DE KWALITATIEVE EFFECTEN VAN DE VERWANTSCHAPSREGELING
- eindrapport -
dr. Marga de Weerd dr. Mireille Gemmeke
Amsterdam, september 2003 Regioplan publicatienr. 1026 Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam Tel.: 020 - 5315315 Fax : 020 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord 1
Achtergrond en opzet van het onderzoek .................................................................... 1 1.1 Achtergrond......................................................................................................... 1 1.2 Vraagstelling ....................................................................................................... 2 1.3 Opzet van het onderzoek ..................................................................................... 2 1.4 Selectie en respons ............................................................................................... 3 1.5 Leeswijzer ............................................................................................................ 7
2
Context en reikwijdte .................................................................................................. 9 2.1 Inleiding .............................................................................................................. 9 2.2 Context ................................................................................................................ 9 2.3 Aanbod verwantverklaarde opleidingen............................................................ 12 2.4 Aanbod vrijwillig verkorte opleidingen ............................................................ 17 2.5 Samenvatting en conclusies............................................................................... 18
3
Realiseren van verkorte opleidingstrajecten.............................................................. 3.1 Inleiding ............................................................................................................ 3.2 Vormgeven van verkorte opleidingstrajecten.................................................... 3.3 Knelpunten bij het realiseren van verkorte opleidingstrajecten ........................ 3.4 Samenvatting en conclusies...............................................................................
4
Kwaliteit, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid ....................................................... 29 4.1 Inleiding ............................................................................................................ 29 4.2 Kwaliteit ............................................................................................................ 29 4.3 Studeerbaarheid................................................................................................. 31 4.4 Aantrekkelijkheid .............................................................................................. 34 4.5 Samenvatting en conclusies................................................................................ 36
5
Knelpunten, voorwaarden en verwantschap.............................................................. 39 5.1 Inleiding ............................................................................................................ 39 5.2 Huidige knelpunten ........................................................................................... 39 5.3 Voorwaarden voor succesvolle verkorte trajecten ............................................ 45 5.4 Kritiek op de verwantschapsregeling ................................................................ 46 5.5 Samenvatting en conclusies…………………………………………………… 48
21 21 21 24 26
6
Samenvatting en conclusies………………………………………………………… 51 6.1 Onderzoeksvragen, onderzoeksopzet en respons ............................................. 51 6.2 De verwantschapsregeling in perspectief ......................................................... 53 6.3 Realiseren van verkorte opleidingstrajecten...................................................... 54 6.4 Kwaliteit, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid ............................................... 55 6.5 Knelpunten, voorwaarden en verwantschap...................................................... 57 6.6 Conclusies ......................................................................................................... 60 6.7 Reikwijdte van het onderzoek ........................................................................... 61
Literatuur
...................................................................................................................... 63
Bijlage 1: Overzicht van verwante opleidingen aangewezen door OCenW ...................... 65
VOORWOORD
Ten behoeve van de evaluatie van de verwantschapsregeling heeft Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van het Ministerie van OCenW de kwalitatieve effecten van deze regeling onderzocht. Van de bevindingen van het onderzoek wordt in dit rapport verslag gedaan. Op deze plek willen we graag alle mensen bedanken die aan dit onderzoek hun medewerking hebben verleend. Dat betreft vanzelfsprekend de leden van de begeleidingscommissie en de contactpersonen bij het Ministerie. Het betreft met name ook de opleidingscoördinatoren, docenten en studenten bij de onderzochte opleidingen. Zij hebben een aanzienlijk deel van hun vaak kostbare tijd op willen offeren ten behoeve van een uitgebreid interview of het deelnemen aan een groepsgesprek in het kader van ons onderzoek. Met name de opleidingscoördinatoren en mensen in aanverwante functies die ons hebben geholpen bij de organisatie van de verschillende gesprekken zijn wij zeer erkentelijk.
Amsterdam, september 2003
Marga de Weerd
1
ACHTERGROND EN OPZET VAN HET ONDERZOEK
1.1 Achtergrond In april 1998 is de “Regeling aanwijzing opleidingen hoger beroepsonderwijs en opleidingen beroepsonderwijs in verband met onderlinge verwantschap” (kortweg: de verwantschapsregeling) van kracht geworden. Deze regeling geeft studenten met een MBO-diploma op niveau 4 het recht op een vrijstelling van 42 studiepunten in een verwantverklaarde opleiding op HBO-niveau. Dat komt neer op een studieduurverkorting van een jaar. Daarnaast wordt hun recht op studiefinanciering beperkt tot drie in plaats van vier jaar. De HBO-opleidingen die verwant zijn verklaard aan MBO-opleidingen dienen de vrijstelling van 42 studiepunten inhoudelijk te regelen en op te nemen in hun onderwijs- en examenregeling. De instelling kan besluiten minder dan 42 studiepunten vrijstelling te verlenen wanneer zij van oordeel is dat de betrokken student onvoldoende gekwalificeerd is. Zij dient de student daarvan schriftelijk op de hoogte te stellen. De student kan in dat geval een beroep doen op een studiefonds dat voor dit doel door de hogeschool in stand wordt gehouden. In 1998 zijn 26 HBO-opleidingen verwant verklaard aan één of meer MBO-opleidingen. Met ingang van het studiejaar 2000-2001 zijn daaraan nog 8 en voor het studiejaar 2001-2002 zijn daaraan nog eens 6 HBO-opleidingen toegevoegd (zie voor een overzicht van de verwantverklaarde opleidingskoppels bijlage 1). Het veld, vertegenwoordigd door de HBO-raad en de BVE-raad, heeft onder meer in het kader van de evaluatie van de WEB de effectiviteit van de verwantschapsregeling ter discussie gesteld. Belangrijkste punt van zorg is dat de kwaliteit en de studeerbaarheid van wettelijk verwantverklaarde opleidingen in het geding zou kunnen komen door de gedwongen verkorting van 42 studiepunten die daar moet worden gerealiseerd. Daarnaast lijkt er sprake van een zekere willekeur bij het wel of niet verwant verklaren van bepaalde opleidingen. Interessant in dat verband is het verschijnsel van de vrijwillig verkorte opleidingen: opleidingen die door hogescholen op eigen initiatief verkort worden aangeboden aan doorstromende MBO-ers. Het fenomeen vrijwillig verkorte opleidingen is in het kader van de verwantschapsregeling op twee manieren van belang. Op de eerste plaats omdat een belangrijk doel van de verwantschapsregeling was te besparen op de onderwijsuitgaven. Indien MBO- en HBO-opleidingen op eigen initiatief studenten succesvol verkorte trajecten aanbieden, zou dat ook een besparing tot gevolg kunnen hebben. Daarmee zou je kunnen zeggen dat de gedwongen verkorting die de verwantschapsregeling met zich mee bracht overbodig was. Op de tweede plaats is het interessant om na te gaan of er een verschil is in de kwaliteit van de vrijwillig verkorte en wettelijk verwantverklaarde opleidingen.
1
1.2 Vraagstelling Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft besloten een onderzoek naar de kwalitatieve effecten van de verwantschapsregeling te laten uitvoeren. Regioplan kreeg de opdracht tot dit onderzoek. De algemene onderzoeksvraag van het onderzoek luidt: Wat zijn de effecten van de verwantschapsregeling en die van de verkorte trajecten op de kwaliteit van het onderwijsaanbod? Deze vraag valt uiteen in de volgende deelvragen: 1. Hoe wordt door de verwante opleidingen de vrijstelling van 42 studiepunten gerealiseerd? 2. Welke knelpunten doen zich voor bij het realiseren van de vrijstelling en wat is het oordeel over de mate van verwantschap van de opleidingskoppels? 3. Hoe wordt voor de verkorte trajecten de vrijstelling gerealiseerd? Hoe groot is deze? 4. Welke knelpunten doen zich voor bij het realiseren van de vrijstelling en wat is het oordeel over de mate van verwantschap van de verkorte trajectenkoppels? 5. Hoe is de studeerbaarheid van de verwante opleidingen en verkorte trajecten? 6. Hoe beïnvloedt het aanbod van verwante opleidingen en verkorte trajecten de keuzes van studenten MBO voor werk of vervolgstudie? 7. Onder welke voorwaarden kunnen instellingen komen tot succesvolle verwante opleidingen en verkorte trajecten? Daarnaast omvatte het onderzoek één kwantitatieve onderzoeksvraag: 8. Wat is het aanbod van verwante opleidingen voor MBO en HBO? Hoe is de spreiding van dit aanbod naar soort en regio?
1.3 Opzet van het onderzoek Het onderzoek heeft een overwegend kwalitatief karakter. Door de medewerking aan het onderzoek van de verschillende partijen die te maken hebben met de verwantschapsregeling, worden de effecten van de verwantschapsregeling zo breed mogelijk belicht. Dat betreft op MBO- en HBO-instellingen doorstroomcoördinatoren die op instellingsniveau werkzaam zijn. Daarnaast is gesproken met opleidingscoördinatoren van MBO- en HBO-opleidingen. Bo-
2
vendien is bij HBO-instellingen gesproken met docenten en studenten die betrokken zijn bij verwante en verkorte opleidingen.1 De dataverzameling in het onderzoek viel uiteen in drie fasen. De eerste fase van het onderzoek was erop gericht op basis van CREBO- en CROHO-bestanden het aantal verwante opleidingen inventariseren. Daarnaast is ten behoeve van de selectie van cases in de derde fase door middel van telefonische interviews met doorstroomcoördinatoren in het HBO geïnventariseerd hoeveel verkorte opleidingen de verschillende hogescholen aanbieden. Waar nodig en mogelijk is extra informatie hieromtrent verzameld via websites en studiegidsen van hogescholen. De tweede dataverzamelingsfase was erop gericht het beleid van instellingen ten aanzien van verwante en verkorte opleidingen te inventariseren. Daarnaast wilden we in deze fase een eerste beeld krijgen van de verschillen tussen de instellingen wat betreft het belang dat aan verwante en verkorte opleidingen wordt gehecht. Daartoe zijn de doorstroomcoördinatoren van MBO- en HBO-instellingen telefonisch geïnterviewd. De derde fase van dataverzameling was erop gericht gegevens op opleidingsniveau te verzamelen met betrekking tot de gevolgen van het realiseren van verwante en verkorte opleidingen. Daartoe zijn in deze fase opleidingscoördinatoren in het MBO en in het HBO geïnterviewd. In het geval van opleidingscoördinatoren van MBO-opleidingen ging het om telefonische interviews, in het geval van opleidingscoördinatoren in het HBO ging het om face-toface interviews. Bij de HBO-opleidingen zijn daarnaast groepsgesprekken gehouden met docenten en met vanuit het MBO doorgestroomde studenten.2
1.4 Selectie en respons Eerste fase van dataverzameling In de eerste fase van het onderzoek hebben we zoveel mogelijk hogescholen benaderd met de vraag hoeveel verkorte opleidingen zij op de verschillende onderwijsgebieden aanboden. In onderstaand overzicht staat per type hogeschool aangegeven hoeveel instellingen wij hebben bereikt.
1
Onder ‘verwante opleidingen’ verstaan we de wettelijk verwantverklaarde opleidingen, onder ‘verkorte opleidingen’ verstaan we die opleidingen die instellingen op eigen initiatief verkort aanbieden aan doorstromende MBO-studenten. 2
Het was aanvankelijk de bedoeling dat ook groepsgesprekken zouden worden gehouden met MBO-docenten. Door verschillende opleidingscoördinatoren in het MBO werd ons echter verzekerd dat de docenten ons weinig tot niets zouden kunnen vertellen over de verkortingen in het HBO. Om die reden is van deze gesprekken afgezien.
3
Tabel 1.1 Respons hogescholen eerste fase Type hogeschool Aantal in Nederland* Brede hogeschool 26 PABO’S 9 Kunstonderwijs 8 Landbouwonderwijs 5 Overig*** 6 Totaal 54
Aantal bereikt 23 6 5 3 6 43
Respons** 88% 67% 63% 60% 100% 80%
* Op basis van CROHO 2002-2003. De verschillende Fontysinstellingen zijn als één instelling geteld. ** Dit betreft de brutorespons. De nettorespons bedraagt 100 procent. Alle personen die we hebben kunnen bereiken, waren bereid om mee te werken. *** Hogescholen met opleidingen in 1 of 2 onderwijssectoren niet behorende tot de PABO’s, het kunstonderwijs of het landbouwonderwijs.
Tweede fase van dataverzameling In de tweede fase van dataverzameling zijn vijftien MBO- en vijftien HBO-instellingen met verwantverklaarde en op eigen initiatief verkorte opleidingen geselecteerd. Bij die selectie is gelet op een goede geografische spreiding en diversiteit wat betreft het aanbod van verkorte opleidingen. De instellingen voor kunstonderwijs zijn buiten beschouwing gelaten, omdat uit de eerste fase van het onderzoek was gebleken dat zij geen verkorte opleidingen aanboden aan doorstromende MBO-studenten. Bovendien zijn er in deze sector geen verwantverklaarde opleidingen. Het aantal PABO’s is in de selectie beperkt aangezien zij maar één opleiding aanbieden. Dat betreft wel een wettelijk verwantverklaarde opleiding. Ook het aantal landbouwinstellingen is beperkt tot één omdat er slechts een klein aantal landbouwhogescholen in Nederland is en het percentage HBO-studenten in het landbouwonderwijs zeer beperkt is. Op basis van bovenstaande criteria zijn eerst vijftien HBO-instellingen geselecteerd. Vervolgens is bekeken met welke MBO-instellingen deze HBO-instellingen samenwerkten. Indien er sprake was van samenwerking met meerdere MBO-instellingen hebben we er daarvan random één geselecteerd. Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot de selectie van: - drie hogescholen waaronder een landbouwhogeschool en drie MBO-instellingen in NoordNederland; - drie hogescholen en drie MBO-instellingen in Oost-Nederland; - vier hogescholen waaronder een PABO, en vier MBO-instellingen in Zuid-Nederland; en - vijf hogescholen en vijf MBO-instellingen in West-Nederland. Alle door ons benaderde doorstroomcoördinatoren van de geselecteerde instellingen waren bereid om mee te werken aan een telefonisch interview van een half uur. De respons is daarmee 100 procent. Derde fase van dataverzameling Voor deze fase zijn acht cases geselecteerd. Een case bestaat uit een wettelijk verwantverklaarde opleiding en een verkorte opleiding uit dezelfde onderwijssector bij een MBO- en een HBO-instelling. Bij zowel de verwante als de verkorte opleidingen zijn gesprekken gevoerd 4
met een opleidingscoördinator in het HBO, een opleidingscoördinator in het MBO, met docenten in het HBO en met vanuit het MBO doorgestroomde studenten in het HBO. Iedere case bestaat daarmee uit ten minste vier gesprekken en ten hoogste acht gesprekken. Vier indien we voor de verkorte en de verwante opleiding dezelfde personen konden spreken, acht indien we voor de verkorte en de verwante opleiding verschillende mensen moesten spreken. Bij de selectie van cases is gelet op de volgende voorwaarden: spreiding over de onderwijssectoren, geografische spreiding en diversiteit van instellingen met betrekking tot hun beleid ten aanzien van verwante en verkorte opleidingen. Spreiding over onderwijssectoren In het hoger onderwijs worden zeven sectoren onderscheiden: Economie, Gedrag en Maatschappij, Taal en Cultuur, Gezondheidszorg, Onderwijs, Techniek en Landbouw en Natuurlijke omgeving. Uit de eerste fase van dataverzameling is gebleken dat de sector Taal en Cultuur geen verwantverklaarde opleidingen heeft. Deze sector is daarom in de rest van het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Bovendien kwam naar voren dat in de sectoren Gezondheidszorg en Onderwijs nauwelijks sprake was van aanbod van verkorte opleidingen. Beide sectoren kennen wel een verwante opleiding. In de sectoren Economie, Gedrag en Maatschappij en Techniek bleek een aanzienlijk deel van de opleidingen verkort te worden aangeboden, waarbij moet worden aangetekend dat sprake is van grote verschillen tussen instellingen. De sector Landbouw bleek relatief het grootste aantal verwante en verkorte opleidingen te hebben. Omwille van de aanwezigheid van een (relatief) groot aantal verkorte en verwante opleidingen is besloten opleidingen uit de sectoren Economie, Gedrag en Maatschappij, Techniek en Landbouw in het onderzoek te betrekken. De sectoren Economie, Gedrag en Maatschappij en Techniek herbergen een veel groter aantal studenten dan de sector Landbouw. Om die reden is in de sector Landbouw bij één instelling een verwante en een verkorte opleiding geselecteerd. Bij de sectoren Techniek, Economie en Gedrag en Maatschappij zijn een verwante en een verkorte opleiding bij twee instellingen geselecteerd. Omdat maximaal acht cases konden worden geselecteerd in het onderzoek is in overleg met de opdrachtgever besloten deze in te vullen met de verwante opleiding voor leerkracht basisonderwijs in de sector Onderwijs. Spreiding over regio’s Omdat het vermoeden bestond dat er sprake zou kunnen zijn van regionale verschillen is ervoor gekozen uit iedere regio van het land ten minste één instelling te selecteren. Bij de verdeling van het aantal instellingen per regio is enigszins rekening gehouden met het aantal MBO- en HBO-instellingen in de verschillende regio’s. In de regio West zijn drie instellingen geselecteerd, in de regio Zuid en Noord zijn elk twee instellingen geselecteerd en in de regio Oost is één instelling geselecteerd. 5
Selectie van opleidingen Bij de keuze van de opleidingen binnen de verschillende sectoren hebben we ons zoveel mogelijk gericht op verwante en verkorte opleidingen met een groot aantal studenten.3 Daarnaast hebben we geprobeerd bij twee instellingen eenzelfde opleiding te selecteren, zodat we een indicatie konden krijgen van de mate waarin bepaalde problemen wellicht gebonden zijn aan een specifieke opleiding. Zo wilden we bijvoorbeeld bij instelling A en instelling B de opleiding Sociaal Pedagogische hulpverlening selecteren. Dat bleek echter niet altijd mogelijk, omdat niet alle in eerste instantie geselecteerde opleidingen bij beide geselecteerde instellingen in fase 2 werden aangeboden. Respons Bij alle geselecteerde instellingen hebben we opleidingen bereid gevonden om hun medewerking aan de derde fase van het onderzoek te verlenen. Op instellingsniveau is de respons in deze fase van het onderzoek daarmee eveneens 100 procent. Op opleidingsniveau is dat echter iets minder, aangezien een van de opleidingen die wij benaderd hebben geen kans zag om tijd vrij te maken voor het onderzoek in de periode waarin de gegevens voor het onderzoek moesten worden verzameld. Bij de meeste opleidingen hebben we zowel opleidingscoördinatoren als docenten als studenten gesproken. Dat is echter niet altijd gebeurd. Met name de gesprekken met docenten bleken niet altijd realiseerbaar. Inhoudelijk heeft dit voor het onderzoek geen grote gevolgen gehad omdat de opleidingscoördinatoren bij de opleidingen waar geen apart groepsgesprek is gevoerd met docenten, zelf ook nog doceerden. In onderstaand overzicht staat weergegeven op welke opleidingen welke gesprekken hebben plaats gevonden.
3
Hierbij moet worden aangetekend dat het daarbij niet per se gaat om studenten die vanuit het MBO zijn doorgestroomd. Daarover zijn namelijk geen gegevens beschikbaar.
6
Tabel 1.2
Overzicht van gevoerde gesprekken bij opleidingen en instellingen Opleidingscoörd Opleidingscoörd Docenten MBO
Techniek Biologie en medisch laboratoriumonderzoek, instelling A Biologie en medisch laboratoriumonderzoek, instelling B Bouwkunde, instelling A Bouwkunde, instelling B Gedrag Sociaal Pedagogische Hulpverlening, instelling A Sociaal Pedagogische Hulpverlening, instelling C Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, instelling A Sociaal Juridische Dienstverlening, instelling C Economie Bestuurskunde, instelling D Bestuurskunde, instelling E Facility Management, instelling E Bedrijfseconomie, instelling D Onderwijs Leraaropleiding basisonderwijs, instelling F Landbouw Diermanagement, instelling G Totaal
Studenten
HBO
1
1
2
3
1
1
1*
3***
1 1
1 1
1* 2
7** 5
1
1
3
5
1
1
2
0
1
1
0
0
1
1
4
4
1 1 1
1 0 1 1
2 0 1* 3
1 0 4*** 4
1
1
4
4
1 13
1 13
4 29
4*** 44
*
Er is geen apart gesprek gevoerd met deze docenten. Het gaat om personen die zowel opleidingscoördinator als docent waren of om gesprekken waarbij de docent bij het gesprek met de opleidingscoördinator aanwezig was. ** Het gaat om twee gesprekken: een gesprek met drie studenten in de driejarige variant van de opleiding en een gesprek met vier studenten in de drieënhalfjarige variant van de opleiding. *** Het gaat zowel om studenten die zijn ingestroomd uit een verwantverklaarde als uit een niet-verwantverklaarde MBO-opleiding die hetzelfde verkorte traject volgen.
