Brussel om de Staat te verlengen en toestemming voor een loterij te verkrijgen; inv. nr. 429, fol. 55r-56r. Mr. Lambrecht Jacobsz voerde in 1556 overleg met enkele raadsheren over de hoogte van de stedelijke accijnzen; inv nr. 439, fol. 80r-81r.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
85
land in de maanden mei en juni in Den Haag verder over de wijze waarop de belasting opgebracht zou moeten worden. Ze besloten om de koning te verzoeken om deze belasting om te zetten in een ‘gracelicke ende verdrachelycke beede’. Via de stadhouder liet de koning weten dat hij hier in principe geen bezwaar tegen had, maar dat de aangeboden bede van 300.000 gulden – te innen door middel van de tiende penning en een omslag op de schiltalen – niet acceptabel was. Op 22 juli besloten de Staten van Holland daarom nogmaals naar Brussel te reizen om te overleggen, waar men de koning uiteindelijk 333.000 gulden toekende als buitengewone bede.28 In sommige gevallen onderhandelden de steden verder met de grafelijke gecommitteerden over kortingen (‘gracie’) op hun deel van de bede. De financiering van de landsverdediging kon ook aanleiding zijn voor een dagvaart, zeker wanneer de veiligheid van de scheepvaart en handel in het geding was (tabel 2). Op 9 juni 1546 reisde de Leidse pensionaris mr. Jacob de Milde met burgemeester Klaas Cornelisz bijvoorbeeld af naar Den Haag ‘ter dachvairt (...) omme te adviseren wat men doen soude jegens die Schotten die nyet jegenstaende die paspoerten van die coninginne die visschers ende andere scepen van Hollant nemen’. Binnen de landsgrenzen konden zich ook problemen voordoen, want mr. Reinier Klaasz reisde op 8 december 1452 ‘by den stedehouder ende rade van Hollant om mit hemluyden te spreken hoe dat onse poorteren in Vlaanderen niet trecken en dorsten’.29 Voor de pensionaris was er wat betreft de handel en nijverheid ook werk te doen wanneer er conflicten waren over tollen, de stapel van Dordrecht, de binnenvaart en de buitenneringen. Zonder in details te treden, kan vastgesteld worden dat de pensionaris deze zaken, die vaak juridische aspecten kenden, in zijn portefeuille had.30 Om weer terug te keren naar tabel 2: de reden waarom de Haarlemse pensionaris meer reizen maakte dan zijn Leidse collega inzake de waterstaat was dat de dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland in Leiden gevestigd waren. In 1556 maakte mr. Lambrecht Jacobsz vijf reizen naar Leiden om dijkgraaf en heemraden over te halen een ‘sluys in den oost houck van de groote waele ten halffweegen [tussen Amsterdam en Spaarndam] souden maecken ende leggen’.31 De pensionarissen maakten ook nog reizen voor zaken die het centrale bestuur of het gemeenland aangingen. Zo verbleef de Leidse pensionaris mr. Willem Simonsz in oktober 1506 negentien dagen in Mechelen voor overleg over het landsbestuur na de dood van Filips de Schone. Mr. Jan van den Briel bezocht op 20 november 1515 een dagvaart ter gelegenheid van de aanstelling van Hendrik van Nassau als stadhouder over Holland.32 Doorgaans echter werden de ceremoniële taken van de Staten bij huwelijken, begrafenissen en intredes van de vorst, zijn familie of hoge ambtenaren overgelaten aan de gerechtsleden. Ten slotte maakte de pensionaris reizen voor kwesties die het bestuur of rechten van de stad aangingen. Op 14 november 1475 werd mr. Pieter de Milde bijvoorbeeld naar Jan Halewijn 28 Mr. Lambrecht Jacobsz maakte uiteindelijk elf reizen met een totale duur van 64 dagen; AvK, SAH, inv. nr. 439, fol. 48v49v, 55r-56v, 57v-59v, 60v-62r, 65v-66r. Zijn Leidse collega mr. Cornelis van Veen maakte voor deze onderhandelingen veertien reizen van in totaal 57 dagen, RAL, SAI, inv. nr. 629, fol. 20r-23v, 25r, 28r. 29 RAL, SAI, inv. nr. 626, fol. 20v; en inv. nr. 523, fol. 54r. Nog een voorbeeld: op 24 juni 1526 reisde Baynaert Say naar een dagvaart te Den Haag om het rapport van mr. Simon Albrechtsz, pensionaris van Leiden, over de vredesonderhandelingen met Zweden te Bremen aan te horen; AvK, SAH, inv. nr. 408, fol. 53r-53v. 30 Enkele voorbeelden: burgemeester Izaak Alwijnsz en mr. Simon van Assendelft gingen op last van de president van het Hof van Holland op 4 januari 1516 naar Den Haag inzake de buitenneringen; RAL, SAI, inv. nr. 596, fol. 33r. Mr. Lambrecht Jacobs reisde op 4 mei 1546 naar Amsterdam, omdat ‘men meer tot Aemstelredam ten exchyse geeft van een ton Haerlems bier dan van een tonne Gouts bier’; AvK, SAH, inv. nr. 429, fol. 44v-45r. Zie verder in het algemeen: Tracy, Holland, 52-60 89-114. 31 AvK, SAH, inv. nr. 439, fol. 45r-48r en 59v-60v.
