De kloof, die een ravijn dreigt te worden Door Drs. Maurice de Hond
Crisis van de parlementaire democratie Bij het lezen van Geert Mak’s boek over de geschiedenis van de 20e eeuw “In Europa” viel me een bepaald patroon op: Gebeurtenissen, die wij nu als historische momenten van de 20e eeuw erkennen, werden doorgaans op het moment dat ze gebeurden door de tijdgenoten niet direct als zodanig herkend. Pas door datgene wat er in de jaren daarna op volgde kregen ze een prominente positie in de geschiedenis. Neem bij voorbeeld de moord in Sarajevo in de zomer van 1914 van de Oostenrijkse troonopvolger en zijn vrouw. Pas later werd dit gezien als de start van de Eerste Wereldoorlog. Die belangrijke gebeurtenissen kwamen nooit uit de lucht vallen, maar ze vielen altijd binnen de context van de ontwikkelingen op sociaal, economisch en politiek terrein. Het boek van Mak staat hier in feite vol van. Hoe zou de achterkleinzoon van Geert Mak, als hij rond de volgende eeuwwisseling de eeuw van zijn vader beschrijft, de gebeurtenissen van het begin van die 21e eeuw duiden? Hoe groot zijn de gebeurtenissen, die wij nu wel als heel bijzonder zien, in dat toekomstig historische perspectief? Denk eens aan 9/11, de oorlog in Irak, of -op Nederlandse schaalde moorden op Fortuyn en Van Gogh. Welke ervan zullen vrijwel vergeten zijn en welke worden gezien als een historisch moment, wellicht zelfs een keerpunt in de geschiedenis? Als ik me vooralsnog beperk tot Nederland dan ben ik ervan overtuigd dat de opkomst en dood van Fortuyn, de moord op Van Gogh en diverse andere binnenlandse politieke zaken uit de periode 2002-2004 in de toekomst geplaatst kunnen en zullen worden binnen een veel grotere trend: de crisis van het systeem van parlementaire democratie, zoals het rond 1850 in Nederland gestalte heeft gekregen. En het zou me niet verbazen als de komende tien jaar op dat vlak veel meer zal gaan veranderen dan er de afgelopen 175 jaar is veranderd; goedschiks of kwaadschiks.
Einde van tijdperken Om te realiseren wat er fundamenteel aan de hand is kan ook hierbij de geschiedenis ons helpen. Grote veranderingen, zoals in de 16e eeuw (ontstaan van de Republiek der Nederlanden), eind van de 18e eeuw (Amerikaanse onafhankelijkheid en de Franse Revolutie) en begin van 20e eeuw (algemeen kiesrecht voor alle burgers in de meeste Westerse landen), kunnen geplaatst worden binnen belangrijke sociaal-economische en technologische veranderingen van die tijd. Het ontstaan van het Protestantisme, de “ontdekking” van een nieuw continent, en de industrialisatie zijn aanwijsbare factoren bij die historisch fasen in de geschiedenis. Ook daarbij zijn er steeds terugkerende patronen. Terwijl die veranderingen zich voltrekken worden zij hetzij door de machthebbers niet onderkend of worden zij gebagatelliseerd. Zij vertrouwen op de middelen, die tot dan toe wel gewerkt hebben (zoals vaak militaire kracht) om de status quo te kunnen handhaven. Vaak is het dan een kwestie van uitstel omdat de grootschalige ontwikkelingen gewoon doorgaan en de machtsbasis zichtbaar of onzichtbaar steeds verder wordt uitgehold. Uiteindelijk komt het dan tot een uitbarsting. Een revolutie of een oorlog, die na een fase van vernietiging en wederopbouw, leidt tot een nieuw evenwicht met nieuwe machthebbers (die soms ten dele de oude zijn). De Franse Revolutie is daar een spectaculair voorbeeld van, maar
1