1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 beschrijven we de beleidscontext van de verwantschapsregeling bij de hogescholen en MBO-instellingen. Daarbij gaan we in op zaken als de samenwerking tussen MBOen HBO-instellingen en de verkortingen die wellicht al werden aangeboden op het moment dat de verwantschapsregeling van kracht werd. Daarnaast beschrijven we het beleid van instellingen met betrekking tot verwantschap en verkorte opleidingen. In dit hoofdstuk geven we daarnaast een indruk van het getalsmatige belang van verwante en verkorte opleidingen. De informatie in dit hoofdstuk is afkomstig uit de interviews met doorstroomcoördinatoren die voor de eerste en de tweede fase van het onderzoek gehouden zijn. Daarnaast wordt informatie gepresenteerd die gebaseerd is op analyses van CREBO- en CROHO-bestanden. 7
In hoofdstuk 3 staan de opleidingen centraal. Hoe zijn de verkortingen gerealiseerd en welke knelpunten hebben zich daarbij voorgedaan zijn vragen die in dit hoofdstuk beantwoord worden. Hoofdstuk 4 draait om de consequenties van het verkorte traject bij de al dan niet-verwantverklaarde opleidingen voor de kwaliteit, de studeerbaarheid en de aantrekkelijkheid. In hoofdstuk 5 beschrijven we de structurele knelpunten die op dit moment ervaren worden bij de verwantverklaarde en de vrijwillig verkorte opleidingen. Daarnaast beschrijven we de voorwaarden waaronder succesvolle verkorte trajecten tot stand kunnen komen. Bovendien beschrijven we in dit hoofdstuk de consequenties van een eventuele afschaffing van de verwantschapsregeling. De informatie in de hoofdstukken 3, 4 en 5 is voornamelijk afkomstig uit de interviews uit de derde fase van het onderzoek. De bevindingen die in die hoofdstukken gepresenteerd worden, worden geïllustreerd aan de hand van citaten uit die interviews. De citaten zijn voor het overgrote deel afkomstig uit interviews met opleidingscoördinatoren uit het HBO. Deze interviews leenden zich daar vaak het best voor, omdat hierin de meest gedetailleerde informatie werd gegeven. De andere interviews met opleidingscoördinatoren uit het MBO, en docenten en studenten uit het HBO zijn daarmee echter niet van minder belang geweest voor dit onderzoek. In hoofdstuk 6 worden de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken samengevat en trekken we conclusies met betrekking tot de kwalitatieve effecten van de verwantschapsregeling.
8
2
CONTEXT EN REIKWIJDTE
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk plaatsen we de verwantschapsregeling in perspectief. Dat doen we in de eerste plaats door in paragraaf 2.2 de context ten tijde van de invoering en de huidige context van de verwantschapsregeling te beschrijven. Daarbij schetsen we de reacties bij de opleidingen en instellingen op de verwantschapsregeling en de praktijk van dat moment met betrekking tot de samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen, MBO en HBO-opleidingen en de eventuele verkortingen die werden aangeboden aan studenten die vanuit het MBO doorstroomden in het HBO. Daarnaast beschrijven we de huidige ontwikkelingen die van invloed zijn op de verwantverklaarde en de vrijwillig verkorte opleidingen. De informatie in deze paragraaf is enerzijds afkomstig uit de gesprekken die zijn gevoerd met opleidingscoördinatoren in het MBO- en HBO-opleidingen en anderzijds uit de telefonische interviews met doorstroomcoördinatoren uit het MBO en het HBO op instellingsniveau. Op de tweede plaats stellen we de verwantschapsregeling in perspectief door in paragraaf 2.3 een indruk te geven van het getalsmatige belang van de wettelijk verwantverklaarde en de vrijwillig verkorte opleidingen. Hoeveel opleidingen zijn verwant verklaard en worden vrijwillig verkort aangeboden? Informatie over het aantal verwantverklaarde opleidingen is verkregen op basis van berekening op de CREBO- en CROHO-bestanden van 2002-2003. Informatie over het aantal vrijwillig verkorte opleidingen is verkregen op basis van de telefonische interviews met doorstroomcoördinatoren uit het HBO in de eerste fase van het onderzoek. In de gesprekken met opleidingscoördinatoren in het MBO en het HBO in de derde fase van het onderzoek is daarnaast geprobeerd duidelijkheid te krijgen over het aantal studenten dat is uitgestroomd naar het HBO en ingestroomd vanuit het MBO. Die informatie is echter gebaseerd op indrukken van betrokkenen en niet op harde gegevens.
2.2 Context Verkorte opleidingen ten tijde van de invoering van de verwantschapsregeling Toen in 1998 de verwantschapsregeling van kracht werd, boden de meeste HBO-opleidingen in ons onderzoek al een verkorting aan voor doorstromende MBO-studenten. De aangeboden verkorting dateert bij een deel van deze opleidingen van vlak voor de verwantschapsregeling. Bij een ander deel, met name de techniekopleidingen, was er vaak al jarenlang sprake van een verkorting voor doorstromende MBO-ers. De aangeboden verkorting had meestal de omvang van één jaar en in een aantal gevallen de omvang van een halfjaar. Bij vier van de dertien opleidingen werd nog geen verkorting aangeboden. Als opleidingen al een verkorting 9
gaven was dat vaak op basis van de vraag om vrijstellingen door MBO-studenten. Op grond van de kennis- en ervaringsvoorsprong die MBO-studenten hadden ten opzichte van instromende havisten vonden de opleidingen deze vraag gerechtvaardigd. Samenwerking ten tijde van de invoering van de verwantschapsregeling Ten tijde van de invoering van de verwantschapsregeling was meestal nog geen sprake van intensieve samenwerking tussen het MBO en het HBO, noch op instellings- noch op opleidingsniveau. De contacten die er waren, waren vaak informeel en op persoonlijke basis. Als er sprake was van samenwerking, beperkte die zich tot de plaatselijke MBO-opleiding. In een aantal regio’s was er voordat de verwantschapsregeling werd afgekondigd echter wel al sprake van een samenwerkingsverband dat zich ten doel had gesteld de doorstroom van het MBO naar het HBO te bevorderen. Reacties op de verwantschapsregeling bij de opleidingen De reacties op de verwantschapsregeling lijken in sterke mate samen te hangen met de uitgangssituatie bij de afzonderlijke opleidingen. Uitgesproken negatief over de verwantschapsregeling zijn drie (Bestuurskunde, Bedrijfseconomie1 en de PABO) van de vier opleidingen die nog geen verkorting aanboden. De negatieve reactie op de verwantschapsregeling wordt vooral ingegeven door de ervaringen die deze opleidingen tot op dat moment hadden met doorstromende MBO-ers. “Wij waren zeer negatief over de verwantschapsregeling. Op grond van de ervaringen die er tot op dat moment waren met de MBO-ers was er geen enkele aanleiding om juist deze groep een verkorting van een jaar aan te bieden. De havisten hadden al moeite met de vierjarige opleiding, laat staan de MBO-ers.” Opleidingscoördinator Bedrijfseconomie Een groot deel van de toenmalige HEAO’s heeft zich sterk verzet tegen de verwantschapsregeling, aldus bovengenoemde opleidingscoördinator Bedrijfseconomie. In een informeel overleg dat bestond tussen de toelatingscoördinatoren van een groot deel van de HEAO’s was men het erover eens dat een driejarig traject voor doorstromende MBO-ers niet wenselijk was. Middels de CvB’s en de HBO-raad heeft men getracht te voorkomen dat de economie-opleidingen verwant zouden worden verklaard. De HBO-raad heeft dat standpunt destijds overgenomen. De meeste andere opleidingen stonden echter niet negatief tegenover de verwantschapsregeling. Deze maakte voor hen geen verschil, omdat de vereiste verkorting van de opleiding al werd aangeboden. Deze opleidingen beroepen zich ook vaak op de goede ervaringen die zij 1
De opleiding Bedrijfseconomie is uiteindelijk niet verwant verklaard.
10
hadden met de studenten die waren doorgestroomd vanuit het MBO. Een van de geïnterviewden van een technische verwantverklaarde opleiding waar tot het moment van de verwantschapsregeling een verkorting van een half jaar voor MBO-ers werd aangeboden, verwoordt het als volgt: “De verwantschapsregeling werd door ons niet als negatief gezien. Door middel van het LICA-onderzoek waren we zelf vrij nauw betrokken bij de regeling. De maatregel is ons in die zin niet door de strot geduwd. Bovendien zagen we het reële van de maatregel wel in en leek het ons positief om de opleiding voor MBO-ers aantrekkelijk te houden middels een extra verkorting.” Ook de opleiding Diermanagement die voordat de verwantschapsregeling van kracht werd nog geen verkorte opleiding had voor doorstromende MBO-ers was (in tweede instantie) positief over de verwantschapsregeling. “In eerste instantie hadden we wel het gevoel dat ons iets werd opgedrongen, maar er was niet echt sprake van tegenzin of tegenwerking. Nadat we ons verdiept hadden in de mogelijkheden zagen we ook wel de voordelen van een verkorting, met name voor studenten. Dat voordeel vertaalt zich ook naar de school. Een verkorte opleiding is aantrekkelijk en goed voor de onderwijsvraagfactor. Het is gaandeweg de opleiding gegroeid dat het verkorte traject ook wordt aangeboden aan studenten uit een andere MBO-opleiding.” Reacties op de verwantschapsregeling bij de instellingen Instellingen hebben noch ten tijde van de invoering van de verwantschapsregeling noch op dit moment expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van verwante en/of verkorte opleidingen. Als er sprake is van beleid op dit terrein maakt dit onderdeel uit van het algemene doorstroombeleid of beleid dat is geformuleerd met betrekking tot de beroepskolom. Dergelijk beleid dateert soms van voor de verwantschapsregeling, maar meestal van daarna. Naar aanleiding van de verwantschapsregeling viel beleidsmatig nauwelijks te reageren. Op de ROC’s zag men verwantschap voornamelijk als zaak voor het HBO: daar moest immers de verkorting worden gerealiseerd. HBO-instellingen zagen de wijze waarop invulling zou moeten worden gegeven aan de verkorting van 42 studiepunten als zaak van de betreffende opleidingen. Er lijkt wel sprake van een effect van de verwantschapsregeling op de samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen, al is dat mede afhankelijk van de situatie voorafgaand aan de verwantschapsregeling. In die regio’s waarin al een regionaal samenwerkingsverband bestond, heeft de verwantschapsregeling niet tot veranderingen geleid. In regio’s waar nog geen samenwerkingsverband bestond, heeft de verwantschapsregeling geleid tot intensievere regionale samenwerking volgens verschillende doorstroomcoördinatoren. In een aantal regio’s is 11
de samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen pas later van de grond gekomen en heeft deze met name een impuls gekregen met de nieuwe ontwikkelingen omtrent de beroepskolom. De huidige context Met name op instellingsniveau wordt de verwantschapsregeling als een gepasseerd station gezien. In de verschillende regionale samenwerkingsverbanden is men gericht op de Doorstroomagenda. In de Doorstroomagenda richt men zich op een goede doorstroming tussen MBO- en HBO-opleidingen, waarbij meer aandacht is voor leeromgevingen en het pedagogisch klimaat en de rol van het bedrijfsleven in het onderwijs. Uitgangspunt in het denken over een goede doorstroom vormt de loopbaan van de student en niet langer de opleiding. In dat kader is er bijvoorbeeld veel aandacht voor het ontwikkelen van assessments op basis waarvan de individuele loopbaan van een student verder kan worden uitgestippeld. Een en ander moet gaan leiden tot een hoger rendement en kwalificatiewinst. De Doorstroomagenda strekt zich uit over de gehele beroepskolom dus over het VMBO, het MBO en het HBO. Vanuit MBO-instellingen werd ons te kennen gegeven dat de aandacht zich daar vooral richt op de doorstroom vanuit het VMBO naar het MBO. Andere ontwikkelingen waarmee MBO- en HBO-opleidingen in het algemeen, maar dus ook verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen, mee te maken hebben zijn de veranderingen in de kwalificatiestructuur waardoor MBO-ers die een opleiding op niveau 4 hebben afgerond toegelaten moeten worden in het HBO. HBO-opleidingen mogen geen aanvullende toelatingseisen meer stellen. Dat heeft met name consequenties voor een deel van de wettelijk verwantverklaarde opleidingen die in het nabije verleden doorstroomprofielen, een serie extra vakken in het MBO ten behoeve van een betere doorstroom naar de HBO-opleiding, als extra toelatingseis stelden. Hierop gaan we uitgebreider in, in hoofdstuk 3.
2.3 Aanbod verwantverklaarde opleidingen In dit deel van dit hoofdstuk gaan we in op het aanbod van verwantverklaarde opleidingen zoals dat landelijk tot stand is gekomen. Voor de verwante opleidingen kijken we naar de verdeling daarvan over hoofdrichtingen/sectoren, instellingen en regio. Ook geven we aan hoe de verwantverklaarde opleidingen zich verhouden tot de reguliere opleidingen. Het accent in dit overzicht van het aanbod ligt op de opleidingen: wat betekent de verwantschapsregeling voor de instellingen, hoeveel van alle opleidingen zijn verwant en voor hoeveel van alle opleidingen dienen instellingen dus verkortingen te realiseren? We hebben hiervoor diverse analyses uitgevoerd op de CROHO- en CREBO- bestanden van 2002-2003, waarin alle opleidingen voor HBO en MBO zijn geregistreerd. Overigens hebben we ons daarbij beperkt tot de voltijdse opleidingen. In de inventarisatiefase voor dit onderzoek is namelijk naar vo12
ren gekomen dat verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen zelden in een deeltijdof duale variant worden aangeboden. Verder zijn alle opleidingen meegeteld waarin studenten zijn ingeschreven, ook die opleidingen waarvoor geen instroom meer plaatsvindt. De resultaten worden apart gepresenteerd voor MBO en HBO. HBO Landelijk aanbod Het HBO telt landelijk in totaal 231 opleidingen. Daarvan zijn er 40 formeel verwant verklaard2. Met name binnen technische en agrarische opleidingen is een groot aantal opleidingen verwant verklaard (zie tabel 2.1). De hoofdrichting Taal en Cultuur kent noch verwantverklaarde, noch vrijwillig verkorte opleidingen. We laten deze richting daarom in het vervolg buiten beschouwing. Naar verhouding kent Landbouw op het totaal van alle opleidingen de meeste verwantverklaarde opleidingen en Onderwijs de minste.
Tabel 2.1 Richting
Verdeling verwantverklaarde opleidingen naar richting Totaal aantal opleidingen Aantal verwantverklaarde opleidingen Economie 35 5 Gezondheidszorg 19 2 Gedrag en maatschappij 11 5 Landbouw 35 14 Techniek 45 12 Onderwijs 58 2 Taal en cultuur 28 Totaal 231 40
Om zicht te krijgen op het belang van de verwantschapsregeling ten opzichte van het totaal aantal opleidingen, moeten we echter ook kijken naar hoe vaak een opleiding, regulier dan wel verwant verklaard, wordt aangeboden in Nederland. Daarom richten we ons hieronder op het totaal van alle opleidingen van alle instellingen tezamen. In het HBO tellen we zo 1002 (voltijdse) opleidingen (de richting kunst en cultuur niet meegerekend). Daarvan behoren er 262 tot de formeel verwant verklaarde opleidingen. In het onderstaande gaan we na hoe het aanbod van verwantverklaarde opleidingen verdeeld is naar richting, regio en instellingen. Verdeling naar richting Over het totaal aantal opleidingen bezien worden de meeste verwantverklaarde opleidingen aangeboden bij de hoofdrichtingen Techniek en Gedrag en Maatschappij (zie tabel 2.2). Van alle verwantverklaarde opleidingen worden er binnen die twee hoofdrichtingen de meeste aangeboden, respectievelijk 24 en 29 procent van alle verwantverklaarde opleidingen. Binnen
2
Zie bijlage 1.
13
de hoofdrichtingen Gezondheidszorg en Landbouw en Natuurlijke omgeving worden de minste verwante opleidingen aangeboden.
Tabel 2.2 Verwant Totaal
Verdeling verwantverklaarde opleidingen naar richting (HBO) Economie Gezond Gedrag Techniek Onderwijs Landbouw 26 20 64 77 40 35 10% 8% 24% 29% 15% 13% 265 70 99 232 260 76 26% 7% 10% 23% 26% 7%
Totaal 262 100% 1002 100%
In tabel staat het percentage verwantverklaarde opleidingen binnen de verschillende hoofdrichtingen weergegeven, dus het aandeel van de verwant verklaarde opleidingen op het totaal binnen een richting. Vanuit dat perspectief is het aanbod aan verwantverklaarde opleidingen binnen de richting Gezondheid relatief groot, groter dan bijvoorbeeld bij de richting Economie of Onderwijs. Binnen de richting Gedrag en maatschappij is maar liefst 65 procent van de opleidingen een formeel verwant verklaarde opleiding, en ook binnen de richting Landbouw is het aandeel van de verwantverklaarde opleidingen zeer groot. Hieruit valt af te leiden dat instellingen voor HBO voor die twee richtingen voor een naar verhouding groot deel van hun opleidingen een verkorting dienen te realiseren. Landbouw is daarbij een richting met weinig studenten, zo’n 8.000 in 2002. Voor relatief weinig studenten dienen de instellingen met veel verwante opleidingen rekening te houden. Daartegenover staat dat in de richting Economie maar een klein deel van de opleidingen verwant is verklaard, maar dat dit door de omvang van deze richting (bijna 110.000 studenten in 2002) desondanks veel studenten kan betreffen.3
Tabel 2.3 Verwant Totaal
Aandeel verwantverklaarde opleidingen op het totaal, naar richting (HBO) Economie Gezond Gedrag Techniek Onderwijs Landbouw Totaal 26 20 64 77 40 35 262 10% 29% 65% 33% 15% 46% 26% 265 70 99 232 260 76 1002 100 % 100% 100% 100% 100% 100% 100%
De verwantverklaarde opleidingen vertonen een zekere concentratie op een deel van de instellingen. Dit is weergegeven in tabel 2.4. Elf instellingen hebben helemaal geen verwantverklaarde opleidingen. De richting Economie vertoont de hoogste concentratie van verwantverklaarde opleidingen. Op minder dan de helft van de instellingen die opleidingen in deze richting aanbieden, worden ook verwantverklaarde opleidingen aangeboden.
3
Cijfers afkomstig van de website met kengetallen van de HBO-raad. We kunnen niet aangeven hoeveel studenten daadwerkelijk met de verwante opleidingen te maken hebben; de studentenaantallen voor de richtingen in totaal geven slechts een indicatie.
14
Tabel 2.4
Aantal instellingen voor HBO dat verwante opleidingen aanbiedt, naar richting Totaal aantal instellingen dat Aantal dat verwante opleidingen opleidingen aanbiedt aanbiedt Economie 32 14 Gezond 20 19 Gedrag 24 22 Techniek 27 20 Onderwijs 45 35 Landbouw 9 7 Totaal 59 48
Verdeling naar regio De meeste HBO-opleidingen, namelijk ruim een derde, worden aangeboden in het Westen van het land. De regio’s Oost en Zuid bieden elk ongeveer een kwart van alle opleidingen aan, terwijl in de regio Noord vijftien procent van de opleidingen wordt aangeboden. Dit is niet anders voor de verwant verklaarde opleidingen. Wel zijn er binnen de richtingen wat (kleine) verschillen tussen de regio’s in het aanbod van verwante opleidingen. Zo zijn er in de regio West naar verhouding minder verwante opleidingen voor de richtingen Economie, Gezondheid en Onderwijs, en in de regio Noord meer verwante landbouwopleidingen. BVE Landelijk aanbod De BVE-sector telt in totaal 294 opleidingen, waarvan er 35 formeel verwant zijn verklaard.4 De sector Techniek kent verreweg het grootste aantal reguliere, alsmede het grootste aantal verwante opleidingen (zie tabel 2.5)5. Tabel 2.5 Richting
Verdeling verwantverklaarde opleidingen naar richting Totaal aantal opleidingen Aantal verwantverklaarde opleidingen Economie 64 8 Dienstverlenings- en Gezondheidsonderwijs 18 6 Landbouw 59 9 Techniek 153 12 Totaal 294 35
Verdeling naar richting Om te kunnen bepalen hoe de verwante en reguliere opleidingen verdeeld zijn over de verschillende sectoren binnen de BVE-sector, bekijken we net als voor het HBO het totaal van alle 4
Zie bijlage 1.