86 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
gestuurd om ‘van hem te eysschen ende te ontfangen die (...) mandemente, dair hij mede seyde gemachticht te wesen die burgermeesteren te setten binnen Leyden’.33 Ten slotte de categorie reizen die betrekking had op juridische zaken. Deze reizen vielen doorgaans niet samen met een dagvaart, omdat daar weinig juridische zaken besproken werden. Van de reizen die de Haarlemse pensionaris maakte in de steekproefjaren had gemiddeld 25% te maken met juridische zaken. Voor zijn Leidse collega ging het om 29% (tabel 2). Dit zijn echter slechts grove indicaties. De pensionaris trad niet meer op als procureur na de aanstelling van vaste procureurs aan het einde van de 15de eeuw. Het bleef niettemin zijn taak om de stedelijke processen ‘te vervolgen’, en hij reisde regelmatig naar de stadsprocureurs en advocaten om hen te informeren en te instrueren.34 Bij belangrijke processen was er doorgaans een delegatie van de stad aanwezig. Baynaert Say reisde op 29 september 1525 bijvoorbeeld naar Mechelen om ‘te solliciteren (...) die terminacie van den processe tusschen den drapeniers ende die voors. stede [Haarlem] mit dat dairan cleef’. De processen die de schouten tegen Haarlem en Leiden hadden aangespannen om bij alle bestuursvergaderingen aanwezig te mogen zijn, werden ook zo belangrijk geacht dat zowel burgemeesters als de pensionaris aanwezig waren.35 De kwantitatieve analyse van de reizen maakt duidelijk dat de pensionaris voornamelijk actief was als externe vertegenwoordiger van de stad. Hij was vaak afwezig en wanneer hij in de stad was, moest hij met de stadsbestuurders overleggen. Veel tijd om aan de schepenbank deel te nemen bleef niet over. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw lag de nadruk ook niet meer op de juridische vertegenwoordiging, maar hield de pensionaris zich bezig met een breed spectrum van zaken die het stedelijk bestuur aangingen. Dit betekende dat hij een goede onderhandelaar moest zijn en kennis moest hebben van financiële en juridische zaken, (inter)nationale politieke verhoudingen, de handel en nijverheid, en de waterstaat. Daarnaast had hij een archiverende taak en moest hij een register bijhouden van wat er op de dagvaarten besproken werd.36 Over de taken van de pensionaris binnen de stad geven de bronnen minder duidelijkheid. Allereerst moest hij rapport doen van zijn dienstreizen en de burgemeesters en vroedschap adviseren tijdens vergaderingen in allerlei bestuurlijke en juridische zaken. De pensionaris was ten slotte belast met het informeren en instrueren van de stadsprocureurs en advocaten in Den Haag en Mechelen.37 32 RAL, SAI, inv. nr. 585, fol. 26r; en AvK, SAH, inv. nr. 398, fol. 36v. 33 RAL, SAI, inv. nr. 552, fol. 80r-80v. En Baynaert Say werd op 17 februari 1526 naar Gerrit van Assendelft gestuurd met het verzoek of hij de wet in Haarlem wilde komen verzetten; AvK, SAH, inv. nr. 408, fol. 46r-46v. In 1556 probeerde Haarlem ‘de hoge ende lage jurisdictie van Spaernedamme, tclerck ende boodtampten van Haerlem [te kopen], alsoe die by de Co Mt openbaerlick, venael an tstadhuys ende kerckdeure van Haerlem gestel waeren by bilietten’; inv. nr. 436, fol. 75r-76r. 34 Melles, Ministers aan de Maas, 8-9. Een voorbeeld van juridische zaken op een dagvaart: op 4 mei 1466 reisde mr. Aernt Mulaert en burgermeester Beukel Heerman ter dagvaart naar Den Haag om te voorkomen dat enkele gevangen Gelderse kooplui veroordeeld werden ‘overmits dat die steden van desen lande veel goeden comanscappen ende hantieringe hadden in den lande van Gelre’; RAL, SAI, inv. nr. 533, fol. 58r. 35 AvK, SAH, inv. nr. 408, fol. 49v. Het proces van de Haarlemse schout in 1546; inv. nr. 429, fol. 50v-52r, 54r-55r, 61v. De Leidse schout spande een vergelijkbaar proces aan in 1568; RAL, SAI, inv. nr. 638, fol. 40r-40v, 41r. Zie verder: H. Goudappel en F. Snapper, ‘Het Leidse schoutambt, 1564-1795’, Leids jaarboekje 71 (1879) 31-58, aldaar 35; en J.W. Marsilje, ‘Aspecten van de Haarlemse vroedschap in de middeleeuwen’ in: H. Brokken, F. Koorn, A. van der Steur (red.), Hart voor Haarlem. Liber Amicorum voor Jaap Temminck (Haarlem z.j.) 72-84, aldaar 74. 36 Van de Leidse pensionarissen mr. Willem Pietersz en mr. Jacob de Milde zijn de verslagen van de door hen bezochte dagvaarten (Memoriaalboeken) bewaard gebleven, zie: RAL, SAI, inv. nr. 1218. 37 In de gepubliceerde processtukken van de Grote Raad of het Parlement van Mechelen komen de namen van de pensionarissen zelden voor; zie: J.Th. de Smidt en T. Lindijer, Haarlemmers voor de Grote Raad van Mechelen (1458-1578) (Haarlem 1999) 26, 52, 92; en Leidenaars voor de Grote Raad (1470-1580). Processen uit het archief van de Grote Raad (Parlement) van Mechelen
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
87