ook laat de geschiedenis van Rusland tussen 1880 en nu vele varianten zien van hetgeen ik bedoel. Vaak verloren de machthebbers abrupt de macht (en doorgaans ook hun leven), maar de geschiedenis kent ook vele voorbeelden dat machthebbers kort voordat zij dreigden hun macht volledig te verliezen hun machtssysteem aanpasten en daardoor een deel van hun macht konden behouden. Een mooi voorbeeld hiervan is de wijze waarop in 1848 Nederland een parlementaire democratie werd. In Parijs en Berlijn waren er grote volksopstanden aan de gang. Koning Willem II (Nederland was pas ruim 30 jaar een monarchie!) was bevreesd dat het naar Nederland zou overslaan. Al een tijd was er een beweging onder de gegoede burgerij aan de gang om de macht van de Koning in te perken en te delen met die burgerij. Zo had Thorbecke in 1846 een model gepubliceerd voor een parlementaire democratie in Nederland, waarbij de verantwoordelijkheid voor de Koning lag bij een Regering, die kon rekenen op de steun van de meerderheid van het Parlement. In maart 1848 gaf Willem II aan een staatscommissie onder leiding van deze Thorbecke de opdracht om te komen tot voorstellen om de staatsvorm in Nederland te veranderen. Drie weken later was het rapport klaar –vrijwel identiek aan het voorstel van Thorbecke uit 1846- en nog in hetzelfde jaar werden de voorstellen met kleine wijzigingen (de leden van de tot dan toe door de Koning benoemde Eerste Kamer konden voorkomen dat ze voortaan rechtstreeks door de kiezer gekozen werden, maar door de Provinciale Staten). Het systeem had trouwens nog alle kenmerken van die tijd. Het kiesrecht werd alleen verleend aan mannen, die voldeden aan eisen van opleiding en inkomen (slechts 15% van de mannen vielen onder die definitie). En degenen die gekozen konden worden moesten aan nog zwaardere eisen voldoen. Geleidelijk zijn deze criteria in de 19e eeuw verruimd, en in 1918 is uiteindelijk (met dank aan de Russische Revolutie van eind 1917!) het Algemeen Kiesrecht ingevoerd. Sindsdien is het systeem in Nederland niet fundamenteel gewijzigd. Slechts wat kleine wijzigingen zijn aangebracht, zoals het verlagen van leeftijden en het afschaffen van de opkomstplicht.
Einde van ons huidig systeem? Is het nu zo dat, ondanks alle veranderingen op sociaal- economisch terrein van de afgelopen 100 jaar dit systeem zo goed en flexibel is, dat ingrijpende veranderingen niet nodig zijn? Of sluit dit systeem steeds minder aan op de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen en loopt zij langzamerhand op haar einde? Steeds meer kom ik tot de conclusie dat dit laatste het geval is. En dat veel van de problemen die zich binnen de Nederlandse samenleving aan het afspelen zijn direct of indirect het gevolg zijn van de mismatch tussen ons politieke- en bestuurssysteem en de eisen die de samenleving er anno 2005 aan stelt. Ik zie veel verschijnselen die daarop wijzen: Nieuwe gemeentelijke partijen, die al vanaf de jaren negentig in grote steden (denk aan Utrecht, Hilversum, Rotterdam), direct de grootste worden. Fortuyn die in mei 2002 zonder tussenkomst van Volkert van der G. landelijk minstens 25% had gaan scoren. Het gebrek aan vertrouwen in de huidige regering, de politiek en alle politieke leiders, die uit peilingen blijkt. Nu staat de PvdA hoog en de VVD laag, maar als er een CDA-PvdA regering was geweest dan had de VVD er nu heel goed voor gestaan en zou de PvdA nu kleiner zijn dan de SP. Het systeem is volledig uit het lood geslagen. Wat werden de machthebbers (en daar reken ik de media ook toe) verrast door de slechte uitslagen van de drie regeringspartijen PvdA, VVD en D66 in 2002, terwijl men toch dacht dat
2