5 In dit overzicht zijn berekeningen uitgevoerd op basis van het CREBO 2002-2003. Daarbij is uitgegaan van alle MBOopleidingen op niveau 4, zowel BOL als BBL. Het CREBO stelt ons niet in staat een indeling in zeven richtingen te maken zoals in het HBO, maar gaat uit van vier sectoren.
15
opleidingen (op niveau 4) van alle instellingen tezamen. In totaal gaat het dan om maar liefst 6004 opleidingen. Daarvan behoren er 869 tot de formeel verwant verklaarde opleidingen. Hoewel het aantal verschillende opleidingen in de BVE-sector dus niet veel hoger ligt dan in het HBO, is het aantal keren dat elke opleiding wordt aangeboden veel groter (zeker als daarbij wordt bedacht dat we ons tot de opleidingen op niveau 4 beperkt hebben). In tabel 2.6 is weergegeven hoe het aanbod van verwantverklaarde opleidingen verdeeld is naar sector.
Tabel 2.6 Verwant Totaal
Verdeling verwantverklaarde opleidingen naar richting (BVE) Economie DGO Techniek Landbouw 277 228 262 102 32% 26% 30% 12% 1845 641 2770 748 31% 11% 46% 13%
Totaal 869 100% 6004 100%
Economie, Dienstverlenings- en Gezondheids Onderwijs (DGO) en Techniek maken ieder een kwart tot een derde van de verwante opleidingen in de BVE uit. De sector Landbouw heeft maar twaalf procent van alle verwante MBO-opleidingen. Dit verhoudt zich vrij aardig tot het aantal reguliere opleidingen in die sector. De sector Techniek echter heeft bijna de helft van alle MBO-opleidingen in huis, terwijl de sector DGO slechts elf procent van de opleidingen herbergt. Om de betekenis van de verwantschapsregeling voor instellingen te bepalen, hebben we ook voor de MBO-opleidingen gekeken hoe vaak een verwantverklaarde opleiding wordt aangeboden in Nederland. Dit vergelijken we met de frequentie waarmee reguliere opleidingen worden aangeboden. In tabel 2.7 is de verhouding tussen verwante en reguliere opleidingen weergegeven. Tabel 2.7 Verwant Totaal
Aandeel verwantverklaarde opleidingen op het totaal, naar richting (BVE) DGO Techniek Landbouw Totaal Economie 277 228 262 102 869 15% 36% 9% 14% 15% 1845 641 2770 748 6004 100% 100% 100% 100% 100%
Binnen de BVE-sector zijn grote verschillen tussen de verschillende richtingen als het gaat om de getalsmatige betekenis van de verwantschapsregeling. De opleidingen in de sector DGO bestaan voor ruim 35 procent uit verwantverklaarde opleidingen, terwijl het belang van de verwantverklaarde opleidingen in de sector Techniek gering is te noemen. Deze sector heeft, net als de sector Economie, naar verhouding wel het grootste aantal deelnemers (ruim 150.000). In die zin hebben in die twee sectoren meer leerlingen met de verwantschapsrege-
16
ling te maken dan in bijvoorbeeld de sector landbouw, waar we ongeveer 25.000 deelnemers tellen.6 Op het totaal van alle MBO opleidingen is 15 procent verwantverklaard. Dit betekent dat instellingen in de BVE-sector minder vaak in aanraking komen met de verwantschapsregeling dan instellingen in het HBO, omdat een kleiner deel van de opleidingen verwant is verklaard.
Tabel 2.8
Aantal instellingen voor BVE dat verwante opleidingen aanbiedt, naar richting Totaal aantal instellingen dat Aantal dat verwante opleidingen opleidingen aanbiedt aanbiedt Economie 53 44 DGO 46 46 Techniek 57 45 Landbouw 12 12 Totaal 72 58
Concentratie op instellingen van verwantverklaarde opleidingen komt in de BVE-sector wat vaker voor dan in het HBO. Veertien instellingen bieden in het geheel geen verwantverklaarde opleidingen aan. Alle instellingen die opleidingen voor DGO en Landbouw aanbieden, bieden ook verwantverklaarde opleidingen in die richting aan. Verdeling naar regio De verdeling van verwantverklaarde opleidingen in de BVE-sector wijkt niet af van die van de reguliere opleidingen in die sector. De regio West kent, net als in het HBO, het grootste aandeel van zoveel de reguliere als de verwantverklaarde opleidingen, namelijk circa 32 procent.
2.4 Aanbod vrijwillig verkorte opleidingen In de eerste fase van het onderzoek is een beeld verkregen van de schaal waarop instellingen vrijwillig verkorte opleidingen aanbieden. Daarvoor stelden we doorstroomcoördinatoren de vraag of en zo ja in welke onderwijssectoren vrijwillig verkorte opleidingen werden aangeboden en om hoeveel opleidingen het daarbij in de verschillende sectoren ging. De informatie die in deze fase van het onderzoek werd verkregen, bleek gaandeweg het onderzoek moeilijker interpreteerbaar. Het onderscheid tussen wettelijk verwantverklaarde en vrijwillig verkort aangeboden opleidingen bleek niet altijd door iedereen gemaakt te kunnen worden of bleek achteraf niet altijd te kloppen. Bovendien bleken wettelijk verwantverklaarde opleidingen vaak ook vrijwillig verkort te zijn omdat zij ook verkort worden aangeboden aan doorstro6
Ontleend aan Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in kerncijfers (2002). Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het betreft deelnemersaantallen voor 2000/2001, niveau 1 tot en met 4.
17
mende studenten uit niet-verwantverklaarde opleidingen. Daar komt bij dat de doorstroomcoördinatoren niet altijd informatie konden geven over alle sectoren binnen hun instelling. Om die reden worden de resultaten uit deze interviews niet als harde gegevens gepresenteerd en beperken we ons tot uitspraken over het relatieve aanbod van vrijwillig verkorte opleidingen binnen de verschillende onderwijssectoren. Het aanbod van vrijwillig verkorte opleidingen binnen een onderwijssector varieert sterk per instelling. Binnen bepaalde instellingen wordt geen van de opleidingen in een bepaalde onderwijssector vrijwillig verkort aangeboden, terwijl op sommige andere instellingen juist een groot deel van de opleidingen in dezelfde onderwijssector vrijwillig verkort wordt aangeboden. Dat beeld laat zich zien in alle onderwijssectoren. Wanneer per onderwijssector het aandeel vrijwillig verkorte opleidingen wordt bekeken, blijkt dat percentage het grootst in de sectoren Landbouw, Techniek en Economie. In de sector Gezondheidszorg is het percentage vrijwillig verkorte opleidingen het kleinst. De sectoren Onderwijs en Gedrag en Maatschappij zitten daartussenin. We hebben geen gegevens over het aandeel van de doorgestroomde MBO-ers in de vrijwillig verkorte opleidingen.
2.5 Samenvatting en conclusies Het effect van de verwantschapsregeling wat betreft het aanbod van verkorte opleidingen, de samenwerking tussen opleidingen en instellingen in het MBO en HBO en het beleid van instellingen met betrekking tot verkorte opleidingen is in diverse opzichten beperkt. Op de eerste plaats blijkt dat veel van de opleidingen die wettelijk verwant zijn verklaard al voordat de verwantschapsregeling van kracht werd verkort werden aangeboden aan doorstromende MBO-studenten. Datzelfde geldt voor de vrijwillig verkorte opleidingen die instellingen aanbieden. De invoering van de verwantschapsregeling had voor een belangrijk deel van de opleidingen daardoor nauwelijks veranderingen tot gevolg. Bij veel opleidingen stond men dan ook vrij neutraal tegenover de invoering van de verwantschapsregeling. Alleen die opleidingen die nog geen verkorting aanboden werden onaangenaam getroffen door de verwantschapsregeling. Deze opleidingen hadden geen goede ervaringen met de doorstroom van MBO-studenten. Dit in tegenstelling tot de opleidingen die ook voordat de verwantschapsregeling werden ingevoerd al verkort werden aangeboden. Op de tweede plaats blijkt het effect van de verwantschapsregeling op de samenwerking tussen MBO en HBO evenmin groot al is op instellingsniveau in een aantal gevallen wel sprake geweest van een effect van de verwantschapsregeling. De informele contacten die er wel waren tussen hetzij de instellingen, hetzij de opleidingen zijn in een aantal gevallen naar aanleiding van de verwantschapsregeling geformaliseerd en geïntensiveerd. In een deel van de re18
gionale samenwerkingsverbanden dateert de samenwerking echter al van voor de verwantschapsregeling. In een ander deel is de regionale samenwerking pas later geïntensiveerd. Samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen heeft vooral betrekking op de doorstroom in het algemeen en niet per se op de doorstroom naar verwantverklaarde en/of vrijwillig verkorte trajecten. Dat geldt eveneens voor het beleid van instellingen: er is geen expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van verwantschap. In een aantal samenwerkingsverbanden is wel vastgelegd dat gestreefd wordt naar een optimale doorstroom en dat die kan resulteren in verkorte trajecten voor doorstromende MBO-studenten. In verschillende samenwerkingsverbanden zijn intenties op dit terrein vastgelegd in convenanten. Op dit moment lijkt de verwantschapsregeling op instellingsniveau een gepasseerd station. Doorstroomcoördinatoren zijn vooral gericht op ontwikkelingen in het kader van de doorstroomagenda. We hebben op basis van ons onderzoek een beeld van het kwantitatieve belang van de verwantschapsregeling kunnen schetsen. In de sector Taal en Cultuur in het HBO is geen enkele opleiding verwant verklaard. Afgezien van die sector is het belang van de verwantschapsregeling in het HBO vrij groot, gemeten in termen van het aantal opleidingen dat verwant is verklaard: bijna een kwart van het totaal aantal HBO-opleidingen is wettelijk verwant. In de BVEsector gaat het om vijftien procent van alle opleidingen op niveau 4. Per onderwijssector verschilt het percentage verwantverklaarde opleidingen sterk. Het grootste aandeel verwante opleidingen hebben de sectoren Gedrag en Maatschappij (HBO) en Dienstverlenings- en Gezondheidsonderwijs (BVE): Respectievelijk bijna tweederde en ruim een derde van de opleidingen in die sectoren is een verwantverklaarde opleiding. In het HBO heeft de sector Economie het laagste percentage verwante opleidingen, in de BVE de sector Techniek. Beide sectoren kennen hoge deelnemersaantallen, zodat de verwantschapsregeling desondanks een naar verhouding groot aantal deelnemers kan betreffen. We weten niet hoeveel studenten vanuit het MBO zijn doorgestroomd in verwantverklaarde HBO-opleidingen. Op basis van de interviews met opleidingscoördinatoren weten we echter wel dat het aandeel studenten dat vanuit een MBO-opleiding doorstroomt in de verwantverklaarde opleiding sterk varieert. Op basis van de informatie die is verkregen van doorstroomcoördinatoren is het beeld verkregen dat de vrijwillig verkorte opleidingen relatief veel worden aangeboden binnen de onderwijssectoren Landbouw, Economie en Techniek. De sector Gezondheidszorg kent relatief het kleinste aantal vrijwillig verkorte opleidingen. Het aantal opleidingen dat vrijwillig verkort wordt aangeboden verschilt sterk per instelling. We hebben geen indicatie van het totaal aantal studenten dat vanuit het MBO is doorgestroomd in een vrijwillig verkorte opleiding.
19
20
3
REALISEREN VAN VERKORTE OPLEIDINGSTRAJECTEN
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we op welke wijze de wettelijk verwantverklaarde opleidingen en de vrijwillig verkorte opleidingen gestalte hebben gegeven aan de verkorte opleidingstrajecten voor doorstromende MBO-studenten. Daarbij gaan we in op de concrete vorm die deze verkorte trajecten hebben gekregen en op de wijze waarop tot die vorm gekomen is. Indien er sprake is van verschillen tussen wettelijk verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen wordt daarvan melding gemaakt. In paragraaf 3.3 beschrijven we de eventuele knelpunten die zich voordeden bij het realiseren van de verkorte trajecten bij zowel de wettelijk verwantverklaarde als de vrijwillig verkort opleidingen. Het gaat daarbij nog niet om de verwachte knelpunten op het terrein van de kwaliteit en de studeerbaarheid die wellicht het gevolg zijn geweest van de verkortingen bij de wettelijk verwantverklaarde opleidingen; die worden behandeld in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk beperken we ons nadrukkelijk tot de knelpunten die zich voordeden bij het realiseren van de verkorte trajecten. De bevindingen in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de interviews met opleidingscoördinatoren uit het MBO en het HBO en de interviews met doorstroomcoördinatoren van MBO- en HBOinstellingen. In paragraaf 3.4 vatten we de belangrijkste bevindingen uit dit hoofdstuk kort samen.
3.2 Vormgeven van verkorte opleidingstrajecten Samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen Uit hoofdstuk 2 komt naar voren dat er voorafgaand aan de verwantschapsregeling slechts in geringe mate sprake was van samenwerking tussen het HBO en het MBO. Daaruit bleek eveneens dat een groot deel van de wettelijk verwantverklaarde opleidingen en de vrijwillig verkorte opleidingen in het onderzoek al verkort werd aangeboden voordat de verwantschapsregeling van kracht werd. In de meeste gevallen is de betrokkenheid van het MBO bij de vormgeving van de verkorte trajecten in het HBO dan ook zeer beperkt. Een van de opleidingscoördinatoren bij een MBO-opleiding merkt daarover op: “Wij zijn niet betrokken geweest bij de aanpassingen in het programma van de verwantverklaarde opleiding in het HBO. We hebben ons daar niet bij laten betrekken. Wij leiden op voor een beroep en daar houdt het mee op.”
21
De meeste HBO-opleidingen die een verkort traject gingen opzetten voor MBO-ers hebben zich wel georiënteerd op wat er op (de inhoudelijk) verwante MBO-opleidingen werd gedaan. Dat gebeurde op verschillende manieren. Soms werd een programmavergelijking gemaakt op basis van de informatie die verkregen was van de regionale MBO-opleidingen uit het samenwerkingsverband. Een aantal opleidingen, met name op het gebied van Techniek, vond dat niet nodig, gezien de zeer nauwe samenwerking in het verleden waardoor men al goed zicht had op wat er in de MBO-opleiding gebeurde. Sommige opleidingen hebben zich nadrukkelijk laten leiden door de informatie die zij kregen van de instromende MBO-studenten. Met de verwantschapsregeling zijn de contacten tussen MBO- en HBO-opleidingen in verschillende gevallen wel versterkt, maar bleven deze beperkt tot het uitwisselen van informatie. Van actieve betrokkenheid bij elkaars programma’s is geen sprake. Bij twee van de onderzochte opleidingen, een wettelijk verwantverklaarde economieopleiding en een vrijwillig verkorte economieopleiding aan dezelfde hogeschool, wordt een 3,5 jarig traject voor doorstromende MBO-ers uit het regionale samenwerkingsverband aangeboden. In het laatste halve jaar van hun MBO-opleiding volgen de doorstromende studenten modules in het HBO. Op het eerste gezicht lijkt hier misschien sprake van een longitudinaal geïntegreerde leerweg, maar dat blijkt geenszins het geval: ook bij deze opleidingen is er namelijk geen sprake van actieve betrokkenheid bij elkaars programma. Vormgeving van verkorte HBO-trajecten Wanneer de verkortingen van de opleidingen vergeleken worden, blijkt er grofweg een tweedeling te kunnen worden gemaakt. Enerzijds zijn er de opleidingen die de verkorting realiseren door het eerste en het tweede jaar uit de reguliere HBO-opleiding samen te nemen en die gecomprimeerd aan te bieden aan de doorstromende MBO-ers. In hun tweede jaar stromen de doorstromende MBO-ers in het derde jaar van de reguliere opleiding in. Anderzijds zijn er de opleidingen die een deel van de verkorting halen uit het eerste jaar van de reguliere opleiding en het andere deel uit het vrijstellen van (een deel van) de stage. De voorkeur voor een van beide vormen hangt in het geheel niet samen met de verschillende onderwijssectoren. In iedere onderwijssector waarin meerdere opleidingen bij het onderzoek waren betrokken, komen beide vormen voor. Er is evenmin sprake van een verband tussen de vormgeving van de verkorting en het al dan niet verwant verklaard zijn. De eerste vorm komt bij de door ons onderzochte opleidingen wel vaker voor dan de vorm waarin de verkorting uit de stage wordt gehaald. “We hebben ons eigen studieprogramma en dat van de opleiding in Barneveld naast elkaar gelegd en op basis daarvan hebben we per vak gekeken wat er bij ons af zou kunnen. We kwamen niet precies op de vereiste vrijstelling van 42 studiepunten uit. De stages zijn een beetje als wisselgeld gebruikt. De vrijstellingen komen deels uit de pro-
22
pedeuse. De overlap zat hem met name in de praktijkgerichte vakken. De basisvakken uit de propedeuse zijn wel allemaal behouden.” Coördinator studentenvoorlichting Diermanagement In de loop van de tijd zijn meestal wel aanpassingen geweest in de verkorte programma’s en ook nu nog worden de programma’s aangepast op basis van de ervaringen met de doorgestroomde MBO-ers. De grootste aanpassingen hebben plaatsgevonden op het moment dat het reguliere onderwijsprogramma ook veranderde. Bij alle opleidingen hebben dergelijke veranderingen in het reguliere onderwijsprogramma plaatsgevonden. Het betreft de overgang van het traditionele onderwijssysteem naar een programma dat is gestructureerd aan de hand van thema’s. Deze opzet heeft het logistiek eenvoudiger gemaakt om aparte programma’s te maken voor de doorstromende MBO-ers. Veranderingen in de opzet van de al dan niet vrijwillig verkort aangeboden opleidingen kunnen dus evenmin direct worden toegeschreven aan de invoering van de verwantschapsregeling. Inhoud van de verkorte trajecten De vakken of modules die de doorstromende MBO-ers volgen, zijn veelal dezelfde als de modules uit het eerste en/of het tweede jaar van de reguliere opleiding. Zij volgen alleen niet alle modules. Bij alle opleidingen die wij gesproken hebben, is het onderwijsprogramma ingericht aan de hand van thema’s. In sommige gevallen slaan de doorstromende MBO-ers hele thema’s over en soms hebben zij daarnaast nog vrijstellingen voor vakken die onderdeel uitmaken van een blok dat zij wel moeten volgen. Vroeger of later volgen de doorstromende MBO-ers echter hetzelfde programma als de studenten in de reguliere opleiding, zij het dat de MBO-ers op een aantal opleidingen nog worden vrijgesteld (voor een deel) van de stage. Zoals eerder opgemerkt worden de programma’s ieder jaar in meerdere of mindere mate aangepast. Zo is men bij een opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening tot de conclusie gekomen dat het programma voor doorstromende MBO-ers radicaal moet worden omgegooid: wordt de verkorting voor deze groep studenten nu behaald in het eerste en tweede jaar van de opleiding, in de toekomst zal deze gerealiseerd moeten worden in het derde en het vierde jaar. De doorstromende MBO-ers blijken namelijk niet over de basis te beschikken waarvan bij de opzet van het huidige programma is uitgegaan. Zij hebben weliswaar wel de vakken in het MBO gehad waarvoor zij in het huidige programma zijn vrijgesteld, maar daarvan is zo weinig blijven hangen, constateert men, dat het bij deze opleiding niet langer verantwoord wordt geacht de vrijstellingen in de basis van de opleiding te behalen. Het is (nog) niet vaak het geval, maar indien er aparte vakken aan het curriculum zijn toegevoegd voor MBO-ers betreft dat vooral vakken op het gebied van wis- en eventueel natuurkunde bij de technische opleidingen en de opleidingen economie. Daarbij is soms wel een onderscheid gemaakt tussen de vakken die doorstromende MBO-ers-met-doorstroomdeelkwa23
lificaties en MBO-ers-zonder-doorstroomdeelkwalificaties moeten volgen. Zo biedt een van de vrijwillig verkorte Techniek-opleidingen twee verkorte programma’s aan: een verkorting van een half jaar voor studenten die geen doorstroomdeelkwalificaties hebben behaald in het MBO en een verkorting van een jaar voor de studenten die wel doorstroomdeelkwalificaties hebben behaald in het MBO. Bij verschillende opleidingen worden niet zozeer aparte vakken aangeboden voor MBO-ers, maar wordt er wel extra aandacht geschonken aan de nieuwe werkwijze waarmee deze studenten zich in het HBO geconfronteerd zien. Zo is bij een van de verwante Gedragopleidingen het eerste blok zo vormgegeven dat de doorstromende studenten direct kennismaken met alle verschillende les- en toetsvormen uit de opleiding. Op die manier krijgen ze snel een beeld van hetgeen hen te wachten staat. Dat is mede gedaan om studenten de mogelijkheid te geven om al in een vroeg stadium van hun opleiding te bepalen of het HBO iets voor hen is. Om financiële redenen is het zowel voor de studenten als voor de instellingen beter dat studenten al in de eerste helft van hun eerste studiejaar bepalen of zij willen stoppen. Studenten krijgen in dat geval namelijk de helft van het collegegeld terug en instellingen ontvangen per saldo een hogere vergoeding dan wanneer de studenten in een later stadium van hun opleiding alsnog uit zouden vallen. Een aparte groep in het HBO De doorgestroomde MBO-ers vormen in vrijwel alle opleidingen gedurende enige tijd een eigen groep die in de loop van de opleiding instroomt bij de studenten in het reguliere studenten (dus havisten en VWO-ers). In de meeste gevallen duurt dat maximaal een jaar. Bij een aantal opleidingen is het anders geregeld. Zo blijven de MBO-studenten op een van de opleidingen gedurende hun gehele opleiding een aparte groep. Ze volgen vanaf zeker moment weliswaar het reguliere programma, maar blijven een aparte klas vormen. Het andere uiterste vormt de schakelklas die bij een bestuurskundeopleiding is ingesteld voor doorstromende MBO-ers. Doorstromende MBO-studenten voor de opleiding Management Economie en Recht (MER) en voor de opleiding bestuurskunde vormen gedurende tien weken een schakelklas, waarna ze instromen in het vierde blok van het eerste jaar van de reguliere bestuurskunde of MER opleiding. Vanaf dat moment zitten deze MBO-ers dus in dezelfde groep als havisten en VWO-ers. Een derde variant vonden we bij een bouwkunde opleiding waar de MBO-ers als een aparte groep beginnen, maar waar gedurende de opleiding steeds meer vertraagde studenten uit het reguliere traject deel van uit gaan maken.