Bezoldiging en emolumenten De pensionaris was veruit de best betaalde stadsdienaar. Hij droeg dan ook veel verantwoordelijkheden als vertegenwoordiger van de stad, moest veel reizen maken en werkte dientengevolge voltijds in dienst van de stad. Hierdoor had hij vermoedelijk weinig mogelijkheden om op andere wijze inkomsten te genereren. In tabel 3 staan de wedde en het kledinggeld van de pensionarissen weergegeven. In eerste instantie geven de gegevens in de indruk dat de wedden op en neer schommelden, maar dit lag in werkelijkheid iets genuanceerder. Het ontbreken van vaste loonbetalingen aan de Leidse pensionarissen tussen 1474 en 1487 had met hun lichtere takenpakket te maken en niet zozeer met de financiële staat van de stad, want in 1491 kon de stad aan mr. Joost Jansz wel een wedde van 160 pond Hollands toekennen. De financiële problemen van de stad waren wel van invloed op de wedde van mr. Jacob Willemsz die 96 pond ontving, omdat de stad ‘niet wel en vermach groot loen te geven te wedden’.38 Het is betekenisvol dat Baynaert Say, mr. Quirijn Dirksz, Johan van Dompselaar en mr. Cornelis van Veen lagere wedden ontvingen dan hun voorgangers. Zij hadden namelijk of geen academische titel of geen ervaring met de bestuurlijke en juridische instellingen. In het geval van de eerste twee speelde het waarschijnlijk ook een rol dat ze naast secretaris mr. Lambrecht Jacobsz functioneerden, die vanaf 1523 regelmatig taken van de pensionaris waarnam en in 1536 definitief werd aangesteld. Formeel bleef hij echter ook secretaris en behield daarom het recht op de inkomsten uit het schrijfambt.39 Na ongeveer 1550 kwam het salaris van de Leidse pensionarissen geleidelijk een stuk hoger te liggen in vergelijking met dat van hun Haarlemse collegae. De Haarlemse vroedschap was zich wel bewust van het lage inkomen van hun pensionaris, want ze verhoogde de wedde van mr. Cornelis van Alkemade, die diende voor een ‘zeer cleyn en sober loon’, tot 267 pond Hollands vlak voor zijn dood in 1566.40 Een mogelijke verklaring voor het opvallende verschil in loonhoogte is dat de positie van de Leidse pensionaris binnen het stadsbestuur onomstreden was, in tegenstelling tot die van hun Haarlemse collegae. De wedde van mr. Paulus Buys en mr. Gerard Melisz lag zelfs hoger dan de wedde van de raadsheren van het Hof van Holland.41 Waarschijnlijk lag het salaris van de laatstgenoemde nog iets hoger omdat hij als juridisch adviseur van de schepenen nauwelijks dienstreizen maakte en daardoor aanvullende inkomsten misliep. Tweemaal leidden onderhandelingen over de wedde tot een conflict en vervolgens het ontslag van de pensionaris. Al in 1515 gingen er in de Haarlemse vroedschap stemmen op om mr. Jan van den Briel te ontslaan vanwege zijn hoge loonlasten. Na verschillende discussies besloot men in 1523 dat de pensionaris een deel van zijn wedde moest afstaan aan
38
39 40 41
met betrekking tot instellingen en bewoners van de stad Leiden (Leiden 1981) [door de Leidse werkgroep van amateur (rechts)historici] 49, 54, 64, 112, 133, 204. Mr. Jacob van der Sande kreeg volgens het vroedschapsboek wel een wedde van 50 Rijnse gulden toegekend, maar uit de stadsrekeningen blijkt niet dat deze ook werden uitbetaald. RAL, SAI, inv. nr. 382, fol. 135r (1482); fol. 305r (1491); en fol. 382v (1494). AvK, SAH, inv. nr. 9, fol. 13r-13v (1523); en inv. nr. 418, fol. 25v. AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 82r-82v (1566). In de Bourgondische tijd lag het loon van de pensionaris op ongeveer dezelfde hoogte als van de secretarissen aan het Hof van Holland, die maximaal 146 pond Hollands verdienden. Deze lonen bleven in de Habsburgse tijd onveranderd. In 1558 verdienden de raadsheren 390 pond en de procureur-generaal 529 pond; zie: M. Damen, De staat van dienst. De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de Bourgondische periode (1425-1482) (Hilversum 2000) 225; en met dank aan Serge ter Braake voor de gegevens uit 1558.
88
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
Tabel 3 Wedde en kledingtoelage van de Haarlemse en Leidse pensionarissen (bedragen in pond Hollands) –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Haarlem Wedde Kled. Leiden Wedde Kled. –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1478-84 mr. Steven Pietersz 100 12 1447-54 mr. Reinier Klaasz van Ethen 130 4 1484-91 mr. Jacob Boudijnsz 100 12 1454-74 mr. Aernt Mulairt 130 – 1492-95 mr. Thomas Dirksz van 127 12 1474-77 mr. Pieter de Milde – 8 Medemblik 1496-10 mr. Simon Albrechtsz 173 12 1481-84 mr. Jacob van der Sande (67) – van Assendelft 1510-24 mr. Jan van den Briel 228 12 1485-87 mr. Jacob Nuweveen – – 1524-31 Baynaert Say 80 12 1491-93 mr. Joost Jansz 160 13 1531-36 mr. Quirijn Dirksz Talesius 80 12 1494-00 mr. Jacob Willemsz 96 15 1536-60 mr. Lambrecht Jacobsz 160 12 1501-10 mr. Willem Simonz van Oyen 133 18 Muysterling of van Roosveld 1558-66 mr. Cornelis van Alkemade 200 24 1512-27 mr. Simon Albrechtsz van 160 14 Assendelft 1568-72 mr. Adriaan van Assendelft 200 24 1527-36 mr. Willem Pieterz uiten Agger 224 15 1536-37 mr. Cornelis Joostensz van 267 17 Schoonhoven 1538-54 mr. Jacob de Milde 333 15 1554-55 Johan van Dompselaar 200 – 1555-61 mr. Cornelis Jansz van Veen 200 19 1561-72 mr. Paulus Buys 480 27 1564-72 mr. Gerard Melisz van 600 27 Hoogeveen –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Bronnen: AvK, SAH, inv. nr. 364, fol. 75r, 81r; inv. nr. 374, fol. 29v-30r; inv. nr. 376, fol. 194r, 196v; inv. nr. 383, fol. 27r, 28v; inv. nr. 388, fol. 75v, 81r, inv. nr. 398, fol. 23v, 25r; inv. nr. 408, fol. 27r, 29v; inv. nr. 439, fol. 30r, 34v-35r; inv. nr. 448, fol. 19v, 18r; inv. nr. 453, fol. 21v, 30r; RAL, SAI, inv. nr. 382, fol. 135r; inv. nr. 523, fol. 95r, 96r; inv. nr. 533, fol. 90v; inv. nr. 552, fol. 97r; inv. nr. 563, fol. 104v, 108v; inv. nr. 576, fol. 41r; inv. nr. 585, fol. 37v, 41r, inv. nr. 596, fol. 58v, 62r; inv. nr. 606, fol. 49r, 51r; inv. nr. 610, fol. 55v inv. nr. 617, fol. 40v, 43r; inv. nr. 626, fol. 32v, 35v; inv. nr. 629, fol. 37r, 39v; inv. nr. 638, fol. 24r, 29r; en inv. nr. 61, fol. 41r.