Paars het goed gedaan had! Ze herkenden niet welke veenbrand al een tijd aan de gang was en velen meenden na de verkiezingen in 2003 dat de situatie toch wel weer was genormaliseerd. Een veenbrand die gevoed wordt door de koof tussen politiek en burgers. En aangezien de oorzaak van die kloof niet wordt onderkend, constateer ik dat het optreden van de politici deze kloof alleen maar vergroot met alle gevolgen van dien. Waarom voldeed het systeem lange tijd wel en nu niet meer? En wat is de essentie van het probleem? Ik ben oud genoeg om me de vijftiger jaren nog te herinneren; de periode waarin de verzuiling nog in volle glorie bestond. Het overgrote deel van de bevolking was relatief laag opgeleid. Televisie bestond niet of amper. Politieke leiders kende men vrijwel alleen via de krant of radio. En zij waren duidelijk de aanvoerders van de verschillende zuilen. Hun opvattingen en die van hun kiezers waren goed in lijn met elkaar. Vaak ook omdat leiderschap inhield dat de opvatting van die aanvoerder automatisch die van de leden van die zuil werd. Een systeem waarin de politicus een mandaat kreeg van vier jaar en daarbinnen kon doen wat hij vond dat moest gebeuren sloot hier goed op aan. De katholiek, die lid was van de KRO, een katholieke krant las, stemde KVP en steunde Romme door dik en dun. Op dezelfde manier werd Drees gesteund door de socialisten, die lid waren van de Vara en het Vrije Volk lazen. Ik woonde in Amsterdam-West en ik kende persoonlijk mensen die deel uit maakten van ieder van de zuilen, van het communisme tot aan de drie afzonderlijke partijen, die later het CDA hebben gevormd. Dat waren mensen die tussen 1900 en 1930 geboren waren, doorgaans voor hun 15e van school waren gegaan en –mede daardoor- een groot respect hadden voor mensen die gestudeerd hadden, derhalve een soort blind vertrouwen hadden in “hun” politieke leiders. Het is daarom niet verbazingwekkend dat van verkiezing tot verkiezing de verschuivingen bij de partijen tot uiterst klein bleven. Sinds het begin van de zestiger jaren is dit patroon doorbroken. Dat kan zowel toegeschreven worden aan het feit dat de naoorlogse generatie gemiddeld veel hoger opgeleid werd dan de vooroorlogse generatie als aan het feit dat vooral door de opkomst van televisie de bevolking steeds beter geïnformeerd werd en de politiek en politici van dichterbij konden volgden. Terwijl een groot deel van de voororlogse generatie nog wel vrij trouw bleef aan hun oude zuilen was dat bij de naoorlogse generatie niet het geval. Zij maakten door de jaren heen een steeds groter deel uit van het electoraat en daarom zien we door de jaren heen de verschuivingen tussen de verkiezingen steeds groter worden. In 1977 was het nieuwe record een verschuiving van 10 zetels (PvdA), in 1994 werd dat 20 zetels (CDA) en in 2002 was dat al 26 (LPF). In de gemeente Rotterdam zagen we in 2002 zelfs al een verschuiving van bijna 35% (Leefbaar Rotterdam)!
Nieuwe kiezers met een oud systeem Het electoraat van 2005 is daardoor totaal anders dan het electoraat van 50 jaar daarvoor. Beduidend hoger opgeleid, veel meer informatiebronnen tot hun beschikking. En mede daardoor is men ook meerdimensionaler in de overtuigingen geworden. Niet alleen komen allerlei combinaties voor (bij voorbeeld: leest De Telegraaf, is lid van de KRO en stemt SP), maar ook is men veel minder voorspelbaar in de opvattingen over belangrijke politieke kwesties. Als bij voorbeeld gemeten wordt hoe men denkt over 25 belangrijke politieke issues dan zijn er nog maar weinigen, die over de gehele linie “links” of “rechts” antwoorden. Velen zullen in het gebied eindigen met 10 tot 15 antwoorden aan de linkse of rechtse kant. En complete identieke patronen in antwoorden komen weinig voor. Vrijwel iedereen heeft inmiddels een unieke set aan opvattingen.