3.3 Knelpunten bij het realiseren van verkorte opleidingstrajecten Bij het realiseren van de verkorte opleidingstrajecten hebben zich bij de meeste opleidingen geen grote knelpunten voorgedaan. Dat geldt zowel voor de wettelijk verwantverklaarde als 24
voor de vrijwillig verkorte opleidingen. Voorzover er knelpunten genoemd worden, hebben die betrekking op interne verhoudingen en op de diversiteit van de programma’s die in het MBO worden aangeboden. Zo was bijvoorbeeld op een van de hogescholen het management van de afdeling fel gekant tegen de vrijwillige invoering van een verkorte Bouwkunde-opleiding. De opleiding zelf wilde graag een verkorting voor doorstromende MBO-ers invoeren, mede gezien het feit dat andere Bouwkunde-opleidingen al een verkorting van een jaar of zelfs anderhalf jaar aanboden. Uiteindelijk heeft deze opleiding na wisselingen in het management en op basis van overtuigende argumenten een verkorting van een jaar gerealiseerd. Een (wettelijk verwantverklaarde) Bestuurskundeopleiding vond het bijzonder moeilijk om keuzes te maken voor de vakken waarvoor aan MBO-ers vrijstellingen zouden worden verleend: op de eerste plaats omdat men eigenlijk vond dat dat niet kon. Op de tweede plaats omdat dat gevolgen zou kunnen hebben voor de interne verhoudingen. Men had de angst om met het voorstellen van bepaalde vrijstellingen het signaal naar docenten af te geven dat hun vak niet belangrijk was. Problemen met de diversiteit van de toeleverende MBO-opleidingen zijn in verschillende gesprekken genoemd, maar zijn slechts door een enkeling nadrukkelijk als knelpunt aangemerkt. De diversiteit van de MBO’s werd door de PABO in het onderzoek nadrukkelijk wel als knelpunt opgevoerd: “Om tot de vrijstellingen te komen is in het samenwerkingsverband dat naar aanleiding van de verwantschapsregeling is opgezet een vergelijking tussen de programma’s gemaakt. We hoopten aanvankelijk dat we op basis van keiharde criteria, zoals bijvoorbeeld eindtermen bij de MBO-opleidingen, een vergelijking zouden kunnen maken maar dat bleek niet mogelijk omdat de eindtermen heel divers werden ingevuld door de MBO-opleidingen. We moesten tot vrijstellingen komen op basis van informatie over modules die MBO-studenten hadden gevolgd. Ook daar bleek echter sprake van grote verschillen. Op de ene ROC is bijvoorbeeld met betrekking tot pedagogisch handelen een dik leerpsychologisch boek behandeld, terwijl daar op een andere ROC drie lesjes van een uur aan zijn besteed.” Bij de meeste opleidingen was er echter geen sprake van knelpunten: de opleidingen die wettelijk verwant werden verklaard, boden doorstromende immers MBO-ers vaak al een verkort traject aan.
25
3.4 Samenvatting en conclusies Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van de wettelijk verwantverklaarde MBO- en HBO-opleidingen bij elkaars programma. Ook bij de vrijwillig verkorte opleidingen hebben MBO- en HBO-opleidingen geen bemoeienis gehad met elkaars programma. De verkorte trajecten worden vooral gezien als een zaak voor de HBO-opleiding. Overigens lijkt daarin met de ontwikkeling van longitudinale geïntegreerde leerwegen die momenteel plaatsvindt bij verschillende opleidingen in het land wel enige verandering te komen. Deze ontwikkeling is echter vooral een gevolg van de Impulsgelden die beschikbaar zijn gekomen in het kader van de ontwikkeling van de beroepskolom en niet van de verwantschapsregeling. Al is er geen sprake van actieve bemoeienis van de MBO- en HBO-opleidingen met elkaars programma, de HBO-opleidingen hebben zich bij de invulling van de verkorte programma’s wel degelijk rekenschap gegeven van hetgeen er in de MBO-opleiding gebeurt. Dat gebeurt op verschillende manieren. Soms is daartoe informatie ingewonnen bij de MBO-opleidingen uit het regionale samenwerkingsverband, soms baseert men zich daarbij vooral op de informatie van de doorstromende MBO-studenten en soms hebben de HBO-opleidingen, met name in de sector Techniek, op grond van nauwe betrokkenheid in het verleden al een goed beeld van wat de MBO-opleidingen inhouden. De verkortingen bij de opleidingen zijn op diverse wijze vormgegeven. Daarbij is grofweg een tweedeling te maken: opleidingen die de verkorting halen uit het eerste en tweede jaar van de reguliere opleiding en opleidingen die de verkortingen gedeeltelijk uit het eerste en tweede jaar en gedeeltelijk uit de stage halen. Daarbij is geen verband met sector, noch met verwantverklaard zijn of niet. Bij geen van de opleidingen bleek echt een apart programma te zijn ontwikkeld voor de doorgestroomde MBO-ers. Zij volgen als het ware een uitgeklede versie van het reguliere programma. In een enkel geval wordt er wel een aantal extra vakken aangeboden aan de doorstromende MBO-ers. Ook hierbij is geen verschil tussen verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen. De MBO-ers stromen in vrijwel alle verkorte opleidingstrajecten op een bepaald moment in de reguliere opleiding in. Bij de meeste verwantverklaarde opleidingen hebben zich geen knelpunten voorgedaan bij het realiseren van een verkort opleidingstraject voor doorstromende MBO-ers. Dat is niet verwonderlijk aangezien het grootste deel van de verwantverklaarde opleidingen al voordat de verwantschapsregeling werd ingevoerd, voor MBO-ers verkort werd aangeboden. Als er wel sprake was van knelpunten bleken die betrekking te hebben op interne verhoudingen of op de problemen die HBO-opleidingen hadden om in hun verkorte programma rekening te houden met de diversiteit bij de MBO-opleidingen. Twee MBO-opleidingen met dezelfde naam bij verschillende instellingen kunnen inhoudelijk behoorlijk van elkaar verschillen. Dat blijkt vooral een probleem bij de opleidingen voor leraar basisonderwijs. De opleidingen voor onderwijsassistent blijken erg divers. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat de oplei26
ding voor onderwijsassistenten pas een aantal jaren bestaat en er bij de verschillende betrokkenen in het onderwijsveld nog geen duidelijk beeld bestaat van wat een onderwijsassistent precies is.
27
28
4
KWALITEIT, STUDEERBAARHEID EN AANTREKKELIJKHEID
4.1 Inleiding Uit het vorige hoofdstuk bleek dat zich over het algemeen bij zowel de wettelijk verwantverklaarde als bij de vrijwillig verkorte opleidingen weinig knelpunten hebben voorgedaan bij het realiseren van verkorte opleidingen. In dit hoofdstuk bespreken we de (al dan niet op vrijwillige basis) verkorte opleidingen aan de hand van een aantal kenmerken. Op de eerste plaats de kwaliteit van de opleidingen die is afgeleid van de eindtermen van de opleiding en het gemiddelde niveau van de uitstromende studenten. In paragraaf 4.2 behandelen we de vraag of de verkorting negatieve of misschien juist positieve gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de opleiding. De informatie die in deze paragraaf wordt gepresenteerd is met name afkomstig uit de gesprekken die zijn gevoerd met de opleidingscoördinatoren en de docenten in het HBO. Op de tweede plaats bespreken we in paragraaf 4.3 de studeerbaarheid van de opleidingen. De studeerbaarheid wordt beschreven in termen van de zwaarte van de opleiding en de uitstroom en uitval bij de opleidingen. Naast de informatie die is verkregen van opleidingscoördinatoren en docenten baseren we ons in deze paragraaf op de informatie uit de groepsgesprekken met de doorgestroomde MBO-studenten. Dat geldt ook voor paragraaf 4.4 waarin we de aantrekkelijkheid van de verkorte opleidingen beschrijven. Wat merken de opleidingen daar zelf van en in hoeverre heeft de verkorting van de opleidingen een rol gespeeld in de keuze van studenten voor deze opleidingen? Tot slot beantwoorden we in deze paragraaf de vraag in hoeverre het feit dat studenten die doorstromen in een verwantverklaarde HBO-opleiding nog maar recht hebben op drie jaar studiefinanciering heeft meegespeeld in hun doorstroomkeuze.
4.2 Kwaliteit De kwaliteit van een opleiding kan afgemeten worden aan de eindtermen. In die zin heeft de verkorting van de opleiding geen gevolgen gehad voor de kwaliteit ervan, vinden zowel opleidingscoördinatoren in het HBO als het MBO (voor zover die daar zicht op hebben) als de HBO-docenten. De eindtermen van de verkorte route zijn namelijk altijd dezelfde als de eindtermen van de reguliere opleiding. Dat geldt zowel voor de wettelijk verwantverklaarde als de vrijwillig verkorte opleidingen. “De verkorting is niet ten koste gegaan van de kwaliteit. De eindtermen van de verkorte opleiding zijn dezelfde als de eindtermen van de reguliere opleiding. Je ziet wel dat MBO-ers vaak kiezen voor meer praktische afstudeeropdrachten. Het zijn doeners. Een 29
enkeling ontpopt zich gaandeweg de opleiding tot denker, maar dat heeft verder niets met de kwaliteit te maken.” Groepsgesprek docenten Diermanagement Indicaties voor veranderingen in de kwaliteit worden ook afgemeten aan de signalen van derden. “De verkorting heeft geen negatieve gevolgen gehad voor de kwaliteit van de opleiding. Die indruk hebben we zelf en we krijgen daar ook geen signalen over uit het werkveld. Integendeel, de afgestudeerden zijn niet aan te slepen. Binnen twee maanden hebben ze allemaal een baan.” Propedeusecoördinator Biologie en medisch laboratoriumonderzoek De kwaliteit van een opleiding kan ook worden afgemeten aan het gemiddelde niveau van uitstromende studenten. Verschillende opleidingscoördinatoren en docenten van zowel verwantverklaarde als vrijwillig verkorte opleidingen hebben de indruk dat het gemiddelde uitstroomniveau van doorgestroomde MBO-studenten lager is dan het gemiddelde uitstroomniveau van doorgestroomde havisten en VWO-ers. Geen van de personen kon zich daarbij beroepen op harde gegevens. In de groepsgesprekken kwamen docenten meestal tot de conclusie dat er met name in de eerste jaren dat het verkorte traject werd aangeboden sprake is geweest van een gemiddeld niveauverschil, maar is men er niet zeker van dat dat nu nog steeds het geval is. Bovendien kwam men gaandeweg de discussie vaak tot de conclusie dat opvattingen over het lagere niveau van MBO-ers misschien vooral vooroordelen over MBO-ers betreffen. Een opleidingscoördinator Sociaal Pedagogische Hulpverlening zei hierover het volgende. “Er zijn wel regelmatig klachten van docenten over het niveau van bepaalde studenten die, volgens hen dan, zijn doorgestroomd uit het MBO. Ik ben dat een tijdje nagegaan en dan bleek dat lang niet altijd te kloppen. Dan was het gewoon een doorgestroomde havist. Ik zou wel eens onderzocht willen zien of MBO-ers gemiddeld minder goed presteren in het HBO dan havisten. Het niveauverschil zit hem volgens mij veel meer tussen de MBO-ers en de havisten enerzijds en de VWO-ers anderzijds.” Bij drie van de verwantverklaarde opleidingen (Sociaal Juridische Dienstverlening, Bestuurskunde en de PABO) is men er zekerder van dat het gemiddeld niveau waarop MBO-ers uitstromen lager is dan het gemiddelde eindniveau van de andere studenten. Het volgende fragment is afkomstig uit een gesprek met de opleidingscoördinator van een PABO.
30
“We hebben het bange vermoeden dat de gemiddelde kwaliteit van de uitstromende studenten terug zal lopen. Dat weten we nog niet zeker omdat de eerste doorgestroomde MBO-ers nog niet zijn uitgestroomd. Als we naar het gemiddeld niveau kijken van de MBO-ers die op dit moment in hun laatste jaar zitten, is dat echter lager dan dat van de andere studenten.”
4.3 Studeerbaarheid Zwaarte van de opleiding Het verkorten van de opleidingen zou tot gevolg gehad kunnen hebben dat de programma’s zwaarder zijn geworden. Volgens de meeste opleidingscoördinatoren van zowel de verwantverklaarde als de vrijwillig verkorte opleidingen is dat niet het geval gezien het aantal studiepunten dat in een jaar behaald wordt. Dat betreft zowel in de reguliere als in de verkorte opleiding 42 studiepunten per jaar. Een aantal coördinatoren zegt op inhoudelijke gronden dat het programma van de verkorte opleiding wel degelijk zwaarder is voor de MBO-studenten. “Het combinatiejaar (het eerste jaar van de verkorte opleiding) is qua aantal studiepunten iets zwaarder dan het eerste jaar in het reguliere programma: het gaat om 46 in plaats van 42 studiepunten. Maar zo moet je het niet alleen bekijken. Het is vooral zwaarder omdat deze studenten voor de vakken die hen het beste liggen, namelijk de praktijkvakken, vrijstellingen hebben gekregen. Daarvoor in de plaats krijgen ze een aantal vakken waar ze juist meer moeite mee hebben. Het gaat om vakken op het gebied van wiskunde en wiskundige scheikunde.” Propedeusecoördinator Biologie en medisch laboratoriumonderzoek De meeste studenten vinden de opleiding die zij in het HBO volgen zwaar. Dat geldt zowel voor studenten in de wettelijk verwantverklaarde als voor studenten in de vrijwillig verkorte opleidingen. Een aantal zegt dat wanneer ze van tevoren geweten had dat de opleiding zo zwaar zou zijn, zij liever de vierjarige opleiding gedaan zouden hebben. In de meeste gevallen vinden de studenten de opleiding zwaar vanwege het vele werk dat zij ervoor moeten doen en niet zozeer vanwege de moeilijkheidsgraad, al zijn daar wel uitzonderingen op. Probleem is soms ook dat de studiedruk niet evenwichtig over de verschillende periodes verdeeld is. Ondanks het feit dat de studenten hun opleiding zwaar vinden, vinden zij het wel volkomen terecht dat zij een verkorte opleiding krijgen aangeboden ten opzichte van de opleiding voor havisten. 31
“Ik vind het logisch dat de opleiding voor ons korter is dan voor havisten. Wij hebben in het MBO al een heleboel geleerd over ons vakgebied. We weten echt veel meer dan de havisten die deze opleiding gaan doen.” Student Biologie en medisch laboratoriumonderzoek Bij een van de opleidingen zijn de studenten van mening dat de opleiding te makkelijk is. Deze opleiding zou volgens hen met nog een jaar bekort kunnen worden door enerzijds meer vrijstelling te geven in de stage en anderzijds het onderwijs beter te organiseren. Bij de meeste opleidingen bleken opleidingscoördinatoren en docenten overigens uitstekend op de hoogte van wat er leeft onder de studenten. Zo ook bij de opleiding Diermanagement, getuige het volgende citaat. “De studenten zelf vinden dat ze heel erg hard moeten werken. Als je dat vergelijkt met wat ze in het MBO moesten doen is dat ook zo. Wij gaan uit van een 40-urige werkweek. Als we studenten vragen bij te houden hoeveel uur ze in de week daadwerkelijk met school bezig zijn, blijkt bijna niemand aan die 40 uur te komen. Ze lijken soms te vergeten dat ze ook nog druk zijn met andere dingen zoals een baan die veel studenten nog naast hun studie houden. Ze houden daardoor inderdaad weinig vrije tijd over.” Uitstroom en uitval Er zijn grote verschillen tussen de opleidingen wat betreft het aantal studenten dat in staat is de verkorte opleiding min of meer in de daarvoor staande tijd succesvol af te ronden. Overigens hebben lang niet alle opleidingen daarover cijfers paraat en gaat het bij de genoemde percentages in deze paragraaf meestal om schattingen. Bij de opleidingen in de sector Techniek worden de hoogste percentages studenten (80% of meer) genoemd die in staat zijn na hun MBO-opleiding de HBO-variant succesvol in drie jaar af te ronden. Verreweg het laagste percentage wordt genoemd bij de opleiding Bestuurskunde. Daar haalde hooguit 30 procent van de studenten de opleiding in drie jaar. Sinds de studenten in het laatste halve jaar van hun MBO-opleiding al vakken volgen in het HBO gaat het een stuk beter, maar daarover zijn nog geen cijfers beschikbaar. Er worden overigens wel wat relativerende opmerkingen geplaatst bij de uitstroomcijfers van de MBO-ers, bijvoorbeeld door deze te vergelijken met de uitstroomcijfers van de reguliere opleiding: “Vorig jaar is de eerste lichting afgestudeerd. We schatten dat deze studenten er gemiddeld een half jaar langer over doen dan de bedoeling is. Datzelfde beeld zie je in de reguliere opleiding.” Opleidingscoördinator Facility Management
32
Naar aanleiding van ons onderzoek heeft de propedeusecoördinator van een opleiding Biologie en medisch laboratoriumonderzoek precies uitgezocht wat de effecten zijn geweest van de extra verkorting van een half jaar die de verwantschapsregeling met zich mee bracht voor deze opleiding voor de uitval en de verblijfsduur in de opleiding.1 Zowel voor als na de verwantschapsregeling behaalde 80 procent van de verwante MBO-ers het HBO-diploma. Een cohort studenten die na de verwantschapsregeling ingestroomd is in de nieuwe driejarige opleiding, stroomt gemiddeld echter iets meer dan een half jaar sneller uit dan een cohort studenten die nog in de drieënhalfjarige opleiding is begonnen. In die zin is er dus sprake van een positief effect van de extra verkorting van een half jaar die de verwantschapsregeling voor deze opleiding tot gevolg had. In verschillende interviews is melding gemaakt van een opgaande lijn met betrekking tot de resultaten. Door aanpassingen in de verkorte programma’s is klaarblijkelijk winst behaald met betrekking tot de gemiddelde studieduur en het terugdringen van de uitval. “In de huidige groep gaat het veel beter. De mensen die nu in het laatste jaar zitten, lopen goed op schema.” Opleidingscoördinator Facility Management Daaruit kan worden afgeleid dat de negatieve effecten misschien vooral het gevolg zijn van aanloopproblemen en er niet per se op wijzen dat een verkort traject voor doorstromende MBO-ers niet goed haalbaar is. Dat wordt bevestigd door het feit dat dit verschijnsel zich met name voordoet bij opleidingen die voordat zij verwant werden verklaard nog niet verkort werden aangeboden. De studenten van de wettelijk verwantverklaarde en de vrijwillig verkorte opleidingen die we gesproken hebben, zijn over het algemeen vrij optimistisch over hun kansen om hun opleiding in de daarvoor staande tijd af te ronden. Dit ondanks het feit dat velen van hen te kennen hebben gegeven dat ze de opleiding behoorlijk zwaar vinden. Ze zijn over het algemeen echter zeer gemotiveerd. Op de PABO blijken de twijfels het grootst. Nog niet alle studenten hebben de instaptoetsen op het gebied van aardrijkskunde/geschiedenis, spelling en gecijferdheid gehaald. Als ze voor die toetsen voor het eind van het schooljaar geen voldoende hebben gehaald, mogen ze niet door met de opleiding. De uitval varieert eveneens sterk per opleiding, al zijn ook daarvan zelden exacte percentages bekend.