mr. Lambrecht Jacobsz of ontslagen zou worden. Mr. Jan van den Briel koos voor het laatste en liet weten dat het ‘hem nyet en staet te dienen tot minder wedden dan hy heeft ende dat sijn wedden hem cleyn genouch zijn’.42 In 1561 nam mr. Cornelis van Veen ontslag als Leids pensionaris nadat hem een loonsverhoging tot 267 pond Hollands was geweigerd. De secrete vroedschap was vermoedelijk niet tevreden over zijn diensten of er speelden andere zaken, want zijn opvolger werd zonder moeite een wedde van 420 pond toegekend.43 De pensionarissen hadden ook recht op stadskledij van dezelfde kleur en kwaliteit als die 42 AvK, SAH, inv. nr. 2, fol. 163v (1515); inv. nr. 3, fol. 14v (1519), fol. 21v-22r (1519); fol. 39v-40r (1520); en fol. 112r-113r (1523). 43 Mr. Cornelis van Veen wilde ook alleen naar het stadhuis komen wanneer hij ontboden werd en enige tijd verlof om een privé-reis te maken; RAL, SAI, inv. nr. 385, fol. 126r-127v (1561). De religieuze overtuiging van mr. Cornelis – hij was katholiek – speelde geen rol, hij werd immers in 1566 tot burgemeester en vroedschapslid gekozen. In oktober 1572 vluchtte hij wel de stad uit, maar na omzwervingen in Vlaanderen en Amsterdam keerde hij terug naar Leiden om privé-advocaat te worden; S.A. Lamet, Men in government. The patriciate of Leiden, 1550-1600 (dissertatie, University of Massachusettes 1979) 204, 314.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
89
van de leden van het gerecht. Ze genoten ook kleine schenkingen op dagen van politieke of religieuze betekenis. Een andere belangrijk privilege was de vrijstelling van de bier- en wijnaccijns en van alle ‘contributien, leeningen, schattingen en copingen van renten’.44 Mr. Cornelis van Alkemade kreeg tijdens zijn ziekte van Haarlem een geschenk van 133 pond Hollands om hem op te vrolijken. Andere giften zijn mij niet bekend. Leiden verleende mr. Jacob de Milde wel een voorschot om een huis te kopen.45 Een niet geringe inkomstenbron was ten slotte het daggeld dat de pensionarissen tijdens hun reizen naast hun reis- en verblijfkosten ontvingen. Deze inkomsten konden van een bedrag van ongeveer 50 pond Hollands oplopen tot meer dan 120 pond.46 De pensionaris genoot overeenkomstig zijn academische opleiding en taken – afgezien van mogelijke inkomsten uit bezittingen of andere activiteiten – een behoorlijk inkomen uit zijn ambt. De stadsbestuurders zullen ook beseft hebben dat ze de pensionaris in belangrijke zaken die de stad aangingen, moesten kunnen vertrouwen. Een goed salaris en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden waren vereisten om de pensionaris te binden, zodat hij zichzelf zou inzetten voor de belangen van de stad. Bovendien verhoogden ze de status van het ambt.47 Opleiding en carrière Bij de keuze voor een pensionaris namen de steden nadrukkelijk de afkomst, opleiding en ervaring van de kandidaten in overweging. Wanneer de geografische herkomst van de pensionarissen in ogenschouw genomen wordt, dan komt een opmerkelijk verschil tussen Haarlem en Leiden aan het licht. In Haarlem was 80% van de pensionarissen autochtoon en 20% allochtoon. In Leiden lag deze verhouding omgekeerd. Hier was een kwart van de pensionarissen poorter en waren de overige van elders afkomstig. De Haarlemse vroedschap gaf in tegenstelling tot de Leidse vroedschap de voorkeur aan stadsgenoten als pensionaris. Voor beide keuzes valt wat te zeggen: familiebanden met de politieke elite konden de loyaliteit van de pensionarissen vergroten, maar het voordeel van een buitenstaander was dat hij niet gelieerd was aan de bestuurselite en boven mogelijke tegenstellingen stond.48 Alle pensionarissen op Baynaert Say en Johan van Dompselaar na hadden een universitaire opleiding genoten. Hoewel een academische titel geen noodzakelijke voorwaarde was om het pensionarisambt te kunnen vervullen, moet benadrukt worden dat zij de uitzondering op de regel vormden. Van de 23 pensionarissen die wel een universitaire graad behaald hadden, bezat ruim een kwart een doctorstitel. Vanwege de hoge kosten en de geringe praktische voordelen was een doctoraat in de Middeleeuwen een zeldzaamheid. In 1558 kreeg mr. Cornelis van Veen voor ‘zijn promotie van doctoirschap in beyden rechten’ een loonsverhoging van de Leidse vroedschap. Van de overige pensionarissen hadden ze44 Zie bijvoorbeeld: RAL, SAI, inv. nr. 61, fol. 39r (aanstellingsakte van mr. Jacob de Milde, 15 mei 1542). Soms droeg de stad ook bij aan gemaakte verhuiskosten, bijvoorbeeld de 60 Karolusgulden voor mr. Jacob de Milde: inv. nr. 384, fol. 57r-57v (1538). 45 ‘...hem wel behoorde te toonen eenich teken van gratuiteyt omme hem in zijne tegenwoirdige siecte wat te verfroyen ende in toecomende tyden tot noch meerder lust in zijnen arbeyt ende dyenste in der stede zaicken te verwecken (...); AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 57v (1565). De lening aan mr. Jacob de Milde betrof 600 karolusgulden van veertig ponden. De terugbetaling werd ingehouden op zijn wedde; RAL, SAI, inv. nr. 61, fol. 39r; en inv. nr. 384, fol. 16r. 46 Voor de daggelden: Van Steensel, ‘Het personeel’, tabel 3 en 4. 47 De pensionarissen kenden ook minder mogelijkheden dan de grafelijke ambtenaren om extra inkomsten te genereren uit het ambt zelf. Vgl. Damen, Staat van dienst, 266-268; en J. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477) (Antwerpen/Apeldoorn 2003) 70-73. 48 Vgl. Brand, Macht en overwicht, 373 die betoogt dat Leiden na 1484 ook de voorkeur gaf aan autochtone pensionarissen.