3
Het politiek systeem is echter nog identiek aan die van 50 jaar geleden. Kiezers stemmen op een partij. Die beschouwt dat als een mandaat om vier jaar lang vrijwel autonoom keuzes te maken binnen het politieke krachtenveld. En desgevraagd wordt door politici aangegeven dat als het de kiezer niet bevalt hij of zij bij de volgende verkiezingen het via hun stemkeuze kunnen laten merken. Hoe weinig het oordeel van de kiezer in de tussentijd een rol speelt werd me duidelijk toen ik bij lezingen voor diverse fracties in de Tweede Kamer vroeg of zij bij hun fractieoverleg over belangrijke onderwerpen wel eens gebruik maken van opinieonderzoek, waaruit blijkt wat hun eigen kiezers van die onderwerpen denken. Dat bleek niet of vrijwel nooit voor te komen. Budget was er niet voor beschikbaar en men leek bij interne besluitvorming het vooral lastig te vinden om ook nog mee in beschouwing te nemen wat de kiezers – in feite de mandaatverstrekkers- over het bewuste onderwerp denken. Hiermee zijn we dicht gekomen bij de oorzaak van de toenemende kloof tussen de politiek en burger. Terwijl de burger in de afgelopen 50 jaar is geëvolueerd tot een (vrij) goed opgeleide, (vrij) goed geïnformeerde, zelfstandige kiezer, los van welke zuil dan ook, wordt hij in het politieke systeem en (mede daardoor) door de politici nog behandeld als een laag opgeleide, slecht geïnformeerde, tot een zuil behorende, burger à la de gemiddelde kiezer in de vijftiger jaren. Luister maar hoe vele politici redeneren als het gaat om vormen van direct invloed van de burger in het politieke proces, zoals het kiezen van de burgemeester, de minister-president of het houden van het correctief referendum. Met allerlei argumentaties geven zij aan waarom de burgers deze keuzes niet kan worden toevertrouwd. “Op die manier wordt de doodstraf weer ingevoerd”, “Dan wordt Frans Bauer wellicht wel de Minister-President”, “Zij kunnen niet de afwegingen maken in complexe zaken, die wij wel kunnen”. Als ik de mensen hoor, die dat zeggen (en het zijn niet alleen de politici, maar ook vele anderen, die deel uitmaken van het huidige machtssysteem) dan heb ik het gevoel dat zij een beeld schetsen waarbij meer dan 50% van de Nederlanders uit Tokkies bestaan. In feite drukken ze impliciet (en vaak zelfs ook expliciet) uit dat ze geen vertrouwen hebben in de burgers. En daar zit nu precies de essentie van de problematiek waarin de samenleving is belandt. Want, zoals men uit de dagelijkse praktijk kan leren, krijg je in ieder geval geen vertrouwen terug als je geen vertrouwen geeft! De basis van de kloof Onze hele Nederlandse bestuurssysteem is doortrokken van deze mentaliteit: De politiek heeft geen vertrouwen in de kiezer. (OK, eens in de vier jaar mag er gestemd worden, maar de politieke partijen gaan daarna wel een vertaalslag maken van wat de kiezer met zijn stem bedoeld heeft. Alle belangrijke beslissingen in de vier volgende jaren nemen wij zelf, op basis van het mandaat dat u ons verstrekt heeft). Maar ook zie je dat de hele wijze waarop het openbaar bestuur en de publieke diensten geregeld zijn vanuit diezelfde mentaliteit gaat. Topdown, met een ingebouwd wantrouwen dat lagere organen of de mensen op de werkvloer wel uitvoeren wat men aan de top beslist. Het Ministerie van Onderwijs bij voorbeeld vertrouwt in feite de scholen en de leraren niet en daarom wordt in detail aangegeven wat de leerlingen per jaar dienen te leren en wordt via vrijwel dagelijkse circulaires aangegeven wat men verder nog verwacht. We zijn in de laatste 50 jaar op allerlei terreinen overvoerd met wetten en regels (soms ook onderling tegenstrijdig) en een steeds uitdijend aantal ambtenaren om die regels te bedenken of de uitvoering ervan te controleren.