1
De resultaten hiervan zijn na te lezen in Personeelsflits, nr 8, april 2003, van het Institute of Life Sciences and Chemistry.
33
“Van de 21 studenten die vorig jaar zijn begonnen zijn er nu nog 13 over. Deze groep studenten is overal proefkonijn geweest, dat is echt triest. Van de 28 die dit jaar zijn begonnen zijn er nu nog 25 over. Dat gaat dus al veel beter.” Opleidingscoördinator PABO De opleidingen hebben allemaal met elkaar gemeen dat de uitval met name (vroeg) in het eerste jaar plaatsvindt.
4.4 Aantrekkelijkheid De opleidingscoördinatoren in het MBO zijn over het algemeen van mening dat verkortingen die in het HBO worden aangeboden nauwelijks van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van deze opleidingen. Opleidingscoördinatoren in het HBO van zowel wettelijk verwantverklaarde als vrijwillig verkorte opleidingen zijn daarentegen van mening dat de verkorte opleidingen wel degelijk meer aantrekkingskracht uitoefenen op doorstromende studenten. Zij voeren daarvoor verschillende argumenten aan. Meest genoemd is de (relatieve) toename van het aantal doorstromende MBO-ers. Ook de toenemende belangstelling op open dagen wordt genoemd. Overigens is het niet per se de verkorting op zich, maar zijn het daarmee samenhangende zaken die de HBO-opleiding extra aantrekkelijk gemaakt hebben voor de MBO-ers. Bijvoorbeeld dat de overlap uit de opleidingen is gehaald, of dat de opleiding nu wordt aangeboden in een gestroomlijnd programma, daar waar die vroeger bestond uit vrijstellingen waardoor doorstromende MBO-ers als het ware te maken hadden met een programma vol gaten. In die situatie leverden vrijstellingen overigens ook zelden een verkorting van de studieduur op. Ook het feit dat MBO-ers gezamenlijk in een groep komen in de HBO-opleiding vergroot de aantrekkelijkheid van die opleiding. “Uit onze instroomcijfers blijkt dat de opleiding aantrekkelijker is geworden voor MBO-studenten. Dat is waarschijnlijk niet zozeer het gevolg van de verkorting op zich, maar veel meer van de bekendheid ervan op de MBO’s en van het feit dat de MBO-ers nu met elkaar in een groep komen, terwijl ze vroeger een eilandje binnen de groep vormden. De groep is heel belangrijk voor studenten.” Opleidingscoördinator Sociaal Pedagogische Hulpverlening Bij de opleiding Diermanagement heeft men sterke aanwijzingen dat doorstromende MBOstudenten heel graag de verkorte opleiding willen volgen: “De doorstromende MBO-ers kunnen alleen de verkorte opleiding volgen als ze een doorstroompakket hebben gevolgd in het MBO. Degenen die dat niet hebben gedaan, 34
kunnen een toelatingstoets doen. Als je ziet hoe hard studenten in de zomer werken om ervoor te zorgen dat ze die toets halen, moet je wel concluderen dat de verkorte opleiding erg aantrekkelijk is.” Voor veel studenten uit zowel de verwantverklaarde als de vrijwillig verkorte opleidingen werd de opleiding waarnaar zij door wilden stromen in het HBO extra aantrekkelijk door het feit dat deze verkort werd aangeboden. Doorslaggevend in de keuze voor een opleiding is het verkortingsaspect echter niet. Geen enkele student zegt dat hij of zij niet zou zijn doorgestroomd naar het HBO wanneer de opleiding van zijn of haar keuze niet verkort zou zijn aangeboden. De aangeboden verkorting heeft de keuze voor doorstroom naar het HBO hooguit vergemakkelijkt. “Ik zou misschien langer getwijfeld hebben of ik door zou gaan naar het HBO als de opleiding vier jaar zou duren, maar uiteindelijk zou ik dat ook hebben gedaan.” Er worden verschillende argumenten aangevoerd voor de extra aantrekkingskracht van een verkorte opleiding. Op de al wat oudere studenten doorstromers oefent een verkorte opleiding het meeste extra aantrekkingskracht uit. Deze studenten hebben meer haast om de arbeidsmarkt op te komen dan de meeste jongere studenten, omdat hun vrienden en vriendinnen zich door een salaris inmiddels een andere levensstijl kunnen permitteren. Voor een deel van de studenten, met name degenen die zelf hun opleiding moeten betalen, is de verkorte opleiding om financiële redenen aantrekkelijk. Je hoeft een jaar minder te betalen voor de opleiding en gaat een jaar eerder geld verdienen. Een deel van de studenten vindt de verkorte opleiding aantrekkelijk omdat zij daarna misschien nog door wil stromen naar de universiteit en daarvoor dus meer tijd overhoudt. Voor de meeste studenten is de verkorting mooi meegenomen. Ze hebben geen zwaarwegende argumenten om te kiezen voor een verkorte opleiding. Soms komen de studenten er pas aan het begin van hun studie achter dat ze een verkorte opleiding volgen. Een enkeling had liever een vier- in plaats van een driejarig traject gevolgd, maar dat was vanwege de verwantschapsregeling niet mogelijk. Argument voor voorkeur voor het vier-jarige traject was het geen haast hebben en willen genieten van het studentenleven. Ondanks het feit dat veel studenten de verkorting positief beoordelen, hebben verschillende studenten zich afgevraagd of ze de opleiding wel in drie jaar zouden kunnen doen. Degenen die konden kiezen tussen een verkort of een regulier programma hebben toch allemaal de keuze gemaakt voor de verkorte variant vanuit het idee dat ze het altijd konden proberen. Het recht op drie jaar studiefinanciering heeft voor de studenten in de verwantverklaarde opleidingen geen enkele rol gespeeld in het bepalen van hun keuze en zou voor de studenten 35
in de vrijwillig verkorte opleidingen evenmin een rol spelen. Je kiest voor een opleiding op basis van de inhoud van die opleiding, niet omdat je er studiefinanciering voor krijgt, is het argument. Een klein deel van de studenten in de verwantverklaarde opleidingen weet (aanvankelijk) niet dat ze maar drie jaar recht hebben op studiefinanciering en reageert daar laconiek op. “De opleiding duurt drie jaar dus drie jaar studiefinanciering zou in principe genoeg moeten zijn. De studiefinanciering is bovendien erg laag dus zoveel maakt het niet uit of je wel of geen studiefinanciering krijgt.”
4.5 Samenvatting en conclusies De verwantschapsregeling had voor opleidingen tot gevolg dat zij MBO-studenten uit verwantverklaarde opleidingen een programma van drie jaar, ofwel een vermindering van 42 studiepunten, moesten aanbieden. Bij onder andere de BVE- en de HBO-raad bestaat de vrees dat dit voor sommige opleidingen negatieve gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit, de studeerbaarheid en de aantrekkelijkheid van de verwantverklaarde opleidingen. Op grond van onze onderzoeksresultaten blijkt die vrees in zeer beperkte mate gegrond. Een eventueel negatief effect van de verwantschapsregeling op de kwaliteit van de opleidingen wordt alleen onderbouwd door het vermoeden bij drie van de negen verwantverklaarde opleidingen dat het uitstroomniveau van de studenten die vanuit het MBO zijn doorgestroomd in de HBO-opleiding gemiddeld lager is dan het uitstroomniveau van de havisten en VWO-ers. Wat betreft de kwaliteit en het gemiddelde uitstroomniveau lijkt het ons van weinig belang of de MBO-ers gemiddeld gezien op een wat lager niveau uitstromen dan andere studenten. Er mag immers vanuit worden gegaan dat iedereen die uitstroomt voldoet aan de minimale eisen die daarvoor zijn gesteld. Als men van mening is dat het gemiddelde uitstroomniveau te laag is, betekent het dat die eisen moeten worden bijgesteld. Wanneer de effecten op de kwaliteit worden afgemeten aan de eindtermen van opleidingen blijkt bovendien geen sprake van kwaliteitsverschil tussen de reguliere opleidingen en de verkorte opleidingen omdat bij beiden dezelfde eindtermen gelden. Dat geldt zowel voor de verwantverklaarde als voor de vrijwillig verkorte opleidingen. De resultaten over de studeerbaarheid op basis van dit onderzoek zijn niet eenduidig. Enerzijds wordt gesteld dat er geen effecten zijn van de verkorting op de studeerbaarheid, omdat een studiejaar in de verkorte opleiding een zelfde aantal studiepunten omvat als een studiejaar in het reguliere programma. Anderzijds merkt een enkeling op dat door de samenstelling van het programma, waarin vooral vakken zijn opgenomen die de doorstromende MBO-ers minder goed liggen, er wel degelijk sprake is van een verzwaring van het programma. Wan36
neer de studeerbaarheid wordt bekeken in termen van uitval en uitstroom blijkt vrijwel geen van de opleidingen daarover exacte aantallen te kunnen noemen. Men weet dus niet exact hoe goed of slecht doorgestroomde MBO-ers doen, men heeft alleen een indruk. Die indruk verschilt sterk per opleiding. Bij de technische opleidingen schijnt het erg goed te gaan met de doorgestroomde MBO-ers. Daar is weinig uitval en het overgrote deel van de studenten rondt de opleiding zonder vertraging af. Bij sommige andere opleidingen is de uitval echter groot en rondt een groot deel van de studenten de opleiding met vertraging af. Een aantal van die opleidingen relativeert dat echter door erbij te vertellen dat dat eveneens geldt voor de studenten in de reguliere opleiding. Bij verschillende opleidingen bestaat de indruk dat er sprake is van een opgaande lijn met betrekking tot de resultaten van de doorstromende MBOers. De uitval in deze groep loopt terug en de vertraging wordt minder. Daaruit kan worden afgeleid dat de negatieve effecten misschien vooral het gevolg zijn van aanloopproblemen en er niet per sé op wijzen dat een verkort traject voor doorstromende MBO-ers niet goed haalbaar is. Dat wordt bevestigd door het feit dat dit verschijnsel zich met name voordoet bij opleidingen die voordat zij verwant werden verklaard nog niet verkort werden aangeboden. In hoeverre er sprake is geweest van een negatief of juist positief effect van de verwantschapsregeling op de studeerbaarheid van de opleidingen kan dus niet op basis van harde gegevens over uitval, studieduur en uitstroom worden bepaald. Voor een beter inzicht in de studeerbaarheid van de opleidingen zou het goed zijn als er meer kwantitatief materiaal zou worden verzameld. De aantrekkelijkheid van de verkorte opleidingen, of zij nou wettelijk verwant zijn verklaard of vrijwillig verkort worden aangeboden, is vergroot. Volgens opleidingscoördinatoren is de (relatieve) instroom vanuit het MBO toegenomen. Studenten zeggen dat de opleiding voor hen aantrekkelijker werd door het feit dat ze deze in drie of drieënhalf in plaats van vier jaar konden doen. Toch zeggen zij dat ze ook voor de opleiding zouden hebben gekozen als deze in vier jaar zou worden aangeboden. Het recht op een jaar minder studiefinanciering bij het doorstromen naar een verwantverklaarde opleiding speelt volgens de meeste studenten geen enkele rol bij de keuze voor hun opleiding. Dat dat voor deze studenten geen doorslaggevende rol heeft gespeeld is duidelijk, anders hadden ze niet op de opleiding gezeten. Ook in hun omgeving kennen studenten echter niemand die er om die reden voor heeft gekozen om niet aan een verwantverklaarde opleiding te beginnen.
37
38
5
KNELPUNTEN, VOORWAARDEN EN VERWANTSCHAP
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk bespreken we op de eerste plaats de structurele knelpunten die verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen op dit moment ervaren. De informatie met betrekking tot de structurele knelpunten is deels afkomstig uit de antwoorden die opleidingscoördinatoren in het MBO en het HBO hebben gegeven op de vraag of, en zo ja welke, knelpunten zich op dit moment voordoen in de verwantverklaarde of de vrijwillig verkorte opleidingen. De informatie is gedeeltelijk echter ook gebaseerd op antwoorden op andere vragen, zoals die naar de oorzaken voor uitval en vertraging van doorgestroomde MBO-ers in het HBO. Deze antwoorden bleken vaak weer samen te hangen met de antwoorden die opleidingscoördinatoren, docenten en studenten gaven op vragen over de verwantschap en de aansluiting van MBO- en HBO-opleidingen. De antwoorden op die vragen zijn dus eveneens meegenomen in de paragraaf over huidige knelpunten. Uit de vraagstelling van het onderzoek zoals die is gepresenteerd in paragraaf 1.2 blijkt dat er een verband werd verondersteld tussen de mate van verwantschap van opleidingen en de knelpunten die zich voor zouden doen bij het realiseren van vrijstellingen. Uit het feit dat de gegevens met betrekking tot aansluiting en verwantschap in dit hoofdstuk worden gepresenteerd kan al worden opgemaakt dat zij op dit moment meer als knelpunt worden ervaren dan op het moment dat de verkorte opleidingen gerealiseerd werden. Naast de huidige knelpunten bespreken we in dit hoofdstuk ook de voorwaarden die opleidingscoördinatoren in het HBO zien om tot succesvolle verkorte opleidingen te komen. In paragraaf 5.4 bespreken we de verwantschapsregeling en de consequenties die eventuele afschaffing van deze regeling zou hebben. De informatie in deze paragraaf is afkomstig uit de interviews met docenten en opleidingscoördinatoren in het HBO. In de laatste paragraaf geven we een samenvatting en trekken we conclusies met betrekking tot de bevindingen in dit hoofdstuk.
5.2 Huidige knelpunten Een deel van de verkorte opleidingen heeft ten tijde van het onderzoek te maken met structurele knelpunten. Er lijkt sprake van een verband tussen het ervaren van knelpunten en het al dan niet verwantverklaard zijn. Bij de vrijwillig verkorte opleidingen doen zich geen knelpunten voor. Van de verwantverklaarde opleidingen zegt de ene helft wel, de andere helft geen structurele knelpunten te ervaren. Daarbinnen lijkt sprake van een verband met de onderwijssectoren. Zo doen zich bij de twee verwantverklaarde opleidingen in de sector Tech39
niek geen structurele knelpunten voor. In de andere sectoren is het verdeeld. Zo ervaren twee van de drie verwantverklaarde opleidingen in de sector Gedrag en Maatschappij, één van de twee verwantverklaarde opleidingen in de sector Economie en de enige opleiding in de sector Onderwijs structurele knelpunten. Het ogenschijnlijke verband tussen sector en het ervaren van structurele problemen, wordt op basis van de gesprekken op instellingsniveau met doorstroomcoördinatoren alleen bevestigd voor de sector Onderwijs. De problemen met de doorstroom van MBO-ers lijken zich bij alle PABO’s voor te doen. Over de andere opleidingen die in ons onderzoek structurele knelpunten ervaren, krijgen we signalen dat het daarmee op sommige andere hogescholen juist heel goed gaat. Het ervaren van structurele knelpunten lijkt samen te hangen met de omvang van de uitval en de vertraging onder MBO-doorstromers. De opleidingen die zeggen structurele knelpunten te ervaren zijn tevens de opleidingen met de hoogste uitval en de meeste vertraging. De knelpunten die door deze opleidingen genoemd worden, komen dan ook voor een belangrijk deel overeen met de oorzaken die zij zien voor de uitval en vertraging onder doorgestroomde MBO-ers. Dat betreft overigens dezelfde oorzaken als de andere opleidingen noemen. Oorzaken voor uitval en vertraging: Aansluiting en verwantschap Binnen de oorzaken die genoemd worden voor de uitval van MBO- studenten en de vertraging die zij oplopen, zijn twee categorieën te onderscheiden: oorzaken voor uitval en vertraging op het gebied van de aansluiting ofwel de verwantschap tussen MBO- en HBO-opleidingen enerzijds en oorzaken op het gebied van algemene kenmerken van MBO-studenten anderzijds. De meeste opleidingen, behalve de PABO, zeggen dat de verwantschap met de MBO-opleiding inhoudelijk gezien groot is. Qua werkwijze en abstractieniveau is dat echter niet het geval. Volgens een van de opleidingen is dat juist de reden geweest waarom zij niet verwant is verklaard. “Vakinhoudelijk is de verwantschap goed. Qua werkwijze is er minder verwantschap tussen MBO en HBO. Om die reden zijn de opleidingen destijds niet aan elkaar verwant verklaard. MBO-ers leren standaardoplossingen aandragen, HBO-ers leren creatief te zijn. MBO-ers hebben in hun opleiding niet geleerd om afwegingen te maken.” Opleidingscoördinator Bouwkunde Bij een andere wel verwantverklaarde opleiding is die verwantschap echter ook beperkt, aldus de opleidingscoördinator. “Je zou denken dat de verwantschap tussen de opleidingen groot is gezien de bestuurskundevakken die de studenten in het MBO al hebben gevolgd en de stages die ze vaak bij gemeenten hebben gelopen. Toch is die verwantschap niet groot, omdat het niveau 40
en de diepgang op het MBO zo beperkt zijn dat er nauwelijks sprake is van aansluiting. Het belangrijkste in onze opleiding is dat je in oorzaken en gevolgen kunt denken en dat je structuren kunt onderkennen. Dat heeft dan “toevallig” betrekking op het bestuur. In het MBO hebben de studenten hiermee op geen enkele manier kennis gemaakt. Daarom is de verwantschap zeer beperkt.” Opleidingscoördinator Bestuurskunde In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat studenten vooral in het begin van de opleiding uitvallen. Ook vertragingen worden vaak al in het begin van de opleiding opgelopen. In die periode moeten veel studenten erg wennen aan het nieuwe onderwijssysteem waarin ze terecht zijn gekomen. De studenten vinden met name aan het begin van de HBO-opleiding dat het niveauverschil met het MBO erg groot is. “Je moet hier veel meer doen. Het zou beter geweest zijn als je op het MBO ook wat meer had moeten doen. Ook inhoudelijk is de opleiding veel moeilijker en uitgebreider. De boeken zijn moeilijker leesbaar. Na een tijdje ben je wel gewend aan dat niveauverschil. Het eerste blok is het zwaarst. Daar schrik je heel erg van, maar dan stellen tweede en derdejaars je gerust dat de opleiding later makkelijker wordt. Na het eerste blok ben je gewend en word je zelfverzekerder. In het eerste blok word je echt in het diepe gegooid.” Groepsgesprek studenten Sociaal Juridische Dienstverlening Door verschillende opleidingscoördinatoren wordt opgemerkt dat zij het idee hebben dat MBO-studenten een HBO-opleiding onderschatten. “Veel leerlingen onderschatten het HBO en overschatten hun eigen capaciteiten. De helft redt het niet. Dat bleek uit een enquête die we wel eens hebben gehouden onder oud-studenten en ik hoor het ook van oud-studenten die hier voorlichting komen geven.” Opleidingscoördinator Sociaal Juridisch Medewerker Een andere manier van denken en het hogere abstractieniveau vormen volgens veel van de docenten en opleidingscoördinatoren een moeilijk punt voor de MBO-ers. “Het grootste probleem voor de MBO-ers is dat ze los moeten komen van het MBO-achtige denken waarin ze geleerd hebben altijd de kortste route te kiezen en uit het oog verliezen dat er meerdere oplossingen kunnen zijn.” Opleidingscoördinator Bouwkunde
41
De toch al grote overgang van het MBO naar het HBO wordt volgens zowel opleidingscoördinatoren als docenten en studenten nog vergroot door het feit dat vrijwel alle MBO-ers het laatste jaar van hun opleiding stage lopen. De studenten verwoorden dat als volgt: “In het MBO heb je in het laatste jaar stage gelopen. Dat maakt de overgang extra zwaar. Je bent niet meer gewend om op school te zitten en dan is het ook nog eens allemaal zwaarder en anders.” Zoals gezegd is de inhoudelijke verwantschap tussen de MBO- en HBO-opleidingen vrijwel altijd groot, al zijn er bij verschillende opleidingen wel vakken genoemd waarop de aansluiting nog verbeterd zou kunnen worden. Soms worden specifieke vakken als struikelblok aangewezen. Dat betreft bij de opleidingen Gedrag en Maatschappij altijd theorievakken, bij Economie een combinatie van theorievakken en wiskunde/statistiekachtige vakken en in de sector Techniek wis- en natuurkundevakken. “Op het gebied van wiskunde heb je echt een achterstand. Op de MAVO en in het MBO heb je te maken met een heel ander soort, veel concretere wiskunde. De terminologie die op de HAVO in wiskundeboeken wordt gebruikt, sluit wel goed aan. Voor mijn gevoel gingen we met de wiskundevakken soms wel vier of vijf stappen tegelijk omhoog in het HBO.” Groepsgesprek studenten Biologie en medisch laboratoriumonderzoek Verschillende opleidingen in het MBO bieden studenten de mogelijkheid om doorstroomdeelkwalificaties te behalen om de stap naar het HBO te vergemakkelijken. Studenten Bedrijfseconomie zeiden daarover: “Ik ben blij dat ik de doorstroomkwalificaties heb gehaald in het MBO, anders had ik het nooit gered. Ik ben ook blij dat er nog aardig wat overlap zit tussen de boekhoudkundige vakken in het MBO en het HBO. Daardoor heb je een beetje extra lucht want die andere vakken zijn erg zwaar. Bovendien is het leuk om een paar vakken te hebben waar je gewoon goed in bent.” Met betrekking tot de doorstroomdeelkwalificaties worden door verschillende mensen1 in de nabije toekomst problemen voorzien bij met name de technische opleidingen. Sinds enige tijd zijn HBO-opleidingen verplicht alle MBO-studenten met een opleiding op niveau 4 toe te laten. Het behaald hebben van doorstroomdeelkwalificaties mogen zij niet meer als toegangseis stellen. Een van de vrijwillig verkorte opleidingen heeft hier op in gespeeld door voor 1
In zowel de interviews met de doorstroomcoördinatoren in het MBO als het HBO, als de interviews met opleidingscoördinatoren in het MBO als het HBO is dit punt door ten minste een van de geïnterviewden naar voren gebracht.