90 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
ven een licentiaattitel in het Romeinse en soms ook in het kerkelijke recht. De overige pensionarissen droegen alleen de titel meester. De eenmalige immatriculatie, meestal als artesstudent, laat het niet toe om hun verdere universitaire opleiding te achterhalen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat zij ook rechten hadden gestudeerd. Leuven was waarschijnlijk vanwege de geografische nabijheid de meest bezochte universiteit, want 83% van de 23 pensionarissen schreef zich aan deze instelling in. Orléans (35% van de pensionarissen studeerde hier), Keulen (26%) en Bologna (17%) waren populair vanwege hun rechtenfaculteiten. De pensionarissen konden aan meerdere universiteiten gestudeerd hebben.49 Mr. Steven Pietersz en mr. Jacob Nuweveen waren ook priester, maar in de 16de eeuw was geen van de pensionarissen geestelijke. Deze ontwikkeling kan geplaatst worden binnen een breder proces van laïcisering van de middeleeuwse maatschappij. Leken met een academische opleiding verdrongen de opgeleide geestelijken uit de functies aan de vorstelijke instellingen en in de steden.50 Voor de steden was de geleerdheid van de pensionarissen misschien niet de belangrijkste factor, omdat de invloed van het geleerde recht nog beperkt was en de universitaire scholing vooral theoretisch van aard. Deze kennis was weliswaar vereist voor de formele procedures in de rechtsgang, maar voor politieke zaken waren de steden meer gebaat bij ‘geleerde’ pensionarissen die reeds in de praktijk ervaring hadden opgedaan met de overheidsinstellingen.51 Het is daarom niet verrassend dat zes van de Leidse pensionarissen (38%) voor hun aanstelling als advocaat of procureur hadden gediend bij het Hof van Holland. Mr. Joost Jansz werd pas na zijn pensionarisschap advocaat bij hetzelfde Hof. Daarnaast hadden mr. Jacob Willemsz en mr. Simon Albrechtsz eerder het pensionarisschap vervuld in respectievelijk Middelburg en Haarlem. In Haarlem werden vier van de tien pensionarissen onder de stadssecretarissen en privé-klerken gerekruteerd.52 Mr. Steven Pietersz en mr. Thomas Dirksz hadden al op ad hoc-basis juridische diensten verleend aan de stad of de Staten van Holland. Al is het van de overige pensionarissen onbekend welke functie zij voor hun aanstelling vervulden, het valt te veronderstellen dat zij reeds passende werkervaring hadden opgedaan. De carrières van de pensionarissen kunnen in drie trajecten onderscheiden worden: 1. Pensionarisschap als het eindstadium van de ambtelijke carrière. Een goed voorbeeld van dit traject is mr. Simon Albrechtsz. Het is onduidelijk welke ervaring hij had toen hij in 1497 als pensionaris werd aangesteld door Leiden. In 1510 eindigde zijn dienstverband en 49 H. de Ridder-Symoens, ‘Onderwijs aan de middeleeuwse universiteit’ in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Scholing in de Middeleeuwen (Hilversum 1995) 189-204, aldaar 198-199; en De Ridder-Symoens, ‘Universitaire vorming’, 40-43. RAL, SAI, inv. nr. 385, fol. 75v (1558); en Van Steensel, Dienaars van de stad, bijlage 5. Men kon aan meerdere universiteiten gestudeerd hebben: mr. Jacob Willemsz, doctor in de rechten, had bijvoorbeeld in Leuven (1467), Orléans (1469), Bologna (1475) en Ferrara (1477) gestudeerd. 50 H. de Ridder-Symoens, ‘Training and professionalization’ in: W. Reinhard (ed.), Power elites and state building (Oxford 1996) 149-172, aldaar 150-151. Waarschijnlijk waren mr. Reinier Klaasz, mr. Jacob Willemsz, mr. Willem Simonsz, mr. Thomas Dirksz en mr. Aernt Mulairt ook geestelijken, zie Van Steensel, Dienaars van de stad, bijlage 5. 51 In 1527 zochten de Leidse burgemeesters ‘eenen geleerden man die der stede processen bequaemelicken mach vervolgen ende in andere stede saecken tbeste te doen, nut ende oirbaer’, omdat mr. Simon Albrechtsz oud en traag werd; RAL, SAI, inv. nr. 384, fol. 86r-86v (1527). Vgl. de grafelijke ambtenaren: Damen, Staat van dienst, 198-207; en Dumolyn, Staatsvorming, 217-224. 52 Baynaert Say was secretaris van Filips Wielant, mr. Quirijn Dirksz van Erasmus, mr. Adriaan van Assendelft van Viglius van Aytta, en mr. Lambrecht Jacobsz en Cornelis van Alkemade waren eerder actief geweest op de stedelijke schrijfkamer. Mr. Jacob Willemsz werd echter na zijn pensionarisschap advocaat in Den Haag en mr. Jacob de Milde werd later stadssecretaris van Leiden.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
91
Afb. 2 Mr. Gerard Melisz. van Hoogeveen, pensionaris van Leiden (1564-1572). Kopergravure, Regionaal Archief Leiden.
twee jaar later kwam hij in dienst van Leiden als pensionaris. Vanwege zijn ouderdom werd hij in 1527 ontslagen, maar tot zijn dood rond 1540 bleef hij actief als notaris in Leiden en verrichtte hij tegen een gering pensioen kleine werkzaamheden voor de stad.53 Een tweede voorbeeld is mr. Jacob Willemsz die als advocaat en als pensionaris van Middelburg actief was, voordat hij in Leidse dienst trad. Het merendeel van deze categorie werkte als advocaat, notaris of secretaris voordat men pensionaris werd. Wanneer de pensionarissen meegeteld worden die tijdens hun dienstverband stierven, kende 48% van hen dit carrièreverloop. 2. Pensionarisschap als een opstap tot een verdere loopbaan buiten het stedelijk bestuur. In de Bourgondische tijd zetten mr. Reinier Klaasz, mr. Aernt Mulaert en mr. Steven Pietersz hun carrière voort als officiaal van de bisschop van Utrecht en traden als geestelijken in dienst van de kerk. De tweede mogelijkheid was om ambtenaar in dienst van de vorst te worden. Alleen mr. Jacob Boudijnsz en mr. Jan van den Briel slaagden hierin. Ten slotte kon een pensionaris in dienst treden van de Staten. De steden konden hun pensionaris tijdelijk ter beschikking stellen van de Staten van Holland voor specifieke opdrachten. Alleen van mr. Jacob van der Sande en mr. Paulus Buys die landsadvocaat werd, is een vast dienstverband bij de Staten bekend.54 In de 16de eeuw werden de carrières homogeen in 53 RAL, SAI, inv. nr. 384, fol. 72v-73r (1539). Vgl. Blockmans, ‘Flemings on the move’, 320. 54 Kokken, Steden en Staten, 196-199; en Koopmans, Staten van Holland, 91-94.