4
Juist door de geschetste veranderingen binnen het electoraat leidt dit tot een interessante paradox: De burger is in de laatste 50 jaar door het groeiend opleidingsniveau en verbreding van de informatiebronnen steeds beter toegerust om zelf verantwoordelijkheden te dragen. Maar het politieke systeem en de wijze waarop de overheid (en de publieke diensten) opereert haalt die individuele verantwoordelijkheid steeds meer weg. Want juist door de toename aan regels en controle op de uitoefening ervan straal je uit dat de overheid de verantwoordelijkheden voor de gang van zaken naar zich toe heeft getrokken. Dat is de kern van de toename van de kloof. En dat proces gaat des te sneller als op belangrijke momenten de burger kan zien hoe ineffectief de overheid opereert. Dat geldt bij voorbeeld bij grote rampen (neem bij voorbeeld de vuurwerkramp in Enschede), bij politieke debatten over onbelangrijke zaken, terwijl heel Nederland in rep en roer is (het debat over de wet op Godslastering in november) of bij Parlementaire Enquetes of onderzoeken (zoals nog onlangs over de Betuwe- en HSL-lijn). Aan de ene kant straalt de politiek dus uit de kiezer niet te vertrouwen en aan de andere kant laat men regelmatig zien zelf het vertrouwen van de kiezer niet waard te zijn. Het is fascinerend om politici met regelmaat te horen zeggen dat de burgers hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen, maar tegelijkertijd een systeem in stand houden dat op geen enkele wijze de burger verantwoordelijkheid geeft bij belangrijke besluitvorming op landelijk, regionaal, gemeentelijk of buurtniveau. Maar ook op terreinen als onderwijs, gezondheidszorg, misdaadbestrijding, openbaar vervoer, bejaardenzorg krijgt de burger weinig verantwoordelijkheden. Een (groot) deel van de financiering geschiedt vanuit de overheid en de aansturing en controle op de uitvoering binnen de door de overheid gestelde regels geschiedt ook centraal. Het effect ervan is anno 2005 dramatisch. Uit onderzoek blijkt namelijk dat het vertrouwen in de politiek, de regering en alle politici laag tot heel laag is. Maar ook dat de mate van tevredenheid over de (semi-)publieke diensten erg laag is. Elke burger is ervaringsdeskundige ten aanzien van diverse van deze publieke diensten en men is vaak ontevreden over de beschikbaarheid, kwaliteit, de prijs, de efficiency, de wachttijd en/of de “klantvriendelijkheid”. En die ontevredenheid daarover slaat vervolgens weer terug op het oordeel over de politiek. Zij immers stralen uit de verantwoordelijkheid over die diensten te gaan. Vragen over spectaculaire misstanden die in de media worden beschreven worden immers door Kamerleden gesteld en ministers behandeld, waardoor men impliciet en expliciet de verantwoordelijkheid over de gang van zaken claimt. Als “afnemer” van die diensten stelt de burger met regelmaat vast dat zaken niet goed of niet efficiënt zijn geregeld. Wachttijden zijn lang. Afspraken worden niet nagekomen. Vele dingen worden dubbel gedaan. Maar hoe je die ervaring als klant met de verantwoordelijken voor die diensten kan delen, waardoor men wellicht verbeteringen zou kunnen aanbrengen, is onduidelijk. Terwijl men in het bedrijfsleven langzamerhand heeft geleerd om goed met de klanten te communiceren en uit de ervaring van die klanten te leren om de producten en de dienstverlening te verbeteren, is dat amper het geval met die diensten die direct of indirect ressorteren onder ons politieke systeem. Oplossingen voor problemen worden dus vooral top-down genomen en dat houdt doorgaans in dat de regels verder toenemen en complexer worden en nog minder aansluiten met de werkelijkheid.
De crisis neemt alleen maar toe.
5
Door de jaren heen is het systeem eigenlijk niet veranderd. Het historisch patroon herhaalt zich. Hoewel de machthebbers langzamerhand wel beseffen dat de kloof tussen de burger en de politiek groter is geworden onderkennen ze het structurele aspect eraan niet en denken ze vooral als ze hun zaakjes maar beter uitleggen dat de burger het op den duur wel zal gaan begrijpen. Of men denkt dat als de burger nu even ontstemd is omdat er ongewenste veranderingen worden ingezet, maar dat men op den duur wel positiever wordt als men gaat merken dat die veranderingen gaan werken! Consensus over wat er werkelijk aan de hand is, laat staan consensus over de veranderingen, die snel moeten worden aangebracht, is er niet. Zelfs over relatief kleine systeemveranderingen in het licht van het beschrevene, zoals raadgevend referendum en kiezen van de