42
studenten zonder doorstroomdeelkwalificaties een verkorting van een half jaar in plaats van een jaar aan te bieden. Die optie hebben de verwantverklaarde opleidingen niet, aangezien zij wettelijk verplicht zijn een verkorting van een jaar (42 studiepunten) aan te bieden. De mogelijkheid bestaat dat een steeds groter aantal MBO-studenten zonder doorstroomdeelkwalificaties door zal stromen in een verwantverklaarde opleiding. Bovengenoemde betrokkenen hebben sterk het vermoeden dat deze groep niet in staat zal zijn om de verkorte opleiding zonder noemenswaardige vertraging af te ronden. “Op dit moment doen zich nog geen knelpunten voor, maar die zitten er wel aan te komen door de veranderingen in de kwalificatiestructuur. Tot vorig jaar was voor degenen die door wilden stromen naar de HBO-opleiding het doorstroomprofiel met extra toegepaste wis- en natuurkunde verplicht. Dat is het nu niet meer. Ook degenen die het doorstroomprofiel niet hebben, moeten worden toegelaten tot de opleiding. Dat gaat problemen opleveren, want zonder dat doorstroomprofiel redden studenten het niet in drie jaar.” Opleidingscoördinator Middenkaderfunctionaris biologische laboratoriumtechniek Tussen de opleidingen voor Onderwijsassistent en de PABO is de inhoudelijke verwantschap beperkt. De niet optimale verwantschap met de opleiding voor onderwijsassistenten vormt een belangrijke oorzaak voor de uitval en opgelopen vertraging. In dit verband zijn het gebrek aan aandacht voor zelfreflectie in het MBO, maar ook het (meestal) ontbreken van de leervakken als aardrijkskunde en geschiedenis, taal en rekenen genoemd. “De MBO-ers zijn het studeren verleerd. Ze hebben een breed vakkenpakket gehad op de MAVO, daarna een smal vakkenpakket op het MBO en dan op de PABO weer breed. Dan krijgen ze weer vakken als taal en rekenen en aardrijkskunde en geschiedenis. In die zin sluiten de opleiding voor onderwijsassistent en de PABO niet goed op elkaar aan en vind ik de HAVO de meest geschikte vooropleiding voor de PABO.” Groepsgesprek docenten De opleidingen voor onderwijsassistenten zien zich voor een dilemma geplaatst, omdat zij aan de ene kant moeten opleiden voor het beroep van onderwijsassistent en aan de andere kant steeds meer de richting op worden geduwd van doorstroomopleiding. “In de werkgroep van de hogescholen en de ROC’s hier in de regio komt duidelijk het grote dilemma voor de ROC’s naar voren: zij willen wel graag naar HBO-niveau toewerken, maar zij moeten ook een eindopleiding aanbieden. Ze voelen zich steeds meer in de hoek van doorstroomopleiding gedrukt door studenten, door de PABO’s en misschien ervaren ze ook druk vanuit het ministerie.” Opleidingscoördinator PABO 43
Diversiteit van MBO-opleidingen Bij verschillende opleidingen blijkt sprake van grote verschillen tussen de ROC’s van waaruit de studenten zijn doorgestroomd naar het HBO. Het meest uiteenlopend bleken de ervaringen van PABO-studenten. In een groepsgesprek met vier PABO-studenten die vanuit drie verschillende ROC’s waren ingestroomd, bleek één van de opleidingen voor onderwijsassistent goed aan te sluiten, één redelijk en één slecht. De mate waarin het probleem van de diversiteit van MBO-opleidingen speelt, heeft vanzelfsprekend ook te maken met het aantal MBO-instellingen van waaruit de studenten doorstromen. Sommige HBO-opleidingen hebben te maken met een instroom vanuit meer dan tien verschillende MBO-instellingen. Oorzaken voor uitval en vertraging: kenmerken van MBO-studenten MBO-studenten worden veelal gekwalificeerd als ‘doeners’. Omdat MBO-studenten vaak echte ‘doeners’ zijn, komt een deel van hen er waarschijnlijk vrij snel achter dat een HBO-opleiding niet iets voor hen is en besluiten ze om toch aan het werk te gaan. Van degenen die doorgaan, heeft een aanzienlijk deel vaak wat meer moeite met de theoretische vakken waardoor dan ook enige vertraging kan worden opgelopen. Dat een groot deel van de MBO-studenten niet uitvalt, is volgens opleidingscoördinatoren, docenten en studenten zelf vooral te danken aan hun grote motivatie. Het zijn over het algemeen bijzonder prettige studenten die heel goed weten wat ze willen in tegenstelling tot bijvoorbeeld veel HAVO-doorstromers. Die sterke motivatie kan ook een nadeel zijn. Voor sommige studenten zou het misschien beter zijn om te stoppen met de opleiding, omdat zij eigenlijk niet over voldoende capaciteiten beschikken. Door hun sterke motivatie willen sommige studenten echter van geen opgeven weten. Dergelijke studenten kosten docenten erg veel tijd. “Een deel van de studenten die doorstroomt vanuit het MBO heeft niet voldoende capaciteiten. Het gaat dan om capaciteiten op theoretisch gebied. Ze kunnen de leerstof niet in een redelijk hoog tempo verwerken. Degenen die niet sterk genoeg zijn, zouden zichzelf ook niet verder moeten kwellen door per se een HBO-opleiding te willen doen. Door te gaan werken en naast hun werk cursussen te gaan volgen, kunnen ze ook op HBO-niveau komen.” Groepsgesprek docenten Biologie en medisch laboratoriumonderzoek Een deel van de studenten vertraagt of valt uit omdat ze simpelweg niet de capaciteiten heeft om een opleiding op HBO-niveau te volgen. Met name de verwantverklaarde opleidingen hebben “last” van doorgestroomde MBO-ers die eigenlijk niet over voldoende capaciteiten beschikken om een opleiding op HBO-niveau, laat staan een verkorte opleiding, te voltooien. 44
“De verwantschapsregeling gaat voorbij aan de potentieverschillen die er tussen individuen bestaan. Er is een categorie MBO-studenten die om wat voor reden dan ook niet op de HAVO terecht is gekomen, terwijl ze daarvoor wel de potentie had. Deze groep MBO-ers doet het meestal goed in het HBO. Er is een andere groep die met het behalen van hun MBO-diploma op hun hoogst haalbare niveau zit. Voor die groep is het zelfs moeilijk om in vier jaar op HBO-niveau te komen.” Opleidingscoördinator Sociaal Juridische Dienstverlening Door de verwantschapsregeling zien de opleidingen zich verplicht om de studenten met minder capaciteiten toch tot de verkorte opleiding toe te laten. Daarna ervaren zij geen selectiemoment meer, omdat deze studenten direct in de hoofdfase terechtkomen. De opleiding is daarmee niet meer in de gelegenheid om de studenten een bindend studieadvies te geven. Een deel van de opleidingen ervaart het niet kunnen selecteren van MBO-studenten als het grootste knelpunt. Naar onze mening blijkt hieruit dat er bij verschillende opleidingen onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid die de verwantschapsregeling biedt om studenten met aantoonbaar onvoldoende capaciteiten voor minder dan 42 studiepunten vrij te stellen en hen een beroep te laten doen op een studiefonds dat de hogeschool voor dat geval moet hebben ingesteld. Niet alle hogescholen lijken te beschikken over een dergelijk fonds of opleidingen zijn niet van het bestaan van een dergelijk fonds op de hoogte. Gevolg is dat ook studenten die daarvoor misschien niet de capaciteiten hebben in het met 42 studiepunten verkorte opleidingstraject instromen. Zij draaien vervolgens zelf op voor de kosten van de vertraging die zij oplopen.
5.3 Voorwaarden voor succesvolle verkorte trajecten In de gesprekken met opleidingscoördinatoren in het HBO zijn verschillende voorwaarden genoemd om te kunnen komen tot succesvolle verkorte trajecten. Twee soorten voorwaarden zijn het meest genoemd. Het betreft het kunnen selecteren van studenten en een goede aansluiting tussen de MBO- en de HBO-opleiding. In verband met het tweede punt is genoemd dat er duidelijker eind- en begineisen moeten worden geformuleerd in respectievelijk het en het HBO, die meer zijn gericht op doorstroom. Op basis van die duidelijk geformuleerde begin- en eindeisen kunnen vervolgens ook goede assessments worden opgesteld aan de hand waarvan bepaald kan worden of studenten wel of niet kunnen worden toegelaten tot een verkort traject. Met betrekking tot de aansluiting tussen MBO en HBO is bovendien gezegd dat men in het MBO afmoet van het schoolse systeem waarmee nu nog gewerkt wordt. Een goede aansluiting houdt ook in dat men in het MBO en het HBO goed van elkaar op de hoogte is. Het is in het HBO immers alleen mogelijk om een goed aansluitend programma op te zetten op het moment dat je weet wat er gebeurt in het MBO. MBO
45
Als er eenmaal een verkort programma is, is het vervolgens belangrijk om daar kritisch naar te blijven kijken. Het programma moet regelmatig worden bijgesteld op basis van de reacties van studenten en docenten. Daarnaast moeten studenten goed en intensief begeleid worden. Logistiek en financieel gezien is het van belang dat er voldoende instroom is van MBO-studenten, omdat het anders niet mogelijk is om een verkort traject aan te bieden.
5.4 Kritiek op de verwantschapsregeling Uit paragraaf 5.2 kwam naar voren dat de belangrijkste kritiek op de verwantschapsregeling betrekking heeft op het feit dat opleidingen niet langer kunnen selecteren en derhalve worden opgescheept met een aantal studenten dat eigenlijk niet de capaciteit heeft om een (verkorte) opleiding op HBO-niveau te volgen. Een deel van de opleidingen ervaart dat ook als knelpunt. Er zijn echter ook een aantal andere punten van kritiek op de verwantschapsregeling genoemd die echter niet direct tot knelpunten voor de verschillende betrokkenen leiden. Een door verschillende betrokkenen naar voren gebracht punt van kritiek op de verwantschapsregeling is dat deze ietwat gekunsteld aandoet en een zekere rechtsongelijkheid met zich meebrengt. “De verwantschapsregeling is op een bepaalde manier gekunsteld. In het verkorte traject dat wij aanbieden worden bijvoorbeeld niet alleen MBO-studenten uit de verwantverklaarde opleiding toegelaten, maar ook studenten uit opleidingen die niet verwant zijn verklaard. Daardoor is er sprake van een bepaalde rechtsongelijkheid. De ene groep studenten in het verkorte traject heeft recht op drie jaar studiefinanciering terwijl de andere groep recht heeft op vier jaar studiefinanciering.” De opleidingscoördinator van een niet-verwantverklaarde opleiding merkt op: “De ratio achter de verwantschapsregeling is mij niet duidelijk. Zeker niet omdat wij niet verwant zijn verklaard. Als deze opleiding alsnog verwant zou worden verklaard, zou dat bovendien geen effect hebben omdat de doorstromende MBO-ers al een driejarig traject volgen.” Dat de verwantschapsregeling ook van toepassing is op opleidingen op de Antillen brengt een extra probleem met zich mee. “Het is een probleem dat de opleidingen op de Antillen ook verwant zijn. De studenten die afkomstig zijn van de verwante opleiding op de Antillen redden het absoluut niet. 46
Het Nederlands is bij al deze studenten een groot probleem. We krijgen steeds meer studenten van de Antillen.” Opleidingscoördinator Facility management Een ander punt van kritiek is dat de verwantschapsregeling in het kader van de huidige ontwikkelingen met betrekking tot de doorstroom achterhaald is: daarin is immers de individuele loopbaan van de student centraal gesteld, terwijl de verwantschapsregeling betrekking heeft op opleidingsniveau. De verwantschapsregeling staat een van de meest genoemde voorwaarden om te komen tot een succesvol verkort traject, te weten de selectie van studenten, in de weg. Eventuele afschaffing van de verwantschapsregeling zou er bij de meeste verwantverklaarde opleidingen niet direct toe leiden dat zij het verkorte traject dat zij hebben opgezet zou worden afgeschaft. Afschaffing van de verwantschapsregeling zou er wel toe leiden dat een deel van de studenten die nu moet worden toegelaten dan niet meer wordt toegelaten tot het verkorte traject. “Het afschaffen van de verwantschapsregeling zou niet zozeer consequenties hebben voor de opleiding, maar we zouden wel een selectie toe gaan passen. Degenen die het aankunnen worden dan toegelaten tot het verkorte traject, anderen zullen de reguliere opleiding moeten gaan volgen. Misschien zou er al in het MBO een selectie plaats kunnen vinden van de studenten die door willen stromen naar het HBO. We staan op zich helemaal niet negatief tegenover de instroom van studenten vanuit het MBO. Integendeel, we zien er juist wel een markt in.” Opleidingscoördinator Sociaal Juridische Dienstverlening Bij de verwantverklaarde opleiding Bestuurskunde zou men het verkorte traject onmiddellijk afschaffen. Ook bij de PABO zou afschaffing van de verwantschapsregeling er waarschijnlijk toe leiden dat de verkorte route voor MBO-ers zou worden afgeschaft. Alleen de MBO-ers die dan in het eerste jaar van de PABO heel goed presteren zullen dan nog, net als havisten en VWO-ers, door kunnen stromen in een versneld traject. Verschillende opleidingen merken op dat zij het verkorte traject alleen aan zouden blijven bieden zolang het gemiddelde niveau van de doorstromende MBO-ers dat toelaat. Dat het gemiddelde niveau van de doorstromende MBO-ers zou kunnen dalen, is niet onwaarschijnlijk gezien het opgaan van het VBO en de MAVO in het VMBO. Bij de opleiding Diermanagement hoopt men dat de verwantschapsregeling gehandhaafd blijft.
47
“Door de overlap tussen de MBO- en de HBO-opleiding is een verkorting van een jaar heel reëel. Van de drie jaar studiefinanciering gaat een stimulerende werking uit. Als de verwantschapsregeling zou worden afgeschaft en dat tot gevolg zou hebben dat studenten een jaar langer studiefinanciering krijgen, gaan studenten er waarschijnlijk weer langer over doen. De verwantschapsregeling moet daarom niet worden afgeschaft.” Groepsgesprek docenten Diermanagement
5.5 Samenvatting en conclusies Een deel van de verwantverklaarde opleidingen ervaart structurele knelpunten. Het betreft die opleidingen die de meeste problemen hebben met uitval en vertraging van doorstromende MBO-studenten, te weten Bestuurskunde, Sociaal Juridische Dienstverlening en de opleiding voor leraar Basisonderwijs. Van die laatste opleiding hebben we aanwijzingen dat de problemen bij de PABO die medewerking heeft verleend aan dit onderzoek dezelfde zijn en in dezelfde mate spelen als bij andere PABO’s. Voor de opleiding Bestuurskunde geldt dat niet. Van ten minste een andere Bestuurskunde opleiding weten we dat het daar juist erg goed gaat met de doorstroom vanuit het MBO. We hebben daar geen zicht op met betrekking tot de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening. De structurele knelpunten die genoemd worden lijken niet zozeer het gevolg van de verwantschapsregeling maar hangen vooral samen met de doorstroom van MBO-ers in het HBO in het algemeen. Je zou hooguit kunnen zeggen dat deze problemen in de verwantverklaarde opleidingen versterkt worden door het feit dat de MBO-ers vanuit verwantverklaarde opleidingen een HBO-opleiding in principe in drie jaar moeten voltooien. Met betrekking tot die doorstroom worden door alle opleidingen dezelfde elementen genoemd: de opleidingen zijn over het algemeen inhoudelijk wel aan elkaar verwant, maar sluiten qua werkwijze niet op elkaar aan en bovendien is het niveauverschil tussen MBO- en HBO-opleidingen nu te groot. Alleen tussen de opleidingen voor onderwijsassistent en de opleidingen voor leraar Basisonderwijs is ook de inhoudelijke verwantschap te beperkt, doordat het in de opleidingen voor onderwijsassistent tot op dit moment geheel ontbreekt aan vakken als geschiedenis, aardrijkskunde, taal en rekenen. Voor een belangrijk deel van de doorstromende onderwijsassistenten leveren deze vakken dan ook problemen op in het HBO. Een ander punt dat ervaren wordt als belemmerend in de doorstroom, is de grote diversiteit van de MBO-opleidingen. Naarmate er wordt ingestroomd vanuit meer MBO-opleidingen is dit probleem groter. Het grootste knelpunt dat wel aan de verwantschapsregeling wordt toegeschreven is dat de opleidingen geen selectiemogelijkheid meer ervaren. De studenten die instromen vanuit een 48
verwantverklaarde MBO-opleiding moeten worden toegelaten tot een traject van drie jaar. Overigens lijkt ons hier sprake van een misvatting. Ons inziens stelt de verwantschapsregeling alleen het aanbieden van een driejarige opleiding verplicht. Als men een bepaalde student wegens aantoonbaar onvoldoende capaciteiten niet in staat acht om het traject in drie jaar succesvol te laten voltooien, mogen hem of haar ook minder dan 42 studiepunten vrijstelling worden geboden. In dat geval moet de betreffende student na drie jaar een beroep kunnen op een studiefonds dat de hogeschool moet hebben ingesteld. Niet alle opleidingen lijken daarvan echter op de hoogte of niet alle hogescholen hebben een dergelijk studiefonds. In de nabije toekomst zouden er (grote) problemen kunnen ontstaan voor de verwantverklaarde opleidingen die in het verleden alleen doorstromende MBO-ers toelieten die doorstroomdeelkwalificaties hadden behaald in het MBO. Die eis mag niet langer worden gesteld. Dit geldt met name voor de Techniek- en Economie-opleidingen waar het vrij gebruikelijk was dat een dergelijke eis gesteld werd. Als dit tot gevolg heeft dat MBO-studenten niet langer een doorstroomdeelkwalificatie in het MBO behalen, is het waarschijnlijk dat een deel van hen niet langer in staat is om in drie jaar een HBO-opleiding te voltooien. De voorwaarden die genoemd worden voor het realiseren van een succesvolle verkorte opleiding hebben betrekking op een goede aansluiting tussen de MBO- en de HBO-opleidingen en het op de hoogte zijn van hetgeen bij elkaar speelt. Duidelijke eind- en begintermen die wellicht meer gericht zijn op de doorstroom van het MBO- naar het HBO vormen daarvoor een belangrijk uitgangspunt op basis waarvan goede assessments kunnen worden opgezet. Op grond van die assessments zou een goede selectie plaats kunnen vinden. De programma’s moeten regelmatig worden bijgesteld op grond van veranderingen. Het is daarnaast van belang dat er voldoende instroom is van MBO-studenten, omdat HBO-opleidingen het anders logistiek en financieel niet mogelijk achten om een apart traject voor deze groep aan te bieden. Dat de structurele knelpunten die ervaren worden beperkt zijn, blijkt uit het feit dat de meeste verwantverklaarde opleidingen het verkorte traject voor MBO-ers zouden handhaven indien de verwantschapsregeling zou worden afgeschaft. Door de meeste opleidingen wordt het verkorte traject dat aan MBO-ers wordt aangeboden namelijk als een positieve zaak beschouwd. Men merkt daarbij echter wel op dat een voorwaarde voor het handhaven van de verkorte trajecten is het niveau van de instromende MBO-ers gelijk moet blijven. Als dat niveau daalt, is het niet langer verantwoord om deze groep een verkort traject aan te bieden. Bij een van de opleidingen is men ronduit tegen afschaffing van de verwantschapsregeling, omdat men denkt dat van de verwantschapsregeling voor studenten een stimulerende werking uitgaat die beter niet kan worden weggenomen.