92 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
die zin dat men of alleen in dienst van de steden of alleen voor de vorst werkte.55 Uiteindelijk bewandelde 32% van de pensionarissen dit carrièretraject. 3. Pensionarisschap als een opstap tot het stedelijk bestuur. In zowel Haarlem als Leiden drongen drie pensionarissen door tot het stedelijke bestuur, maar percentueel was er wel een verschil (30% tegen 19%). In Leiden lag het percentage pensionarissen dat stadsbestuurder werd veel lager, omdat ze vaak geen poorter waren. Er waren twee wegen voor de pensionaris om een bestuursfunctie te verwerven. Allereerst door nauwe banden met de bestuurselite van de stad te hebben, zoals mr. Willem van Oijen en mr. Cornelis van Veen te Leiden en mr. Quirijn Dirksz te Haarlem. Een tweede mogelijkheid was om een lange ambtelijke carrière te maken binnen de stad. Zo vervulde mr. Lambrecht Jacobsz het stadssecretaris- en pensionarisschap voordat hij tussen 1561 en 1571 tienmaal tot burgemeester en schepen werd gekozen. Mr. Jacob de Milde werd tijdens zijn dienstverband als pensionaris en secretaris lid van de Leidse Veertigenraad. In totaal verwierf 20% van de pensionarissen een stedelijke bestuursfunctie. Een academische opleiding als jurist en passende ervaring waren voorwaarden om aangesteld te worden als pensionaris, zij het dat er soms uitzonderingen gemaakt werden. De pensionarissen konden gedurende hun carrière in verschillende sectoren dienen (administratief, juridisch, bestuurlijk) alsmede op verschillende niveaus (privé-persoon, stad, centrale overheid, kerk). Uiteindelijk bepaalden opleiding, werkervaring, familiebanden, contacten met functionarissen aan de overheidsinstellingen, sociaal-economische positie en persoonlijke ambitie het precieze verloop van de carrières.56 Belangen en contacten Formeel gezien had de pensionaris als taak het ondersteunen van de gerechtsleden bij hun werkzaamheden. Maar in hoeverre kon hij informeel invloed uitoefenen op het beleid en de besluitvorming van de stad en daarbij belangen van anderen dienen? En welke rol speelden familiebanden en patronage bij de aanstelling van de pensionarissen? In Leiden was de pensionaris tot 1473 erg actief betrokken bij allerlei zaken die de stad aangingen. De hoge kosten van het reizen en handelen van mr. Aernt Mulaert bevielen de stad niet en leidden ook tot zijn ontslag. De taken van zijn opvolgers beperkten zich tussen 1473 en 1491 tot het juridische vlak. Aan het einde van de 15de eeuw raakte de pensionaris weer volledig betrokken bij de externe contacten van de stad. Brand meent dat de Leidse vroedschap na 1484 vrijwel alleen nog poorters aanstelde als pensionaris, die familiebanden met de politieke elite van de stad hadden. Hierdoor zou hun loyaliteit aan de stad groter zijn.57 Of dit daadwerkelijk het beleid en het streven was van de vroedschap valt te betwijfelen. Een lichter takenpakket en financiële overwegingen lijken in deze periode een belangrijkere rol gespeeld te hebben, want tussen 1510 en 1572 waren alle pensionarissen van nietLeidse afkomst. De Haarlemse vroedschap stelde vrijwel alleen poorters aan tot pensionaris. Waarschijnlijk leverde de verlenging van het dienstverband van de allochtoon mr. Jan van den Briel daardoor regelmatig discussie op.58 Het wantrouwen van de Haarlem55 S. ter Braake, ‘In the service of sovereign and subjects. Conflicting loyalties of Holland officials at the end of the Middle Ages (1480-1550)’ in: J. Veenstra en R. Suntrup (ed.), Medieval to early modern culture (Frankfurt a.M. 2006) ter perse. 56 Vgl. De Ridder-Symoens, ‘Universitaire vorming’, 39-44, 104-108; en Rogghé, ‘Trouw en verraad’, 118-120. 57 Brand, Over macht en overwicht, 144, 373; en RAL, SAI, inv. nr. 382, fol. 4r (1565); fol. 48r (1470). 58 Een ander conflict deed zich voor in 1558 toen mr. Lambrecht Jacobsz ervan werd beschuldigd tijdens een vergadering van de vroedschap en rijkdom dat hij ‘sollicitatien van pers[onen] aennam ende partye formeerde van den eenen poorter
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
93
se bestuurders kwam expliciet aan het licht na de dood van mr. Cornelis van Alkemade in 1566. De vroedschap wees toen de sollicitatie van de secretaris van de bisschop van Haarlem, mr. Jan Muntynck, af, omdat hij uitheems was. Mr. Jan van Zuyeren werd ook niet aangenomen omdat hij ‘luttel bevangen mitter stede saicke’ was. Het merendeel van de vroedschapsleden wilde een burgemeester belasten met de taken van de pensionaris. De gerechtsleden lieten naar hun mening namelijk teveel zaken over aan de pensionaris, waardoor zij zelf ‘luttel bewoegen mitter stede zaicken [werden], ende zulcx des te minder verstants ende kennisse dair af hebben’. De pensionaris zou hierdoor meer kwetsbaar zijn voor beïnvloeding van buiten af en daardoor de belangen van de stad kunnen schaden. De vroedschap besloot uiteindelijk om burgermeester Nicolaas van der Laan met de taken van de pensionaris te belasten.59 De angst van de Haarlemse vroedschap dat de pensionaris zich door zijn ervaring en kennis aan de controle van het gerecht kon onttrekken was niet ongegrond. De burgemeesters beschikten door de jaarlijkse bestuurswissel niet over de vereiste dossierkennis – de oligarchiserende tendens moet dit deels ondervangen hebben – en de pensionaris was tijdens reizen relatief vrij in zijn handelen.60 Tegelijkertijd was een pensionaris onmisbaar geworden voor de grotere steden, en Haarlem stelde in 1568 ook weer een pensionaris aan. Burgemeester en oud-pensionaris mr. Quirijn Dirksz verwoordde het motief voor deze aanstelling op de vroedschapsvergadering als volgt: ‘dat dese stede sonder pensionaris nyet mogelick en was te weesen, overmits dat de burgermeesteren dair toe in reysen ende al dat dese zaicke betreff ende es nyet mogelick te vaceren’. Verder constateerde hij dat de jaarlijkse bestuurswissel tot gevolg had dat de burgemeesters behoefte hadden aan registers van alle lopende zaken, omdat ‘heur nyet moegelyck en es om goet geheuchnisse van alles stadich tonderhouden, maer dat van node ware een goet geleert man daer toe te committeren.’61 De burgemeesters konden niet langer alleen de externe contacten voor hun rekening nemen. En de complexiteit van de zaken die met de centrale overheid en op de Staten besproken werden, maakten een goede dossierkennis onontbeerlijk. De pensionaris bezat deze kennis en brede ervaring en gaf door zijn permanente aanstelling continuïteit aan het stedelijke beleid. Hoe groot zijn invloed daarin was en in hoeverre hij eigen belangen nastreefde, was uiteindelijk afhankelijk van zijn persoonlijke kwaliteiten en de houding van zijn werkgevers.62 De conflicten tussen het Haarlemse en Leidse stadsbestuur en hun pensionarissen waren uiteindelijk vrijwel altijd van zakelijke aard; het betrof dan ontevredenheid over hun functioneren of kwesties van financiële aard. Alleen mr. Pieter de Milde moest zijn functie waar-
59
60
61 62
jegens den anderen’. Hij kwam er vanaf met een berisping en wanneer ‘hij versocht van eenige poorteren omme hemluyden te willen assisteren ende te consulteeren in hueren saicke [dan zou hij] dat mogen doen sonder opspraicke jegens den vreemden’; AvK, SAH, inv. nr. 4, fol. 212v-213r. ‘Zoe dat een pensionaris (...) veele van der stede zaicken tot scade van de stede verduysteren, ende oick (...) zoe wel buyten als binnen de stede geraken tot groot credit, wairdien zyluden, als wesende oick menschen ende heure affectien mede hebbende, by wijlen groot ongemack in den steden causeren zo men an eenige steden noch onlancx heeft moge zyen’; AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 127r-128v (1566). Het is onduidelijk naar welk incident er verwezen wordt. Voor conflicten tussen de stad en de pensionarissen of secretarissen in Dordrecht, Gouda en Delft: Melles, Ministers aan de Maas, 3-5; J.J. Woltjer, ‘Een Hollands stadsbestuur in het midden van de 16e eeuw. Brouwers en bestuurders te Delft’ in: D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje (red.), De Nederlanden in de late middeleeuwen (Utrecht 1987) 261-279, aldaar 269-277; en zie ook: Rogghé, ‘Trouw en verraad’, 121-124. AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 178r-178v (1568). W. Prevenier, ‘Ambtenaren tussen stad en land in de Nederlanden. Socio-profesionele evoluties (veertiende tot zestiende eeuw)’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 84 (1972) 44-59; en Wils, ‘Stadspensionarisschap’, 51.