burgemeester, wordt heel lang gesproken, voorstellen worden vaak afgezwakt en ook soms nog na geruime tijd ook weer afgestemd. Het patroon is bekend: machthebbers zullen niet makkelijk en niet vrijwillig afstand doen van een deel van hun macht. Zij omkleden het vaak met mooie bestuurskundige argumenten, maar de essentie is dat zij een deel van hun eigen zeggenschap niet willen afgeven. Denkt u dat de Eerste Kamer in Nederland ooit zal worden afgeschaft omdat tweederde deel van de Eerste Kamer zelf twee keer zal besluiten dat dit moet gaan gebeuren (vereiste voor een herziening van de Grondwet)? Doordat degenen die deel uitmaken van dit machtssysteem weinig met de burgers te maken hebben maar vooral met elkaar, zien ze de essentie van de problematiek niet. Onderzoek heeft geleerd dat een groot deel van de leden van gemeenteraden en provinciale staten werkzaam zijn als ambtenaar of bij semi-overheidsdiensten. Het systeem is haast autarkisch, waarbij een keer per vier jaar een verkiezing plaatsvindt, waarbij de burger zich uitspreekt over de krachtsverhouding binnen de vertegenwoordigende lichamen. Zij bepalen vervolgens onderling wie de bestuurders worden en met welk programma er bestuurd gaat worden. Bezien we de wijze waarop de media hun activiteiten volgen dan valt op dat de agenda’s doorgaans door de politiek zelf wordt bepaald en niet door de burger of de media wordt aangedragen. En doordat de bestuurders van de afzonderlijke Europese landen een Europa geschapen hebben van en voor bestuurders (en voor hen is het al heel moeilijk om er onderling uit te komen), waarbij de burger op nog meer afstand staat dan al het geval is in de afzonderlijke landen, verwijdert Europa alleen maar de kloof die er in Nederland is. Ronald Plasterk heeft in een column in De Volkskrant in het midden van 2003 een interessante vergelijking gemaakt tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Verenigde Staten van Europa. In de VS wordt datgene wat dicht bij de burgers staat geregeld door de afzonderlijke staten. Buitenlandse en financiele politiek wordt op landelijk niveau geregeld. In de Verenigde Staten van Europa is het precies andersom. Buitenlandse politiek blijft in handen van de landen (zie de verschillen in standpunten rondom Irak), maar datgene wat dichter bij de burgers staat wordt steeds meer vanuit Brussel geregeld. Als de externe omstandigheden voor de burgers rustig en overzichtelijk zijn dan is het wel vervelend dat het systeem zo slecht aansluit bij de wensen en mogelijkheden van die burgers, maar het is niet echt heel belangrijk voor het dagelijks bestaan. De situatie wordt echter veel explosiever als zich veranderingen voltrekken die voor de gemiddelde burger bedreigend zijn. Een stagnerende economie gecombineerd met toenemend gevaar voor terroristische aanslagen maakt de behoefte aan leiders die visie en kracht uitstralen veel groter dan voorheen. En als men dan ook nog bepaalde ingrijpende hervormingen wil gaan uitvoeren van het sociaaleconomische systeem waarin we jarenlang hebben geopereerd (los van het feit hoe noodzakelijk dat misschien ook is) dan is steun en vertrouwen van de burger helemaal een vereiste.
6
Er is geen vertrouwen in de politiek, niet in de regering, niet in afzonderlijke politici. En dat is niet de “schuld” van de personen op het Nederlandse politieke toneel, maar dat is een uitvloeisel van het totale politieke- en bestuurssysteem van Nederland. Veel politici en andere opinieleiders stralen uit dat dit gebrek aan vertrouwen een tijdelijk verschijnsel is: conjunctureel. Samenhangt met bepaalde personen of bepaalde modetrends. Op te lossen door wat meer “naar de mensen te luisteren” of de doelstellingen “wat beter uit te leggen”. Maar ik denk dat er sprake is van een groot, structureel probleem met gigantische risico’s. En helaas geeft de geschiedenis ook daarvan veel voorbeelden. Ontwikkelingen met grote globale gevolgen, zoals opkomend moslimextremisme, sterke economische groei van China, massale verspreiding van het internet, gaan gepaard met ingrijpende veranderingen van machtsverhoudingen. En dat houdt in dat veel zekerheden verdwijnen, nieuwe spanningen ontstaan en we weten uit de wereldgeschiedenis dat dit tot veel onrust en onzekerheid kan leiden. En als er juist dan sprake is van een grote kloof tussen de burgers en hun leiders dan dreigt er groot gevaar: een grote, ingrijpende, schokkende gebeurtenis kan het systeem dat eigenlijk al uit het lood is geslagen, volledig onderuit halen. Stel dat zich in Nederland (maar het kan ook