49
50
6
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
6.1 Onderzoeksvragen, onderzoeksopzet en respons Ten behoeve van de evaluatie van de “Regeling aanwijzing opleidingen hoger beroepsonderwijs en opleidingen beroepsonderwijs in verband met onderlinge verwantschap”, kortweg de verwantschapsregeling, heeft Regioplan Beleidsonderzoek de kwalitatieve effecten van deze regeling onderzocht. In het onderzoek stonden de effecten op de kwaliteit, de studeerbaarheid en de aantrekkelijkheid centraal. Daarnaast zijn de knelpunten die opleidingen ervoeren bij de invoering van een verkorting van 42 studiepunten, de wijze waarop zij aan die verkorting gestalte hebben gegeven en de knelpunten die zij eventueel op dit moment nog ervaren, onderzocht. Bovendien is gevraagd naar een beoordeling van de verwantschapsregeling door verschillende betrokkenen en naar de voorwaarden voor succesvolle verkorte trajecten. In het onderzoek is wat betreft de kwalitatieve effecten van het verkorten van een opleiding een vergelijking gemaakt tussen wettelijk verwantverklaarde opleidingen en opleidingen die op eigen initiatief een verkort traject aanbieden aan doorstromende MBO-ers. Een klein deel van het onderzoek bestond uit een kwantitatieve inventarisatie. Dat betreft een kwantitatieve inventarisatie van verwantverklaarde opleidingen en van op eigen initiatief verkorte opleidingen. Dit deel van het onderzoek had ten doel om een beeld te krijgen van de omvang van de verwantschapsregeling en een globaal beeld te krijgen van het aantal op eigen initiatief verkorte opleidingen voor doorstromende MBO-ers. De inventarisatie van de op eigen initiatief verkorte opleidingen was ook bedoeld om een deel van deze opleidingen te selecteren voor het onderzoek naar de kwalitatieve effecten van de verkorting van de opleiding. Onderzoeksopzet en Respons Het onderzoek kent een voornamelijk kwalitatieve opzet. Gegevens zijn verzameld door middel van telefonische interviews, face- to-face interviews en groepsgesprekken. In het MBO en het HBO zijn vijftien instellingen geselecteerd. Het gaat om instellingen in zowel Noord-, Oost-, Zuid- als West Nederland. Daar zijn telefonische interviews gehouden met doorstroomcoördinatoren. Vervolgens zijn acht cases geselecteerd. Een case bestaat uit een wettelijk verwantverklaarde opleiding en een verkorte opleiding uit dezelfde onderwijssector bij een MBO- en een HBO-instelling. Uiteindelijk zijn de volgende HBO-opleidingen in het onderzoek betrokken: Biologie en medisch laboratoriumonderzoek (2)1, Bouwkunde (2), Sociaal pedagogische hulpverlening (2), Maatschappelijk werk en dienstverlening (1), Sociaal juridi-
1
Het getal tussen haakjes verwijst naar het aantal HBO-instellingen waarbij de betreffende opleiding is geselecteerd.
51
sche dienstverlening (1), Bestuurskunde (1), Facility management (1), Bedrijfseconomie (1), Lerarenopleiding Basisonderwijs (1) en Diermanagement (1). Bij deze opleidingen zijn faceto-face interviews gehouden met opleidingscoördinatoren en groepsgesprekken gevoerd met (29) docenten en (44) studenten. De opleidingen zijn over het hele land verspreid. Bij dertien aan de HBO verwante MBO-opleidingen is de opleidingscoördinator telefonisch geïnterviewd. Ondanks de grote tijdsinvestering die van betrokkenen werd gevraagd, was de respons zeer hoog. Bij slechts één van de benaderde opleidingen zag men geen mogelijkheid medewerking te verlenen in de looptijd van het onderzoek. De meer kwantitatieve onderzoeksvraag met betrekking tot de verwantverklaarde opleidingen is beantwoord op basis van de analyse van CREBO- en CROHO-bestanden. Ten behoeve van de inventarisatie van het aantal op eigen initiatief verkorte opleidingen zijn op instellingsniveau telefonisch gegevens verzameld bij doorstroomcoördinatoren van 43 hogescholen. Dat betreft tachtig procent van het totaal aantal hogescholen.2 De respons was honderd procent; alle bereikte doorstroomcoördinatoren waren bereid aan het onderzoek mee te werken. Leeswijzer In paragraaf 6.2 beschrijven we de beleidscontext van de verwantschapsregeling bij de hogescholen en MBO-instellingen. Daarbij gaan we in op zaken als de samenwerking tussen MBOen HBO-instellingen en de verkortingen die al werden aangeboden op het moment dat de verwantschapsregeling van kracht werd. Daarnaast beschrijven we het beleid van instellingen met betrekking tot verwantschap en verkorte opleidingen. In deze paragraaf geven we ook een indruk van het getalsmatige belang van verwante en verkorte opleidingen. In paragraaf 6.3 staan de opleidingen centraal. Hoe hebben zij de verkortingen gerealiseerd en welke knelpunten hebben zich daarbij voorgedaan zijn vragen die in deze paragraaf worden beantwoord. Paragraaf 6.4 draait om de consequenties van het verkorte traject bij de al dan niet verwantverklaarde opleidingen voor de kwaliteit, de studeerbaarheid en de aantrekkelijkheid. In paragraaf 6.5 beschrijven we de structurele knelpunten die op dit moment ervaren worden bij de verwantverklaarde en de vrijwillig verkorte opleidingen. Daarnaast beschrijven we de voorwaarden waaronder succesvolle verkorte trajecten tot stand kunnen komen. Bovendien beschrijven we in dit hoofdstuk de consequenties van een eventuele afschaffing van de verwantschapsregeling. In paragraaf 6.6 trekken we de conclusies op basis van het onderzoek. In paragraaf 6.7 beschrijven we de reikwijdte van het onderzoek.
2
De Fontys-hogescholen zijn hierbij als één hogeschool gerekend.
52
6.2 De verwantschapsregeling in perspectief Het aandeel verwantverklaarde opleidingen In de sector Taal en Cultuur in het HBO is geen enkele opleiding verwant verklaard. Afgezien van die sector is het belang van de verwantschapsregeling in het HBO vrij groot, gemeten in termen van het aantal opleidingen dat verwant is verklaard: bijna een kwart van het totaal aantal HBO-opleidingen is wettelijk verwant3. In de BVE-sector gaat het om vijftien procent van alle opleidingen op niveau vier. Per onderwijssector verschilt het percentage verwantverklaarde opleidingen sterk. Het grootste aandeel verwante opleidingen hebben de sectoren Gedrag en Maatschappij (HBO) en Dienstverlenings- en Gezondheidsonderwijs (BVE): Respectievelijk bijna twee derde en ruim een derde van de opleidingen in die sectoren is een verwantverklaarde opleiding. In het HBO heeft de sector Economie het laagste percentage verwante opleidingen, in de BVE de sector Techniek. Beide sectoren kennen hoge deelnemersaantallen, zodat de verwantschapsregeling daar desondanks een naar verhouding groot aantal deelnemers betreft. Op basis van de informatie die is verkregen van doorstroomcoördinatoren is het beeld verkregen dat de vrijwillig verkorte opleidingen relatief veel worden aangeboden binnen de onderwijssectoren Landbouw, Economie en Techniek. De sector Gezondheidszorg kent relatief het kleinste aantal vrijwillig verkorte opleidingen. Het aantal opleidingen dat vrijwillig verkort wordt aangeboden, verschilt sterk per instelling. Impact van de verwantschapsregeling Voordat de verwantschapsregeling van kracht werd, boden zeven van de negen verwantverklaarde HBO-opleidingen in ons onderzoek vrijstellingen aan van om en nabij de 42 studiepunten. Datzelfde geldt voor twee van de vier op eigen initiatief verkorte opleidingen, al gaat het daar niet altijd om een aantal van 42 studiepunten. Toen de discussie over de invoering van de verwantschapsregeling begon, stond men bij de opleidingen die al verkort werden aangeboden vrij neutraal tegenover de eventuele invoering van deze maatregel. Een deel van de opleidingen die nog geen verkorting aanboden was niet blij met de maatregel en vreesde verwant te worden verklaard. In tegenstelling tot de opleidingen die al verkort werden aangeboden voordat de verwantschapsregeling werd ingevoerd hadden zij geen goede ervaringen met de doorstroom van MBO-studenten. Een aantal van de opleidingen die voor de verwantschapsregeling nog geen vrijstelling van 42 studiepunten aanbood, reageerde echter positief op de verwantschapsregeling en kwam tot het inzicht dat er inderdaad sprake is van overlap tussen de verwantverklaarde MBO-opleiding en de eigen opleiding. Deze opleidingen beschouwen de (gedwongen) verkorting voor zowel de doorstromende MBO-studenten als voor
3
Het gaat om het totaal van alle opleidingen van alle instellingen tezamen, te weten 1002.
53
zichzelf als positief. Bij een deel van de instellingen werd de samenwerking geïntensiveerd op het moment dat de verwantschapsregeling van kracht wordt. Informele contacten die er waren tussen instellingen of opleidingen zijn in een aantal gevallen naar aanleiding van de verwantschapsregeling geformaliseerd en geïntensiveerd. In een deel van de regionale samenwerkingsverbanden dateert de samenwerking echter al van voor de verwantschapsregeling. In een ander deel is de regionale samenwerking pas later geïntensiveerd. Samenwerking tussen MBO- en HBO-instellingen heeft overigens vooral betrekking op de doorstroom in het algemeen en niet per se op de doorstroom naar verwantverklaarde en/of vrijwillig verkorte trajecten. In het kader van die samenwerking is in een aantal samenwerkingsverbanden wel vastgelegd dat gestreefd wordt naar een optimale doorstroom en dat die kan resulteren in verkorte trajecten voor doorstromende MBO-studenten. In verschillende samenwerkingsverbanden zijn intenties op dit terrein vastgelegd in convenanten. De afzonderlijke instellingen hebben geen beleid geformuleerd met betrekking tot verwantschap. Op dit moment lijkt de verwantschapsregeling op instellingsniveau een gepasseerd station. Doorstroomcoördinatoren zijn vooral gericht op ontwikkelingen in het kader van de Doorstroomagenda waarin individuele studieloopbanen centraal staan.
6.3 Realiseren van verkorte opleidingstrajecten Inhoudelijke betrokkenheid MBO-HBO Bij de totstandkoming van de verkorte programma’s in het HBO blijken verwantverklaarde MBO-opleidingen niet te zijn betrokken. Er is overigens evenmin betrokkenheid van de HBOopleidingen bij de inhoudelijke vormgeving van de MBO-opleidingen. Dat geldt zowel voor verwantverklaarde als voor niet-verwantverklaarde opleidingen. De verkorte opleidingen worden vooral gezien als een zaak voor de HBO-opleiding. Overigens lijkt daarin, met de ontwikkeling van longitudinale geïntegreerde leerwegen die momenteel plaatsvindt bij verschillende opleidingen in het land, wel enige verandering te komen. Deze ontwikkeling is echter vooral een gevolg van de Impulsgelden die beschikbaar zijn gekomen in het kader van de ontwikkeling van de beroepskolom en niet van de verwantschapsregeling. Al is er geen actieve bemoeienis van de MBO- en HBO-opleidingen met elkaars programma, de HBO-opleidingen hebben zich bij de invulling van de verkorte programma’s wel degelijk rekenschap gegeven van hetgeen er in de MBO-opleiding gebeurt. Soms is daartoe informatie ingewonnen bij de MBO-opleidingen uit het regionale samenwerkingsverband, soms baseert men zich daarbij vooral op de informatie van de doorstromende MBO-studenten en soms hebben de HBO-opleidingen, met name in de sector Techniek, op grond van nauwe betrokkenheid in het verleden al een goed beeld van wat de MBO-opleidingen inhouden.
54
Vormgeving De verkortingen bij de opleidingen zijn op diverse wijze vormgegeven. Daarbij is grofweg een tweedeling te maken: opleidingen die de verkorting halen uit het eerste en tweede jaar van de reguliere opleiding en opleidingen die de verkortingen gedeeltelijk uit het eerste en tweede jaar en gedeeltelijk uit de stage halen. Daarbij is geen verband met sector, noch met verwantverklaard zijn of niet. Bij geen van de opleidingen bleek echt een apart programma te zijn ontwikkeld voor de doorgestroomde MBO-ers, in de zin dat er voor de MBO-ers andere modules zijn samengesteld. Zij volgen als het ware een gecomprimeerde versie van het reguliere programma. In een enkel geval wordt er wel een aantal extra vakken aangeboden aan de doorstromende MBO-ers. Ook hierbij is geen verschil tussen verwantverklaarde en vrijwillig verkorte opleidingen. In vrijwel alle opleidingen stromen de doorgestroomde MBO-ers op een bepaald moment in de reguliere opleiding in. Knelpunten bij het realiseren van verkorte trajecten Bij de meeste verwantverklaarde opleidingen hebben zich geen knelpunten voorgedaan bij het realiseren van een verkort traject voor doorstromende MBO-ers. Datzelfde geldt voor de op eigen initiatief verkorte opleidingen. Als er wel sprake was van knelpunten, bleken die betrekking te hebben op de diversiteit bij de MBO-opleidingen. MBO-opleidingen met dezelfde naam bij verschillende instellingen kunnen inhoudelijk behoorlijk van elkaar verschillen. Dat blijkt vooral een probleem bij de opleidingen voor leraar basisonderwijs. De opleidingen voor onderwijsassistent zijn erg divers. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat de opleiding voor onderwijsassistenten pas een aantal jaren bestaat en er bij de verschillende betrokkenen in het onderwijsveld nog geen duidelijk beeld bestaat van wat een onderwijsassistent precies is.
6.4 Kwaliteit, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid Kwalitatieve effecten: kwaliteit van de verkorte opleidingstrajecten Met de invoering van de verwantschapsregeling bestond onder meer bij de HBO-raad de vrees dat deze negatieve gevolgen zou hebben voor de kwaliteit van de verwantverklaarde opleidingen. De effecten op de kwaliteit zijn echter beperkt te noemen op basis van de bevinding dat de eindtermen van de verkorte trajecten dezelfde zijn als de eindtermen van de reguliere opleidingen. Dat geldt zowel voor de verwantverklaarde als voor de vrijwillig verkorte opleidingen. Een eventueel negatief effect van de verwantschapsregeling op de kwaliteit van de opleidingen wordt hooguit onderbouwd door het vermoeden van de opleidingscoördinatoren en/of de docenten bij drie van de negen verwantverklaarde opleidingen dat het uitstroomniveau van de studenten die vanuit het MBO zijn doorgestroomd in de HBO-opleiding gemiddeld lager 55
is dan het uitstroomniveau van havisten en VWO-ers. Geen van de opleidingen had hierover echter kwantitatieve gegevens. Het is bovendien de vraag of het erg is als doorgestroomde MBO-ers gemiddeld gezien op een wat lager niveau uitstromen dan andere HBO-studenten. Er mag immers vanuit worden gegaan dat iedereen die uitstroomt voldoet aan de minimale eisen die daarvoor zijn gesteld. Als men van mening is dat het gemiddelde uitstroomniveau te laag is, betekent dat dat de eindtermen van zowel het verkorte als het reguliere traject moeten worden bijgesteld. Kwalitatieve effecten: studeerbaarheid van de verkorte opleidingstrajecten Wanneer de studeerbaarheid wordt bekeken in termen van uitval en uitstroom, blijkt vrijwel geen van de opleidingen daarover exacte aantallen te kunnen noemen. Men weet niet hoe goed of slecht doorgestroomde MBO-ers het doen, men heeft alleen een indruk. Die indruk verschilt sterk per opleiding. Bij de technische opleidingen schijnt het erg goed te gaan met de doorgestroomde MBO-ers. Daar is weinig uitval en het overgrote deel van de studenten rondt de opleiding zonder noemenswaardige vertraging af. Bij sommige opleidingen in andere sectoren is de uitval echter groot en rondt een groot deel van de studenten de opleiding met vertraging af. Een aantal van die opleidingen relativeert dat echter door erbij te vertellen dat dat eveneens geldt voor de studenten in de reguliere opleiding. Bij verschillende opleidingen bestaat de indruk dat er sprake is van een opgaande lijn met betrekking tot de resultaten van de doorstromende MBO-ers. De uitval in deze groep loopt terug en de vertraging wordt minder. Daaruit kan worden afgeleid dat de negatieve effecten misschien vooral het gevolg zijn van aanloopproblemen en er niet per se op wijzen dat een verkort traject voor doorstromende MBO-ers niet goed haalbaar is. Dat wordt bevestigd door het feit dat dit verschijnsel zich met name voordoet bij opleidingen die voordat zij verwant werden verklaard nog niet verkort werden aangeboden. In een aantal gevallen werden dezelfde opleidingen bij instellingen elders in het land overigens wel verkort aangeboden voordat de verwantschapsregeling van kracht werd en heeft men positieve ervaringen met doorstromende MBO-ers. In hoeverre er sprake is van een negatief of juist positief effect van de verwantschapsregeling op de studeerbaarheid van de opleidingen kan dus niet op basis van kwantitatieve gegevens over uitval, studieduur en uitstroom worden bepaald. Uit de inhoud van de programma’s wordt evenmin duidelijk of de studeerbaarheid in de verkorte opleiding is veranderd ten opzichte van de studeerbaarheid van de reguliere opleiding. Enerzijds wordt gesteld dat er geen effecten zijn van de verkorting op de studeerbaarheid, omdat een studiejaar in de verkorte opleiding hetzelfde aantal studiepunten omvat als een studiejaar in de reguliere opleiding. Anderzijds merkt een enkeling op dat er wel degelijk sprake is van een verzwaring van het programma, doordat het programma van de verkorte opleiding vooral nog bestaat uit vakken 56
die de doorstromende MBO-ers minder goed liggen. Voor de vakken die hen wel goed liggen, vooral praktijkgerichte vakken, hebben zij immers vrijstellingen gekregen. Kwalitatieve effecten: aantrekkelijkheid van de verkorte opleidingstrajecten Voor veel studenten is een verkorte opleiding aantrekkelijker dan een niet-verkorte opleiding. Dat betreft zowel vrijwillig verkorte als wettelijk verwantverklaarde opleidingen. De aantrekkelijkheid is vooral toegenomen aan het eind van de jaren negentig. Met de invoering van thematisch onderwijs, die min of meer samen viel met de invoering van de verwantschapsregeling, werd het organisatorisch gezien eenvoudiger om aparte programma’s voor doorstromende MBO-ers op te stellen. In de verkorte opleidingen van vóór die tijd volgden doorstromende MBO-ers hetzelfde programma als de reguliere studenten, op de vakken waarvoor zij vrijstellingen kregen na. Dat leverde hen geen tijdswinst op. De invoering van de aparte programma’s voor doorstromende MBO-ers bracht vaak ook met zich mee dat MBO-studenten één groep gingen vormen. Bij verschillende opleidingen heerst de gedachte dat de verkorte opleidingen ook daardoor aantrekkelijker zijn geworden voor doorstromende MBO-studenten. Volgens opleidingscoördinatoren is de instroom vanuit het MBO relatief gezien toegenomen. Studenten zeggen dat de opleiding voor hen aantrekkelijker werd door het feit dat ze deze in drie of drieënhalf in plaats van vier jaar konden doen. Toch zeggen zij dat ze ook voor de opleiding zouden hebben gekozen als deze in vier jaar zou worden aangeboden. Het recht op een jaar minder studiefinanciering bij het doorstromen naar een verwantverklaarde opleiding speelt volgens studenten geen enkele rol bij de keuze voor hun opleiding. Dat dit voor deze studenten geen doorslaggevende rol heeft gespeeld is duidelijk, anders hadden ze niet op de opleiding gezeten. Ook in hun omgeving kennen studenten niemand die er omwille van de driejarige studiefinanciering voor heeft gekozen niet aan een verwantverklaarde opleiding te beginnen.