94 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
schijnlijk opgeven, omdat hij voor het Hoekse kamp had gekozen bij de inname van Leiden in 1481. Ook in de periode voor de Opstand speelde de religieuze overtuiging van de pensionaris geen doorslaggevende rol. De stadsbesturen, samengesteld uit katholieken en calvinisten, voerden in Haarlem en Leiden over het algemeen een gematigde en pragmatische koers. Mr. Jacob Lambrechtsz en Quirijn Dirksz werden bijvoorbeeld niet door het stadsbestuur maar door de Geuzen opgehangen. Mr. Paulus Buys, die een leidende rol had voor en tijdens het beleg van Leiden, volgde ook duidelijk niet het beleid van het Leidse stadsbestuur. Voorafgaand aan de Opstand was hij echter niet vaak meer aanwezig in Leiden, omdat hij allerlei werkzaamheden voor de Staten uitvoerde.63 De technocratisering van het bestuur, de introductie van vreemdelingen en de negatieve reactie hiertegen van autochtonen, en het ontstaan van dubbele moraal op het terrein van trouw aan de opdrachtgever waren volgens Prevenier kenmerken van een zich ontwikkelende ambtenarenstand. Deze ambtenaren, die zowel de steden als de vorst dienden, konden de tegenstellingen tussen de lokale en centrale instellingen verzachten.64 De vraag is in hoeverre in Holland ook een groep ambtenaren ontstond die een brug vormde tussen de steden en de staat. In een nog te verschijnen bijdrage toont Ter Braake aan dat het na 1520 ongebruikelijk werd voor pensionarissen om hun carrière in vorstelijke dienst voort te zetten. Het valt echter te betwijfelen of dit daadwerkelijk leidde tot twee aan elkaar geopponeerde netwerken van ambtenaren. Er bestonden namelijk wel verwantschaps- en patronagebanden, al blijft de concrete betekenis van dergelijke relaties en contacten lastig te bepalen.65 Eerder is al opgemerkt dat slechts enkele pensionarissen gelieerd waren aan de stedelijke bestuurselites. Tussen de grafelijke ambtenaren en de stedelijke elites zijn ook verwantschapsbanden vastgesteld, maar de omvang en betekenis hiervan is nog niet eerder onderzocht.66 Er zijn wel meerdere voorbeelden te geven van familie- of patronagebanden tussen pensionarissen en grafelijke ambtenaren. De grootvader en vader van Baynaert Say hadden bijvoorbeeld in grafelijke dienst gewerkt, en Johan van Dompselaar, die eerder baljuw van Kennemerland was geweest, was gehuwd met Anna van Coulster, de dochter van raadsheer bij het Hof van Holland Abel van Coulster. Verder vervulden twee zonen van mr. Cornelis van Veen functies aan het Hof van Holland en trouwde de dochter van mr. Paulus Buys met
63 P.H. Trembath, ‘Haarlem in de 16e eeuw. Voorspel van een opstand’, Jaarboek Haerlem (1971) 187-266, aldaar 227-245, 259259; J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: G.F. van der Ree-Scholtens red. e.a., Deugd boven geweld. Een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Hilversum 1995) 19-45; aldaar 40; S. Groenveld, ‘Leiden in de eerste jaren van de Nederlandse Opstand, 1566-1575’ in: J.W. Marsilje e.a., Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. I Leiden tot 1574 (Leiden 2002) 201-216; Kokken, ‘Leidse pensionaris’, 125; en Koopmans, Staten van Holland, 250-251, 256-257. 64 J. Dumolyn, ‘Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische ambtenaren’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 28 (2002) 417-438, aldaar 428-433, 436-438; Prevenier, ‘Ambtenaren’, 47-49, 58; en G.E. Aylmer, ‘Centre and locality. The nature of power elites’ in: W. Reinhard (ed.), Power elites and state building (Oxford 1996) 59-77, aldaar 67, 77. 65 Ter Braake, ‘Conflicting loyalties’; en vgl. P. Molas Ribalta, ‘The impact of central institutions’ in: W. Reinhard (ed.), Power elites and state building (Oxford 1996) 19-39, aldaar 34-39. Alleen mr. Qurijn Talesius, mr. Willem Simonsz en mr. Cornelis Jansz waren direct afkomstig uit bestuursfamilies, daarnaast hadden mr. Jacob van der Sande en mr. Jacob Willemsz familiebanden met de stedelijke elite. Ook in Antwerpen, Leuven en Gent waren de pensionarissen niet direct gelieerd aan de bestuurselite, maar afkomstig uit ambtenarenfamilies die de functies probeerden te monopoliseren; De Ridder-Symoens, ‘Universitaire vorming’, 43, 105; Rogghé, ‘Trouw en veraad’, 115-116; M. Boone, Gent en de Bourgondische hertogen ca.1384-ca.1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces (Brussel 1990) 130; en Damen, Staat van dienst, 209-211. 66 Dumolyn, ‘Investeren’, 425-433. Voor de familiale banden tussen de grafelijke ambtenaren en de stedelijke elites; Tracy, Holland, 134; en M. Damen, ‘Tussen stad en land. Bourgondische ambtenaren en Leiden in de 15de eeuw’, Leids jaarboekje 95 (2003) 45-75.