elders in Europa) een aanslag voordoet van de omvang van die op het WTC in de VS (en er zijn diverse deskundigen, die aangeven dat een terroristische aanslag met behulp van een atoomwapen, binnen 10 jaar, waarschijnlijk is), hoe houdt zich het systeem dan? En als dat gecombineerd wordt met een forse economische dip, dan heb je een explosief mengsel dat met ongekende kracht kan huishouden. Wat moet/zal er gaan gebeuren? Stel dat er onder de verantwoordelijken in politiek en media een breed besef is van de omvang van de problematiek, de grootte van de dreiging en een soort consensus van de vele maatregelen die op kort termijn genomen moeten worden, dan zou er een kans zijn dat een ingrijpende en chaotische periode vermeden kan worden. En daarbij gaat het niet alleen om maatregelen als het al dan niet invoeren van een referendum of het kiezen van de burgemeester en de Minister-President, maar een totale vernieuwing van de politieke en bestuursstructuur, die uitgaat van een ingebouwd vertrouwen in de burger zelf. Door die burger bij de belangrijke beslissingen en bij de uitvoering van de (Semi-)publieke taak echt een belangrijke rol te geven ontstaat er ook een situatie waarin die burgers mede-verantwoordelijkheden gaan dragen bij die beslissingen en uitvoeringen. Nu is het zo dat we als burger in feite voortdurend kunnen stellen dat we op geen enkele manier verantwoordelijkheid hebben en dragen over wat dan ook door politici en bestuurders wordt gedaan. Onze invloed is namelijk zo indirect (eens in de vier jaar op een partij stemmen) dat vaak niet eens meer duidelijk is hoe dat stemmen is omgezet in besluitvorming waarop ik als kiezer achteraf kan aangesproken worden. Als bij voorbeeld bij een belangrijke beslissing een raadplegend referendum is gehouden waarbij een meerderheid voor is geweest dan hebben de kiezers die voor hebben gestemd ook echt een medeverantwoordelijkheid voor de beslissing en zullen een groot deel van degenen die tegen hebben gestemd erkennen dat ze zich zullen moeten neerleggen bij een zichtbare meerderheid onder de bevolking die gesproken heeft. Vanuit degenen die de macht hebben, of er op een of andere manier bij betrokken zijn, zal de mate van urgentie van deze ingrijpende verandering niet worden erkend. En min of meer op vrijwillige wijze een deel van de eigen macht afstaan is iets wat men dan helemaal niet kan verwachten. En in dat geval zal de kruik net zo lang te water gaan tot het barst. Een revolutie is dus het moment waarop de bevolking massaal uitdrukking geeft geen vertrouwen meer te hebben in het bestaande systeem en eist of veroorzaakt dat het bestaande systeem abrupt eindigt. Dat kunnen vormen zijn van een gewelddadige revolutie (neem de
7
Franse Revolutie of de Oktoberrevolutie), maar dat kan ook op andere manieren, zoals is gebleken in Portugal in het midden van de zeventiger jaren, Oost-Europa aan het eind van de tachtiger jaren, en eigenlijk nu ook weer het geval is in de Ukraine. Maar het zou ook kunnen gebeuren dat bij verkiezingen een persoon of groepering, wiens doelstelling het is het bestaande systeem snel te laten verdwijnen, de macht krijgt van de kiezer om dat ook te doen. Hoe groter de kloof wordt tussen de bestaande politiek en de kiezers en hoe groter de dreigingen, hoe groter de kans is dat iemand van buiten het bestaande systeem vanuit de kiezer een absolute macht krijgt om die veranderingen aan te brengen. Het interessante daarbij is dat het niet eerst in Nederland zelf hoeft te gaan gebeuren. Het zou ook het eerst kunnen gebeuren in een ander land van de EU. Als er een politieke beweging de macht krijgt, die zich volledig afkeert van de EU, dan kan er een domino-effect ontstaan die niet alleen de EU zal treffen, maar ook de deelnemende landen. Maar het zou ook zo kunnen zijn dat het in Nederland zelf gebeurt. Dat de burgers –om welke reden dan ook- massaal laten zien, ingrijpende veranderingen te wensen, waarbij men als burger serieus genomen wordt en echte verantwoordelijkheden krijgt. Wat daarvoor de aanleiding zal zijn, hoe het zich zal voltrekken, hoe lang de chaos duurt en wat de uitkomst zullen zijn hangt van veel externe factoren af. Maar dat ons politieke systeem uit 1848 in haar nadagen verkeert, is voor mij zeker. Hopelijk zal de nieuwe opzet van het systeem in de toekomst net zo lang zo goed functioneren als het oude heeft gedaan. En zal de overgang van het oude naar het nieuwe net zo soepel verlopen als dat in 1848 gebeurd is. Maar dat vraagt veel wijsheid en inzicht van alle betrokkenen.
8