6.5 Knelpunten, voorwaarden en verwantschap Drie van de negen verwantverklaarde opleidingen in ons onderzoek ervaren structurele knelpunten. Het betreft die opleidingen die de meeste problemen hebben met uitval en vertraging van doorgestroomde MBO-studenten, te weten Bestuurskunde, Sociaal Juridische Dienstverlening en de opleiding voor Leraar Basisonderwijs. Twee van deze opleidingen werden voordat zij verwant werden verklaard nog niet verkort aangeboden. De derde opleiding werd kort voordat zij verwant werd verklaard verkort aangeboden. Alleen wat betreft de opleiding voor Leraar Basisonderwijs is uit het onderzoek naar voren gekomen dat deze structurele knelpunten zich ook voordoen bij deze opleiding aan andere instellingen. Van de opleiding Bestuurskunde is in het onderzoek gebleken dat daarmee bij de twee andere instellingen waar de op57
leiding wordt gegeven geen problemen zijn. Ook voor de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening hebben we van andere instellingen niet gehoord dat zich daar structurele problemen voordoen. De structurele knelpunten die genoemd worden lijken niet zozeer het gevolg van de verwantschapsregeling, maar hangen vooral samen met de doorstroom van MBO-ers in het HBO in het algemeen. Er kan hooguit worden vastgesteld dat deze problemen in de verwantverklaarde opleidingen versterkt worden door het feit dat de MBO-ers vanuit verwantverklaarde opleidingen een HBO-opleiding in principe in drie jaar moeten voltooien. Met betrekking tot die doorstroom worden door alle opleidingen dezelfde elementen genoemd: de opleidingen zijn over het algemeen inhoudelijk wel aan elkaar verwant, maar sluiten qua werkwijze niet op elkaar aan. Bovendien is het niveauverschil tussen de MBO- en de HBO-opleiding nu (te) groot. Tussen de opleidingen voor Onderwijsassistent en de opleidingen voor Leraar Basisonderwijs is ook de inhoudelijke verwantschap te beperkt, doordat het in de opleidingen voor Onderwijsassistent tot op dit moment geheel ontbreekt aan vakken als Geschiedenis, Aardrijkskunde, Taal en Rekenen. Voor een belangrijk deel van de doorstromende Onderwijsassistenten leveren deze vakken dan ook grote problemen op in het HBO. Een deel van hen valt uit omdat ze voor deze vakken niet de vereiste voldoendes weten te behalen. Van een ander deel geldt dat ze deze vakken net halen, maar vermoed wordt dat het niveau erg minimaal is. Datzelfde geldt overigens voor een deel van de doorgestroomde havisten. Een ander punt dat als belemmerend wordt ervaren in de doorstroom is de grote diversiteit van de MBO-opleidingen. Het is voor sommige opleidingen erg moeilijk om een goed aansluitend programma op te zetten voor doorstromende MBO-ers uit verwante opleidingen, omdat de opleidingen die zij gevolgd hebben inhoudelijk sterk van elkaar verschillen. Het grootste knelpunt dat wel aan de verwantschapsregeling wordt toegeschreven is dat de opleidingen door de verwantschapsregeling geen selectiemogelijkheid meer ervaren. De studenten die instromen vanuit een verwantverklaarde MBO-opleiding moeten worden toegelaten tot een traject van drie jaar. Deze opleidingen zijn mogelijk niet bekend met dat onderdeel van de verwantschapsregeling dat opleidingen de mogelijkheid geeft aantoonbaar onvoldoende gekwalificeerde studenten minder dan 42 studiepunten vrijstelling te verlenen en hen voor de eventuele vertraging die zij dientengevolge oplopen aanspraak te laten maken op een studiefonds dat de hogeschool voor die gevallen moet hebben ingesteld. Een enkele opleiding geeft doorstromende MBO-studenten uit wettelijk verwantverklaarde opleidingen wel de mogelijkheid om in te stromen in de reguliere opleiding, op voorwaarde dat studenten zelf zorgdragen voor de financiering van hun vierde jaar. Bij een aantal opleidingen en instellingen verwacht men (grote) problemen voor die verwantverklaarde opleidingen die in het verleden alleen doorstromende MBO-ers toelieten met een doorstroomdeelkwalificatie. Die eis mag niet langer worden gesteld. Alle MBO-er die een 58
opleiding hebben afgerond op niveau 4 moeten worden toegelaten. Met name bij Technieken Economie-opleidingen was het vrij gebruikelijk dat een dergelijke eis gesteld werd. Als MBO-studenten niet langer doorstroomdeelkwalificaties behalen, is het waarschijnlijk dat een deel van hen niet in staat zal zijn om een HBO-opleiding in drie jaar te voltooien. Voorwaarden om te komen tot succesvolle verkorte trajecten De voorwaarden die door de opleidingen in ons onderzoek genoemd worden voor het realiseren van een succesvolle verkorte opleiding hebben betrekking op een goede aansluiting tussen de MBO- en de HBO-opleidingen en het op de hoogte zijn van hetgeen bij elkaar speelt. Men is van mening dat duidelijke eind- en begintermen die wellicht meer gericht zijn op de doorstroom van het MBO- naar het HBO daarvoor een belangrijk uitgangspunt vormen op basis waarvan goede assessments kunnen worden opgezet. Op grond van die assessments zou moeten worden vastgesteld of, en zo ja, hoeveel verkorting gegeven kan worden. De programma’s moeten regelmatig worden bijgesteld op grond van veranderingen. Het is daarnaast van belang dat er voldoende instroom is van MBO-studenten, omdat HBO-opleidingen het anders logistiek en financieel niet mogelijk achten om een apart traject voor deze groep aan te bieden. Eventuele gevolgen van het afschaffen van de verwantschapsregeling De meeste verwantverklaarde opleidingen zouden het verkorte traject voor MBO-ers handhaven indien de verwantschapsregeling zou worden afgeschaft. Door de meeste opleidingen wordt het verkorte traject dat aan MBO-ers wordt aangeboden namelijk als een positieve zaak beschouwd. Voorwaarde voor het handhaven van de verkorte trajecten is dat het niveau van de instromende MBO-ers gelijk moet blijven. Als dat niveau daalt, is het niet langer verantwoord om deze groep een verkort traject aan te bieden. Studenten die uit verwantverklaarde opleidingen doorstromen zouden, indien ze weer recht krijgen op studiefinanciering, wellicht toch vaker de overstap naar de reguliere vierjarige opleiding maken. Voordat zij instromen in de HBO-opleiding vinden zij een verkort traject heel aantrekkelijk, maar een deel vindt de opleiding gaandeweg erg zwaar en zegt achteraf liever de reguliere opleiding te hebben gevolgd. Ondanks het feit dat de meeste verwantverklaarde opleidingen positief zijn over het verkorte traject voor doorstromende MBO-ers hebben zij wel degelijk punten van kritiek op de verwantschapsregeling. Dat betreft op de eerste plaats de rechtsongelijkheid die door de verwantschapsregeling ontstaat. Veel HBO-opleidingen bieden het verkorte traject ook aan doorstromende MBO-ers uit niet wettelijk verwantverklaarde maar wel verwante opleidingen aan. Als tweede punt van kritiek wordt genoemd dat de verwantschapsregeling strijdig zou zijn met de huidige ontwikkelingen in de beroepskolom. In het nieuwe beroepskolomdenken staat
59
de individuele studieloopbaan centraal, terwijl in de verwantschapsregeling gedacht wordt vanuit de opleiding.
6.6 Conclusies De verwantschapsregeling heeft over het algemeen niet de negatieve effecten teweeg gebracht waarvoor sommige betrokkenen bang waren. Er zijn geen aanwijzingen dat de verwantschapsregeling negatieve effecten heeft gehad voor de kwaliteit van de opleidingen en opleidingen zijn juist aantrekkelijker geworden voor studenten. De gevolgen voor de studeerbaarheid zijn minder eenduidig. Er zijn grote verschillen wat betreft uitval, uitstroom en verblijfsduur van doorgestroomde MBO-ers tussen de verschillende opleidingen. In de sector Techniek lijken de meeste doorgestroomde MBO-ers het heel goed te doen. Bij de andere sectoren zijn de verschillen tussen de opleidingen groot. Ook met betrekking tot de studeerbaarheid is echter niet duidelijk geworden of het de verwantschapsregeling is die de studeerbaarheid beïnvloedt of dat sprake is van algemene aansluitingsproblemen. De verschillen op deze punten zijn er waarschijnlijk ook in de reguliere opleidingen. Op grond van de reacties van de studenten is evenmin op te maken dat de opleidingen te zwaar zouden zijn geworden. Voor een beter inzicht in het effect van de verwantschapsregeling op de studeerbaarheid is in onze ogen daarom een kwantitatief onderzoek naar de door- en uitstroom en de verblijfsduur van doorgestroomde MBO-ers wenselijk. Bij verschillende opleidingen blijkt onduidelijkheid te bestaan over de mogelijkheid om studenten met aantoonbaar onvoldoende capaciteiten die vanuit een verwantverklaarde opleiding instromen minder dan 42 studiepunten vrijstelling te verlenen. Niet alle hogescholen lijken te beschikken over een studiefonds dat zij voor die gevallen moeten hebben ingesteld, of niet alle opleidingen zijn op de hoogte van het bestaan van een dergelijk fonds. Gevolg is dat ook studenten die daarvoor misschien niet de capaciteiten hebben in het verkorte opleidingstraject instromen. Zij draaien vervolgens zelf op voor de kosten van de vertraging die zij oplopen. De verwantschapsregeling betekent dat er rechtsongelijkheid bestaat tussen de verschillende studenten in het HBO. Een student die doorstroomt in een verkort traject vanuit een wettelijk verwantverklaarde opleiding heeft recht op drie jaar studiefinanciering, terwijl zijn studiegenoot die hetzelfde verkorte traject volgt maar is doorgestroomd vanuit een niet wettelijk verwantverklaarde opleiding recht heeft op vier jaar studiefinanciering. Afschaffing van de verwantschapsregeling zal voor de meeste opleidingen niet tot gevolg hebben dat zij de verkorte opleiding voor MBO-ers zullen stoppen. Daarvoor zien de meeste 60
opleidingen te veel voordelen van het verkorte traject voor zowel de studenten als voor zichzelf. Wat de effecten van een extra jaar studiefinanciering zijn op het studeergedrag van studenten is echter moeilijk te voorzien. Een deel van de studenten is wellicht toch geneigd om het wat rustiger aan te doen als zij een jaar extra studiefinanciering zouden krijgen. Voor een enkele opleiding heeft afschaffing van de verwantschapsregeling wellicht wel tot gevolg dat men stopt met het verkorte traject voor doorstromende MBO-ers. Gezien de structurele knelpunten bij de PABO’s is te verwachten dat dit effect met name daar plaats zal hebben. De inhoudelijke verwantschap tussen de opleidingen SPW en de opleiding voor leerkracht basisonderwijs lijkt toch te beperkt.
6.7 Reikwijdte van het onderzoek Op basis van dit onderzoek is een zo goed als volledig beeld ontstaan van de soorten gevolgen die de verwantschapsregeling heeft gehad. Door het feit dat uiteenlopende opleidingen in de verschillende onderwijssectoren en alle regio’s in het onderzoek zijn betrokken, mag er vanuit worden gegaan dat de meeste gevolgen van de verwantschapsregeling in dit onderzoek zijn onderkend. Doordat bovendien vijftien instellingen zijn bevraagd over de verwantschapsregeling, is het onwaarschijnlijk dat er behalve de PABO’s nog andere verwantverklaarde opleidingen zijn waar sprake is van structurele problemen. Helemaal uit te sluiten is dit echter niet, aangezien een deel van de verwantverklaarde opleidingen slechts aan een zeer beperkt aantal instellingen wordt verzorgd en deze niet allemaal in het onderzoek zijn meegenomen.
61
62
LITERATUUR
COLO (2002). Visie en rol van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij de aansluiting
mbo-hbo. Eindnotitie van het deelproject ‘Gemeenschappelijke kaders aansluiting mbohbo’. COLO, Zoetermeer. LICA (2002). Regionale samenwerkingsverbanden mbo-hbo. Rapportage Monitor-onderzoek. LICA,
Enschede.
Visser, K. en R. van Asselt (1999). Geïntegreerde longitudinale leerwegen mbo/hbo. Een handreiking aan regionale werkverbanden van roc’s en hogescholen gericht op effectieve, doorlopende voltijdse leerwegen mbo-hbo. Lica, Enschede.
63
64
BIJLAGE 1: Overzicht van verwante opleidingen aangewezen door OCenW
65
66
Overzicht van verwante opleidingen aangewezen door OCenW De opleidingen zijn met ingang van het studiejaar 1998-1999 aan elkaar verwant verklaard behalve *en**. * Met ingang van het studiejaar 2000-2001 en ** met ingang van het studiejaar 2001-2002. 1. Economie Hbo-opleiding Bestuurskunde/overheids-management Facilitaire dienstverlening* Hoger hotelonderwijs
Hoger toeristisch en recreatief onderwijs
Beroepsopleiding WEB Administratief-juridisch medewerker openbaar bestuur (10027) Medewerker facilitaire dienstverlening, niveau 4 (10438) Restaurateur (10387) Horeca-ondernemer/manager (10388) Afdelingsmanager (10385) Middenkaderfunctionaris recreatie (10382) Middenkaderfunctionaris reizen (10384)
Vrijetijdskunde
Middenkaderfunctionaris toeristische informatie (10383) Middenkaderfunctionaris recreatie (10382) Middenkaderfunctionaris reizen (10384) Middenkaderfunctionaris toeristische informatie (10383)
Beroepsopleiding mbo L economisch-juridisch (6502) L facilitaire dienstverlening (7561) L manager horeca ondernemer (6552)
L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547) L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547) L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547) L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547) L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547) L middelbaar beroepsonderwijs toeristisch en recreatief onderwijs (6547)
67
2. Gezondheidszorg Hbo-opleiding Verpleegkunde Bewegingsagogie/psychomotorische therapie*
Beroepsopleiding WEB Verpleegkundige (10462) Sport en bewegingsleider (10430)
Beroepsopleiding mbo L. Verpleging (7545)
Beroepsopleiding WEB Sociaal pedagogisch werker (10433) Activiteitenbegeleider (10434) Sociaal cultureel werker (10432) Sociaal juridisch medewerker arbeidsvoorziening en personeelswerk (10026) Sociaal juridisch medewerker sociale zekerheid (10025) Sociaal juridisch medewerker arbeidsvoorziening en personeelswerk (10026) Sport en bewegingsleider (10430)
Beroepsopleiding mbo L sociaal-pedagogisch werker (7514) L activiteitenbegeleiding (7510) L sociaal-cultureel werker (7517) L sociaal-juridische dienstverlening (7516)
3. Gedrag en maatschappij Hbo-opleiding Sociaal pedagogische hulpverlening Cultureel maatschappelijke vorming Sociaal juridische dienstverlening
Personeel en arbeid Sport en bewegen*
68
L sociaal-juridische dienstverlening (7516) L sociaal-juridische dienstverlening (7516) L sport en bewegen
4. Landbouw en natuurlijke omgeving Hbo-opleiding Plantenteelt
Tuinbouw en akkerbouw
Landbouw
Biologische landbouw
Tropische landbouw
Dier- en veehouderij
Beroepsopleiding WEB Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (10622) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (10622) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (10622) Kaderfunctionaris veehouderij en management (10611) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (10622) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (10622) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (10578) Kaderfunctionaris veehouderij en management (10611)
Beroepsopleiding mbo Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (ITD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (BTD) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (ITD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (BTD) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (ITD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (BTD) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (ITD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (BTD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (CTD) Kaderfunctionaris biologisch dynamische landen tuinbouw (ITD) Kaderfunctionaris plantenteelt en management (BTD)
Kaderfunctionaris veehouderij en management (CTD)
69
Vervolg 4. Landbouw en natuurlijke omgeving Hbo-opleiding Diermanagement Milieukunde (HAO) Milieutechnologie (HAO) Land-, water-, en milieubeheer Hbo-opleiding bos- en natuurbeheer Agroproductkunde
Voedingsmiddelentechnologie
Laboratoriumtechniek**
70
Beroepsopleiding WEB Zelfstandig beroepsbeoefenaar dierenonderneming (10586) Kaderfunctionaris milieutoezicht (10558) Kaderfunctionaris milieutoezicht (10558) Kaderfunctionaris land-, water- en milieubeheer (10562) Beroepsopleiding WEB kaderfunctionaris bosen natuurbeheer (10560) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en kwaliteitszorg (10596) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en productcontrole (10597) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en producttechnologie (10602) Kaderfunctionaris kwaliteitszorg vleesketen (10607) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en kwaliteitszorg (10596) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en productcontrole (10597) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en producttechnologie (10602) Kaderfunctionaris kwaliteitszorg vleesketen (10607) Middenkaderfunctionaris biologische laboratoriumtechniek (10408/10704) Middenkaderfunctionaris chemische laboratoriumtechniek (10408/10704)
Beroepsopleiding mbo Zelfstandig beroepsbeoefenaar dierenonderneming (HFD) Kaderfunctionaris milieutoezicht (LTD) Kaderfunctionaris milieutoezicht (LTD) Kaderfunctionaris land-, water- en milieubeheer (10562) Beroepsopleiding WEB kaderfunctionaris bos- en natuurbeheer (KVD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en kwaliteitszorg (DYD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en productcontrole (DXD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en producttechnologie (DTD) Kaderfunctionaris kwaliteitszorg vleesketen (CWD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en kwaliteitszorg (DYD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en productcontrole (DXD) Kaderfunctionaris levensmiddelentechnologie en producttechnologie (DTD) Kaderfunctionaris kwaliteitszorg vleesketen (CWD) L biologische laboratoriumtechniek (5050) L chemische laboratoriumtechniek (5045)
5. Techniek Hbo-opleiding Maritiem officier Biologie en medisch laboratoriumonderzoek
Chemische technologie Chemie AOT-techniek*
Luchtvaarttechnologie* Petroleum- en gastechnologie* Hogere informatica*
Scheepsbouwkunde** Hydrografie** Geodesie** Informatica en informatiekunde **
Beroepsopleiding WEB Maritiem officier (10642) Middenkaderfunctionaris medische laboratoriumtechniek (10406) Middenkaderfunctionaris biologische laboratoriumtechniek (10408) Middenkaderfunctionaris procestechniek (10417) Middenkaderfunctionaris chemische laboratoriumtechniek (10407) Operationele techniek (10076)/middenkaderfunctionaris algemene operationele techniek (10735) Vliegtuigonderhoudstechnicus mechanisch (10057) Petroleum-, gas- en onderhoudstechniek (10075) Middenkaderfunctionaris kantoorautomatiseringstechniek (MK-TKA) (10227) Middenkaderfunctionaris productie automatiseringstechniek (MK-TPA) (10228) Scheepsbouwkundige (scheepsbouw) (10638 Middenkaderfunctionaris geodesie (10422) Middenkaderfunctionaris geodesie (10422) Middenkaderfunctionaris kantoorautomatiseringstechniek (10227) Middenkaderfunctionaris productieautomatiseringstechniek (10228)
Beroepsopleiding mbo Maritiem officier zeevaart (5072) L medische laboratorium techniek (5040) L biologische laboratorium techniek (5050) L procestechniek (5032) L chemische laboratorium techniek (5045) L operationele techniek (5122) L vliegtuigonderhoudstechnicus mechanisch (5301) L petroleum- en gasonderhoudstechniek (5281) L technische informatica (5279) L technische informatica (5279) L scheepsbouw (5116) L geodesie (5024) L geodesie (5024) L technische informatica (5279) L technische informatica (5279)
71
6. Onderwijs Hbo-opleiding
Beroepsopleiding WEB
Beroepsopleiding mbo
Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke opvoeding*
Sport en bewegingsleider (10430)
L sport en bewegen
Opleiding tot leraar basisonderwijs**
Onderwijsassistent (10710)
72