De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
95
raadsheer mr. Cornelis van Nieuwstad. Een duidelijk voorbeeld van patronage was de herbenoeming van mr. Aernt Mulaert als pensionaris van Leiden op voorspraak van Karel de Stoute. Cornelis Suys, de president van het Hof van Holland, schreef aanbevelingsbrieven voor mr. Jan van Bancken, die tevergeefs solliciteerde voor de functie van pensionaris in Leiden, en mr. Adriaan van Assendelft die aangesteld werd in Haarlem.67 Tot slot is het opmerkelijk dat ruim een kwart van de Leidse pensionarissen eerder advocaat was geweest bij het Hof van Holland. Het zou interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre de vorst zijn ambtenaren uit deze groep juristen aantrok. Conclusie In de 14de eeuw hadden Haarlem en Leiden al een klerk in dienst voor het schrijfwerk dat voortkwam uit het bestuur van de stad en de dienstreizen van gerechtsleden. De hoeveelheid reizen en de complexiteit van de af te handelen zaken nam in de loop van de 15de eeuw toe, als het gevolg van de inlijving van het gewest Holland in de Bourgondische personele unie. De steden stelden daarom vanaf het midden van de 15de eeuw een pensionaris aan die met de burgemeesters de contacten met de grafelijke ambtenaren en de andere steden onderhield. De pensionaris was aanvankelijk belast met het behartigen van de juridische zaken van de stad aan het Hof van Holland en de Grote Raad. Daarnaast adviseerde hij de gerechtsleden in bestuurlijke en juridische zaken. Hij vergezelde verder de stedelijke gedeputeerden, maar reisde ook vaak alleen op last van de stad. Aan het einde van de 15de eeuw kwam de nadruk steeds meer op de externe vertegenwoordiging van de stad en de verslaggeving daarvan te liggen. Dit had te maken met het feit dat de steden vaste procureurs en advocaten aan de hoven aanstelden, de intensivering van het interstedelijk overleg op de Staten en het aantal reizen dat gemaakt moest worden naar Brussel en Mechelen voor overleg met de grafelijke ambtenaren van de bestuurlijke en financiële instellingen. De pensionaris diende kennis te hebben van financiële en juridische zaken, politieke verhoudingen, de handel en nijverheid, en de waterstaat, omdat hij tijdens zijn reizen te maken kreeg met vrijwel alle bestuurlijke en juridische zaken die de stad aangingen. Haarlem en Leiden stelden op twee uitzonderingen na altijd academisch geschoolde juristen aan als pensionaris, die vaak al ervaring hadden opgedaan als advocaat, pensionaris in een andere stad of als secretaris. De pensionaris behield altijd een ondersteunende taak en kon slechts informeel invloed op het stedelijk beleid uitoefenen of zijn eigen belangen nastreven. Het stadsbestuur moest wel verzekerd zijn van de loyaliteit van de pensionaris aan de stad en hem kunnen controleren. Slechts enkele pensionarissen waren gelieerd aan de bestuurselite van de stad. Over het algemeen moeten de pensionarissen uit bemiddelde families afkomstig zijn geweest, die hun universitaire opleiding konden bekostigen. Het pensionarisschap was een voltijdbaan en er stond dan ook een behoorlijk salaris en de nodige emolumenten tegenover. Ongeveer de helft van de pensionarissen kreeg de mogelijkheid om de carrière voort te zetten als ambtenaar in dienst van de vorst of de kerk, als functionaris van de Staten van Holland, of als stadsbestuurder. In de 16de eeuw werd het ongebruikelijk dat de pensionarissen in dienst van de vorst traden. Ondanks de homogenisering van het carrièreverloop, lijken de 67 Van Steensel, Dienaars van de stad, bijlage 5; RAL, SAI, inv. nr. 382, fol. 48r (1501); inv. nr. 385, fol. 157v-158r (1564); en AvK, SAH, inv. nr. 5, fol. 178r-178v (1568).
96 De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden
pensionarissen door verwantschaps- en patronagebanden nauwer gelieerd te zijn geweest aan de grafelijke ambtenaren dan aan de stedelijke bestuurselites. Waarschijnlijk had dit te maken met de mobiliteit van de pensionarissen, die niet lang in dienst van dezelfde stad bleven, en hun sociaal-economische positie, waardoor ze doorgaans niet tot de economische elite van de stad behoorden. Bij de benoeming van een pensionaris gaven zijn kwaliteiten en soms ook zijn looneisen uiteindelijk de doorslag voor het stadsbestuur. Met hun kennis van en ervaring met de bestuursstructuren, die voortdurend in ontwikkeling waren en steeds verder formaliseerden, speelden de pensionarissen een belangrijke communicatieve rol in de verschuivende machtsverhoudingen tussen het centrale bestuur en de Hollandse steden. De verklaring voor het voortbestaan van het pensionarisambt kan echter niet eenzijdig bij de opkomst van de Bourgondisch en Habsburgse staatsmacht gelegd worden. Ook binnen het bestuur en organisatie van de steden vond een proces van professionalisering plaats, waarbij de magistraat bepaalde taken steeds meer overliet aan gespecialiseerde dienaren. In de eerste helft van de 16de eeuw had het pensionarisschap zijn definitieve vorm gekregen. Met het wegvallen van het landsheerlijke bestuur na de Opstand konden de pensionarissen door hun aanwezigheid op de Staten van Holland wel een nog duidelijker stempel drukken op het landelijke beleid. De Staten van Holland namen daarom enige malen maatregelen om tot een uniforme gewestelijke regeling te komen waarin de formele positie van de pensionaris stond vastgelegd. Het pensionarisschap bleek tijdens de Republiek nog duidelijker een politiek ambt. Hierdoor werd in veel steden de band tussen de pensionaris en het patriciaat nauwer, maar tegelijkertijd bracht dit het bekende gevaar mee dat de pensionaris betrokken raakte bij lokale politieke rivaliteiten.68
68 Melles, Ministers aan de Maas, 9-21; en J.A.F. de Jongste, ‘Hollandse stadspensionarissen tijdens de Republiek. Notities bij een onderzoek’ in: S. Groenveld, M.E.H.N. Mout en I. Schöffer (red.), Bestuurders en geleerden. Opstellen over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Woltjer bij zijn afscheid als hoogleraar van de Rijksuniversiteit te Leiden (Amsterdam 1985) 85-96.